Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 24, pagina 18
Het Castricumse strandleven
1. Inleiding
“Nu de verbinding met de zee is tot stand gekomen door geheele bestrating van den Zeeweg op Bakkum, vereenigt Castricum in zich alle qualiteiten voor een mooie, rustige badplaats”, zo schrijft het bestuur van ‘Castricum Vooruit’ in haar VVV-gids van april 1925. Hieruit blijkt dat de bestrating van de Zeeweg in feite de start is geweest van de opkomst van ons dorp als badplaats en recreatie-oord. Deze ontwikkeling werd nog bevorderd door de toename van het wegverkeer in die jaren, zodat Castricum aan Zee voor steeds meer mensen goed bereikbaar werd.
Achtereenvolgens worden in dit artikel de met elkaar verbandhoudende onderwerpen ‘strandexploitatie en strandvertier’, ‘strandplateau’ en ‘strandvervoer’ belicht.
2. Strandexploitatie en strandvertier
‘Armeria’ op het duin
Voor Castricum was de vestiging van paviljoen ‘Armeria’ in 1925 op de laatste duinenrij heel bijzonder. Dit paviljoen werd bekend in de wijde omgeving, vooral vanwege de dansavonden aldaar met levende muziek in de open lucht. De reden waarom gekozen is voor de naam ‘Armeria’ is niet bekend, maar de echtgenote van onze huidige strandvonder Thijs Bakker kwam er achter dat ‘Armeria’ de Latijnse naam is voor Engels gras.
Het paviljoen was eigendom van J.W. Kockx uit Egmond aan Zee en de eerste pachter was Thijs Olgers, die later ook als eerste een regelmatige busdienst van het station naar het strand op poten zette. In 1930 werd op de plek van dit paviljoen een prachtig en groot hotel gebouwd, dat eveneens de naam ‘Armeria’ kreeg. Dit badhotel was voorzien van de nodige luxe, zoals centrale verwarming, en was daarom ook ’s winters in trek.
Helaas werd het hotel tijdens de tweede wereldoorlog op last van de Duitsers gesloopt. Het gemeentebestuur heeft vanaf 1950 in diverse brieven aan Kockx erop aangedrongen het hotel te herbouwen, maar na 1954 zijn deze pogingen gestaakt.
‘Waar ’t volk is, is de nering’
Oude ansichten uit 1925 en 1926 laten zien dat er zomers op het strand consumptietenten werden geplaatst, waarvan door velen gebruik werd gemaakt. Bekende eigenaren waren Bakker, Koelewijn, Borst en Schotvanger.
In de VVV-gids van 1925 staat: “Waar ’t volk is, is de nering.” En: “Tal van tenten bieden te kust en te keur, wat noodig is, om hongerigen te spijzigen en dorstigen te laven.” De gids vermeldt dat ook voor diegenen die niet tevreden zijn met ‘pootje baden’ is gezorgd, want een rij aardige kleedtentjes langs de waterkant verlokt de bezoeker de gewone kleding te verwisselen voor het badkostuum om zich in het zilte nat te verfrissen en te versterken.
Naast zwempakken werden er ook reeds strandstoelen verhuurd, waarvoor onder andere reclame werd gemaakt op een wandelkaart van het Geversduin uit 1924.
Uit de beginjaren van het strandvertier is er een aardige foto afgedrukt van de eerste strandtent van Dirk Bakker en een kiosk van Piet Vader, waar men ijs, kogelflesjes en fruit kon kopen. Ook onder andere Gerrit van Velzen, bekend van de vishandel, had een kiosk.
Het gemeentebestuur schrijft op 29 januari 1927 aan de Kamer van Koophandel dat Castricum voor elk wat wils biedt: strand, zee en duinen. Daaraan voegt het toe dat de 40 badtentjes het afgelopen jaar veel aftrek vonden en er in de fietsenstalling zondags meer dan 1.500 rijwielen werden geborgen. Ook wordt in deze brief het besluit van de Staten van Noord-HoIland van eind 1926 aangehaald, op basis waarvan de bouw van een hotel en enkele villa’s aan zee mogelijk is.
In 1928 betaalden de exploitanten van de kleinere consumptietenten voor het huren van een stuk strand 10 gulden per jaar. Bakker betaalde toen 77,50 gulden en aan Koelewijn, Borst en Schotvanger werd samen 227,50 gulden per jaar in rekening gebracht.
Jaarboek 24, pagina 19
De laatste twee beklaagden zich in 1929 bij het college over een onrendabele exploitatie van hun bezit door een te hoge pachtprijs en de gunstige gelegenheid van baden op het zogenaamde vrije strand.
In 1931 splitste de gemeente de exploitatie in Noord en Zuid. Noord betrof het gedeelte van het strand aan de voet van het nog door Kockx te bouwen hotel en Zuid omvatte de verdere exploitatie van het strand. De pachtprijs voor een kleine tent bedroeg toen 50 gulden per jaar en Bakker betaalde 200 gulden per jaar gedurende een periode van 5 jaar.
Overigens bestaat er al sinds 1938 een overeenkomst tussen de gemeente en de ‘Staat der Nederlanden’ (later ‘Inspecteur der Domeinen’), op grond waarvan de gemeente een strook strand huurt oorspronkelijk voor het plaatsen van badkoetsen en tenten ten gerieve van de baders. Deze overeenkomst werd gesloten met burgemeester Mr. C. van den Clooster, baron Sloet tot Everlo, en de huur bedroeg 50 gulden per jaar.
Badkoetsen en draagstoelen werden gebruikt om een dame van haar strandplek naar zee te brengen om discreet te kunnen baden. Zij verkleedde zich namelijk in de koets of, zoals hierbij afgebeeld in de stoel, en werd bij het water neergezet. De dragers mochten echter niet blijven kijken. Na het poedelen werd de dame teruggebracht en kleedde zij zich ondertussen weer om, zodat er van de ontblote lichaamsdelen vrijwel niets te zien was.
‘Zee- en Strandzicht’
Het eerste paviljoen dat Dirk Bakker in 1924 op het strand neerzette, stond rechts van de strandafgang en droeg de naam ‘Zee- en Strandzicht’. Later verhuisde het naar de plaats waar nu paviljoen ‘Zeezicht’ staat. De familie Bakker beschikt nog over een prijslijst uit de jaren (negentien) dertig, die al een ruime keuze in dranken aangeeft. Voor een advocaatje met slagroom betaalde men in die tijd 35 cent. De spijslijst beperkte zich tot wat sneetjes brood met kaas, vlees of ei.
Het paviljoen werd na het zomerseizoen van 1940 gevorderd door de Duitsers en mocht in de vier daarop volgende zomers niet meer op het strand worden geplaatst. Direct na de bevrijding verklaarde burgemeester Smeets dat het strand weer zo spoedig mogelijk geopend moest worden. Ook de Nederlandsche Vereeniging van Forensen te Castricum en de bewoners van kampeerterrein Bakkum drongen hier in juni 1946 schriftelijk op aan bij het gemeentebestuur. Daarvoor moest er echter met man en macht worden gewerkt aan het opruimen van versperringen en mijnen. Nadat een stuk strand van enkele honderden meters was schoongeveegd en afgezet, kon Dirk Bakker weer als eerste aan de gang om zijn zaak op te bouwen. Althans, er was toen nog geen plank te krijgen en zodoende was het heel moeilijk om het paviljoen op te bouwen.
Jaarboek 24, pagina 20
Daarnaast werd er riet uit de Biesbosch gehaald voor het maken van kleedhokjes. De gemeente deed in 1948 en 1949 met succes een beroep op het Ministerie van Binnenlandse Zaken om de overgebleven palen en betonblokken van de ‘Atlantic-wall’ te verwijderen.
Dirk Bakker overleed in 1952 en het paviljoen werd overgenomen door de zoons Niek en Thijs, alsmede Alie, de vrouw van Thijs (Bakker). Elk jaar weer werd het paviljoen in april opgebouwd en in september afgebroken en in die tussentijd hadden ze geen dag vrij. In het paviljoen is door heel veel personeel bediend en daarvan heeft Rie Valkering met 26 jaar ongetwijfeld de langste staat van dienst.
Uit het artikel over Thijs Bakker, elders in dit jaarboekje, blijkt dat de familie Bakker de nodige avonturen aan het strand heeft beleefd. Zo kreeg men te maken met natuurgeweld, met name toen er in 1965 een zware westerstorm over het strand raasde. Een krant schreef dat de exploitanten te midden der golven streden om hun eigendommen te behoeden voor algehele ondergang. Soms was deze strijd echter zinloos, want het terras van het restaurant van de gebroeders Bakker was niet meer te houden en ging verloren. Een grote schadepost, omdat het terras juist was vergroot en van een glazen wand voorzien.
Het krantenartikel vermeldde ook het tragische bericht, dat de heer W. Hoogervorst, exploitant van de op het strand staande chocolaterie-tent, op weg naar zijn bedreigde eigendom ten gevolge van een hartverlamming was overleden.
Wat de plotselinge weersverandering betreft, kan ik (Hans Boot) vertellen dat ikzelf eind jaren (negentien) vijftig getuige ben geweest van een komisch tafereel dat zich naast paviljoen ‘Zee- en Strandzicht’ afspeelde. Mijn ouders verhuurden in die tijd zomers een deel van het huis aan zogenaamde badgasten, die al gauw kennissen werden en mij soms meenamen naar het strand. Deze badgasten hadden altijd een klein tentje mee om zich te verkleden.
Op een gegeven dag was het al gauw te zien dat er binnen afzienbare tijd een enorm onweer zou losbarsten. De meeste strandbezoekers maakten zich dan ook snel uit de voeten, maar badgast ‘oom Wim’ dacht dat het niet zo’n vaart zou lopen. Het resultaat was dat hij ondanks de stromende regen, bliksem en storm als enige op het strand bleef en verwoede pogingen deed om zijn tentje niet weg te laten vliegen. Dit alles werd kostelijk gade geslagen door velen die bij Bakker schuilden.
Op 25 mei 1984 werd een receptie gehouden ter gelegenheid van het afscheid van de strandexploitanten Thijs, Alie en Niek Bakker.
Paviljoen ‘Zee- en strandzicht’ is uiteindelijk, met inbegrip van de oorlogsjaren, 60 jaar door de familie Bakker geëxploiteerd en is sinds 1984 in handen van de familie Gooyer.
Jaarboek 24, pagina 21
Van ‘Armeria’ tot ‘Albatros’
In plaats van paviljoen ‘Armeria’ op het duin plaatste Kockx een paviljoen met de naam ‘Armeria’ op het strand direct rechts van de strandafgang.
In een krant van maart 1935 wordt beschreven dat er op het Castricumse strand een nieuw paviljoen in aanbouw is op niet minder dan 109 uit beton gegoten palen. Het paviljoen, dat in de zomer van dat jaar gereed zou zijn, stond op dezelfde plek als ‘Armeria’ en behield opnieuw deze naam. Met dit paviljoen als middelpunt, zo staat in dit artikel, zullen er in de vakantieweken diverse feestelijkheden voor de bezoekers op touw worden gezet. Er zullen ‘boetseerwedstrijden’ op het strand worden georganiseerd, alsmede vuurwerkavonden, ballonwedstrijden, een bloemencorso en, indien de plannen slagen, een Kennemerlandsch Historie-feest.
Huib Krab uit Egmond aan Zee werd de ‘badmeester’ en onder het restaurant was een winkeltje met strandartikelen, koek, snoep en ijs, dat werd beheerd door ene Klasser uit Zaandam. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken verleende Kockx in 1941 een schadeloosstelling voor het gebruik van kleedcabines en strandstoelen door de bezetters. Zo werd voor het gebruik van een kleedcabine door onderofficieren en manschappen een dubbeltje per persoon vergoed en voor een strandstoel 7,5 cent.
Na de oorlog zijn de betonnen palen gelijk met het opruimen van de mijnen verwijderd en is ‘Armeria’ niet meer teruggekomen. De plek waar dit paviljoen stond, werd echter wel weer benut door een aantal strandexploitanten. Zeer bekend waren Jan Ulder en zijn zoon Klaas. Samen met Bep, de echtgenote van Klaas, runden zij het restaurant ‘Albatros’ van 1963 tot 1993.
De eerste twee jaar hadden zij ook nog een kiosk op het strand aan het eind van de toegangsweg van het kampeerterrein Bakkum. Die kiosk stond circa 1,5 km ten noorden van de hoofdingang stond en werd aanvankelijk bevoorraad met een handkarretje, dat ruimte bood aan enkele kratten en de kinderen Ulder. Soms geschiedde de aanvoer ook per boot en vanaf 1964 per jeep.
Het koelsysteem draaide in die tijd op petroleum en licht werd verkregen via gaskousjes. Rond 1967 ging men over op dieselaggregaten en pas in 1986 kon er op elektra worden aangesloten. Vanaf 1965 exploiteerde de familie Ulder ook nog een paar jaar de kiosk ‘Paal 45′, waarbij zij kleedcabines, ligstoelen en windschermen verhuurde. Daaraan gekoppeld was het alleenrecht om op het strand doppinda’s te verkopen.
In 1971 werd paviljoen ‘Albatros’ met puntdak vervangen door een nieuw paviljoen met lessenaarsdak. Ten gevolge van een zware storm in 1974 bleef er echter weinig van het gebouw over en leed de familie Ulder twintig duizend gulden schade. In 1988 werd het 25-jarig bestaan uitgebreid gevierd en ook burgemeester Schouwenaar kwam naar het strand om de familie Ulder te feliciteren. Klaas en Bep Ulder benadrukten onlangs nog, dat er altijd sprake was van een goede onderlinge verstandhouding tussen de strandexploitanten. Zo werden de consumptieprijzen samen doorgenomen en ook stond men dag en nacht klaar voor elkaar.
Nu (in 2001) wordt ook nog elk voorjaar het paviljoen, dat de laatste jaren fors is uitgebreid, onder dezelfde naam ‘Albatros’ door eigenaar Jos Bijl opgebouwd. Het was in het jaar 2000 zelfs tot 1 november geopend.
Toename paviljoens en kiosken
In de loop der jaren breidde het aantal paviljoens en kiosken zich aanzienlijk uit. In een VVV-gids uit 1987 wordt vermeld dat het strand van Castricum dat jaar is verrijkt met een Beachclub/Surfcentrum. Ook zijn in deze gids advertenties geplaatst van de paviljoens ‘Paal 45’ en ‘Zeebad Castricum’.
Jaarboek 24, pagina 22
Daarnaast kennen we ‘Bad Noord’, waarmee het aantal paviljoens op het strand op zes komt.
In 1986 is restaurant ‘De Kim’ geopend. dat rechts van het strandplateau op het duin is gebouwd. Dit voorjaar is het restaurant grootscheeps verbouwd en zowel van eigenaar als naam veranderd. Nu heet het ‘De Stranderey’.
Naast dit restaurant kennen we op het strandplateau links van de afgang naar zee natuurlijk al van oudsher het vertrouwde kleine stenen paviljoen annex strandwinkel sinds 1990 ‘De Jutter’ genaamd. De grond behorende bij dit gebouw wordt door het PWN in erfpacht uitgegeven en vanaf 1976 gebeurt dit aan Jos Bijl. Hij nam het over van de heer Spee en het paviljoen heette toen nog ‘Duinzicht’. In 1990 is het paviljoen behoorlijk vergroot door een uitbreiding van 4 meter rondom het gebouw. Het oorspronkelijke gebouwtje stond er al voor de oorlog en bevatte alleen een winkeltje, dat een dependance was van het winkeltje onder ‘Armeria’ op het strand.
Van het winkeltje op het strandplateau is nog een aardige foto bewaard gebleven, die hierbij is afgedrukt. Op deze foto wordt reclame gemaakt voor VAMI, het ijsmerk dat ook na de oorlog nog jaren heeft bestaan. Toen beschikte men nog niet over elektrisch gekoelde apparatuur en werd het ijs koud gehouden met grote ijsstaven, die regelmatig door een ijsfabriek uit IJmuiden werden geleverd. Onder het winkeltje bevonden zich toiletten, waarvan men tegen betaling gebruik kon maken.
Het gebouw staat er inmiddels al ruim 60 jaar en de plannen liggen klaar om het paviljoen opnieuw uit te breiden als de herinrichting van het strandplateau wordt gerealiseerd. Jos Bijl vertelde nog een aardige anekdote uit de begin jaren (negentien) tachtig. Hij was toen ook exploitant van ‘Paal 45’ en belde op een drukke stranddag vanuit dat paviljoen naar ‘Duinzicht’ om een medewerker te sturen voor de ijsverkoop. De aangewezen persoon kende de paviljoens op het strand echter niet en meldde zich bij het eerste paviljoen links. Zodoende heeft deze medewerker bij de familie Bakker een uur ijs staan te verkopen voor men er achter kwam dat het om het verkeerde paviljoen ging.
Nutsvoorzieningen
Uit de geschiedenis over de paviljoens en kiosken blijkt dat het voor de exploitanten heel lang behelpen was door het ontbreken van goede nutsvoorzieningen. Zo werd pas in 1975 de waterlevering op het strand aanzienlijk verbeterd, nadat Bakker over onvoldoende capaciteit hiervan geklaagd had bij de gemeente. Eind februari van dit jaar werd gestart met het opnieuw verbeteren van de drinkwatervoorziening en de aanleg van een persleiding met aansluiting op het riool langs de Zeeweg. Uit milieu-overwegingen was het namelijk niet langer toegestaan om op het strand afvalwater te lozen in een ondergrondse put. Het is de bedoeling dat de werkzaamheden in het jaar 2001 zullen worden afgerond.
Strandfoto’s
Het foto-album van de familie Bakker bevat een vergeeld kiekje van de heer Koeman, die in de jaren (negentien) dertig alom bekend was als strandfotograaf. Koeman, die niet uit Castricum kwam, bezocht de diverse stranden in deze omgeving om bezoekers op de gevoelige plaat vast te leggen.
Op de hierbij afgedrukte strandfoto uit 1933 staan mijn vader Joop Boot, zijn broer Cor, zijn zuster Tiny met mijn opa Iman Boot. Ik ging ervan uit dat op de achtergrond paviljoen ‘Zee- en Strandzicht’ stond, maar Thijs en Alie Bakker wezen mij er met behulp van een loep op dat het ‘Armeria’ was.
Deze foto, met nog enkele andere strandfoto’s, werd mij toegestuurd uit Zuid-Afrika door genoemde Tiny en haar man. Daarbij schreven zij dat in die tijd mijn oma ‘strandtenten’ maakte uit meelzakken, van de bakker gekregen, en opa voor tentpalen zorgde, gemaakt van oude bezemstelen.
Strand en zee zijn altijd gewilde objecten geweest voor de fotografie en zijn nog vaak te zien als achtergrond in bruidsreportages. Daarom zal menig inwoner van Castricum een strandfoto in bezit hebben.
Jaarboek 24, pagina 23
Strandvermaak
De bij dit onderwerp geplaatste foto met de rieten strandstoelen getuigt van de kinderspelen, die reeds voor de oorlog werden georganiseerd, zoals hardloopwedstrijden en zandkastelen bouwen en waarvoor prijzen werden uitgedeeld. De rieten strandstoel is in 1882 ontworpen voor een door reuma geplaagde Duitse dame en is heel lang ook in Castricum aan Zee de meest favoriete strandstoel gebleven. Klaas Zwaai, een bekende verhuurder van badstoelen in de jaren (negentien) zestig, zal er dan ook heel wat hebben verhuurd.
Van de jaren (negentien) vijftig kan ik (Hans Boot) mij nog herinneren dat er graafwedstrijden voor de jeugd werden gehouden, waarmee zelfs kleine geldbedragen waren te winnen.
De strandspelen zijn inmiddels verleden tijd. Hiervoor zijn andere sporten in de plaats gekomen, zoals het beach-volleybal , surfen en niet te vergeten de hengelsport. De uitoefening van laatstgenoemde sport wordt sinds 1973 bevorderd door de Castricumse Zeebotenvisvereniging ‘De Salamander’. De aanleiding om deze vereniging op te richten was het feit dat twee sportvissers uit hun bootje overboord sloegen en de ankerlijn om hun nek kregen. De vereniging stelde zich als eerste ten doel dat er goede veiligheidsvoorschriften kwamen en dat er een plek werd gevonden voor het stallen van boten. Alhoewel ‘De Salamander’ ter ere van het twintigjarig bestaan in 1993 nog een nationale zeehengelwedstrijd heeft georganiseerd, kan nu niet worden ontkend dat de animo voor deze sport zienderogen afneemt omdat het steeds moeilijker wordt om vanaf het strand nog vis te vangen.
Toezicht
Foto’s uit de jaren (negentien)twintig tot en met vijftig laten goed zien dat menigeen toen nog weinig ontbloot op het strand vertoefde. In de rooms-katholiek kerk werd echter in de jaren (negentien) dertig het tegendeel beweerd, toen de pastoor de jeugd het strandbezoek sterk ontraadde, zo niet verbood, omdat mannen en vrouwen daar naakt zouden rondlopen. Voor degenen die toch gingen kijken, was de teleurstelling dan ook groot, aangezien hiervan niets viel te ontdekken.
Er werd bovendien door de politie te paard streng toezicht gehouden dat er geen onzedelijke situaties op het strand ontstonden. Ook in de jaren (negentien) zestig werd er nog op gelet dat badgasten niet te schaars waren gekleed. Was dat het geval, dan kon men een reprimande verwachten. In die tijd deed de politiepost op het plateau nog volop dienst. Tegenwoordig houdt de politie helemaal geen toezicht meer.
Een prachtige briefwisseling, daterend van augustus 1934 tussen de minister van Binnenlandse Zaken en het gemeentebestuur van Castricum, over met name het (on)zedelijk gedrag op het strand, trof ik aan in het streekarchief in Alkmaar. Het ging om een reactie op een zeer negatief artikel over de Nederlandse badplaatsen, dat in de Duitse krant ‘Bremer Nachrichten’ was verschenen. Onze oosterburen vonden het hier namelijk maar een kuise boel. Zo schreef men bijvoorbeeld dat liefdespaartjes direct werden gearresteerd als de politie hen op een duin zag zitten. De burgemeester antwoordde onder andere: “Indien de paren beschaafd en fatsoenlijk genoeg zijn, mogen zij in volle vrijheid zich van tijd tot tijd omarmen” en “Ehepaare (gehuwden) alhier stuiten op geen enkele moeilijkheid, indien zij gezamenlijk in de Noordzee een bad willen nemen”. Hij voegt daar aan toe: “Indien men van uit zee verder wil wandelen dan tot aan zijn badtent, dient men alhier zich bekleed te hebben met badjas, of andere jas. Een gedeelte van het strand is aangewezen waar niet gebaad mag worden en men zich niet mag bevinden in badcostuum. Bedoeld is dit gedeelte te reserveeren voor strandbezoekers, die rustig willen genieten.”
Castricumse Reddingbrigade en EHBO
Het toezicht op veilig zwemmen is gelukkig nog geen verleden tijd. Vanaf 1948 wordt dit gewaarborgd door de Castricumse Reddingbrigade (CRB) ‘de Strandlopers’, een onmisbare groep enthousiaste vrijwilligers op het strand. Bekende namen uit de beginperiode zijn Thijs en Niek Bakker, Huib Wijker, Ger Kelder, alsmede de families Bas en Veenstra. Thijs Bakker leverde de eerste vlet en het onderkomen op het strand was toen een oude bollenkeet.
Jaarboek 24, pagina 24
Ook voor de oorlog zou er reeds een Castricumse Reddingsbrigade hebben bestaan. Dit blijkt uit een programma voor een reddingsdemonstratie op 26 augustus 1934 aan het strand te Bakkum. Het programma vermeldt onder andere dat een waternimf de voorzitter de brigadevlag komt aanbieden en dat een bruidspaar in de huwelijksboot het ruime sop kiest. De CRB schafte in 1962 voor hun boot de eerste nieuwe motor aan, maar deze ging meteen bij het uitproberen verloren. Voorzitter Kelder wilde de hiervoor verantwoordelijke bemanning royeren en er was een buitengewone ledenvergadering voor nodig om dit te voorkomen. Daarna trad er een nieuw bestuur aan onder leiding van Albert Bas senior.
De bollenkeet werd in 1964 vervangen door drie nieuwe wagens, bestaande uit twee kleedkamers en een werkruimte annex uitzichtpost. De reddingsbrigade heeft nu (in 2001) de beschikking over vier boten. Voor het zwaardere reddingswerk wordt de grootste en snelste boot gebruikt, die is uitgerust met onder andere mobilofoon, navigatieverlichting en EHBO-materiaal.
Voor het tijdig kunnen waarschuwen van strandbezoekers, indien het gevaarlijk is om in zee te gaan, stelde de CRB in 1965 de gemeente voor beveiligingsmaatregelen te treffen door middel van een rode bal aan een mast bij de hoofdtoegang en dit aan te geven op een bord. De raad nam dit voorstel over en verleende hiervoor een krediet van 1.550 gulden. Op voorstel van de Koninklijke Bond tot het Redden van Drenkelingen ging de gemeente in 1970 over tot het aanbrengen van uniforme aanduidingen voor gevaar, gebod en verbod bij het baden en zwemmen.
In 1971 werd Piet Veldt voorzitter en hij bleef dit tot het veertigjarig bestaan in 1988. De brigade had echter diverse schulden in 1971 en ging bijna failliet. Het was erop of eronder, maar mede dankzij een sterk verbeterde subsidieregeling van de gemeente, die werd bepleit door wethouder Van Hemert, bleef de CRB bestaan en bloeide weer op. In 1976 werd met succes een grote donatie-actie opgezet en de inkomsten daarvan zijn nog steeds een grote steun voor de brigade. Ook in dat jaar slaagde de CRB erin om met de EHBO een gezamenlijk onderkomen te realiseren, dat door wethouder Wokke werd geopend. De post werd door een storm op 20 april 1980 helaas totaal weggeslagen en zodoende kwamen er in 1981 nieuwe containers. Deze worden nu (in 2001) nog gebruikt, al waren ze eigenlijk bedoeld voor een periode van 10 jaar.
De reddingspost op het Castricumse strand is jarenlang nagenoeg iedere dag bemenst geweest. Veel brandingwatersporters werden uit gevaarlijke situaties gered of zwemmers uit een mui, de grote vijand die op onverwachte momenten kan toeslaan. Gevaren van de zee worden echter ook veroorzaakt door westenwind die voor een sterke onderstroom naar zee toe zorgt, en door oostenwind die zwemmers en luchtbedden snel doet afdrijven. Piet Veldt is er trots op dat er sinds 1968 niemand meer in de zee bij Castricum is verdronken.
De CRB heeft momenteel ca. 150 leden en 1.600 donateurs. Vanaf 10 jaar kan ieder lid reeds een opleiding volgen bij de brigade, maar men moet minimaal 14 jaar oud zijn om op het strand te kunnen worden ingezet.
Vermeldenswaard is ook nog dat de CRB in 1968 en 1969 landelijk kampioen is geweest in wedstrijden waaraan alle kustbrigades deelnamen. Onderdelen daarvan waren 2 x 150 meter zwemmen, 100 meter drenkelingen vervoeren, 100 meter lijnredding en 500 meter roeien.
Naast de reddingsbrigade maakt ook de bezetting van de EHBO-post zich jaar in jaar uit op het strand verdienstelijk bij ongevallen en het terugvinden van zoekgeraakte kinderen. Er zijn totaal circa 50 mensen beschikbaar voor de diensten die twee keer per dag door minimaal twee personen worden gedraaid. Bekende EHBO’ers die zich lange tijd voor de vereniging hebben ingezet zijn de dames Schefferlie en Teiwes. Van de heren kunnen onder andere Sip en zijn zoon Cor Veenstra, Anton de Graaf en Arie Meyne worden genoemd.
Jaarboek 24, pagina 25
De behandelingen op het strand betreffen doorgaans kneuzingen, splinters, snijwonden en beten van kwallen of pietermannen. Daarnaast komt men ook in actie als iemand gereanimeerd moet worden. Voor het vervoeren van slachtoffers wordt vaak de auto of zelfs de boot van de reddingsbrigade gebruikt. Ook gebruikt de EHBO de strandrolstoel van de ‘Albatros’ voor gewonden die niet meer in staat zijn om te lopen. Aangezien de ambulances niet verder kunnen komen dan de strandafgang, moeten de patiënten namelijk altijd per auto, rolstoel of brancard hiernaar toe worden gebracht. De EHBO heeft een goede samenwerking opgebouwd met de plaatselijke huisarts Leemhuis, die eveneens praktijk houdt op het kampeerterrein Bakkum. De melding van een kind dat vermist wordt, gebeurt bij de CRB, die vervolgens op zoek gaat. Als het kind terecht is, wordt het opgevangen door de EHBO, waarna de vraagtekenvlag wordt gehesen.
Strandbezoekers
Volgens een rapport van de gemeente is het aantal logeergasten in 1927 geschat op 2.000, die voornamelijk bij particulieren verbleven. Op 4 november 1932 berichtte de burgemeester de Algemene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer in Den Haag dat de elektrische trein alleen op zondagen van 15 mei tot 4 september in dat jaar 27.692 bezoekers had aangevoerd en dat de 120 huisgezinnen in Castricum, die zich toeleggen op het verhuren van pension of woning, daarmee dit seizoen goede zaken hadden gedaan.
In december 1970 verscheen in opdracht van de gemeente de beleidsnota ‘Toerisme en recreatie in Castricum’ na een onderzoek door het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme. De nota vermeldt onder andere dat het strand in Castricum aan Zee door de inwoners tijdens de zomer gemiddeld 17 keer wordt bezocht. Uit het onderzoek blijkt ook dat de Castricumse bevolking de kwaliteit van de consumptietenten, sanitaire voorzieningen en kleedhokjes matig beoordeelt. Daarnaast geeft circa 70 procent te kennen voorstander te zijn van een verdere toeristische ontwikkeling. Deze groep acht diverse voorzieningen noodzakelijk, zoals een boulevard, meer bebouwing aan het strand, meer en betere parkeerruimte en ontspanningsmogelijkheden. Andere conclusies uit het onderzoek zijn:
- De woonplaats van ongeveer driekwart van de Nederlanders die Castricum aan Zee bezoeken, ligt binnen een straal van 30 kilometer rond het strand.
- De buitenlandse strandbezoekers komen voor het grootste gedeelte uit Nordrhein Westfalen.
- De strandaccommodatie wordt door de bezoekers meer gewaardeerd dan door de Castricumse bevolking.
Naast de Castricummers en Bakkummers is het strand uiteraard van oudsher in trek bij de gasten van het kampeerterrein aan de Zeeweg en de latere camping ‘Geversduin’. Ook komen er nog steeds veel bezoekers uit de Zaanstreek en Amsterdam, die met name vroeger de trein namen, waarop onder ‘strandvervoer’ nog wordt teruggekomen. Laten we tenslotte de Duitse bezoekers niet vergeten, die vanaf de jaren (negentien) zestig Castricum aan Zee opnieuw ontdekten. Zij maakten zich doorgaans niet erg populair door direct bij aankomst grote kuilen te graven om hun territorium af te bakenen.
Het ‘drukke’ en het ‘stille’ strand
Al zeer lang bestaat het onderscheid tussen het ‘drukke’ en ‘stille’ strand. Het stille strand, gelegen op circa 2 kilometer ten zuiden van de hoofdingang en slechts per fiets bereikbaar via bos en duin, is echter nauwelijks meer stil te noemen omdat het aantal bezoekers de laatste jaren drastisch is toegenomen. Dit heeft voor een groot deel te maken met de opkomst van de naaktrecreatie, maar ook de sterk toenemende populariteit van de fiets in de afgelopen jaren speelt hierbij een belangrijke rol. Het ligt natuurlijk voor de hand dat vele bezoekers van het stille strand, net als vroeger, zelf eten en drinken meenemen. Desondanks stelt een groot aantal van hen de strandexploitanten niet teleur, daar zij het de moeite waard vinden om een stuk te lopen voor een drankje of een hapje.
Winterrecreatie
Alhoewel het strandvertier uiteraard hoofdzakelijk in de zomermaanden plaatsvindt, kan niet worden gesteld dat er in de winter helemaal niets te beleven is. Er is dan weliswaar geen strandtent te bekennen, maar het publiek komt wel in groten getale af op de jaarlijkse sportwedstrijden, zoals halve marathon, motorcross of mountainbikerace, en de traditionele nieuwjaarsduik die tegenwoordig meer dan 100 deelnemers kent.
Ook is het Castricumse strand een grote trekpleister geworden voor paragliders, oftewel personen die met een vliegscherm boven de laatste duinenrij langs het strand zweven.
Tenslotte werd er in februari 2001 voor een goed doel zelfs een golfwedstrijd op het strand tussen Castricum en Egmond gehouden.
Jaarboek 24, pagina 26
3. Strandplateau
Stallingen en parkeerterreinen
Het strandplateau heeft tot heden (in 2001) aanleiding gegeven tot uitvoerige discussies in de gemeentelijke en provinciale politiek. Dit verklaart het feit dat er, behoudens de parkeergelegenheid, eigenlijk niet zo heel veel is veranderd sinds de beginperiode van het strandleven. Eén van de redenen hiervan is dat het PWN als eigenaar van de omliggende gronden de nodige bezwaren had tegen uitbreidingsplannen in verband met de aantasting van het natuurlijke karakter en milieu van dit gebied.
Toch was het al in 1933 dat Maarten Biesterbos uit Limmen de gelegenheid werd geboden om een heuse parkeergarage bij het strand te bouwen. In dit gebouw was plaats voor een veertigtal auto’s op de begane grond en in de kelder daaronder konden circa 3.000 fietsen worden gestald. Naast de garage was ook een parkeerplaats waar nog eens 200 automobielen konden worden geparkeerd.
Een gedurfde onderneming dus, als je bedenkt dat de auto in die dagen nog lang geen algemeen gebruikt vervoermiddel was.
De fietsenstalling en de parkeergarage werden, evenals het badhotel, in de oorlogsjaren gesloopt. Omstreeks 1950 werden de eerstgenoemde gebouwen op de fundamenten van de oude gebouwen opnieuw opgericht, met dit verschil dat de indertijd aanwezige woning aan de noordzijde niet meer is teruggekomen.
Nadat er een nieuwe parkeerplaats bij de politiepost aan de noordkant van het eind van de Zeeweg was aangelegd, deed de parkeergarage nog slechts dienst als fietsen- en later ook brommerstalling. De exploitatie van alle stallingen bleef in handen van de firma Biesterbos onder leiding van zoon Jan, die als aannemer in de jaren 1950 en 1960 een groot deel van de woningen in de Castricumse nieuwbouwwijken voor zijn rekening nam.
Op 15-jarige leeftijd begon ik (Hans Boot) in de zomer van 1964 als vakantiebaantje aan het strand met de kaartverkoop bij de fietsen, brommers en later auto’s. Het stallen van een fiets kostte toen een dubbeltje, een brommer een kwartje en voor een auto moest wel 45 cent per dag worden betaald.
Jaarboek 24, pagina 27
Het basisloon was laag, maar het was natuurlijk de kunst om zoveel mogelijk fooien binnen te halen. In die tijd kon dat bij fraai strandweer oplopen tot zo’n 20 gulden per dag, vooral dankzij gulle automobilisten die een gulden gaven en de rest lieten zitten. De leiding over de fietsen- en brommerstalling was in handen van de alom bekende opa Nuyens en Pé Valkering, terwijl Jaap Zonneveld de scepter zwaaide over de auto’s. Al deze medewerkers woonden in Limmen. Later nam Luc Holst, een medewerker van het aannemingsbedrijf, de taken van opa Nuyens en Pé Valkering over.
Als de dag van gisteren weet ik nog dat ik de eigenaar van een lelijke eend terug moest geven van een gulden en ik van het wisselgeld een stuiver in het zand liet vallen. De automobilist sprong toen uit z’n auto, maakte veel stampij en stond erop dat hij die stuiver kreeg. Hierop kwam Jaap Zonneveld aangelopen en zei tegen me: “Geef die vijf cent maar, want deze man is vast een arts, advocaat of notaris.” Ook kan ik mij goed herinneren dat het parkeerterrein halverwege de dag vol was en nieuwe bezoekers pas doorgelaten mochten worden als er weer auto’s weggingen. Het gebeurde dan wel dat men mij 2,50 gulden bood voor een kaartje, ondanks dat er geen ruimte was. Deze verleiding kon ik niet altijd weerstaan met als gevolg dat Jaap door zijn walkie-talkie schreeuwde dat alles verderop vastliep.
In 1967 werd de parkeernood echter zo schrijnend, dat men besloot het terrein, ‘Commissarisveld’ geheten en gelegen onderaan de ‘Kluft’ naast de parkeerplaats tegenover het kampeerterrein Bakkum, te gebruiken als extra parkeergelegenheid als het boven vol was. Dit betekende dat automobilisten hun passagiers en bagage bij de strandingang moesten uitladen en na het wegzetten van hun auto op het Commissarisveld met een taxibusje gratis weer naar boven werden gebracht. Biesterbos bekostigde dit vervoer en het taxibedrijf Tervoort kreeg hiervoor de opdracht. Men betaalde alleen 60 cent voor het stallen van een auto, hetzelfde tarief als op de parkeerplaats nabij het strand. De verwijzing naar het Commissarisveld werd op een kaartje toegelicht. Ondanks deze sympathieke oplossing voor het parkeerprobleem gaf deze regeling vanzelfsprekend aanleiding tot een hoop gepuf en gefoeter.
Weldra konden gemeente en PWN er niet meer onder uit om het aantal parkeerplaatsen aan het strand fors uit te breiden, wat resulteerde in de aanleg van een groot parkeerterrein in de duinen links van het plateau, dat plaats biedt aan circa 1.800 auto’s. Op een luchtfoto van voor die tijd is te zien dat er op de plaats waar nu het grote parkeerterrein ligt, een klein duinmeertje was.
Burgemeester Van Boxtel verrichtte de eerste shovel handeling voor het nieuwe parkeerterrein, dat op 10 april 1971 werd geopend. Voor de aanleg moesten twee duinpannen worden geëgaliseerd. Het totale terrein beslaat een ruimte van maar liefst vijftigduizend vierkante meter. Alhoewel men daar tegenwoordig voor parkeren 7,50 gulden per dag betaalt, heeft men nog geen garantie dat altijd op echt zomerse zondagen een plekje kan worden bemachtigd.
Bestemmings- en bouwplannen
In 1939 liet het college de gemeenteraad weten dat het al enige tijd een plan in beraad had tot het aanleggen van een boulevard. Daaraan werd toegevoegd dat een boulevard de belangrijkheid van Castricum als badplaats ten zeerste zou bevorderen en ten aanzien van de werkloosheid het plan bezien moest worden als plan tot blijvende werkverruiming. De boulevard is er echter nooit gekomen, evenals de bouw van vakantievilla’s of een hotel, waarover jarenlang uitgebreide correspondentie tussen verschillende partijen is gevoerd.
Rijkswaterstaat verzocht het college in 1962 het uitbreidingsplan ingrijpend te wijzigen met het oog op de belangen van de zeewerende taak van het voorste duinterrein. Vervolgens kreeg het stedenbouwkundig adviesbureau van de gemeente Castricum de opdracht voor het ontwerpen van een nieuw plan, dat als bestemmingsplan ‘Castricum aan Zee’ op 25 oktober 1966 door de gemeenteraad werd vastgesteld. Het plan voorzag in de bouw van een hotel dan wel een pension, enkele winkels en twee grote parkeerterreinen voor totaal circa 1.300 auto’ s. Aan het plan werd bij besluit van 11 april 1967 goedkeuring gehecht door Gedeputeerde Staten met de aantekening dat ook voor het duingebied, dat door het PWN wordt beheerd, een bestemmingsplan moest worden voorbereid.
Aannemer Biesterbos toonde interesse in de uitvoering van de plannen en logischerwijs werd er met hem onderhandeld, aangezien hij de oudste rechten bezat op een groot deel van de benodigde grond.
In 1968 is er een opvallend plan voor Castricum aan Zee in opdracht van Biesterbos door professor Holt ontwikkeld. Het plan voorzag naast uitbreiding van parkeergelegenheid in een bebouwing rondom een centraal ontvangstplein. In 1969 was er echter aanleiding om het bestemmingsplan te herzien, onder andere in verband met een gewenste nieuwe situatie van het hotel, een wijziging in de opzet van de winkeltjes en een verbeterde tracering van de Zeeweg.
Op 25 februari 1971 werd het nieuwe bestemmingsplan door de raad vastgesteld en Gedeputeerde Staten gaven hieraan op 6 april 1972 goedkeuring. Maar vervolgens lag de ontwikkeling van het strandplateau in dat jaar finaal op één oor. Biesterbos zag er geen gat meer in vanwege het ontbreken van een elektriciteitskabel tussen Bakkum en het strandgebied. In de vooroorlogse jaren lag er wel een voedingskabel, maar die is in 1940 weggehaald om zodoende de bezetters een voet dwars te zetten.
Bij brief van 15 juni 1977 aan het gemeentebestuur spreekt de VVV haar grote verontrusting uit over de voortdurende slechte situatie op het strandplateau en verzoekt met klem op korte termijn aan de strandafgang tot constructieve daden te komen.
Na jaren touwtrekken en het maken van diverse plannen hebben Biesterbos Planontwikkeling, PWN en de gemeente eindelijk op 12 juli 2000 een overeenkomst gesloten over de herinrichting van het strandplateau. De overeenkomst houdt in dat een verhoogd autovrij strandplateau wordt gerealiseerd in de eerste fase en er een betere voorziening komt voor fietsers. Let wel: er komt een stalling voor ongeveer duizend fietsen, terwijl een advertentie uit een krant van 1 juli 1933 vermeldt dat de overdekte rijwielstalling van Biesterbos al plaats biedt voor 3.000 rijwielen. In de tweede fase zou er een paviljoen met een educatief/cultureel karakter worden gebouwd.
Jaarboek 24, pagina 28
In de plaatselijke bladen van begin dit jaar (2001) stond zelfs dat er een plan zou zijn dat voorziet in de bouw van een congrescentrum. In verband hiermee heeft Biesterbos volgens de krant dit voorjaar het voormalige restaurant ‘De Kim’ aangekocht, dat waarschijnlijk onderdeel van het congrescentrum wordt. Kortom: de onduidelijkheid duurt voort en het is nog maar zeer de vraag of de eerste fase van het nieuwe plateau op 1 januari 2002 gereed is, zoals de oorspronkelijke planning aangeeft. Als het zover is, zal het wel even wennen zijn, want dan pas is de openbare parkeerplaats vlak voor de strandafgang, die reeds op een foto uit 1926 zichtbaar is, definitief verleden tijd.
4. Strandvervoer
De eerste pioniers
Na de bestrating van de Zeeweg kochten onze plaatsgenoten J. Borst, H. Twisk en Th. Veldt met elkaar een oude autobus en begonnen een busdienst tussen dorp en strand. In die tijd was zo’n ritje een geweldige attractie.
Ook de ondernemende ‘fietsenmaker’ Jaap Lute zag wel wat in het taxiwerk. Het was opvallend dat pastoor Engering eind jaren (negentien) twintig geld leende aan de grote autoliefhebber Anton Gorter, terwijl deze niet katholiek was, om een busje te kunnen aanschaffen voor het vervoer van twaalf personen per rit. In 1928 kreeg Gorter echter geen vergunning tot het innemen van een standplaats voor een luxe auto aan stationsplein en einde Zeeweg voor een taxidienst, aangezien reeds aan een ondernemer vergunning was verleend.
Deze ondernemer en eerste exploitant van het strandvervoer was de eerder genoemde pachter van ‘Armeria’, Thijs Olgers, die twee grote bussen van het merk ‘Berliet’ bezat. Hij kreeg vanaf 15 juni 1929 vergunning voor een autobusdienst tussen het station en het strand voor een periode van drie jaar onder bepaalde voorwaarden. Zo eindigde de dienst op 15 september en moesten er minstens twee bussen rijden van 20 à 24 personen. In 1934 verkocht Olgers zijn garage met toebehoren aan Jacobus Fontijn, directeur van ‘De Zeemeeuw’ te Wormer. Onder deze naam werd ook het strandvervoer tot aan de Tweede Wereldoorlog verzorgd.
Een chauffeur aan het woord
De 84-jarige Henk Kuijs was vanaf 1934 tot 1940 elke zomer als chauffeur werkzaam op de bus tussen station en strand. Henk begon aanvankelijk als monteur op 18-jarige leeftijd bij Fontijn. Spoedig mocht hij op de bus rijden, maar in verband met zijn jonge leeftijd alleen binnen de gemeente. Nog vol trots voegt hij daaraan toe dat er gereden werd in Chevrolet- of Opelbussen, waarin plaats was voor zo’n 25 personen. De bussen waren van een naam voorzien, zoals ‘De Jutter’. Op een oorspronkelijk zeer kleine foto herkennen we Henk met chauffeurspet bij één van de bussen van ‘De Zeemeeuw’.
Andere bekende chauffeurs die in die periode op het strand reden, waren naast de reeds genoemde Anton Gorter: Jan Baart, Jaap Doorn, Henk de Klerk, Piet Koomen en Piet Kuijs. En het was toen een drukte van belang, want de meeste strandbezoekers kwamen per trein uit Amsterdam of de Zaanstreek. Soms stonden er op een zondagmorgen bij het station wel 5 à 6 bussen gereed, maar dit was niet genoeg om alles in één keer te vervoeren. Zo reed Henk van half juni tot half september dagelijks zijn ritten tussen 8.30 en 23.00 uur, zonder een dag per week vrij te hebben. Alleen op zaterdagmorgen werd er niet gereden, omdat dan alle bussen gewassen werden op het stationsplein. Getankt werd er dagelijks bij één van de pompen van Fontijn op de hoek Dorpsstraat-Torenstraat, waar de merkbenzine een dubbeltje per liter kostte. Henk verdiende in die tijd 15 gulden per week en pikte af en toe een fooitje mee. Dat hield echter niet over, omdat de meeste passagiers al via de spoorwegen voor de bus betaald hadden (een voorloper van de treintaxi).
De betalende reizigers legden voor een enkele reis naar het strand een kwartje neer en voor een retour veertig cent. Tot hotel Borst kostte een enkeltje vijftien cent en dit bedrag betaalde men ook vanaf Borst tot het strand. Een rit naar het strand duurde ongeveer twintig minuten en zondags moest men gezien de drukte meteen weer terug. Er bestond geen vaste dienstregeling, maar het streven was om de ritten vanaf het strand te laten aansluiten op de vertrektijden van de treinen. Voor pauzeren was er weinig gelegenheid, maar toch ging Henk om 12.00 uur snel even naar huis om te eten en was dan een halfuur later weer present. Als het heel warm was, werden de klapdeuren van de bus tijdens het rijden opengezet.
Jaarboek 24, pagina 29
Volgens Henk waren de passagiers ‘ouwerwets’ gekleed en had men van alles mee aan proviand. Wat hem ook goed is bijgebleven, zijn de uitvoeringen van volksdansen, die spontaan na afloop van een zondagse stranddag op het stationsplein plaatsvonden. Tot slot vertelt Henk dat hij en zijn collega’s soms ook wel eens in waren voor een geintje. Men maakte dan aan het stuur een paar touwen vast en de chauffeur ging vanaf de achterbank sturen. Door de gashendel op het dashboard uit te trekken was gas geven niet nodig en zodoende dachten de voorbijgangers dat ze een lege bus zagen rijden.
5. Epiloog
Uit bovenstaande geschiedenis kan de conclusie worden getrokken dat de strandrecreatie en alles wat daar bij hoort in zo’n tachtig jaar een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. Dat is niet zo verwonderlijk omdat de zee jong en oud altijd geboeid heeft. Schreef men in de VVV-gids al in 1925: “Waar ’t volk is, is de nering”, nu luidt de slogan: “Waar het land eindigt, begint het leven”. De strandpaviljoens zijn in de laatste jaren sterk vergroot en verfraaid.
Tot slot volgt een gedicht van onze vroegere ‘dorpsdichter’, dat in 1970 in het Nieuwsblad voor Castricum werd gepubliceerd.
Hans Boot
Strandbeeld
het woelige strand, als van tenten doorweven,
de lijnen gespannen, de windschermen bol,
het vliegtuig heeft dolle reclame geschreven
aan ’t blauwe azuur en geen woord is te dol.
de kind’ren in feestvreugd met bal of in kuilen,
de forten gebouwd met omheinende rug,
de zee (het is jammer, maar sterk aan ’t vervuilen),
neemt spoelend het fort van zijn bouwer terug.
de mensen in rijen van acht om de tenten
van ijs, chocolade, van schepjes en bal,
de reddingsbrigade met veel assistenten
te water, te land met vermanend geschal.
de E.H.B.O. met een leger van kind’ren
die liepen in ’t doolhof van dingen en daad,
als peuters verloren, het strand ligt te zind’ren
dan pas is de reddingpost heil in ’t kwadraat.
ze schreeuwen en huilen, ze gillen om mammie,
geen snoepje of troostwoord heeft vat op het kind,
totdat, een geluk weer, siem, sijtje of brammie,
in moeder ’t verlossende leven hervindt.
en ginds weer een voetje ontveld of gezwollen,
een man, flink bebloed, in een glasscherf getrapt,
zo is het; verdriet of een vreugdevol hollen
en levendig wordt fusten bier weggetapt.
dit is dan het strandbeeld, de zevende juni,
een lint van bewegen, van kleuren en klank,
van eten en drinken, een mens’lijke unie,
een feest van gezelligheid, vreugd en … gejank.
des avonds ligt ’t strand er weer stil en verlaten
met resten en snippers, zoals het begon …
maar over dit alles, de heuvels en gaten,
daalt steeds weer de eenzame gloedrode zon.
A. van Kluyve
Van A. van Kluyve (1896 – 1983) zijn gedurende vele jaren gedichten over plaatselijke onderwerpen gepubliceerd in het Nieuwsblad voor Castricum.
Bronnen:
Archief gemeente Castricum
Berg, Ton van den, Bad- en strandleven zo was het, jaar onbekend.
Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum, 1973.
Heideman, Henk, De oude generatie van Bakkum en Castricum, 1982.
Oude Ansichten van Castricum, Schoorl 1971.
Ruijter Q. W. Jzn. de, Schippers van het Stet, 1974.
Stichting Werkgroep Oud-Castricum, Op zoek naar Castricum’s verleden, Schoorl 1992.
VVV, Gids voor Castricum, Castricum 1925.
Met dank voor hun bijdragen:
Thijs en Alie Bakker-Bedeke, Albert Bas junior, Henk en Ted Biesterbos, Jos Bijl, Astrid Carbaat, Kees Droog, Arie Gorter en Tiny Hemstede-Gorter, Theo en Rie van der Himst-Valkering, Henk Kuijs, Bob Morelis, Klaas en Bep Ulder-Valk, Piet Veldt, Rinus en Tiny van Vlaanderen-Boot.