Bep van den Berg heeft de koffer overhandigd aan Jan Frens. (Foto Hans Boot)
Door: Hans Boot
Castricum – Afgelopen zondag is de oorlogstentoonstelling in het kader van tachtig jaar vrijheid in De Duynkant geopend. Daarbij was een rol weggelegd voor de 91-jarige Bep van den Berg die als jong meisje de evacuatie heeft meegemaakt. Zij bood voorzitter Jan Frens een houten koffer aan die haar broer meenam toen hij tewerkgesteld werd in Duitsland.
Aanstaande zondag wordt bij Oud-Castricum om 13.00 uur de tentoonstelling “80 jaar vrijheid” geopend. Bezoekers zijn die dag welkom tot 16.00 uur. De opening wordt gedaan door de 91-jarige Bep van den Berg die zelf in haar jonge jaren de Tweede Wereldoorlog meemaakte.
De tentoonstelling in Historisch Informatie Centrum De Duynkant focust op de gebeurtenissen in Castricum. Dat wordt gedaan aan de hand van drie dagboeken: het Oorlogsdagboek van de kapelaans te Castricum”, het Dagboek van Mej. Annie van Nievelt en het Dagboek van een boerin in Bakkum tijdens de oorlog en geeft zicht op het verzet en de NSB in Castricum. Hoe was het leven in Castricum rond die tijd, welke gevaren waren er en welke keuzes moesten mensen maken? Ook nu worden we voor soortgelijke keuzes gesteld. Wat betekenen de huidige oorlogen voor jou, welke keuzes maak jij daarin? En wat vind jij: moeten de archieven met daarin gegevens over Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog openbaar gemaakt worden of niet?
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, begin 1942, vroeg Leentje Godschalk-Colthof haar buurvrouw, mevrouw Kuijs, enkele dierbare eigendommen voor haar te bewaren. Leentje en haar man Maurits Godschalk doken onder in Ommen. Helaas hebben zij de oorlog niet overleefd. Mevrouw Kuijs heeft de prachtige art deco metalen schaal met deksel en het tweedelig roomstel altijd bewaard. Ze zijn nu in het bezit van haar dochter Truus Zonneveld-Kuijs (1935) en haar man Pé Zonneveld (1932-2020).
Hoe het begon
Het gezin Kuijs, vader, moeder en hun dochters Truus en Elly, woonde in de bovenwoning van het pand Dorpsstraat 39, tegenwoordig naast het pand van slagerij Van der Meer.
Maurits Godschalk en Leentje Colthof
Maurits Salomon Godschalk werd geboren op 20 december 1883 in Ommen in Overijssel, Leentje Coltof op 1 oktober 1887 in Opsterland in Friesland. Zij trouwden op 13 april 1910 in Den Helder, verhuisden naar Ommen en kregen twee kinderen: dochter Matje in 1911 en zoon Jaap in 1914.
Advertentie van de winkel uit 1941.
Het Joodse echtpaar vestigde zich op 20 juni 1940 in Castricum. Zij gingen wonen in de Doktersstraat 23, nu Dr. Leenaersstraat, en begonnen een damesmodezaak op de begane grond van Dorpsstraat 39 onder de naam ‘De Concurrent’. De winkel was een filiaal van de modezaak van hun zoon Jaap en schoondochter Judy in Den Helder, zoals in het handelsregister in 1940 werd vermeld.
Vermelding in het handelsregister.
Jaarboek 43, pagina 8
Uiterst rechts, het pand Dorpsstraat 39. Foto Chiel de Bood.
Pepermuntjes
De Castricumse kunstenaar Pé Zonneveld woonde destijds op de Mient en kende Maurits Godschalk wel: “Een heel aardige mijnheer die pepermuntjes uitdeelde aan de spelende buurtkinderen. Dat was heel bijzonder in die periode van schaarste tijdens de oorlogsjaren.” Hij herinnert zich ook het moment dat ze door de ramen keken van het huis in de Doktersstraat, na het gerucht dat de bewoners halsoverkop zouden zijn vertrokken: “De ontbijttafel was niet afgeruimd, alsof zij wilden aangeven dat zij spoedig terug zouden keren.”
Op 5 maart 1942 moest de gemeente Castricum van ‘de nieuwe orde’ de Joodse bewoners doorgeven. Het ging om 34 ‘Juden’, die met volledige naam, geboortedatum en -plaats aangemeld moesten worden. Maurits en Leentje stonden ook op deze lijst, echter met de aantekening V.O.W. die stond voor: ‘Vertrokken Onbekend Waarheen’. Om aan het lot van deportatie te ontkomen, doken Maurits en Leentje begin 1942 onder in Ommen. Op vrijdag 27 maart 1942 berichtte de Alkmaarsche Courant dat er was ingebroken in de winkel.
Alkmaarsche Courant, vrijdag 27 maart 1942.
Abnahmeverzeichnis
Op 27 mei 1942 werd een zogenaamde ‘Abnahmeverzeichnis’ ingevuld. Dit formulier gaf de gezamenlijke waarde weer van het huisraad dat achterbleef als een Joods gezin gedeporteerd werd of ‘was vertrokken met onbekende bestemming’. De waarde van de inboedel van Doktersstraat 23 werd geschat op 1.155 gulden.
Jaarboek 43, pagina 9
Ondergedoken
Maurits Godschalk, zijn vrouw Leentje, zoon Jaap en schoondochter Judy waren sinds maart 1942 ondergedoken bij de familie Veldman, op de boerderij ‘Het Oude Veerhuis’. Dat was een afgelegen boerderij aan de rand van het bos in het buurtschap Junne bij Ommen. Wanneer er gevaar dreigde, vluchtte de familie Godschalk naar een schuilplaats in het bos.
Noodlot
Op 13 november 1943 sloeg het noodlot toe. Er vond een bombardement plaats van de Amerikaanse luchtmacht op de Duitse havensteden Bremen, Kiel en Flensberg. Tussen 11.20 en 11.45 uur vlogen 272 bommenwerpers vanuit Engeland richting Duitsland over het Vechtdal in Overijssel. In de nabijheid van Ommen stortte een Amerikaanse B-17 bommenwerper neer. Bewakers van het nabijgelegen ‘Arbeitseinsatzlager Erika’ gingen op onderzoek uit en stuitten op het gezin Godschalk, dat juist op weg was naar de schuilplaats in het bos. Bij de aanhouding probeerde Maurits te vluchten, maar hij werd daarbij in de rug geschoten. Hij overleed ter plekke.
Huiszoeking
Daarna volgde huiszoeking op het onderduikadres bij de familie Veldman. Wolter Veldman werd naar kamp ‘Erika’ overgebracht, daarna naar de gevangenis in Arnhem en vervolgens naar het concentratiekamp in Amersfoort, vanwaar hij pas met Kerstmis 1944 naar Junne mocht terugkeren.
De familie Godschalk bleek tijdens haar onderduikperiode medicijnen te krijgen van huisarts dokter Van Nievelt uit Castricum. Hij zond deze naar Hendrik Oldeman, een oud-werknemer van Maurits Godschalk. Mevrouw Oldeman vervoerde deze medicijnen per kinderwagen naar Veldman. Toen de medicijnflesjes met Oldemans adres werden aangetroffen, kon hij nog net op tijd gewaarschuwd worden, waarna hij ook moest onderduiken.
Kamp Erika
Collaborateur Karel Diepgrond was kampcommandant van Arbeitseinsatzlager Erika. Na de aanhouding van de familie Godschalk belde hij met de Zwolse gemeentepolitie. Leentje, Jaap en Judy werden op zondag 14 november door Untersturmführer Stok overgebracht naar het politiebureau in Zwolle. De volgende dag werden zij opgehaald voor verder transport naar Westerbork. De drie gezinsleden zijn daarna naar Auschwitz gedeporteerd, waar Leentje en Judy om het leven zijn gebracht op 19 november 1943. Jaap Godschalk is op een niet nader genoemde plaats in Polen omgebracht op 31 maart 1944.
Gezin vader Maurits en moeder Leentje
Maurits kwam uit een gezin van zeven kinderen, hij was de enige zoon. Zes zussen, hun partners en hun kinderen zijn vermoord in Auschwitz, Westerbork of als vermist opgegeven. Ook een zus en broer van moeder Leentje, hun partners en kinderen zijn in Auschwitz en Sobibor vermoord.
Jaap Godschalk.
Over zoon Jaap Godschalk
In 1921 verhuisde Jaap met zijn ouders van Ommen naar Den Helder. Het koopmansbloed van vader stroomde door Jaaps’ aderen en hij begon op 6 maart 1937 een winkel in dameskleding in zijn woonplaats. Op 19 oktober 1937 trad hij in het huwelijk in de synagoge van Zwolle met Judy van Gelderen.
Annonce van de ondertrouw.
Jaap was een groot voetbaltalent. In Ommen speelde hij voor O.V.C., in Den Helder werd hij lid van H.F.C. Den Helder. In februari 1941 stapte hij over naar de Velseroorder Sport Vereniging in Velserbroek (V.S.V.), de voorloper van het huidige Telstar. Zijn laatste wedstrijd speelde hij op 21 juni 1941 met V.S.V. tegen Be Quick, die mede door toedoen van Jaap met 5-1 werd gewonnen. Door steeds meer anti-Joodse maatregelen van de nazi’s werd het hem verboden om het sportveld te betreden.
Jaarboek 43, pagina 10
Over dochter Matje Godschalk
Matje was getrouwd met Emiel Meijers. Aanvankelijk woonden zij in Nijmegen en vanaf 1940 in Arnhem, samen met hun vier kinderen, geboren tussen 1933 en 1940.
In 1942 verzocht de Hoofdcommissaris van Politie in Arnhem opsporing, aanhouding en voorgeleiding van Emiel Meijers en zijn vrouw Matje Meijers-Godschalk. Zij werden ervan verdacht van woonplaats te zijn veranderd zonder daartoe de vereiste vergunning te hebben. Met deze omschrijving werden Joden aangeduid die waren ondergedoken.
Het gezin is na 1 oktober 1942 gedeporteerd, Matje (31) is samen met haar vier kinderen, Wilhelmina van twee, Robbie van vier, Johanna van zeven en Lena van acht jaar oud, op 2 november 1942 in Auschwitz vermoord. Voor Emiel Meijers is opgegeven: 31 maart 1944 in Midden-Europa.
Joodse Monumenten
Maurits Godschalk wordt herdacht op twee gedenktekens in Ommen: het monument voor oorlogsslachtoffers en op de Joodse begraafplaats waar hij ligt begraven.
Het Joods monument ter nagedachtenis aan de gevallen Joodse inwoners. In totaal kwamen er 32 in Castricum wonende Joden om het leven tijdens de Duitse bezetting. Het monument is in 2013 aangebracht op initiatief van Ton de Groot.
Maurits is samen met zijn vrouw Leentje ook vermeld op het herdenkingsmonument voor omgekomen Joodse inwoners in Castricum. De zwerfkei op het pleintje naast Hotel Het Oude Raadhuis, onder de hoede van een grote beuk, wordt gedragen door de Davidster en is omringd met duindoornstruiken. De struiken zijn een symbool voor de Castricumse duinen, waarbij de doorns verwijzen naar de pijn en lijdensweg.
Jaap Godschalk en zijn vrouw Judy Godschalk-van Gelder worden herdacht door de plaquette op de Joodse begraafplaats in Den Helder.
Matje Meijers-Godschalk, Emiel Meijers en hun vier kinderen worden herdacht door de plaquette op de Joodse begraafplaats Moscowa in Arnhem en door het op 18 november 2019 door Opperrabbijn Binyomin Jacobs en burgemeester Ahmed Marcouch van Arnhem onthulde monument voor de ongeveer 1.500 Arnhemse Joden die de Tweede Wereldoorlog niet hebben overleefd. In Arnhem woonden voor de oorlog circa 2.300 Joodse mensen. In november 1942 werd het grootste deel van hen tijdens een razzia opgepakt en weggevoerd.
Levenslicht, monument van Daan Rosegaarde
Ieder jaar wordt rond 27 januari stilgestaan bij de slachtoffers van de Holocaust. Dit jaar (2020) is het 75 jaar geleden dat de gevangenen van het concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz werden bevrijd. Op verzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei is een tijdelijk lichtmonument ontworpen door kunstenaar Daan Roosegaarde: ‘Levenslicht’. Met 104.000 lichtgevende herdenkingsstenen, gelijk aan het aantal slachtoffers uit Nederland, stond het kunstwerk een week lang symbool voor de impact van de Holocaust.
Tijdens de herdenking in de gemeente Castricum op vrijdag 26 januari 2020 heeft burgemeester Mans het monument onthuld en aandacht geschonken aan het verhaal van Leentje en Maurits Godschalk. Doel van dit lichtmonument was het bewustzijn te vergroten dat in heel Nederland Joden, Roma en Sinti woonden en dat deze mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vervolgd, gedeporteerd en vermoord. Ook Maurits en Leentje Godschalk, zij waren onze buren en plaatsgenoten en mogen nooit vergeten worden.
De art deco metalen schaal.
Het tweedelige roomstel.
Nabestaanden
Truus Zonneveld-Kuijs en haar man Pé Zonneveld hopen dat de door hen bewaarde schaal en het roomstel teruggegeven kunnen worden aan nabestaanden, ter herinnering aan het gezin Godschalk-Colthof. In samenwerking met de Stichting Joods Monument wordt op dit moment gezocht naar familieleden.
Geheim agent Co Brandjes in de Tweede Wereldoorlog
Gedenkteken Co Brandjes bij de dorpskerk naast de oorlogsgraven.
Naast de oorlogsgraven op de sfeervolle begraafplaats aan de noordkant van de dorpskerk staat een gedenkteken in de vorm van een houten kruis. Daarop de tekst: In memoriam Jack J. Brandjes, Co, Engelandvaarder Agent B.I. 1922-2000.
De naam Brandjes was ooit verbonden aan het winkelpand, bekend als ‘Huis met de Kogel’, bij de toegang tot de begraafplaats en de dorpskerk. Maar wie was Jack of Co en wat was de reden van de plaatsing van het gedenkteken op deze eervolle plek? Wat betekende agent B.I.? Kortom veel vragen. De speurtocht naar Co Brandjes leidde ook naar dorpsgenoot Ab Bleeker. Hun wegen scheidden zich maar voor beiden was de Tweede Wereldoorlog een cruciale fase in hun leven. Co Brandjes werd een van de geheim agenten waarvan bijna de helft is omgekomen. Hij heeft zijn bijdrage geleverd aan de bevrijding van Zuid-Nederland in het najaar van 1944, nu 75 jaar geleden.
Het volgens overlevering 300 jaar oude Huis met de Kogel dat Cor Brandjes in 1922 kocht van winkelier Pancras Kazenbroot. De kogel in de voorgevel, evenals die in de toren van de dorpskerk, zou nog zijn achtergebleven uit de gevechten met de Engelsen en Russen in 1799.
Huis met de Kogel
Het was Cees Brandjes die toestemming had gekregen het gedenkteken bij de dorpskerk te plaatsen en er een gedeelte van de as van zijn oom te begraven die in 2000 is overleden. Cees: “De as was in bezit van de vriendin van mijn oom. Een ander deel van zijn as is in Florida. Hij heeft na een avontuurlijk leven zijn toekomst in Amerika opgebouwd. Daar werd hij Jack genoemd, maar zijn echte naam is Jacobus Johannes en zijn roepnaam was Co.”
Co was een Castricummer maar werd in Baarn geboren op 2 mei 1922. Dat kwam zo. Zijn vader Cor Brandjes (1885-1968) was de derde zoon van Nicolaas (Klaas) Brandjes en Eva Cornelisse die in de Oosterbuurt een landbouwbedrijf runden. Duidelijk was dat de oudste zoon het bedrijf zou overnemen. Cor moest wat anders zoeken. Hij trouwde met Maria Res. Familie van zijn vrouw had in Baarn een zaak in huishoudelijke artikelen. Het echtpaar verhuisde naar Baarn en nam deze winkel over. Hun eerste drie kinderen zijn daarom in Baarn geboren. Co was de laatste. Ondanks het predicaat ‘Hofleverancier’ liep de zaak niet geweldig en bovendien hadden Cor en Maria heimwee naar Castricum.
Magazijn van C. Brandjes.
Pancras Kazenbroot, die in het oude ‘Huis met de Kogel’ ook huishoudelijke artikelen verkocht, wilde er wel een punt achter zetten en Cor en Maria besloten die winkel over te nemen.
Jaarboek 42, pagina 15
Co en zus Riet in de Burgemeester Mooijstraat. Co herinnerde zich dat hij vanaf die plaats nog het oude blauwachtig gepleisterde huis kon zien wat hem een vertrouwd gevoel gaf.
Na een paar jaar in het oude huis te hebben gewoond, besloten ze op dezelfde plaats een nieuwe winkel met woonhuis te laten bouwen. Het gezin verbleef tijdens de bouw in een ander huis in de Dorpsstraat en heeft de zaak daar tijdelijk voortgezet. Schoonvader Joh. Res voerde de nieuwbouw uit. In 1930 werd het voor die tijd moderne pand opgeleverd. Het was het eerste huis in het dorp met een kolengestookte centrale verwarming. Maria Geertruida (Riet) was het eerste kind dat in Castricum werd geboren. Het echtpaar kreeg negen kinderen van wie Cees en Dorothea jong overleden.
Het gezin van Cor Brandjes en Maria Res bij de dorpskerk. Van links naar rechts Niek, vader Cor, Eva, Alie, Riet, moeder Maria en Co. Zittend Kees en To (Doortje was nog niet geboren).
Radiotelegrafist
Co en zijn broers en zusters doorliepen de rooms-katholieke lagere school van meester Van Westen. Tussen de middag rond de grote tafel aten ze warm, zoals toen gebruikelijk was. Om de beurt stonden ze op als er een klant de winkel in kwam. Dan zette je je bord even op het petroleumstel. De kinderen mopperden wel eens, omdat ze soms voor hele kleine dingetjes gestoord werden. Vooral moeder, die de meest zakelijk inslag had van het echtpaar, hamerde erop: “Altijd vriendelijk blijven. De volgende keer verkoop je misschien wel een nest schalen.”
Jaarboek 42, pagina 16
Voor Co stond al vroeg vast dat de winkel niets voor hem was. Hij wilde wat van de wereld zien. Zijn oudste broer Niek heeft de zaak in 1955 voortgezet al was hij liever muzikant. Niek speelde in verschillende bandjes en gaf ook muziekles. Menige vergadering in het dorp verluchtigde hij met piano- of accordeonmuziek.
Cor Brandjes, Maria Res en zoon Niek voor het in 1930 gebouwde winkelpand Dorpsstraat 61.
Co volgde in Beverwijk de MULO. Dat was voldoende voor de opleiding tot radiotelegrafist. De Alkmaarsche Courant berichtte dat Co op 17 juli 1940 in Den Haag is geslaagd voor het diploma radiotelegrafist 2e klasse.
Eerste poging Engelandvaart
De Tweede Wereldoorlog was voor velen onverwachts uitgebroken en de Duitsers waren in het dorp gearriveerd. De plannen van Co om naar zee te gaan vielen in duigen. Met de een jaar oudere dorpsgenoot Ab Bleeker, die ook als radiotelegrafist was opgeleid, bedacht hij een plan. Ze vonden een oude reddingssloep op het strand en wilden daarmee in de nacht van 6 op 7 september 1940 de oversteek naar Engeland maken. Er was nog geen strenge bewaking op het strand.
Co pikte wat geld van zijn ouders om daarvoor roeispanen en proviand te kopen. Hij schreef een afscheidsbrief die een kennis pas de volgende ochtend moest bezorgen. De tekst is bewaard gebleven:
Lieve ouders, broers en zusters, als u deze brief ontvangt zijn wij weg met een boot vanaf het strand naar Engeland. Ik kan het hier niet langer volhouden. Mijn haat voor de Duitsers is groter dan de liefde voor thuis. Vergeef mij dat ik dit doe en ik hoop dat we elkaar terugzien als de moffen verslagen zijn. God behoede u. Uw liefhebbende zoon en broer Co.
De brief is al ‘s avonds bezorgd in plaats van de volgende ochtend. De winkel leek helemaal donker en verlaten, maar dat kwam door de verplichte verduistering. Zijn ouders vonden de brief direct. Moeder liep huilend naar De Rustende Jager aan de overkant van de straat en vertelde wat er aan de hand was. De eigenaar speelde het nieuws door aan de politie en op de Zeeweg werden ze aangehouden. Misschien achteraf maar goed ook, want ze zouden het met de lekke sloep toch niet gered hebben. Thuis kregen ze geen vrolijke ontvangst.
Ab Bleeker vertelde: “De politie was al aan de deur geweest. Mijn vader gaf mij toen ik binnenkwam een klap voor mijn hoofd en zei stommerik, als je iets doet, doe het dan goed. Verder heb ik er niets meer over gehoord. Vaderis nog enige malen bij de (NSB) burgemeester ontboden. Het dorp was er vol van en ik werd ‘Tommy’ en ‘Engelandvaarder’ genoemd.” Zowel voor Ab Bleeker als voor Co Brandjes hield het bij deze kwajongensachtige poging niet op.
Co Brandjes wereldreiziger
Co werd in 1996 door een neef overgehaald om iets over zijn leven te vertellen. Dat was wel bijzonder want van terugkijken hield hij niet. “Het is allemaal geweest en toch niet goed over te brengen.”
Al heel jong was zijn grote wens om wat van de wereld te zien. Hij wist nog precies wanneer die gedachte hem overviel. Toen hij 7 of 8 jaar was ontdekte hij in de huiskamer een boekje over de historie van Texas en gouverneur Sam Houston. Zijn belangstelling voor de rest van de wereld ontwaakte door dat boekje. Hij herinnerde zich dat moment zo’n zeventig jaar later nog steeds.
Ook de boeken van Emile Zola inspireerden hem. Hij wilde onafhankelijk zijn van alles en iedereen. Co moest en zou het land uit. Leven onder het juk van de bezetter was een ondraaglijke gedachte. Samen met zijn jeugdvriend Ab Bleeker wist hij in Frankrijk te komen met de bedoeling om vandaar via Spanje naar Engeland te reizen. Ver kwamen ze niet, omdat ze de gids niet konden betalen die ze over de Pyreneeën zou moeten helpen.
In juli 1942 monsterde Co aan op een schip naar Noorwegen en werd daar door de Duitsers tewerkgesteld bij een Nederlandse firma in Trondheim. Daar werkte hij als elektricien. Na een ziekenhuisopname wegens roodvonk kreeg hij de gelegenheid naar Nederland terug te gaan. Hij bleef in maart 1943 in het neutrale Zweden achter. Samen met andere jongens die naar Engeland probeerden te komen, werd hij als bosarbeider te werk gesteld. Volgens zijn familie heeft er nog een foto van hem als houthakker in een krant gestaan. In de avonduren leerde hij Zweeds van een geestelijke. Co moest er bijna een jaar op wachten, maar toen werd hij toch gevraagd om naar Engeland te komen om daar voor de Inlichtingendienst als parachutist/radiotelegrafist verder te worden opgeleid om in Nederland te worden gedropt.
Jaarboek 42, pagina 17
Voor hij vertrok, stuurde hij een kaartje aan zijn ouders waarin hij afscheid van ze nam in de wetenschap dat de kans groot was dat hij de oorlog niet zou overleven. Hij vroeg dringend om een laatste wens van hem te eerbiedigen en aan vriendin Ankie van de Broek in Amsterdam een foto van hem door te sturen als hij niet zou terugkeren.
Hij eindigde zijn brief met de woorden: Nu ouders vaarwel en hartelijk bedankt voor de vele goede zorgen die aan mij besteed zijn en ontvang een duizendtal kussen van jullie liefhebbende zoon en broer Co.
Een Havilland Mosquito, een tweemotorig jachtvliegtuig met twee piloten haalde hem op. Hij zat in het bommenrek op postzakken in een speciaal isolatiepak en had een zuurstofmasker op. Het was ijzig koud en bij aankomst in Schotland moest hij uit het toestel worden dragen. Dat was zijn eerste vliegervaring.
Co onderging in maart en april 1944 de gebruikelijke verhoren in Londen bij de Patriotic School en bij de Inlichtingendienst. Hij werd politiek betrouwbaar geacht door rechercheur Ernesto Pinto en kon vervolgens aan de opleidingen beginnen. Slechts 30 procent van de aspirant agenten voor het Bureau Inlichtingen heeft de testen naar behoren kunnen volbrengen. Het ging Co goed af mede dankzij zijn opleiding tot radiotelegrafist/marconist.
Parachutesprong 1944.
Parachutering van Hamerteen
De voorganger van Co Brandjes als geheim agent was de zich ‘Antonio’ noemende Van de Waal. Geheim agenten kregen hun opdrachten in Londen van het Bureau Inlichtingen dat de berichtgeving uit bezet gebied als hoofdtaak had. De opdracht was dat Van de Waal met een radiotelegrafie-set en veel geld naar een adres in Eindhoven moest. Op 7 mei 1944 is hij dichtbij het dropping-field terecht gekomen. Van de Waal werd op zijn reis naar Eindhoven opgepakt en hij overleed op 27 april 1945 in een Duits concentratiekamp.
Co Brandjes nam de plaats van Van de Waal in maar deze keer met een zender/ontvanger. Co was bestemd voor de spionagegroep ‘Harry’ de schuilnaam van ir. Theo Tromp, een hoge functionaris van Philips die na de oorlog nog even minister is geweest. De groep had dringend behoefte aan betrouwbare en snelle verbindingen en keek uit naar een codist-telegrafist. Co kreeg een pistool, een zelfmoordpil om te gebruiken als hij gepakt zou worden en een vals persoonsbewijs met de 16-jarige Jan Lammers als schuilnaam. Hij was inmiddels 22 maar kon nog wel voor een 16-jarige doorgaan. ‘Hamerteen’ werd zijn schuilnaam in het radioverkeer.
Zijn opdracht was zich te melden bij Tromp met zijn set en dertigduizend gulden bestemd voor de financiering van de verzetsgroep. Verder had hij materiaal bij zich voor het maken van microfilms. De parachutering vond plaats in de nacht van 5 op 6 juni 1944 tegelijk met de invasie in Normandië. Co kwam 25 kilometer van zijn ‘pin-point’ terecht. Het was een soort zesde zintuig dat hem ertoe dreef om te springen op een andere dan de afgesproken plaats. Co vertelde aan een neef dat drie Canadezen die iets later vanuit een ander vliegtuig sprongen, zijn doodgeschoten. De piloot liet de beslissing aan hem over met de woorden “It’s your life”.
Co had veel last bij zijn sprong van de leg-bag (plunjezak die aan zijn been was gebonden) en hij moest hem laten schieten. Eenmaal op de grond kon hij de zak in het donker tussen de dichte bosjes niet terugvinden. Hij prentte zich de omgeving van het Brabantse natuurgebied zo goed mogelijk in en zijn enige hoop was dat hij de leg-bag met behulp van zijn Eindhovense contactpersonen zou kunnen opsporen.
Na een lange nachtelijke wandeling kwam Brandjes ‘s morgens rond half tien aan bij de woning in Eindhoven waar hij zich moest melden. Afgesproken was dat als in de voordeur een potloodpunt uit de lijst naar buiten stak, dit onveilig betekende. Was er alleen een gaatje te bespeuren, dan kon de agent aanbellen. Brandjes constateerde dat de potloodpunt uit de lijst stak. Een dienstmeisje kon hem nog snel toefluisteren dat zijn contactpersoon veertien dagen daarvoor op zijn kantoor bij Philips was gearresteerd. Brandjes maakte dat hij uit Eindhoven weg kwam.
‘Jan Lammers/Hamerteen’ zocht naar andere wegen om in contact met Tromp te komen. Hij ontmoette de radiohandelaar André van Wijlen in Sprang-Capelle, medewerker van een andere spionagegroep, die ook met Tromp samenwerkte. Die kon hem inderdaad helpen bij het opsporen en bergen van de leg-bag.
Van Wijlen zorgde er ook voor dat Brandjes ir. Tromp kon ontmoeten. Ze konden het goed met elkaar vinden. Tromp wilde ‘Jan’ wel aan een baan helpen bij Philips maar niets stond hem zo tegen als een vaste baan en een uitgestippeld leven.
Jaarboek 42, pagina 18
Sprang-Capelle
Brandjes wilde zijn seinpost in Sprang-Capelle vestigen waar hem onderdak was geboden. Hij wilde liever daar blijven als hij vanuit Eindhoven van berichten kon worden voorzien. Het slechte seincontact met Londen viel mogelijk te verbeteren. Tromp kon aan dit verzoek door de verbindingsproblemen geen gehoor geven, zodat ‘Hamerteen’ met grote tegenzin toch naar Eindhoven werd overgebracht.
Bewijs van de dienstverlening van Co afgegeven door Montgomery.
Tromp moest onderduiken en droeg de leiding van de groep ‘Harry’ over aan medewerker Van Steenis. De opvolger van Tromp zocht en vond een goede seinpost in de klokkentoren van de Sint Martinuskerk van Tongelre (Eindhoven-oost). De zender/ontvanger werd in het orgel verborgen gehouden en ‘Hamerteen’ kon vanuit de toren seinen.
Het zendcontact met Londen was vanuit deze unieke zendlocatie voortreffelijk maar Brandjes kon heel slecht met Van Steenis opschieten. Hij verlangde ernaar terug te gaan naar Sprang-Capelle. Daar had hij kennis gemaakt met diverse geallieerde piloten en leden van de spionagegroep ‘Albrecht’, met wie hij vriendschap had gesloten. In Tongelre verveelde hij zich omdat hij onvoldoende werk had. De berichtgeving naar zijn post was heel schaars omdat de Duitsers, naar aanleiding van de snel oprukkende geallieerden, links en rechts executies uitvoerden en de berichten aanvoer daardoor dwarsboomden.
Als hij opdrachten kreeg voerde hij die uit. Via ‘Hamerteen’ en ook via andere kanalen werden heel belangrijke militaire berichten doorgegeven, vooral over de reorganisatie van de Duitse tankdivisies en de uit Duitsland gekomen versterkingen. Deze berichten hadden de geschiedenis een andere wending kunnen geven maar Montgomery legde de meldingen en waarschuwingen uit Nederland naast zich neer en zette de operatie ‘Market-Garden’ door. De geallieerden leden in september 1944 een zware nederlaag.
Brandjes nam het in Tongelre niet erg nauw met de veiligheidsregels. Dit leidde tot fikse meningsverschillen met Van Steenis. In september had Brandjes er genoeg van. Hij legde een briefje voor ir. Tromp neer en keerde op eigen gelegenheid naar Sprang-Capelle terug. Hij hoopte voor spionagegroep ‘Albrecht’ actief te kunnen zijn hetgeen ook het geval is geweest.
Grote delen van Nederland waren inmiddels bevrijd. Op 5 oktober 1944 wist Brandjes Eindhoven weer te bereiken. Het Bureau Inlichtingen was intussen naar die stad overgeplaatst. Co stelde kolonel Somer voor hem opnieuw in bezet gebied te parachuteren maar dan met mogelijkheden meer activiteiten te kunnen ontplooien.
Het werd hem echter kwalijk genomen dat hij op eigen initiatief terug was gegaan naar Sprang-Capelle. Hij moest terug naar Engeland, waar hij werd gedegradeerd en ontslagen bij het Bureau Inlichtingen. “Een zekere onrechtvaardigheid in dit vonnis valt ook hier te bespeuren” schreef Frank Visser in zijn boek over de Geheime Inlichtingendienst. Co zelf kon het niet accepteren dat dit hem overkwam ondanks het belangrijke werk dat hij had gedaan. Hij zei erover: “Ik werd als een halve misdadiger behandeld.”
Pasfoto van Co uit zijn eerste Amerikaanse paspoort (1949).
Co Brandjes de wijde wereld in
Co was naar Engeland teruggekeerd met een speedboot vanaf Oostende. Hij had in militaire dienst kunnen gaan en uitgezonden worden naar Australië. Maar hij had even genoeg van leger en oorlog. Hij monsterde in Liverpool op de SS Ruysdaal aan als marconist. Het was op die reis dat bij Gibraltar het bericht doorkwam dat de oorlog voorbij was.
In Buenos Aires kocht hij van alles voor zijn familie in Nederland. Een Canadese legerwagen bracht meer dan 13 kisten goederen van Rotterdam naar Castricum. Hij had kleding, sigaretten, schoenen, chocolade, koffie, enzovoorts in Argentinië gekocht, omdat hij had gehoord dat er in Nederland niets meer te koop was. Het was groot feest bij de familie Brandjes.
Co voer weer verder maar in Norfolk Virginia werd hij ziek en kwam in een hospitaal terecht. Toen hij eruit kwam, was zijn schip vertrokken. Hij las dat iemand met 25 dollar op zak door heel Amerika was getrokken. Co had 50 dollar dus dat moest hem zeker lukken. Hier en daar werkend, onder andere op een grapefruitfarm in Californië hield hij het een paar maanden vol. Een probleem was dat hij nog steeds illegaal in Amerika verbleef en geldgebrek had. Overal hingen affiches met ‘Join the Army’. Het was niet moeilijk om militair te worden.
Jaarboek 42, pagina 19
Na een training werd hij uitgezonden met een bezettingsleger naar Japan en zelfs bevorderd tot sergeant Communication. Daar heeft hij op de basis nog een paar maanden een winkeltje gerund waar hij drank en sigaretten verkocht. In zijn vrije tijd heeft hij nog veel van Japan gezien.
Na zeven maanden was hij terug in Amerika en wilde hij zo snel mogelijk het leger weer uit. Na terugkeer is zijn aanvraag voor het Amerikaans staatsburgerschap ingewilligd.
Onderscheiding
Op 14 juli 1949 vertrok een klein gezelschap uit Castricum naar Sliedrecht. Het waren Co Brandjes met zijn vader en moeder en Co Res. Co zou uit handen van prins Bernhard een onderscheiding ontvangen voor zijn dappere daden in de oorlogsjaren. Bij Koninklijk Besluit van 30 augustus 1948 nummer 8 is hem het Bronzen Kruis toegekend wegens zijn verdiensten als parachutist/marconist. Drie personen mochten erbij zijn.
De dapperheidsonderscheiding Bronzen Kruis.
De gebeurtenis staat in een piepklein aantekenboekje dat zus Riet bijhield gedurende de jaren dat ze in een sanatorium in Rosmalen was opgenomen wegens tuberculose. Ze noteerde op 14 juli 1949: “Ik vind het zo’n eer voor vader en moeder en Co en voor ons allen. Ik ben echt trots op hem.” Inmiddels heeft ze een hoge leeftijd bereikt maar trots op haar broer is ze nog steeds.
Tussen maart 1943 en april 1945 werden 43 geheim agenten uitgezonden. Daarvan kwamen er 19 om het leven. Zoals dr. Lou de Jong schrijft in deel 9 van ‘het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ hebben die agenten veel militaire en civiele gegevens naar Londen kunnen doorgegeven, mede dankzij de spionagegroepen. Het zenden uit bezet gebied was moeilijk en riskant. Marconisten moesten niet langer dan 20 minuten in de lucht blijven en die tijd was vaak te kort.
Het Bronzen Kruis voor ‘moedig of beleidvol’ optreden was zeker verdiend. Voor Co was de onderscheiding niet nodig. Hij ging alleen maar naar de uitreiking omdat zijn omgeving er meer van onder de indruk was dan hijzelf en omdat zijn vriendin prins Bernhard wel eens wilde zien. Co vertelde dat ze naast de prins heeft gezeten. Voor haar kon deze dag niet meer stuk.
Van links naar rechts Ab Bleeker, Pé Pepping, en Jan Reijnders na aankomst in Zwitserland.
Hoe het vriend Ab Bleeker is vergaan
Na de mislukte oversteek naar Engeland samen met Co Brandjes besloot Ab met vier andere jongens in 1943 de kans aan te grijpen vrijwillig in Zuid-Duitsland te gaan werken. Vandaar zou hij naar het neutrale Zwitserland vluchten en vervolgens naar Engeland komen. Als de familie een brief zou ontvangen met de zin: “Wij gaan naar Co (Co Brandjes)” betekende het dat de ontsnapping uit Duitsland gelukt was.
Het gezin Bleeker woonde aan het Dokterspad dat na de oorlog DokterLeenaersstraat werd genoemd. Ab was samen met zijn vriend Co in het begin van de oorlog bijna een jaar in Frankrijk geweest. Ze werkten eerst als bouwvakkers in Compiègne en later in Bordeaux. Zuster Lenie herinnert zich dat Ab op verzoek van dokter Leenaers medicijnen meebracht. Door het verblijf in Frankrijk spraken beiden een aardig woordje Frans.
Door Gert-Jan Bremer is het verhaal van de tocht van Ab naar Zwitserland uit de mond van een van de leden van de groep, Wim Pepping, opgetekend. Na vele omzwervingen en avonturen werd de reis uiteindelijk met succes bekroond. Ze wisten in een plaats dicht bij de grens te komen. Ab Bleeker had de route verkend. Toen het donker werd, gingen ze voorzichtig op pad en liepen in de richting van een dorp. Daar hielden ze iemand aan met de vraag “Wo sind Wir?”. Tot hun grote vreugde was het antwoord “Du bist in der Schweiz”. De vlucht was gelukt. Ze werden in een interneringskamp geplaatst.
Het bereiken van Engeland was nog steeds het doel. Via Frankrijk en België konden de mannen zich tenslotte in Zeeland weer aansluiten bij het 16e Regiment Infanterie waarbij ze voor de capitulatie hun dienstplicht vervulden.
Op 13 april 1945 zette koningin Wilhelmina de eerste stap op Nederlandse bodem en de compagnie vormde een erewacht. Wim Pepping: “Ze liep langs ons, ik zie haar nog zo gaan, en ze zei dank je wel Engelandvaarders. Dat maakte grote indruk op mij.” Later hebben de jongens nog dienst gedaan in Duitsland voor de bewaking van krijgsgevangenen.
Jaarboek 42, pagina 20
Ab tekende na de oorlog vrijwillig voor militaire dienst in Indië. Daarvoor is hij nog wel een paar maanden in Engeland geweest voor een opleiding bij de RAF. Hij vertrok na zijn diensttijd met zijn vrouw Ilse, die hij in Indië had ontmoet, naar Amerika. Dat was mogelijk door een borgstelling van vriend Co Brandjes. Ab is tenslotte amanuensis geworden op de universiteit van South Californië en overleed in Valinda op 26 december 1991.
Tussen Amerika en Nederland
Over het verdere leven van Co Brandjes is nog een boek te schrijven. Hij trouwde rond 1950 met Greta van der Brug, een protestants meisje uit de Dorpsstraat die al een tweeling had. Voor het huwelijk was dispensatie nodig van de kantonrechter, omdat beide ouders geen toestemming verleenden. Ze vertrokken naar Amerika. Co heeft er van alles ondernomen. Hij is in New Jersey een camping begonnen, maar het gezeur van de gasten was hij gauw zat. Later in Florida heeft hij ook van alles aangepakt en hij was daar onder andere melkboer.
Co Brandjes omstreeks 1980.
Heel toevallig kwam hij erachter dat er wel wat viel te verdienen met het kweken van ‘ixora’s’, een bloeiende struik die als heg gebruikt kan worden. De onderneming werd een groot succes. Zijn huwelijk met Greta liep na 12 jaar op de klippen. Hun kinderen zijn in Florida gesetteld.
Co en zijn neef Cees Brandjes bij de Ixora-kwekerij.
Vaak vlogen broers, zusters en neven naar Florida en ook Co zocht zijn familie regelmatig op. Co onderging in Nederland drie zware operaties. Riet en ook zijn andere zussen waren een grote steun voor hem. Zijn wens was nog eens een reis te maken langs de westkust van Amerika.
Hij zocht en vond een reisgenote uit Nederland. De laatste 15 jaar woonde hij met haar afwisselend in Florida en in Nederland. Co overleed 79 jaar oud op 14 januari 2002 in Florida. Het bescheiden monumentje bij de oorlogsgraven, vlakbij zijn ouderlijk huis, is een mooie herinnering aan onze dappere dorpsgenoot.
Niek Kaan
Bremer, Gert-Jan, de vlucht van Ab Bleeker, Cor Hoek, Wim en Pé Pepping, interview;
Dessing, Agnes, ‘Tulpen voor Wilhelmina, de geschiedenis van de Engelandvaarders’, 2005;
Interview met Co Brandjes uit 1996;
Jong, Lou de, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’, Ned. Instituut voor Oorlogsdocumentatie, delen 7 en 9;
Nationaal Archief Den Haag, archief ministerie van Justitie Londen;
Mondelinge informatie van zuster en neven van Co Brandjes en Ab Bleeker;
Ned. Instituut voor Oorlogsdocumentatie;
Regionaal Archief Alkmaar en Gemeentearchief Castricum, de heer H. Stigt;
Visser, Frank, ‘De bezetter bespied, De Nederlandse Geheime Inlichtingendienst in de Tweede Wereldoorlog’, 1983.
Jaarboek 42, pagina 21
Co Brandjes.
Korte genealogie van de familie Brandjes
Nicolaas (Klaas) Brandjes (1852-1928) is geboren en getogen in Uitgeest en gaat op 32-jarige leeftijd in 1884 wonen in Castricum in de Oosterbuurt. Hij was zeven jaar eerder gehuwd met Eva Cornelisse uit Uitgeest. Bij hun komst naar Castricum hebben zij drie kinderen. In Castricum worden er nog drie geboren.
Klaas is veehouder en koopt in 1885 de boerderij aan het Cronenburgerlaantje. Onder de zes kinderen van Klaas en Eva zijn drie zoons die de naam Brandjes in Castricum verder zullen verspreiden:
Jan
Cor en
Dirk.
Jan Brandjes (1879-1964) is tuinder, voorzitter van veiling ‘Ons Belang’. Hij woonde in de boerderij op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat. Hij trouwt met Jans Schotvanger. Jan en Jans krijgen zeven kinderen: 1. Eva trouwt met Simon Stuifbergen; 2. Griet trouwt met Jo Krimp, 3. Trien trouwt met Rinus de Ruijter, 4. Door trouwt met Cor van den Berg; 5. Klazina trouwt met Henk Meuleman, 6. Klaas, tuinder, ongehuwd en 7. Coba ongehuwd woonde in de Burgemeester Mooijstraat.
Cor Brandjes (1885-1968) heeft een winkel in huishoudelijke artikelen en speelgoed aan de Dorpsstraat (huis met de kogel). Hij trouwt met Maria Res; zij krijgen negen kinderen, waarvan twee zeer jong overleden; de overigen 1. Niek zet de zaak van zijn vader voort, trouwt met Ans Pepping, 2. Alie trouwt met Jaap Baltus; 3. Co de hoofdpersoon van dit artikel; 4. Eva trouwt met Douwe Nota; 5. To trouwt met Johannes van den Burg, woonde in Amerika; 6. Riet was medisch analiste en 7 Doortje trouw met Kees Kraakman.
Dirk Brandjes (1889-1975) is veehouder op boerderij ‘Nooit Verwacht’ in de Oosterbuurt, trouwt met Maria Roskam; zij kregen zes kinderen: 1. Niek, veehouder, ongehuwd; 2. Jan trouwt met Jo de Wit; 3. Theo trouwt met Toos Warmerdam; 4. Piet werkte bij de gemeente, ongehuwd; 5. Eva trouwt met Jan de Wit en 6. Cor, veehouder in de Oosterbuurt, ongehuwd.
Het gezin van Klaas Bos in 1948. Van links naar rechts vader Klaas, Nardus, moeder Pietje, Gert en Louis Kwanten.
Mijn ouders waren geen verzetshelden. Zij waren helden die zich verzetten.
Mijn broer Gert nam jarenlang actief deel aan de Verhalengroep van Oud-Castricum. Hij overleed twee jaar geleden. Omdat ik (Nardus bos) nog de enige overlevende ben van het gezin Bos en inmiddels 80 jaar oud, heb ik mijn belevenissen in de oorlogstijd opgeschreven. Voordat ik ze vergeet of ze worden vergeten.
Het gezin
Onze familie is beschreven in het 37e Jaarboek (2014) van de werkgroep. Ik ben geboren in Castricum op 27 september 1938 aan de Ruiterweg 57. Mijn vader was Nicolaas Bos (1896-1974) en mijn moeder Peternella Jacoba Kwanten (1897-1981). Het gezin bestond naast mijn ouders en mij uit mijn halfbroer Aloysius Maria (Louis) Kwanten (1932 -2008) en broer Gerardus (Gert) Bos (1937-2016).
Mijn vader had een klein boerenbedrijf en pachtte weiland in de polder tegen Uitgeest aan onder de naam ‘De vijf morgen’. Ook was hij pachter van twee stukken grond in het centrum van Castricum. Het ene stuk stond bekend als ‘De Klaverweid’ en strekte zich uit van de westkant van de Torenstraat tot aan de achtertuinen van de Jacob Catsstraat. Het andere had de naam ‘De fijne winkel’ en liep van de hoek Ruiterweg-Torenstraat tot aan de Wilhelminalaan. De twee stukken land werden gescheiden door het voetpad van Pietje Rijs, dat liep van einde Hoogevoort naar de Torenstraat.
Het weiland De Klaverweid (in het midden links, donker getint). Torenstraat in Castricum, 1939. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Tjoklat
Mijn eerste zeer bewuste herinnering dateert van 25 oktober 1941. Toen was mijn zusje Aldegonda Lucia Hendrika (Gonda) net geboren. Toen ik ’s morgens wakker werd en beneden kwam, lag mijn moeder in de voorkamer in de eerste bedstee (er waren er twee). Voor de tafel, die in het midden stond, was een wieg geplaatst. Daarin lag een kindje. Mijn moeder zei: “Dat is je zusje, maar ze is dood”. Dit verdriet zal ik nooit vergeten.
Een paar dagen later heeft mijn vader de kleine kist met zijn levenloze dochter lopend naar het kerkhof achter de Pancratiuskerk gebracht. Hij droeg het kistje op zijn handen. Dit was ook het jaar dat iedere volwassene verplicht een persoonsbewijs bij zich diende te hebben.
Van links naar rechts Gert, Nardus en Louis in het voorjaar van 1940.
Als kind mocht ik in het voorjaar van 1942 voor het eerst met mijn moeder met de trein mee naar Den Haag, waar mijn opa en oma Kwanten woonden. Het was de eerste en laatste keer dat ik deze oma heb ontmoet. Op 5 april 1942 is ze overleden.
In dit jaar begonnen de Duitsers in Castricum en omgeving aan de bouw van de kustverdediging, de Atlantikwall. Mijn vader werd daar verplicht voor ingeschakeld.
Jaarboek 41, pagina 41
Hij ontving via de Ortskommandant een schriftelijk bevel, waarin stond op welke dag(en) hij zich met paard en wagen op een genoemde plaats diende te melden. De werkzaamheden vonden plaats in de duinen en op het strand. Op het strand behelsden die het plaatsen van rechtopstaande houten palen die bij een eventuele invasie belemmerend moesten werken. Mijn vader moest met een paard de palen verslepen naar de plek waar ze verticaal in het zand werden geplaatst.
Een Duitse soldaat bevestigde een ketting om de paal, mijn vader klakte met zijn tong en het paard trok de paal weg. Op een dag at de soldaat een reep Tjoklat-chocolade op en riep smalend naar mijn vader: “Lekker, lekker”, waarop mijn vader antwoordde: “Ja, van mijn kinderen”. Maar de soldaat lachte hem uit.
Bij de volgende paal zette mijn vader het paard schuin voor de paal en toen de soldaat de ketting had vastgezet klakte mijn vader met z’n tong, het paard zette zich in beweging en trok de paal over de benen van de soldaat. Met twee gehavende benen werd deze afgevoerd. “Lekker Tjoklat”, zei mijn vader tegen hem. Toen hij voor dit incident ter verantwoording werd geroepen, zei mijn vader dat z’n paard was geschrokken van de Duitse vliegtuigen in de lucht. Dit excuus werd aanvaard.
Hakselmolen
De werkzaamheden in de duinen speelden zich af richting Heemskerk, daar waar nu Camping Castricum is gevestigd, en op de Brabantse Landbouw. Bij mooi weer mochten mijn broer Gert en ik mee met paard en wagen.
Boerderij De Brabantse Landbouw. Oude Schulpweg 8 in Castricum. Pentekening Nico Lute. Kijk-Uit kalender 1994. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
We reden dan eerst langs station Castricum, waar mensen werden opgepikt die met de trein uit de kop van Noord-Holland kwamen. In de duinen aangekomen moesten deze mensen palen zagen en voorzien van punten. Deze palen werden gebruikt om loopgraven van een wand te voorzien. Mijn vader had geregeld dat hij de spaanders van het puntenhakken als kachelhout mocht meenemen.
Het werk werd gedaan met een ouderwetse boerenwagen, smal met schuin opstaande zijkanten en houten spaakwielen met metalen banden. De bodem werd vol gelegd met gezaagde palen en daar overheen gooide mijn vader een laag houtspaanders. Na afloop van de werkdag gingen alle passagiers in de wagen zitten en werd er koers gezet naar station Castricum en daarna naar huis. Zo kwam hij aan een geweldige voorraad stook- en gebruikshout.
Op een dag had hij twee rollen prikkeldraad apart gezet en na zijn werk op z’n wagen geladen. Paardendek er overheen en vervolgens gingen mijn broer en ik erop zitten. Zo reden we door de slagboom. Het draad prikte door het paardendek heen in onze billen.
Een prettige bijkomstigheid was dat de mannen uit de kop van Noord-Holland veel vers fruit meenamen.
Mijn moeder heeft alle vorderingsbriefjes bewaard en dat kwam na de oorlog goed van pas, toen mijn vader werd beticht van collaboratie met de Duitsers. Ze kon aantonen dat dat niet op vrijwillige basis was gebeurd.
Behalve boer was mijn vader vrachtrijder en loonwerker met twee paarden. Voor deze paarden gebruikte hij een ‘hakselmolen’. Dat was een strosnijder die nodig was om stro klein te ‘hakselen’ en dat dan te vermengen met haver om zo goed voer te verkrijgen voor de paarden.
Advertentie uit de Schager Courant van 23 februari 1908 met afbeelding van een hakselmolen.
Ook de Duitse bezetters hadden veel paarden en ‘leenden’ af en toe de hakselmolen. Het was september 1942. Mijn vader dacht zijn hakselmolen nooit meer terug te zien, maar ze brachten hem terug op een moment dat mijn vader niet thuis was. Daarom nam mijn moeder de molen in ontvangst. Mijn broer Gert en ik waren met mijn vader mee met paard en wagen. Bij thuiskomst was mijn vader zeer verrast dat de Duitsers waren geweest en wilde de hakselmolen onmiddellijk veilig in de schuur opbergen. Mijn moeder zei echter dat de koffie al klaar stond. De hakselmolen oefende op mijn broer en mij een onweerstaanbare nieuwsgierigheid uit. Toen ik mijn linkerhand in de machine stopte, draaide mijn broer aan het grote wiel waardoor twee vlijmscherpe messen ronddraaiden. Het gevolg laat zich raden: een van de messen sneed mijn linkerhand van de pink tot de mid- delvinger open. Mijn vader heeft mij met hevig bloedende hand naar dokter Leenaers vervoerd, die gelukkig thuis was. Als blijvende herinnering heb ik tot op de dag van vandaag een zichtbaar litteken.
Evacuatie
In 1943 werden veel mensen uit Castricum verdreven. Evacueren heette dat. Ook bewoners van de Mient, Geelvinckstraat en Ruiterweg moesten hun huis verlaten. Grote delen van de bebouwing werden afgebroken om een vrij schootsveld te verkrijgen.
Ook heerste er een epidemie van kinderverlamming (polio). Daar werd ik ook door getroffen en (ik) lag half verlamd in een bedstee in de voorkamer van ons huis. Ik was getuige van de afbraak van de woningen aan de Ruiterweg, want ik kon dat vanuit mijn bed zien. Toen de afbraak was beëindigd, bleek dat ze precies bij ons huis waren opgehouden.
Na de sloop werd het gebied uitgeroepen tot ‘Sperrgebiet’, maar we mochten er blijven wonen, omdat mijn vader economisch was gebonden aan zijn boerderij. Daardoor kon hij zijn koeien en paarden blijven verzorgen. Wel kregen mijn ouders, naast hun persoonsbewijs, per 1 juni 1943 een ‘Ausweiss’ om aan te tonen dat ze het gebied mochten betreden en bewonen. Ik ben nog in het bezit van die persoonsbewijzen en de bijlagen.
Persoonsbewijs van Klaas Bos.
Jaarboek 41, pagina 42
Na de zomer van 1943 ging ik voor het eerst naar school. Dat was de fröbelschool aan de Dorpsstraat achter het toenmalige zusterklooster. De lessen werden gegeven door nonnen. Mijn broer Gert, die toen al naar de lagere school ging, heeft mij die eerste dag afgeleverd bij de poort van de fröbelschool.
Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool. Dorpsstraat 111, 109 in Castricum, 1950. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Dit was ook het jaar waarin er veel illegale praktijken werden gestart, zoals het slachten van vee en stoken van jenever. Allemaal om in de levensbehoeften te voorzien en te gebruiken als ruilmiddel voor andere goederen.
Mijn moeder ging eens per veertien dagen met de trein naar Alkmaar en mijn broer Gert en ik vergezelden haar daarbij. Ze had dan een aangepast korset aan dat opgevuld was met vlees. Ze droeg ook een boodschappenmand met twee flessen jenever erin, die waren afgedekt met speelgoed. Zo wekte ze de indruk van een zwangere vrouw met twee kinderen die een treinreisje maakten. Op deze wijze ontweek ze de controles bij station Alkmaar. In Alkmaar had ze een adres op het Schermereiland, waar ze op een toenmalige scheepswerf haar gesmokkelde goederen ruilde voor carbid en zilveren munten.
Voorbeeld van een ontruimingsbevel.
Eind december 1943 kregen mijn ouders het bericht dat ze op stel en sprong hun huis aan de Ruiterweg 57 moesten verlaten. Op 29 december zijn we geëvacueerd naar Schoutenbosch 16. Mijn vader had nog steeds twee paarden, dus met paard en wagen werd het meeste van de huisraad overgebracht naar het nieuwe adres.
De woning Schoutenbosch 16, waar het gezin na evacuatie ging wonen.
Luchtgevecht
Wegens zijn afnemende veestapel heeft mijn vader in de zomer van 1944 een deel van z’n grasland in de Torenstraat (De fijne winkel) gescheurd en ingezaaid met tabaksplanten en suikerbieten.
In de loop van dit jaar werd mijn vader verplicht om zijn paarden aan te melden bij de Duitse bezetters. Daartoe werden ze bij de smederij van Groot in de Schoolstraat voorzien van een ingebrand cijfer of merk op hun hoeven. Mijn vaders woorden ‘Nu zal ik ze wel gauw kwijt zijn’ werden bewaarheid. In de loop van 1944 moest hij zijn paarden inleveren.
Het wonen op Schoutenbosch was geen pretje. Gewend aan een boerderij met ruimte om ons heen, woonden we nu in een rijtjeshuis. Het was een hoekwoning met een brede steeg. Aan de andere kant van deze steeg woonde de familie Bont. Mevrouw Bont was een weduwe met drie kinderen: Rie, Frans en Henk. Ze kwamen van Schulpstet, waar hun huis was afgebroken.
Jaarboek 41, pagina 43
In het voorjaar van 1944 kwam mijn opa van moederskant, opa Kwanten, ook bij ons wonen. Hij was dementerend. Ook was hij zeer katholiek en ging iedere dag ter kerke. Maar dat leidde tot vervelende situaties, want dan dacht hij ’s avonds om acht uur dat hij nog naar de kerk moest, pakte zijn missaal en liep van Schoutenbosch naar de Pancratiuskerk. Toen hij tot de ontdekking kwam dat de kerk gesloten was, ging hij dwalen door het dorp. Diverse keren is hij door politie of Duitsers naar huis teruggebracht als de avondklok al was ingegaan. Omdat er thuis allerlei dingen gebeurden die illegaal waren, zoals slachten en jenever stoken, was deze situatie onhoudbaar en moest opa worden opgenomen in een verpleeghuis in Edam. Daar is hij op 6 juni 1944 overleden. Ironisch genoeg op de dag van de invasie in Normandië.
In augustus van dat jaar waren wij getuige van een luchtgevecht tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen ter hoogte van de spoorlijn Castricum-Uitgeest. Wij schuilden in huis en hoorden op een gegeven moment een grote bonk naast ons huis. Er was een tiptank van een vliegtuig in de steeg gevallen. Aan de vorm dachten we dat het een bom was. Gelukkig dus niet, maar de Duitsers hebben met veel machtsvertoon de lege brandstoftank afgevoerd.
Rond die tijd maakte ik de overstap naar de lagere school. Ik kwam in de eerste klas bij juffrouw Kuiper. Verder herinner me ik nog meester Ernst en hoofonderwijzer Van Westen. Het was een schooljaar met veel onderbrekingen in het lesgeven als gevolg van het vorderen van de Augustinusschool voor het onderbrengen van Duitse soldaten.
Thuis werden we op deze ‘vrije’ dagen ingeschakeld voor het verwerken van de geoogste tabak en suikerbieten. Stroop en sigaretten werden verkocht, geruild of zelf gebruikt. Van de overgebleven pulp van de suikerbieten werden drie varkens gevoerd die, ongeregistreerd, werden vetgemest om te worden geslacht. Op een dag hadden de varkens zichzelf een weg naar buiten gebaand en liepen op de Ruiterweg. Drie passerende Duitse soldaten, oh ironie, hebben mijn vader geholpen deze ‘zwarte’ varkens terug te drijven.
Eind 1944 kregen mijn ouders toestemming om terug te keren naar Ruiterweg 57. De verhuizing vond plaats met een handkar. Op 4 december zijn we daar weer gaan wonen, met in ons kielzog de familie Bont die z’n intrek nam op nummer 55. Een broer van mijn vader, Piet Bos, is op of omstreeks die tijd op nummer 59 gaan wonen met zijn verloofde Jannetje Prins, een weduwvrouw met haar zoon Piet Ent.
Eind 1944 mocht het gezin weer terug naar het vertrouwde huis aan de Ruiterweg 57.
Het Sinterklaasfeest van 1944 hebben we dus gevierd op mijn geboorteadres. We mochten dan ’s avonds ons stoeltje zetten en vonden daar op 6 december in de ochtend onze cadeaus. Als onwetend kind verwonderde ik me over het feit dat het ontvangen kleurboek al grotendeels was ingekleurd. Dit opmerkende zei m’n moeder dat Zwarte Piet dat als voorbeeld al had gedaan. Vele jaren later heb ik gehoord dat het een oud kleurboek was van een van de kinderen Bont, maar wegens gebrek aan middelen hadden m’n ouders toch wat kunnen regelen voor ons.
Jaarboek 41, pagina 44
Voor de kerstdagen had mijn moeder op de zwarte markt cacao gekocht. Dit bleek bij verwerking tot chocolademelk gemalen dakpannen te zijn, dus waardeloos en zonde van de gebruikte melk. De verkoper kwam een dag voor kerstmis aan mijn vader vragen of hij voor hem een konijn kon slachten. Mijn vader was daar handig en vermaard in. De man leverde het konijn af en mijn vader slachtte een kat en gaf die als bout terug. Quitte dus.
Hongerwinter
In deze verschrikkelijke hongerwinter trokken een broer van mijn vader (Jan) en zijn zoon Gerard ook bij ons in. Ze kwamen lopend vanaf Santpoort met een karretje dat was gemaakt van een oude kinderwagen. In de kar hun lijfgoed en een geit. De geit heeft de oorlog niet overleefd. Het bleek nog een hele onderneming om kar en geit over het Noordzeekanaal te krijgen. De Velserpont was uit de vaart wegens gebrek aan steenkolen. Met roeiboten werd door Rijkswaterstaat de pontverbinding provisorisch onderhouden. De vrouw van Jan en zijn dochter bleven in Santpoort achter. Op deze manier hadden die dubbele bonkaarten voor voedsel en konden vader en zoon bij ons aanschuiven. Doordat Jan als boerenknecht bij ons was ingeschreven, werd hij gevrijwaard van verplichte arbeidsdienst in Duitsland.
Eind december 1944, begin 1945, werden van de spoorverbinding Alkmaar-Uitgeest de rail (één spoor) en koperen bovenleiding (twee sporen) verwijderd. Vanuit ons huis konden we die werkzaamheden volgen. Ze werden uitgevoerd door Poolse krijgsgevangenen die beestachtig door de Duitsers werden behandeld. De metalen werden afgevoerd naar Duitsland om omgesmolten en gebruikt te worden voor de oorlogsindustrie. De houten dwarsliggers werden op stapels langs het grindbed gezet. Mijn vader heeft met z’n broer Jan in nachtelijke uren veel van deze bielzen gestolen om als kachelhout te dienen.
In de voortuin van ons huis hadden de Duitsers een gecamoufleerde schuilplaats gemaakt voor een bewapende commandowagen. Vanaf deze plek konden ze snel de Ruiterweg, Geelvinckstraat en Mient bereiken. Op een zeker moment kwam mijn vader thuis met een postduif in een kleine kooi. Aan zijn poten had hij een kokertje met dun blanco papier en instructies. Mijn neef Gerard was een begaafd tekenaar en heeft toen een schets gemaakt van de gecamoufleerde schuilplaats. De duif is losgelaten en hopelijk naar Engeland gevlogen.
De oude boerderij van Klaas Bos aan de Ruiterweg 59 (links). Achter het meest rechtse raam (tussen boom en nummer 57) zat een verborgen schuur, die tijdens de oorlog werd gebruikt voor onder andere jenever stoken, slachten en het herbergen van onderduikers.
De barre winter was ook de tijd van de hongertochten. Veel stedelingen trokken naar de kop van Noord-Holland om voedsel te kopen. De oudste zuster van mijn moeder woonde met man en een groot gezin in Rotterdam. De jongste zoons trokken met een bakfiets naar het noorden en overnachtten dan in Warmond waar ook familie woonde. De jongens kwamen de tweede nacht bij ons in Castricum slapen om vervolgens naar Barsingerhorn te gaan waar ze een adres hadden voor voedsel. De terugweg ging dan weer via Castricum en Warmond naar Rotterdam.
Al snel was bekend bij andere reizigers dat er bij ons kon worden overnacht. Dat gebeurde dan in de hooibarg waar ze hun karren konden stallen en in het hooi gingen slapen. Een ieder moest wel z’n eventuele rookwaren en lucifers inleveren vanwege het brandgevaar.
De hongertochten werden uitgevoerd door zeer jonge mannen, vrouwen en oudere mensen. Alle mannen binnen een bepaalde leeftijdsgroep waren ingezet voor arbeid in Duitsland of ondergedoken. Een zeer schrijnend geval was dat van een vrouw die met haar dochter en oude vader op de heenweg bij ons overnachtten. Op de terugweg keerden zij huiswaarts met de onderweg overleden oude man, gewikkeld in een dekzeil, boven op hun vergaarde lading.
Bevrijding
Op het einde van de hongerwinter waren ook onze eigen voorraden op en heeft vader een pink (jonge koe) van stal gehaald en geslacht. Dit dier stond echter genoteerd in het zogenaamde veeboekje, waarin alle levende have was vermeld. Mijn vader heeft het in de kachel gegooid en is naar de betreffende instanties gegaan met het verhaal dat bij een huiszoeking het veeboekje was meegenomen. Hij moest toen voor een duplicaat opgeven welk vee hij bezat. Uiteraard is de pink daar niet bij genoemd.
Bij ons huis lag een stapel gezaagd brandhout van de gestolen bielzen. Opeens merkte vader dat er ’s nachts hout werd gestolen. Hij heeft toen in een bovenliggend stuk een gat geboord en daarin een overgebleven patroon van z’n ingevorderde jachtgeweer gestopt. Een dag later hoorden we dat bij een buurtgenoot de kachel was ontploft …
Op een zonnige koude dag lag er sneeuw en zijn mijn broer Gert en ik gaan sleeën op het duin bij de hoek Vinkebaan–Bakkummerstraat. Een oudere Duitse soldaat heeft ons toen bevolen om wat houten kisten met onze slee te vervoeren van een voorraadbunker naar een geschutsopstelling tegenover de Sifriedstraat. Vlakbij het einddoel viel een kist van de slee en brak open. Tot onze verbazing zagen we dat er granaten uitvielen. We moesten het karwei echter afmaken en zijn daarna met de schrik in de benen huiswaarts gegaan.
Gert (links) en Nardus op de slee die op last van de Duitsers ook werd gebruikt voor het vervoer van houten kisten met munitie.
Op 3 maart kwam een broer van mijn moeder met zijn vrouw om bij het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout. Op 8 maart werd haar oudste broer, een verzetsstrijder, gefusilleerd op de Leusderheide. Zij verloor twee broers en een schoonzus in minder dan een week.
Jaarboek 41, pagina 45
Mijn vader had in zijn verborgen schuur een paard staan. Hoe hij aan het dier is gekomen weet ik niet meer. Wel dat vlak voor de bevrijding dit paard door verraad is opgehaald door de Duitsers en dat hij toen niets meer had dan wat schamele koeien en z’n gezin.
Op 5 mei kwam dan eindelijk de bevrijding. Op die dag heeft mijn vader de Nederlandse vlag uitgestoken terwijl de Duitsers nog over de Ruiterweg liepen en reden. Pas op 8 mei kwamen de Canadese bevrijders door Castricum gereden. Ik heb ze door de Dorpsstraat zien rijden.
Intocht van de bevrijders bij het gemeentehuis van Castricum op 8 mei 1945. Ook Nardus was hier getuige van.
Op de terugweg naar huis was er op de hoek van de Dr. Leenaersstraat en de Jacob Catsstraat een volksopstootje. Daar werden namelijk Nederlandse vrouwen, die met Duitsers waren omgegaan, kaalgeschoren. Toen ik dat bij thuiskomst aan mijn moeder vertelde zei ze: “De Duitse duivels zijn verdreven, de Hollandse hufters zijn opgestaan.”
Het was ook nog opmerkelijk dat op 8 mei 1945 een tank van de geallieerden in onze steeg stopte en men met een stafkaart nog eens de situatie betreffende de schuilplaats kwam bekijken. Mijn moeder heeft de soldaten getrakteerd op bekers met melk. Dat was alles wat ze had om als dank aan de bevrijders te schenken.
In het voorjaar zijn we in familieverband begonnen met het bikken van stenen van de in 1943 afgebroken huizen aan de Ruiterweg. We hebben na de oorlog vele duizenden stenen kunnen hergebruiken bij de bouw van een nieuwe schuur met stallen achter de boerderij.
In de zomer na de bevrijding is mijn vader naar het oosten van het land gereisd om paarden te kopen. Daar waren ze al langer bevrijd en hij had gehoord dat er paarden te over waren. Met het weinige openbaar vervoer dat voorhanden was, is hij uiteindelijk in Didam en omgeving gekomen en heeft daar twee paarden gekocht van het zilvergeld dat in de oorlog gespaard was en zijn waarde hield. Het door de Duitsers verstrekte bezettingsgeld was niets meer waard. Lopend met de paarden aan zijn hand is hij teruggekomen en (hij) heeft daar vier hele dagen over gedaan. Mijn vader is nog steeds mijn held.
De oorlog heeft me mijn kinderjaren ontnomen. Ik heb er een afkeer van uniformen aan over gehouden. En (ik) accepteer het niet als men mij belemmert in mijn vrijheid.
Precies een jaar voor de bevrijding op 5 mei 1944 werd Arie Hageman in het duingebied gedood door een kogel van een Duitse soldaat. De toedracht en de gevolgen zijn beschreven door zijn zoon Jan. Bevrijdingsdag is voor het gezin nooit een feestdag geworden. Het overlijden van vader Arie liet diepe sporen na.
Het gezin van Arie Hageman omstreeks 1943; Arie en zijn echtgenote Griet Groentjes met hun kinderen Tiny en Jan.
Mijn naam is Johannes Pancratius Hageman. Jan, geboren 11 november 1934, zoon van Adrianus Cornelis (Arie) Hageman, geboren in Bakkum op 29 mei 1905 en van Margaretha (Griet) Groentjes, geboren in Castricum op 26 februari 1908. Hun trouwdag was 12 juni 1930. Op 2 oktober 1941 werd dochter Catharina Wilhelmina (Tiny) geboren.
Mijn vader was eerst vele jaren tuinder en had een depot voor zaaizaden van de firma Zaadnoordijk, gevestigd aan de Kaasmarkt in Alkmaar. De lokale boeren en tuinders konden bij hem het benodigde zaaizaad bestellen. Hij zorgde voor distributie van het bestelde.
Kort voor de mobilisatie in oktober 1939 werd mijn vader aangenomen bij de PWN in de bosbouw en als controleur van waterputten in het duinterrein. Hij volgde in die tijd een cursus bosbouw. Ik heb nog steeds een studieboek van hem.
Op 30 januari 1943 moesten we evacueren naar Heiloo. We werden ingekwartierd bij bewoners, een oudere man en vrouw, die plaats in hun woning hadden moeten maken. Dat bleken achteraf mensen van Joodse afkomst te zijn, want op een dag kwam ik uit school en was het huis leeg op één afgesloten kamer na. Mijn ouders wilden er naar mij toe niet veel over kwijt, maar later is het mij wel duidelijk geworden. Gedeporteerd!
Mijn vader kreeg in Heiloo bericht dat hij naar Duitsland moest om daar te werken, zoals zo velen met hem. De leiding van de PWN heeft hem toen als onmisbaar verklaard en hij hoefde zich niet te melden. Mijn moeder heeft later heel vaak gezegd: “Was hij maar gegaan dan had hij misschien nog geleefd.” Op grond van die verklaring mochten we op 19 juni 1943 weer terug naar Castricum. Niet naar Bakkum, maar naar de Geelvinckstraat 96, met als buurman dokter Van Nievelt. Het was van korte duur, want op 21 december moesten we weer evacueren, nu naar een hoekwoning in Uitgeest, Nieuwstraat 11.
Door al die evacuaties in zo’n korte tijd liep ik een achterstand met leren op en mijn ouders besloten dat ik weer naar de Augustinus jongensschool in Castricum moest. Samen met mijn vader reisde ik met de trein van 10 over 7 naar Castricum. Ik was dan keurig op tijd voor de Heilige Mis en kon daarna naar school. (Het misdienaarschap heb ik aan me voorbij laten gaan.) ’s Middags ging ik alleen met de trein terug naar Uitgeest. Tweemaal heb ik een beschieting van de trein meegemaakt en eenmaal een bombardement, waarbij we halverwege uit de trein moesten. Paniek natuurlijk.
Dat ging zo door tot die fatale 5 mei 1944. Mijn zusje Tiny was heel erg ziek van de mazelen en mijn vader twijfelde nog of hij wel naar zijn werk zou gaan. Maar helaas ging hij toch! ’s Morgens vroeg, samen met mijn vader, naar de trein. Afscheid als gewoonlijk. Dag pappa, dag Jan goed je best doen hè. Een kus en ik naar de kerk en hij op de fiets naar het pompstation. En daarna de bossen in. Dat was de laatste keer dat ik hem levend heb gezien.
Jaarboek 39, pagina 30
Ik bleef natuurlijk over tijdens de middagpauze. Enkele jongens die wel naar huis waren gegaan, kwamen weer terug op school en vertelden mij: ”Je vader is dood”. Ik geloofde daar natuurlijk helemaal niets van, want ik had hem een paar uur daarvoor nog gezien. Dat moest mijn opa zijn, die nog op Bakkum aan de Heereweg woonde en als tuinder niet geëvacueerd was. Want je moest oud zijn om dood te gaan.
Ik zat in de 4e klas bij meester Louwe. De lessen waren net begonnen toen de hoofdonderwijzer, meester Van Westen, samen met mijn ondergedoken neef Kees Bakker, de klas binnen kwamen en mij vroegen mee de gang op te gaan. Je bent 9,5 jaar oud, maar je begrijpt heel goed wat er verteld gaat worden. Het was dus toch waar wat ze me gezegd hadden!
Het was een moment om nooit te vergeten. Alles draaide om me heen. Neef Kees moest me vasthouden. Je kunt en je wilt het niet geloven. Je wereld stort in.
Het stuk weg van school naar de Nuhout van der Veenstraat, het huis van mijn oom Piet Bakker, waar mijn vader naar toe was gebracht, duurde een eeuwigheid. Het erge was dat oom Piet net een week daarvoor zijn vrouw (tante Anne, de zus van mijn moeder) verloren had. Voor zijn kinderen was het heel erg om nu al weer een dode in huis te hebben.
Het naar binnen gaan om daar mijn dode vader te zien liggen was verschrikkelijk. Ik weet nog dat moeder zei: “O, Jan wat zijn we ongelukkig. Hoe moet dat nou verder met ons.” Hij lag daar alsof hij sliep, een beetje bloed was uit zijn linker oor gelopen, verder zag je niets. Ik snapte niet hoe het had kunnen gebeuren. Later is het stukje bij beetje duidelijk geworden.
Terwijl de PWN-mensen een koffiepauze hielden in hun schaftkeet rond 09.30 uur, waren een paar Duitse militairen met te veel schnaps op uit verveling gaan schijfschieten op die houten schaftkeet. Juist op het moment dat mijn vader een slok koffie uit de beker van zijn thermosfles nam met zijn hoofd achterover, vloog die noodlottige kogel door de houten wand zijn linker oor in en bleef in zijn hoofd steken. Hij was op slag dood en viel heel langzaam voorover.
Verbijsterde collega’s dachten eerst nog dat hij een grap maakte, wat hij wel vaker deed. En er werd wel meer geschoten in het bos en duingebied. Maar dan op konijnen en fazanten. Ze zagen al heel snel dat het fout was. Mijn vader werd in paniek op een handkar naar het pompstation gebracht.
Arie de Nijs is zo snel hij kon naar de pastorie gefietst, waarna heel snel door kapelaan Holthuizen nog de laatste sacramenten zijn toegediend. Daarna is hij met een gemeenteauto naar de pastorie gebracht. Kapelaan Van der Zalm is daarna op de fiets naar Uitgeest gereden. Hij moest dat verschrikkelijke bericht bij mijn moeder brengen. Daar ben ik niet bij geweest, maar kan me daar heel veel bij voorstellen. Ze heeft mijn zieke zusje goed ingepakt en is met lood in haar schoenen naar de pastorie gefietst. Daar wilden ze wel weten wat te doen. In overleg met mijn oom Piet is toen besloten om mijn vader in zijn huis op te baren.
Bij de PWN zat de schrik er ook goed in. Het is in de oorlogsjaren de enige keer dat de PWN ‘s middags al het personeel dat niet direct nodig was voor het drinkwater, als protest naar huis stuurde. Er was door het Duitse commando veiligheid gegarandeerd voor de mensen in de bossen. En nu dit!
De afspraak was duidelijk: als er oefeningen waren, dan werden Bloemendaal en Fochteloo gewaarschuwd en werden er klusjes in het pompstation of op Fochteloo gedaan.
Daarbij was het natuurlijk een blamage voor het Duitse aanzien: twee dronken Duitsers die een PWN’er zinloos vermoorden. Het duurde dan ook niet lang of twee hoge Duitse officieren kwamen zich bij ons melden vergezeld door een tolk. De Ortskommandantur zat aan de Overtoom, in het huis van de dominee.
Via de tolk lieten ze mijn moeder weten dat beide schuldige militairen waren vastgezet en vroegen mijn moeder wat te doen: fusilleren of naar het Oostfront. (Ik was daarbij en er getuige van; sommige dingen vergeet je nooit.) Mijn moeder vroeg toen of ze daarmee haar man terugkreeg. Toen ze nogmaals spijt betuigden, heeft mijn moeder gezegd dat ze dat zelf maar moesten uitzoeken; ze had op dat moment zorgen genoeg.
De werkelijke reden van hun snelle bezoek was dat ze een afspraak met mijn moeder wilden maken. Of mijn moeder er akkoord mee wilde gaan dat de dood van mijn vader een ongeluk was tijdens oefeningen en dat het zo in de officiële stukken zou komen. Als tegenprestatie zouden ze zorgen dat we in de kortste keren weer in Castricum konden wonen. Mijn moeder was op dat moment volkomen apathisch en heeft dat goed gevonden. Iets waarvan we later veel spijt hebben gehad.
Ze hebben woord gehouden, want op 31 mei 1944 verhuisden we naar een keurig schoongemaakte en gestoffeerde woning in de Nuhout van der Veenstraat (toen nummer 46). Wie er daar voor ons heeft plaats moeten maken, heb ik nooit geweten. Wilde ik ook niet weten.
Ook hebben de Duitsers de verhuizing vanuit Uitgeest geregeld en ze hebben via de toenmalige burgemeester Masdorp ervoor gezorgd dat mijn moeder voorzien werd van inkomen. Vader was in tijdelijke dienst bij de PWN en van pensioen of iets dergelijks was geen sprake. Merkwaardigerwijs was het inkomen tijdens dat laatste oorlogsjaar hoger dan de naoorlogse uitkering van de Stichting Oorlogsslachtoffers, later sociale zaken.
Eind augustus, begin september (ik weet het niet precies meer) ontstond een nieuw probleem. Mijn moeder was nog volop in het rouwproces (hartpatiënt), toen geheel onverwachts zonder waarschuwing vooraf familie van ons, twee gezinnen uit Velsen-Noord, bij ons voor de deur stonden. Ze waren met spoed uit Velsen geëvacueerd zonder enig adres waar ze naar toe konden. Ze wisten van ons redelijk ruime huis. Mijn moeder kon ze natuurlijk niet wegsturen.
Oom Cor (broer van mijn vader), zijn vrouw tante Nettie en hun kinderen Jan, Willie en Martien. Dan oom Hendrik (jongste broer van mijn vader) en zijn vrouw tante Corrie. Ze kwamen met een motorbakfiets vol met spullen. Toen nogmaals naar Velzen om ledikanten en matrassen op te halen. Een huis vol met ellende.
Dat ging een poosje goed, maar de ooms hadden geen inkomen, voedsel was schaars en drie kapiteins op een schip dat moest fout gaan. En dat ging het ook.
Jaarboek 39, pagina 31
Ik weet nog van de bijna slaande ruzie tussen mijn moeder en tante Corrie. Wij allemaal huilen. Dat ging zo niet langer en toen zijn oom Hendrik en tante Corrie met hun spullen en de motorbakfiets naar haar familie in Heerhugowaard gegaan. Tante Nettie geloofde het wel, zij liet het aan mijn moeder over.
Hoe het precies gegaan is weet ik niet, maar begin november 1944 kwam er een officier met tolk namens de Ortskommandant vragen of ze nog iets voor mijn moeder konden betekenen, want hij werd teruggeroepen naar Duitsland.
Nou dat had mijn moeder wel. Buiten mijn man terug, wil ik naar mijn eigen huis in Bakkum. Dat is wat ik graag wil.
Met die vraag zijn ze weggegaan. En o wonder het werd goed gevonden. De namen werden opgenomen, ook de namen van oom Cor en zijn gezin. Ausweisen werden verstrekt (Bakkum was ‘Sperrgebiet’) en op 13 november 1944 verhuisden we terug naar ons eigen huis aan de Heereweg.
Oom Cor ging bij zijn vader, mijn opa, in de tuin werken. Hij en zijn gezin zijn tot het einde van de oorlog bij ons blijven wonen. Een paar weken na het einde van de oorlog zijn ze weer naar Velsen-Noord vertrokken.
Oom Hendrik en tante Corrie zijn na de oorlog in Bakkum komen wonen in een verbouwde schuur van mijn opa, dus ook aan de Heereweg. Huize Willie stond op de gevel.
Conclusie: opgroeien zonder man en vader (hij was nog maar 38 jaar bij zijn overlijden, mijn moeder 37 jaar en mijn zusje 2,5) is vreselijk. De wetenschap dat het moord respectievelijk dood door schuld was. Dus GEEN ongeluk tijdens oefeningen!! Dat maakt het voor ons onverteerbaar. De armoede waarin mijn moeder jarenlang moest zien rond te komen! Pas op 65-jarige leeftijd kon ze met haar AOW en los van de bevoogding van allerlei instanties wat royaler leven. Ze overleed op 16 april 1978.
En nu je dan zelf je twee kinderen hebt zien opgroeien en je drie kleinkinderen volwassen ziet worden, besef je eens te meer wat mijn vader op zo’n jonge leeftijd door twee dronken idioten is ontnomen. En dat je nooit zult weten wat met die twee kerels is gebeurd. Mogelijk zelfs niets.
Ik weet niet precies meer in welk jaar, maar ik zal 12 of 13 zijn geweest, toen we een verzorgde vakantieweek hebben gekregen van de Stichting Het Vierde Prinsenkind. Samen met nog heel veel andere kinderen van oorlogsslachtoffers, waaronder Ko Beentjes, zoon van ook een Castricums oorlogsslachtoffer, mochten we een week in de barakken van deportatie kamp Westerbork verblijven! Een paar jaar later is mijn zusje daar ook een week geweest. Toen wisten we het niet. Het is nu een herdenkingsplaats en zoeken ze stukken van barakken ter restauratie. Eind jaren 1940, begin 1950, werd daar kinderen van oorlogsslachtoffers een vakantie aangeboden. Hoe kon het bestaan?
Ik denk dat ik redelijk compleet ben met mijn verslag. Het is niet iets om vrolijk van te worden. Heel raar, maar hoe ouder je wordt, hoe meer het aan je gaat knagen. Je kunt nog steeds geen vrede hebben met de toen gedane verdraaiing van de feiten.
Jan Hageman:”De 5e mei is voor ons nooit een feestdag geweest.”
Ten slotte mag het duidelijk zijn dat de 5e mei voor ons nooit een feestdag is geweest of zal worden. Ik ben wel blij dat op 4 mei de oorlogsslachtoffers nog steeds herdacht worden. Ook bij de herdenkingsplaat achter in de Pancratiuskerk, waarop ook zijn naam – naar ik hoop in blijvende herinnering – geschreven staat.
Gedenkplaat in de Pancratius Kerk. Dorpsstraat 115 in Castricum, april 1970. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.