Tijdens de Tweede Wereldoorlog, begin 1942, vroeg Leentje Godschalk-Colthof haar buurvrouw, mevrouw Kuijs, enkele dierbare eigendommen voor haar te bewaren. Leentje en haar man Maurits Godschalk doken onder in Ommen. Helaas hebben zij de oorlog niet overleefd. Mevrouw Kuijs heeft de prachtige art deco metalen schaal met deksel en het tweedelig roomstel altijd bewaard. Ze zijn nu in het bezit van haar dochter Truus Zonneveld-Kuijs (1935) en haar man Pé Zonneveld (1932-2020).
Hoe het begon
Het gezin Kuijs, vader, moeder en hun dochters Truus en Elly, woonde in de bovenwoning van het pand Dorpsstraat 39, tegenwoordig naast het pand van slagerij Van der Meer.
Maurits Godschalk en Leentje Colthof
Maurits Salomon Godschalk werd geboren op 20 december 1883 in Ommen in Overijssel, Leentje Coltof op 1 oktober 1887 in Opsterland in Friesland. Zij trouwden op 13 april 1910 in Den Helder, verhuisden naar Ommen en kregen twee kinderen: dochter Matje in 1911 en zoon Jaap in 1914.
Advertentie van de winkel uit 1941.
Het Joodse echtpaar vestigde zich op 20 juni 1940 in Castricum. Zij gingen wonen in de Doktersstraat 23, nu Dr. Leenaersstraat, en begonnen een damesmodezaak op de begane grond van Dorpsstraat 39 onder de naam ‘De Concurrent’. De winkel was een filiaal van de modezaak van hun zoon Jaap en schoondochter Judy in Den Helder, zoals in het handelsregister in 1940 werd vermeld.
Vermelding in het handelsregister.
Jaarboek 43, pagina 8
Uiterst rechts, het pand Dorpsstraat 39. Foto Chiel de Bood.
Pepermuntjes
De Castricumse kunstenaar Pé Zonneveld woonde destijds op de Mient en kende Maurits Godschalk wel: “Een heel aardige mijnheer die pepermuntjes uitdeelde aan de spelende buurtkinderen. Dat was heel bijzonder in die periode van schaarste tijdens de oorlogsjaren.” Hij herinnert zich ook het moment dat ze door de ramen keken van het huis in de Doktersstraat, na het gerucht dat de bewoners halsoverkop zouden zijn vertrokken: “De ontbijttafel was niet afgeruimd, alsof zij wilden aangeven dat zij spoedig terug zouden keren.”
Op 5 maart 1942 moest de gemeente Castricum van ‘de nieuwe orde’ de Joodse bewoners doorgeven. Het ging om 34 ‘Juden’, die met volledige naam, geboortedatum en -plaats aangemeld moesten worden. Maurits en Leentje stonden ook op deze lijst, echter met de aantekening V.O.W. die stond voor: ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’. Om aan het lot van deportatie te ontkomen, doken Maurits en Leentje begin 1942 onder in Ommen. Op vrijdag 27 maart 1942 berichtte de Alkmaarsche Courant dat er was ingebroken in de winkel.
Alkmaarsche Courant, vrijdag 27 maart 1942.
Abnahmeverzeichnis
Op 27 mei 1942 werd een zogenaamde ‘Abnahmeverzeichnis’ ingevuld. Dit formulier gaf de gezamenlijke waarde weer van het huisraad dat achterbleef als een Joods gezin gedeporteerd werd of ‘was vertrokken met onbekende bestemming’. De waarde van de inboedel van Doktersstraat 23 werd geschat op 1.155 gulden.
Jaarboek 43, pagina 9
Ondergedoken
Maurits Godschalk, zijn vrouw Leentje, zoon Jaap en schoondochter Judy waren sinds maart 1942 ondergedoken bij de familie Veldman, op de boerderij ‘Het Oude Veerhuis’. Dat was een afgelegen boerderij aan de rand van het bos in het buurtschap Junne bij Ommen. Wanneer er gevaar dreigde, vluchtte de familie Godschalk naar een schuilplaats in het bos.
Noodlot
Op 13 november 1943 sloeg het noodlot toe. Er vond een bombardement plaats van de Amerikaanse luchtmacht op de Duitse havensteden Bremen, Kiel en Flensberg. Tussen 11.20 en 11.45 uur vlogen 272 bommenwerpers vanuit Engeland richting Duitsland over het Vechtdal in Overijssel. In de nabijheid van Ommen stortte een Amerikaanse B-17 bommenwerper neer. Bewakers van het nabijgelegen ‘Arbeitseinsatzlager Erika’ gingen op onderzoek uit en stuitten op het gezin Godschalk, dat juist op weg was naar de schuilplaats in het bos. Bij de aanhouding probeerde Maurits te vluchten, maar hij werd daarbij in de rug geschoten. Hij overleed ter plekke.
Huiszoeking
Daarna volgde huiszoeking op het onderduikadres bij de familie Veldman. Wolter Veldman werd naar kamp ‘Erika’ overgebracht, daarna naar de gevangenis in Arnhem en vervolgens naar het concentratiekamp in Amersfoort, vanwaar hij pas met Kerstmis 1944 naar Junne mocht terugkeren.
De familie Godschalk bleek tijdens haar onderduikperiode medicijnen te krijgen van huisarts dokter Van Nievelt uit Castricum. Hij zond deze naar Hendrik Oldeman, een oud-werknemer van Maurits Godschalk. Mevrouw Oldeman vervoerde deze medicijnen per kinderwagen naar Veldman. Toen de medicijnflesjes met Oldemans adres werden aangetroffen, kon hij nog net op tijd gewaarschuwd worden, waarna hij ook moest onderduiken.
Kamp Erika
Collaborateur Karel Diepgrond was kampcommandant van Arbeitseinsatzlager Erika. Na de aanhouding van de familie Godschalk belde hij met de Zwolse gemeentepolitie. Leentje, Jaap en Judy werden op zondag 14 november door Untersturmführer Stok overgebracht naar het politiebureau in Zwolle. De volgende dag werden zij opgehaald voor verder transport naar Westerbork. De drie gezinsleden zijn daarna naar Auschwitz gedeporteerd, waar Leentje en Judy om het leven zijn gebracht op 19 november 1943. Jaap Godschalk is op een niet nader genoemde plaats in Polen omgebracht op 31 maart 1944.
Gezin vader Maurits en moeder Leentje
Maurits kwam uit een gezin van zeven kinderen, hij was de enige zoon. Zes zussen, hun partners en hun kinderen zijn vermoord in Auschwitz, Westerbork of als vermist opgegeven. Ook een zus en broer van moeder Leentje, hun partners en kinderen zijn in Auschwitz en Sobibor vermoord.
Jaap Godschalk.
Over zoon Jaap Godschalk
In 1921 verhuisde Jaap met zijn ouders van Ommen naar Den Helder. Het koopmansbloed van vader stroomde door Jaaps’ aderen en hij begon op 6 maart 1937 een winkel in dameskleding in zijn woonplaats. Op 19 oktober 1937 trad hij in het huwelijk in de synagoge van Zwolle met Judy van Gelderen.
Annonce van de ondertrouw.
Jaap was een groot voetbaltalent. In Ommen speelde hij voor O.V.C., in Den Helder werd hij lid van H.F.C. Den Helder. In februari 1941 stapte hij over naar de Velseroorder Sport Vereniging in Velserbroek (V.S.V.), de voorloper van het huidige Telstar. Zijn laatste wedstrijd speelde hij op 21 juni 1941 met V.S.V. tegen Be Quick, die mede door toedoen van Jaap met 5-1 werd gewonnen. Door steeds meer anti-Joodse maatregelen van de nazi’s werd het hem verboden om het sportveld te betreden.
Jaarboek 43, pagina 10
Over dochter Matje Godschalk
Matje was getrouwd met Emiel Meijers. Aanvankelijk woonden zij in Nijmegen en vanaf 1940 in Arnhem, samen met hun vier kinderen, geboren tussen 1933 en 1940.
In 1942 verzocht de Hoofdcommissaris van Politie in Arnhem opsporing, aanhouding en voorgeleiding van Emiel Meijers en zijn vrouw Matje Meijers-Godschalk. Zij werden ervan verdacht van woonplaats te zijn veranderd zonder daartoe de vereiste vergunning te hebben. Met deze omschrijving werden Joden aangeduid die waren ondergedoken.
Het gezin is na 1 oktober 1942 gedeporteerd, Matje (31) is samen met haar vier kinderen, Wilhelmina van twee, Robbie van vier, Johanna van zeven en Lena van acht jaar oud, op 2 november 1942 in Auschwitz vermoord. Voor Emiel Meijers is opgegeven: 31 maart 1944 in Midden-Europa.
Joodse Monumenten
Maurits Godschalk wordt herdacht op twee gedenktekens in Ommen: het monument voor oorlogsslachtoffers en op de Joodse begraafplaats waar hij ligt begraven.
Het Joods monument ter nagedachtenis aan de gevallen Joodse inwoners. In totaal kwamen er 32 in Castricum wonende Joden om het leven tijdens de Duitse bezetting. Het monument is in 2013 aangebracht op initiatief van Ton de Groot.
Maurits is samen met zijn vrouw Leentje ook vermeld op het herdenkingsmonument voor omgekomen Joodse inwoners in Castricum. De zwerfkei op het pleintje naast Hotel Het Oude Raadhuis, onder de hoede van een grote beuk, wordt gedragen door de Davidster en is omringd met duindoornstruiken. De struiken zijn een symbool voor de Castricumse duinen, waarbij de doorns verwijzen naar de pijn en lijdensweg.
Jaap Godschalk en zijn vrouw Judy Godschalk-van Gelder worden herdacht door de plaquette op de Joodse begraafplaats in Den Helder.
Matje Meijers-Godschalk, Emiel Meijers en hun vier kinderen worden herdacht door de plaquette op de Joodse begraafplaats Moscowa in Arnhem en door het op 18 november 2019 door Opperrabbijn Binyomin Jacobs en burgemeester Ahmed Marcouch van Arnhem onthulde monument voor de ongeveer 1.500 Arnhemse Joden die de Tweede Wereldoorlog niet hebben overleefd. In Arnhem woonden voor de oorlog circa 2.300 Joodse mensen. In november 1942 werd het grootste deel van hen tijdens een razzia opgepakt en weggevoerd.
Levenslicht, monument van Daan Rosegaarde
Ieder jaar wordt rond 27 januari stilgestaan bij de slachtoffers van de Holocaust. Dit jaar (2020) is het 75 jaar geleden dat de gevangenen van het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz werden bevrijd. Op verzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei is een tijdelijk lichtmonument ontworpen door kunstenaar Daan Roosegaarde: ‘Levenslicht’. Met 104.000 lichtgevende herdenkingsstenen, gelijk aan het aantal slachtoffers uit Nederland, stond het kunstwerk een week lang symbool voor de impact van de Holocaust.
Tijdens de herdenking in de gemeente Castricum op vrijdag 26 januari 2020 heeft burgemeester Mans het monument onthuld en aandacht geschonken aan het verhaal van Leentje en Maurits Godschalk. Doel van dit lichtmonument was het bewustzijn te vergroten dat in heel Nederland Joden, Roma en Sinti woonden en dat deze mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vervolgd, gedeporteerd en vermoord. Ook Maurits en Leentje Godschalk, zij waren onze buren en plaatsgenoten en mogen nooit vergeten worden.
De art deco metalen schaal.
Het tweedelige roomstel.
Nabestaanden
Truus Zonneveld-Kuijs en haar man Pé Zonneveld hopen dat de door hen bewaarde schaal en het roomstel teruggegeven kunnen worden aan nabestaanden, ter herinnering aan het gezin Godschalk-Colthof. In samenwerking met de Stichting Joods Monument wordt op dit moment gezocht naar familieleden.
Geheim agent Co Brandjes in de Tweede Wereldoorlog
Gedenkteken Co Brandjes bij de dorpskerk naast de oorlogsgraven.
Naast de oorlogsgraven op de sfeervolle begraafplaats aan de noordkant van de dorpskerk staat een gedenkteken in de vorm van een houten kruis. Daarop de tekst: In memoriam Jack J. Brandjes, Co, Engelandvaarder Agent B.I. 1922-2000.
De naam Brandjes was ooit verbonden aan het winkelpand, bekend als ‘Huis met de Kogel’, bij de toegang tot de begraafplaats en de dorpskerk. Maar wie was Jack of Co en wat was de reden van de plaatsing van het gedenkteken op deze eervolle plek? Wat betekende agent B.I.? Kortom veel vragen. De speurtocht naar Co Brandjes leidde ook naar dorpsgenoot Ab Bleeker. Hun wegen scheidden zich maar voor beiden was de Tweede Wereldoorlog een cruciale fase in hun leven. Co Brandjes werd een van de geheim agenten waarvan bijna de helft is omgekomen. Hij heeft zijn bijdrage geleverd aan de bevrijding van Zuid-Nederland in het najaar van 1944, nu 75 jaar geleden.
Het volgens overlevering 300 jaar oude Huis met de Kogel dat Cor Brandjes in 1922 kocht van winkelier Pancras Kazenbroot. De kogel in de voorgevel, evenals die in de toren van de dorpskerk, zou nog zijn achtergebleven uit de gevechten met de Engelsen en Russen in 1799.
Huis met de Kogel
Het was Cees Brandjes die toestemming had gekregen het gedenkteken bij de dorpskerk te plaatsen en er een gedeelte van de as van zijn oom te begraven die in 2000 is overleden. Cees: “De as was in bezit van de vriendin van mijn oom. Een ander deel van zijn as is in Florida. Hij heeft na een avontuurlijk leven zijn toekomst in Amerika opgebouwd. Daar werd hij Jack genoemd, maar zijn echte naam is Jacobus Johannes en zijn roepnaam was Co.”
Co was een Castricummer maar werd in Baarn geboren op 2 mei 1922. Dat kwam zo. Zijn vader Cor Brandjes (1885-1968) was de derde zoon van Nicolaas (Klaas) Brandjes en Eva Cornelisse die in de Oosterbuurt een landbouwbedrijf runden. Duidelijk was dat de oudste zoon het bedrijf zou overnemen. Cor moest wat anders zoeken. Hij trouwde met Maria Res. Familie van zijn vrouw had in Baarn een zaak in huishoudelijke artikelen. Het echtpaar verhuisde naar Baarn en nam deze winkel over. Hun eerste drie kinderen zijn daarom in Baarn geboren. Co was de laatste. Ondanks het predicaat ‘Hofleverancier’ liep de zaak niet geweldig en bovendien hadden Cor en Maria heimwee naar Castricum.
Magazijn van C. Brandjes.
Pancras Kazenbroot, die in het oude ‘Huis met de Kogel’ ook huishoudelijke artikelen verkocht, wilde er wel een punt achter zetten en Cor en Maria besloten die winkel over te nemen.
Jaarboek 42, pagina 15
Co en zus Riet in de Burgemeester Mooijstraat. Co herinnerde zich dat hij vanaf die plaats nog het oude blauwachtig gepleisterde huis kon zien wat hem een vertrouwd gevoel gaf.
Na een paar jaar in het oude huis te hebben gewoond, besloten ze op dezelfde plaats een nieuwe winkel met woonhuis te laten bouwen. Het gezin verbleef tijdens de bouw in een ander huis in de Dorpsstraat en heeft de zaak daar tijdelijk voortgezet. Schoonvader Joh. Res voerde de nieuwbouw uit. In 1930 werd het voor die tijd moderne pand opgeleverd. Het was het eerste huis in het dorp met een kolengestookte centrale verwarming. Maria Geertruida (Riet) was het eerste kind dat in Castricum werd geboren. Het echtpaar kreeg negen kinderen van wie Cees en Dorothea jong overleden.
Het gezin van Cor Brandjes en Maria Res bij de dorpskerk. Van links naar rechts Niek, vader Cor, Eva, Alie, Riet, moeder Maria en Co. Zittend Kees en To (Doortje was nog niet geboren).
Radiotelegrafist
Co en zijn broers en zusters doorliepen de rooms-katholieke lagere school van meester Van Westen. Tussen de middag rond de grote tafel aten ze warm, zoals toen gebruikelijk was. Om de beurt stonden ze op als er een klant de winkel in kwam. Dan zette je je bord even op het petroleumstel. De kinderen mopperden wel eens, omdat ze soms voor hele kleine dingetjes gestoord werden. Vooral moeder, die de meest zakelijk inslag had van het echtpaar, hamerde erop: “Altijd vriendelijk blijven. De volgende keer verkoop je misschien wel een nest schalen.”
Jaarboek 42, pagina 16
Voor Co stond al vroeg vast dat de winkel niets voor hem was. Hij wilde wat van de wereld zien. Zijn oudste broer Niek heeft de zaak in 1955 voortgezet al was hij liever muzikant. Niek speelde in verschillende bandjes en gaf ook muziekles. Menige vergadering in het dorp verluchtigde hij met piano- of accordeonmuziek.
Cor Brandjes, Maria Res en zoon Niek voor het in 1930 gebouwde winkelpand Dorpsstraat 61.
Co volgde in Beverwijk de MULO. Dat was voldoende voor de opleiding tot radiotelegrafist. De Alkmaarsche Courant berichtte dat Co op 17 juli 1940 in Den Haag is geslaagd voor het diploma radiotelegrafist 2e klasse.
Eerste poging Engelandvaart
De Tweede Wereldoorlog was voor velen onverwachts uitgebroken en de Duitsers waren in het dorp gearriveerd. De plannen van Co om naar zee te gaan vielen in duigen. Met de een jaar oudere dorpsgenoot Ab Bleeker, die ook als radiotelegrafist was opgeleid, bedacht hij een plan. Ze vonden een oude reddingssloep op het strand en wilden daarmee in de nacht van 6 op 7 september 1940 de oversteek naar Engeland maken. Er was nog geen strenge bewaking op het strand.
Co pikte wat geld van zijn ouders om daarvoor roeispanen en proviand te kopen. Hij schreef een afscheidsbrief die een kennis pas de volgende ochtend moest bezorgen. De tekst is bewaard gebleven:
Lieve ouders, broers en zusters, als u deze brief ontvangt zijn wij weg met een boot vanaf het strand naar Engeland. Ik kan het hier niet langer volhouden. Mijn haat voor de Duitsers is groter dan de liefde voor thuis. Vergeef mij dat ik dit doe en ik hoop dat we elkaar terugzien als de moffen verslagen zijn. God behoede u. Uw liefhebbende zoon en broer Co.
De brief is al ‘s avonds bezorgd in plaats van de volgende ochtend. De winkel leek helemaal donker en verlaten, maar dat kwam door de verplichte verduistering. Zijn ouders vonden de brief direct. Moeder liep huilend naar De Rustende Jager aan de overkant van de straat en vertelde wat er aan de hand was. De eigenaar speelde het nieuws door aan de politie en op de Zeeweg werden ze aangehouden. Misschien achteraf maar goed ook, want ze zouden het met de lekke sloep toch niet gered hebben. Thuis kregen ze geen vrolijke ontvangst.
Ab Bleeker vertelde: “De politie was al aan de deur geweest. Mijn vader gaf mij toen ik binnenkwam een klap voor mijn hoofd en zei stommerik, als je iets doet, doe het dan goed. Verder heb ik er niets meer over gehoord. Vaderis nog enige malen bij de (NSB) burgemeester ontboden. Het dorp was er vol van en ik werd ‘Tommy’ en ‘Engelandvaarder’ genoemd.” Zowel voor Ab Bleeker als voor Co Brandjes hield het bij deze kwajongensachtige poging niet op.
Co Brandjes wereldreiziger
Co werd in 1996 door een neef overgehaald om iets over zijn leven te vertellen. Dat was wel bijzonder want van terugkijken hield hij niet. “Het is allemaal geweest en toch niet goed over te brengen.”
Al heel jong was zijn grote wens om wat van de wereld te zien. Hij wist nog precies wanneer die gedachte hem overviel. Toen hij 7 of 8 jaar was ontdekte hij in de huiskamer een boekje over de historie van Texas en gouverneur Sam Houston. Zijn belangstelling voor de rest van de wereld ontwaakte door dat boekje. Hij herinnerde zich dat moment zo’n zeventig jaar later nog steeds.
Ook de boeken van Emile Zola inspireerden hem. Hij wilde onafhankelijk zijn van alles en iedereen. Co moest en zou het land uit. Leven onder het juk van de bezetter was een ondraaglijke gedachte. Samen met zijn jeugdvriend Ab Bleeker wist hij in Frankrijk te komen met de bedoeling om vandaar via Spanje naar Engeland te reizen. Ver kwamen ze niet, omdat ze de gids niet konden betalen die ze over de Pyreneeën zou moeten helpen.
In juli 1942 monsterde Co aan op een schip naar Noorwegen en werd daar door de Duitsers tewerkgesteld bij een Nederlandse firma in Trondheim. Daar werkte hij als elektricien. Na een ziekenhuisopname wegens roodvonk kreeg hij de gelegenheid naar Nederland terug te gaan. Hij bleef in maart 1943 in het neutrale Zweden achter. Samen met andere jongens die naar Engeland probeerden te komen, werd hij als bosarbeider te werk gesteld. Volgens zijn familie heeft er nog een foto van hem als houthakker in een krant gestaan. In de avonduren leerde hij Zweeds van een geestelijke. Co moest er bijna een jaar op wachten, maar toen werd hij toch gevraagd om naar Engeland te komen om daar voor de Inlichtingendienst als parachutist/radiotelegrafist verder te worden opgeleid om in Nederland te worden gedropt.
Jaarboek 42, pagina 17
Voor hij vertrok, stuurde hij een kaartje aan zijn ouders waarin hij afscheid van ze nam in de wetenschap dat de kans groot was dat hij de oorlog niet zou overleven. Hij vroeg dringend om een laatste wens van hem te eerbiedigen en aan vriendin Ankie van de Broek in Amsterdam een foto van hem door te sturen als hij niet zou terugkeren.
Hij eindigde zijn brief met de woorden: Nu ouders vaarwel en hartelijk bedankt voor de vele goede zorgen die aan mij besteed zijn en ontvang een duizendtal kussen van jullie liefhebbende zoon en broer Co.
Een Havilland Mosquito, een tweemotorig jachtvliegtuig met twee piloten haalde hem op. Hij zat in het bommenrek op postzakken in een speciaal isolatiepak en had een zuurstofmasker op. Het was ijzig koud en bij aankomst in Schotland moest hij uit het toestel worden dragen. Dat was zijn eerste vliegervaring.
Co onderging in maart en april 1944 de gebruikelijke verhoren in Londen bij de Patriotic School en bij de Inlichtingendienst. Hij werd politiek betrouwbaar geacht door rechercheur Ernesto Pinto en kon vervolgens aan de opleidingen beginnen. Slechts 30 procent van de aspirant agenten voor het Bureau Inlichtingen heeft de testen naar behoren kunnen volbrengen. Het ging Co goed af mede dankzij zijn opleiding tot radiotelegrafist/marconist.
Parachutesprong 1944.
Parachutering van Hamerteen
De voorganger van Co Brandjes als geheim agent was de zich ‘Antonio’ noemende Van de Waal. Geheim agenten kregen hun opdrachten in Londen van het Bureau Inlichtingen dat de berichtgeving uit bezet gebied als hoofdtaak had. De opdracht was dat Van de Waal met een radiotelegrafie-set en veel geld naar een adres in Eindhoven moest. Op 7 mei 1944 is hij dichtbij het dropping-field terecht gekomen. Van de Waal werd op zijn reis naar Eindhoven opgepakt en hij overleed op 27 april 1945 in een Duits concentratiekamp.
Co Brandjes nam de plaats van Van de Waal in maar deze keer met een zender/ontvanger. Co was bestemd voor de spionagegroep ‘Harry’ de schuilnaam van ir. Theo Tromp, een hoge functionaris van Philips die na de oorlog nog even minister is geweest. De groep had dringend behoefte aan betrouwbare en snelle verbindingen en keek uit naar een codist-telegrafist. Co kreeg een pistool, een zelfmoordpil om te gebruiken als hij gepakt zou worden en een vals persoonsbewijs met de 16-jarige Jan Lammers als schuilnaam. Hij was inmiddels 22 maar kon nog wel voor een 16-jarige doorgaan. ‘Hamerteen’ werd zijn schuilnaam in het radioverkeer.
Zijn opdracht was zich te melden bij Tromp met zijn set en dertigduizend gulden bestemd voor de financiering van de verzetsgroep. Verder had hij materiaal bij zich voor het maken van microfilms. De parachutering vond plaats in de nacht van 5 op 6 juni 1944 tegelijk met de invasie in Normandië. Co kwam 25 kilometer van zijn ‘pin-point’ terecht. Het was een soort zesde zintuig dat hem ertoe dreef om te springen op een andere dan de afgesproken plaats. Co vertelde aan een neef dat drie Canadezen die iets later vanuit een ander vliegtuig sprongen, zijn doodgeschoten. De piloot liet de beslissing aan hem over met de woorden “It’s your life”.
Co had veel last bij zijn sprong van de leg-bag (plunjezak die aan zijn been was gebonden) en hij moest hem laten schieten. Eenmaal op de grond kon hij de zak in het donker tussen de dichte bosjes niet terugvinden. Hij prentte zich de omgeving van het Brabantse natuurgebied zo goed mogelijk in en zijn enige hoop was dat hij de leg-bag met behulp van zijn Eindhovense contactpersonen zou kunnen opsporen.
Na een lange nachtelijke wandeling kwam Brandjes ‘s morgens rond half tien aan bij de woning in Eindhoven waar hij zich moest melden. Afgesproken was dat als in de voordeur een potloodpunt uit de lijst naar buiten stak, dit onveilig betekende. Was er alleen een gaatje te bespeuren, dan kon de agent aanbellen. Brandjes constateerde dat de potloodpunt uit de lijst stak. Een dienstmeisje kon hem nog snel toefluisteren dat zijn contactpersoon veertien dagen daarvoor op zijn kantoor bij Philips was gearresteerd. Brandjes maakte dat hij uit Eindhoven weg kwam.
‘Jan Lammers/Hamerteen’ zocht naar andere wegen om in contact met Tromp te komen. Hij ontmoette de radiohandelaar André van Wijlen in Sprang-Capelle, medewerker van een andere spionagegroep, die ook met Tromp samenwerkte. Die kon hem inderdaad helpen bij het opsporen en bergen van de leg-bag.
Van Wijlen zorgde er ook voor dat Brandjes ir. Tromp kon ontmoeten. Ze konden het goed met elkaar vinden. Tromp wilde ‘Jan’ wel aan een baan helpen bij Philips maar niets stond hem zo tegen als een vaste baan en een uitgestippeld leven.
Jaarboek 42, pagina 18
Sprang-Capelle
Brandjes wilde zijn seinpost in Sprang-Capelle vestigen waar hem onderdak was geboden. Hij wilde liever daar blijven als hij vanuit Eindhoven van berichten kon worden voorzien. Het slechte seincontact met Londen viel mogelijk te verbeteren. Tromp kon aan dit verzoek door de verbindingsproblemen geen gehoor geven, zodat ‘Hamerteen’ met grote tegenzin toch naar Eindhoven werd overgebracht.
Bewijs van de dienstverlening van Co afgegeven door Montgomery.
Tromp moest onderduiken en droeg de leiding van de groep ‘Harry’ over aan medewerker Van Steenis. De opvolger van Tromp zocht en vond een goede seinpost in de klokkentoren van de Sint Martinuskerk van Tongelre (Eindhoven-oost). De zender/ontvanger werd in het orgel verborgen gehouden en ‘Hamerteen’ kon vanuit de toren seinen.
Het zendcontact met Londen was vanuit deze unieke zendlocatie voortreffelijk maar Brandjes kon heel slecht met Van Steenis opschieten. Hij verlangde ernaar terug te gaan naar Sprang-Capelle. Daar had hij kennis gemaakt met diverse geallieerde piloten en leden van de spionagegroep ‘Albrecht’, met wie hij vriendschap had gesloten. In Tongelre verveelde hij zich omdat hij onvoldoende werk had. De berichtgeving naar zijn post was heel schaars omdat de Duitsers, naar aanleiding van de snel oprukkende geallieerden, links en rechts executies uitvoerden en de berichten aanvoer daardoor dwarsboomden.
Als hij opdrachten kreeg voerde hij die uit. Via ‘Hamerteen’ en ook via andere kanalen werden heel belangrijke militaire berichten doorgegeven, vooral over de reorganisatie van de Duitse tankdivisies en de uit Duitsland gekomen versterkingen. Deze berichten hadden de geschiedenis een andere wending kunnen geven maar Montgomery legde de meldingen en waarschuwingen uit Nederland naast zich neer en zette de operatie ‘Market-Garden’ door. De geallieerden leden in september 1944 een zware nederlaag.
Brandjes nam het in Tongelre niet erg nauw met de veiligheidsregels. Dit leidde tot fikse meningsverschillen met Van Steenis. In september had Brandjes er genoeg van. Hij legde een briefje voor ir. Tromp neer en keerde op eigen gelegenheid naar Sprang-Capelle terug. Hij hoopte voor spionagegroep ‘Albrecht’ actief te kunnen zijn hetgeen ook het geval is geweest.
Grote delen van Nederland waren inmiddels bevrijd. Op 5 oktober 1944 wist Brandjes Eindhoven weer te bereiken. Het Bureau Inlichtingen was intussen naar die stad overgeplaatst. Co stelde kolonel Somer voor hem opnieuw in bezet gebied te parachuteren maar dan met mogelijkheden meer activiteiten te kunnen ontplooien.
Het werd hem echter kwalijk genomen dat hij op eigen initiatief terug was gegaan naar Sprang-Capelle. Hij moest terug naar Engeland, waar hij werd gedegradeerd en ontslagen bij het Bureau Inlichtingen. “Een zekere onrechtvaardigheid in dit vonnis valt ook hier te bespeuren” schreef Frank Visser in zijn boek over de Geheime Inlichtingendienst. Co zelf kon het niet accepteren dat dit hem overkwam ondanks het belangrijke werk dat hij had gedaan. Hij zei erover: “Ik werd als een halve misdadiger behandeld.”
Pasfoto van Co uit zijn eerste Amerikaanse paspoort (1949).
Co Brandjes de wijde wereld in
Co was naar Engeland teruggekeerd met een speedboot vanaf Oostende. Hij had in militaire dienst kunnen gaan en uitgezonden worden naar Australië. Maar hij had even genoeg van leger en oorlog. Hij monsterde in Liverpool op de SS Ruysdaal aan als marconist. Het was op die reis dat bij Gibraltar het bericht doorkwam dat de oorlog voorbij was.
In Buenos Aires kocht hij van alles voor zijn familie in Nederland. Een Canadese legerwagen bracht meer dan 13 kisten goederen van Rotterdam naar Castricum. Hij had kleding, sigaretten, schoenen, chocolade, koffie, enzovoorts in Argentinië gekocht, omdat hij had gehoord dat er in Nederland niets meer te koop was. Het was groot feest bij de familie Brandjes.
Co voer weer verder maar in Norfolk Virginia werd hij ziek en kwam in een hospitaal terecht. Toen hij eruit kwam, was zijn schip vertrokken. Hij las dat iemand met 25 dollar op zak door heel Amerika was getrokken. Co had 50 dollar dus dat moest hem zeker lukken. Hier en daar werkend, onder andere op een grapefruitfarm in Californië hield hij het een paar maanden vol. Een probleem was dat hij nog steeds illegaal in Amerika verbleef en geldgebrek had. Overal hingen affiches met ‘Join the Army’. Het was niet moeilijk om militair te worden.
Jaarboek 42, pagina 19
Na een training werd hij uitgezonden met een bezettingsleger naar Japan en zelfs bevorderd tot sergeant Communication. Daar heeft hij op de basis nog een paar maanden een winkeltje gerund waar hij drank en sigaretten verkocht. In zijn vrije tijd heeft hij nog veel van Japan gezien.
Na zeven maanden was hij terug in Amerika en wilde hij zo snel mogelijk het leger weer uit. Na terugkeer is zijn aanvraag voor het Amerikaans staatsburgerschap ingewilligd.
Onderscheiding
Op 14 juli 1949 vertrok een klein gezelschap uit Castricum naar Sliedrecht. Het waren Co Brandjes met zijn vader en moeder en Co Res. Co zou uit handen van prins Bernhard een onderscheiding ontvangen voor zijn dappere daden in de oorlogsjaren. Bij Koninklijk Besluit van 30 augustus 1948 nummer 8 is hem het Bronzen Kruis toegekend wegens zijn verdiensten als parachutist/marconist. Drie personen mochten erbij zijn.
De dapperheidsonderscheiding Bronzen Kruis.
De gebeurtenis staat in een piepklein aantekenboekje dat zus Riet bijhield gedurende de jaren dat ze in een sanatorium in Rosmalen was opgenomen wegens tuberculose. Ze noteerde op 14 juli 1949: “Ik vind het zo’n eer voor vader en moeder en Co en voor ons allen. Ik ben echt trots op hem.” Inmiddels heeft ze een hoge leeftijd bereikt maar trots op haar broer is ze nog steeds.
Tussen maart 1943 en april 1945 werden 43 geheim agenten uitgezonden. Daarvan kwamen er 19 om het leven. Zoals dr. Lou de Jong schrijft in deel 9 van ‘het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ hebben die agenten veel militaire en civiele gegevens naar Londen kunnen doorgegeven, mede dankzij de spionagegroepen. Het zenden uit bezet gebied was moeilijk en riskant. Marconisten moesten niet langer dan 20 minuten in de lucht blijven en die tijd was vaak te kort.
Het Bronzen Kruis voor ‘moedig of beleidvol’ optreden was zeker verdiend. Voor Co was de onderscheiding niet nodig. Hij ging alleen maar naar de uitreiking omdat zijn omgeving er meer van onder de indruk was dan hijzelf en omdat zijn vriendin prins Bernhard wel eens wilde zien. Co vertelde dat ze naast de prins heeft gezeten. Voor haar kon deze dag niet meer stuk.
Van links naar rechts Ab Bleeker, Pé Pepping, en Jan Reijnders na aankomst in Zwitserland.
Hoe het vriend Ab Bleeker is vergaan
Na de mislukte oversteek naar Engeland samen met Co Brandjes besloot Ab met vier andere jongens in 1943 de kans aan te grijpen vrijwillig in Zuid-Duitsland te gaan werken. Vandaar zou hij naar het neutrale Zwitserland vluchten en vervolgens naar Engeland komen. Als de familie een brief zou ontvangen met de zin: “Wij gaan naar Co (Co Brandjes)” betekende het dat de ontsnapping uit Duitsland gelukt was.
Het gezin Bleeker woonde aan het Dokterspad dat na de oorlog DokterLeenaersstraat werd genoemd. Ab was samen met zijn vriend Co in het begin van de oorlog bijna een jaar in Frankrijk geweest. Ze werkten eerst als bouwvakkers in Compiègne en later in Bordeaux. Zuster Lenie herinnert zich dat Ab op verzoek van dokter Leenaers medicijnen meebracht. Door het verblijf in Frankrijk spraken beiden een aardig woordje Frans.
Door Gert-Jan Bremer is het verhaal van de tocht van Ab naar Zwitserland uit de mond van een van de leden van de groep, Wim Pepping, opgetekend. Na vele omzwervingen en avonturen werd de reis uiteindelijk met succes bekroond. Ze wisten in een plaats dicht bij de grens te komen. Ab Bleeker had de route verkend. Toen het donker werd, gingen ze voorzichtig op pad en liepen in de richting van een dorp. Daar hielden ze iemand aan met de vraag “Wo sind Wir?”. Tot hun grote vreugde was het antwoord “Du bist in der Schweiz”. De vlucht was gelukt. Ze werden in een interneringskamp geplaatst.
Het bereiken van Engeland was nog steeds het doel. Via Frankrijk en België konden de mannen zich tenslotte in Zeeland weer aansluiten bij het 16e Regiment Infanterie waarbij ze voor de capitulatie hun dienstplicht vervulden.
Op 13 april 1945 zette koningin Wilhelmina de eerste stap op Nederlandse bodem en de compagnie vormde een erewacht. Wim Pepping: “Ze liep langs ons, ik zie haar nog zo gaan, en ze zei dank je wel Engelandvaarders. Dat maakte grote indruk op mij.” Later hebben de jongens nog dienst gedaan in Duitsland voor de bewaking van krijgsgevangenen.
Jaarboek 42, pagina 20
Ab tekende na de oorlog vrijwillig voor militaire dienst in Indië. Daarvoor is hij nog wel een paar maanden in Engeland geweest voor een opleiding bij de RAF. Hij vertrok na zijn diensttijd met zijn vrouw Ilse, die hij in Indië had ontmoet, naar Amerika. Dat was mogelijk door een borgstelling van vriend Co Brandjes. Ab is tenslotte amanuensis geworden op de universiteit van South Californië en overleed in Valinda op 26 december 1991.
Tussen Amerika en Nederland
Over het verdere leven van Co Brandjes is nog een boek te schrijven. Hij trouwde rond 1950 met Greta van der Brug, een protestants meisje uit de Dorpsstraat die al een tweeling had. Voor het huwelijk was dispensatie nodig van de kantonrechter, omdat beide ouders geen toestemming verleenden. Ze vertrokken naar Amerika. Co heeft er van alles ondernomen. Hij is in New Jersey een camping begonnen, maar het gezeur van de gasten was hij gauw zat. Later in Florida heeft hij ook van alles aangepakt en hij was daar onder andere melkboer.
Co Brandjes omstreeks 1980.
Heel toevallig kwam hij erachter dat er wel wat viel te verdienen met het kweken van ‘ixora’s’, een bloeiende struik die als heg gebruikt kan worden. De onderneming werd een groot succes. Zijn huwelijk met Greta liep na 12 jaar op de klippen. Hun kinderen zijn in Florida gesetteld.
Co en zijn neef Cees Brandjes bij de Ixora-kwekerij.
Vaak vlogen broers, zusters en neven naar Florida en ook Co zocht zijn familie regelmatig op. Co onderging in Nederland drie zware operaties. Riet en ook zijn andere zussen waren een grote steun voor hem. Zijn wens was nog eens een reis te maken langs de westkust van Amerika.
Hij zocht en vond een reisgenote uit Nederland. De laatste 15 jaar woonde hij met haar afwisselend in Florida en in Nederland. Co overleed 79 jaar oud op 14 januari 2002 in Florida. Het bescheiden monumentje bij de oorlogsgraven, vlakbij zijn ouderlijk huis, is een mooie herinnering aan onze dappere dorpsgenoot.
Niek Kaan
Bremer, Gert-Jan, de vlucht van Ab Bleeker, Cor Hoek, Wim en Pé Pepping, interview;
Dessing, Agnes, ‘Tulpen voor Wilhelmina, de geschiedenis van de Engelandvaarders’, 2005;
Interview met Co Brandjes uit 1996;
Jong, Lou de, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, Ned. Instituut voor Oorlogsdocumentatie, delen 7 en 9;
Nationaal Archief Den Haag, archief ministerie van Justitie Londen;
Mondelinge informatie van zuster en neven van Co Brandjes en Ab Bleeker;
Ned. Instituut voor Oorlogsdocumentatie;
Regionaal Archief Alkmaar en Gemeentearchief Castricum, de heer H. Stigt;
Visser, Frank, ‘De bezetter bespied, De Nederlandse Geheime Inlichtingendienst in de Tweede Wereldoorlog’, 1983.
Jaarboek 42, pagina 21
Co Brandjes.
Korte genealogie van de familie Brandjes
Nicolaas (Klaas) Brandjes (1852-1928) is geboren en getogen in Uitgeest en gaat op 32-jarige leeftijd in 1884 wonen in Castricum in de Oosterbuurt. Hij was zeven jaar eerder gehuwd met Eva Cornelisse uit Uitgeest. Bij hun komst naar Castricum hebben zij drie kinderen. In Castricum worden er nog drie geboren.
Klaas is veehouder en koopt in 1885 de boerderij aan het Cronenburgerlaantje. Onder de zes kinderen van Klaas en Eva zijn drie zoons die de naam Brandjes in Castricum verder zullen verspreiden:
Jan
Cor en
Dirk.
Jan Brandjes (1879-1964) is tuinder, voorzitter van veiling ‘Ons Belang’. Hij woonde in de boerderij op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat. Hij trouwt met Jans Schotvanger. Jan en Jans krijgen zeven kinderen: 1. Eva trouwt met Simon Stuifbergen; 2. Griet trouwt met Jo Krimp, 3. Trien trouwt met Rinus de Ruijter, 4. Door trouwt met Cor van den Berg; 5. Klazina trouwt met Henk Meuleman, 6. Klaas, tuinder, ongehuwd en 7. Coba ongehuwd woonde in de Burgemeester Mooijstraat.
Cor Brandjes (1885-1968) heeft een winkel in huishoudelijke artikelen en speelgoed aan de Dorpsstraat (huis met de kogel). Hij trouwt met Maria Res; zij krijgen negen kinderen, waarvan twee zeer jong overleden; de overigen 1. Niek zet de zaak van zijn vader voort, trouwt met Ans Pepping, 2. Alie trouwt met Jaap Baltus; 3. Co de hoofdpersoon van dit artikel; 4. Eva trouwt met Douwe Nota; 5. To trouwt met Johannes van den Burg, woonde in Amerika; 6. Riet was medisch analiste en 7 Doortje trouw met Kees Kraakman.
Dirk Brandjes (1889-1975) is veehouder op boerderij ‘Nooit Verwacht’ in de Oosterbuurt, trouwt met Maria Roskam; zij kregen zes kinderen: 1. Niek, veehouder, ongehuwd; 2. Jan trouwt met Jo de Wit; 3. Theo trouwt met Toos Warmerdam; 4. Piet werkte bij de gemeente, ongehuwd; 5. Eva trouwt met Jan de Wit en 6. Cor, veehouder in de Oosterbuurt, ongehuwd.
Het gezin van Klaas Bos in 1948. Van links naar rechts vader Klaas, Nardus, moeder Pietje, Gert en Louis Kwanten.
Mijn ouders waren geen verzetshelden. Zij waren helden die zich verzetten.
Mijn broer Gert nam jarenlang actief deel aan de Verhalengroep van Oud-Castricum. Hij overleed twee jaar geleden. Omdat ik (Nardus bos) nog de enige overlevende ben van het gezin Bos en inmiddels 80 jaar oud, heb ik mijn belevenissen in de oorlogstijd opgeschreven. Voordat ik ze vergeet of ze worden vergeten.
Het gezin
Onze familie is beschreven in het 37e Jaarboek (2014) van de werkgroep. Ik ben geboren in Castricum op 27 september 1938 aan de Ruiterweg 57. Mijn vader was Nicolaas Bos (1896-1974) en mijn moeder Peternella Jacoba Kwanten (1897-1981). Het gezin bestond naast mijn ouders en mij uit mijn halfbroer Aloysius Maria (Louis) Kwanten (1932 -2008) en broer Gerardus (Gert) Bos (1937-2016).
Mijn vader had een klein boerenbedrijf en pachtte weiland in de polder tegen Uitgeest aan onder de naam ‘De vijf morgen’. Ook was hij pachter van twee stukken grond in het centrum van Castricum. Het ene stuk stond bekend als ‘De Klaverweid’ en strekte zich uit van de westkant van de Torenstraat tot aan de achtertuinen van de Jacob Catsstraat. Het andere had de naam ‘De fijne winkel’ en liep van de hoek Ruiterweg-Torenstraat tot aan de Wilhelminalaan. De twee stukken land werden gescheiden door het voetpad van Pietje Rijs, dat liep van einde Hoogevoort naar de Torenstraat.
Het weiland De Klaverweid (in het midden links, donker getint). Torenstraat in Castricum, 1939. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Tjoklat
Mijn eerste zeer bewuste herinnering dateert van 25 oktober 1941. Toen was mijn zusje Aldegonda Lucia Hendrika (Gonda) net geboren. Toen ik ’s morgens wakker werd en beneden kwam, lag mijn moeder in de voorkamer in de eerste bedstee (er waren er twee). Voor de tafel, die in het midden stond, was een wieg geplaatst. Daarin lag een kindje. Mijn moeder zei: “Dat is je zusje, maar ze is dood”. Dit verdriet zal ik nooit vergeten.
Een paar dagen later heeft mijn vader de kleine kist met zijn levenloze dochter lopend naar het kerkhof achter de Pancratiuskerk gebracht. Hij droeg het kistje op zijn handen. Dit was ook het jaar dat iedere volwassene verplicht een persoonsbewijs bij zich diende te hebben.
Van links naar rechts Gert, Nardus en Louis in het voorjaar van 1940.
Als kind mocht ik in het voorjaar van 1942 voor het eerst met mijn moeder met de trein mee naar Den Haag, waar mijn opa en oma Kwanten woonden. Het was de eerste en laatste keer dat ik deze oma heb ontmoet. Op 5 april 1942 is ze overleden.
In dit jaar begonnen de Duitsers in Castricum en omgeving aan de bouw van de kustverdediging, de Atlantikwall. Mijn vader werd daar verplicht voor ingeschakeld.
Jaarboek 41, pagina 41
Hij ontving via de Ortskommandant een schriftelijk bevel, waarin stond op welke dag(en) hij zich met paard en wagen op een genoemde plaats diende te melden. De werkzaamheden vonden plaats in de duinen en op het strand. Op het strand behelsden die het plaatsen van rechtopstaande houten palen die bij een eventuele invasie belemmerend moesten werken. Mijn vader moest met een paard de palen verslepen naar de plek waar ze verticaal in het zand werden geplaatst.
Een Duitse soldaat bevestigde een ketting om de paal, mijn vader klakte met zijn tong en het paard trok de paal weg. Op een dag at de soldaat een reep Tjoklat-chocolade op en riep smalend naar mijn vader: “Lekker, lekker”, waarop mijn vader antwoordde: “Ja, van mijn kinderen”. Maar de soldaat lachte hem uit.
Bij de volgende paal zette mijn vader het paard schuin voor de paal en toen de soldaat de ketting had vastgezet klakte mijn vader met z’n tong, het paard zette zich in beweging en trok de paal over de benen van de soldaat. Met twee gehavende benen werd deze afgevoerd. “Lekker Tjoklat”, zei mijn vader tegen hem. Toen hij voor dit incident ter verantwoording werd geroepen, zei mijn vader dat z’n paard was geschrokken van de Duitse vliegtuigen in de lucht. Dit excuus werd aanvaard.
Hakselmolen
De werkzaamheden in de duinen speelden zich af richting Heemskerk, daar waar nu Camping Castricum is gevestigd, en op de Brabantse Landbouw. Bij mooi weer mochten mijn broer Gert en ik mee met paard en wagen.
Boerderij De Brabantse Landbouw. Oude Schulpweg 8 in Castricum. Pentekening Nico Lute. Kijk-Uit kalender 1994. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
We reden dan eerst langs station Castricum, waar mensen werden opgepikt die met de trein uit de kop van Noord-Holland kwamen. In de duinen aangekomen moesten deze mensen palen zagen en voorzien van punten. Deze palen werden gebruikt om loopgraven van een wand te voorzien. Mijn vader had geregeld dat hij de spaanders van het puntenhakken als kachelhout mocht meenemen.
Het werk werd gedaan met een ouderwetse boerenwagen, smal met schuin opstaande zijkanten en houten spaakwielen met metalen banden. De bodem werd vol gelegd met gezaagde palen en daar overheen gooide mijn vader een laag houtspaanders. Na afloop van de werkdag gingen alle passagiers in de wagen zitten en werd er koers gezet naar station Castricum en daarna naar huis. Zo kwam hij aan een geweldige voorraad stook- en gebruikshout.
Op een dag had hij twee rollen prikkeldraad apart gezet en na zijn werk op z’n wagen geladen. Paardendek er overheen en vervolgens gingen mijn broer en ik erop zitten. Zo reden we door de slagboom. Het draad prikte door het paardendek heen in onze billen.
Een prettige bijkomstigheid was dat de mannen uit de kop van Noord-Holland veel vers fruit meenamen.
Mijn moeder heeft alle vorderingsbriefjes bewaard en dat kwam na de oorlog goed van pas, toen mijn vader werd beticht van collaboratie met de Duitsers. Ze kon aantonen dat dat niet op vrijwillige basis was gebeurd.
Behalve boer was mijn vader vrachtrijder en loonwerker met twee paarden. Voor deze paarden gebruikte hij een ‘hakselmolen’. Dat was een strosnijder die nodig was om stro klein te ‘hakselen’ en dat dan te vermengen met haver om zo goed voer te verkrijgen voor de paarden.
Advertentie uit de Schager Courant van 23 februari 1908 met afbeelding van een hakselmolen.
Ook de Duitse bezetters hadden veel paarden en ‘leenden’ af en toe de hakselmolen. Het was september 1942. Mijn vader dacht zijn hakselmolen nooit meer terug te zien, maar ze brachten hem terug op een moment dat mijn vader niet thuis was. Daarom nam mijn moeder de molen in ontvangst. Mijn broer Gert en ik waren met mijn vader mee met paard en wagen. Bij thuiskomst was mijn vader zeer verrast dat de Duitsers waren geweest en wilde de hakselmolen onmiddellijk veilig in de schuur opbergen. Mijn moeder zei echter dat de koffie al klaar stond. De hakselmolen oefende op mijn broer en mij een onweerstaanbare nieuwsgierigheid uit. Toen ik mijn linkerhand in de machine stopte, draaide mijn broer aan het grote wiel waardoor twee vlijmscherpe messen ronddraaiden. Het gevolg laat zich raden: een van de messen sneed mijn linkerhand van de pink tot de mid- delvinger open. Mijn vader heeft mij met hevig bloedende hand naar dokter Leenaers vervoerd, die gelukkig thuis was. Als blijvende herinnering heb ik tot op de dag van vandaag een zichtbaar litteken.
Evacuatie
In 1943 werden veel mensen uit Castricum verdreven. Evacueren heette dat. Ook bewoners van de Mient, Geelvinckstraat en Ruiterweg moesten hun huis verlaten. Grote delen van de bebouwing werden afgebroken om een vrij schootsveld te verkrijgen.
Ook heerste er een epidemie van kinderverlamming (polio). Daar werd ik ook door getroffen en (ik) lag half verlamd in een bedstee in de voorkamer van ons huis. Ik was getuige van de afbraak van de woningen aan de Ruiterweg, want ik kon dat vanuit mijn bed zien. Toen de afbraak was beëindigd, bleek dat ze precies bij ons huis waren opgehouden.
Na de sloop werd het gebied uitgeroepen tot ‘Sperrgebiet’, maar we mochten er blijven wonen, omdat mijn vader economisch was gebonden aan zijn boerderij. Daardoor kon hij zijn koeien en paarden blijven verzorgen. Wel kregen mijn ouders, naast hun persoonsbewijs, per 1 juni 1943 een ‘Ausweiss’ om aan te tonen dat ze het gebied mochten betreden en bewonen. Ik ben nog in het bezit van die persoonsbewijzen en de bijlagen.
Persoonsbewijs van Klaas Bos.
Jaarboek 41, pagina 42
Na de zomer van 1943 ging ik voor het eerst naar school. Dat was de fröbelschool aan de Dorpsstraat achter het toenmalige zusterklooster. De lessen werden gegeven door nonnen. Mijn broer Gert, die toen al naar de lagere school ging, heeft mij die eerste dag afgeleverd bij de poort van de fröbelschool.
Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool. Dorpsstraat 111, 109 in Castricum, 1950. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Dit was ook het jaar waarin er veel illegale praktijken werden gestart, zoals het slachten van vee en stoken van jenever. Allemaal om in de levensbehoeften te voorzien en te gebruiken als ruilmiddel voor andere goederen.
Mijn moeder ging eens per veertien dagen met de trein naar Alkmaar en mijn broer Gert en ik vergezelden haar daarbij. Ze had dan een aangepast korset aan dat opgevuld was met vlees. Ze droeg ook een boodschappenmand met twee flessen jenever erin, die waren afgedekt met speelgoed. Zo wekte ze de indruk van een zwangere vrouw met twee kinderen die een treinreisje maakten. Op deze wijze ontweek ze de controles bij station Alkmaar. In Alkmaar had ze een adres op het Schermereiland, waar ze op een toenmalige scheepswerf haar gesmokkelde goederen ruilde voor carbid en zilveren munten.
Voorbeeld van een ontruimingsbevel.
Eind december 1943 kregen mijn ouders het bericht dat ze op stel en sprong hun huis aan de Ruiterweg 57 moesten verlaten. Op 29 december zijn we geëvacueerd naar Schoutenbosch 16. Mijn vader had nog steeds twee paarden, dus met paard en wagen werd het meeste van de huisraad overgebracht naar het nieuwe adres.
De woning Schoutenbosch 16, waar het gezin na evacuatie ging wonen.
Luchtgevecht
Wegens zijn afnemende veestapel heeft mijn vader in de zomer van 1944 een deel van z’n grasland in de Torenstraat (De fijne winkel) gescheurd en ingezaaid met tabaksplanten en suikerbieten.
In de loop van dit jaar werd mijn vader verplicht om zijn paarden aan te melden bij de Duitse bezetters. Daartoe werden ze bij de smederij van Groot in de Schoolstraat voorzien van een ingebrand cijfer of merk op hun hoeven. Mijn vaders woorden ‘Nu zal ik ze wel gauw kwijt zijn’ werden bewaarheid. In de loop van 1944 moest hij zijn paarden inleveren.
Het wonen op Schoutenbosch was geen pretje. Gewend aan een boerderij met ruimte om ons heen, woonden we nu in een rijtjeshuis. Het was een hoekwoning met een brede steeg. Aan de andere kant van deze steeg woonde de familie Bont. Mevrouw Bont was een weduwe met drie kinderen: Rie, Frans en Henk. Ze kwamen van Schulpstet, waar hun huis was afgebroken.
Jaarboek 41, pagina 43
In het voorjaar van 1944 kwam mijn opa van moederskant, opa Kwanten, ook bij ons wonen. Hij was dementerend. Ook was hij zeer katholiek en ging iedere dag ter kerke. Maar dat leidde tot vervelende situaties, want dan dacht hij ’s avonds om acht uur dat hij nog naar de kerk moest, pakte zijn missaal en liep van Schoutenbosch naar de Pancratiuskerk. Toen hij tot de ontdekking kwam dat de kerk gesloten was, ging hij dwalen door het dorp. Diverse keren is hij door politie of Duitsers naar huis teruggebracht als de avondklok al was ingegaan. Omdat er thuis allerlei dingen gebeurden die illegaal waren, zoals slachten en jenever stoken, was deze situatie onhoudbaar en moest opa worden opgenomen in een verpleeghuis in Edam. Daar is hij op 6 juni 1944 overleden. Ironisch genoeg op de dag van de invasie in Normandië.
In augustus van dat jaar waren wij getuige van een luchtgevecht tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen ter hoogte van de spoorlijn Castricum-Uitgeest. Wij schuilden in huis en hoorden op een gegeven moment een grote bonk naast ons huis. Er was een tiptank van een vliegtuig in de steeg gevallen. Aan de vorm dachten we dat het een bom was. Gelukkig dus niet, maar de Duitsers hebben met veel machtsvertoon de lege brandstoftank afgevoerd.
Rond die tijd maakte ik de overstap naar de lagere school. Ik kwam in de eerste klas bij juffrouw Kuiper. Verder herinner me ik nog meester Ernst en hoofonderwijzer Van Westen. Het was een schooljaar met veel onderbrekingen in het lesgeven als gevolg van het vorderen van de Augustinusschool voor het onderbrengen van Duitse soldaten.
Thuis werden we op deze ‘vrije’ dagen ingeschakeld voor het verwerken van de geoogste tabak en suikerbieten. Stroop en sigaretten werden verkocht, geruild of zelf gebruikt. Van de overgebleven pulp van de suikerbieten werden drie varkens gevoerd die, ongeregistreerd, werden vetgemest om te worden geslacht. Op een dag hadden de varkens zichzelf een weg naar buiten gebaand en liepen op de Ruiterweg. Drie passerende Duitse soldaten, oh ironie, hebben mijn vader geholpen deze ‘zwarte’ varkens terug te drijven.
Eind 1944 kregen mijn ouders toestemming om terug te keren naar Ruiterweg 57. De verhuizing vond plaats met een handkar. Op 4 december zijn we daar weer gaan wonen, met in ons kielzog de familie Bont die z’n intrek nam op nummer 55. Een broer van mijn vader, Piet Bos, is op of omstreeks die tijd op nummer 59 gaan wonen met zijn verloofde Jannetje Prins, een weduwvrouw met haar zoon Piet Ent.
Eind 1944 mocht het gezin weer terug naar het vertrouwde huis aan de Ruiterweg 57.
Het Sinterklaasfeest van 1944 hebben we dus gevierd op mijn geboorteadres. We mochten dan ’s avonds ons stoeltje zetten en vonden daar op 6 december in de ochtend onze cadeaus. Als onwetend kind verwonderde ik me over het feit dat het ontvangen kleurboek al grotendeels was ingekleurd. Dit opmerkende zei m’n moeder dat Zwarte Piet dat als voorbeeld al had gedaan. Vele jaren later heb ik gehoord dat het een oud kleurboek was van een van de kinderen Bont, maar wegens gebrek aan middelen hadden m’n ouders toch wat kunnen regelen voor ons.
Jaarboek 41, pagina 44
Voor de kerstdagen had mijn moeder op de zwarte markt cacao gekocht. Dit bleek bij verwerking tot chocolademelk gemalen dakpannen te zijn, dus waardeloos en zonde van de gebruikte melk. De verkoper kwam een dag voor kerstmis aan mijn vader vragen of hij voor hem een konijn kon slachten. Mijn vader was daar handig en vermaard in. De man leverde het konijn af en mijn vader slachtte een kat en gaf die als bout terug. Quitte dus.
Hongerwinter
In deze verschrikkelijke hongerwinter trokken een broer van mijn vader (Jan) en zijn zoon Gerard ook bij ons in. Ze kwamen lopend vanaf Santpoort met een karretje dat was gemaakt van een oude kinderwagen. In de kar hun lijfgoed en een geit. De geit heeft de oorlog niet overleefd. Het bleek nog een hele onderneming om kar en geit over het Noordzeekanaal te krijgen. De Velserpont was uit de vaart wegens gebrek aan steenkolen. Met roeiboten werd door Rijkswaterstaat de pontverbinding provisorisch onderhouden. De vrouw van Jan en zijn dochter bleven in Santpoort achter. Op deze manier hadden die dubbele bonkaarten voor voedsel en konden vader en zoon bij ons aanschuiven. Doordat Jan als boerenknecht bij ons was ingeschreven, werd hij gevrijwaard van verplichte arbeidsdienst in Duitsland.
Eind december 1944, begin 1945, werden van de spoorverbinding Alkmaar-Uitgeest de rail (één spoor) en koperen bovenleiding (twee sporen) verwijderd. Vanuit ons huis konden we die werkzaamheden volgen. Ze werden uitgevoerd door Poolse krijgsgevangenen die beestachtig door de Duitsers werden behandeld. De metalen werden afgevoerd naar Duitsland om omgesmolten en gebruikt te worden voor de oorlogsindustrie. De houten dwarsliggers werden op stapels langs het grindbed gezet. Mijn vader heeft met z’n broer Jan in nachtelijke uren veel van deze bielzen gestolen om als kachelhout te dienen.
In de voortuin van ons huis hadden de Duitsers een gecamoufleerde schuilplaats gemaakt voor een bewapende commandowagen. Vanaf deze plek konden ze snel de Ruiterweg, Geelvinckstraat en Mient bereiken. Op een zeker moment kwam mijn vader thuis met een postduif in een kleine kooi. Aan zijn poten had hij een kokertje met dun blanco papier en instructies. Mijn neef Gerard was een begaafd tekenaar en heeft toen een schets gemaakt van de gecamoufleerde schuilplaats. De duif is losgelaten en hopelijk naar Engeland gevlogen.
De oude boerderij van Klaas Bos aan de Ruiterweg 59 (links). Achter het meest rechtse raam (tussen boom en nummer 57) zat een verborgen schuur, die tijdens de oorlog werd gebruikt voor onder andere jenever stoken, slachten en het herbergen van onderduikers.
De barre winter was ook de tijd van de hongertochten. Veel stedelingen trokken naar de kop van Noord-Holland om voedsel te kopen. De oudste zuster van mijn moeder woonde met man en een groot gezin in Rotterdam. De jongste zoons trokken met een bakfiets naar het noorden en overnachtten dan in Warmond waar ook familie woonde. De jongens kwamen de tweede nacht bij ons in Castricum slapen om vervolgens naar Barsingerhorn te gaan waar ze een adres hadden voor voedsel. De terugweg ging dan weer via Castricum en Warmond naar Rotterdam.
Al snel was bekend bij andere reizigers dat er bij ons kon worden overnacht. Dat gebeurde dan in de hooibarg waar ze hun karren konden stallen en in het hooi gingen slapen. Een ieder moest wel z’n eventuele rookwaren en lucifers inleveren vanwege het brandgevaar.
De hongertochten werden uitgevoerd door zeer jonge mannen, vrouwen en oudere mensen. Alle mannen binnen een bepaalde leeftijdsgroep waren ingezet voor arbeid in Duitsland of ondergedoken. Een zeer schrijnend geval was dat van een vrouw die met haar dochter en oude vader op de heenweg bij ons overnachtten. Op de terugweg keerden zij huiswaarts met de onderweg overleden oude man, gewikkeld in een dekzeil, boven op hun vergaarde lading.
Bevrijding
Op het einde van de hongerwinter waren ook onze eigen voorraden op en heeft vader een pink (jonge koe) van stal gehaald en geslacht. Dit dier stond echter genoteerd in het zogenaamde veeboekje, waarin alle levende have was vermeld. Mijn vader heeft het in de kachel gegooid en is naar de betreffende instanties gegaan met het verhaal dat bij een huiszoeking het veeboekje was meegenomen. Hij moest toen voor een duplicaat opgeven welk vee hij bezat. Uiteraard is de pink daar niet bij genoemd.
Bij ons huis lag een stapel gezaagd brandhout van de gestolen bielzen. Opeens merkte vader dat er ’s nachts hout werd gestolen. Hij heeft toen in een bovenliggend stuk een gat geboord en daarin een overgebleven patroon van z’n ingevorderde jachtgeweer gestopt. Een dag later hoorden we dat bij een buurtgenoot de kachel was ontploft …
Op een zonnige koude dag lag er sneeuw en zijn mijn broer Gert en ik gaan sleeën op het duin bij de hoek Vinkebaan–Bakkummerstraat. Een oudere Duitse soldaat heeft ons toen bevolen om wat houten kisten met onze slee te vervoeren van een voorraadbunker naar een geschutsopstelling tegenover de Sifriedstraat. Vlakbij het einddoel viel een kist van de slee en brak open. Tot onze verbazing zagen we dat er granaten uitvielen. We moesten het karwei echter afmaken en zijn daarna met de schrik in de benen huiswaarts gegaan.
Gert (links) en Nardus op de slee die op last van de Duitsers ook werd gebruikt voor het vervoer van houten kisten met munitie.
Op 3 maart kwam een broer van mijn moeder met zijn vrouw om bij het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout. Op 8 maart werd haar oudste broer, een verzetsstrijder, gefusilleerd op de Leusderheide. Zij verloor twee broers en een schoonzus in minder dan een week.
Jaarboek 41, pagina 45
Mijn vader had in zijn verborgen schuur een paard staan. Hoe hij aan het dier is gekomen weet ik niet meer. Wel dat vlak voor de bevrijding dit paard door verraad is opgehaald door de Duitsers en dat hij toen niets meer had dan wat schamele koeien en z’n gezin.
Op 5 mei kwam dan eindelijk de bevrijding. Op die dag heeft mijn vader de Nederlandse vlag uitgestoken terwijl de Duitsers nog over de Ruiterweg liepen en reden. Pas op 8 mei kwamen de Canadese bevrijders door Castricum gereden. Ik heb ze door de Dorpsstraat zien rijden.
Intocht van de bevrijders bij het gemeentehuis van Castricum op 8 mei 1945. Ook Nardus was hier getuige van.
Op de terugweg naar huis was er op de hoek van de Dr. Leenaersstraat en de Jacob Catsstraat een volksopstootje. Daar werden namelijk Nederlandse vrouwen, die met Duitsers waren omgegaan, kaalgeschoren. Toen ik dat bij thuiskomst aan mijn moeder vertelde zei ze: “De Duitse duivels zijn verdreven, de Hollandse hufters zijn opgestaan.”
Het was ook nog opmerkelijk dat op 8 mei 1945 een tank van de geallieerden in onze steeg stopte en men met een stafkaart nog eens de situatie betreffende de schuilplaats kwam bekijken. Mijn moeder heeft de soldaten getrakteerd op bekers met melk. Dat was alles wat ze had om als dank aan de bevrijders te schenken.
In het voorjaar zijn we in familieverband begonnen met het bikken van stenen van de in 1943 afgebroken huizen aan de Ruiterweg. We hebben na de oorlog vele duizenden stenen kunnen hergebruiken bij de bouw van een nieuwe schuur met stallen achter de boerderij.
In de zomer na de bevrijding is mijn vader naar het oosten van het land gereisd om paarden te kopen. Daar waren ze al langer bevrijd en hij had gehoord dat er paarden te over waren. Met het weinige openbaar vervoer dat voorhanden was, is hij uiteindelijk in Didam en omgeving gekomen en heeft daar twee paarden gekocht van het zilvergeld dat in de oorlog gespaard was en zijn waarde hield. Het door de Duitsers verstrekte bezettingsgeld was niets meer waard. Lopend met de paarden aan zijn hand is hij teruggekomen en (hij) heeft daar vier hele dagen over gedaan. Mijn vader is nog steeds mijn held.
De oorlog heeft me mijn kinderjaren ontnomen. Ik heb er een afkeer van uniformen aan over gehouden. En (ik) accepteer het niet als men mij belemmert in mijn vrijheid.
Precies een jaar voor de bevrijding op 5 mei 1944 werd Arie Hageman in het duingebied gedood door een kogel van een Duitse soldaat. De toedracht en de gevolgen zijn beschreven door zijn zoon Jan. Bevrijdingsdag is voor het gezin nooit een feestdag geworden. Het overlijden van vader Arie liet diepe sporen na.
Het gezin van Arie Hageman omstreeks 1943; Arie en zijn echtgenote Griet Groentjes met hun kinderen Tiny en Jan.
Mijn naam is Johannes Pancratius Hageman. Jan, geboren 11 november 1934, zoon van Adrianus Cornelis (Arie) Hageman, geboren in Bakkum op 29 mei 1905 en van Margaretha (Griet) Groentjes, geboren in Castricum op 26 februari 1908. Hun trouwdag was 12 juni 1930. Op 2 oktober 1941 werd dochter Catharina Wilhelmina (Tiny) geboren.
Mijn vader was eerst vele jaren tuinder en had een depot voor zaaizaden van de firma Zaadnoordijk, gevestigd aan de Kaasmarkt in Alkmaar. De lokale boeren en tuinders konden bij hem het benodigde zaaizaad bestellen. Hij zorgde voor distributie van het bestelde.
Kort voor de mobilisatie in oktober 1939 werd mijn vader aangenomen bij de PWN in de bosbouw en als controleur van waterputten in het duinterrein. Hij volgde in die tijd een cursus bosbouw. Ik heb nog steeds een studieboek van hem.
Op 30 januari 1943 moesten we evacueren naar Heiloo. We werden ingekwartierd bij bewoners, een oudere man en vrouw, die plaats in hun woning hadden moeten maken. Dat bleken achteraf mensen van Joodse afkomst te zijn, want op een dag kwam ik uit school en was het huis leeg op één afgesloten kamer na. Mijn ouders wilden er naar mij toe niet veel over kwijt, maar later is het mij wel duidelijk geworden. Gedeporteerd!
Mijn vader kreeg in Heiloo bericht dat hij naar Duitsland moest om daar te werken, zoals zo velen met hem. De leiding van de PWN heeft hem toen als onmisbaar verklaard en hij hoefde zich niet te melden. Mijn moeder heeft later heel vaak gezegd: “Was hij maar gegaan dan had hij misschien nog geleefd.” Op grond van die verklaring mochten we op 19 juni 1943 weer terug naar Castricum. Niet naar Bakkum, maar naar de Geelvinckstraat 96, met als buurman dokter Van Nievelt. Het was van korte duur, want op 21 december moesten we weer evacueren, nu naar een hoekwoning in Uitgeest, Nieuwstraat 11.
Door al die evacuaties in zo’n korte tijd liep ik een achterstand met leren op en mijn ouders besloten dat ik weer naar de Augustinus jongensschool in Castricum moest. Samen met mijn vader reisde ik met de trein van 10 over 7 naar Castricum. Ik was dan keurig op tijd voor de Heilige Mis en kon daarna naar school. (Het misdienaarschap heb ik aan me voorbij laten gaan.) ’s Middags ging ik alleen met de trein terug naar Uitgeest. Tweemaal heb ik een beschieting van de trein meegemaakt en eenmaal een bombardement, waarbij we halverwege uit de trein moesten. Paniek natuurlijk.
Dat ging zo door tot die fatale 5 mei 1944. Mijn zusje Tiny was heel erg ziek van de mazelen en mijn vader twijfelde nog of hij wel naar zijn werk zou gaan. Maar helaas ging hij toch! ’s Morgens vroeg, samen met mijn vader, naar de trein. Afscheid als gewoonlijk. Dag pappa, dag Jan goed je best doen hè. Een kus en ik naar de kerk en hij op de fiets naar het pompstation. En daarna de bossen in. Dat was de laatste keer dat ik hem levend heb gezien.
Jaarboek 39, pagina 30
Ik bleef natuurlijk over tijdens de middagpauze. Enkele jongens die wel naar huis waren gegaan, kwamen weer terug op school en vertelden mij: ”Je vader is dood”. Ik geloofde daar natuurlijk helemaal niets van, want ik had hem een paar uur daarvoor nog gezien. Dat moest mijn opa zijn, die nog op Bakkum aan de Heereweg woonde en als tuinder niet geëvacueerd was. Want je moest oud zijn om dood te gaan.
Ik zat in de 4e klas bij meester Louwe. De lessen waren net begonnen toen de hoofdonderwijzer, meester Van Westen, samen met mijn ondergedoken neef Kees Bakker, de klas binnen kwamen en mij vroegen mee de gang op te gaan. Je bent 9,5 jaar oud, maar je begrijpt heel goed wat er verteld gaat worden. Het was dus toch waar wat ze me gezegd hadden!
Het was een moment om nooit te vergeten. Alles draaide om me heen. Neef Kees moest me vasthouden. Je kunt en je wilt het niet geloven. Je wereld stort in.
Het stuk weg van school naar de Nuhout van der Veenstraat, het huis van mijn oom Piet Bakker, waar mijn vader naar toe was gebracht, duurde een eeuwigheid. Het erge was dat oom Piet net een week daarvoor zijn vrouw (tante Anne, de zus van mijn moeder) verloren had. Voor zijn kinderen was het heel erg om nu al weer een dode in huis te hebben.
Het naar binnen gaan om daar mijn dode vader te zien liggen was verschrikkelijk. Ik weet nog dat moeder zei: “O, Jan wat zijn we ongelukkig. Hoe moet dat nou verder met ons.” Hij lag daar alsof hij sliep, een beetje bloed was uit zijn linker oor gelopen, verder zag je niets. Ik snapte niet hoe het had kunnen gebeuren. Later is het stukje bij beetje duidelijk geworden.
Terwijl de PWN-mensen een koffiepauze hielden in hun schaftkeet rond 09.30 uur, waren een paar Duitse militairen met te veel schnaps op uit verveling gaan schijfschieten op die houten schaftkeet. Juist op het moment dat mijn vader een slok koffie uit de beker van zijn thermosfles nam met zijn hoofd achterover, vloog die noodlottige kogel door de houten wand zijn linker oor in en bleef in zijn hoofd steken. Hij was op slag dood en viel heel langzaam voorover.
Verbijsterde collega’s dachten eerst nog dat hij een grap maakte, wat hij wel vaker deed. En er werd wel meer geschoten in het bos en duingebied. Maar dan op konijnen en fazanten. Ze zagen al heel snel dat het fout was. Mijn vader werd in paniek op een handkar naar het pompstation gebracht.
Arie de Nijs is zo snel hij kon naar de pastorie gefietst, waarna heel snel door kapelaan Holthuizen nog de laatste sacramenten zijn toegediend. Daarna is hij met een gemeenteauto naar de pastorie gebracht. Kapelaan Van der Zalm is daarna op de fiets naar Uitgeest gereden. Hij moest dat verschrikkelijke bericht bij mijn moeder brengen. Daar ben ik niet bij geweest, maar kan me daar heel veel bij voorstellen. Ze heeft mijn zieke zusje goed ingepakt en is met lood in haar schoenen naar de pastorie gefietst. Daar wilden ze wel weten wat te doen. In overleg met mijn oom Piet is toen besloten om mijn vader in zijn huis op te baren.
Bij de PWN zat de schrik er ook goed in. Het is in de oorlogsjaren de enige keer dat de PWN ‘s middags al het personeel dat niet direct nodig was voor het drinkwater, als protest naar huis stuurde. Er was door het Duitse commando veiligheid gegarandeerd voor de mensen in de bossen. En nu dit!
De afspraak was duidelijk: als er oefeningen waren, dan werden Bloemendaal en Fochteloo gewaarschuwd en werden er klusjes in het pompstation of op Fochteloo gedaan.
Daarbij was het natuurlijk een blamage voor het Duitse aanzien: twee dronken Duitsers die een PWN’er zinloos vermoorden. Het duurde dan ook niet lang of twee hoge Duitse officieren kwamen zich bij ons melden vergezeld door een tolk. De Ortskommandantur zat aan de Overtoom, in het huis van de dominee.
Via de tolk lieten ze mijn moeder weten dat beide schuldige militairen waren vastgezet en vroegen mijn moeder wat te doen: fusilleren of naar het Oostfront. (Ik was daarbij en er getuige van; sommige dingen vergeet je nooit.) Mijn moeder vroeg toen of ze daarmee haar man terugkreeg. Toen ze nogmaals spijt betuigden, heeft mijn moeder gezegd dat ze dat zelf maar moesten uitzoeken; ze had op dat moment zorgen genoeg.
De werkelijke reden van hun snelle bezoek was dat ze een afspraak met mijn moeder wilden maken. Of mijn moeder er akkoord mee wilde gaan dat de dood van mijn vader een ongeluk was tijdens oefeningen en dat het zo in de officiële stukken zou komen. Als tegenprestatie zouden ze zorgen dat we in de kortste keren weer in Castricum konden wonen. Mijn moeder was op dat moment volkomen apathisch en heeft dat goed gevonden. Iets waarvan we later veel spijt hebben gehad.
Ze hebben woord gehouden, want op 31 mei 1944 verhuisden we naar een keurig schoongemaakte en gestoffeerde woning in de Nuhout van der Veenstraat (toen nummer 46). Wie er daar voor ons heeft plaats moeten maken, heb ik nooit geweten. Wilde ik ook niet weten.
Ook hebben de Duitsers de verhuizing vanuit Uitgeest geregeld en ze hebben via de toenmalige burgemeester Masdorp ervoor gezorgd dat mijn moeder voorzien werd van inkomen. Vader was in tijdelijke dienst bij de PWN en van pensioen of iets dergelijks was geen sprake. Merkwaardigerwijs was het inkomen tijdens dat laatste oorlogsjaar hoger dan de naoorlogse uitkering van de Stichting Oorlogsslachtoffers, later sociale zaken.
Eind augustus, begin september (ik weet het niet precies meer) ontstond een nieuw probleem. Mijn moeder was nog volop in het rouwproces (hartpatiënt), toen geheel onverwachts zonder waarschuwing vooraf familie van ons, twee gezinnen uit Velsen-Noord, bij ons voor de deur stonden. Ze waren met spoed uit Velsen geëvacueerd zonder enig adres waar ze naar toe konden. Ze wisten van ons redelijk ruime huis. Mijn moeder kon ze natuurlijk niet wegsturen.
Oom Cor (broer van mijn vader), zijn vrouw tante Nettie en hun kinderen Jan, Willie en Martien. Dan oom Hendrik (jongste broer van mijn vader) en zijn vrouw tante Corrie. Ze kwamen met een motorbakfiets vol met spullen. Toen nogmaals naar Velzen om ledikanten en matrassen op te halen. Een huis vol met ellende.
Dat ging een poosje goed, maar de ooms hadden geen inkomen, voedsel was schaars en drie kapiteins op een schip dat moest fout gaan. En dat ging het ook.
Jaarboek 39, pagina 31
Ik weet nog van de bijna slaande ruzie tussen mijn moeder en tante Corrie. Wij allemaal huilen. Dat ging zo niet langer en toen zijn oom Hendrik en tante Corrie met hun spullen en de motorbakfiets naar haar familie in Heerhugowaard gegaan. Tante Nettie geloofde het wel, zij liet het aan mijn moeder over.
Hoe het precies gegaan is weet ik niet, maar begin november 1944 kwam er een officier met tolk namens de Ortskommandant vragen of ze nog iets voor mijn moeder konden betekenen, want hij werd teruggeroepen naar Duitsland.
Nou dat had mijn moeder wel. Buiten mijn man terug, wil ik naar mijn eigen huis in Bakkum. Dat is wat ik graag wil.
Met die vraag zijn ze weggegaan. En o wonder het werd goed gevonden. De namen werden opgenomen, ook de namen van oom Cor en zijn gezin. Ausweisen werden verstrekt (Bakkum was ‘Sperrgebiet’) en op 13 november 1944 verhuisden we terug naar ons eigen huis aan de Heereweg.
Oom Cor ging bij zijn vader, mijn opa, in de tuin werken. Hij en zijn gezin zijn tot het einde van de oorlog bij ons blijven wonen. Een paar weken na het einde van de oorlog zijn ze weer naar Velsen-Noord vertrokken.
Oom Hendrik en tante Corrie zijn na de oorlog in Bakkum komen wonen in een verbouwde schuur van mijn opa, dus ook aan de Heereweg. Huize Willie stond op de gevel.
Conclusie: opgroeien zonder man en vader (hij was nog maar 38 jaar bij zijn overlijden, mijn moeder 37 jaar en mijn zusje 2,5) is vreselijk. De wetenschap dat het moord respectievelijk dood door schuld was. Dus GEEN ongeluk tijdens oefeningen!! Dat maakt het voor ons onverteerbaar. De armoede waarin mijn moeder jarenlang moest zien rond te komen! Pas op 65-jarige leeftijd kon ze met haar AOW en los van de bevoogding van allerlei instanties wat royaler leven. Ze overleed op 16 april 1978.
En nu je dan zelf je twee kinderen hebt zien opgroeien en je drie kleinkinderen volwassen ziet worden, besef je eens te meer wat mijn vader op zo’n jonge leeftijd door twee dronken idioten is ontnomen. En dat je nooit zult weten wat met die twee kerels is gebeurd. Mogelijk zelfs niets.
Ik weet niet precies meer in welk jaar, maar ik zal 12 of 13 zijn geweest, toen we een verzorgde vakantieweek hebben gekregen van de Stichting Het Vierde Prinsenkind. Samen met nog heel veel andere kinderen van oorlogsslachtoffers, waaronder Ko Beentjes, zoon van ook een Castricums oorlogsslachtoffer, mochten we een week in de barakken van deportatie kamp Westerbork verblijven! Een paar jaar later is mijn zusje daar ook een week geweest. Toen wisten we het niet. Het is nu een herdenkingsplaats en zoeken ze stukken van barakken ter restauratie. Eind jaren 1940, begin 1950, werd daar kinderen van oorlogsslachtoffers een vakantie aangeboden. Hoe kon het bestaan?
Ik denk dat ik redelijk compleet ben met mijn verslag. Het is niet iets om vrolijk van te worden. Heel raar, maar hoe ouder je wordt, hoe meer het aan je gaat knagen. Je kunt nog steeds geen vrede hebben met de toen gedane verdraaiing van de feiten.
Jan Hageman:”De 5e mei is voor ons nooit een feestdag geweest.”
Ten slotte mag het duidelijk zijn dat de 5e mei voor ons nooit een feestdag is geweest of zal worden. Ik ben wel blij dat op 4 mei de oorlogsslachtoffers nog steeds herdacht worden. Ook bij de herdenkingsplaat achter in de Pancratiuskerk, waarop ook zijn naam – naar ik hoop in blijvende herinnering – geschreven staat.
Gedenkplaat in de Pancratius Kerk. Dorpsstraat 115 in Castricum, april 1970. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Een beeld van de buurt de Duinkant ten westen van de spoorlijn. Voor de Tweede Wereldoorlog stonden er zo’n 50 woningen en boerderijen. Op de voorgrond de in 1925 gebouwde boerderij van de familie Stuifbergen. De boerderij stond aan het Onderlangs: een pad dat op de Kramersweg uitkwam. (op pagina 3)
“Het was een verschrikkelijk mooi buurtje; ik heb nog nooit zo’n mooi buurtje gezien.“
Het zou nog makkelijk passen tussen de Kramersweg, de Duinenboschweg en de in 1944 gebouwde tankmuur, maar De Duinkant heeft de Tweede Wereldoorlog niet doorstaan. Voor de Atlantikwall moesten schootsvelden in het achterland worden ontruimd.
In 1943 kregen in Castricum en Bakkum honderden bewoners en eigenaren opdracht hun woningen en bedrijven te verlaten. Binnen enkele weken werden alle panden met de grond gelijk gemaakt en daarmee kwam ook abrupt een eind aan de kleine maar hechte gemeenschap aan de voet van de duinen. Er wordt nog steeds met warme gevoelens over gesproken.
Nu is er niets meer van te zien. We hebben met oud-bewoners eens wat herinneringen opgehaald. Kleine geschiedenissen; het hele jaarboek zou er mee gevuld kunnen worden.
Berlijn-Castricum
De 18-jarige Wim Wulp werd eind 1942 opgepakt en voor de arbeidsinzet naar Duitsland gestuurd. Hij kwam in de omgeving van Berlijn terecht en bleef daar meer dan twee jaar. Toen hij na de bevrijding in 1945 na een maandenlange tocht ‘s nachts om drie uur lopend zijn dorp weer bereikte, herkende hij het nauwelijks meer. De buurt waar hij zijn gelukkige jeugd had doorgebracht, was verdwenen. Waar zijn ouders nu woonden wist hij niet.
Wim Wulp in de tuin met op de achtergrond de woning van Bakker aan het Slingerpad nummer 6 en links een deel van Slingerpad 35. Duinkant Castricum, 1935. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Hun huis had aan het Slingerpad gestaan, het pad met zo’n 14 boerderijtjes en huisjes dat vanaf de Duinenboschweg met een wijde boog op de Kramersweg uitkwam. Vader Jan was tuinder. Aan het Onderlangs had hij een druivenkas en wel 1000 ramen plat glas. Opa Freek Wulp, ooit jachtopziener van de familie Gevers, woonde in een laag boerenhuisje zo’n 30 meter verderop aan het Slingerpad en oom Wub aan de Kramersweg. Het winkeltje van Jaap Kluit, het cafeetje van Kouwe Bal; de hele zo vertrouwde buurt was verdwenen.
Dit is de winkel van Jaap Stuifbergen (bijnaam Jaap Kluit). Zijn vrouw heette Hendrika Emke. In dit winkeltje versnoepten de kinderen hun zondagscent voor ze op de Papenberg gingen spelen. In 1943 gesloopt op last van de bezetter. Hoek Kramersweg-Onderlangs, Duinkant Castricum, 1936. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Gelukkig liep Wim in de donkere straten nog iemand tegen het lijf die wist dat zijn ouders ergens in de Nuhout van der Veenstraat moesten wonen. In dat huis heeft die nacht het licht nog lang gebrand.
Voor zijn woning aan het Slingerpad: voormalig rijksveldwachter en jachtopziener Freek Wulp (1853-1943), zijn echtgenote Mandje de Munnik en hun kleinkinderen Freek en Wim, beiden van hun zoon Jan.
Jachtopziener Freek Wulp
Vanaf 1894 was Wims opa Freek in dienst geweest van jonkheer Hugo Gevers als jachtopziener en woonde hij in de jachtopzienerswoning ‘Kijk Uit’. Na zijn pensionering verhuisde hij naar het Slingerpad. Dagelijks reed hij met zijn ‘kettekar’ door het duin en vanaf zijn wagentje nam hij zelf ook graag een konijntje op de korrel.
De kettekar om de manden met aardappelen te vervoeren staat klaar. Kees Brakenhoff is aan het werk op het land. Beverwijkerstraatweg in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De organisatie van de jachtpartijen was een belangrijke taak. Het betekende een aardige bron van inkomsten voor de familie Gevers. Omdat Kijk Uit te klein was voor de ontvangst van de jagers, liet Hugo Gevers in 1921 daar vlakbij een houten jachthuis bouwen (vanaf 1928 het woonhuis van Frits Gevers). De vrouw van Freek zorgde voor de maaltijden en het borreltje na afloop.
Dit is het voormalige jachthuis van Jonkheer Gevers. Sinds 2015 is, na een grondige verbouwing, hier het Hof van Kijk-Uit gevestigd, een horeca gelegenheid. In het bijgebouw zijn toiletten en een activiteitenruimte gevestigd. Oude Schulpweg 4 in Casticum, 1985. Foto G. van Geenhuizen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In de Alkmaarsche Courant van oktober 1934 vertelde de toen 82-jarige Freek: “Als de jachttijd open was dan was iedere dag een feest en het jachthuis leek wel een herberg. Van alle streken kwamen de gasten…Ik heb nog gejaagd met prins Hendrik, meneer…!”
Over zijn geliefde duingebied raakte hij niet uitgepraat. “De menschen denken wel eens, mijnheer, dat ‘n duin niet anders is, dan zoo’n hooge rare zandberg, die je ziet als je op het strand staat ! Maar ’t duin is heel wat anders, weet je…’t Duin tussen de polders en de zee daar is van alles in ! Daar is temet meer leven dan in de grote stad… Als je ‘t maar zien kan!”
Zicht op de Duinkant vanaf de Papenberg. Foto Jonker, Egmond. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Hij vertelde ook dat het duingebied achter de Papenberg de ‘Russenbergen’ werd genoemd en dat daar beenderen werden opgegraven: “De gravers hadden de schedels op de toppen van jonge dennetjes gezet… Het was ‘n gezicht! Maar de jonker verbood ’t. Het moeten de resten van soldaten geweest zijn.”
Jaarboek 33, pagina 5
Een gedeelte van de zogenaamde ‘verwoestingskaart’, behorende bij het wederopbouwplan, waarop de vele afgebroken woningen aan de westkant van het dorp met een rode kleur zijn aangeduid.
Op deze luchtfoto uit 2009 zijn onder andere het Slingerpad, Radiopad en Onderlangs aangegeven naar de situatie rond 1937.
Jaarboek 33, pagina 6
Slingerpad
Het Slingerpad was niet meer dan een zandpad. De huisjes die aan het weggetje stonden, waren voor het merendeel heel klein, meestal opgetrokken met halfsteens muren en aan de achterzijde een afdakje.
Slingerpad 2 en 11, Duinkant Castricum. Familie Brakenhoff en familie Stengs. Daarachter het huis van de familie Hein Stengs. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Er zat in de bebouwing totaal geen lijn en ze leken willekeurig neergezet. Veel bewoners huurden land in het duinterrein om er onder andere aardappelen en erwten op te telen. Naast tuinders, boeren en arbeiders was er in het buurtje een grote verscheidenheid aan andere beroepen. Er waren twee kruideniers, een caféhouder en een gistboer, imker, stratenmaker, gemeentesecretaris, jachtopziener, personeel van het ziekenhuis, loodgieters enzovoorts.
Ver voor de aanleg van de spoorlijn liep het Slingerpad vanaf de tegenwoordige Burgemeester Mooijstraat (vroeger Kramersweg) het duin in. De oude naam was Slimpad, omdat het de kortste weg was naar het buurtje, dat in 1830 nog maar uit zes verspreide boerderijtjes of huisjes bestond.
Het boerderijtje van C. Bakker. Slingerpad 6, Duinkant Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het kwam uit bij de boerderij, waar in de jaren dertig de familie Bakker woonde. Daar liep het pad gewoon over het erf. De duinen lagen hier voor de afgravingen bijna tot aan de boerderij. Er werd gezegd dat in deze boerderij de zwaar getroffen familie Duineveld had gewoond, wat Thijs Kramer in zijn boek over de ‘Slag bij Castricum’ ook heeft vermeld.
Door de aanleg van de spoorlijn in 1867 werd de rechtstreekse verbinding van het Slimpad met het dorpscentrum verbroken en bleef alleen het deel vanaf de ‘Gestichtsweg’ (later Duinenboschweg) over. De naam Slingerpad kwam in gebruik en die naam is in 1930 door de gemeenteraad officieel vastgesteld. Op sommige plaatsen was het pad niet breder dan een meter.
Een romantisch beeld van het Slingerpad.
Piet Stuifbergen (1921): ‘”Je kon niet met een auto of met een paard of kar over het hele pad. Dokter Leenaers reed met een rotgang achteruit vanaf de Kramersweg voor ons huis het Slingerpad in tot aan het erf van Bakker en van de andere kant tot Freek Wulp zijn erf. Dat Slingerpad was een mooi wandelpad. In de zomer was het er hartstikke druk met wandelaars. Bij de Gestichtsweg, waar nu de voormalige veilinggebouwen staan, begon het pad. De ingang lag tussen het kruidenierswinkeltje van Gerrit Bleijendaal en de boerderij van Piet Zonneveld.”
Aan de Duinenboschweg staat de boerderij van Piet Zonneveld en Neeltje Zonneveld-Portegies. Links bij de ingang naar het Slingerpad het kruidenierswinkeltje van Gerrit Bleijendaal. Duinkant Castricum, 1935-1940. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Gerrit Bleijendaal was jachtopziener geweest bij baron Van Tuyll van Serooskerke in Heemskerk. In een boek over de familie Bleijendaal wordt verhaald dat de baron soms langs kwam om te controleren of er geen konijntje in de juspan lag. In 1919 kreeg Gerrit ontslag, omdat hij het zoontje van de baron een draai om zijn oren had gegeven, nadat die hun kinderen met een katapult had beschoten.
Begin Slingerpad gezien vanaf de Duinenboschweg. Rechts een deel van de winkel en woning van Gerrit Bleijendaal aan de Duinenboschweg 14. Achteraan rechts de woning van P. van Duijn aan het Slingerpad 1, Duinkant Castricum, 1943. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Gerrit en zijn vrouw Trijn begonnen toen een winkeltje op de hoek van de Duinenboschweg en het Slingerpad. Er werden behalve kruidenierswaren ook noten, bonbons en sigaren verkocht. De winkel was ook op zondag open en dan verkochten ze fruit en versnaperingen aan treinreizigers die op bezoek gingen in het ziekenhuis Duin en Bosch.
Piet Zonneveld en zijn vrouw Neeltje Portegies achter de boerderij op de hoek van het Slingerpad en de Duinenboschweg.
De boerderij van Piet Zonneveld en zijn vrouw Neeltje Portegies was al heel oud. Boer Piet had altijd een zwarte jas aan, een soort domineesjas en een zwarte hoed op. Hij droeg altijd goed gepoetste schoenen en had toen hij ouder werd mooi zilvergrijs haar. Het scheen overigens heel gewoon te zijn dat mensen suikerwater in hun haar smeerden of melk, zodat het goed bleef zitten. Piet was een echte heer. Hij was heel precies en de naam ‘Pietje Precies’ lag dus voor de hand. Zijn broer was Engel Zonneveld en die woonde vlakbij, zoals trouwens wel meer familieleden.
Jaarboek 33, pagina 7
Een jas van koperdraadjes
Het rustieke huisje van Engel Zonneveld stond op een laag duintje dat op de hoek van de Geversweg en de Oude Schulpweg lag.
Huis van Engel Zonneveld. Geversweg 2 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Jan Zonneveld (1927-2010): “Mijn vader Engel is in dat huisje geboren, als elfde kind van zijn ouders. Hij was eerst in dienst van de heer Van Gelder van de papierfabriek, die de jacht van de familie Gevers had gepacht. Toen de provincie in 1933 het duingebied overnam, is hij nog negen jaar bij het PWN in dienst geweest, zodat hij nog een pensioentje kreeg. Mijn vader werkte voor het wild: fazanten fokken en konijnen vangen. Hij zocht de fazanteneieren en zette daar broedse kippen op. Ze zaten in aparte hokjes in het duin. Als de eieren uitkwamen, dan zetten ze de deur op een kiertje en dan konden de pulletjes eruit. De kip moest in het hok blijven. Ze bleven in de buurt van het hok tot ze groot waren en dan gingen ze vanzelf wel aan de loop. Hij was dag en nacht in dienst van Van Gelder en ’s avonds ook. Dan moest hij het bos in om fazanten uit de boom te kloppen, want als er stropers kwamen, waren die fazanten anders een makkelijke prooi.”
De Familie Engel Zonneveld voor hun woning. Geversweg 2 in Castricum, 1943. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
“Je kwam via een soort bijkeuken het huisje in”, vertelt Sien Nijman-Zonneveld (81). “Daar kookte mijn moeder op petroleumstellen. Mijn broer en vader en moeder sliepen in de bedstee in de kamer en mijn zuster en ik in een slaapkamertje dat mijn vader in het achterend had getimmerd. Vroeger was er ook een bedstede in de schuur. Die gebruikte mijn vader voor zijn gereedschap. Verlichting hadden we van een petroleumlamp; er was geen elektriciteit. Als het in de winter koud was, legde mijn moeder als er niet gekookt werd een steen op het petroleumstel. Die steen hield de warmte lang vast. De wc was een hokje buiten.”
Bouw van de telefooncentrale. Later in gebruik als onderkomen De Duynkant voor de Werkgroep Oud-Castricum. Geversweg 1b in Castricum, 1937. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Het huisje van Engel Zonneveld stond schuin tegenover het gebouwtje van de werkgroep Oud-Castricum. Dat was oorspronkelijk een telefooncentrale. Sien heeft er nog een bijzondere herinnering aan: “Toen de telefooncentrale in 1937 werd gebouwd, moesten wij ’s avonds daar koperdraadjes zoeken. Die mochten we hebben. Die draadjes verkochten we aan opkoper Siem Ooms. Het geld stopten we in een potje en daarvan kon bij kleermaker Jaap Twisk een jasje gemaakt worden voor mijn broer Jan.”
Spelende kinderen aan het begin van Radiopad bij de Duinenboschweg op de achtergrond huizen aan de Mient. De kinderen zijn achterste rij van links naar rechts Mies van Dalfsen, Sientje en Trien Zonneveld (van Engel Zonneveld) in de band van links naar rechts Piet en Luut van Dalfsen. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Rie Brasser-Beentjes (1916): “Met verjaardagen was het altijd een vrolijke boel. Dan zat de familie allemaal gezellig bij elkaar met een hoog rode kleur van de citroenbrandewijn. Het was heel beperkt allemaal, maar de mensen waren zo gelukkig als wat. Oom Engel rookte wel eens een sigaar en als hij die voor driekwart op had, sneed hij de as eraf en pruimde de rest op. Op de dag van Driekoningen, als de kerstboom weg moest, was tante Han, de vrouw van Engel, jarig. Dan kwamen wij te gast en gingen rapen eten met schapenvlees of konijn met appelmoes en peertjes. Dat vonden wij kinderen altijd een feest. Het was een verschrikkelijk mooi buurtje. Ik heb nog nooit zo’n mooi buurtje gezien.”
‘Cent van het blad’ winkeltje
De Duinkant was echt een gebied van de ‘Stuifbergens’. In 1650 had die familie Stuifbergen er al bezittingen. De inval van de Engelsen en Russen in 1799 heeft de familie daar dus ook meegemaakt. Nog jarenlang deed het verhaal de ronde dat een zekere Antje Stuifbergen haar sieraden bij de Papenberg zou hebben begraven uit angst voor de plunderingen.
Sien Nijman-Zonneveld maakte dit schilderstukje van haar ouderlijk huis dat bekend stond als ‘het huis op het duintje’ van Engel Zonneveld. Daarbij werd ze geholpen door (kunst)schilder Sijf Portegies, bij wie ze in de huishouding werkte.
Jaarboek 33, pagina 8
Boerderij ‘de Papenberg’ aan de rand van het duingebied, waar tot 1925 de familie Stuifbergen boerde. Daarna werd de boerderij overgenomen door Dorus Ineke.
Een kijkje vanaf het pad naar de ziekenbarak de Kramersweg in. Links is een reclamebord te zien van Piet Bakker, de gistboer en in het eerste huis rechts vinden we het winkeltje van Jaap Stuifbergen. Naast dat huis liep het Onderlangs en er tegenover kwam het Slingerpad op de Kramersweg uit.
Rond 1830 woonde er in alle zes woningen aan het Slingerpad wel een lid van die familie Stuifbergen.
Opa Piet Stuifbergen (1817-1927) had op de oude boerderij ‘de Papenberg’ gewoond, die tegen de duinrand aan stond. Later woonde Dorus Ineke daar. Met Blinde Jan en zijn twee zusters was Piet in 1925 naar een nieuwe boerderij aan het Onderlangs vertrokken. Ze werden de ‘Clowntjes’ genoemd, wat verbasterd werd tot de ‘Kloontjes’, waarna niemand meer wist wat het betekende. Jan was dan wel blind maar toch kon hij rustig door het buurtje wandelen. Iedereen die hem groette met “Morrie Jan”, groette hij terug met “Morrie Freek of Piet”. Had iemand een vreemde knecht aan het werk, dan vroeg hij wie hij was en maakte een praatje. Weken daarna wist hij die stem nog te herkennen. Als hij die hoorde, noemde hij onmiddellijk de naam.
Piet Stuifbergen (1921).
Kleinzoon Piet Stuifbergen: “Mijn ome Klaas Stuifbergen had op de oude boerderij altijd zijn dubbelloops jachtgeweer in het stookhokkie voor de was. Dan zei ie: jongens vlieg effe die berg op. Dan klonken er een paar schoten en riep ie, ik heb er genoeg hoor! Dan kregen we een stuiver. Hij maakte de konijnen direct schoon.”
Op de voorgrond aan het Onderlangs de woningen van mevrouw Temper, Berends-Kerkhoff en Glorie. In het laatste huis oefende de ‘kankerjuffrouw’ haar praktijk uit. De woningen zouden tegenwoordig op het zuidelijk deel van de begraafplaats staan. Iets verder staat de in 1925 gebouwde boerderij van de familie Stuifbergen en daarachter het bedrijf van tuinder Heere. De ziekenbarak steekt links iets boven de bomen uit.
Jaarboek 33, pagina 9
De ouders van Piet, Jaap Stuifbergen en Hendrika Emke, woonden vanaf 1921 aan de Kramersweg, hoek Onderlangs. Daar hadden ze een winkeltje waar je wat levensmiddelen kon kopen, maar het was vooral bekend als ‘cent van het blad’-winkeltje. Kinderen konden daar hun snoepcentjes besteden als ze op de Papenberg gingen spelen. “Het stelde niet veel voor, het was ‘bittere rijst’ vroeger, heel bitter. Mijn vader was eerst bij tuinder Piet Heere aan het werk. Daarvandaan ging hij naar een fabriek in de Zaan en naderhand is hij met het winkeltje begonnen en met het bezorgen van kranten. Ik hielp vanaf school op het land. Nu ben ik nog de enige overlevende van elf kinderen.”
De bijnaam van deze familie Stuifbergen was ‘’Kluit’. Er waren zelfs Castricummers die De Duinkant ook wel de ‘Kluitenbuurt’ noemden. Jaap was aan die naam gekomen, toen hij zich liet ontvallen dat hij gek was op meelpap, waar vaak kluitjes in dobberen. Voor zijn winkeltje aan de Kramersweg begon het Slingerpad en opzij van het huis kon je het Onderlangs op en liep je langs de tuinderijen in de richting van de Beverwijkerstraatweg. Halverwege passeerde je nog een paar vrij moderne woningen in vergelijking met de meeste kleine lage stulpjes.
Piet Stuifbergen kan zich de situatie nog goed herinneren, al zijn er weinig aanknopingspunten meer. “Als ik daar loop kan ik nog precies aanwijzen waar alles was. Dan zie ik alles weer voor me. Als ik op de begraafplaats ben, dan weet ik dat het urntje van mijn zoon Jaap precies in de zijtuin van mevrouw Temper staat. Achter de woningen van mevrouw Temper, Kerkhof en Glorie, waar nu de zuidzijde van de begraafplaats is, liep een pad omhoog naar wat ze vroeger ‘het Vliegenduintje’ noemden. Daarvandaan kon je gewoon naar Kijk Uit en de Helmweg en verder naar zee lopen. Er stond vroeger geen draad om of wat anders.
Gezelschap jagers. Staand geheel rechts: Weenk. Alle mensen op deze foto: Staande van links naar rechts Gerrit Liefting, Henk Zonneveld (van Lau), Lau Zonneveld, onbekend, S. Brakenhoff, H. Brakenhoff, R. Wilson (jager), Dirk Brakenhoff, onbekend, Willem Groot, Smit van Gelder, A. Dokter, Kees Schoen, Weenk. Knielend van links naar rechts Zomerdijk, Klaas Stuifbergen, S. Bakker, Dirk Stuifbergen (van Antje), Brakenhoff, Engel Zonneveld, broer van Stuifbergen, C. Verver en Jaap Castricum.Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Iedereen kon vrij het duin inlopen. Het wemelde van de konijnen en de fazanten. De mensen die in het duin land hadden, konden makkelijk zorgen voor een konijntje of een dingetje in de pot. Toen de provincie het duin in 1934 heeft gekocht, stond er bij iedere opgang een bordje ‘verboden toegang’. Ze maakten een hek langs de duinen en zelfs hebben ze nog eens een slagboom gehad op de weg naar Kijk Uit. Daar zat Weenk voor de eerste keer bij toen dat hek klaar was. Een wandelkaart kostte een dubbeltje. De mensen mopperden wat af, want ze waren gewend zo dat duin in te lopen.”
Ziekenbarak
Omstreeks 1875 kwam de familie Van der Himst naar Castricum om te werken aan de afgravingen. De gebroeders Piet en Teeuw (Mattheus) woonden eerst met z’n tweeën in een bouwkeet en verzorgden zelf hun eten en drinken. Later kregen zij kennis aan de gezusters Kneppel. Zij trouwden met hen en gingen aan de Kramersweg wonen.
Het huis van Grote Piet van der Himst. Kramersweg 39 in Castricum, 1943. Piet woonde hier met zijn zussen Gerritje, Bartje en Neeltje. Zij verkochten koffie en thee en later ventte Piet met olie. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Toen het afgraven op de Zanderij gebeurd was, hadden ze het erg arm. In de zomer werkten zij bij de tuinders en boeren op het land, maar in de winter verdienden ze geen droog stuk brood. Zij begonnen toen beiden een petroleumhandel. Piet ventte olie in Castricum, Limmen en Uitgeest, Teeuw in Heemskerk en Beverwijk. Het gebeurde verschillende keren dat ze zonder eten van huis gingen en eerst wat olie moesten verkopen, voordat ze brood konden kopen.
Jaarboek 33, pagina 10
Voor de aanleg van de (op 1 mei 1867 geopende) spoorlijn was veel zand nodig en daarom hebben in Castricum grootscheepse afzandingen plaatsgevonden.
Afzanding
Voor de aanleg van de (op 1 mei 1867 geopende) spoorlijn was veel zand nodig en daarom hebben in Castricum grootscheepse afzandingen plaatsgevonden. De Staat had een overeenkomst gesloten met de toenmalige eigenaresse jonkvrouw Deutz van Assendelft die inhield dat voor de aanleg van de spoorlijn van Alkmaar naar Amsterdam gedurende 15 jaren kosteloos het zand uit de duinen mocht worden gegraven. Toch was dat niet de hoofdreden voor de bijzondere boog om Castricum. Het had te maken met een voorziene aftakking van Castricum via de zeesluizen bij IJmuiden naar Haarlem. Toen de sluizen dicht bij de kust werden geprojecteerd, kon de spoorweg er toch niet overheen geleid worden en werd het dichterbij gelegen Uitgeest gekozen voor de vertakking naar Haarlem en de Zaanstreek. In het 16e jaarboek (1993) is de komst van het spoor uitgebreid beschreven.
Toen de Zanderij werd afgegraven was de Mient nog onbewoond. Enkele arbeiders uit de omliggende polders die op de Zanderij werkzaam waren bouwden hier hun meestal schamele huisjes. Antje Breetveld, ook wel Zwarte Ant genaamd en Griet Miggel waren getrouwd met 2 van deze polderjongens zoals men de zandgravers toentertijd betitelde. Mient in Castricum, 1900. Collectie Oud-Castricum. Toegvoegd.
De duinen liepen in oostelijke richting door tot aan de tegenwoordige Mient. Daar werden ze het eerst afgegraven en daarna volgden andere delen van de ‘Voorbergen’, zoals de duinen werden genoemd die tussen de ‘Papenberg’ en de ‘Goudsbergen’ (terrein Duin en Bosch) lagen. Zo ontstond het gebied dat de Zanderij wordt genoemd. Op een kaart van de afgravingen staat dat voor de diepte van de afgraving de drempel van de buitendeur van de wachtkamer van het stationsgebouw werd aangehouden. Het ging vaak op het oog en na de oorlog zijn van te hoog liggende tuingrond nog de nodige kubieke meters verder afgegraven. Aangetrokken door de werkgelegenheid die de afzandingen boden, zijn na 1865 steeds meer mensen in De Duinkant gaan wonen. De spoorlijn betekende dat De Duinkant nog meer een dorpje op zichzelf werd.
Theo van der Himst (1934).
De kleinzoon van Teeuw, Theo (1934), vertelde dat zijn vader Gijs het ook niet makkelijk heeft gehad. Bij zijn huwelijk met Margaretha van Duin was het hem nog gelukt om een van de eerste in 1919 gebouwde huurwoningen van woningbouwvereniging Sint Jozef aan de Mient te bemachtigen.
De ziekenbarak die aan het einde van de Kramersweg stond, bij de aftakking van de Oude Schulpweg, werd in 1914 gebouwd.
Door werkeloosheid kon hij de huur niet meer opbrengen en het gezin verhuisde in 1933 naar de ziekenbarak in het verlengde van de Kramersweg, waarvoor je een rijksdaalder in de week betaalde. Het uit 1914 daterende stenen gebouw stond officieel aan de Oude Schulpweg en de plaats zou tegenwoordig op het terrein van de in 1955 in gebruik genomen begraafplaats Onderlangs moeten worden gezocht. Het dankte zijn naam aan het doel waarvoor het gebouwd was: het isoleren van lijders aan besmettelijke ziekten. De provincie had de, vanwege de kosten, tegenstribbelende gemeente gemaand te voldoen aan de wettelijke verplichting om zo’n voorziening te hebben. Toen bleek dat er geen gebruik van gemaakt werd, vond de gemeente het zonde om het gebouw leeg te laten staan.
De ziekenbarak van dichtbij. Man links op de foto: Gerrit Veenstra. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Theo vertelt: “Wij woonden in het voorste deel van de ziekenbarak. Het eerste raam was een slaapkamer en daar sliepen mijn vader en moeder; de volgende twee ramen waren van de woonkamer en wij sliepen boven op zolder. We waren met vier jongens en twee meiden. De WC, een zwart geteerd hokje, was buiten. De jongens moesten buiten plassen tegen een schot aan.
We hebben ook nog pensiongasten gehad. Dan moesten wij het huis uit en slapen en eten in een schuur die tegen de ziekenbarak was gebouwd. De gasten hadden de woon- en slaapkamer beneden en de zolder.
Dat we zo dicht bij de duinen woonden, kwam mijn vader wel goed uit, want hij stroopte veel. Mijn oudste zuster ging wel eens mee en dan moest zij de carbidlamp vasthouden en kon hij een fazant uit de boom jagen. Op de Kramersweg woonde Weenk, die dacht dat hij jachtopziener was, maar dat was hij helemaal niet. Hij was gewoon huisknecht bij de familie Gevers. Vader was kameraad met Piet Wulp, zoon van jachtopziener Freek Wulp. Mijn vader zei: “Piet er zit een koppel fazanten in de boom tegenover Weenk zijn huis. Hoe krijgen we die vent weg.”
Piet wist er wel wat op. Die haalde een grote jute zak uit de schuur die hij flink nat maakte in de waterput. Bij Weenk gooiden ze de zak over de stroomdraden en het licht ging uit. Geen vijf minuten later vertrok Weenk naar elektricien Henk van Amersfoort om de storing te melden. Hij was nog niet bij de spoorbomen of de eerste fazanten legden het loodje.
Jonkheer Frederik Albert Govert (Frits) Gevers. Castricum, 1970. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Mijn vader had vaak geen werk en dan kwam ie jonker Gevers wel eens tegen. Die zei dan: “Gijs, we gaan een bak kof e bij je thuis halen.” Als ie vertrokken was, kon je er vergif op innemen, dan lag er altijd een knaak onder het schoteltje.”
De ziekenbarak stond wat hoger door de afgraving van het omringende land. Het terrein ervoor – nu de begraafplaats – noemden ze ‘de Onderkant’.
Jaarboek 33, pagina 11
Theo van der Himst: “Mijn vader zei altijd, als ik later dood ben, wil ik aan de Onderkant begraven worden. Jan Twisk moet me wegbrengen met twee zwarte paarden. Hij zei ook altijd: “Als ik dood ben komen al die fazanten, die ik in mijn leven geschoten heb op mijn kop pikken.
Mijn vader is dood: hij komt de aula uit en eerlijk … God is mijn getuige, toen schreeuwde er toch een kok (fazantenhaan) zo verschrikkelijk; het was niet om aan te horen. Toen de kist bij het graf was, hield hij op en toen de kist zakte, schreeuwde ie weer. Ik keek mijn oudste broer aan. Hoorde jij het ook. Ja zei hij, ik hoorde een kok schreeuwen. Ja, zei ik: twee keer. Ik zeg, kijk nou eens om je heen. Wat zei vader vroeger altijd: Ik wil aan de Onderkant begraven worden. Ik zeg, die bomen daar, die stonden in het bosje van Ineke, bij het klappoortje. Die zijn nooit weggehakt in de oorlog. Die bomen zijn er nog. Als je dan effe terug gaat en twee stappen naar rechts, daar had je de Onderkant. En waar legt het oudje hiero? Hij legt aan de Onderkant. Alles kwam uit. Hoe is het mogelijk.”
Armoede
In het achterste deel van de ziekenbarak, aan de duinzijde, woonden rond 1933 Grietje de Graaf-Kortekaas, Petronella (Nel) de Vries-Olbers en het gezin van haar dochter Jopie de Vries met haar man Gerrit Veenstra. Een andere dochter Jo de Vries en haar man Antoon de Ruijter hebben in het voorste deel van het gebouw gewoond. Zij werden daar opgevolgd door Gijs van der Himst en zijn gezin. In het achterste deel van het gebouw lagen de kleine woonkamers aan een vrij brede middengang. Aan het eind van die gang was een trap die leidde naar de slaapruimtes op de zolder.
Bewoners van de ziekenbarak omstreeks 1933. Van links naar rechts staande Antoon de Ruijter, Gerrit Veenstra, Joop en Jan de Ruijter, Jo Veenstra-De Vries, onbekende badgast en Nel de Vries-Olbers.
Door armoede gedwongen waren ze allemaal in de ziekenbarak terechtgekomen. Nel Olbers was op jonge leeftijd in verwachting geraakt, wat haar door de dorpsgemeenschap zwaar werd aangerekend. Toen Jan de Vries in 1905 met haar wilde trouwen, stelde ze wel als voorwaarde dat hij dan haar zoon Piet als zijn kind moest erkennen. Zo gebeurde het en Piet Olbers ging verder als Piet de Vries door het leven.
Petronella de Vries-Olbers, alias ‘dikke Nel’. Jan de Vries, geboren in Castricum 19 februari 1869, arbeider, woonde aan de Duinkant, aan de Oude Schulpweg (ziekenbarak), overleden in Castricum 25 augustus 1905, trouwde in Castricum 1 februari 1898 met Petronella (Nel) Olbers, geboren in Castricum 23 maart 1871, overleden in Alkmaar 11 november 1943. Ze kreeg een hartaanval bij het gedwongen ontruimen van haar woning in de oorlog. Ne was de dochter van Jan Olbers en Maartje Koper. Kinderen geboren te Castricum.
Na een huwelijk van nog geen 8 jaar overleed Jan en inmiddels had Nel nog zes kinderen gekregen. Ze moest alleen de kost verdienen en werkte bij de dokter, de notaris en de pastoor. Samen met 1 gulden van de armenzorg en een 1 gulden van de kerk kon ze het redden. Stientje, het oudste meisje in het gezin, moest vanaf haar achtste jaar maar een beetje op haar broertjes en zusjes letten. Alsof het leven nog niet zwaar genoeg was, had Nel ook nog de zorg voor haar licht gehandicapte broer Dirk.
Piet ‘Olbers’ de Vries: de scharensliep
Piet de Vries, bijnaam Rooie Piet, heeft zeker de gevolgen ondervonden van zijn bepaald niet zorgeloze jeugd. Hij werd zeeman, had nog verschillende andere baantjes en raakte aan de drank. Ondanks zijn trieste achtergrond komt hij nog al eens in vrolijke verhalen voor.
Piet Stuifbergen: “Die man dronk een fles spiritus zomaar leeg. Hij mocht dan zijn huis niet meer in komen. Kinderen, die bij ons in het winkeltje kwamen, zeiden dan: wij hebben een ome Piet en die slaapt altijd in de blauwe bloemetjes. Dan ging hij achter de ziekenbarak een hellinkie op en dan lag ie in een kuil op een ouwe jas of een deken. ‘s Morgens dan hoorde je hem op zijn mondorgel spelen.
Piet had een keer zijn been gebroken. Hij werd naar het ziekenhuis in Alkmaar gebracht, maar de volgende zondagochtend konden ze hem nergens meer vinden. Toen liep hij heel bij de Kattenberg in Heiloo steunend op een stoel van het ziekenhuis. Hij sleepte zijn gipsbeen mee en ze konden vanaf Alkmaar een hele krijtstreep volgen. Dat ziekenhuis was niets voor hem; hij wou naar huis, maar eerst wel even langs het cafeetje van Bal Lute.
Links vooraan café Spoorzicht van Bal Lute. Kramersweg 11 in Castricum, 1943. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Op een zekere dag kocht hij een scharensliep, die je nog met de hand moest duwen. Hij ging aan de loop en hij stopte bij zuster Plas. Hij had zo’n rijmpje van: Hier is Rooie Piet met z’n scharensliep, ik dacht dat je me riep, of zoiets. Zuster Plas gaf hem met wat tegenzin haar tafelmessen en werd zo z’n eerste klant. Hij aan het slijpen. Wij stonden erbij te kijken. Toen bracht ie ze weer terug en we hoorden haar zeggen: wat heb je nu gedaan Piet ? Hij antwoordde: “Wat zou je denken: aan twee kanten geslepen. Jullie eten toch vaak cadetten, dan steek je het mes er in het midden in en dan een keer heen en weer en klaar ben je. Eentje heb ik niet aan twee kanten geslepen, die is voor de boter …”
Hoe het Piet de Vries precies is vergaan, valt niet meer te achterhalen. Wel weten we dat hij een paar keer in een inrichting in Veenhuizen heeft gezeten en dat hij in 1944 op 49-jarige leeftijd in Frankrijk bij een bombardement
Jaarboek 33, pagina 12
om het leven is gekomen. De oorlog werd een groot drama voor de familie. Nel de Vries-Olbers, die de ziekenbarak moest verlaten vanwege de evacuatie, kreeg een hartaanval en overleed in januari 1943. Haar broer Dirk, die naar een evacuatieadres in Wildervank was gestuurd, is enkele maanden later verdronken. Op zijn bidprentje staat de tekst: ‘Ver van zijn woonplaats en ver van zijn geliefden moest hij zijn laatste levensdagen doorbrengen.’
Zuster Plas
Zuster Plas was hoofdverpleegster in Duin en Bosch. Ze woonde aan de Kramersweg en was heel actief in het dorp. Zo organiseerde ze vele jaren samen met Wub van Weenen het schatgraven voor de jeugd op het strand. Ze had vaak wat bijzondere mensen in huis.
Zuster Plas werd ook wel aangeduid als ‘Mooie Aaltje uit Edam’. Ze heeft veel voor Castricum betekend.
Omdat ze alleen woonde, had ze ruimte genoeg. Misschien heeft ze wel mensen die uit het ziekenhuis werden ontslagen, opgevangen. Zo heeft er een Italiaanse kunstschilder en zijn vrouw bij haar ingewoond. Ze waren populair bij de jeugd, want ze gaven een of twee cent voor een gevangen kikker. De mensen waren gek op kikkerbilletjes.
Ze had een prachtige fruittuin met bessenstruiken en fruitbomen, die helemaal doorliep tot aan het Radiopad. Wim Wulp: “Dan klommen we bij haar over het hek en werden wel eens opgewacht door politieman Bleijendaal of Tol. We konden rekenen op een standje, maar daar bleef het bij.”
De radiocentrales
Op de plaats van de voormalige veiling en het kaaspakhuis sloot behalve het Slingerpad ook het doodlopende Radiopad op de Duinenboschweg aan. Daar woonden Nelis Stolk en Piet van Duijn. Ze hadden allebei een technische knobbel. Nelis Stolk begon eerst een rijwiel- en motorhandel op de Dorpsstraat, maar hield het niet lang vol. Hij vertrok in 1917 naar De Duinkant en startte daar een graanmaalderij.
Nelis Stolk in zijn studio aan de Duinenboschweg. Hij verzorgde de radiodistributie ten westen van de spoorlijn.
Neef Krijn Stolk (1908): “Er waren boven trechters waar je het graan in moest gooien. Als jongen zijnde, moest ik die graanbakken van boven vullen. Ik weet wel dat ik aan de gang was en een bak vol gooide en dat werd beneden gemalen. Maar ik dacht wat is er toch aan de hand, die bak komt nooit vol. Waar blijft het?”
Radiopionier Piet van Duijn draaide ‘katholieke’ plaatjes.
Piet van Duijn was de zoon van een aardappelhandelaar. Hij begon een constructiewerkplaats en deed ook elektriciteitswerk. Stolk en Van Duijn hadden veel interesse in de radio en de radiodistributie. Een abonnement op de draadomroep betekende dat geen dure radio hoefde te worden aangeschaft, een luidspreker was genoeg. De geluidskwaliteit was doorgaans beter dan de eigen ontvangst. Beiden vroegen in 1926 een concessie aan voor de radiodistributie. Burgemeester en wethouders meenden de concessie voorlopig tot één persoon te moeten beperken in verband met de exploitatiekosten en
Jaarboek 33, pagina 13
Bekendmaking van de radiocentrales nadat deze in 1926 een tienjarige concessie hadden gekregen.
de haalbaarheid van dit project. Stolk had de vergunning als eerste aangevraagd en daarom werd de raad voorgesteld alleen zijn aanvrage in te willigen. De meerderheid was het daar niet mee eens. Misschien had het er ook mee te maken dat Stolk niet katholiek was en Van Duijn wel. Hoe dan ook, Stolk kreeg een concessie ten westen van de spoorlijn en Van Duijn ten oosten. Er werd een netwerk aangelegd en voor 35 cent per week kon je worden aangesloten.
Voor de werkplaats van Piet van Duijn staan van links naar rechts Dirk de Vries, Dirk Tienstra, Piet van Duijn en Cor Hoebe. Laatstgenoemde specialiseerde zich later in bronbemaling. Rechts de radiowinkel van Piet van Duijn.
Piet Stuifbergen: “Nelis en Piet hadden ieder een grote ontvangstmast achter het huis staan. Door de week gaven ze gewoon de KRO, de VARA enzovoorts door. Zondags na kerktijd draaiden ze een paar uurtjes populaire plaatjes. De ene keer Nelis Stolk en de andere keer Piet van Duijn. Ze gingen heel gemoedelijk met elkaar om. Als de een er niet was, verving de ander hem. Dan zei Piet van Duijn: Nu draai ik voor Nelis plaatjes, maar dat zijn geen protestantse plaatjes. Mensen, nu moeten jullie allemaal naar katholieke plaatjes luisteren.”
Piet van Duijn’s radiohandel. Duinenboschweg 18a in Castricum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
De afbraak van De Duinkant betekende ook het einde van de plaatselijke radiodistributie.
Het cafeetje van Kouwe Bal
De eerste eigenaar van Café Spoorzicht was Cees van Duin. Hij werd opgevolgd door Bal Lute, bijgenaamd ‘Kouwe Bal’.
Bij de bocht in de Kramersweg voor de boerderij Nooitgedacht stond het café ‘Spoorzicht’. De eerste caféhouder was Cees van Duin. Bal Lute, bijgenaamd ‘Kouwe Bal’ volgde hem op. Zijn bijnaam stamde nog uit de tijd dat hij broodventer was (koude bakker). Naast het runnen van zijn café handelde hij afwisselend in bloemen, vee en vis. Voor het verpakken van vis klopte hij nog wel eens aan bij krantenbezorger Jaap Stuifbergen, die wel wit papier had waarmee kranten of tijdschriften werden omwikkeld. Het cafeetje kende natuurlijk een stel vaste stamgasten, zoals Dirk (Poentje) Kuijs, Gerard (Kwikkie) Tromp en Willempie Hollenberg, maar ook bezoekers van het ziekenhuis kwamen daar wel koffie drinken.
Kankerjuffrouw
Op de gevel van de tuinderswoning van Simon Glorie aan het Onderlangs prijkte de voornaam van zijn vrouw Hendrika. Ze werd de ‘Kankerjuffrouw’ genoemd, omdat
Jaarboek 33, pagina 14
Maartje Glorie (1874-1922) was de eerste ‘kankerjuffrouw’in Castricum. Ze hield praktijk in haar woning aan de Kramersweg, tegenwoordig Burgemeester Mooijstraat 3. Omstreeks 1918 nam haar dienstbode Rika Glorie-Hopman die taak over.
de mensen bij haar terecht konden voor groeisels en gezwellen die als kanker werden aangemerkt. Hendrika (Rika) Hopman was 19 jaar toen ze min of meer tegen haar zin het werk als genezeres overnam van Maartje Glorie (1847-1922). Rika was als dienstbode bij Maartje in dienst gekomen en zorgde voor de huishouding en de opvang van patiënten in het huisje aan de Burgemeester Mooijstraat 3. Het bij velen nog bekende sigarenmagazijn Heeremans was er later gevestigd.
Het recept van Maartje Glorie, waarin honing, knoflook, ‘kreeftsogenpoeder’ en een bepaalde witte wijn belangrijke bestanddelen waren, is in haar oude woning teruggevonden. De patiënt moest bij gebruik van het medicijn ook 24 uur wakker gehouden worden. Volgens de instructie moest het gebruikt worden voordat de kanker ‘open’ of ‘getakt’ is, anders zou uitsnijding van het kwaad (door een dokter) de enige remedie zijn. Over de vraag waar het recept oorspronkelijk vandaan kwam, bestaan verschillende lezingen. Het zou Frankrijk kunnen zijn, maar ook een Castricumse pastoor of kapelaan wordt soms genoemd.
Jan de Ruijter (1894-1992) zat in het begin van de vorige eeuw op de lagere school in de Schoolstraat. Hij vertelde: “Wij waren schooljongens van Bakkum en moesten onder de middag overblijven. Dan gingen we altijd naar het station. De trein kwam om effe over twaalf an. We keken uit naar mensen, die naar de kankerjuffrouw toe moesten. Daar kregen wij dan wel eens een dubbeltje van als we ze de weg wezen naar het huis van Maartje Glorie. Ik heb ze zien komen, mensen heel uit Zeeland vandaan.”
Rika Glorie-Hopman (1899-1977).
In de woning van de familie Glorie aan het Onderlangs was een extra kamertje naast de voordeur bestemd voor Rika’s praktijk en zij had net als Maartje over de klandizie niet te klagen. Piet Stuifbergen: “Als je op de weg aan het spelen was dan werd ons nog wel eens gevraagd of we wisten waar de Kankerjuffrouw woonde. De mensen kwamen van heinde en ver. Mijn zuster heeft bij haar gewerkt en dan moest ze knoflook schoonmaken, die werd versnipperd en met wat andere kruiden in zakjes gedaan. Mevrouw Glorie had het er druk mee. Ze had een wit schort voor en het haar netjes in de krul.”
Theo Glorie (1932).
Theo Glorie (1932): “Mijn moeder heeft na het overlijden van Maartje eerst nog patiënten geholpen in de boerderij ‘Papenberg’’ van haar opa. Mensen gingen naar de wc die tegenover de boerderij stond als ze iets moesten uittrekken. Ze maakte helemaal geen reclame. Het ging van mond tot mond. Soms zat de hele gang vol thuis. Wij vonden het wel eens vervelend dat we ons verhaal niet kwijt konden, als we uit school kwamen. Tussen de bedrijven door moest ze het brood voor de kinderen klaar maken en dat smaakte nog al eens naar knoflook. Intussen zijn we al aardig op leeftijd, maar niemand van ons lust knoflook.”
Rika Hopman staat links bij de boerderij Papenberg van haar grootvader Piet Stuifbergen. Na haar huwelijk met Simon Glorie had ze haar kruidenpraktijk aan het Onderlangs en na de oorlog aan de Verlegde Overtoom. Naast haar van links naar rechts Jan, Piet, Antje en Trijn Stuifbergen.
Jaarboek 33, pagina 15
Rika Glorie-Hopman werd in 1933 voor de kantonrechter gedaagd wegens het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst. Ze verklaarde dat ze geen risico’s nam en dat ze steeds doorverwees naar doktoren. Bovendien vroeg ze geen geld voor haar diensten; ze liet het aan de mensen over om haar te honoreren. Toch kreeg ze een boete van 200 gulden. Ze was erg aangeslagen door het vonnis, maar ook daarna kon ze zich niet aan het werk onttrekken. Patiënten uit het hele land bleven haar tot in de jaren zestig opzoeken. Na de oorlog heeft ze aan de Verlegde Overtoom een nieuw huis laten bouwen en ook daar had ze een kamertje voor haar praktijk.
Het boshuisje en de boerderij van Bos
Het huisje van Jan Winkelman aan het Onderlangs stond tegen het duin aan. Op de achtergrond de Beverwijkerstraatweg. Van links naar rechts Anton van den Berg, Aagje van den Berg-Steijn, Fem Bos, Trien Winkelman, Alida Winkelman-Bos, Gerrit Winkelman, de heer en mevrouw Steijn en geheel rechts Jan Winkelman.
Het Onderlangs volgend komen we voorbij het klimduin bij het huisje van Winkelman. Het stond als het ware in het duin.
Trien Winkelman (1930).
Trien Winkelman: “In 1930 ben ik in het boshuisje geboren. Mijn grootvader Jacob Winkelman heeft er ook gewoond. Het was van de familie Gevers. Er was geen elektriciteit, gas of waterleiding, zoals bij wel meer huisjes. We hadden een diepe welput voor het drinkwater. Het was heel lekker water en veel mensen die van de Papenberg afkwamen, hebben daar hun dorst gelest. Die put kan er nog wel zijn.
Mijn vader is getrouwd met Alida Bos, dochter van Gert Bos van de boerderij die daar in de buurt stond. Van huis uit zijn de Winkelmannen niet katholiek. Mijn grootmoeder was zelfs kosteres van de protestantse kerk. Mijn vader is katholiek geworden op zijn trouwdag. Hij werkte als arbeider onder andere bij de bouw van Duin en Bosch en ook bij de aanleg van de Zeeweg. Ik heb een leuke jeugd gehad daar aan het Onderlangs. Je kon er heerlijk spelen. Kennissen en familie kwamen vaak op bezoek.
Er kwam plotseling een einde aan die tijd. In 1943 moest mijn vader om 9.00 uur op het gemeentehuis komen en kregen we de aanzegging dat we er om 12.00 uur uit moesten zijn.“
De boerderij van Gert Bos stond op de plaats van de kantine van de voetbalclub Vitesse. Op het lange pad naar de Beverwijkerstraatweg hebben in oorlogstijd soldaten uit Mongolië nog leren etsen. Na de oorlog zette zijn zoon Klaas en later diens zoon Gerrit het bedrijf voort aan de Ruiterweg.
De familie Bos was in 1916 verhuisd van de Mient naar een boerderij dichtbij het boshuisje. De boerderij stond een stukje van de Beverwijkerstraatweg af en zou onge-
Jaarboek 33, pagina 16
veer gestaan hebben op de plaats van de tegenwoordige kantine van Vitesse.
Gerrit Bos: “Mijn grootvader Gert Bos had wat koeien en teelde aardbeien, maar hij was toch vooral vrachtrijder en paardenhouder. Paarden waren het voornaamste. Ze reden op Lisse, Hillegom en Sassenheim met bollen en haalden riet uit de Moerdijk vandaan voor de rietdekkers. Ze brachten ook groente naar de veiling. Ome Jan Bos, een broer van mijn vader, was erg lenig. Ze zetten wel eens een kruiwagen rechtop met de armen omhoog en daar sprong hij dan zo doorheen. Geen koddebeier die hem te pakken kon krijgen. De boerderij had een kaaskelder en de ramen zaten daar vlak boven de grond. Dus konden ze uit de kelder op konijnen en fazanten schieten. De jachtopzieners hoorden dan wel een schot, maar ze zagen niemand. Het hondje haalde de fazant of het konijn op.”
Cor, Piet en Jan Bos hebben het in 1932 nog eens ernstig aan de stok gekregen met jachtopziener Weenk. Ze kregen ruzie over de plaatsing van scheidingspalen in het duin en er ontstond een vechtpartij. Dat kon natuurlijk niet ongestraft blijven. De drie broers, 24, 23 en 21 jaar oud, moesten voor de kantonrechter verschijnen. Vanwege hun blanco strafregister kregen ze relatief lage boetes van 60 gulden en twee keer 40 gulden, maar het waren voor die tijd toch grote bedragen. Om de boetes te betalen werd een stuk duingrond aan de familie Gevers verkocht.
TBC
Zoals in veel plaatsen waren er in Castricum en Bakkum heel wat lijders aan tuberculose of tering zoals het ook werd genoemd. Het was een van de meest voorkomende ziekten.
Er stonden tientallen TBC-huisjes in het dorp, huisjes die gemonteerd waren op een draaischijf, zodat ze steeds naar de zon gericht konden worden. Frisse lucht, rust en goed eten was voor de oorlog nog de enige geneeswijze. Voor leden van de kruisvereniging was de plaatsing van een ‘lig-tent’ bij hun huis gratis. Het Witte Kruis (1908) en Het Wit Gele Kruis (1920) werkte hierbij goed samen.
Piet Stuifbergen herinnert zich dat er in De Duinkant zeker vijf of zes van die tentjes hebben gestaan. De beheerder van het magazijn in de Burgemeester Mooijstraat, Kees ‘Spriet’ Stuifbergen, leverde ook de hulpmiddelen, bedden, steken enzovoorts. De huisjes werden met paard en kar bij de mensen gebracht en op het erf opgebouwd.
Alie Veldt-Zomerdijk (1918-2009).
Alie Veldt-Zomerdijk vertelde over haar broer Arie: “Mijn broer heeft drie jaar in een tent bij ons huis gelegen. Nelis Stolk had het met hem te doen en hij kwam vaak op bezoek. Hij heeft Arie nog eens een hele mooie radio gegeven. Het leek wel een schilderijtje. Hij is in 1932 overleden, toen hij 23 was. Ik zie me nog naar mijn vader rennen en roepen: Vader het gaat niet goed met Arie. Hij is toen ook dood gegaan.”
Van de kaasfabriek naar de tuinderij
Manus, de vader van Alie Zomerdijk, was in 1900 uit Zijdewind naar Castricum gekomen. Zijn vader had een smederij en die wilde hij aan een van zijn jongens overdragen, maar er was niemand die er zin in had. Ze wilden allemaal een zuivelfabriek beginnen. De een begon in Zijdewind, de ander in Alkmaar en de derde in Limmen. Alie Veldt-Zomerdijk (1918-2009): “Mijn vader begon in de kaasfabriek ‘De Duinstreek’ aan de Cieweg, waar ze ook woonden. In dat huis ben ik in 1918 geboren. De fabriek liep goed. Mijn vader en moeder hebben er vreselijk
Hermanus (Manus) Zomerdijk was kaasmaker maar begon in 1918 een tuinderij aan de Kramersweg. Hij was getrouwd met Aaltje Brakenhoff en zij kregen 13 kinderen. Op de foto van links naar rechts Herman, Jan, Jaap, Niek, Arie, Gré, Piet en Marie. Voorts Manus en zijn vrouw met dochter Alie op haar arm.
Jaarboek 33, pagina 17
hard gewerkt. Tenslotte was het mijn moeder die niet langer voor de boeren wilde werken. Rond 1919 gingen we naar Kramersweg om er een tuindersbedrijf te stichten, samen met mijn oudste broers. We hebben daar een nieuw huis laten zetten waarvoor een ouder huis werd afgebroken. Van dat bouwmateriaal is zoveel mogelijk gebruik gemaakt. Daar in De Duinkant ben ik opgegroeid.
Zicht op het Slingerpad. Duinkant Castricum, 1940. Rechts de achterkant van Kramersweg 37 (de woning van Manus Hogenstijn). Vroeger stond hier rechts van de weg een reclamebord voor bijenhoning. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Er woonden allerlei bijzondere mensen. Je had het honingvrouwtje, dat was een Duitse mevrouw en die was met Arie Bakker getrouwd. Ze verkochten bijenhoning. Er stond een bordje bij het huis met de tekst: ‘Mensen, mensen eet toch honing, eet toch zoete zonneschijn.’ De zoon van het honingvrouwtje was kapitein en die kwam eens in de zoveel tijd over. Dan kwam hij met zijn (Duitse) vrouw. Ik kreeg een dubbeltje als ik haar fiets aanpakte.
Je had er het winkeltje van Jaap Stuifbergen alias ‘Kluit’. Ik weet nog goed, het was op een zondagmiddag toen mijn ouders naar de kerk waren. Samen met mijn broer heb ik door een klein kelderraampje mijn spaarpot gepakt en er wat centen uitgehaald om snoep te kopen. Mijn ouders kwamen er later toch achter, want het werd doorverteld.
Onze buurvrouw was zuster Plas, die op Duin en Bosch werkte. Die had altijd vreemde mensen over de vloer. Ze heeft in de crisisjaren nog een jasje voor mij gemaakt van een oude jas. Die werd uit elkaar gehaald en er kwam een bontkraagje op. Ik mocht daarmee de klassen in de rondte. Maar ik was niet achterlijk, ik merkte dat ze me voor de gek hielden.
Interieur strandtent Bakker. Strand Castricum aan Zee, 1929. De dame links is Oma van Geenhuizen met naast haar Dirk Bakker, staand is opa van Geenhuizen en de baby is Gerrit van Geenhuizen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Mijn eerste betrekking was in de strandtent van Dirk Bakker. Ik was toen een jaar of 15. Ik was net 16 toen ik bij een vroedvrouw in dienst kwam. Ze was nogal modern. Moeder kwam op visite en ze zag naaktfoto’s hangen en toen moest ik ontslag nemen. Eind 1939, begin 1940 werkte ik in de kantine bij de bouw van de bergplaats voor het Stedelijk Museum in de duinen. Ik ben in 1942 getrouwd met Gerrit Veldt. Hij werd Gert Best genoemd. Die had eerst verkering met mijn zuster Nel. Die is later nooit getrouwd. Mijn man had altijd zijn eigen stoel bij haar thuis. We waren thuis met zeven meiden, maar ik ben de enige die ooit getrouwd is.”
Vader Manus Zomerdijk stichtte na zijn vertrek uit de kaasfabriek met medewerking van zijn zoons een flinke tuinderij aan de Kramersweg, waar later ook een grote kas bijgebouwd werd. Aan de opbouw van zijn bedrijf kwam na ruim 23 jaar een eind. Door beschietingen van de trein werden verschillende panden onder andere van Bleijendaal, Stolk en Van Duijn getroffen. Ook het huis en de kas van Zomerdijk werden behoorlijk geraakt. De kogels waren door het huis gevlogen en er was veel schade aan het dak en de muren. Ze konden daar niet meer blijven. Nog voor de grote afbraak was begonnen, vertrok de familie in 1942 naar een woning aan het Schoutenbosch en vervolgens naar een huis tegenover de rooms-katholieke kerk. Zowel in Egmond als in Castricum hebben de zoons van Manus de tuinderij voortgezet.
Oorlog en afbraak
Theo van der Himst: “Jonkheer Gevers was de eerste die tegen mijn vader zei dat de oorlog was begonnen. Mijn vader stond op de Papenberg naar de vliegtuigen te kijken. Vloekend kwam de jonker met z’n witte kop ook de berg op. Hij zei: Gijs hoor je gvd dat die vuile rotmoffen het vliegveld in Bergen bombarderen? Mijn vader zei: Het wordt wel link voor u. U mag wel uitkijken met het dak van uw huis. Het is van golfplaat en het glimt dat is goed te zien uit de lucht. Jhr. Gevers: Gijs gvd, ga direct naar Portegies en haal een pot groene verf en ga m’n dak schilderen. Zo is het echt gebeurd.”
De kennisgeving aan radiopionier Cornelis Stolk, waarin werd meegedeeld dat zijn pand zou worden afgebroken.
In november 1942 begon de evacuatie. Bevolen werd dat iedereen de gemeente moest verlaten, behalve land- en tuinbouwers en personen wier verblijf noodzakelijk was. Degenen die geen werk hadden, moesten op 30 november 1942 weg zijn; de anderen op 31 december 1942.
Tankmuur. Oude Schulpweg in Castricum. Het pad langs de muur is van na de Tweede Wereldoorlog en heeft de naam Oude Schulpweg gekregen als verlengde van de weg vanaf Kijk-Uit. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Op 18 augustus 1943 kregen veel woningbezitters een brief met de tekst: “Ik deel u mede, dat uw woning … in opdracht van het Rijkscommissariaat op korten termijn afgebroken wordt.” Niet minder dan 267 huizen, bedrijven en boerderijen aan de Vinkebaan, Mient, Stetweg, Kooiweg, Oosterbuurt moesten verdwijnen, waaronder de hele Duinkant. De Atlantikwall moest ook aan de landzijde verdedigd kunnen worden. De tankmuur, een stukje van de tankgracht en een enkele verdwaalde bunker zijn nog de stille getuigen van wat Castricum is overkomen.
Jaarboek 33, pagina 18
Mensen zochten een goed heenkomen, soms in het dorp als daar een huis werd toegewezen en soms ver daarbuiten. Rie Brasser-Beentjes: “Het was vreselijk voor die mensen. Ze hadden alles bij elkaar moeten sparen om aan een huisje te komen. Ze waren gehecht aan hun buurtje en aan de gezelligheid onder elkaar. Toen kwamen ze in rijtjeshuizen terecht. Daar waren ze helemaal niet thuis. Ze waren geen naaste buren gewend, maar ruimte en vrijheid. Het is een grote klap geweest. Ze waren er geboren en woonden er van vader op zoon. Hun leven veranderde volkomen.”
Er werd niet veel tijd gegund om het huisraad in te pakken en te vertrekken onder andere naar een van de vele door de evacuatie leeg gekomen woningen of naar andere plaatsen.
Theo van der Himst: “Wij waren een van de laatsten die van De Duinkant weggingen. Het was een heel mooi buurtje. Er woonden veel arme mensen, maar de mensen hadden wat voor elkaar over. Als De Duinkant terugkwam zoals het vroeger was, dan ging ik op mijn knieën terug.”
De Duinkant voorgoed verdwenen
De wederopbouwautoriteiten besloten na de oorlog dat de duinzijde onbebouwd moest blijven om het zicht op het landschap te behouden. In Het Nieuwsblad voor Castricum van 9 juni 1948 verscheen een artikel, waarin de gevoelens van de gedupeerden werden weergegeven over het niet mogen bouwen op de plaats waar ze gewoond hadden: “In 1942 lagen alle huizen in het schootsveld van de Duitse kanonnen. Het is wel toevallig dat de gemeente en de provincie zeker vanaf 1943, nu niet uit ‘schietgezichtspunt’’, maar uit ‘schoonheidsoogpunt’ precies hetzelfde beschouwen als onze ‘vijand’. Een onbekende architect maakt een wederopbouw en uitbreidingsplan van Castricum, zonder de getroffenen ook maar in iets te raadplegen. Schreeuwend onbillijk vinden wij, dat wat de wederopbouwautoriteiten willen voor ons, zonder pardon, wet moet zijn. Nu vragen de wederopbouwautoriteiten zich nog af, waarom er in Castricum zo weinig animo is voor herbouw.”
Wederopbouw
Al in 1940 werd er in de Besluiten op de Wederopbouw bepaald, dat slachtoffers van de oorlog een tegemoetkoming moesten krijgen voor de geleden schade. Na de oorlog was er niet direct genoeg geld om de oorlogsschade te vergoeden. De schulden moesten worden bijgeschreven in het Grootboek Wederopbouw. Een belangrijk uitgangspunt binnen het Besluit Oorlogsschade was de herbouwplicht. Dit hield in dat aan het beschikbaar stellen van een bijdrage voor schade aan onroerende goederen de voorwaarde werd verbonden dat de bijdrage besteed zou worden voor herbouw overeenkomstig een goedgekeurd plan, dus passend binnen het Wederopbouwplan. Voor de tijd tot het opstellen van het plan werd een rente betaald en zo leefde in economisch opzicht het genot van het eigendomsrecht voort.
Castricumse bouwbedrijven namen de rechten van herbouwplichtigen graag over. Alie Zomerdijk: “Mijn vader is 78 jaar geworden. Hij heeft na de oorlog nog jaren meegewerkt met zijn zoons. Hij zat bij ‘Onderlinge Hulp’ en bij de veiling. De mogelijkheid om te herbouwen heeft hij verkocht voor 12.000 gulden. Dat was dan het bedrag waarvoor hij zijn hele leven had gewerkt.”
Zo’n 15 bewoners van De Duinkant besteedden hun schadevergoeding voor de aankoop van een woning in het eerste na-oorlogse nieuwbouwwijkje, bestaande
Jaarboek 33, pagina 19
Een beeld van de Zanderij in de jaren (negentien) zestig. Op de voorgrond de eerste tennisbanen, thans deel van de begraafplaats, de Kramersweg en nog iets verder het veilinggebouw, waar ooit het Slingerpad en het Radiopad liepen.
uit de Leo Toepoelstraat, de Jan Hobergstraat en de Van Ginhovenstraat. Jaap Stuifbergen was de eerste bewoner van de nieuwe Leo Toepoelstraat. Hij heeft daar in een iets aangepast huis nog een aantal jaren zijn winkeltje gehad. Kouwe Bal Lute begon een kroegje op de hoek van de Verlegde Overtoom en de Dorpsstraat. Piet van Duijn zette zijn elektronica-winkel voort in een pand op de hoek van de Dorpsstraat en de Torenstraat. De winkel is later overgenomen door de firma Oudejans. In 1951 verkochten Piet van Duijn en zijn vriend Nelis Stolk hun historische grond op de Zanderij voor de bouw van de veiling.
Engel Zonneveld kreeg een dienstwoning van het PWN in Heemskerk. De familie Wulp bouwde een nieuwe woning aan de Puikman en zette van daaruit het tuindersbedrijf voort. Zo hebben velen hun weg weer gevonden, maar de herinneringen aan het duindorpje worden nog steeds gekoesterd.
Impressie van een Huisje aan de Duinkant. Foto Rie Zonneveld. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Een gedenkteken in een of andere vorm voor De Duinkant zou zeker op zijn plaats zijn. Oud-Castricum wil in ieder geval de geschiedenis van het verdwenen buurtje en zijn bewoners levend houden.
Niek Kaan
Bronnen:
Archief gemeente Castricum, zoals aanwezig in het Regionaal Archief Alkmaar.
Heideman, H., Het dorpje aan de duinkant, Alphen aan den Rijn 1986.
Jaarboeken Oud-Castricum met de geschiedenis en stamboom van Castricumse families, waaronder Lute, Glorie, Stuifbergen, Wulp en Zonneveld.
Utrechts Archief voor documentatie over de aanleg van de spoorlijn.
Met dank aan Job Baltus, Gerrit Bos, Rie Brasser-Beentjes, Theo en Joke Glorie, Henk Heideman, Theo van der Himst, Jan de Ruijter en Tinie Hendriks-de Ruijter, Sien Nijman-Zonneveld, Jan de Ruijter, Piet Stuifbergen, Alie Veldt-Zomerdijk†, Niek Veldt, Trien Winkelman, Wim Wulp en Jan Zonneveld†.
Het moment waarop de Nachtwacht wordt opgehaald uit de Kunstbunker om naar Heemskerk vervoerd te worden. Helmweg, duinen Castricum. Schilder Hans Goedhart. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In een bomvrije kluis in het Castricumse duingebied werden in de eerste oorlogsjaren onze belangrijkste kunstschatten opgeslagen. Het was te danken aan de inzet van de conservator van het Stedelijk Museum, jonkheer Willem Sandberg, dat de kunstbergplaats nog juist voor de inval van de Duitsers is gebouwd. Via hem is Castricum verbonden met bijzondere mensen en gebeurtenissen. In een kleine houten barak, vlakbij ‘Kijk Uit’, ontving Sandberg wetenschappers, kunstenaars en verzetsstrijders. Daar werd gefilosofeerd over de toekomst van Nederland na de oorlog.
Jonkheer Willem Sandberg, conservator en later directeur van het Stedelijk Museum, die een belangrijke rol speelde bij het in veiligheid brengen van de kunstschatten. In de eerste oorlogsjaren verbleef hij bijna dagelijks in Castricum. Foto Stedelijk Museum Amsterdam.
De mensen die de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam uitvoerden, vierden in Castricum nog een feestje, kort voor hun arrestatie. Kunstenaar en typograaf Hendrik Werkman liet zich inspireren door de ‘schilderijenbunker’ en maakte een prachtige serie prenten onder de naam ‘Amsterdam-Castricum.’ De agenda’s van de kunstbergplaats, die worden bewaard in het archief van het Stedelijk Museum, onthullen iets van de geschiedenis die zich deels in het Geversduin afspeelde.
De oorlogsdreiging nam in de jaren (negentien) dertig steeds meer toe en in augustus 1939 werd de mobilisatie van het leger afgekondigd. Enkele maanden later begon de distributie van levensmiddelen. Evacuatieplannen voor de bevolking uit gebieden die voor de verdediging onder water gezet zouden worden, lagen klaar. De Rode Kruisafdeling voor Castricum, Limmen en Uitgeest kreeg opdracht noodziekenhuizen voor militairen in gereedheid te brengen.
Zorgen waren er ook over het nationaal kunstbezit in geval van oorlog. In 1938 maakte Sandberg, vergezeld door Spanjekenner dr. Johan Brouwer, een reis naar Spanje om de maatregelen te bestuderen die daar tijdens de Spaanse burgeroorlog getroffen waren om de kunstschatten te beschermen. Bijzondere indruk maakten de in rotsen uitgehouwen kluizen. De mogelijkheden die Spanjes rotsen boden, lagen voor ons land aan zee, in de duinen.
Hoge landinwaarts gelegen duinen zouden het meest geschikt zijn voor het maken van ondergrondse betonnen bergplaatsen, met een aardlaag erboven, ter bescherming tegen bombardementen. Samen met zijn directeur jonkheer Röell overtuigde Sandberg het gemeentebestuur van Amsterdam van de noodzaak om spoedig maatregelen te nemen. In overleg met de architect ir. P.C. Tirion was de gewenste bouwplaats in het Geversduin al snel gevonden.
Voor de kunstschatten van het Rijk drong de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg dr. J. Kalf ook aan op de bouw van ondergrondse bergplaatsen. Toch waren in september 1939, toen de Duitse aanval op Polen al had plaatsgevonden, de gemeentelijke en de rijksbergplaatsen nog niet gereed.
Evacuatieplan
In augustus 1939 begon het overbrengen van de belangrijkste kunstwerken naar veiliger plaatsen. H.P. Baard, na de oorlog directeur van het Frans Hals museum, schreef in zijn in 1946 verschenen boek ‘Kunst in schuilkelders’: “Het is niet gemakkelijk, den buitenstaander de spanning te schetsen, die de eerste phase van de evacuatie beheerschte. Hier werd de vlucht voorbereid van onze nationale kunstschatten, hetgeen wij voelden als een historisch moment van een draagwijdte, die wij nog niet konden beseffen, maar daarom niet minder vreesden.”
Het Rijksmuseum koos voor tijdelijke bergplaatsen in een aantal Noord-Hollandse dorpen. Ongeveer 2.000 schilderijen en meer dan 30.000 objecten van artistieke en historische waarde, glaswerk en porselein moesten worden vervoerd. Op 4 september 1939 werd de Nachtwacht op een glastransportwagen (!) naar kasteel Radboud in Medemblik gereden. Veel topstukken kwamen terecht in gymnastieklokalen in Wieringerwerf, Winkel, Lutjewinkel, Barsingerhorn en Schagerbrug.
Vrijwel onbekende dorpen kregen voor ingewijden de betekenis van cultuurcentra. Zo was het ‘Straatje van Vermeer’ onafscheidelijk verbonden met Schagerbrug, ‘ De Joodsche Bruid’ met Wieringerwerf en de ‘ Vrolijke Drinker’ van Frans Hals met Lutjewinkel. Op 1 november 1939 was het omvangrijkste transport van kunstwerken, dat ons land ooit heeft gekend, voltooid.
Jaarboek 31, pagina 20
Het Stedelijk Museum bracht zijn verzameling schilderijen van Van Gogh, schilderijen van de Amsterdamse universiteit en van het stadhuis onder in stalen lichterschepen. Voor dit evacuatieplan, dat in augustus 1939, werd uitgevoerd, is Sandberg verantwoordelijk geweest. “Deze stalen schepen liggen te allen tijde in groote getale in de Amsterdamse havens”, schreef Sandberg aan de wethouder voor kunstzaken. “Zij zouden indien noodig binnen twee uur aan de Amstel bij de Stadhouderskade kunnen aanleggen, terwijl de kunstwerken per tapissière (verhuiswagen) van het museum naar de aanlegplaats kunnen worden vervoerd.”
Een van de schepen afgemeerd in de buurt van het Alkmaardermeer. Daarinwerden de kunstschatten van het Stedelijk Museum tijdelijk bewaard, totdat zij naar de bomvrije kluis in Castricum konden worden overgebracht. Foto Joh. de Haas.
Op 28 augustus 1939 werden de eerste verhuiswagens geladen. Eerder waren de kunstwerken naar belangrijkheid in drie categorieën ingedeeld. Rood stond voor onvervangbaar; wit voor belangrijk en blauw betekende vervangbaar. Israëls, Breitners, Van Goghs en andere werden opgeborgen in het ruim van de Dankbaarheid. In het ruim van de Mercurius en dat van De Morgenstern werd ook een deel opgeslagen, samen met werk van Mondriaan, Charley Toorop en andere moderne kunstenaars. Het was zoveel dat tenslotte nog een vierde schip in gebruik is genomen, de Harwu Almien.
Om de museale klimatologische omstandigheden te benaderen, waren in de ruimen kachels, emmers met ongebluste kalk en hygrometers geplaatst. De schepen werden bewaakt door suppoosten, die hun post onder geen beding mochten verlaten. Aanvankelijk lagen de schepen bij elkaar in de buurt in de Knollendammervaart bij Spijkerboor en in het Noord-Hollands kanaal. Enige weken later besloot men de lichters verder uit elkaar te leggen. Begin oktober was de kunstvloot verspreid over de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse wateren. De Dankbaarheid lag in het Kogerpolderkanaal bij De Woude. Ongeveer 500 meter noordelijker dobberde de Mercurius. Onder de bevolking deed het gerucht de ronde dat de Nachtwacht, in een grote zinken koker ingesoldeerd, op de bodem van het Alkmaardermeer rustte.
De eerste fase was nu afgerond. Het belangrijkste kunstbezit was wel weg uit het onveilige Amsterdam, maar echte veiligheid konden alleen bomvrije schuilkelders bieden.
Amsterdamse kluis
De gemeente Amsterdam bereikte overeenstemming met het Provinciaal Waterleidingbedrijf (PWN) over de plaats en de directeur Publieke Werken vroeg op 17 oktober 1939 bij de gemeente Castricum vergunning voor de bouw van een ‘betonnen bergplaats aan de Helmweg in het Geversduin ‘. Het gemeentebestuur verleende de bouwvergunning nog diezelfde dag. Omdat op geheimhouding was aangedrongen, verwonderden de bestuurders zich er wel over dat de Beverwijksche en de Alkmaarsche Courant het nieuws van de bouw van de ‘schatkelder’ al op 21 oktober 1939 publiceerden.
De gecamoufleerde ingang van de kluis aan de Helmweg in het Geversduin. De bouw is op 1 januari begonnen en op 10 april 1940 voltooid. Foto Stedelijk Museum.
De dienst Publieke Werken van Amsterdam stelde een bestek op voor de aanbesteding. Het dak en de buitenmuren van de bergplaats moesten 1,50 meter dik worden, het hoofdgedeelte ruim 12x5x2,50 meter. Een voorvertrek met twee stalen deuren verschafte toegang tot de bergplaats. Het geheel zou door een zandlaag van 4 meter (later tot 10 meter verhoogd) worden bedekt. De Amsterdamse Aannemingsmaatschappij ‘De Kondor’ was de laagste inschrijver en voor een bedrag van 20.810 gulden kreeg dat bedrijf het werk. Op nieuwjaarsdag 1940 werd het beton voor de Castricumse bergplaats gestort en in maart 1940 vond de oplevering plaats. De kluis werd gecamoufleerd, zodat hij vanuit de lucht niet zichtbaar zou zijn.
Er werden tientallen uitschuifbare rekken gemonteerd om de schilderijen aan op te hangen. De inventarisatie was daardoor eenvoudig en de toestand van de schilderijen kon voortdurend worden gecontroleerd. Een luchtbehandelinginstallatie waarborgde de juiste temperatuur en het vochtgehalte.
Jaarboek 31, pagina 21
De logboeken van 1940 tot en met 1943.
De logboeken
In het archief van het Stedelijk Museum van Amsterdam zijn de agenda’s opgeborgen die in gebruik zijn geweest als logboeken van de kluis. De allereerste aantekening is gemaakt op woensdag 3 april 1940: ‘Bewaking door Siliakus’. De agenda’s leveren veel informatie op over het gebruik van de bergplaats en ook over de verschillende bezoekers die er een kijkje kwamen nemen.
De eerste schilderijen van de schepen werden vanaf begin april naar de kluis gebracht. Op 7 mei kwam volgens de agenda het laatste transport aan. Ook zaken die nog in het Stedelijk Museum waren achtergebleven, werden aangevoerd.
Op vrijdag 10 mei, de dag van de Duitse inval, ging het werk gewoon verder. Genoteerd werd in de agenda: “Drie wagens met schilderijen en kisten vanuit het Stedelijk Museum gebracht en verschillende werkzaamheden verricht door personeel onder leiding van jonkheer Sandberg.”
De dagen daarop kwamen er kunstwerken aan uit het Rijksmuseum dat nog zonder schuilplaats zat. Bewaker Siliakus bezorgde de fiets van jonkheer Sandberg en een brandblusser.
Jonkheer Willem Jacob Henri Berend Sandberg (1897-1984)
Willem Sandberg was vanaf 1937 conservator en van 1945 tot 1962 directeur van het Stedelijk Museum van Amsterdam. Na het gymnasium en militaire dienst ging hij naar de Rijksacademie voor beeldende kunsten, waar hij het maar kort uithield. Hij werd grafisch ontwerper en deed onder andere in Parijs ervaring op.
Sandberg was nauw betrokken bij het verzet. Zo bezocht hij in 1941 Duitsland, op verzoek van de illegaliteit, om te peilen of er kans was op een opstand tegen het Hitler-regime. Hij was betrokken bij het vervalsen van paspoorten en de aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam en moest vervolgens onderduiken. In 1945 volgde hij jonkheer Röell op als directeur. Onder Sandbergs leiding ontwikkelde het museum zich tot een internationaal vermaard centrum voor moderne kunst. Het was zijn overtuiging dat eigentijdse kunst betekenis heeft voor het begrijpen van de wereld waarin wij leven.
Na zijn pensionering in 1962 bleef Sandberg actief als tentoonstellingsmaker en ontwerper. Hij speelde een belangrijke rol in de opbouw van het Israël Museum in Jeruzalem en gaf college aan de Harvard Universiteit in de Verenigde Staten.
Nachtwacht
De Nachtwacht stond begin mei 1940 nog in de ridderzaal van kasteel Radboud. De aanwezigheid van een mijnenveger in de haven van Medemblik baarde zorgen. Het schip zou vijandelijke vliegtuigen kunnen aantrekken, waardoor het kasteel en dus de kunstwerken gevaar liepen. Dat het gevaar niet denkbeeldig was, bleek ook wel, want de mijnenveger beschoot daadwerkelijk een vliegtuig, dat waarschijnlijk in het IJsselmeer terechtgekomen is. Bij Kornwerderzand op de Afsluitdijk was het Nederlandse leger in gevecht met de Duitsers. Een doorbraak van de vijand naar Noord-Holland was te verwachten. Op 13 mei, tweede pinksterdag, nam de hoofddirecteur van het Rijksmuseum dr. Schmidt Degener het besluit om de Nachtwacht naar de bergplaats in Castricum te brengen. Hij nam daarmee een zware verantwoordelijkheid op zich. De oorlog was heel dichtbij.
Met deze wagen en op dezelfde manier werd op 4 september 1939 de Nachtwacht naar kasteel Radboud in Medemblik gebracht en vervolgens op 13 en 14 mei 1940 naar Castricum. Foto Rijksmuseum.
Baard heeft in zijn boek de spanning rond het zonderlinge transport goed weergegeven: ” Om halfacht ’s avonds vertrok het konvooi vanaf het kasteel. Voorop gingen enkele
Jaarboek 31, pagina 22
auto’s met militairen, dan de glaswagen met de Nachtwacht en de stoet werd gesloten door de auto van de hoofd directeur. Het was voor de achterblijvers een indrukwekkend moment, het meer dan 3,5 meter hoge doek, zorgvuldig in dekzeilen verpakt, langzaam te zien wegrijden onder het enerverend gedreun van geschut. In het dorpje Winkel werd overnacht onder het afdak van de schuur van de smid. Bij het krieken van de dag werd de tocht voortgezet naar Castricum.”
Aantekeningen in de logboeken van de kluis op 13, 14 en 15 mei 1940. De aankomst van de Nachtwacht wordt slechts aangeduid met ‘NW’.
De ingang van de bergplaats was niet berekend op de grote omvang van het schilderij. Op het grasveld voor de naburige woning van jonkheer Frits Gevers werd het doek van zijn spieraam ontdaan en met de verf naar buiten over een grote cilinder gerold. Daarop was ook al een ander doek aangebracht. Zoals jonker Frits aan Hendrik de Smidt, medewerker van het filmmuseum, vertelde, heeft de Nachtwacht twee keer op zijn grasveld gelegen: bij de aankomst in mei 1940 en bij het vertrek. Op 21 maart 1941 werd de Nachtwacht overgebracht naar de gereedgekomen bergplaats van het Rijksmuseum in Heemskerk en vandaar is het stuk op 24 maart 1942 naar een schuilplaats in de Sint Pietersberg getransporteerd.
De toegang tot de kluis is zo laag dat de Nachtwacht opgerold naar binnen moest worden gebracht. Foto Stedelijk Museum.
Het ‘huisje van Sandberg’
Op 14 mei 1940, de dag van de capitulatie, kwam er nog een laatste zending schilderijen en kisten van het Rijksmuseum in Castricum aan. Op dezelfde dag besloten directeur van het Stedelijk Museum jonkheer Röell en conservator jonkheer Sandberg om beurten toezicht te houden. Er werd een kleine barak gebouwd achter de jachtopzienerswoning Kijk Uit, tussen de Oude Schulpweg en het Schoolpad, dat als woonverblijf diende. Het werd al snel het ‘huisje van Sandberg’ genoemd. Er zat een kamer in met openslaande deuren, een slaapkamer en een keuken. Volgens foto’s was
Jaarboek 31, pagina 23
de inrichting gedeeltelijk modern met rieten meubels en biezen matten op de vloer, maar ook met een antieke eettafel en stoelen. De jonkheren werden bijgestaan door bewakers van het Stedelijk Museum. Suppoost Hermanus Beijer ging in januari 1941 in Castricum wonen. (Het museum huurde de woning Breedeweg 10 voor een bedrag van 23,85 gulden per maand.)
Het ‘huisje van Sandberg’, waar de jonkheren Sandberg en Röell meestal verbleven, stond achter ‘Kijk Uit’. Het was zowel met antiek als met modern meubilair ingericht. Foto Stedelijk Museum.
Kort na de oorlog schreef Sandberg dat het voor de Duitsers geen geheim was waar de kluis zich bevond en wat erin verborgen zat: “Zij hebben echter nooit hun handen naar de kunstwerken uitgestoken. Waarschijnlijk vonden ze dat de schilderijen nergens veiliger opgeborgen konden worden. Zij waren wel zo overtuigd van de overwinning dat zij te gelegener tijd de schatten wel eens op zouden halen.”
Een kijkje in het ‘huisje van Sandberg’. Oude Schulpweg in Castricum, 1940. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Er was zelfs sprake van een zekere bescherming. De Rijkscommissaris verordonneerde in augustus 1940 dat het zonder zijn bijzondere toestemming verboden was om de inhoud van de bergplaats te onderzoeken of iets van de inhoud mee te nemen.
Bezoekers van het Geversduin
Het Stedelijk Museum had van diverse instellingen en verzamelaars kunstwerken in bewaring genomen. Dat blijkt uit ontvangstbewijzen van musea en onder andere van paleis Noordeinde en paleis Soestdijk. Ook belangrijke collecties van grote verzamelaars, zoals ir. V.W. van Gogh, W.J.R. Dreesmann en Anton Philips zijn door het museum beschermd. Als dank voor het onderbrengen van zijn collectie schonk ir. Van Gogh na de oorlog het beroemde schilderij ‘La Berceuse’ aan het Stedelijk Museum.
Verschillende eigenaren en museumdirecteuren werden afwisselend door directeur jonkheer Roëll en jonkheer Sandberg ontvangen. Er is een film getiteld ‘Rembrandt in de schuilkelder’ bewaard gebleven, die laat zien hoe Sandberg een aantal bezoekers in de bergplaats rondleidt. Voorafgaande aan de opnamen kreeg de Castricumse elektriciën Piet van Duin nog de opdracht een paar extra contactdozen voor de filmlampen aan te brengen.
Het volgepakte interieur van de kelder waarin nauwelijks ruimte was voor de beambte. links ligt op de vomgrond de opgerolde Nachtwacht en daarachter staan stalen kasten met kostbare boeken en plaatwerken. Rechts kisten met kunstvoorwerpen en op de achtergrond de stalen rekken met schilderijen. Foto Stedelijk Museum.
Baard, toen nog werkzaam bij het Rijksmuseum, bezocht volgens de agenda de bergplaats op 22 juli 1940 en hij vermeldt in zijn eerdergenoemde boek: “Kost het de organisator van een tentoonstelling hoofdbrekens om goede combinaties en geschikte pendants te vinden voor zijn arrangement, bij het behangen van de rekken werd, los van stijl of tijd, slechts rekening gehouden met de afmeting en de dikte van de lijsten. In het onderaardse verblijf werden de kunstwerken van vijf eeuwen, dooreen geroerd met het verrassende resultaat, dat het beste boven bleef drijven. Als zodanig heb ik de exposities in de schuilkelders tot de interessantste gerekend die ik ooit mocht zien.”
Hendrik Werkman
Een bijzondere bezoeker van de Castricumse kluis was de Groningse drukker en schilder Hendrik Werkman. Sandberg was onder de indruk gekomen van zijn werk. In een interview zei Sandberg: “Ik was zo nieuwsgierig en zo geïntrigeerd door die grote bladen van Werkman, dat ik de man wou zien en wou weten wat hij verder deed.” Hij stapte op de trein naar Groningen en zocht hem in zijn
Jaarboek 31, pagina 24
kleine woning op. Werkman bleek een zeer terughoudende Groninger met wie niet gemakkelijk een gesprek te beginnen was. Toch raakten ze bevriend en bleven sedertdien het contact onderhouden. Sandberg ontving Werkman in 1941 bij hem thuis en op een zondag nam hij hem en de schilder Jan Wiegers mee naar de kluis.
Hendrik Nicolaas Werkman ( 1882-1945)
Hendrik Werkman was in 1908 een drukkerij in Groningen begonnen. In het begin van de twintiger jaren had hij nog een grote drukkerij met ruim 20 man personeel. Nadat hij zijn bedrijf wegens zakelijke problemen had moeten sluiten, werd hij beeldend kunstenaar. Werkman schilderde en begon te experimenteren met materialen uit de drukkerij, waarbij hij geen gebruik maakte van de regels binnen het drukkersvak. Het zijn vooral de ‘druksels’ en het daaraan verwante drukwerk waarmee Werkman zich aan de hand van steeds nieuwe ontdekkingen ontwikkelde en zich als beeldend kunstenaar manifesteerde. Zijn druksels worden tot de prentkunst gerekend. In Groningen maakte Werkman deel uit van de in 1918 opgerichte kunstenaarsvereniging ‘De Ploeg’.
Op 10 april 1945, een paar dagen voor de bevrijding, werd Werkman op 62-jarige leeftijd, samen met negen anderen, door een Nederlandse SD’er gefusilleerd. Drie dagen daarna werd de streek door de Canadezen bevrijd. Hoewel hij illegaal drukwerk verzorgde, is de reden van zijn executie nooit helemaal duidelijk geworden.
In een brief aan een vriend schreef Werkman op 20 mei 1941 uitgebreid over het uitstapje naar Castricum: “Met graagte hebben Wiegers en ik die uitnodiging aangenomen, hebben met de heer en mevrouw Sandberg geluncht in hun optrekje (n.b. de directiekeet van het Stedelijk Museum) midden in de wildernis van het uitgestrekte duinlandschap genoten, zowel van de natuur als van de schilderijen, die anders in de musea hangen. Van Gogh, Gauguin, Cézanne, Utrillo, Picasso, Manet, Monet, Pissarro, Renoir en vele andere beroemde schilders.
Terug uit de kluis, mooi verkleumd door de kou die er heerscht, een wandeling door de duinstreek langs broedende vogels op hun nest – een fazant op 14 eieren onder andere Vlaamsche gaaien enzovoorts – de nachtegaal maakte van de nacht een dag en zong wat hij kon. Dat was het besluit van een onvergetelijke dag. U kunt zich denken dat ik gelukkig en dankbaar gestemd ben en verrijkt teruggekeerd van een reis waartegen ik zoo heb opgezien. Eén ding staat voor mij vast: aan het werk.”
Na de reis naar Amsterdam en Castricum heeft Werkman in een serie van zijn mooiste ‘druksels’ aan zijn herinneringen gestalte gegeven. Allerlei natuurmotieven komen er in terug.
Hij was van plan er een oplage van te maken met een pagina tekst bij elk werk, maar dat was er nog niet van gekomen. Daarover schreef hij: “Wel heb ik over de tekst nagedacht, maar de tijd is er nog niet rijp voor en de tekst niet rijp voor de tijd. ” Hij was wel tevreden met het resultaat: “Om twee redenen ben ik met de map Amsterdam-Castricum in mijn schik. In de eerste plaats omdat ik weer aan de slag ben met het maken van drukken en in de tweede plaats omdat het resultaat geheel anders is dan wat ik het laatst heb gemaakt.”
Druksel van Hendrik Werkman uit de serie Amsterdam-Castricum, waarin hij de kluis uitbeeldt. De hele serie bestaat uit 11 kleurrijke drukwerken. Foto Stedelijk Museum.
Sandberg vertelde in een interview over de fantastische wijze waarop Werkman de kluis heeft afgebeeld: “Een of andere vogel komt uit de kluis, zoiets als inspiratie. Ook zie je de grammofoon bij ons thuis waarop we jazz-platen draaiden, een bruggetje over een Amsterdamse gracht enzovoorts. Dat is er allemaal uit voortgekomen en dat heeft hem eigenlijk weer op gang gebracht om te werken.”
De latere directeur van het Rijksmuseum professor Van Os schreef ter gelegenheid van de Werkmantentoonstelling,
Jaarboek 31, pagina 25
die in 1965 in Groningen plaatsvond, dat Werkman van onvervangbare betekenis is geweest voor de Nederlandse beeldende kunst.
Jan Romein
Sandberg en zijn vrienden leefden vol verwachting toe naar het einde van de oorlog. In commissies of groepjes werd veel gefilosofeerd over de toekomst. Sandberg zat in een Amsterdams groepje met onder andere de historicus Jan Romein. In het boekje ‘Sandberg, portret van een kunstenaar’ wordt hij als volgt geciteerd: “We zaten vaak in het barakje bij de kunstkluis in Castricum en hebben echt geprobeerd uit te denken hoe die tijd na de oorlog eruit zou moeten zien. Uit die gesprekken is een boekje van Jan Romein voortgekomen, dat ‘Nieuw Nederland’ heette en dat kort na de bevrijding is verschenen.”
Het barakje oftewel het huisje van Sandberg. Oude Schulpweg in Castricum, 1940. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Jan Romein schrijft in het voorwoord van zijn boek ‘Nieuw Nederland’ dat hij niet in staat zou zijn geweest het te schrijven, als hij niet tijdens de bezetting deel had genomen aan de bijeenkomsten van een studieclubje, waarin de toekomstvisies uitgebreid werden besproken. Eén van de aanbevelingen was dat in een nieuwe grondwet moest worden vastgelegd, dat de kleine burgerij, het fabrieks- en kantoorpersoneel, de ambtenaren en de intellectuelen, kortom de grote massa van de bevolking, in de nieuwe regering vertegenwoordigd zouden moeten zijn in plaats van de vroegere minderheid.
Sommige deelnemers aan de bijeenkomsten, die op verschillende plaatsen in het land plaatsvonden, hebben het einde van de oorlog niet gehaald. Jan Romein droeg het boek aan hen op.
Jan Romein ( 1893-1962)
Jan Romein was een Nederlands historicus en vanaf 1939 hoogleraar te Amsterdam. In 1920 trouwde hij met schrijfster en historica Annie Verschoor. Vooral vraagstukken op het terrein van de theoretische geschiedenis en de historiografie hadden zijn aandacht. De eerste publicatie over het dagboek van Anne Frank was van zijn hand. In de vroege jaren 1950 stond Romein tamelijk geïsoleerd vanwege zijn communistische sympathieën en in 1951 werd hem de toegang tot de Verenigde Staten geweigerd.
Hij schreef onder andere ‘In opdracht van de tijd’ en ‘Op het breukvlak van twee eeuwen’. In dat boek poogt hij een integrale visie op de geschiedenis te geven. Samen met zijn echtgenote schreef hij ‘De lage landen bij de zee’ en ‘Erflaters van onze beschaving’, boeken die nu nog worden gewaardeerd.
Sandberg: “We dachten dat iedereen door alle oorlogsbelevenissen, de bezetting en de concentratiekampen zo tot in zijn ziel doorkneed was, dat er nieuwe mensen uit tevoorschijn zouden komen. Dat was dus een grote teleurstelling na de bevrijding. Daar werd niets van zichtbaar’. Iedereen holde terug naar zijn baantje, beroep ofzaak van vóór 1940. Terwijl wij dachten dat 1940 nu volledig afg elopen was en een nieuwe fase zou aanbreken.”
Achterin de kluis de uitschuifbare rekken met schilderijen. Te herkennen zijn schilderijen van Van Gogh en in het midden op de onderste rij een werk van Toulouse-Lautrec. Foto Stedelijk Museum.
Kunstenaarsverzet
Uit hoofde van zijn beroep als conservator en graficus stond Sandberg vanaf het begin van de bezetting midden in alle problemen en discussies over de positie van de kunstenaar tegenover de bezetter. In het najaar van 1941 werd het zogenaamde Haags Comité opgericht ter bespreking van een naoorlogse bestuursorganisatie voor kunstenaars. Onder andere de beeldhouwer Frits van Hal en de schilder J.J. Voskuil maakten er deel van uit. Eens in de veertien dagen kwam dit Comité bijeen in het Stedelijk Museum of in het ‘huisje van Sandberg’, de directiekeet bij de kunstbergplaats. Sandberg verzorgde de contacten met het Amsterdams Comité, dat een gelijke doelstelling kende.
In de agenda’s van de bergplaats komen we verder bekende namen tegen, zoals Rudolf Mengelberg tot 1954 artistiek leider van het Concertgebouw en staatsrechtgeleerde professor G.A. van Poelje.
Jaarboek 31, pagina 26
Ook de namen Willem Arondéus, Johan Brouwer en Koen Limperg vallen op, namen uit het kunstenaarsverzet en deelnemers aan de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam op 27 maart 1943. De Duitsers hadden in november 1941 de Kultuurkamer ingesteld en kunstenaars moesten verplicht lid worden om naar buiten te kunnen treden met hun werk. Degenen die dat principieel weigerden, werd het brood uit de mond gestoten, omdat ze geen overheidsopdrachten meer konden uitvoeren of niet meer konden optreden. Hieruit kwam het kunstenaarsverzet voort.
Er werd een steunfonds opgericht voor kunstenaars die door het niet accepteren van opdrachten in moeilijkheden kwamen. Voor de beeldende kunstenaars en de schrijvers was een groepje mensen actief, dat naast de eerder genoemden bestond uit Gerrit van der Veen, Willem Sandberg en Leen van Dijk. Laatstgenoemde, toentertijd belastinginspecteur in Leiden, was belast met de financiën. Zij raakten ook op andere manieren in het verzet betrokken en zetten zich in voor het verspreiden van valse persoonsbewijzen. Het vervaardigen van het pseudo-watermerk noemde Sandberg het beste stukje typografie waaraan hij ooit gewerkt had.
De aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister
Joden werden van een andere identiteit voorzien, ook degenen die voor de arbeidsdienst naar Duitsland dreigden te worden gestuurd en verzetsmensen. De valsheid van de persoonsbewijzen kon moeilijk worden vastgesteld, maar men kon ze wel altijd verifiëren op het Bevolkingsregister. Om die reden beraamde de groep een aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam; een gebouw naast de ingang van ‘Artis’.
Er ging een maandenlange voorbereiding aan vooraf. Begin maart 1943 was alles gereed. Architect Koen Limperg had een plattegrond van het gebouw gemaakt. Springstof en brandstof benzol was beschikbaar en de nagemaakte uniformen lagen klaar. De aanslag werd uitgevoerd op 27 maart 1943. Willem Arondéus, schilder en schrijver, was daarbij verkleed als politiekapitein en de beeldhouwer Gerrit van der Veen als politieluitenant. De aanslag werd uitgevoerd zoals de bedoeling was, zonder dat er slachtoffers vielen. De geschiedenis van deze opzienbarende verzetsdaad is uitgebreid beschreven door dr. L. de Jong in deel 6 (II) van ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’.
Door Sandberg ontworpen gedenksteen mei de namen van de verzetsstrijders die de aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam uitvoerden. De steen is aangebracht op de gevel van het voormalige bevolkingsregister de huidige studio Plantage naast de ingang van Artis.
Een deel van de voorbereidingen zal vast in het Geversduin hebben plaatsgevonden. Volgens de kluisagenda van 1942 zijn Arondéus, Brouwer en Limperg meerdere malen bij Sandberg op bezoek geweest en de deelnemers gingen enkele dagen na de aanslag terug naar Castricum. Op 31 maart 1943 hebben ze er volgens een verklaring van de eerder genoemde Leen van Dijk een feestje gevierd. In het ‘huisje van Sandberg’ is dat niet meer geweest; dat was een maand eerder afgebroken. Waar het dan wel heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk. Misschien was het de woning die het Museum aan de Breedeweg huurde. We zullen het waarschijnlijk nooit meer te weten komen.
Van meer belang is dat al de volgende dag de arrestaties begonnen. Alleen Sandberg, die vanwege zijn bekende gezicht en zijn tengere postuur niet aan de aanslag had deelgenomen, en Gerrit van der Veen konden nog onderduiken. Twaalf mannen werden, na een proces in het Tropenmuseum, ter dood veroordeeld en op 1 juli 1943 in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Gerrit van der Veen is later, na een overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, alsnog gepakt en op 10 juni 1944 gefusilleerd. Willem Sandberg was op de dag van de arrestaties bij de kunstbergplaats in Zandvoort en zijn vrouw kon hem nog tijdig waarschuwen. Hij werd in eerste instantie opgevangen in het huis van de familie Van Gogh in Laren en dook daarna onder in Limburg, waar hij de resterende oorlogsjaren aan het verzet bleef deelnemen.
Op de gevel van het voormalige Bevolkingsregister, de huidige Plantagestudio, is een door Willem Sandberg ontworpen plaquette geplaatst met de namen van de twaalf deelnemers en helpers. De aanslag op het Bevolkingsregister wordt nog ieder jaar in Amsterdam herdacht en Provinciale Staten van Noord-Holland besloten in 2004 tot een jaarlijkse themalezing, die de naam Willem Arondéuslezing heeft gekregen.
Jaarboek 31, pagina 27
Willem Arondéus (1894-1943)
‘Het is of ik verduisterd leef – zonder leed en zonder vreugde.’ Willem Arondéus, beeldend kunstenaar en later schrijver, getuigt in zijn dagboekaantekeningen van een verscheurd en eenzelvig bestaan. In de televisiefilm ‘Na het feest, zonder afscheid verdwenen’ belicht documentairemaakster Toni Boumans zijn verzetsactiviteiten, zijn homoseksualiteit en zijn kunstenaarschap. Vier grote opdrachten vielen hem ten deel: een schilderij voor het Rotterdamse stadhuis, twee wandschilderingen in openbare gebouwen in Amsterdam en het ontwerpen van negen gobelins in het Noord-Hollands provinciehuis. Hij schreef twee romans en een biografie van de schilder Matthijs Maris.
Marco Entrop schreef een boek over hem getiteld: ‘Onbekwaam in het compromis’. Van de hand van Rudi van Dantzig verscheen het boek ‘Het leven van Willem Arondéus’.
Ontruiming bergplaats
In december 1941 besloot de Wehrmacht tot de bouw van een verdedigingslinie langs de westkust: de Atlanticwall. De kust, het strand en het direct aangrenzende achterland werden tot strijdtoneel verklaard. Castricum behoorde tot een van de vier steunpuntsgroepen tussen Den Helder en IJmuiden. Dit had de bouw van honderden bunkers, radarinstallaties enzovoort tot gevolg en in november 1942 moesten veel inwoners voor wie het verblijf in het dorp niet noodzakelijk was, vertrekken.
De burgemeester van Amsterdam ontving van de Staatssecretaris op 15 oktober 1942 de opdracht de kunstbergplaats te ontruimen: “Der Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden bittet mich zu veranlassen dass der Schutzkeller des Städtischen Museums in Amsterdam bei Castricum umgehend geräumt wird. Die Schlüssel wären sodann bei der Wehrmachtkommandantur abzugeben. lch habe darauf hingewiesen, dass diese Räumung mit Schwierigkeiten verbunden ist. Die Wehrmacht muss aber, da sich dieser Bunker in einer Kampfstellung befindet, auf ihrem Wunsch bestehen.”
Een nieuwe verhuizing moest worden voorbereid. Hoewel de berging van het Rijk in Zandvoort eerder was ontruimd, konden veel kunstschatten uit Castricum daar in maart 1943 toch naar toe. De Lipsdeuren en de luchtbehandelingsinstallatie waren al eerder gedemonteerd en net als het ‘huisje van Sandberg’ naar Zandvoort overgebracht. Een laatste transport vertrok op 12 maart 1943 naar een nieuwe rijksbergplaats in Paaslo. Het logboek werd op die dag door bewaker Beijer afgesloten met het woord: ‘finis.’ Daarmee eindigde de geschiedenis van de kunstbergplaats in Castricum.
Baard: “Na de laatste transporten naar de duindepots kwam over ons nationaal kunstbezit eindelijk de rust, die niet vóór de bevrijding verstoord zou worden. Ver buiten de stille kluizen werd intussen een gigantische strijd, onverbiddelijk op leven en dood, voortgezet.”
Van bergplaats voor kunst, soldatenverblijf, fietsen en aardappelen tot filmarchief. Op de achterwand staan de woorden ‘England verrecke’; het laatste woord is door de stellingen onzichtbaar.
In de omgeving van de bergplaats werden verschillende bunkers gebouwd. De bergplaats zelf is door de Duitsers onder andere als opslagplaats in gebruik genomen. De Castricummer Piet Stuifbergen (87) is er getuige van geweest dat er fietsen in werden opgeslagen en dat de ruimte enige tijd woon- en slaapgelegenheid voor Duitse soldaten is geweest. Niet of nauwelijks meer zichtbare opschriften op de muren getuigen van de aanwezigheid van de andere gebruikers. Aan het einde van de bunker was in gotische letters de wens ‘England verrecke’ aangebracht. Links en rechts stonden de slogans ‘Ein Volk, ein Reich, ein Führer’ en ook ‘Führer befehlt, wir folgen’.
Na de oorlog
De kostbaarste zaken werden in juni 1945 per schip van Maastricht naar Amsterdam teruggebracht. De Nachtwacht kwam aan boord van het schip met de naam ‘ Van God gegeven’ . Op hetzelfde moment dat de schepen Am-
Jaarboek 31, pagina 28
sterdam binnenvoeren, vierde de jubelende stad de komst van de Koningin.
Baard: “Zoo was dan in de zomer van 1945 eindelijk het moment gekomen waarop een deel van de nationale kunstschatten na een al te lange onderbreking zijn plaats in de nieuwe samenleving kon hernemen.” Op de binnenplaats van het Rijksmuseum werd de Nachtwacht ontrold en weer opnieuw op het raamwerk aangebracht. Het schilderij bleek tot ieders opluchting alle beproevingen goed te hebben doorstaan.
Na de oorlog zijn de Duitse bunkers grotendeels gesloopt of onder het zand verdwenen. Niet echter de bergplaats van de gemeente Amsterdam. Nadat het zelfs nog even een opslagplaats is geweest voor de aardappelen van groenteboer Stengs, bepleitte Sandberg in 1952 bij de wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam om de kluis weer voor kunstopslag geschikt te maken. Hij stuurde een tekening van de gewenste aanpassingen overeenkomstig adviezen van een militair bureau en in verband met beveiliging tegen atoombommen ook van de directeur van het Instituut voor Kernphysisch Onderzoek.
In zijn brief aan de wethouder herinnerde hij aan de dramatische meidagen van 1940, toen in allerijl de voornaamste kunstwerken van het Rijksmuseum naar de gemeentekluis in Castricum werden overgebracht en hoe de Nachtwacht op een grasveldje werd opgerold. Sandberg was duidelijk trots op de kluis, want hij liet de wethouder weten: “De kluis was de eerste in Holland en wat ligging, outillage en camouflage betreft, zeker de beste.”
Hier zien we enkele van de honderden films. Helmweg in Castricum, 1958. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Naar aanleiding van de Hongaarse opstand waarschuwde Sandberg in 1956 het gemeentebestuur opnieuw. Tevergeefs drong hij aan op herstel en modernisering van de kluis. Als voorzitter van het Filmmuseum kreeg hij het in 1958 wel voor elkaar dat de bergplaats voor het bewaren van brandbaar filmmateriaal in gebruik kon worden genomen. Aan de Willemslaan verrees een houten barak die tot 1969 als kantoor en werkplaats van het Filmmuseum dienst deed. Deze stond gedeeltelijk op de nog aanwezige betonnen baan van een V1 lanceerinrichting. Tegenwoordig is dezelfde barak een deel van het clubgebouw van de Kennemer IJsbaan.
De tegenwoordig met een hek extra beveiligde toegang tot de kluis aan de Helmweg in het Geversduin. Het bouwwerk is vanwege de historische achtergrond terecht als gemeentelijk monument aangewezen.
De kunstbergplaats vervult tot op de dag van vandaag nog een belangrijke functie en bovendien is het een stuk cultuurhistorisch erfgoed van nationale betekenis.
Niek Kaan
Bronnen:
Publicaties:
Baard, H.P., Kunst in Schuilkelders, Den Haag 1946.
Dantzig van, R., Het leven van Willem Arondéus, AmsterdamAntwerpen 2003.
Entrop, M., Onbekwaam in het compromis, Willem Arondéus kunstenaar en verzetsstrijder, Amsterdam 1993.
Hendriks, A., Huis van illusies, Amsterdam 1996.
Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog delen 2, 6 en 13, Den Haag 1975.
Kalf, J., Bescherming van Kunstwerken tegen Oorlogsgevaren, Den Haag 1938.
Leeuw-Marcar, A., Willem Sandberg portret van een kunstenaar, Amsterdam 1981.
Martinet, J., Brieven van H.N. Werkman 1940- 1945, Amsterdam 1968.
Os, H. W., Werkman, H.N., Groningen 1965.
Petersen, A., Brattinga P., Sandberg: een documentaire, Amsterdam 1975.
Rikhof, F., Kunst in een bunker, Ons Amsterdam, jaargang 48, nummer 3.
Romein, J., Nieuw Nederland, Amsterdam 1945.
Soeting, M., Het Stedelijk Museum in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog, Jong Holland nummer 2, jaargang 17, 2001.
Archieven:
Filmmuseum Amsterdam, met dank aan de heer H. de Smidt.
Gemeente Castricum, met dank aan de heer H. Stigt.
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.
Provinciaal Waterleidingbedrijf, met dank aan de heer H. Posthuma.