2 mei 2021

Strandleven (Jaarboek 24 2001 pg 18-29)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 24, pagina 18

Het Castricumse strandleven

1. Inleiding

Optocht in verband met de opening van de Zeeweg.
Optocht in verband met de opening van de Zeeweg, 1925. Eindelijk is de Zeeweg bestraat en dat wordt gevierd met een officiële toespraak door burgemeester Lommen, de fanfare is erbij en ongeveer 50 schelpenkarren en wagens reden over de pas geopende weg.

 
“Nu de verbinding met de zee is tot stand gekomen door geheele bestrating van den Zeeweg op Bakkum, vereenigt Castricum in zich alle qualiteiten voor een mooie, rustige badplaats”, zo schrijft het bestuur van ‘Castricum Vooruit’ in haar VVV-gids van april 1925. Hieruit blijkt dat de bestrating van de Zeeweg in feite de start is geweest van de opkomst van ons dorp als badplaats en recreatie-oord. Deze ontwikkeling werd nog bevorderd door de toename van het wegverkeer in die jaren, zodat Castricum aan Zee voor steeds meer mensen goed bereikbaar werd.

'Strandleven' uit eind jaren (negentien)veertig.
‘Strandleven’ uit eind jaren (negentien) veertig.

Achtereenvolgens worden in dit artikel de met elkaar verbandhoudende onderwerpen ‘strandexploitatie en strandvertier’, ‘strandplateau’ en ‘strandvervoer’ belicht.

2. Strandexploitatie en strandvertier

Strandpaviljoen Armeria aan het strand van Castricum aan Zee.
Strandpaviljoen Armeria aan het strand van Castricum aan Zee. Het heeft er van 1935 tot in de oorlog gestaan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest het op last van de bezetter worden afgebroken. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

 
‘Armeria’ op het duin
 
Voor Castricum was de vestiging van paviljoen ‘Armeria’ in 1925 op de laatste duinenrij heel bijzonder. Dit paviljoen werd bekend in de wijde omgeving, vooral vanwege de dansavonden aldaar met levende muziek in de open lucht. De reden waarom gekozen is voor de naam ‘Armeria’ is niet bekend, maar de echtgenote van onze huidige strandvonder Thijs Bakker kwam er achter dat ‘Armeria’ de Latijnse naam is voor Engels gras.

Het paviljoen was eigendom van J.W. Kockx uit Egmond aan Zee en de eerste pachter was Thijs Olgers, die later ook als eerste een regelmatige busdienst van het station naar het strand op poten zette. In 1930 werd op de plek van dit paviljoen een prachtig en groot hotel gebouwd, dat eveneens de naam ‘Armeria’ kreeg. Dit badhotel was voorzien van de nodige luxe, zoals centrale verwarming, en was daarom ook ’s winters in trek.

Helaas werd het hotel tijdens de tweede wereldoorlog op last van de Duitsers gesloopt. Het gemeentebestuur heeft vanaf 1950 in diverse brieven aan Kockx erop aangedrongen het hotel te herbouwen, maar na 1954 zijn deze pogingen gestaakt.

Dansen met levende muziek in de open lucht.
Dansen met levende muziek in de open lucht.

‘Waar ’t volk is, is de nering’

Oude ansichten uit 1925 en 1926 laten zien dat er zomers op het strand consumptietenten werden geplaatst, waarvan door velen gebruik werd gemaakt. Bekende eigenaren waren Bakker, Koelewijn, Borst en Schotvanger.

Strandgezicht met badhotel 'Armeria' in 1937.
Strandgezicht met badhotel ‘Armeria’ in 1937.

In de VVV-gids van 1925 staat: “Waar ’t volk is, is de nering.” En: “Tal van tenten bieden te kust en te keur, wat noodig is, om hongerigen te spijzigen en dorstigen te laven.” De gids vermeldt dat ook voor diegenen die niet tevreden zijn met ‘pootje baden’ is gezorgd, want een rij aardige kleedtentjes langs de waterkant verlokt de bezoeker de gewone kleding te verwisselen voor het badkostuum om zich in het zilte nat te verfrissen en te versterken.
Naast zwempakken werden er ook reeds strandstoelen verhuurd, waarvoor onder andere reclame werd gemaakt op een wandelkaart van het Geversduin uit 1924.

De eerste strandtent van Dirk Bakker met daarvoor de kiosk van Piet Vader.
De eerste strandtent van Dirk Bakker met daarvoor de kiosk van Piet Vader.

Uit de beginjaren van het strandvertier is er een aardige foto afgedrukt van de eerste strandtent van Dirk Bakker en een kiosk van Piet Vader, waar men ijs, kogelflesjes en fruit kon kopen. Ook onder andere Gerrit van Velzen, bekend van de vishandel, had een kiosk.

Het gemeentebestuur schrijft op 29 januari 1927 aan de Kamer van Koophandel dat Castricum voor elk wat wils biedt: strand, zee en duinen. Daaraan voegt het toe dat de 40 badtentjes het afgelopen jaar veel aftrek vonden en er in de fietsenstalling zondags meer dan 1.500 rijwielen werden geborgen. Ook wordt in deze brief het besluit van de Staten van Noord-HoIland van eind 1926 aangehaald, op basis waarvan de bouw van een hotel en enkele villa’s aan zee mogelijk is.

Strandpaviljoen Armeria met een fietsenstalling onder de strandtent.
Strandpaviljoen Armeria met een fietsenstalling onder de strandtent. Castricum aan Zee. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In 1928 betaalden de exploitanten van de kleinere consumptietenten voor het huren van een stuk strand 10 gulden per jaar. Bakker betaalde toen 77,50 gulden en aan Koelewijn, Borst en Schotvanger werd samen 227,50 gulden per jaar in rekening gebracht.


Jaarboek 24, pagina 19

De laatste twee beklaagden zich in 1929 bij het college over een onrendabele exploitatie van hun bezit door een te hoge pachtprijs en de gunstige gelegenheid van baden op het zogenaamde vrije strand.

Castricum aan Zee met het Badhotel van J. W. Kockx.
Castricum aan Zee met het Badhotel van J. W. Kockx. Zeeweg in Bakkum, 1926. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1931 splitste de gemeente de exploitatie in Noord en Zuid. Noord betrof het gedeelte van het strand aan de voet van het nog door Kockx te bouwen hotel en Zuid omvatte de verdere exploitatie van het strand. De pachtprijs voor een kleine tent bedroeg toen 50 gulden per jaar en Bakker betaalde 200 gulden per jaar gedurende een periode van 5 jaar.

Overigens bestaat er al sinds 1938 een overeenkomst tussen de gemeente en de ‘Staat der Nederlanden’ (later ‘Inspecteur der Domeinen’), op grond waarvan de gemeente een strook strand huurt oorspronkelijk voor het plaatsen van badkoetsen en tenten ten gerieve van de baders. Deze overeenkomst werd gesloten met burgemeester Mr. C. van den Clooster, baron Sloet tot Everlo, en de huur bedroeg 50 gulden per jaar.

Een baadster wordt in een draagstoel naar zee gebracht in 1923.
Een baadster wordt in een draagstoel naar zee gebracht in 1923.

Badkoetsen en draagstoelen werden gebruikt om een dame van haar strandplek naar zee te brengen om discreet te kunnen baden. Zij verkleedde zich namelijk in de koets of, zoals hierbij afgebeeld in de stoel, en werd bij het water neergezet. De dragers mochten echter niet blijven kijken. Na het poedelen werd de dame teruggebracht en kleedde zij zich ondertussen weer om, zodat er van de ontblote lichaamsdelen vrijwel niets te zien was.

Een goede stranddag voor de familie Bakker in 1947.
Een goede stranddag voor de familie Bakker in 1947.

‘Zee- en Strandzicht’

Het eerste paviljoen dat Dirk Bakker in 1924 op het strand neerzette, stond rechts van de strandafgang en droeg de naam ‘Zee- en Strandzicht’. Later verhuisde het naar de plaats waar nu paviljoen ‘Zeezicht’ staat. De familie Bakker beschikt nog over een prijslijst uit de jaren (negentien) dertig, die al een ruime keuze in dranken aangeeft. Voor een advocaatje met slagroom betaalde men in die tijd 35 cent. De spijslijst beperkte zich tot wat sneetjes brood met kaas, vlees of ei.

Prijslijst uit de jaren dertig.
Prijslijst uit de jaren (negentien) dertig.

Het paviljoen werd na het zomerseizoen van 1940 gevorderd door de Duitsers en mocht in de vier daarop volgende zomers niet meer op het strand worden geplaatst. Direct na de bevrijding verklaarde burgemeester Smeets dat het strand weer zo spoedig mogelijk geopend moest worden. Ook de Nederlandsche Vereeniging van Forensen te Castricum en de bewoners van kampeerterrein Bakkum drongen hier in juni 1946 schriftelijk op aan bij het gemeentebestuur. Daarvoor moest er echter met man en macht worden gewerkt aan het opruimen van versperringen en mijnen. Nadat een stuk strand van enkele honderden meters was schoongeveegd en afgezet, kon Dirk Bakker weer als eerste aan de gang om zijn zaak op te bouwen. Althans, er was toen nog geen plank te krijgen en zodoende was het heel moeilijk om het paviljoen op te bouwen.


Jaarboek 24, pagina 20

Daarnaast werd er riet uit de Biesbosch gehaald voor het maken van kleedhokjes. De gemeente deed in 1948 en 1949 met succes een beroep op het Ministerie van Binnenlandse Zaken om de overgebleven palen en betonblokken van de ‘Atlantic-wall’ te verwijderen.

Direct na de 2e wereldoorlog decreteerde de Burgemeester dat het strand weer geopend moest worden.
Direct na de 2e wereldoorlog decreteerde de Burgemeester dat het strand weer geopend moest worden. Na het opruimen van de versperring en en de mijnen werd een stuk strand van enkele honderden meters schoongeveegd en afgezet. Vader Bakker liet rietbossen komen uit de Bieschbos en dat werden de kleedhokjes. De kleding kon opgeborgen en in bewaring worden gegeven in kistjes van veiling Ons Belang. Een klein schaftkeetje diende als opslag. Rechts is nog een gedeelte van een oude legertent te zien waar Niek en Thijs overnachtte, zo hielden de jongens ’s nachts de wacht. Castricum aan Zee, 1945. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dirk Bakker overleed in 1952 en het paviljoen werd overgenomen door de zoons Niek en Thijs, alsmede Alie, de vrouw van Thijs (Bakker). Elk jaar weer werd het paviljoen in april opgebouwd en in september afgebroken en in die tussentijd hadden ze geen dag vrij. In het paviljoen is door heel veel personeel bediend en daarvan heeft Rie Valkering met 26 jaar ongetwijfeld de langste staat van dienst.

Grote schade na een zware westerstorm in 1965.
Grote schade na een zware westerstorm in 1965.

Uit het artikel over Thijs Bakker, elders in dit jaarboekje, blijkt dat de familie Bakker de nodige avonturen aan het strand heeft beleefd. Zo kreeg men te maken met natuurgeweld, met name toen er in 1965 een zware westerstorm over het strand raasde. Een krant schreef dat de exploitanten te midden der golven streden om hun eigendommen te behoeden voor algehele ondergang. Soms was deze strijd echter zinloos, want het terras van het restaurant van de gebroeders Bakker was niet meer te houden en ging verloren. Een grote schadepost, omdat het terras juist was vergroot en van een glazen wand voorzien.

Het krantenartikel vermeldde ook het tragische bericht, dat de heer W. Hoogervorst, exploitant van de op het strand staande chocolaterie-tent, op weg naar zijn bedreigde eigendom ten gevolge van een hartverlamming was overleden.

Wat de plotselinge weersverandering betreft, kan ik (Hans Boot) vertellen dat ikzelf eind jaren (negentien) vijftig getuige ben geweest van een komisch tafereel dat zich naast paviljoen ‘Zee- en Strandzicht’ afspeelde. Mijn ouders verhuurden in die tijd zomers een deel van het huis aan zogenaamde badgasten, die al gauw kennissen werden en mij soms meenamen naar het strand. Deze badgasten hadden altijd een klein tentje mee om zich te verkleden.

Op een gegeven dag was het al gauw te zien dat er binnen afzienbare tijd een enorm onweer zou losbarsten. De meeste strandbezoekers maakten zich dan ook snel uit de voeten, maar badgast ‘oom Wim’ dacht dat het niet zo’n vaart zou lopen. Het resultaat was dat hij ondanks de stromende regen, bliksem en storm als enige op het strand bleef en verwoede pogingen deed om zijn tentje niet weg te laten vliegen. Dit alles werd kostelijk gade geslagen door velen die bij Bakker schuilden.

Paviljoen Zeezicht.
Paviljoen Zeezicht. Castricum aan Zee, 1960. Dit is het strandpaviljoen van Bakker en rechts, bij het witte bord, werden de populaire kogelflesjes met frisdrank verkocht. Foto JosPe, collectie RAA. Toegevoegd.

Op 25 mei 1984 werd een receptie gehouden ter gelegenheid van het afscheid van de strandexploitanten Thijs, Alie en Niek Bakker.
Paviljoen ‘Zee- en strandzicht’ is uiteindelijk, met inbegrip van de oorlogsjaren, 60 jaar door de familie Bakker geëxploiteerd en is sinds 1984 in handen van de familie Gooyer.


Jaarboek 24, pagina 21

Van ‘Armeria’ tot ‘Albatros’

'Armeria' op 109 betonnen palen van 1935-1940.
‘Armeria’ op 109 betonnen palen van 1935-1940.

In plaats van paviljoen ‘Armeria’ op het duin plaatste Kockx een paviljoen met de naam ‘Armeria’ op het strand direct rechts van de strandafgang.
In een krant van maart 1935 wordt beschreven dat er op het Castricumse strand een nieuw paviljoen in aanbouw is op niet minder dan 109 uit beton gegoten palen. Het paviljoen, dat in de zomer van dat jaar gereed zou zijn, stond op dezelfde plek als ‘Armeria’ en behield opnieuw deze naam. Met dit paviljoen als middelpunt, zo staat in dit artikel, zullen er in de vakantieweken diverse feestelijkheden voor de bezoekers op touw worden gezet. Er zullen ‘boetseerwedstrijden’ op het strand worden georganiseerd, alsmede vuurwerkavonden, ballonwedstrijden, een bloemencorso en, indien de plannen slagen, een Kennemerlandsch Historie-feest.

Huib Krab uit Egmond aan Zee werd de ‘badmeester’ en onder het restaurant was een winkeltje met strandartikelen, koek, snoep en ijs, dat werd beheerd door ene Klasser uit Zaandam. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken verleende Kockx in 1941 een schadeloosstelling voor het gebruik van kleedcabines en strandstoelen door de bezetters. Zo werd voor het gebruik van een kleedcabine door onderofficieren en manschappen een dubbeltje per persoon vergoed en voor een strandstoel 7,5 cent.

Volop drukte bij de kiosk van Ulder op het noorder strand.
Volop drukte bij de kiosk van Ulder op het noorder strand.

Na de oorlog zijn de betonnen palen gelijk met het opruimen van de mijnen verwijderd en is ‘Armeria’ niet meer teruggekomen. De plek waar dit paviljoen stond, werd echter wel weer benut door een aantal strandexploitanten. Zeer bekend waren Jan Ulder en zijn zoon Klaas. Samen met Bep, de echtgenote van Klaas, runden zij het restaurant ‘Albatros’ van 1963 tot 1993.

De eerste twee jaar hadden zij ook nog een kiosk op het strand aan het eind van de toegangsweg van het kampeerterrein Bakkum. Die kiosk stond circa 1,5 km ten noorden van de hoofdingang stond en werd aanvankelijk bevoorraad met een handkarretje, dat ruimte bood aan enkele kratten en de kinderen Ulder. Soms geschiedde de aanvoer ook per boot en vanaf 1964 per jeep.

Het koelsysteem draaide in die tijd op petroleum en licht werd verkregen via gaskousjes. Rond 1967 ging men over op dieselaggregaten en pas in 1986 kon er op elektra worden aangesloten. Vanaf 1965 exploiteerde de familie Ulder ook nog een paar jaar de kiosk ‘Paal 45′, waarbij zij kleedcabines, ligstoelen en windschermen verhuurde. Daaraan gekoppeld was het alleenrecht om op het strand doppinda’s te verkopen.

De 'Albatros' een vertrouwd beeld uit de jaren (negentien)zestig.
De ‘Albatros’ een vertrouwd beeld uit de jaren (negentien) zestig.

In 1971 werd paviljoen ‘Albatros’ met puntdak vervangen door een nieuw paviljoen met lessenaarsdak. Ten gevolge van een zware storm in 1974 bleef er echter weinig van het gebouw over en leed de familie Ulder twintig duizend gulden schade. In 1988 werd het 25-jarig bestaan uitgebreid gevierd en ook burgemeester Schouwenaar kwam naar het strand om de familie Ulder te feliciteren. Klaas en Bep Ulder benadrukten onlangs nog, dat er altijd sprake was van een goede onderlinge verstandhouding tussen de strandexploitanten. Zo werden de consumptieprijzen samen doorgenomen en ook stond men dag en nacht klaar voor elkaar.

Het afscheid van Jan Ulder en de echtgenote Bep.
Het afscheid van Jan Ulder en de echtgenote Bep. Zij runden zij het restaurant ‘Albatros’ van 1963 tot 1993. Castricum aan Zee, 1993. Foto Kees Blokker. Toegevoegd.

Nu (in 2001) wordt ook nog elk voorjaar het paviljoen, dat de laatste jaren fors is uitgebreid, onder dezelfde naam ‘Albatros’ door eigenaar Jos Bijl opgebouwd. Het was in het jaar 2000 zelfs tot 1 november geopend.

Het surfcentrum Castricum op het strand.
Het surfcentrum Castricum op het strand van Castricum aan Zee. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Toename paviljoens en kiosken

In de loop der jaren breidde het aantal paviljoens en kiosken zich aanzienlijk uit. In een VVV-gids uit 1987 wordt vermeld dat het strand van Castricum dat jaar is verrijkt met een Beachclub/Surfcentrum. Ook zijn in deze gids advertenties geplaatst van de paviljoens ‘Paal 45’ en ‘Zeebad Castricum’.


Jaarboek 24, pagina 22

De bouw van panorama-restaurant De Kim op het strandplateau.
De bouw van panorama-restaurant De Kim op het strandplateau. De bouw werd uitgevoerd door bouw en exploitatiemaatschappij Biesterbos BV. Het restaurant werd op 12 juni 1986 geopend. De beheerder was het echtpaar Heykoop uit Egmond aan Zee. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Daarnaast kennen we ‘Bad Noord’, waarmee het aantal paviljoens op het strand op zes komt.
In 1986 is restaurant ‘De Kim’ geopend. dat rechts van het strandplateau op het duin is gebouwd. Dit voorjaar is het restaurant grootscheeps verbouwd en zowel van eigenaar als naam veranderd. Nu heet het ‘De Stranderey’.

 Het gebouwtje waar nu (in 2001) paviljoen 'De Jutter' is gevestigd.
Het gebouwtje waar nu (in 2001) paviljoen ‘De Jutter’ is gevestigd.

Naast dit restaurant kennen we op het strandplateau links van de afgang naar zee natuurlijk al van oudsher het vertrouwde kleine stenen paviljoen annex strandwinkel sinds 1990 ‘De Jutter’ genaamd. De grond behorende bij dit gebouw wordt door het PWN in erfpacht uitgegeven en vanaf 1976 gebeurt dit aan Jos Bijl. Hij nam het over van de heer Spee en het paviljoen heette toen nog ‘Duinzicht’. In 1990 is het paviljoen behoorlijk vergroot door een uitbreiding van 4 meter rondom het gebouw. Het oorspronkelijke gebouwtje stond er al voor de oorlog en bevatte alleen een winkeltje, dat een dependance was van het winkeltje onder ‘Armeria’ op het strand.

Tiny Gorter voor het winkeltje op het strandplateau.
Tiny Gorter voor het winkeltje op het strandplateau.

Van het winkeltje op het strandplateau is nog een aardige foto bewaard gebleven, die hierbij is afgedrukt. Op deze foto wordt reclame gemaakt voor VAMI, het ijsmerk dat ook na de oorlog nog jaren heeft bestaan. Toen beschikte men nog niet over elektrisch gekoelde apparatuur en werd het ijs koud gehouden met grote ijsstaven, die regelmatig door een ijsfabriek uit IJmuiden werden geleverd. Onder het winkeltje bevonden zich toiletten, waarvan men tegen betaling gebruik kon maken.

Het strand plateau met strand 10. Castricum aan Zee, 2017. Voorheen heette de kiosk Duinzicht.
Het strandplateau met Strand 10. Castricum aan Zee, 2017. Voorheen heette de kiosk Duinzicht. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het gebouw staat er inmiddels al ruim 60 jaar en de plannen liggen klaar om het paviljoen opnieuw uit te breiden als de herinrichting van het strandplateau wordt gerealiseerd. Jos Bijl vertelde nog een aardige anekdote uit de begin jaren (negentien) tachtig. Hij was toen ook exploitant van ‘Paal 45’ en belde op een drukke stranddag vanuit dat paviljoen naar ‘Duinzicht’ om een medewerker te sturen voor de ijsverkoop. De aangewezen persoon kende de paviljoens op het strand echter niet en meldde zich bij het eerste paviljoen links. Zodoende heeft deze medewerker bij de familie Bakker een uur ijs staan te verkopen voor men er achter kwam dat het om het verkeerde paviljoen ging.

Strand met paviljoen Zeezicht van de gebroeders Bakker.
Strand met paviljoen Zeezicht van de gebroeders Bakker. Castricum aan Zee. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Nutsvoorzieningen

Uit de geschiedenis over de paviljoens en kiosken blijkt dat het voor de exploitanten heel lang behelpen was door het ontbreken van goede nutsvoorzieningen. Zo werd pas in 1975 de waterlevering op het strand aanzienlijk verbeterd, nadat Bakker over onvoldoende capaciteit hiervan geklaagd had bij de gemeente. Eind februari van dit jaar werd gestart met het opnieuw verbeteren van de drinkwatervoorziening en de aanleg van een persleiding met aansluiting op het riool langs de Zeeweg. Uit milieu-overwegingen was het namelijk niet langer toegestaan om op het strand afvalwater te lozen in een ondergrondse put. Het is de bedoeling dat de werkzaamheden in het jaar 2001 zullen worden afgerond.

Strandfotograaf Koeman.
Strandfotograaf Koeman.

Strandfoto’s

Het foto-album van de familie Bakker bevat een vergeeld kiekje van de heer Koeman, die in de jaren (negentien) dertig alom bekend was als strandfotograaf. Koeman, die niet uit Castricum kwam, bezocht de diverse stranden in deze omgeving om bezoekers op de gevoelige plaat vast te leggen.

Iman Boot met zijn kinderen Tiny, Joop en Cor in 1933 met op de achtergrond 'Armeria'.
Iman Boot met zijn kinderen Tiny, Joop en Cor in 1933 met op de achtergrond ‘Armeria’.

Op de hierbij afgedrukte strandfoto uit 1933 staan mijn vader Joop Boot, zijn broer Cor, zijn zuster Tiny met mijn opa Iman Boot. Ik ging ervan uit dat op de achtergrond paviljoen ‘Zee- en Strandzicht’ stond, maar Thijs en Alie Bakker wezen mij er met behulp van een loep op dat het ‘Armeria’ was.

Deze foto, met nog enkele andere strandfoto’s, werd mij toegestuurd uit Zuid-Afrika door genoemde Tiny en haar man. Daarbij schreven zij dat in die tijd mijn oma ‘strandtenten’ maakte uit meelzakken, van de bakker gekregen, en opa voor tentpalen zorgde, gemaakt van oude bezemstelen.

Strand en zee zijn altijd gewilde objecten geweest voor de fotografie en zijn nog vaak te zien als achtergrond in bruidsreportages. Daarom zal menig inwoner van Castricum een strandfoto in bezit hebben.


Jaarboek 24, pagina 23

 
Strandvermaak

Al voor de oorlog hardloopwedstrijden voor de jeugd.
Al voor de oorlog hardloopwedstrijden voor de jeugd.

De bij dit onderwerp geplaatste foto met de rieten strandstoelen getuigt van de kinderspelen, die reeds voor de oorlog werden georganiseerd, zoals hardloopwedstrijden en zandkastelen bouwen en waarvoor prijzen werden uitgedeeld. De rieten strandstoel is in 1882 ontworpen voor een door reuma geplaagde Duitse dame en is heel lang ook in Castricum aan Zee de meest favoriete strandstoel gebleven. Klaas Zwaai, een bekende verhuurder van badstoelen in de jaren (negentien) zestig, zal er dan ook heel wat hebben verhuurd.

Het twintig jarig bestaan van de Zeehengelvereniging.
Het twintig jarig bestaan van de Zeehengelvereniging. Castricum aan Zee, 1993. Achter de boot het bestuur, van links naar rechts M. Reijders, W. Schut, A. Veldt en P. Ooms. De 27e februari was een gedenkwaardige dag. Op deze dag vond de oprichting plaats van Zeebotenvereniging De Salamander. In de begin periode moesten ze zich behelpen met een klein vissersbootje van 3,60 meter. Het gebeurde dan ook regelmatig dat het bootje speelbal werd van de woeste zee. Dit leverde menig nat pak op. Foto Kees Blokker. Toegevoegd.


Van de jaren (negentien) vijftig kan ik (Hans Boot) mij nog herinneren dat er graafwedstrijden voor de jeugd werden gehouden, waarmee zelfs kleine geldbedragen waren te winnen.
De strandspelen zijn inmiddels verleden tijd. Hiervoor zijn andere sporten in de plaats gekomen, zoals het beach-volleybal , surfen en niet te vergeten de hengelsport. De uitoefening van laatstgenoemde sport wordt sinds 1973 bevorderd door de Castricumse Zeebotenvisvereniging ‘De Salamander’. De aanleiding om deze vereniging op te richten was het feit dat twee sportvissers uit hun bootje overboord sloegen en de ankerlijn om hun nek kregen. De vereniging stelde zich als eerste ten doel dat er goede veiligheidsvoorschriften kwamen en dat er een plek werd gevonden voor het stallen van boten. Alhoewel ‘De Salamander’ ter ere van het twintigjarig bestaan in 1993 nog een nationale zeehengelwedstrijd heeft georganiseerd, kan nu niet worden ontkend dat de animo voor deze sport zienderogen afneemt omdat het steeds moeilijker wordt om vanaf het strand nog vis te vangen.

Zicht vanaf strand in richting duin met (toen nog) geklede strandbezoekers.
Zicht vanaf strand in richting duin met geklede strandbezoekers. Castricum aan Zee, 1926. Links de strandtent van Schotvanger en Borst en rechts de strandtent van Bakker.Verder veel badgasten (in kostuum!) en fietsen op het strand vanwege het ontbreken van een fietsenstalling. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Toezicht

Foto’s uit de jaren (negentien)twintig tot en met vijftig laten goed zien dat menigeen toen nog weinig ontbloot op het strand vertoefde. In de rooms-katholiek kerk werd echter in de jaren (negentien) dertig het tegendeel beweerd, toen de pastoor de jeugd het strandbezoek sterk ontraadde, zo niet verbood, omdat mannen en vrouwen daar naakt zouden rondlopen. Voor degenen die toch gingen kijken, was de teleurstelling dan ook groot, aangezien hiervan niets viel te ontdekken.

Pas op voor een reprimande.
Pas op voor een reprimande.

Er werd bovendien door de politie te paard streng toezicht gehouden dat er geen onzedelijke situaties op het strand ontstonden. Ook in de jaren (negentien) zestig werd er nog op gelet dat badgasten niet te schaars waren gekleed. Was dat het geval, dan kon men een reprimande verwachten. In die tijd deed de politiepost op het plateau nog volop dienst. Tegenwoordig houdt de politie helemaal geen toezicht meer.

Duingebied met doorgang naar het stille strand. Castricum aan Zee, 1915. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een prachtige briefwisseling, daterend van augustus 1934 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en het gemeentebestuur van Castricum, over met name het (on)zedelijk gedrag op het strand, trof ik aan in het streekarchief in Alkmaar. Het ging om een reactie op een zeer negatief artikel over de Nederlandse badplaatsen, dat in de Duitse krant ‘Bremer Nachrichten’ was verschenen. Onze oosterburen vonden het hier namelijk maar een kuise boel. Zo schreef men bijvoorbeeld dat liefdespaartjes direct werden gearresteerd als de politie hen op een duin zag zitten. De burgemeester antwoordde onder andere: “Indien de paren beschaafd en fatsoenlijk genoeg zijn, mogen zij in volle vrijheid zich van tijd tot tijd omarmen” en “Ehepaare (gehuwden) alhier stuiten op geen enkele moeilijkheid, indien zij gezamenlijk in de Noordzee een bad willen nemen”. Hij voegt daar aan toe: “Indien men van uit zee verder wil wandelen dan tot aan zijn badtent, dient men alhier zich bekleed te hebben met badjas, of andere jas. Een gedeelte van het strand is aangewezen waar niet gebaad mag worden en men zich niet mag bevinden in badcostuum. Bedoeld is dit gedeelte te reserveeren voor strandbezoekers, die rustig willen genieten.”

 CRB'ers met een sloep uit de beginperiode van de CRB.
CRB’ers met een sloep uit de beginperiode van de Castricumse Reddingsbrigade. Van links naar rechts Bruun Kingma, Jan Bleijendaal, Rino Zonneveld, Wil Meijne, Jos van Kessel met zwemvest, Piet Hoebe, Ed Kraakman, onbekend, Wiebe Kraakman, onbekend, Otto Reurts, Huib Wijker, Henk Zonneveld met de RANA-vlet. Het zeer hanteerbare scheepje was al na drie jaar stuk geroeid en gevaren op de woelige baren. De spanten braken voortdurend.

Castricumse Reddingbrigade en EHBO

Het toezicht op veilig zwemmen is gelukkig nog geen verleden tijd. Vanaf 1948 wordt dit gewaarborgd door de Castricumse Reddingbrigade (CRB) ‘de Strandlopers’, een onmisbare groep enthousiaste vrijwilligers op het strand. Bekende namen uit de beginperiode zijn Thijs en Niek Bakker, Huib Wijker, Ger Kelder, alsmede de families Bas en Veenstra. Thijs Bakker leverde de eerste vlet en het onderkomen op het strand was toen een oude bollenkeet.


Jaarboek 24, pagina 24

Roeivlet aan het strand van Castricum aan Zee.
Roeivlet aan het strand van Castricum aan Zee. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Ook voor de oorlog zou er reeds een Castricumse Reddingsbrigade hebben bestaan. Dit blijkt uit een programma voor een reddingsdemonstratie op 26 augustus 1934 aan het strand te Bakkum. Het programma vermeldt onder andere dat een waternimf de voorzitter de brigadevlag komt aanbieden en dat een bruidspaar in de huwelijksboot het ruime sop kiest. De CRB schafte in 1962 voor hun boot de eerste nieuwe motor aan, maar deze ging meteen bij het uitproberen verloren. Voorzitter Kelder wilde de hiervoor verantwoordelijke bemanning royeren en er was een buitengewone ledenvergadering voor nodig om dit te voorkomen. Daarna trad er een nieuw bestuur aan onder leiding van Albert Bas senior.

De bollenkeet werd in 1964 vervangen door drie nieuwe wagens, bestaande uit twee kleedkamers en een werkruimte annex uitzichtpost. De reddingsbrigade heeft nu (in 2001) de beschikking over vier boten. Voor het zwaardere reddingswerk wordt de grootste en snelste boot gebruikt, die is uitgerust met onder andere mobilofoon, navigatieverlichting en EHBO-materiaal.

Leden van de Castricumse Reddingsbrigade in actie aan het strand van Castricum op de Noordzee.
Leden van de Castricumse Reddingsbrigade in actie aan het strand van Castricum op de Noordzee. Foto Kees Brinkman. Toegevoegd.

Voor het tijdig kunnen waarschuwen van strandbezoekers, indien het gevaarlijk is om in zee te gaan, stelde de CRB in 1965 de gemeente voor beveiligingsmaatregelen te treffen door middel van een rode bal aan een mast bij de hoofdtoegang en dit aan te geven op een bord. De raad nam dit voorstel over en verleende hiervoor een krediet van 1.550 gulden. Op voorstel van de Koninklijke Bond tot het Redden van Drenkelingen ging de gemeente in 1970 over tot het aanbrengen van uniforme aanduidingen voor gevaar, gebod en verbod bij het baden en zwemmen.

Het onderkomen van de reddingsbrigade aan het strand van Castricum aan Zee.
Het onderkomen van de reddingsbrigade aan het strand van Castricum aan Zee. Op 16 mei 1981 hebben de oud-CRB.-voorzitter de heer Kelder en wethouder Wokke de nieuwe strandaccommodatie van de EHBO. en de Castricumse reddingsbrigade geopend. De nieuwe accommodatie is in de plaats gekomen van de in april 1980 tijdens een hevige storm totaal vernielde gemeentelijke accommodatie. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

In 1971 werd Piet Veldt voorzitter en hij bleef dit tot het veertigjarig bestaan in 1988. De brigade had echter diverse schulden in 1971 en ging bijna failliet. Het was erop of eronder, maar mede dankzij een sterk verbeterde subsidieregeling van de gemeente, die werd bepleit door wethouder Van Hemert, bleef de CRB bestaan en bloeide weer op. In 1976 werd met succes een grote donatie-actie opgezet en de inkomsten daarvan zijn nog steeds een grote steun voor de brigade. Ook in dat jaar slaagde de CRB erin om met de EHBO een gezamenlijk onderkomen te realiseren, dat door wethouder Wokke werd geopend. De post werd door een storm op 20 april 1980 helaas totaal weggeslagen en zodoende kwamen er in 1981 nieuwe containers. Deze worden nu (in 2001) nog gebruikt, al waren ze eigenlijk bedoeld voor een periode van 10 jaar.

Bertus Stuifbergen staat hier met de reddingsboei. Hij staat hier met een stel onbekenden bij de reddingsboot. Castricum aan Zee. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De reddingspost op het Castricumse strand is jarenlang nagenoeg iedere dag bemenst geweest. Veel brandingwatersporters werden uit gevaarlijke situaties gered of zwemmers uit een mui, de grote vijand die op onverwachte momenten kan toeslaan. Gevaren van de zee worden echter ook veroorzaakt door westenwind die voor een sterke onderstroom naar zee toe zorgt, en door oostenwind die zwemmers en luchtbedden snel doet afdrijven. Piet Veldt is er trots op dat er sinds 1968 niemand meer in de zee bij Castricum is verdronken.

De CRB heeft momenteel ca. 150 leden en 1.600 donateurs. Vanaf 10 jaar kan ieder lid reeds een opleiding volgen bij de brigade, maar men moet minimaal 14 jaar oud zijn om op het strand te kunnen worden ingezet.
Vermeldenswaard is ook nog dat de CRB in 1968 en 1969 landelijk kampioen is geweest in wedstrijden waaraan alle kustbrigades deelnamen. Onderdelen daarvan waren 2 x 150 meter zwemmen, 100 meter drenkelingen vervoeren, 100 meter lijnredding en 500 meter roeien.

Opening van de EHBO-wagen in 1965 met v.l.n.r. op de eerste rij burgemeester Smeets, de dames Kruchel, Schefferlie en voorzitter van Staveren. Daar achter Tiny Kabel en de heren Bloedjes. gemeente-secretaris Louter, wethouder Veldt, Tromp en secretaris Veenstra.
Opening van de EHBO-wagen in 1965 met van links naar rechts op de eerste rij burgemeester Smeets, de dames Kruchel, Schefferlie en voorzitter van Staveren. Daar achter Tiny Kabel en de heren Bloedjes. gemeente-secretaris Louter, wethouder Veldt, Tromp en secretaris Veenstra.

Naast de reddingsbrigade maakt ook de bezetting van de EHBO-post zich jaar in jaar uit op het strand verdienstelijk bij ongevallen en het terugvinden van zoekgeraakte kinderen. Er zijn totaal circa 50 mensen beschikbaar voor de diensten die twee keer per dag door minimaal twee personen worden gedraaid. Bekende EHBO’ers die zich lange tijd voor de vereniging hebben ingezet zijn de dames Schefferlie en Teiwes. Van de heren kunnen onder andere Sip en zijn zoon Cor Veenstra, Anton de Graaf en Arie Meyne worden genoemd.


Jaarboek 24, pagina 25

In 1937 was de EHBO post nog een simpele cabine. De dames zijn van links naar rechts Cies Steeman, (zij trouwde later met Piet Vlaarkamp) Stien Stet, en To Juffermans. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De behandelingen op het strand betreffen doorgaans kneuzingen, splinters, snijwonden en beten van kwallen of pietermannen. Daarnaast komt men ook in actie als iemand gereanimeerd moet worden. Voor het vervoeren van slachtoffers wordt vaak de auto of zelfs de boot van de reddingsbrigade gebruikt. Ook gebruikt de EHBO de strandrolstoel van de ‘Albatros’ voor gewonden die niet meer in staat zijn om te lopen. Aangezien de ambulances niet verder kunnen komen dan de strandafgang, moeten de patiënten namelijk altijd per auto, rolstoel of brancard hiernaar toe worden gebracht. De EHBO heeft een goede samenwerking opgebouwd met de plaatselijke huisarts Leemhuis, die eveneens praktijk houdt op het kampeerterrein Bakkum. De melding van een kind dat vermist wordt, gebeurt bij de CRB, die vervolgens op zoek gaat. Als het kind terecht is, wordt het opgevangen door de EHBO, waarna de vraagtekenvlag wordt gehesen.

Op weg naar zee in de jaren vijftig.
Op weg naar zee in de jaren (negentien) vijftig.

Strandbezoekers

Volgens een rapport van de gemeente is het aantal logeergasten in 1927 geschat op 2.000, die voornamelijk bij particulieren verbleven. Op 4 november 1932 berichtte de burgemeester de Algemene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer in Den Haag dat de elektrische trein alleen op zondagen van 15 mei tot 4 september in dat jaar 27.692 bezoekers had aangevoerd en dat de 120 huisgezinnen in Castricum, die zich toeleggen op het verhuren van pension of woning, daarmee dit seizoen goede zaken hadden gedaan.

Het 'drukke' strand, al jarenlang wordt elke vierkante meter goed benut.
Het ‘drukke’ strand, al jarenlang wordt elke vierkante meter goed benut.

In december 1970 verscheen in opdracht van de gemeente de beleidsnota ‘Toerisme en recreatie in Castricum’ na een onderzoek door het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme. De nota vermeldt onder andere dat het strand in Castricum aan Zee door de inwoners tijdens de zomer gemiddeld 17 keer wordt bezocht. Uit het onderzoek blijkt ook dat de Castricumse bevolking de kwaliteit van de consumptietenten, sanitaire voorzieningen en kleedhokjes matig beoordeelt. Daarnaast geeft circa 70 procent te kennen voorstander te zijn van een verdere toeristische ontwikkeling. Deze groep acht diverse voorzieningen noodzakelijk, zoals een boulevard, meer bebouwing aan het strand, meer en betere parkeerruimte en ontspanningsmogelijkheden. Andere conclusies uit het onderzoek zijn:

  • De woonplaats van ongeveer driekwart van de Nederlanders die Castricum aan Zee bezoeken, ligt binnen een straal van 30 kilometer rond het strand.
  • De buitenlandse strandbezoekers komen voor het grootste gedeelte uit Nordrhein Westfalen.
  • De strandaccommodatie wordt door de bezoekers meer gewaardeerd dan door de Castricumse bevolking.
Een mobiele kampeerfamilie op camping Bakkum in 1950. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Naast de Castricummers en Bakkummers is het strand uiteraard van oudsher in trek bij de gasten van het kampeerterrein aan de Zeeweg en de latere camping ‘Geversduin’. Ook komen er nog steeds veel bezoekers uit de Zaanstreek en Amsterdam, die met name vroeger de trein namen, waarop onder ‘strandvervoer’ nog wordt teruggekomen. Laten we tenslotte de Duitse bezoekers niet vergeten, die vanaf de jaren (negentien) zestig Castricum aan Zee opnieuw ontdekten. Zij maakten zich doorgaans niet erg populair door direct bij aankomst grote kuilen te graven om hun territorium af te bakenen.

Het strandbezoek neemt enorm toe.
Het strandbezoek neemt enorm toe. Castricum aan Zee, 1950. Hier zien we rechts het terras van het paviljoen Zee en Strandzicht van gebroeders Bakker. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het ‘drukke’ en het ‘stille’ strand

Al zeer lang bestaat het onderscheid tussen het ‘drukke’ en ‘stille’ strand. Het stille strand, gelegen op circa 2 kilometer ten zuiden van de hoofdingang en slechts per fiets bereikbaar via bos en duin, is echter nauwelijks meer stil te noemen omdat het aantal bezoekers de laatste jaren drastisch is toegenomen. Dit heeft voor een groot deel te maken met de opkomst van de naaktrecreatie, maar ook de sterk toenemende populariteit van de fiets in de afgelopen jaren speelt hierbij een belangrijke rol. Het ligt natuurlijk voor de hand dat vele bezoekers van het stille strand, net als vroeger, zelf eten en drinken meenemen. Desondanks stelt een groot aantal van hen de strandexploitanten niet teleur, daar zij het de moeite waard vinden om een stuk te lopen voor een drankje of een hapje.

Veel toeschouwers bij de halve marathon in januari.
Veel toeschouwers bij de halve marathon in januari.

Winterrecreatie

Alhoewel het strandvertier uiteraard hoofdzakelijk in de zomermaanden plaatsvindt, kan niet worden gesteld dat er in de winter helemaal niets te beleven is. Er is dan weliswaar geen strandtent te bekennen, maar het publiek komt wel in groten getale af op de jaarlijkse sportwedstrijden, zoals halve marathon, motorcross of mountainbikerace, en de traditionele nieuwjaarsduik die tegenwoordig meer dan 100 deelnemers kent.
Ook is het Castricumse strand een grote trekpleister geworden voor paragliders, oftewel personen die met een vliegscherm boven de laatste duinenrij langs het strand zweven.
Tenslotte werd er in februari 2001 voor een goed doel zelfs een golfwedstrijd op het strand tussen Castricum en Egmond gehouden.

Nieuwjaarsduik aan het strand van Castricum aan Zee.
Nieuwjaarsduik aan het strand van Castricum aan Zee. Foto Henk Honing. Toegevoegd.

Jaarboek 24, pagina 26

3. Strandplateau

Het strandplateau in 1927 met op de achtergrond 'Armeria'.
Het strandplateau in 1927 met op de achtergrond ‘Armeria’.

Stallingen en parkeerterreinen

Het strandplateau heeft tot heden (in 2001) aanleiding gegeven tot uitvoerige discussies in de gemeentelijke en provinciale politiek. Dit verklaart het feit dat er, behoudens de parkeergelegenheid, eigenlijk niet zo heel veel is veranderd sinds de beginperiode van het strandleven. Eén van de redenen hiervan is dat het PWN als eigenaar van de omliggende gronden de nodige bezwaren had tegen uitbreidingsplannen in verband met de aantasting van het natuurlijke karakter en milieu van dit gebied.

De parkeergarage van Maarten Biesterbos in 1933.
De parkeergarage van Maarten Biesterbos in 1933.

Toch was het al in 1933 dat Maarten Biesterbos uit Limmen de gelegenheid werd geboden om een heuse parkeergarage bij het strand te bouwen. In dit gebouw was plaats voor een veertigtal auto’s op de begane grond en in de kelder daaronder konden circa 3.000 fietsen worden gestald. Naast de garage was ook een parkeerplaats waar nog eens 200 automobielen konden worden geparkeerd.
Een gedurfde onderneming dus, als je bedenkt dat de auto in die dagen nog lang geen algemeen gebruikt vervoermiddel was.
De fietsenstalling en de parkeergarage werden, evenals het badhotel, in de oorlogsjaren gesloopt. Omstreeks 1950 werden de eerstgenoemde gebouwen op de fundamenten van de oude gebouwen opnieuw opgericht, met dit verschil dat de indertijd aanwezige woning aan de noordzijde niet meer is teruggekomen.

Het grote parkeerterrein bij het strand.
Het grote parkeerterrein bij het strand. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Nadat er een nieuwe parkeerplaats bij de politiepost aan de noordkant van het eind van de Zeeweg was aangelegd, deed de parkeergarage nog slechts dienst als fietsen- en later ook brommerstalling. De exploitatie van alle stallingen bleef in handen van de firma Biesterbos onder leiding van zoon Jan, die als aannemer in de jaren 1950 en 1960 een groot deel van de woningen in de Castricumse nieuwbouwwijken voor zijn rekening nam.

Het Strandplateau van Castricum aan Zee.
Het Strandplateau van Castricum aan Zee, 1998. Links is De KIm, de politiepost is duidelijk zichtbaar in het midden, met rechts de fietsenstalling de De Jutter. Fotostudio Goedheer. Toegevoegd.

Op 15-jarige leeftijd begon ik (Hans Boot) in de zomer van 1964 als vakantiebaantje aan het strand met de kaartverkoop bij de fietsen, brommers en later auto’s. Het stallen van een fiets kostte toen een dubbeltje, een brommer een kwartje en voor een auto moest wel 45 cent per dag worden betaald.


Jaarboek 24, pagina 27

Het basisloon was laag, maar het was natuurlijk de kunst om zoveel mogelijk fooien binnen te halen. In die tijd kon dat bij fraai strandweer oplopen tot zo’n 20 gulden per dag, vooral dankzij gulle automobilisten die een gulden gaven en de rest lieten zitten. De leiding over de fietsen- en brommerstalling was in handen van de alom bekende opa Nuyens en Pé Valkering, terwijl Jaap Zonneveld de scepter zwaaide over de auto’s. Al deze medewerkers woonden in Limmen. Later nam Luc Holst, een medewerker van het aannemingsbedrijf, de taken van opa Nuyens en Pé Valkering over.

Als de dag van gisteren weet ik nog dat ik de eigenaar van een lelijke eend terug moest geven van een gulden en ik van het wisselgeld een stuiver in het zand liet vallen. De automobilist sprong toen uit z’n auto, maakte veel stampij en stond erop dat hij die stuiver kreeg. Hierop kwam Jaap Zonneveld aangelopen en zei tegen me: “Geef die vijf cent maar, want deze man is vast een arts, advocaat of notaris.” Ook kan ik mij goed herinneren dat het parkeerterrein halverwege de dag vol was en nieuwe bezoekers pas doorgelaten mochten worden als er weer auto’s weggingen. Het gebeurde dan wel dat men mij 2,50 gulden bood voor een kaartje, ondanks dat er geen ruimte was. Deze verleiding kon ik niet altijd weerstaan met als gevolg dat Jaap door zijn walkie-talkie schreeuwde dat alles verderop vastliep.

Onderaan de kluft naar het strand van Castricum aan Zee.
Onderaan de kluft naar het strand van Castricum aan Zee. Links en rechts de van Oldenborghweg. In de berm de bekende ijskar van bakker Beerse.

In 1967 werd de parkeernood echter zo schrijnend, dat men besloot het terrein, ‘Commissarisveld’ geheten en gelegen onderaan de ‘Kluft’ naast de parkeerplaats tegenover het kampeerterrein Bakkum, te gebruiken als extra parkeergelegenheid als het boven vol was. Dit betekende dat automobilisten hun passagiers en bagage bij de strandingang moesten uitladen en na het wegzetten van hun auto op het Commissarisveld met een taxibusje gratis weer naar boven werden gebracht. Biesterbos bekostigde dit vervoer en het taxibedrijf Tervoort kreeg hiervoor de opdracht. Men betaalde alleen 60 cent voor het stallen van een auto, hetzelfde tarief als op de parkeerplaats nabij het strand. De verwijzing naar het Commissarisveld werd op een kaartje toegelicht. Ondanks deze sympathieke oplossing voor het parkeerprobleem gaf deze regeling vanzelfsprekend aanleiding tot een hoop gepuf en gefoeter.

Luchtfoto van begin 1945 links onder het duinmeertje.
Luchtfoto van begin 1945 links onder het duinmeertje.

Weldra konden gemeente en PWN er niet meer onder uit om het aantal parkeerplaatsen aan het strand fors uit te breiden, wat resulteerde in de aanleg van een groot parkeerterrein in de duinen links van het plateau, dat plaats biedt aan circa 1.800 auto’s. Op een luchtfoto van voor die tijd is te zien dat er op de plaats waar nu het grote parkeerterrein ligt, een klein duinmeertje was.

Aanleg parkeerterrein bij het strand van Castricum aan Zee.
Aanleg parkeerterrein bij het strand van Castricum aan Zee, 22 juni 1970. Bouwbedrijf Biesterbos is begonnen met het aanleggen van een groot parkeerterrein bij het strand. Het grondwerk werd gedaan door de firma Lute. Links is de politiepost nog te zien en de grote fietsenstalling is ook nog aanwezig. Foto Wim Peperkamp. Toegevoegd.

Burgemeester Van Boxtel verrichtte de eerste shovel handeling voor het nieuwe parkeerterrein, dat op 10 april 1971 werd geopend. Voor de aanleg moesten twee duinpannen worden geëgaliseerd. Het totale terrein beslaat een ruimte van maar liefst vijftigduizend vierkante meter. Alhoewel men daar tegenwoordig voor parkeren 7,50 gulden per dag betaalt, heeft men nog geen garantie dat altijd op echt zomerse zondagen een plekje kan worden bemachtigd.

Bestemmings- en bouwplannen

In 1939 liet het college de gemeenteraad weten dat het al enige tijd een plan in beraad had tot het aanleggen van een boulevard. Daaraan werd toegevoegd dat een boulevard de belangrijkheid van Castricum als badplaats ten zeerste zou bevorderen en ten aanzien van de werkloosheid het plan bezien moest worden als plan tot blijvende werkverruiming. De boulevard is er echter nooit gekomen, evenals de bouw van vakantievilla’s of een hotel, waarover jarenlang uitgebreide correspondentie tussen verschillende partijen is gevoerd.

Plan voor het strand van Castricum aan Zee, 1970.
Plan voor het strand van Castricum aan Zee, 1970. Op dit plan zijn rechts de parkeerplaatsen ingetekend. Op het strandplateau is er een boulevard met winkels en een hotel-restaurant. Van dit plan zijn alleen de parkeerplaatsen en het hotel-restaurant, rechts boven, gerealiseerd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Rijkswaterstaat verzocht het college in 1962 het uitbreidingsplan ingrijpend te wijzigen met het oog op de belangen van de zeewerende taak van het voorste duinterrein. Vervolgens kreeg het stedenbouwkundig adviesbureau van de gemeente Castricum de opdracht voor het ontwerpen van een nieuw plan, dat als bestemmingsplan ‘Castricum aan Zee’ op 25 oktober 1966 door de gemeenteraad werd vastgesteld. Het plan voorzag in de bouw van een hotel dan wel een pension, enkele winkels en twee grote parkeerterreinen voor totaal circa 1.300 auto’ s. Aan het plan werd bij besluit van 11 april 1967 goedkeuring gehecht door Gedeputeerde Staten met de aantekening dat ook voor het duingebied, dat door het PWN wordt beheerd, een bestemmingsplan moest worden voorbereid.
Aannemer Biesterbos toonde interesse in de uitvoering van de plannen en logischerwijs werd er met hem onderhandeld, aangezien hij de oudste rechten bezat op een groot deel van de benodigde grond.

Plan voor Castricum aan Zee uit 1968.
Plan voor Castricum aan Zee uit 1968.

In 1968 is er een opvallend plan voor Castricum aan Zee in opdracht van Biesterbos door professor Holt ontwikkeld. Het plan voorzag naast uitbreiding van parkeergelegenheid in een bebouwing rondom een centraal ontvangstplein. In 1969 was er echter aanleiding om het bestemmingsplan te herzien, onder andere in verband met een gewenste nieuwe situatie van het hotel, een wijziging in de opzet van de winkeltjes en een verbeterde tracering van de Zeeweg.

Op 25 februari 1971 werd het nieuwe bestemmingsplan door de raad vastgesteld en Gedeputeerde Staten gaven hieraan op 6 april 1972 goedkeuring. Maar vervolgens lag de ontwikkeling van het strandplateau in dat jaar finaal op één oor. Biesterbos zag er geen gat meer in vanwege het ontbreken van een elektriciteitskabel tussen Bakkum en het strandgebied. In de vooroorlogse jaren lag er wel een voedingskabel, maar die is in 1940 weggehaald om zodoende de bezetters een voet dwars te zetten.

Bij brief van 15 juni 1977 aan het gemeentebestuur spreekt de VVV haar grote verontrusting uit over de voortdurende slechte situatie op het strandplateau en verzoekt met klem op korte termijn aan de strandafgang tot constructieve daden te komen.

Het strandplateau van Castricum aan Zee, 2002.
Het strandplateau van Castricum aan Zee, 2002. Midden op de foto het restaurant Blinckers en links de grote parkeerplaats. Bij de strandafgang staan links en rechts de strandpaviljoens. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na jaren touwtrekken en het maken van diverse plannen hebben Biesterbos Planontwikkeling, PWN en de gemeente eindelijk op 12 juli 2000 een overeenkomst gesloten over de herinrichting van het strandplateau. De overeenkomst houdt in dat een verhoogd autovrij strandplateau wordt gerealiseerd in de eerste fase en er een betere voorziening komt voor fietsers. Let wel: er komt een stalling voor ongeveer duizend fietsen, terwijl een advertentie uit een krant van 1 juli 1933 vermeldt dat de overdekte rijwielstalling van Biesterbos al plaats biedt voor 3.000 rijwielen. In de tweede fase zou er een paviljoen met een educatief/cultureel karakter worden gebouwd.

Openbare parkeerplaats vlak voor de strandafgang in 1926.
Openbare parkeerplaats vlak voor de strandafgang in 1926.

Jaarboek 24, pagina 28

In de plaatselijke bladen van begin dit jaar (2001) stond zelfs dat er een plan zou zijn dat voorziet in de bouw van een congrescentrum. In verband hiermee heeft Biesterbos volgens de krant dit voorjaar het voormalige restaurant ‘De Kim’ aangekocht, dat waarschijnlijk onderdeel van het congrescentrum wordt. Kortom: de onduidelijkheid duurt voort en het is nog maar zeer de vraag of de eerste fase van het nieuwe plateau op 1 januari 2002 gereed is, zoals de oorspronkelijke planning aangeeft. Als het zover is, zal het wel even wennen zijn, want dan pas is de openbare parkeerplaats vlak voor de strandafgang, die reeds op een foto uit 1926 zichtbaar is, definitief verleden tijd.

4. Strandvervoer

De onverharde Zeeweg van Bakkum naar zee in 1920.
De onverharde Zeeweg van Bakkum naar zee in 1920. In 1924 werd begonnen met de bestrating van de Zeeweg. Foto C. Steenbergh. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

 
De eerste pioniers
 
Na de bestrating van de Zeeweg kochten onze plaatsgenoten J. Borst, H. Twisk en Th. Veldt met elkaar een oude autobus en begonnen een busdienst tussen dorp en strand. In die tijd was zo’n ritje een geweldige attractie.
Ook de ondernemende ‘fietsenmaker’ Jaap Lute zag wel wat in het taxiwerk. Het was opvallend dat pastoor Engering eind jaren (negentien) twintig geld leende aan de grote autoliefhebber Anton Gorter, terwijl deze niet katholiek was, om een busje te kunnen aanschaffen voor het vervoer van twaalf personen per rit. In 1928 kreeg Gorter echter geen vergunning tot het innemen van een standplaats voor een luxe auto aan stationsplein en einde Zeeweg voor een taxidienst, aangezien reeds aan een ondernemer vergunning was verleend.

De eerste officiële busdienst met een 'Berliet' van Thijs Olgers in 1929.
De eerste officiële busdienst met een ‘Berliet’ van Thijs Olgers in 1929.

Deze ondernemer en eerste exploitant van het strandvervoer was de eerder genoemde pachter van ‘Armeria’, Thijs Olgers, die twee grote bussen van het merk ‘Berliet’ bezat. Hij kreeg vanaf 15 juni 1929 vergunning voor een autobusdienst tussen het station en het strand voor een periode van drie jaar onder bepaalde voorwaarden. Zo eindigde de dienst op 15 september en moesten er minstens twee bussen rijden van 20 à 24 personen. In 1934 verkocht Olgers zijn garage met toebehoren aan Jacobus Fontijn, directeur van ‘De Zeemeeuw’ te Wormer. Onder deze naam werd ook het strandvervoer tot aan de Tweede Wereldoorlog verzorgd.

Henk Kuijs (met pet) voor een wagen van 'De Zeemeeuw'.
Henk Kuijs (met pet) voor een wagen van ‘De Zeemeeuw’.

Een chauffeur aan het woord

De 84-jarige Henk Kuijs was vanaf 1934 tot 1940 elke zomer als chauffeur werkzaam op de bus tussen station en strand. Henk begon aanvankelijk als monteur op 18-jarige leeftijd bij Fontijn. Spoedig mocht hij op de bus rijden, maar in verband met zijn jonge leeftijd alleen binnen de gemeente. Nog vol trots voegt hij daaraan toe dat er gereden werd in Chevrolet- of Opelbussen, waarin plaats was voor zo’n 25 personen. De bussen waren van een naam voorzien, zoals ‘De Jutter’. Op een oorspronkelijk zeer kleine foto herkennen we Henk met chauffeurspet bij één van de bussen van ‘De Zeemeeuw’.

Het tankstation "De nieuwe winkel" van Anton Gorter aan de Dorpsstraat 39 in Castricum, 1925.
Het tankstation ‘De nieuwe winkel’ van Anton Gorter aan de Dorpsstraat 39 in Castricum, 1925. De foto toont twee auto’s in de Dorpsstraat, waarvan één een klein busje met opschrift ‘Station Castricum en naar Zee, v.v.’. De auto’s staan geparkeerd bij de benzinepomp voor ‘De nieuwe winkel’, herstelplaats voor rijwielen en motoren. Van links naar rechts C. Broekhuisen, onbekend, A Gorter (achter het stuur). Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Andere bekende chauffeurs die in die periode op het strand reden, waren naast de reeds genoemde Anton Gorter: Jan Baart, Jaap Doorn, Henk de Klerk, Piet Koomen en Piet Kuijs. En het was toen een drukte van belang, want de meeste strandbezoekers kwamen per trein uit Amsterdam of de Zaanstreek. Soms stonden er op een zondagmorgen bij het station wel 5 à 6 bussen gereed, maar dit was niet genoeg om alles in één keer te vervoeren. Zo reed Henk van half juni tot half september dagelijks zijn ritten tussen 8.30 en 23.00 uur, zonder een dag per week vrij te hebben. Alleen op zaterdagmorgen werd er niet gereden, omdat dan alle bussen gewassen werden op het stationsplein. Getankt werd er dagelijks bij één van de pompen van Fontijn op de hoek Dorpsstraat-Torenstraat, waar de merkbenzine een dubbeltje per liter kostte. Henk verdiende in die tijd 15 gulden per week en pikte af en toe een fooitje mee. Dat hield echter niet over, omdat de meeste passagiers al via de spoorwegen voor de bus betaald hadden (een voorloper van de treintaxi).

Hotel Borst met een theetuin.
Hotel Borst met een theetuin. Van Oldenbarneveldweg 25, 1955. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

De betalende reizigers legden voor een enkele reis naar het strand een kwartje neer en voor een retour veertig cent. Tot hotel Borst kostte een enkeltje vijftien cent en dit bedrag betaalde men ook vanaf Borst tot het strand. Een rit naar het strand duurde ongeveer twintig minuten en zondags moest men gezien de drukte meteen weer terug. Er bestond geen vaste dienstregeling, maar het streven was om de ritten vanaf het strand te laten aansluiten op de vertrektijden van de treinen. Voor pauzeren was er weinig gelegenheid, maar toch ging Henk om 12.00 uur snel even naar huis om te eten en was dan een halfuur later weer present. Als het heel warm was, werden de klapdeuren van de bus tijdens het rijden opengezet.


Jaarboek 24, pagina 29

Het station en stationsplein.
Het station en stationsplein. Stationsweg 4 in Castricum, 1960. Het was een tijd dat er weinig auto’s op de weg waren. Het is rustig bij het tankstation van taxicentrale Tervoort. Links achterin de Stationsweg is achter de bossages het station te zien. Collectie Pennekamp. Toegevoegd.

Volgens Henk waren de passagiers ‘ouwerwets’ gekleed en had men van alles mee aan proviand. Wat hem ook goed is bijgebleven, zijn de uitvoeringen van volksdansen, die spontaan na afloop van een zondagse stranddag op het stationsplein plaatsvonden. Tot slot vertelt Henk dat hij en zijn collega’s soms ook wel eens in waren voor een geintje. Men maakte dan aan het stuur een paar touwen vast en de chauffeur ging vanaf de achterbank sturen. Door de gashendel op het dashboard uit te trekken was gas geven niet nodig en zodoende dachten de voorbijgangers dat ze een lege bus zagen rijden.

5. Epiloog

Strandpaviljoens en op de eerste duinenrij paviljoen Armeria. Castricum aan Zee, 1926.
Strandpaviljoens en op de eerste duinenrij paviljoen Armeria. Castricum aan Zee, 1926. Er was fruit, tabak, fris en bier, broodjes en vis. Binnen een omheining kon men een zonnebad en zoetwaterdouche nemen en zich gerust omkleden. Er werden strandtenten, ligstoelen en rieten strandstoelen verhuurd. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

 
Uit bovenstaande geschiedenis kan de conclusie worden getrokken dat de strandrecreatie en alles wat daar bij hoort in zo’n tachtig jaar een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. Dat is niet zo verwonderlijk omdat de zee jong en oud altijd geboeid heeft. Schreef men in de VVV-gids al in 1925: “Waar ’t volk is, is de nering”, nu luidt de slogan: “Waar het land eindigt, begint het leven”. De strandpaviljoens zijn in de laatste jaren sterk vergroot en verfraaid.

Strandvermaak met vele strandpaviljoens.
Strandvermaak met vele strandpaviljoens. Castricum aan Zee. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Tot slot volgt een gedicht van onze vroegere ‘dorpsdichter’, dat in 1970 in het Nieuwsblad voor Castricum werd gepubliceerd.

Hans Boot

Strandbeeld

het woelige strand, als van tenten doorweven,
de lijnen gespannen, de windschermen bol,
het vliegtuig heeft dolle reclame geschreven
aan ’t blauwe azuur en geen woord is te dol.

de kind’ren in feestvreugd met bal of in kuilen,
de forten gebouwd met omheinende rug,
de zee (het is jammer, maar sterk aan ’t vervuilen),
neemt spoelend het fort van zijn bouwer terug.

de mensen in rijen van acht om de tenten
van ijs, chocolade, van schepjes en bal,
de reddingsbrigade met veel assistenten
te water, te land met vermanend geschal.

de E.H.B.O. met een leger van kind’ren
die liepen in ’t doolhof van dingen en daad,
als peuters verloren, het strand ligt te zind’ren
dan pas is de reddingpost heil in ’t kwadraat.

ze schreeuwen en huilen, ze gillen om mammie,
geen snoepje of troostwoord heeft vat op het kind,
totdat, een geluk weer, siem, sijtje of brammie,
in moeder ’t verlossende leven hervindt.

en ginds weer een voetje ontveld of gezwollen,
een man, flink bebloed, in een glasscherf getrapt,
zo is het; verdriet of een vreugdevol hollen
en levendig wordt fusten bier weggetapt.

dit is dan het strandbeeld, de zevende juni,
een lint van bewegen, van kleuren en klank,
van eten en drinken, een mens’lijke unie,
een feest van gezelligheid, vreugd en … gejank.

des avonds ligt ’t strand er weer stil en verlaten
met resten en snippers, zoals het begon …
maar over dit alles, de heuvels en gaten,
daalt steeds weer de eenzame gloedrode zon.

A. van Kluyve

Van A. van Kluyve (1896 – 1983) zijn gedurende vele jaren gedichten over plaatselijke onderwerpen gepubliceerd in het Nieuwsblad voor Castricum.

Zonsondergang. Castricum aan Zee. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bronnen:

Archief gemeente Castricum
Berg, Ton van den, Bad- en strandleven zo was het, jaar onbekend.
Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum, 1973.
Heideman, Henk, De oude generatie van Bakkum en Castricum, 1982.
Oude Ansichten van Castricum, Schoorl 1971.
Ruijter Q. W. Jzn. de, Schippers van het Stet, 1974.
Stichting Werkgroep Oud-Castricum, Op zoek naar Castricum’s verleden, Schoorl 1992.
VVV, Gids voor Castricum, Castricum 1925.

Met dank voor hun bijdragen:

Thijs en Alie Bakker-Bedeke, Albert Bas junior, Henk en Ted Biesterbos, Jos Bijl, Astrid Carbaat, Kees Droog, Arie Gorter en Tiny Hemstede-Gorter, Theo en Rie van der Himst-Valkering, Henk Kuijs, Bob Morelis, Klaas en Bep Ulder-Valk, Piet Veldt, Rinus en Tiny van Vlaanderen-Boot.

8 maart 2021

Kalkovens (Jaarboek 21 1998 pg 13-18)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 21, pagina 13

De kalkovens

Zicht op de Klompenbuurt. Let op de schoorstenen van de kalkovens aan het Stet.
Van der Mijleweg vanaf het duintje. Zicht op de Klompenbuurt. Let op de schoorstenen (rechts bovenin) van de kalkovens aan het Stet. Op de achtergrond ligt de Van de Mijleweg en de plaatwerkerij van de firma Schaap. Van der Mijleweg 13 in 1938. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In het vorige artikel werd uitvoerig ‘de schelpenvisserij’ in onze gemeente belicht. Dit artikel sluit hierbij aan en gaat vooral in op de verdere verwerking van de schelpen tot schelpkalk, omvattende een stukje geschiedenis over de toepassing van schelpkalk, de ontwikkeling van de kalkovens, het brand- en blusproces van de schelpen en tenslotte over de kalkovens in Akersloot en Castricum.

Kalkovens met bedrijfsgebouw.
Kalkovens met bedrijfsgebouw. Aannemer C. de Groot heeft deze twee kalkovens met bedrijfsgebouwen gebouwd. Op last van de bezetter zijn ze in de Tweede Wereldoorlog gesloopt. Met een transporteur werden de schelpen op een grote hoop gestort. Met behulp van een Jakobladder werden ze naar een hoger deel van de kalkoven gevoerd en in de oven gestort. Schulpstet 1943. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De schelpkalk

Vanaf de dertiende eeuw werd in toenemende mate baksteen gebruikt voor het bouwen van kerken, kastelen, vestingwerken en stadsmuren. Voor het bouwen in baksteen werd in Nederland in die tijd voornamelijk schelpkalk als metselkalk gebruikt. Schelpkalk werd geproduceerd door het verhitten van schelpen in kalkovens, waarna de gebrande schelpen geblust werden met water en uiteen vielen in schelpkalk.
In het buitenland werd veel kalksteen verwerkt voor de productie van metselkalk. In Nederland was alleen kalksteen te vinden in de Achterhoek en in Limburg. Omdat zowel op de Noordzeestranden als op de Wadden de schelpen in zulke grote hoeveelheden beschikbaar waren, was het gebrek aan kalksteen hier geen probleem.

Het gebruik van schelpkalk gaat al ver terug in de geschiedenis. Al in de Romeinse tijd werd schelpkalk gebruikt, zoals is gebleken uit de in Nederland gevonden restanten van Romeinse gebouwen; een voorbeeld hiervan is de tempel van Nehalennia, gevonden in de Oosterschelde, nabij Colijnsplaat. Bovendien is te Koudekerke een viertal kalkovens opgegraven uit omstreeks het jaar 75 na Christus. Na de Romeinse tijd wordt door de inheemse bevolking overgegaan op het bouwen in hout en voor speciale gebouwen soms in natuursteen, afkomstig uit het buitenland. De techniek van het bouwen met baksteen en mortel lijkt met het vertrek der Romeinen verdwenen. Pas na de dertiende eeuw lijkt het bouwen in baksteen weer op te komen.

Prent van Jan Luyken met schelpkalkovens uit 'Het overvloeijende Herte' uit 1767.
Prent van Jan Luyken met schelpkalkovens uit ‘Het overvloeijende Herte’ uit 1767.

De behoefte aan schelpkalk nam in de loop der eeuwen gestaag toe, vooral nadat de houten huizen steeds meer werden vervangen door bakstenen huizen. De schelpkalk was bijzonder geschikt voor het verkrijgen van een goede samenhang en hechting bij het bouwen in baksteen, waarbij de specie nog vaak met zand en baksteengruis werd vermengd. Aan de aanwezigheid van kleine schelpdeeltjes in voegen van oude muren kan men het gebruik van schelpkalk nog herkennen.
Doordat schelpkalk ook onder water verhardt, bleek hij heel geschikt voor het gebruik voor funderingen, keldermuren en waterwerken. Nadeel van de schelpkalk was de niet constante kwaliteit, wat werd veroorzaakt door een ongelijkmatig brandproces in de kalkovens. Ook nadelig was op den duur de hoge kostprijs, mede door het arbeidsintensieve proces om de schelpen te verzamelen en te transporteren naar de kalkovens.

Schelpenvissers aan het werk.
Schelpenvissers aan het werk. Vele inwoners van Bakkum en Castricum hebben vooral in de voorgaande eeuwen het beroep uitgeoefend van schelpenvisser. De schelpen werden door de schelpenvisser met een beugelnet uit het water geschept en in een schelpenkar geladen. Deze kar werd door een paard voortgetrokken en als de kar eenmaal vol was, volgde een tocht via een zandpad over en door de duinen naar het Schulpstet, waar de schelpen op hopen werden gestort. Het Schulpstet lag aan de Schulpvaart. Van hier werden de schelpen in schuiten geladen, die de schelpen over de Schulpvaart naar de kalkovens van Akersloot vervoerden. Gedurende relatief korte perioden hebben ook in Castricum kalkovens gestaan; in die perioden werden de meeste schelpen in deze kalkovens tot schelpkalk verwerkt. De schelpkalk werd in de vorige eeuwen veelal gebruikt als metselkalk bij de bouw van huizen, kerken of kastelen. De schelpenvisserij , het vervoer over de Schulpvaart en de kalkovens hebben een enorme betekenis gehad in het dagelijks leven van de Castricummers. Velen waren er voor hun bestaan van afhankelijk; het was zeer zwaar werk waar weinig voor werd betaald, velen hadden dan ook een arm bestaan.

Aan het einde van de achttiende eeuw kreeg de schelpkalk concurrentie van de buitenlandse steenkalk. De steenkalk, geproduceerd uit kalksteen, was goedkoper en constanter van kwaliteit. De invoer van deze steenkalk nam zeer sterk toe, waardoor de kalkbranders en de schelpenvissers het steeds moeilijker kregen vanwege deze concurrentie. Zij werden voor hun langdurige en zware arbeid toch al zeer slecht beloond. In deze eeuw werd de schelpkalk meer en meer verdrongen door de steenkalk, die vervolgens in de jaren (negentien) zestig plaats moest maken voor beton en de snel hardende cement. De sterke behoefte in de moderne tijd om vlug en massaal te bouwen maakte een snel hardende cement belangrijk. De eeuwenoude schelpen nering loonde niet meer toen de schelpprijs van 50 cent (red: 0,50 gulden) per mud in de goede tijd, zakte tot 18 cent tijdens de crisisjaren (red: jaren 1930-1939).
De ouderwetse schelpkalk werd bij het bouwen niet zo hard, waardoor de muren zich beter konden zetten en minder scheuren optraden. Alleen voor restauratiewerk en voegwerk was er nog enige behoefte aan schelpkalk. Deze wordt echter in metselspecie nooit meer als enig bindmiddel gebruikt, altijd wordt Portland-cement toegevoegd om stevige verharding mogelijk te maken.

Een afbeelding van een Katwijker kalkoven uit 1629 op een schilderij door Jan van Goyen.
Een afbeelding van een Katwijker kalkoven uit 1629 op een schilderij door Jan van Goyen.

De oudste kalkovens

Reeds in 1522 stonden in Alkmaar nabij het Luttik Oudorp twee kalkovens. Nadien worden op meerdere plaatsen in de stad kalkovens gebouwd. Het oudste type kalkoven is de zogenaamde Hollandse of Katwijker oven, die de vorm heeft van een afgeknotte kegel, al of niet geplaatst op een cilinder. De ovens waren gebouwd van baksteen. De kalkbrander liep over een oplopend houten plankier, waarmee hij de opening aan de bovenzijde bereikte en de manden afwisselend met schelpen en turf in de oven omkeerde, totdat de oven vol was. Om het vuur op gang te brengen werd eerst een laag takkenbossen neergelegd. Lucht en daarmede zuurstof werd aangevoerd door grote openingen in de zijwand en door een luchtkanaal in het midden van de oven. Na een periode van 2 tot 3 weken werden de schelpen via de openingen in de muur uit de oven gehaald en in het blushuis met water overgoten. Door onregelmatig branden was het resultaat wel eens een onregelmatig product, soms bestaande uit onbruikbare, niet bindende kalk.


Jaarboek 21, pagina 14

In de tweede helft van de 19e eeuw werden bij kalksteenbranderijen in het buitenland kalkovens in gebruik genomen, die geschikt waren voor continu bedrijf; het vullen met schelpen en brandstof geschiedde hoog in de schacht van de oven, de ongebluste kalk werd tijdens het branden aan de onderzijde weggehaald. Ook in Nederland werden de ovens geschikt gemaakt voor continu bedrijf. Zo werden hier de zogenaamde Stoelovens bekend, die waren ontworpen door de Alkmaarse kalkfabrikant W.F .Stoel.

Kalkovens stonden over heel Nederland verspreid, veelal gelegen aan vaarwater om gemakkelijk de schelpen en de turf aan te voeren en de kalk als het eindproduct af te voeren. Turf werd tot in de negentiende eeuw als brandstof gebruikt. Daarna werd de turf vervangen door steenkoolgruis; ook werden extra luchtkanalen in de ovens aangebracht, waardoor de verbranding gelijkmatiger werd. Door verdere mechanisatie en verbeteringen aan de ovens konden de meeste fabrieken zich nog lang handhaven. Het definitieve einde van de kalkovens werd vooral veroorzaakt door de toenemende cementproductie. Ook door de komst van het aardgas en de daarmee gepaard gaande sluiting van de kolenmijnen, werd de aanvoer van kolengruis voor het branden van de schelpen zeer moeilijk.

De kalkovens aan het Schulpstet in Bakkum, 1937.
De kalkovens aan het Schulpstet in Bakkum, 1937. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Kalkovens waren bijna altijd in een groepje van vier opgesteld en vormden met de naastgelegen turfloods en kalkschuur een karakteristiek beeld in het Hollandse landschap; inmiddels zijn ze nagenoeg verdwenen. In 1930 werkten er nog 300 kalkovens in Nederland, in 1945 was dat aantal al teruggelopen tot 180 en dertig jaar later waren er nog 5 in bedrijf. De laatste nog echt functionerende schelpkalkbranderij stond in Hasselt. In het jaar 1990 is ook deze gestopt. Zij zijn daarmee museumstukken geworden.

De kalkovens uit Akersloot zijn in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen herbouwd.
De kalkovens uit Akersloot zijn in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen herbouwd. Pentekening van Tjalk Castor, 5 juli 2010. Aangeleverd door Hans Goedhart. Toegevoegd.

De vier kalkovens van Akersloot werden steen voor steen in 1976 afgebroken en van dit materiaal konden in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen drie ovens weer worden opgebouwd. Eerder in dat jaar beëindigde de firma Ruigewaard haar kalkbranderij in Akersloot; als een gevolg van de toenemende loonkosten en de stijgende brandstofprijzen was de productie van schelpkalk niet meer rendabel.

Het kalkbranden

Kalkovens waren onze oudste chemische fabrieken. Voor de vervaardiging van schelpkalk werden schelpen in deze ovens verhit tot een temperatuur tussen 900 en 1.200 graden Celsius. Schelpen bestaan uit koolzure kalk ofwel calciumcarbonaat CaCO3. Door de verhitting van de schelpen kwam koolzuurgas vrij CO2 en bleef ongebluste kalk over CaO. Deze ongebluste kalk werd daarna in het blushuis, ook wel leshuis geheten, overgoten met een bepaalde hoeveelheid water met het gevolg dat de schelpen uiteenvielen en gebluste kalk ofwel calciumhydroxide CaOH2 werd gevormd. Bij dit blussen kwam ook warmte vrij. Het brand- en blusproces ging met veel rook, stank en stoom gepaard, waardoor reeds in de vijftiende eeuw veel stadsbesturen verordonneerden, dat de ovens op voldoende afstand van de stad gebouwd dienden te worden.

Een schoolplaat van de bekende Jetses met daarop getekend alle werkzaamheden rond de kalkovens.
Een schoolplaat van de bekende Jetses met daarop getekend alle werkzaamheden rond de kalkovens.

De ovens werden met turf aangemaakt; de turf werd bij de stookgaten gelegd, daarop kwamen de schelpen gemengd met de brandstof, waarvoor doorgaans antracietgruis werd gebruikt. De mengverhouding brandstof en schelpen was 1 op 10.

De turf werd met petroleum aangestoken. Het stoken van de ovens vereiste de nodige deskundigheid. Wanneer de ovens eenmaal goed brandden, werden de gebrande schelpen iedere morgen uit de gaten onder in de ovens gehaald. Men werkte met twee man, die tegelijkertijd tegenover elkaar gelegen gaten leegden. De acht gaten werden met de klok mee leeggehaald. Van tijd tot tijd werd door de baas boven in de oven gekeken of het vuur er nog steeds goed bij lag. Indien nodig werd het vuur gespreid, waarna ’s middags de ovens met schelpen en brandstof werden bijgevuld. De vier ovens waren meestal gelijktijdig in gebruik.

Na het branden werden de schelpen geblust. Dit gebeurde in het blushuis of leshuis. Het blussen gebeurde meestal met de hand: twee emmers water over de inhoud van een kruiwagen gebrande schelpen, waarna deze werd omgewerkt en het blusproces kon beginnen. De vrijkomende stoom kon tussen de pannen van de kap van het blusgebouw wegtrekken.


Jaarboek 21, pagina 15

Daartoe was de kap onder de pannen niet beschoten. Het werken in de kalkbranderijen was zeer zwaar, vaak werd er per week 60 uur gewerkt in een werkomgeving met rondstuivende ongebluste kalkdeeltjes, die op de bezwete huid kleine brandwondjes veroorzaakten. Om zich enigszins te beschermen droegen de kalkbranders zakdoeken voor hun mond en doeken om hun nek en vetten ze hun huid goed in.

Het brandproces boeide wel en inspireerde Jacob Cats tot het volgende gedicht:

“Als de kallick wort begoten
Met een kouden waterstroom
Dan wort hare kracht ontsloten
Als ontsprongen uyt een droom
Dan wort eerst haer vier ontsteken
Dat in haer verholen lagh,
Dan begint ‘et uyt te breken
Dat men noyt te voren sagh.”

De kalkovens in Akersloot bereikbaar voor de grote schelpenschepen.
De kalkovens in Akersloot bereikbaar voor de grote schelpenschepen.

De kalkovens van Akersloot

In 1901 was ene Gerrit Ruigewaard een kalkbranderij aan de Hoevervaart in de Egmondermeer begonnen. In de jaren (negentien) twintig nam de hoeveelheid schelpen langs de Noord-Hollandse Noordzeekust af, terwijl er daarentegen op de wadden veel schelpen waren. Rond 1920 ging hij over op de verwerking van schelpen uit de Waddenzee, die met grote zuigerschepen werden gewonnen. De gemotoriseerde vrachtschepen, waarmee deze zuigerschelpen werden aangevoerd, konden de kalkbranderij in de Egmondermeer niet bereiken. Daarom liet Ruigewaard in 1921 vier kalkovens bouwen in Akersloot aan het Alkmaardermeer die via het Noordhollands kanaal direct bereikbaar waren.
Het ontwerp van deze oven was gebaseerd op een Stoeloven, dat omstreeks 1900 door Van der Wallen was verder ontwikkeld en verbeterd. Deze continu-oven bestond uit een stookruimte, een rookvang en een schoorsteen. De stookruimte was voorzien van een gemetselde kegel en er waren verschillende luchtkanalen aangebracht, die het mogelijk maakten de oven continu te voeden.

De schelpenvissers uit Egmond, Castricum, Bakkum, Noordwijk en Katwijk leverden vele kleine ladingen strandschelpen. De schelpenzuiger uit Harlingen bracht incidenteel grotere hoeveelheden. Jarenlang werden te Akersloot strand- en zuigerschelpen gebrand.
De laatste hadden het voordeel, dat ze gemakkelijker te winnen en te vervoeren waren, maar de strandschelpen waren van betere kwaliteit en leverden in verhouding meer kalk.
Het bedrijf in Akersloot heeft zich door het leveren van een goed product en vroegtijdige mechanisatie nog tot 1976 kunnen handhaven.

Kalkovens op het Schulpstet.
Kalkovens op het Schulpstet. Van links naar rechts Cor Vendel, Jacob Admiraal, Siem Admiraal en Frans Zonneveld. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De kalkovens in Castricum

Al in de 18e eeuw hebben in Castricum kalkovens gestaan. Nicolaas Geelvinck, ambachtsheer van Bakkum en Castricum tot 1764, heeft bij het Schulpstet vermoedelijk omstreeks 1760 kalkovens laten bouwen. Deze ovens zijn niet lang in bedrijf geweest, want een akte uit 1818 vermeldt dat de kalkovens zijn afgebroken. Bovendien werden in datzelfde jaar als een van de argumenten om het reglement op de schelp nering aan te passen de afgebroken kalkovens gebruikt. Over deze kalkovens zijn verder geen gegevens bekend.

De kalkovens langs de Schulpvaart.
De kalkovens langs de Schulpvaart.

De kalkovens van Cees de Groot aan het Schulpstet

Omstreeks 1925 begon Johan Ruigewaard samen met de aannemer Cees de Groot uit Bakkum een bouwmaterialenhandel naast de kalkovens in Akersloot. In 1929 kwam er onenigheid. Cees de Groot begon toen elders in Akersloot een bouwmaterialenhandel en hij bouwde twee kalkovens op het Schulpstet te Bakkum.

Cees de Groot, bouwer en eigenaar van de kalkovens op het Schulpstet.
Cees de Groot, bouwer en eigenaar van de kalkovens op het Schulpstet.

Gerard de Groot weet nog veel te vertellen van zijn vader en het kalkovenbedrijf op het Schulpstet: “Mijn vader Cees de Groot was in 1886 in Castricum geboren; hier heeft hij ook het metselvak geleerd en heeft daarna bij andere firma’s in de directe omgeving en in Velsen en Beverwijk gewerkt. Toen hij ongeveer 19 jaar was begon hij een eigen metselbedrijfje; zijn eerste klus was het bouwen van een w.c. bij Jan Kuijs op de hoek van de Haagscheweg-Heereweg.

Deze kaart is reclame van Cees de Groot, metselaar, aannemer en handelaar in bouwstoffen, hij exploiteerde tot de 2e wereldoorlog de kalkovens aan de Stetweg.
Deze kaart is reclame van Cees de Groot, metselaar, aannemer en handelaar in bouwstoffen, hij exploiteerde tot de 2e wereldoorlog de kalkovens aan de Stetweg. Collectie Ger van Geenhuizen. Toegevoegd.

Cees trouwde in 1908 met Trijntje Twisk; zij woonden aan de Bakkummerstraat in de Klompenbuurt. Bijna elk jaar werd daar een kind geboren en zo kwam er een groot gezin van acht zonen en drie dochters, waarvoor brood op de plank moest komen. Cees ontplooide allerlei activiteiten, zo werden er op het erf aan de Bakkummerstraat regenputten gemaakt en andere betonwerken. Door zijn contacten met de firma Ruigewaard raakte mijn vader ook betrokken bij de steenhandel en de kalkbranderij. Samen met Johan Ruigewaard kocht hij in 1925 een terrein in Akersloot aan het Alkmaardermeer voor de bouwmaterialenhandel.


Jaarboek 21, pagina 16

Schelpkalkbranderij en bouwmaterialen C. de Groot.
Schelpkalkbranderij en bouwmaterialen C. de Groot.

In 1929 gingen beide partijen uit elkaar en heeft Cees de Groot een nieuw terreintje in Akersloot gekocht van de weduwe Terluin. Dit terrein was gelegen aan een groot vaarwater en diende voor de steenhandel. Hier heeft hij een haventje gebouwd; de stenen werden gekocht van de steenfabrieken.

In 1930 werd een stuk grond met het woonhuis gekocht van de familie Admiraal op het Schulpstet dat grensde aan de Schulpvaart en spoorlijn. Op deze plaats werden twee kalkovens gebouwd. De eerste oven is voor de eerste keer aangestoken door mijn moeder Trijntje Twisk; dat moet in 1931 geweest zijn, want ze is in februari 1932 op 46-jarige leeftijd overleden.
Voor de schelpenvoorziening werd gezorgd door de toen in totaal acht aanwezige schelpenvissers; zij hadden daarnaast ook nog een stukje tuinderij om in hun dagelijks brood te voorzien.”

Gerard Admiraal weet zich nog veel te herinneren van zijn jeugd op het Schulpstet en bij de kalkovens: “Mijn vader, Simon Admiraal, heeft omstreeks 1930 het huis en een groot stuk grond aan het Schulpstet verkocht aan Cees de Groot. Mijn ouders en de kinderen bleven eerst nog enkele jaren in het voorste gedeelte van het huis wonen; het achterste gedeelte van het huis werd gebruikt om de gebrande schelpen te blussen. Dit huis stond direct naast de kalkovens, later is door Cees de Groot op enige afstand een nieuw woonhuis gebouwd, waarin wij gingen wonen.”

Uitreiking van het 21ste jaarboekje in het Gemeentehuis, onder meer over de kalkovens. In het midden Gerard de Groot. Raadhuisplein 1 in Castricum. 1998. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Gerard de Groot vertelt verder over de verwerking van de schelpen in de kalkovens: “Een schelpenkar met een inhoud van 8,5 hectoliter schelpen werd in een bak gestort van de zogeheten transporteur. Dit was een vaste opstelling, waarmee de bak op wielen en gevuld met schelpen over rails omhoog werd gereden en op het hoogste punt werd leeg gekiept in het midden van een hoop schelpen. Aan de voet van een jakobsladder, welke zorgde voor het transport van de schelpen in de kalkoven, werd kolengruis toegevoegd in een verhouding van één deel kolengruis op tien delen schelpen. Dit kolengruis was een restproduct van de diverse kolenboeren, wat overbleef na het zeven van de kolen (antraciet), die bestemd waren voor verwarming van woningen.

Met een transporteur werden de schelpen op een grote hoop gestort. Met behulp van een Jakobsladder werden ze naar een hoger deel van de kalkoven gevoerd en in de oven gestort.
Met een transporteur werden de schelpen op een grote hoop gestort. Met behulp van een jakobsladder werden ze naar een hoger deel van de kalkoven gevoerd en in de oven gestort.

Het mengsel schelpen en kolengruis werd, nadat het in de oven was gestort, met een soort hark aan een lange steel via een luik vlak gemaakt. Het vuur brandde in het midden van de oven. Het was een continu proces, 24 uur per dag. Op de bodem in het midden van de oven was een kegel gemetseld, waardoor de schelpen naar de gaten werden geleid, die over de omtrek van de kalkoven waren aangebracht. De gaten werden door dammetjes tot aan de kegel van elkaar gescheiden. Op geregelde tijden werden de gebrande schelpen via deze gaten uit de oven geschept. Dit werd gat voor gat heel gelijkmatig verricht. Dit uitscheppen werd zolang voortgezet, totdat het vuur zichtbaar werd en inmiddels de gehele lading een stukje was gezakt. Daarna kon het vullen van de oven weer beginnen.”

De gebrande schelpen zagen er wat bleekjes uit, aldus Gerard de Groot. “Ze werden op de blusplaats in het oude huis gestort en met emmers water geblust. De emmers werden gevuld in een ernaast staande put, die met water uit de Schulpvaart werd volgepompt. Ten gevolge van een chemische reactie vielen de schelpen dan als ‘puddingpoeder’ uit elkaar; het was dan gloeiend heet: je kon er wel eieren in bakken. Bij dit blussen met water werd heel veel stoom gevormd, dat via het dak verdween. Het dakhout van het oude huis had hier veel van te lijden; later is dit hout verwijderd en kon de stoom gemakkelijk door de openingen tussen de dakpannen verdwijnen.


Jaarboek 21, pagina 17

Na 24 uur was het blusproces ten einde en was per kalkoven in totaal 50 hectoliter gebluste kalk geproduceerd. Deze kalk werd eerst nog met de hand in een ronddraaiende zeefmachine geschept om ongebrande schelpdeeltjes te verwijderen. Boven deze zeefmachine was een afzuiginstallatie aangebracht, omdat het bij het zeven enorm stoof. De kalk werd bij het zeven in kruiwagens opgevangen. die werden geleegd in een hoek van het gebouwtje, waar het verder kon afkoelen. Hier bleef de kalk soms ook wat langer liggen, omdat er niet altijd afnemers waren, dat hing af van de bouwactiviteiten en of mijn vader het op de beurs kon verkopen.

Vroeger werd veel kalk gebruikt in de woningbouw voor het vervaardigen van metselspecie en zogenaamde raapspecie ten behoeve van stucwerk van wanden en plafonds met toevoeging van een geringe hoeveelheid cement. De wanden en plafonds werden dan afgewerkt met natte steenkalk en gips; dit gips moest voor verharding zorgen. Onze kalk ging veelal naar de bouwmaterialenhandel in Alkmaar, soms ook wel naar Rotterdam. Eerst werd de kalk vervoerd in jute zakken. vanaf 1935 gingen we over op papieren zakken.

Het personeel bij de kalkovens. V .l.n.r.: Dirk Verdwaald, Frans Zonneveld (van Engel), Jaap Zonneveld en Simon Admiraal en nog twee kinderen.
Het personeel bij de kalkovens. Van links naar rechts Dirk Verdwaald, Frans Zonneveld (van Engel), Jaap Zonneveld en Simon Admiraal en nog twee kinderen.

Het was hard werken rond de ovens. Er waren twee mensen noodzakelijk om de ovens aan de praat te houden. Dit waren als vaste krachten Simon Admiraal en Frans Zonneveld. Zij deden ook het blussen en het zeven en alles wat er dagelijks moest gebeuren. De ovens gingen niet stil, vakantie was er niet bij. Soms waren er ook wel losse krachten, bijvoorbeeld als een grote vrachtwagen van de firma Zuiddam uit Rotterdam 300 zakken kalk kwam halen van elk 50 kilogram. Dan moest er dus maar liefst 15 ton worden geladen. Wij verkochten toen de schelpkalk voor 1,05 gulden per zak van 50 kilogram. De schelpen werden gekocht voor 15 cent per hedctoliter schelpen. Op een schelpenkar werd 8,5 hectoliter schelpen van het strand gehaald. Een schelpenvisser kreeg dus voor een kar schelpen 1,30 gulden. In het meest gunstige geval kon hij 3 karren op een dag ophalen en kon hij dus zo een dagloon van 3,90 gulden verdienen. Daarvoor moest hij wel zijn paard voer geven, als zijn wagen stuk was, deze laten repareren en hij moest er met zijn gezin nog van leven: het was een zuinig bestaan”.

De kalkovens grensden aan de oostkant tegen de spoorlijn. Links op de foto de blusschuur.
De kalkovens grensden aan de oostkant tegen de spoorlijn. Links op de foto de blusschuur.

Het einde van de kalkovens

Na het uitbreken van de tweede wereldoorlog brak een moeilijke tijd aan. Het strand werd tot verboden gebied verklaard en er werden dus geen schelpen meer aan het strand gevist. Cees de Groot moest zijn toevlucht nemen tot de aanvoer van baggerschelpen. Gerard de Groot vertelt hierover het volgende: “Deze schelpen werden gewonnen door de rederij Doeksen in de Waddenzee , die met een baggermachine op een schelpenbank wel 500 hectoliter in een uur opviste, terwijl een schelpenvisser, als alles meezat, voor deze hoeveelheid ongeveer twintig dagen nodig had. De baggerschelpen werden in een groot schip met 2.500 hetoliter schelpen aan boord gevaren naar Akersloot over het Alkmaardermeer en werden gelost vlak bij het sluisje, alwaar de kleine vletschepen vanaf het Schulpstet konden komen. Die kleine vletschepen waren deels nog in het bezit van Gees de Groot en eerder gebruikt in 1935 voor het zandtransport bij de aanleg van de weg vanaf de spoorlijn naar Limmen. Zo’ n schip met schelpen lossen was een gigantisch karwei: met tien tot twaalf mensen waren ze drie dagen bezig om het schip leeg te krijgen. Mijn vader had ook de beschikking over de motorboot ‘de Koet’ , voorheen van de familie Lute. Deze motorboot was geladen met 10 kubieke meter schelpen en trok drie vletten, die elk met 15 kubieke meter schelpen waren geladen. Zo werd per keer 55 kubieke meter schelpen naar het Schulpstet gebracht in ongeveer drie uur vaartijd.”

De afbraak van de kalkovens in 1943 op last van de bezetters. De foto is op het moment genomen dat juist de eerste kalkoven omvalt, nadat aan de onderkant aan een zijde een groot deel is weggehakt.
De afbraak van de kalkovens in 1943 op last van de bezetters. De foto is op het moment genomen dat juist de eerste kalkoven omvalt, nadat aan de onderkant aan een zijde een groot deel is weggehakt.

Het kalkbranden werd nog tot 1943 op het Schulpstet voortgezet, toen was het afgelopen. Op last van de bezetter moest het gebied rond het Schulpstet inclusief de kalkovens worden afgebroken. Cees de Groot wilde de afbraak zelf doen om zoveel mogelijk van het materiaal te behouden teneinde eventueel later de ovens weer op te bouwen. De kalkovens werden dus niet met springstoffen opgeblazen,


Jaarboek 21, pagina 18

maar met de hand omgehakt. “Dit was een delicate kwestie”, aldus Gerard de Groot: “in de oven werd aan de voorzijde in de valrichting een groot gat gehakt. In dit gat werd een buigzame lat geplaatst, die zou gaan bollen en daarmee verraden wanneer de oven om ging vallen. Enkele mensen stonden er vlak bij om toezicht te houden, anderen maakten het gat zijdelings groter tot de lat zich spande … en toen was het snel weg wezen.”

Er worden hier stenen weggehakt om de eerste schoorsteen van de kalkovens te laten omvallen.
Er worden hier stenen weggehakt om de eerste schoorsteen van de kalkovens te laten omvallen. Let op de lat in het midden van de opening. Schulpstet in 1943. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Cees de Groot had een terrein van circa 1 hectare gekocht aan de Lagendijk in Uitgeest; dit terrein werd gebruikt voor de productie en opslag van septic tanks (red: voor opvang van afvalwater). Op dat terrein werd het overgebleven materiaal van de kalkovens opgeslagen en na de oorlog in 1946 werd hiervan een kalkoven opgebouwd en in gebruik genomen.

Na het overlijden van Cees de Groot in 1959 is het bedrijf gesplitst in meerdere gedeelten (het bouwkundige deel, de steenhandel en de betonfabricage) en per gedeelte over een of meerdere zoons verdeeld. Herman, Willem en Theo hadden de bouwmaterialenhandel in Akersloot en de kalkoven in Uitgeest. Nadat Herman de Groot in 1967 bij een ongeluk om het leven is gekomen, is kort daarna dit bedrijf opgeheven. De kalkoven is rond 1969 afgebroken; nu kunnen we op die plek aan de Lagendijk in Uitgeest nog de opslag en verkoop van boten aantreffen.

S.P.A. Zuurbier

Bronnen:

  • Gemeente archief Castricum.
  • Regionaal Archief Alkmaar.
  • Bronner, Cootje: De Egmondse schelpkalkovens, 1996.
  • Heefding, A.: Cement in Nederland, 1971.
  • Jong de, Cornelis: Uit schelpen gebrand in Enkhuizen, Noord-Holland, 4e jaargang nummer 8 (1985).
  • Neef, C: Kalkovens in Alkmaar en omgeving, 1991.
  • Reichwein, Gusta: Schelpkalkbranderijen, Industriele Archeologie nummer 15 (1985).
  • Reichwein, Gusta: De schelpkalkovens uit Akersloot, Industriele Archeologie nummer 16 (1985).
  • Vroom, Udo: Stoomwasserij en Kalkbranderij, Moussault, Bussum, 1983.
  • Informatie van de heren G. Admiraal, G. de Groot

8 maart 2021

Schelpenvisserij (Jaarboek 21 1998 pg 3-12)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 21, pagina 3

De schelpenvisserij in Castricum

Schelpenvissers aan het werk.
Schelpenvissers aan het werk.

De schelpenvisserij in Castricum

Vele inwoners van Bakkum en Castricum hebben vooral in de voorgaande eeuwen het beroep uitgeoefend van schelpenvisser. De schelpen werden door de schelpenvisser met een beugelnet uit het water geschept en in een schelpenkar geladen. Deze kar werd door een paard voortgetrokken en als de kar eenmaal vol was, volgde een tocht via een zandpad over en door de duinen naar het Schulpstet, waar de schelpen op hopen werden gestort.

Een van de vijf insteekhaventjes van het Schulpstet
Een van de vijf insteekhaventjes van het Schulpstet. Hillegommer vlet in de Schulpvaart. Dit type vlet is gemaakt voor de smalle binnenwateren en kleine sluisjes. Op de tekening achter de schuur van Jo Duin gezien de mast van nog een insteekhaventje. Pentekening Sijf Portegies. Toegevoegd.

Het Schulpstet lag aan de Schulpvaart. Van hier werden de schelpen in schuiten geladen, die de schelpen over de Schulpvaart naar de kalkovens van Akersloot vervoerden. Gedurende relatief korte perioden hebben ook in Castricum kalkovens gestaan; in die perioden werden de meeste schelpen in deze kalkovens tot schelpkalk verwerkt.

De kalkovens langs de Schulpvaart.
De kalkovens langs de Schulpvaart. Met een transporteur werden de schelpen op een grote hoop gestort. Met behulp van een Jakobladder werden ze naar een hoger deel van de kalkoven gevoerd en in de oven gestort. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De schelpkalk werd in de vorige eeuwen veelal gebruikt als metselkalk bij de bouw van huizen, kerken of kastelen.
De schelpenvisserij, het vervoer over de Schulpvaart en de kalkovens hebben een enorme betekenis gehad in het dagelijks leven van de Castricummers. Velen waren er voor hun  bestaan van afhankelijk; het was zeer zwaar werk waar weinig voor werd betaald, velen hadden dan ook een arm bestaan. Vaak waren er strubbelingen over het naleven van de voorschriften, die plaatselijk waren ingesteld; enkelen probeerden deze te ontduiken door onder de prijs te verkopen. Ook de schout Pieter Kieft werd veelvuldig beticht van een oneerlijke handelwijze in de schelpenhandel. Kortom de schelpenvisserij en handel heeft in de loop der eeuwen zoveel gemoederen in Castricum bezig gehouden, dat dit onderwerp het hoofdthema vormt voor dit jaarboekje. In dit jaarboekje komen allerlei facetten van het schelpenvissen, het vervoeren en het verwerken van de schelpen in de kalkovens, aan de orde.

Dit eerste artikel gaat over de schelpenvisserij, waarbij verscheidene plaatselijke verwikkelingen, betreffende de schelpen nering in de afgelopen eeuwen, worden genoemd. In de hierna volgende artikelen in dit jaarboekje worden de verwerking van de schelpen in de kalkovens, de geschiedenis van de Schulpvaart en de bewoners van het Schulpstet beschreven.

Een fragment van een kaart uit 1844. Aan de onderzijde de Noordzee. Op dit kaartje zijn met streepjes de twee schelpenroutes vanaf het strand naar het Schulpstet aangegeven. De route vanaf Bakkum aan Zee liep langs het commissarishuis en vanaf Castricum aan Zee langs De Brabantse Landbouw.
Een fragment van een kaart uit 1844. Aan de onderzijde de Noordzee. Op dit kaartje zijn met streepjes de twee schelpenroutes vanaf het strand naar het Schulpstet aangegeven. De route vanaf Bakkum aan Zee liep langs het commissarishuis en vanaf Castricum aan Zee langs De Brabantse Landbouw.

Het schelpen vissen

De schelpenvissers, ook wel schulpers of schulpmenders genoemd, schepten bij een dalend getijde de schelpen langs de waterlijn of visten ze uit de branding met een beugelnet. Dit werktuig bestond uit een rechthoekige stalen beugel met een houten steel. Aan de voorzijde was de beugel voorzien van een schraapplaat, binnen de beugel was een net bevestigd. De visser sleepte het beugelnet achteruitlopend door de branding, totdat het net voldoende gevuld was. Vervolgens werd de beugel in het water op en neer bewogen om het aanwezige zand weg te spoelen en werd de beugel in de kar geleegd. Ook werden de schelpen wel in hopen op het strand gelegd. Als er voldoende schelpen waren, werden ze in de schelpenkar geschept. De karakteristieke schelpenkar stond hoog op twee wielen om de branding goed te trotseren; de wielen hadden brede velgen om niet te diep in het mulle zand weg te zakken. De kar werd door een paard getrokken.

Ansicht van schelpenvisser en schelpenkar.
Ansicht van schelpenvisser en schelpenkar. In het onderschrift wordt aangeduid ‘De Duiker’. De duiker is een buis onder de weg die er ligt ten gerieve van het Koningskanaal. De duiker is nog zichtbaar iets ten oosten van de ingang naar Dijk en Duin. De kaart is gedateerd 3 januari 1901 met bijgeschreven de naam M. van Benthem. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Om een idee te geven om welke hoeveelheden het ging: in het jaar 1821 werden er in totaal 1.602 lasten schelpen aangevoerd door ongeveer 60 schulpers. Een last is een inhoudsmaat van drie hoed en staat gelijk aan de inhoud van een schuit vol schelpen. In de opgaven aan de provinciale overheid over de periode 1851 tot 1861 varieerde de hoeveelheid schelpen, die per jaar in Castricum werden gevist, door de wisselende weersomstandigheden nogal sterk: van minimaal 3.700 tot maximaal 9.368 kubieke meter. Volgens diezelfde opgaven werden langs de Noordhollandse kust de meeste schelpen gevist op het strand van Texel, gevolgd door de Egmonden, Castricum en Wijk aan Zee.

De schelpdieren

Op het land levende weekdieren, zoals huisjesslakken, bouwen hun huis op uit koolzure kalk. In de zee levende weekdieren bouwen stevige schelpen met op de zeebodem aanwezige grondstoffen.
De sterkte en de dikte van de schelpen is afhankelijk van de omgeving waarin de schelpdieren leven. De in de branding levende schelpdieren, zoals alikruiken, maken dikke schelpen. Een brak watermilieu is minder gunstig voor de vorming van een stevige schelp. De schelpen, die langs de Noordzeekust ‘gevist’ werden, bestonden voornamelijk uit lege schalen van weekdieren die allang geleden gestorven waren.


Jaarboek 21, pagina 4

Het aanbod werd bepaald door de aanwas en het afsterven van de dieren. De aanvoer van schelpen werd ook beïnvloed door de wind. Bij aflandige, dus oostenwind, ontstond een onderstroom naar de kust toe. Hierdoor werden schelpen opgewoeld en naar de vloedlijn gebracht, waar ze verzameld werden door de schelpenvissers.

Frans Zonneveld met zijn schelpen op weg naar huis.
Frans Zonneveld met zijn schelpen op weg naar huis.

De schulpwegen

Het kostte het paard buitengewoon veel inspanning om de kar vanaf het strand door het mulle zand de eerste duinenrij omhoog te trekken. Daarom werden in de kar vaak kleinere hoeveelheden schelpen omhoog gebracht, die bovenop het duin door de visser op een eigen plekje voorlopig even werden neergegooid. Als er een volle karrenvracht boven was verzameld, ging de tocht op huis aan.
En die tocht liep via mulle zandwegen door het duin. In een verhandeling van mr. D.T. Gevers uit 1826 over het toegankelijk maken van de duinvalleien staat letterlijk: “Langs onze kust is er geen punt op hetwelk zoo veel schulpen van het strand werden opgehaald dan tegenover Castricum en Bakkum, vandaar dat aantal schulpwegen door de duinen.”

De duinen waren in de vorige eeuwen particulier terrein en in het bezit van meerdere adellijke families. De paden door de duinen mochten door de schelpenvissers worden gebruikt, mits ze de duinhekken niet beschadigen en niet open laten staan. Dit gebeurde niet altijd: “Alzo verscheyde klagten gedaen worden, dat de duynhekken door de Schulphaelders en andere, die door dezelve komen te passeren, zeer worden beschadigt en aan stukken gereden, om dat dezelve op de karren blyven zitten, en de paarden zo door het slaan en stoten weten te leeren de hekken met de borst open te lopen en met geweld daar door te ryden, dat de hekken blyven open staan, of zo sterk toeslaan, dat ze aan stukken raaken, waar door veele schade word veroorzaakt.” Dit wordt in 1731 opgetekend bij het instellen van een plaatselijke verordening, waarin bij overtreding een boete van 42 Kennemer Schellingen betaald moet worden.

 De schelpenkar moest door het mulle zand over de eerste duinenrij worden getrokken.
De schelpenkar moest door het mulle zand over de eerste duinenrij worden getrokken.

Van ‘Castricum aan Zee’ werden de schelpen door het duin over het pad gevoerd, dat nu nog ‘de Oude Schulpweg’ wordt genoemd. Dit pad liep verder langs Kijk Uit, de Kramersweg, de Mient, de Bakkummerstraat en de Stetweg naar het Schulpstet. Van het gebruik van dit zandpad als schulpweg weten we iets meer door een rechtszaak in 1929. Aanleiding hiertoe vormde de bekeuring, die de rijksveldwachter Gorter had opgemaakt tegen ene Nicolaas de Jonge vanwege het lopen op de Oude Schulpweg, terwijl dit duinterrein eigendom is van de ‘Hollandsche Duinmaatschappij’ en er borden ‘verboden toegang’ zijn geplaatst. Eigenlijk was dit een proefproces en Gorter was gevraagd een proces-verbaal op te maken om een rechterlijke beslissing uit te lokken over de vraag of de weg – ja dan nee – openbaar was. De vorige eigenaar van de weg, de heer Gevers, is in 1922 overleden en heeft nooit bekeuringen voor het gebruiken van de weg doen opmaken. De weg is volgens de processtukken een zandweg, met gedeeltelijk verharde stukken, terwijl de weg op sommige stukken in het geheel niet meer te zien is, hoewel de richting wel duidelijk naar zee was. Tijdens de rechtszaak komen verscheidene getuigen voor de rechter. Volgens jonkheer Gevers, zoon van de vroegere eigenaar, is de weg nooit openbaar geweest. De 76-jarige boswachter Dirk Dokter weet nog dat zestig jaar geleden (1869) die weg gebruikt werd door de schelpenvissers. Burgemeester Lommen en de gemeentesecretaris Van Lunen melden dat deze weg in de ontwerplegger van de wegen was opgenomen, maar door Gedeputeerde Staten (GS) de beslissing in 1929 was opgeschort. Ook de 87-jarige Klaas van den Berg staat voor het getuigenbankje. Hij meldt: “lk was destijds strandvonder te Castricum. Vijftig jaar geleden werd de Oude Schulpweg te Castricum door de schelpenvisschers gebruikt, evenals door mij zelf. Die visschers onderhielden den weg. Het was een zandweg. Ook andere personen mochten daar loopen zonder bijzondere vergunning en niemand maakte daar aanmerking op. Ik weet niet wanneer de borden met ‘verboden toegang’ daar gekomen zijn. Er waren destijds nog 80 schelpenvisschers te Castricum. Ook zelf was ik schelpenvisscher. Iedereen uit Castricum kwam op dien weg en men mocht ook buiten den weg in de duinen loopen, zonder dat er aanmerking op werd gemaakt.” Nog zes oudere dorpsgenoten komen aan het woord om te verklaren dat zij vroeger vrij van de weg gebruik konden maken. In het vonnis blijft de weg particulier bezit en wordt de verdachte veroordeeld tot de betaling van een symbolisch bedrag van vijftig cent.

Commissarishuis en Glopsweg. Zeeweg in Bakkum.
Commissarishuis en Glopsweg. Zeeweg in Bakkum. Schilder Meine Krist. Foto Jacques Schermer. Toegevoegd.

Ook werden de schelpen vanaf ‘Bakkum aan Zee’ over een zandpad, de Glopsweg geheten naar het Stet vervoerd. Dit zandpad is in 1924 bestraat en is toen ‘de Zeeweg’ gaan heten. De bestrating van de Zeeweg betekende een enorme verbetering voor de schelpenvissers. Op de dag van de officiële opening op 19 mei 1925 reden ongeveer 50 schelpenkarren en wagens als eerste over de pas geopende weg. In deze eeuw werden de schelpen alleen nog via de Zeeweg naar het Schulpstet vervoerd. Het was een vertrouwd dagelijks beeld dat vele schelpkarren op weg waren naar het Schulpstet.

Optocht in verband met opening Zeeweg.
Optocht in verband met opening Zeeweg. Eindelijk is de Zeeweg bestraat en dat wordt gevierd met een officiële toespraak door burgemeester Lommen, de fanfare is erbij en ongeveer 50 schelpenkarren en wagens reden over de pas geopende weg. Collectie Ou-Castricum. Toegevoegd.

Jaarboek 21, pagina 5

De schelpenvisserij in Castricum in vroeger tijd

Door de ligging van Castricum aan de Noordzee hebben vele inwoners van Bakkum en Castricum gedurende meerdere eeuwen hun middel van bestaan gevonden in de schelpenvisserij, vaak in combinatie met de landbouw. Uit vele oude akten blijkt de betrokkenheid van onze dorpsbewoners met de schelpenvisserij en zijn er allerlei verwikkelingen geweest, die veler gemoederen bezig hielden. Al in de eerste keuren van het dorp – nu zouden we spreken over de plaatselijke politieverordening – was een lijst met bepalingen waaraan men zich had te houden. In de keuren van 1685 lezen we onder andere dat “gene schilpers of ingezetenen zullen vermogen hunne wagens of karren op heere of andere wegen te zetten, op de boete van twaelf stuyvers”.

 De route van de schelpenvissers over de Zeeweg. Door een diep karrenspoor werd de kar voort getrokken. In de jaren 1923-1925 werd de Zeeweg bestraat. Rechts op de foto het jachthuis 'Fochteloo'.
De route van de schelpenvissers over de Zeeweg. Door een diep karrenspoor werd de kar voort getrokken. In de jaren 1923-1925 werd de Zeeweg bestraat. Rechts op de foto het jachthuis ‘Fochteloo’.

Al in de middeleeuwen was er sprake van regelingen. Zo was er een privilege uit het jaar 1394 van Hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, die toen de belastingen op het ‘mennen’ (opvissen en vervoeren) van schelpen afschafte.

Doorlopend is er in Castricum strijd geweest over de rechten en plichten van de schelpenvissers en de opkopers. Zo wordt in 1703 op verzoek van Jan Doetse, Albert Bouwe en Cornelis Jansz Capteijn, die betrokken waren bij de schelpennering, voor Jacob Damdijk, notaris te Egmond aan Zee, door vijf schelpenvissers een verklaring onder ede afgelegd dat het in de Egmonden reeds lang gebruikelijk is dat het elke schelper vrij staat om zijn schelpen aan wie of waar dan ook te mogen vervoeren of verkopen, zonder dat iemand daar iets tegenin kan brengen.

Deze verklaring stond niet op zichzelf. Op dat moment diende het verzoek van de regenten en armenvoogden van Castricum en Bakkum aan de Staten van Holland en Westfriesland om het recht te hebben met uitsluiting van alle anderen om alle schelpen, die op het grondgebied van de eigen gemeente op bet strand gevist worden, te mogen inkopen, weer verkopen en afleveren.
Tegen dit verzoek zijn de schelpenvissers van Castricum en Bakkum en de Regenten van Akersloot namens hun ingezetenen, fel gekant. De schelpenvissers Jan Doetse, Aalbert Cauwe, Gerrit Jansz. Witsenburg, Claas Hermansz. Oosterman, Jacob Ariensz., Lauris Gijsbertsz. en Ary Jansz. Pronk richten zich in een uitvoerig schrijven aan de Staten. Zij beschouwen het verzoek strijdig met de algemene vrijheid van handel en het al zeer lang bestaande gebruik in de dorpen om vrij te zijn om te mogen kopen en verkopen en schelpen af te leveren. Met verschillende argumenten wordt geageerd tegen het verzoek, dat bij invoering een groot nadeel voor de schelpenvissers zou inhouden.

 De bestrating van de Zeeweg was voor de schelpenvissers een enorme vooruitgang. Massaal gaven ze hiervan blijk bij de feestelijke openstelling op 19 mei 1925 door burgemeester Lommen.
De bestrating van de Zeeweg was voor de schelpenvissers een enorme vooruitgang. Massaal gaven ze hiervan blijk bij de feestelijke openstelling op 19 mei 1925 door burgemeester Lommen.

Op 9 februari 1704 wordt er opnieuw een verklaring afgelegd, ditmaal voor notaris Aris van der Mieden in Alkmaar. Op verzoek van de Regenten van Akersloot verklaart Mies Dirksz., schelpenvisser en wonende in Bakkum en van competente ouderdom dat hij in de zomer van het jaar 1702 samen met andere schilpmenders (schelpenvissers) door Comelis de Bra, schout van Castricum en secretaris van Bakkum, was ontboden in de herberg ‘de Roskam’ te Bakkum, waarbij de Schout het voorstel deed dat de schelpenvissers hun schelpen zouden leveren aan de Regenten van Baccum met uitsluiting van de schelpvaarders van Akersloot. Hierop werd opgemerkt dat de Akersloters nog vrij veel geld tegoed hadden van de schelpenvissers en wat zij hiermee dan aan moesten. De Bra antwoordde hierop dat dit geen probleem vormde: “Dat die van Akersloot als Sij wat van Haar te eijsschen hadden tot Baccum ofte tot Kastricum te Reght moesten comen ende dat Hij het Reght ende de procedure wel ses a seven jaren langh kon slepende houden, ’t welk ook alsoo mede gesegd en bevestight werd door Jan Laurisz ende Aalbert Jacobsz, Schepenen van Baccum.”
Jan Dirksz. Winter, 44 jaar oud, ook wonende in Bakkum verklaart: “Hoe waar is dat Hij getuijge om op een eerlijke wijse sijn Kostwinningh te soeken wel genegen was om het schulpmennen te beginnen, dogh dat hij in geen staat sijnde om de onkosten van den inkoop van paarden kar te konnen ondergaan sigh nu onlanghs geleden geadresseert heeft aan de Regenten van Baccum met versoek dat sij hem daervan gelieve te voorsien, gelijk de Akersloters sulcx gewoon waeren te doen aan personen die van haar selven daartoe onmaghtigh waren, ende dat hij getuijge dan alle sijne schulpen aan Haar soude leveren, dogh dat de Regenten het voorschreven versoek afsloegen, en van de hand wesen.”

Op 19 augustus 1706 is er een akkoord tot stand gekomen door bemiddeling van twee commissarissen van de Staten van Holland en Westfriesland tussen de Regenten van Akersloot aan de ene kant en de Regenten van Castricum en Bakkum aan de andere kant. Het akkoord behelst de levering van de schelpen aan inkopers, voor de ene helft door de Regenten van Akersloot en voor de andere helft door de Regenten van Castricum en Bakkum. Verder mag er niet meer dan 23 stuivers


Jaarboek 21, pagina 6

worden gerekend voor een schuit met schelpen, die op de stetten van Akersloot wordt afgeleverd.

Nu is nog een kasboek ‘Memory Boek van de Schilpen van den Jaare 1708’ in het archief van de gemeente Castricum bewaard gebleven. In dit boek worden allerlei inkomsten en uitgaven gespecificeerd en worden de vele namen van schelpenvissers en schelpenvaarders genoemd. Vertrouwde Castricumse namen komen erin voor, zoals Duinmeier, Kuijs, Stuifbergen en Zonneveld. Aan posten staan genoteerd onder andere de opbrengst van de afgeleverde schelpen, de vrachtlonen, de afdracht aan de ambachtsbeer van Castricum, de kosten van aanschaf van nieuwe schuiten en van gereedschappen, zoals kruiwagens en schoppen.

Allerlei zaken moeten worden geregeld en blijkbaar contractueel vastgelegd, anders ontstaat er onenigheid tussen de Regenten van de verschillende dorpen. Zo bestaat er ook een reglement voor het eerlijk en nauwkeurig meten van de hoeveelheden schelpen. In 1718 wordt er door de drie dorpen gezamenlijk een schelpenmeter aangesteld, die geen schelpenvaarder mag zijn en in Akersloot moet wonen. De schelpenmeter moet alleen dan de aangeboden schelpen meten als de grootschipper dit wil; hij ontvangt daarvoor per hoed (is circa 10 hectoliter) schelpen een stuiver als meetloon als er bij de schelpenvaarder geen ondermaat wordt gemeten. Is dit wel het geval dan moet de schelpenvaarder voor elke achteling (is circa 30 liter) aan ondermaat drie stuivers betalen. Is de totale ondermaat zes achtelingen of meer dan moet er vanaf dat tekort 18 stuivers per achteling aan boete worden betaald. De opbrengst aan boetes komt voor elk een derde aan de schout, de armen en de schelpenmeter. Deze regeling blijft vele jaren van kracht; een nieuwe schelpenmeter wordt benoemd als de drie dorpen het eens zijn met de kandidaat.

De vlet 'Door gunst verkregen' van Freek Hollenberg in de Schulpvaart.
De vlet ‘Door gunst verkregen’ van Freek Hollenberg in de Schulpvaart. Freek Hollenberg was de laatste schipper van ’t Stet. De woning aan de linkerkant is een gedeelte van het Lange Pannenhuis. Dit was gebouwd aan de Schulpvaart voor de huisvesting van vletschippers, ook wel schelpenvaarders genoemd, die hun brood verdienden in de schelpennering. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1765 waren een aantal grootschippers uit onder andere Makkum en Zwartsluis bij de gerechtsbode van Castricum gekomen. Zij lagen met hun schelpenschepen in Akersloot en hadden bij verschillende schelpenvissers gevraagd om de schelpen voor de gebruikelijke prijs voor zes gulden per schuit te leveren. De schelpers wilden niet voor deze prijs leveren “voor Reden van Meesters te zijn van haar eygen goed”.

Het reglement van 1771

De behoefte aan een reglement, waaraan de verschillende personen die betrokken zijn bij de
schelpenhandel zich zouden moeten houden, werd steeds groter. Het was al verschillende keren voorgekomen dat door wangedrag van schelpenvissers of schelpenvaarders (het niet willen leveren voor de vastgestelde prijs, te slechte kwaliteit van de schelpen door zand en gruis) de grootschippers uit het Alkmaardermeer zijn weggevaren om op andere plaatsen schelpen te laden. Hierdoor bestond het gevaar dat de schelp nering hier in verval zou raken en er vele huisgezinnen tot armoede zouden vervallen.
De besturen van de gemeenten Akersloot, Bakkum en Castricum hebben op 18 maart 1771 een reglement in werking gesteld. Hierbij had het dorp Akersloot het recht om de helft van de schelpen van het Stet af te voeren en de dorpen Bakkum en Castricum de andere helft.

Het reglement uit 1771 gedrukt bij Jan Bosch in Haarlem.
Het reglement uit 1771 gedrukt bij Jan Bosch in Haarlem.

In het reglement, dat was gedrukt te Haarlem door Jan Bosch, boek- en papierverkoper (zie afbeelding), staan uitvoerig de rechten en plichten vermeld van de verschillende personen, die bij de schelpenhandel betrokken zijn. Dit zijn de schelpenvissers, toen nog veelal schulpmenders genoemd, de vletschippers, toen nog schulpvoerders of schuitenvoerders genoemd, de keurmeester, de schulpmeter, de opzichter, de grootschippers en de kopers van de schelpen.
In het reglement zijn 69 artikelen of bepalingen opgenomen, verdeeld over de verschillende functionarissen. Om enig idee te hebben wat er zoal omging in de schelpenhandel worden aan de hand van dit register hier de belangrijkste bepalingen vermeld.

De schelpenvisser

De schelpenvissers moeten hun schelpen brengen op de schulpstetten van Castricum. Elke schelpenvisser heeft daar een eigen stet of huurt een schulpstet. Voor deze stortplaats moet hij een wit geschilderde paal hebben staan met daarop in zwarte letters zijn naam en volgnummer. De schelpenvisser krijgt een vaste prijs voor zijn schelpen; hij mag niet onder de vastgestelde prijs verkopen. Hij mag ook niet zelf de schelpen vervoeren of laten vervoeren, tenzij hij dit al deed voor het nieuwe reglement van kracht werd. In dat geval mag hij dit voor zijn eigen schelpen blijven doen, totdat zijn schuiten versleten zijn, zonder aan die schuiten enige reparatie te mogen verrichten.
Verder mag de schelpenvisser zijn schelpen verkopen aan particulieren, die geen aandeel hebben in de handel op het Alkmaardermeer en mits hij ze niet onder de vastgestelde prijs verkoopt. Van iedere schelpenvisser moet bij de opzichter bekend zijn, diens naam, adres en met hoeveel karren hij schelpen uit zee haalt.

De schuitenvoerder

De schuitenvoerders moeten in volgorde van de paalnummers de schelpen van de schulpstetten vervoeren naar de grootschippers in het Akerslotermeer. Zij worden aangesteld door het gerecht van hun dorp, leggen daarbij de eed af en krijgen een aanstellingsakte; die zij bij de opzichter moeten laten registreren. Als de grootschippers op het meer komen laden, dan moeten afwisselend de schuitenvoerders van Akersloot of van Castricum-Bakkum hen de schelpenlading geven.

De schuitenvoerders krijgen een vast loon voor elke schuit; zij mogen niet meer ontvangen. In dat jaar 1771 werd aan de schuitenvoerders per schuit 23 stuivers aan vrachtloon betaald. De schuitenvoerders mogen geen schelpen voor eigen rekening uit zee halen of laten halen. Het laden van de schelpen in de schuiten moet gebeuren door of voor rekening van de schuitenvoerder. Hij moet 72 kruiwagens laden in zijn schuit. Bij extra hoog of laag water mag hij in overleg met de opzichter hiervan afwijken.
Alle schuitenvoerders behoren tot een en dezelfde opzichter. Zij mogen niet vertrekken zonder dat de opzichter hiervan op de hoogte is.


Jaarboek 21, pagina 7

Om het vertrek van de schuiten te kunnen regelen, wordt op kosten van de ambachtsheer van Bakkum een afsluitboom in de Bakkummervaart aangelegd. De boom wordt afgesloten met een slot, dat voor zonsopgang en na zonsondergang door de opzichter wordt geopend.
Als een schuitenvoerder wegvaart moet hij aan de opzichter opgeven zijn naam, hoeveel kruiwagens hij geladen heeft, van welke mender de schelpen geladen zijn en bij welke paal. De opzichter moet hiervan een nauwkeurige boekhouding bijhouden.
De grootschippers of de gerechten van Akersloot, Castricum of Bakkum kunnen gelasten om de schelpen, die de schuitenvoerder heeft geladen, door de beëdigde schulpmeter te laten nameten. De schuitenvoerder neemt van de grootschipper het geld voor de geleverde schelpen in ontvangst en draagt dit geld af aan de opzichter.

De Schulpvaart langs de Zeeweg.
De Schulpvaart langs de Zeeweg. Er wordt gezegd dat het een overblijfsel is van het oerij. Hoe dan ook, het is een prachtig stukje natuur. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De keurmeester
De schelpen moeten door de keurmeester, die in Akersloot moet wonen, worden gekeurd. De keurmeester krijgt daarvoor als meetloon 1 stuiver voor elke schuit van drie hoed, te betalen door de grootschippers. De keurmeester mag geen schulpmender of schuitenvoerder zijn, maar wel schulpmeter. Hij zal verder geen deel mogen hebben in de schelpenhandel. Hij wordt aangesteld door het gerecht van Akersloot.

De schulpmeter
De schelpen moeten door de schulpmeter, die in Akersloot moet wonen, worden gemeten. De schulpmeter zal alleen op last van de grootschippers de aangevoerde schulpen moeten meten en krijgt daarvoor als meetloon van de grootschipper 1 stuiver voor elke hoed schelpen. Als er sprake is van ondermaat dan moet het meetloon worden betaald door de schuitenvoerder. Hij ontvangt dan een deel van de boete die snel hoger wordt bij toenemende ondermaat. De schulpmeter mag geen schulpmender of schuitenvoerder zijn, maar wel keurmeester. Hij mag verder geen deel hebben in de schelpenhandel. Hij wordt aangesteld door de gezamenlijke regenten van Akersloot, Castricum en Bakkum.

De opzichter
De opzichter over de schulpmenders en schuitenvoerders mag zelf dit beroep niet uitoefenen, noch enig ander aandeel mogen hebben in de schelpenhandel. Hij moet bij het Schulpstet en de (afsluit)boom wonen. Hij wordt aangesteld door het gerecht van Bakkum en geniet als salaris voor het boekhouden en het opmaken van de rekening een bedrag van twee stuivers voor elke schuit, te betalen door de schelpenvisser, wiens schelpen worden afgevoerd. De opzichter moet regelmatig de kruiwagens van de schuitenvoerders nazien, of die geijkt en in orde zijn
Het geld dat de opzichter gedurende de gehele week van de schuitenvoerders ontvangt, wordt op maandagmiddag uitbetaald aan de schulpmenders, met aftrek van de vrachtlonen van de schuitenvoerders en het salaris van de opzichter.

De grootschippers
De grootschippers of kopers nemen de schelpen af van de schuitenvoerder voor een vastgestelde prijs. Voor elke bepaling, die niet wordt opgevolgd, is in het reglement een boete vastgesteld; de boete wordt verdeeld voor elk een derde over de aanbrenger, de schout en de armen van bet betreffende dorp.

Wapen van Geelvinck van Backum.
Wapen van Geelvinck van Backum. Mr. Nicolaas 1749-1765, Mr. Joan 1795-1802. Een ambachtsheer oefende in een plaats of dorp het gezag uit namens de graaf of na de Middeleeuwen namens de Staten van Holland. Een dorp waar de graaf het gezag erfelijk in leen had uitgegeven aan de ambachtsheer werd een (ambachts)heerlijkheid genoemd. Het gezag in Bakkum werd tot het begin van de 17e eeuw uitgeoefend door de machtige heren Van Egmond, die zetelden op het ‘Slot op den Hoef’ te Egmond aan den Hoef. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De ambachtsheer bemoeit zich met de schelpennering

Hoewel we in Castricum vaak niets merken van de rol die de ambachtsheer hier plaatselijk speelde, vormt de schelpenvisserij een uitzondering. Mr. Joan Geelvinck is ambachtsheer van Castricum en Bakkum in de periode 1764 tot 1802.
Naar aanleiding van het nieuwe reglement benoemt de ambachtsheer op 15 maart 1771 Dirk de Bruijn tot schelpenvoerder van Castricum. Dirk moet samen met de schelpenvoerders van Bakkum en Akersloot bij toerbeurt de schelpen van de schulpstetten van Castricum vervoeren voor een vrachtloon van 15 stuivers per schuit schelpen; ook wordt dan Willem van Huijgen benoemd tot opzichter over de schulpmenders. Door de schout van Akersloot worden een dag later verschillende schelpenvoerders aangesteld en Klaas Blokker als keurmeester.

Al kort na de invoering van het nieuwe reglement is er onenigheid tussen mr. Joan Geelvinck, en de Schout en Schepenen van Akersloot. Geelvinck verblijft veelal in Brussel en bekleedt van 1768 tot 1773 aldaar de functie van Minister Plenipotentiaris (red: gevolmachtigd) van Hare Hoog Mogenden aan ’t Hof.
Zijn zaken worden hier behartigd door zijn rentmeester Willem Groepen, die woont op huize Cronenburg te Castricum (nu waarschijnlijk boerderij Kronenburg).

(Rentmeester) Groepen had in mei 1771 de schelpenvoerders van Bakkum en Castricum gelast om het keurgeld van een stuiver per schuit schelpen van drie hoed niet af te dragen, omdat het keuren niet, of niet goed gebeurt en de kans bestaat dat de grootschippers naar elders uitwijken voor een betere kwaliteit schelpen. Geelvinck had besloten om een prijsverhoging van drie stuivers per schuit voor de grootschippers op te leggen, en wel twee stuivers voor de opzichter op het Schulpstet en één stuiver, die de keurmeester te Akersloot verdient. Tegen dit besluit komen de poldermeesters van de Groot-Limmerpolder en de Heren van Alkmaar als ambachtsheren van Akersloot en als poldermeesters in het geweer, omdat deze heffing er de oorzaak van zou zijn dat de grootschippers wegbleven, hetgeen een groot nadeel betekende voor de Groot-Limmerpolder. Willem Groepen verwijst namens Geelvinck echter naar de keuren en vermeldt dat Akersloot één stuiver trekt voor de keur en de Heer van Castricum, als eigenaar, niet meer dan vijf stuivers vrachtloon trekt van zijn schuiten.

In de daaraanvolgende maanden wordt de nodige correspondentie gevoerd tussen Geelvinck, Groepen, de Schout van Akersloot en de burgemeesters van Alkmaar. Pas op 11 april 1772 wordt na onderlinge overeenstemming een bijeenkomst belegd in de Oude Schuttersdoelen te Alkmaar tussen de ambachtsheer van Castricum en de burgemeesters en regeerders der stad Alkmaar; de laatsten in hun functie als ambachtsheren van Akersloot. Geelvinck had voordien uitdrukkelijk te kennen gegeven, dat hij de heren in deze functie wilde spreken en hen daarom niet wilde ontmoeten op het raadhuis van Alkmaar.

In een ‘minnelijcke conferentie’ in de Oude Schuttersdoelen worden de problemen opgelost en lijkt Geelvinck zijn zin gekregen te hebben. Het reglement van 18 maart 1771 wordt alsnog bindend verklaard. Verder wordt nog toegevoegd dat de schulpmeter en de Opzichter gehouden zijn een behoorlijk certificaat te geven aan de inlader met daarop aangegeven nauwkeurig de hoeveelheid schelpen en de prijs van iedere hoed schelpen, opdat de kopers niet door de schippers noch de inladers kunnen worden gedupeerd.

In 1775 zijn er nog enkele aanvaringen geweest tussen Geelvinck en de Regenten van Akersloot. De opzichter Willem van Huijgen had een schip van Cornelis Klaasse van Akersloot aan de ketting gelegd, omdat daarmee schelpen buiten de nering om naar Krommenie waren vervoerd, wat door de ambachtsheer was verboden. Juriaan Colthoff, de schout van Akersloot, stelt dat Akersloot het recht heeft op de helft van de schelpen. Enkele dagen later laat Colthoff het schip van Pieter Swaaij, die de schelpen voor Bakkum en Castricum vervoert, aan de ketting leggen. Vanuit zijn buitenplaats Horstendael onder Hillegom antwoordt Geelvinck onmiddellijk: “Dog verwagte nu antwoord van Uw wat de reden is, dat gy de bovegen. Schuyt aen de ketting hebbe gelegt, en of van intentie syt om hem nog langer te houden, sal als dan ook mijne mesure nemen, Uw Ed. kunt versekert syn dat so gy lust hebbe van de saak wederom in de war te brengen, ik als dan sal maken dat de schulpen op ene andere wyse sullen wer den vervoert, opdat mijne inwoonders door caprices niet tot de bedelsak sullen komen, verwagte hierop ten spoedigste antwoord.”

Het reglement van de schelpnering bleek niet volledig te voldoen, doordat allerlei lieden niet alleen voor zich zelf gingen ‘schulpen’,


Jaarboek 21, pagina 8

maar dat ook voor anderen gingen doen, waardoor ze veel vaker aan de beurt waren om schelpen af te leveren of in de termen van die tijd om ‘aflossing te mogen genieten’. Door dit soort praktijken ontstond onrechtvaardigheid en bij de aflevering de nodige wanorde wat tot het verval van de schelpen nering zou kunnen leiden.

Het reglement uit 1781 gedrukt bij Jan Coster in Alkmaar.
Het reglement uit 1781 gedrukt bij Jan Coster in Alkmaar.

Daarom werd in 1781 een nieuw reglement ingesteld waarbij vier gecommitteerden werden aangesteld. Voor Bakkum waren dit Teunis Doetze en Jan Florisz. Twisk en voor Castricum Gerrit de Groot en Albert Knaap. De vier gecommitteerden vormden te samen met de Schout van Bakkum en Castricum de Directie over de schelpen nering. De schulpmenders moesten binnen acht dagen precies aangeven bij de gecommitteerden met hoeveel karren zij zelf schulpen of laten schulpen en/of wie zij voor zich laten schulpen. Met het nieuwe reglement werd de wildgroei van het aantal schelpenafleveringen tegengegaan. Zo kreeg alleen de schulper recht op aflossing als hij zelfstandig woonde en mocht ook niemand voor meer dan een persoon aflossing genieten.

Joachim Nuhout van der Veen.
Joachim Nuhout van der Veen werd geboren op 23 jan. 1756 te Amsterdam. Hij was schout van Castricum en Bakkum van 1780 tot 1814. Op 12 april 1833 is hij overleden in Alkmaar. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Daarna waren niet alle ongeregeldheden opgelost, want in 1790 klaagt schout Joachim Nuhout van der Veen in de gemeenteraad dat vele schulpmenders zich niet hielden aan het reglement: zij verkochten hun schelpen onder de vastgestelde prijs, lieten de schelpen met goedvinden door de schippers vervoeren, waarbij het geld niet aan de opzichter werd afgedragen. De schout gaat de naleving van het reglement strenger controleren en legt boeten op bij overtredingen.

In 1804 was ook iets gebeurd wat tegen de wil van de schout van Bakkum en Castricum was geweest. De gecommitteerden Aldert Dirksz Knaap en Comelisz. Engelsz. Schrama hadden goedgevonden om “aan personen van elders alhier met de woon komende en van eene behoorlijke acte van indemniteit (bewijs dat bij armlastigheid de inkomende nieuwe inwoner ten laste kwam van de vorige gemeente ) voorzien, eene tourbeurt in het afllossen der schulpen te verlenen. Zij riepen zelfs op eigen gezag de schulpmenders bijeen om over diergelijke zaken bij stemming te beslissen”.

Klachten tegen de schout Pieter Kieft

Gedurende de ambtsperiode van de schout Pieter Kieft zijn er eigenlijk aanhoudend problemen met de schelpenvissers en zijn er klachten over het gedrag van de schout, die tevens als particulier koopman bij de schelpenhandel betrokken is. Dit gaat meerdere keren zelfs zo ver dat de schelpenvissers hun toevlucht zoeken bij het Provinciebestuur.
In 1818 beklaagden zich enkele schulpers onder aanvoering van Jacob de Graaf junior over het willekeurig gedrag van de schout, die zich niet hield aan het bij toerbeurt afleveren van de schelpen en die bepaalde schulpers uitsloot van levering, omdat zij hun schelpen niet voor een lagere prijs aan hem zouden willen verkopen.
De Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland, de toenmalige benaming van wat we nu de Commissaris van de Koningin noemen, neemt de klachten serieus. Hij stuurt de brief naar de Gemeenteraad van Castricum en vraagt om commentaar. Bovendien geeft hij de heer Van Foreest opdracht om de klachten te onderzoeken. Deze komt na enig onderzoek met het voorstel om het reglement aan te passen, zonder uitsluitsel te geven of de klachten tegen de schout gegrond zijn.
In datzelfde jaar wordt door de gemeenteraad een nieuw reglement vastgesteld, waarbij het kopen en afleveren van schelpen duidelijker waren geregeld.

Enkele jaren later, in 1822, beklagen Dirk Nanne en Pieter Mors, beiden schelpenvissers, zich in een brief aan Gedeputeerde Staten (GS), dat zij hun schelpen niet mogen verkopen, terwijl volgens artikel 12 van het reglement het aan een ieder vrij staat om schelpen van de schulpmenders te kopen en dat die kopers van een bepaald aantal schuiten schelpen na redelijk overleg met de gecommitteerden een lossing van schelpen zal worden toegestaan. De klacht is verder dat de gecommitteerden wel aan andere schulpmenders, die 14 tot 16 koeien melken, dit recht verlenen en dus heel partijdig te werk gaan. De briefschrijvers mogen alleen hun schelpen verkopen aan iemand die de goedkeuring van de Gecommitteerden geniet. Zij vragen een snel besluit van GS, omdat het nu de tijd is dat de meeste schelpen door de kalkbranders worden weggehaald en nu reeds hun beurt door de boekhouder van de schelpen nering is overgeslagen.

Het gemeentebestuur geeft toe dat artikel 12 het verkopen van schelpen weliswaar niet verbiedt, maar meent desondanks dat zij hieraan niet hun goedkeuring kunnen hechten en stellen daarom voor om het reglement aan te passen. Vier gemeenteraadsleden schrijven buiten medeweten van de burgemeester aan de Gouverneur, dat deze verkopen geen plaats meer mogen hebben. In een privé-schrijven van de schout aan de Gouverneur stelt deze voor om in het artikel een passage op te nemen, waarin het kopen van schelpen van de schulpmenders alleen is toegestaan in de winterperiode van 1 november tot 1 februari. Kieft geeft daarbij aan dat hij van mening verschilt met de Gemeenteraad; zoals uit vele klachten blijkt, dient de schout vooral zijn eigen belang en gaat hij daarbij niet altijd eerlijk te werk. Na uitvoerige beraadslagingen van de gemeenteraad wordt in eensgezindheid voorgesteld om het kopen van schelpen toe te staan in de periode van 15 oktober tot 1 maart. Ook de ambachtsheer, de Heer Schuyt van Castricum, wordt om advies gevraagd; hij keurt deze verandering van het reglement goed.

Daarmee is de kous nog niet af; de gecommitteerden blijven weigeren om Dirk Nanne en Pieter Mors in hun erkende recht te herstellen en gelasten de boekhouder om de beurt van aflossing van beide heren over te slaan. De schout meldt dit aan de Gouverneur: “Veroorzakende daardoor zeer belangrijke schaden aan de belanghebbenden, terwijl door de willekeurigheid dier gecommitteerden, hunne met moeite in arbeid aangebragtte schulpen moeten blijven liggen, daar intusschen de schulpen van anderen, somtijds met 3 à 4 schepen te gelijk aan de kalkbranders worden afgeleverd, waarin voor zeker eene groote hardigheid bestaat.” Ook Hermanus Beugeling, koopman in schelpen, beklaagt zich dat hij wordt geweigerd


Jaarboek 21, pagina 9

zijn schelpen op z’n beurt af te lossen. Anderen doen een oproep om nog eens te wijzen op het belang van de schelpenhandel en om alles in het werk te stellen om de reglementen te doen naleven. Daarbij wordt bovendien gevraagd om de schout zich niet meer met de schelpenhandel te laten bemoeien of wordt geklaagd over de oneerlijke handelwijze van de schout. Merkwaardigerwijze wordt op de vele signalen over de schout van hogerhand zijn functioneren niet ter discussie gesteld.

 Bij het in functie treden van de gecommitteerden moesten zij de eed afleggen. De bijgaande tekst werd dan uitgesproken. Ook anderen die een bepaalde functie hadden bij de schelpenhandel moesten veelal de eed afleggen en beloven overeenkomstig het reglement hun functie te vervullen.
Bij het in functie treden van de gecommitteerden moesten zij de eed afleggen. De bijgaande tekst werd dan uitgesproken. Ook anderen die een bepaalde functie hadden bij de schelpenhandel moesten veelal de eed afleggen en beloven overeenkomstig het reglement hun functie te vervullen.

Ook Dirk Wijnands schrijft een lange brief aan de Gouverneur, waarin hij een vurig pleidooi houdt voor de instandhouding van de schelpenhandel. Wijnands woont sinds 1818 in Castricum in het herenhuis in de Dorpsstraat, dat in onze eeuw Hermana State wordt genoemd en in de (negentien) zestiger jaren is afgebroken; hij is zelf ook nauw betrokken bij die handel, heeft 24 schulpers in dienst en is ook eigenaar van het ‘Lange Pannenhuis’ aan de Brakersweg.

Het 'Lange Pannenhuis'.
Het ‘Lange Pannenhuis’. In 1830 woont aan de noordzijde de 46-jarige vrijgezel en schelpenvisser Olof Stuifbergen. Naast hem woont Cornelis Zonneveld, oud 58 jaar en schelpenvaarder, zijn vrouw Guurtje Stet, hun zoon Engel en de 49-jarige vrijgezel Willem Duijneveld, schelpenvaarder. Aan de zuidzijde woont het gezin van Jan Baars, oud 45 jaar, schelpenvisser, zijn vrouw Guurtje Arende en hun kinderen Gerrit, Aaltje en Huijgje. Bij hen woont de 61-jarige vrijgezel en arbeider Willem Koster (die van de gemeente Limmen alimentatie ontvangt). Brakersweg 4, 6, 8 in Bakkum, 1980. Foto G. van Geenhuizen. Toegevoegd.

Wijnands wil de vaste prijzen handhaven en de handel beslist niet vrij laten, omdat dan door slechts weinig opkopers de schelpen van de menders worden gekocht tegen een lage prijs die zij ervoor willen besteden om ze vervolgens aan de grootschippers in de Meer af te leveren. In andere plaatsen kunnen de grootschippers de schelpen onmiddellijk van het Stet halen, terwijl de situatie in Castricum heel anders is, omdat de schelpen hier met kleine vaartuigen, die slechts één last kunnen vervoeren, over een afstand van 5 à 6 uur varen. De schulpers zijn niet zelf in staat om hun schelpen te verschepen. Zij kunnen vaak ook niet zo lang wachten tot ze voldoende schelpen hebben om een geheel schip te vullen, waardoor ze genoodzaakt zijn om hun schelpen aan opkopers af te zetten.

Er heerst grote vertwijfeling onder de schulpers. Op 8 mei 1822 worden Joris Hageman, Jacob Veldt en Willem Castricum door een hele grote groep schelpenvissers uit hun midden genomineerd om bij de Gouverneur diens bescherming in te roepen en het behoud van de schelpenhandel ten sterkste te bepleiten. De schelpenvissers verklaren dat de gecommitteerden tot de schelpenhandel door de schout Pieter Kieft samen met Dirk Nanne en Pieter Mors werden belasterd, alsof zij tegen hun plicht zouden handelen en slechte en oneerlijke lieden zouden zijn. De schelpenvissers willen desnoods onder ede verklaren dat de gecommitteerden allen eerlijke lieden zijn op wiens gedrag niet de minste aanmerking kan worden gemaakt. Zij hadden bovendien vernomen dat de schout bij de Gouverneur had verzocht alleen aan hem de directie over de schelpenhandel op te dragen. “Dat wij ondergeteekenden voorts nederig verzoeken, het zijn Hoog Edele Gestrenge gunstig gelieve te behagen om het voorstel van gemelden schout te eenemale te verwerpen, daar wij ons niet dan met schrik en ijzing kunnen herinneren de jammer en ellende, die wij ondervonden tijdens hij schout in dien handel betrokken was en ons allen aan hem cijnsbaar (belastbaar) maakte, waardoor dat ook veelen onzer zich tot de diepste armoede vernederd zagen en het volkomen zeker is, dat zulks weder ons ongelukkig en als dan onherstelbaar lot zou zijn, daar de meesten onzer al tot den armenkas of den bedelstal de toevlugt zouden moeten neemen, terwijl wij integendeel van harte verlangen zouden dat hij schout nimmer eenige bemoeying met dien handel zoude vermogen te hebben, hetzij direct of indirect.”

 Ondertekening door de schelpenvissers van hun verzoekschrift aan de Gouverneur van de provincie Noord-Holland in het jaar 1822. Velen konden niet schrijven en tekenden met een kruis.
Ondertekening door de schelpenvissers van hun verzoekschrift aan de Gouverneur van de provincie Noord-Holland in het jaar 1822. Velen konden niet schrijven en tekenden met een kruis.

De brief is ondertekend door 37 schulpers; 22 van hen tekenen met een kruisje, omdat zij het schrijven niet hebben geleerd.

Namens vele schulpers gaan begin juni van dat jaar 1822 twee van hen naar de ambachtsheer van Castricum, de heer Schuyt in Amsterdam om hem te vragen hun belangen te behartigen en of hij bij de Gouverneur wilde spreken “over de instandhouding der schulp neering, welke het grootste bestaan van Castricum opleverd en tegenwoordig geheel te niet gaat door de inbreuken die op het reglement gemaakt worden”.
Schuyt richt zich tot de Gouverneur en pleit er voor dat het iedere opkoper niet vrijstond de schulpen willekeurig onder de gezette prijs te kopen, waardoor de schelpenvisser voor te weinig geld de schulpen van strand moet halen. Het oude reglement van 1771 wordt


Jaarboek 21, pagina 10

door hem nog van harte onderschreven, terwijl de aanpassingen van 1818 een verslechtering hebben gegeven. Schuyt zou het plezierig vinden als de Gouverneur voor alle mogelijke informatie de heer Gerrit Tromp, opzichter van de schulpen, zou willen ontvangen. Schuyt noemt Tromp een eerlijk en geloofwaardig man, die reeds vele jaren die post heeft bekleed en trouw heeft waargenomen.

Door de aanhoudende stroom klachten besluit de Gouverneur op 6 juni 1822 om het reglement op de schelpennering tot 31 december 1823 buiten werking te stellen en de schulpbazen van hun posten te ontzetten. Op 22 november 1822 wordt er een lange brief, ondertekend door in totaal 75 schelpenvissers en schelpenvaarders uit Castricum, Bakkum en Akersloot, gestuurd naar Gedeputeerde Staten. Zij wijzen op de vele intriges van verschillende personen, waarbij de koopman P. Kieft (zij willen hem niet de schout noemen) een voorname rol speelde, waardoor de Gouverneur werd misleid, met uiteindelijk het gevolg dat de schelpenhandel voor enige tijd vrij is geworden. De schelpenvissers doen een dringend beroep op de Gouverneur om het reglement weer in werking te stellen en de gecommitteerden weer in hun functies te herstellen (dit waren Pieter Bruin, Jan Nijman, Dirk Stuifbergen en Willem Witsenburg). Tevens doen de schelpenvissers daarbij het verzoek om artikel 12 van het reglement van 1818 zodanig te wijzigen dat het aan een ieder verboden wordt schelpen te kopen, anders dan bij de schuit en per last en alleen in het winterseizoen.

De gemeenteraad is in haar advies aan de Gouverneur van mening dat het verzoek tot wijziging kan worden ingewilligd: dat de reglementen en wijzigingen “zeer nuttig voor het belang der Ingezetenen kunnen zijn”. De schout Pieter Kieft reageert in een afzonderlijk schrijven aan de Gouverneur, omdat hij zich persoonlijk in zijn goede naam voelt aangetast door de brief van de schelpenvissers. Kieft meldt onder andere dat hij, terwijl hij gebruik maakte van zijn recht, gepoogd heeft zijn schulpen kwijt te raken, door een opgeruide menigte is mishandeld. Hiervan zijn drie belhamels door de rechtbank te Alkmaar gestraft (slechts met een gevangenisstraf van 8 dagen). Pieter Kieft geeft de schuld van alle ellende aan Dirk Wijnands, die buitensporig veel geld zou verdienen aan het kopen en belenen van schelpen. Deze Dirk Wijnands hoort echter wel bij de grote groep ondertekenaren van het verzoek aan de Gouverneur en heeft dus dezelfde belangen als de schelpenvissers.

Door de Gouverneur worden er, na ingewonnen advies en een onderzoek door de heer Van Foreest, lid van GS, geen termen gevonden om enige wijziging in het reglement aan te brengen.

 Dit bewijs werd afgegeven door de opzichter Gerrit Tromp. Schelpenvaarder Jan Zonneveld heeft 6 hoed schelpen geladen van de schelpenvisser Hendrik Veldt; zij woonden allen op het Schulpstet.
Dit bewijs werd afgegeven door de opzichter Gerrit Tromp. Schelpenvaarder Jan Zonneveld heeft 6 hoed schelpen geladen van de schelpenvisser Hendrik Veldt; zij woonden allen op het Schulpstet.

Het delven van schelpen in de vorige eeuw

Het vissen van schelpen geschiedde aan het strand grotendeels met het beugelnet. In de zomermaanden konden er echter bij stille zee met het beugelnet geen schelpen worden gevist. Daarom werden er onder die omstandigheden schelpen uit het zand aan het strand gedolven; een praktijk die al sinds 1825 bestond.

Vanwege het mogelijk verzwakken van de zeewering werd het van overheidswege in 1856 verboden om kort aan de voet van de duinenrij kuilen te graven en schelpen te delven. Als regel gold een afstand van 500 ellen (345 meter) vanaf de duinvoet, waarbinnen niet mocht worden gegraven.
Het Gemeentebestuur van Castricum komt kort na de instelling van dit verbod op voor de schelpenvissers en doet een verzoek aan GS om deze afstand terug te brengen naar 30 ellen. In een brief schrijft het gemeentebestuur:
“Van tijd tot tijd en in meer bijzonder wanneer de zee door aanspoeling geen schelpen op het strand oplevert, wordt door de veele behoeftige schelpenvissers pogingen aangewend om door veele en moeyelijke ligchamelijke arbeid oude schulpbanken langs het strand op te zoeken, om door uitdelving nog een zuur gewonnen karretje schelpen te verkrijgen; door een geheel verbod van dat bedrijf zou die behoeftige menschen soms voor een geruime tijd in het jaar van hun middel van bestaan verstoken zijn.”
Verder wordt gesteld dat gewoonlijk de laagste waterstand zonder afwaaiende wind reeds 500 el van de voet der duinen bedraagt en aldus voor zodanige uitgravingen geen gelegenheid zou zijn.

Schelpenkarren op het strand van Castricum aan Zee.
Schelpenkarren op het strand van Castricum aan Zee.

Met toestemming van de Commissaris van de Koning in Noord-Holland werd deze afstand teruggebracht tot 30 ellen onder voorwaarde dat de kuilen dadelijk met het uitgegraven zand door de schulpers weer moeten worden dichtgegooid. Hieraan werd echter door de schulpers zeer slecht de hand gehouden, bij herhaling kwamen bij het provinciebestuur klachten binnen van de opzichter van Rijkswaterstaat, dat de gegraven kuilen niet of nauwelijks werden gedicht en dat zelfs binnen de verboden afstand kuilen werden gegraven. Telkens werd het gemeentebestuur van Castricum door de Gedeputeerde Staten gesommeerd om maatregelen te nemen. Uiteindelijk was voor GS de maat vol en werd op 4 november 1857 besloten om het graven van schelpen in de gemeente Castricum te verbieden.


Jaarboek 21, pagina 11

Op 17 mei 1858 schrijven 35 Castricumse schelpenvissers aan het provinciebestuur een door hen allen ondertekende zeer nette en eerbiedige brief, waarin zij stellen dat deze maatregel eigenlijk een totaal verbod inhield van het schelpen delven, wat een grote groep schelpenvissers tot diepe armoede zou brengen en zou dwingen een beroep te doen op de armenkas, terwijl zij dan ook niet de belasting op hun trekpaarden kunnen betalen. Zij vragen om het verboden gebied te beperken tot 10 ellen en beloven de reglementen goed te zullen naleven en uit hun midden enkele schelpenvissers te zullen aanwijzen, die hierop zullen toezien. Een jaar later geeft GS bij wijze van proef toestemming, mits de lijn van 10 ellen uit de voet der duinen door paaltjes wordt aangeduid, de gegraven kuilen tussen deze lijn en de vloedlijn, onmiddellijk na het uithalen der schelpen worden gedicht en dat iemand uit hun midden wordt aangewezen, die zorgt voor de handhaving der voorwaarden en hierover door de overheid kan worden aangesproken.

Hier loopt Doris Schermer naast zijn paard en kar op het strand. Doris Schermer heeft als een van de laatsten het beroep van schelpenvisser uitgeoefend.
Hier loopt Doris Schermer naast zijn paard en kar op het strand. Doris Schermer heeft als een van de laatsten het beroep van schelpenvisser uitgeoefend.

Na twee jaar, in 1861, komt er een klacht van de opzichter van Rijkswaterstaat bij de burgemeester van Castricum dat de paaltjes verloren zijn geraakt en dat de kuilen beter moeten worden gedicht.
Dit herhaalt zich ook in 1863 met de opdracht om de paaltjes opnieuw te plaatsen. Dit blijkt in 1864 niet gebeurd te zijn en GS dreigt de vergunning in te trekken in het belang van de duinverdediging. Nadien is GS tevreden over de verbeteringen en wordt niets meer over de problematiek vernomen.

Jan Mooij, burgemeester van Castricum.
Jan Mooij, burgemeester van Castricum. Jan Mooij was van alle burgemeesters die Castricum heeft gekend, de enige echte Castricummer, die hier in 1848 geboren is. Hij bracht een groot deel van zijn jeugd door op een fraaie boerderij aan de Breedeweg, die zijn vader Cornelis Mooij omstreeks 1850 had gekocht. Deze Cornelis Mooij bezat veel grond, onder andere aan de Dorpsstraat, waarop hij, voor zover we hebben kunnen nagaan, in 1878, het jaar waarin zijn zoon in het huwelijk trad, het huis liet bouwen dat later bekendheid kreeg als burgemeestershuis. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Opgave van burgemeester Mooij in 1895

Een uitvoerig wetenschappelijk onderzoek in 1895 heeft aangetoond dat er geen verband bestond tussen de schelpenvisserij en de kustafslag. In het kader van dat onderzoek doet burgemeester Mooij een opgave van de hoeveelheid schelpen, die jaarlijks worden gevist. In die periode worden 1.100 a 1.200 schuiten schelpen gevist, die vooral naar De Rijp en Dedemsvaart worden vervoerd. Een schuit is vier kubieke meter schelpen of zeven karren. De burgemeester constateert een afname van de schelpenvisserij, die in 1860 nog een omvang had van 10.000 karren. De burgemeester schrijft verder: “Een bepaald jaargetij tot schelpvisscherij schijnt hier niet te bestaan. Een hoofdbedrijf kan het niet heeten. Tegenwoordig zullen in deze gemeente ongeveer 20 lieden zijn, die de schelpvisscherij uitoefenen en daarvan gebruik maken in tijden dat het landbouwwerk weer eens is afgeloopen en dan nog in dien tusschentijd een loontje weten te verdienen met schelpenvisscherij. Is over den vangst van schelpen niet zoozeer te klagen, de zeer geringen opbrengst van prijs heeft al eens lieden doen besluiten er vanaf te zien, maar die het toch opnieuw opvatten. Wegens de verre afstand van het strand, kan iemand uitgaande om schelpen te visschen, rekenen dat hij ruim vier uren werk heeft voor aleer hij een kar schelpen op den daartoe bestemde losplaats heeft en heeft dan aan schelpen aangebracht ongeveer 0,75 gulden.” De burgemeester pleit er voor om de schelpenvisserij voor deze gemeente te behouden, omdat het weliswaar geen hoofdbestaan oplevert, maar het vormt dan toch voor de schelpenvissers een extra steun om in het geringe onderhoud te voorzien op tijden, dat ze paard en kar niet voor de landbouw nodig hebben.

Volgeladen schelpenkarren klaar voor vertrek naar het Schulpstet.
Volgeladen schelpenkarren klaar voor vertrek naar het Schulpstet.

Schelpenvissers vertellen

Voor zover bekend is momenteel geen enkele schelpenvisser meer in leven. Van een paar van hen zijn nog wel hun verhalen over hun beroep bewaard gebleven. Zo had de heer D. van Deelen in 1952 een gesprek met de toen 78-jarige Kees van den Berg, die over zijn oude beroep van schelpenvisser het volgende vertelt: “Toen ik elf jaar oud was, dat was dus in 1886, ging ik voor het eerst met m’n vader mee naar het strand, om het schelpenvissen te leren. M’n buurjongen G. van Velzen ging ook met zijn vader mee en sloot zich bij ons aan. We haalden in die tijd, toen ik nog jong was dus, alle dagen twee karren met schelpen van het strand, dat was met elkaar dus tien mud. De karren waren toen nog betrekkelijk klein en de wegen slecht. Daar er niet altijd schelpen waren, konden we vanzelf ook niet steeds op twee karren per dag rekenen. Later werden de wegen beter, met het gevolg dat de karren ook groter werden en we acht mud per kar konden laden. Toentertijd bracht een kar schelpen 0,75 gulden op, dat was voor een kar van vijf mud. Voor 1,50 gulden moesten we twee keer naar zee en waren de hele dag in touw, dat was heel erg. Dat is nu 58 jaar geleden (1894). Later werd het wat beter en in de oorlog van 1914-1918 kregen wij 0,50 gulden per mud, dat was dus 4 gulden per kar. Dat is echter maar twee jaar zo geweest, toen ging het weer omlaag; eerst tot op 0,40, toen 0,35 en later zakte het weer tot 0,25 gulden per mud. Dat kwam omdat wij niet georganiseerd waren, de kalkbranders werden rijk en wij straatarm.

Cornelis (Kees) van den Berg.
Cornelis (Kees) van den Berg en zijn vrouw Hillegonda (Daatje) van de Poll. Kees was schelpenvisser van beroep. Kees is geboren op 22 juli 1874 te Castricum. Hillegonda van de Poll geboren op 14 januari 1871 te Heiloo. Castricum, 1904. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De schelpen die wij aanvoerden gingen voor het merendeel per vlet naar de ovens in Alkmaar, Uitgeest, De Rijp en Zaandam, waar er dan kalk van gemaakt werd. Soms kwam er wel eens een schip op de Meer, om schelpen te laden voor Friesland. In mijn jonge jaren waren er te Castricum, zo ik weet, 20 schelpenvissers, maar in de oorlog van 1914 waren er 42.
M’n vader heeft mij wel eens verteld, dat toen hij jong was, er te Castricum en Bakkum met mekaar wel 95 schelpenvissers waren. Soms viste iedereen schelpen: de boeren, de knechten, zelfs de smid en de kastelein.


Jaarboek 21, pagina 12

Een voorlopige opslag van de schelpen bij het commissarishuis aan de Zeeweg.
Een voorlopige opslag van de schelpen bij het commissarishuis aan de Zeeweg.

Er zijn nu minder schelpen te vissen dan vroeger, omdat het strand verzand is. Dag en nacht komt er slib uit de haven van IJmuiden ten noorden van de pier in zee terecht. Jarenlang wordt er al gebaggerd en dat zand komt allemaal bij ons op het strand en zo raken de zwinnen dicht met het gevolg dat de zee op de zwinnen geen slag meer heeft. Het strand is nu helemaal vlak. Vroeger lagen er banken, waar we met een kar schelpen haast niet tegenop konden komen. In 1942 was er maar weinig of niets meer te vissen. Ik heb het schelpenvissen altijd graag mogen doen, vooral als er goed wat te vissen was en dan vooral met een sterke zee. Als we zo’n dag een kar of zes schelpen, soms meer, gevangen hadden, waren we goed te spreken. Maar het gebeurde ook wel, dat we een uur of zes weg waren en toch nog geen schelpje hadden gevangen. Als we dan met een lege kar naar huis toe gingen, dan stond het hoofd niet best, dat begrijpt U wel!”

Toon Lute, de laatste schelpenvisser, met zijn paard en kar op het strand.
Toon Lute, de laatste schelpenvisser, met zijn paard en kar op het strand.

Tot de laatste schelpenvisser van Castricum wordt Toon Lute gerekend. In 1967 werd hij opgezocht ter gelegenheid van zijn 55-jarige huwelijksdag. Het verhaal dat hij toen vertelde over zijn beroep is in de krant verschenen: “Een mud schelpen bracht ongeveer dertig cent op. Als je je kar stamp en stampvol maakte, kon je acht mud meenemen. Dan had je 2,40 gulden verdiend. Voor die twee gulden veertig was je uren in touw, drijfnat van het zweet was je als je met paard en wagen boven op de ‘kluft’ was. En dan volgde je maar het lange karrespoor naar de ovens; het karrenspoor, dat ’s winters praktisch onbegaanbaar was. Het was een zware broodwinning. Vooral in de winter was het geen pretje. Dan had je hoge lieslaarzen aan en een beugelbroek. Natuurlijk werd je evengoed drijfnat en dat in de winter als het vroor dat het kraakte.
In de tijd dat ik schelpenvisser was, waren er nog ongeveer 28 schelpenvissers in Castricum. Langzaam maar zeker hield de een na de ander er mee op. Tenslotte was ik alleen nog over. Tot de oorlog heb ik schelpen gevist. In de oorlog mocht je het strand niet op; dan moet je wel wat anders zoeken om aan de kost te komen. Na de oorlog heb ik het nog wel even geprobeerd, maar het ging niet meer. Doordat de Zuiderzee was afgesloten waren er steeds minder schelpen gekomen. Doordat ze steeds de havenmonding bij IJmuiden uitbaggerden, werden de schelpen met slib bedekt. Je werd gedwongen er mee op te houden. Maar ik ben zo lang mogelijk doorgegaan. Ik vond het een hard maar fijn vak.”

Toon Lute bij zijn huis op het Schulpstet.
Toon Lute bij zijn huis op het Schulpstet.

In de vele verhalen en geschriften spreekt men van schulpen-, schilpen- of schelpenvisser; deze drie varianten komen ook voor in andere samenstellingen. Hoe dan ook, het is nu reeds lang voorbij.

De neiging bestaat om dit beroep en het bijbehorende strandleven te romantiseren. Het was echter een hard bestaan, zwaar werk onder vaak slechte weersomstandigheden tegen een minimale verdienste. Er werd veel armoede geleden, vele schelpenvissers moesten een beroep doen op de armenkas. Die goede oude tijd was voor de schelpenvisser niet zo goed. De schelpenvisserij is voorbij, er is voor velen meer welvaart voor terug gekomen.

S.P.A. Zuurbier

Bronnen:

  • Regionaal archief Alkmaar:
    -archieven van de gemeenten Castricum, Akersloot en Limmen.
    -stadsarchief Alkmaar, inv. nummer 2304
  • Rijksarchief Noord-Holland:
    -archief van het Provinciaal Bestuur.
    -archieven van Gecommitteerde Raden in West-Friesland en het Noorderkwartier.
  • Deelen van, D.: Een oude Castricummer Schelpenvisser vertelt, De Speelwagen, jaargang 7 (1952).
  • Lorié, Dr. J.: De stormvloed van december 1894 en het vraagstuk der schelpvisscherij langs onze kust, Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap, 2e serie, deel XIV, 1897, bladzijde 492-541.
  • Vraaggesprek Toon Lute, Nieuwsblad van Castricum, 2 juni 1967.

16 december 2020

Langzaamaan steeds bloter

Badmode vanaf de negentiende eeuw

Door: Eric Bor

Detail van een foto door Jacob Olie (1834-1905), Wijk aan Zee, 22 augustus 1894 (Stadsarchief Amsterdam)

Naar zee gaan betekende in de negentiende eeuw eigenlijk niet in zee gaan, maar flaneren over de boulevard of het strand: zien en gezien worden. Men kleedde zich er niet anders voor aan dan voor het flaneren in de stad. Dames die wel in zee gingen, droegen een enkellange badjurk met lange mouwen van perkal (fijn, dicht katoenweefsel), serge (weefsel van wol, zijde of katoen met keperbinding) of flanel. Zowel mannen als vrouwen gebruikten een strandkoets die in zee gerold werd, waarna men het trapje kon afdalen.

2 december 2020

Storm en springtij op het strand

Door: Eric Bor

Wie zandstormen en rukwinden trotseert, kan op de kustlijn meerdere keren per jaar genieten van een spectaculaire ervaring: een westerstorm op het strand. De zee komt dan vaak vrijwel tot aan de duinvoet en slaat daar soms zelfs hele stukken van weg. Bij storm in Nederland worden de hoogste windsnelheden altijd aan de kust gehaald. Hier wordt de wind het minst geremd door obstakels en wrijving met het aardoppervlak. Stormen met windkracht 9 of hoger komen wel aan de kust, maar zelden in het binnenland voor. Een foto van 16 januari 1916 laat een hoog afgeslagen duinmassief zien.