24 juli 2023

Schelpenvisser, een oude Castricummer, vertelt (Jaarboek 40 2017 pg 29-30)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 40, pagina 29

Een oude Castricummer Schelpenvisser vertelt

Schelpenvissers aan het werk.
Schelpenvissers aan het werk.

Bij het 50-jarig jubileum van de Werkgroep Oud-Castricum leek het de redactie een goede gelegenheid om een artikel van de hand van Derk van Deelen (1900-1973) letterlijk op te nemen in deze jubileumuitgave. Dankzij het pionierswerk van Van Deelen kon de Werkgroep Oud-Castricum in 1967 worden opgericht.

Het artikel is gepubliceerd in De Speelwagen – geïllustreerd tijdschrift in het bijzonder gewijd aan de historische schoonheid, folklore en geschiedenis in Noord-Holland boven het IJ – 7e jaargang, Nummer 6, 1952.

De zee brengt ons heel wat gewin,
Veel schelpen op het strand.
Er dokkert een kar de stilte in,
Langs een mulle weg, door duinig land.

Een schelpenkar op een duinweg was altijd een imposant gezicht. Het is iets wat we in de naoorlogse jaren node missen. De kalkbranderijen in onze omgeving zijn tijdens de bezetting afgebroken en de schelpenvisser hebben we na 1942 in ons landschap niet meer teruggezien.

De schelpenvisserij is al eeuwen oud. Wanneer men er in ons dorp mede begonnen is, is moeilijk te zeggen. Het oudste schrijven hierover, mij bekend, dateert van 1730. De Staten van Holland en West-Friesland doen hierin beklag uitkomen over het feit “dat zeedert eenige jaaren herwaarts de Noordzee veel minder schulpen (schelpen) op de Stranden deezer Provincie heeft opgeworpen dan voordeeze, en dat in het bijzonder in het voorleede jaar genoegsaam geen Schulpen zijn opgespoelt soodanig dat het te dugten is dat de kalbranderijen deeser Provincie; en in het bijsonder die welke geleegen zijn tusschen de Steeden Haarlem en Leyden en aan den Rhijn, onder Rhijnland bij gebrek aan Schulpen souden moeten stilstaan, indien niet wierde voorsien tegen den uytvoer van de Schulpen.

De uitvoer van schelpen werd voor de tijd van drie jaar verboden “op poene (straf) dat diegeene welke deselve Schulpen souden komen uyt te voeren buyten deese Provincie sullen verbeuren voor yder reys de somme van hondert guldens boven en behalve de verbeurte van de Scheepen en Schuyten en van de Rijtuygen en Paarden waarmeede deselve Schulpen buyten deese Provincie souden mogen worden vervoert.

Een honderd jaar later, omstreeks 1820, was de schelpenvisserij aan onze kust weer tot grote bloei gekomen. In een ‘Verhandeling over het toegangbaar maken van de duinvalleyen langs de kust van Holland’ door Mr. D.T. Gevers, kommies van Staat bij den Raad van State, 1826, lezen we:
Langs onze kust is er geen punt op hetwelk zoo veel schulpen van het strand werden opgehaald dan tegenover Castricum en Bakkum, vandaar dat aantal schulpwegen door de duinen. In het jaar 1821 hebben de 60 schulpers (schelpenvissers) in Bakkum en Castricum woonachtig te samen 1602 lasten Schulpen, en in den jare 1822, 1377 last aan het Schulpstet op de Bakkummerschulpvaart aangevoerd. Ieder last nu, inhoudende 6 hoeden of, zooals dit, volgens een oud gebruik, genoemd wordt 2 schuiten, en waarover de Schulpers 15 vrachten moeten rijden, wordt hun tegenwoordig tegen 12;6;8 gulden betaald, zoodat in 1821 voor dit ruwe product eene som van 19,703 gulden in dien kleinen omtrek onder de Schulpers in omloop is gekomen; en gewoonlijk is de gevraagde hoeveelheid schulpen althans niet minder, doch wel duurder.”

Een van de thans nog in leven zijnde schelpenvissers van Bakkum is de 78-jarige heer Kees (rectificatie uit jaarboek 41) van den Berg. Toen ik hem vroeg mij iets over dat echt oud-Hollandse beroep te vertellen, was hij hiervoor direct te vinden en stak meteen van wal:
Toen ik elf jaar oud was, dat was dus in 1886, ging ik voor het eerst met m’n vader mee naar het strand, om het schelpenvissen te leren. M’n buurjongen G. van Velzen ging ook met zijn vader mee en sloot zich bij ons aan. Wij haalden in die tijd, toen ik nog jong was dus, alle dagen twee karren schelpen van het strand, dat was met elkaar dus tien mud. De karren waren toen nog betrekkelijk klein en de wegen slecht. Daar er niet altijd schelpen waren, konden we vanzelf ook niet steeds op twee kar per dag rekenen. Later werden de wegen beter, met het gevolg dat de karren ook groter werden en we acht mud per kar konden laden. Toentertijd bracht een kar schelpen 0,75 gulden op, dat was voor een kar van vijf mud. Voor 1,50 gulden moesten we twee keer naar Zee en waren dehele dag in touw, dat was heel erg.


Jaarboek 40, pagina 30

‘Een man van de zeereep’ van Cor Heeck.
‘Een man van de zeereep’ van Cor Heeck.

Dat is nu 58 jaar geleden. Later werd het wat beter en in de oorlog van 1914-1918 kregen wij 0,50 gulden per mud, dat was dus 4 gulden per kar. Dat is echter maar twee jaar zo geweest, toen ging het weer omlaag; eerst tot op 0,40 gulden, toen 0,35 gulden en later zakte het weer tot 0,25 gulden per mud. Dat kwam omdat wij niet georganiseerd waren, de kalkbranders werden rijk en wij straatarm.

De schelpen die wij aanvoerden gingen voor het merendeel per vlet naar de ovens in Alkmaar, Uitgeest, De Rijp en Zaandam, waar er dan kalk van gemaakt werd. Soms kwam er wel eens een schip op de Meer om schelpen te laden voor Friesland. In mijn jonge jaren waren er te Castricum, zo ik weet, twintig schelpenvissers, maar in de oorlog van 1914 waren er twee en veertig. M’n vader heeft mij wel eens verteld, dat toen hij jong was er te Castricum en Bakkum met mekaar wel vijf en negentig schelpenvissers waren. Soms viste iedereen schelpen, de boeren, de knechten, zelfs de smid en de kastelein.”

Op mijn vraag hoe het komt dat er nu minder schelpen te vissen zijn dan vroeger, antwoordde de heer Van den Berg, dat dit komt omdat het strand verzand is.
Dag en nacht komt er slib uit de haven van IJmuiden ten noorden van de pier in zee terecht. Jarenlang wordt er al gebaggerd en dat zand komt allemaal bij ons op het strand en zo raken de zwinnen dicht. Met het gevolg dat de zee op de zwinnen (verdiepingen in het zand evenwijdig an de kust) geen slag meer heeft. Het strand is nu helemaal vlak. Vroeger lagen er banken, waar we met een kar schelpen haast niet tegenop konden komen. In 1942 was er maar weinig of niets meer te vissen.

Ik heb het schelpenvissen altijd graag mogen doen, vooral als er goed wat te vissen was en dan vooral met een sterke zee. Als we zo’n dag een kar of zes schelpen, soms meer, gevangen hadden, waren we goed te spreken. Maar het gebeurde ook wel dat we een uur of zes weg waren en toch nog geen schelpje hadden gevangen. Als we dan met een lege kar naar huis toe gingen, dan stond het hoofd niet best, dat begrijpt U wel.

Het paard moest altijd goed gevoerd worden, want dat moest het zwaarste werk doen, daar zorgde ik dan ook goed voor. M’n paard was een deel van mijn leven. Een last schelpen was vroeger 80 mud, later rekende men een last op 100 mud.”

Als ik bijna niets meer te vragen heb, vertelt Van den Berg toch nog verder, over zijn mooie, maar onrustige, ongedurige schelpersleven. Hij vertelt hoe hij met stormweer en ruwe zee aan het vissen is geweest:
“Soms met levensgevaar dreigden we omver geslagen te worden, door golven zo groot, dat ze over paard en kar heen spoelden. De jas en de deken die op het paard lagen nat, de laarzen vol water en zelf doornat, dan was het uitkijken en dagen tellen, zegt men wel eens, maar wij telden altijd de golven.
De negende golf is altijd de grootste en als we aan de negende golf toe waren, riepen we mekaar toe, pas op, daar komt een opstopper.”

Tot slot vertelde de heer Van den Berg nog dat de strandpalen bij de schelpenvissers namen hadden.

Om de Zuid heette:

  • de eerste paal: Zuiderhoogde
  • de tweede paal: Slechte Weg
  • de derde paal: De Kaap
  • de vierde paal: Van ’t Huisje
  • de vijfde paal: Oudste Huisje
  • de zesde paal: Pesthuis

alle in de richting Wijk aan Zee.

Om de Noord kreeg je eerst de Galg, zo genoemd naar de galg die daar vroeger voor berechting van misdadigers stond opgesteld. Verder noemde men de strandpalen om de Noord aldus:

  • de eerste paal: De Wis
  • de tweede paal: Van Dal
  • de derde paal: Van Steeg
  • de vierde paal: Van Kouwenhoven

Zuiderhoog, Van Dal, Pesthuis en Kouwenhoven, traditionele namen die tot ons spreken uit een ver maar rijk verleden, het verleden van de Castricumse schelpenvisserij.

Bakkum 1952

D. van Deelen

24 april 2023

Stranding bark Wilhelmina Frederika (Jaarboek 38 2015 pg 33-37)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 38, pagina 33

De stranding bij paal 45 van de bark Wilhelmina Frederika

Tekening van een bark. Dit zeilschip heeft minimaal drie masten. Alle masten zijn vierkant getuigd, behalve de achterste bezaansmast.
Tekening van een bark. Dit zeilschip heeft minimaal drie masten. Alle masten zijn vierkant getuigd, behalve de achterste bezaansmast.

De terugreis uit Suriname van de ‘Wilhelmina Frederika’ eindigde op 17 september 1860 bij paal 45 op het strand van Castricum. Het was een van de 600 Nederlandse schepen op de grote vaart die in dat jaar, soms met man en muis, ten onder gingen.

De bemanning van het gestrande schip en de passagiers, een weduwe met haar drie kinderen, werden door dappere mannen gered. De vrouw raakte al haar bezittingen kwijt maar er werd voor haar een grote inzamelingsactie gehouden. In contrast daarmee stond het gedrag van een Castricumse schelpenvisser tegenover de hulpeloze schipbreukelingen.

Harlingen 1848

Het verhaal begint in Harlingen. Aan de Zuiderhaven zijn sinds mensenheugenis schepen gebouwd en gerepareerd. Tot aan de jaren (achttien) tachtig vrijwel uitsluitend houten schepen. In opdracht van de rederij Barend Visser en Zoon werd in 1847 op de werf Welgelegen van de gebroeders Alta de kiel gelegd voor een driemastbark, bestemd voor de vaart naar de ‘Indiën’.

Barken hadden drie masten, maar alleen de beide voorste hadden ra’s en vierkante zeilen, de achterste een bezaan en een gaffel-topzeil. Dit soort schepen had minder tuig en een kleinere bemanning nodig dan een voldriemast schip.

Prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Marie van Oranje Nassau (1841-1910) die onder de naam prinses Von Wied het Landgoed Bakkum erfde.
Prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Marie van Oranje Nassau (1841-1910) die onder de naam prinses Von Wied het Landgoed Bakkum erfde.

De Groninger Courant berichtte plechtig dat op 3 juni 1848 in de voormiddag de te water lating van de Wilhelmina Frederika had plaatsgevonden. Het had de naam gekregen van prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Marie der Nederlanden, kleindochter van koning Willem I, die later het landgoed Bakkum erfde. Wonderlijk toeval dat dit schip ter hoogte van dat landgoed zou stranden.

Het was een roerig jaar in de Friese stad. Door mislukte oogsten was de prijs voor graan en aardappels tot enorme hoogte gestegen en er was in Harlingen geen roggebrood, een belangrijk volksvoedsel, meer te krijgen. Toch was de bevolking dagelijks getuige van schepen die, volgeladen met levensmiddelen, de haven verlieten. Er brak oproer uit en het huis van de burgemeester, die ook graanhandelaar was, werd geplunderd.

In de 19e eeuw waren de verschillen tussen arm en rijk heel groot. Veel stedelingen waren afhankelijk van werkgelegenheid in de handelsvaart of de scheepsbouw. Op naam van de machtige rederij Barend Visser en Zoon stonden ruim 40 zeilschepen, barken, brikken, kofschepen en schoeners. Het schip dat in 1848 aan de vloot werd toegevoegd, was een gekoperde driemastbark met een ruimte van 219 ton. Gekoperd wil zeggen dat het verder houten schip onder de waterlijn met koperen platen was bekleed. Het was een kostbare zaak, maar de bodem van een ongekoperd schip zou spoedig met een laag vuil, zeegroen en schelpen zijn bedekt, wat ten koste ging van de snelheid.

Handelsvaart in de 19e eeuw

Van 1848 tot 1859 was J.C. van der Veer de gezagvoerder en uit scheepsberichten in het Algemeen Handelsblad en het Surinaams Weekblad blijkt dat de bark geregeld tussen Suriname en Amsterdam voer met producten als suiker, rum en katoen.


Jaarboek 38, pagina 34

Landbouw in Suriname

Op de honderden plantages (in Suriname) werd suikerriet, koffie, katoen en cacao verbouwd. Suikerriet was ook de basis voor de geliefde rum. Tot ver in de 19e eeuw was suiker een luxeproduct. Gemalen riet moest worden uitgeperst, gekookt, en gefilterd en daarna worden verscheept naar Europa waar de laatste raffinage plaatsvond. Zo ontstond er in Amsterdam een bloeiende industriële sector. Rond 1800 stonden er in de Jordaan langs de grachten tientallen suikerfabriekjes. Katoen was tussen 1780 en 1860 ook een belangrijk uitvoerproduct van Suriname. 

Plantages en slaven vormden meer dan twee eeuwen de kern van de Surinaamse economie. Rond 1860 was ruim de helft van de slaven betrokken bij de suikerproductie. Pas per 1 juli 1863 werd de slavernij verboden. Op die datum kregen 34.800 slaven in Suriname hun vrijheid. Contractarbeiders namen de rol van de slaven toen geleidelijk over.

De handel liep in de 19e eeuw terug mede vanwege de concurrentie uit Nederlands-Indië. Daar werden suikerbieten geteeld en de suiker daarvan was goedkoper dan de rietsuiker uit Suriname. Het aantal plantages verminderde in vijftig jaar van 216 in 1863 tot 79 in 1913. Tegenwoordig wordt er geen suiker of koffie meer verbouwd.

Aquarel van een barkschip (1848).
Aquarel van een barkschip (1848).

Kaptein Van der Veer bracht het schip geluk, want in de ruim tien jaar onder zijn bewind gebeurden er, met uitzondering van een aanvaring in december 1845, geen ongelukken. Over dat incident schreef een regionale krant dat het onder Texel gearriveerde schip Wilhelmina Frederika, afkomstig van Suriname, met het Engelse schip Lord Duncan in ‘aanzeiling’ kwam en dat ten gevolge daarvan de bezaansboom was gebroken, het zeil gescheurd en enig touwwerk verloren ging. De schade bleef beperkt.

De 31-jarige Fedde Beekhuis nam in 1860 het commando over. Hij was kort daarvoor getrouwd en woonde met zijn jonge echtgenote in Sneek. Fedde stond nog aan het begin van zijn carrière als zeekapitein en hoopte natuurlijk zijn succesvolle voorganger te evenaren. De reis naar Suriname verliep prima en beladen met suiker, rum en katoen keerde het schip terug naar Nederland. Aan boord waren ook vier passagiers uit Paramaribo. Een weduwe met haar drie kinderen. De terugreis in een week of acht verliep voorspoedig tot aan de Nederlandse wateren. Door zware storm kwam de bark in grote problemen.

Schipbreuk

Het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad berichtte dat het zeilschip eerst in Texel was binnengelopen en vandaar was teruggeslagen en afgedreven door hevige wind en stroming tot onder Ameland. Het was kennelijk een speelbal van de golven geworden, want op de avond van de 17e september 1860 liep het ter hoogte van Castricum aan de grond.

De Amsterdamse krant:
“Mogt het met dit vaartuig het ergste bestaan, zoo zou dit verlies de tweede grote zeeramp zijn, waardoor het kantoor schade lijdt, daar toch voor korte tijd de Gouverneur Baron van Zuylen van Nyevelt insgelijks onder de kust door stranding verloren ging.”
(Dat schip strandde in augustus 1860 bij Kijkduin.)

De stranding van de Wilhelmina Frederika bij Castricum bleef lange tijd onopgemerkt, zodat de reddingsboten van Wijk aan Zee en Egmond niet gealarmeerd werden. Het dek van de bark was door de golven stuk geslagen. De tien bemanningsleden en vier passagiers brachten in doodsangst de hele nacht door op het voorste gedeelte van het schip. Ze kregen weer hoop toen in de vroege ochtend een schelpenvisser op het strand verscheen. Ze schreeuwden om hulp.

Wat er daarna gebeurde, stond uitgebreid in de Helderse en Nieuwedieper Courant:
“Hij beantwoordde het noodgeschrei der schepelingen en bede om hulp, met hen te berooven van datgene, wat ze gemeend hadden met de boot te redden, die, ongelukkig reeds met goederen beladen, omsloeg. Te vergeefs riepen zij hem, op geringe afstand toe, dat ook zij Hollanders waren; doch, hij die zich niet ontzag zijne medemenschen in zulk een erbarmelijke staat te berooven, bekreunde er zich natuurlijk niet om, of zij landgenoten waren”.

Onvoorstelbaar dat de man zich niets van het hulpgeroep aantrok, maar spullen afkomstig van het schip op zijn schelpenkar gooide en zich uit de voeten maakte. Alsof dat al niet erg genoeg was, doodde hij de hond van de kapitein:
“Die bovendien zijn schanddaad bezoedelde door het wreedaardig vermoorden van de hond des kapiteins, die zijn leven zwemmende gered hebbende, het goed zijns meesters bewaakte; men vond het trouwe dier met de kop letterlijk van de romp afgesneden”.

Redding

Gelukkig werd de stranding ook gezien door mensen met meer mededogen met de slachtoffers. In de regionale krant is het verloop van de redding beschreven.


Jaarboek 38, pagina 35

De schipbreukelingen hadden een stuk hout aan een tros gebonden in de hoop zo een verbinding met het strand te kunnen maken. Door de stroming en door de zwaarte van de tros bleef het geheel op flinke afstand drijven en konden ze zichzelf niet redden.

Inmiddels hadden zich mensen uit Egmond, Wijk aan Zee en Castricum op het strand verzameld. Ze zagen dat het binnenhalen van de tros de enige kans was. Het zou een moeilijke klus worden.

Tekening van een schelpenvisser.
Tekening van een schelpenvisser.

De jonge Castricumse schelpenvisser Cornelis Wijker durfde het aan. Hij spande zijn paard uit, sprong erop en dreef het de woeste branding in. Na ‘bij herhaling daarvan te zijn afgeslagen’ wist hij het hout met de tros eraan te bereiken en keerde ermee terug richting het strand.

Arie Wagenaar uit Wijk aan Zee trok zijn kleren uit en ging de zee in om Wijker te helpen. Ook andere mannen zetten zich in en zo slaagden ze er in om een verbinding met het wrak te maken. Langs die lijn werden de 14 schipbreukelingen geholpen om op het vaste land te komen. Het was hoog tijd; sommigen bereikten het strand meer dood dan levend.

Burgemeester Rendorp klom in de pen om de commissaris des Konings op de hoogte te stellen van de scheepsramp en van de moedige redding. Ook meldde hij dat de rijksveldwachter een onderzoek zou instellen naar de diefstal.

Per kerende post antwoordde de commissaris dat hij de burgemeester ernstig in overweging gaf om het onderzoek niet enkel aan de rijksveldwachter over te laten, maar samen met de burgemeester van Wijk aan Zee alle ten dienste staande middelen aan te wenden om de schuldigen op te sporen en het geroofde goed terug te krijgen.

In het jaarverslag van de gemeente over 1860 werd melding gemaakt van de scheepsramp en de met veel inspanning en zelfopoffering volbrachte redding. De burgemeester schreef dat de redders maar karig door de Noord- en Zuid-Hollandse Reddingmaatschappij beloond waren, maar dat het Departement der Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen te Beverwijk zich zou willen inspannen voor de toekenning van een medaille en een getuigschrift. Deze actie slaagde.

In de handelingen van ’t Nut, die in het Stadsarchief van Amsterdam worden bewaard, is vastgelegd dat aan de schelpenvisser Cornelis Wijker voor zijn volhardende en gevaarvolle poging tot redding van schipbreukelingen een medaille was toegekend. Arie Wagenaar uit Wijk aan Zee en zijn metgezellen ontvingen een collectieve medaille. Genoemd werden J. van der Mey, P. van der Mey, C. de Boer, F. Bol, H. Bol. A. van Zijl en J. Snijders.

De strandrover gevonden

De roof zou niet onbestraft blijven. De schipbreukelingen hadden opgemerkt dat de dief een kreupel paard had. Op basis van die aanwijzing werd hij al snel opgespoord. Het bleek de 46-jarige Hendrik Scheerman te zijn. Hendrik was een arme arbeider en schelpenvisser geboren in Heemskerk en wonend in de buurt ‘de Duinkant’. Hij was vrijgezel.

Het bewijs van zijn misdaad was niet moeilijk te leveren. In zijn huisje werden voorwerpen gevonden die van het schip kwamen. In het Noord-Hollands archief in Haarlem wordt het vonnis bewaard dat de arrondissementsrechtbank op 27 december 1860 velde. Daar staat in wat hij van het strand had meegenomen; een vat met teer, een stuk touw, een vrouwenhoed, een vierkante geschilderde klepmand en enig koper.

Het werd hem zwaar aangerekend dat hij de in levensgevaar verkerende mensen aan hun lot had overgelaten. Hij werd veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf.

Weldadige landgenoten …

Zoals wel vaker na een ramp kwamen notabelen in actie om geld voor de slachtoffers in te zamelen. De burgemeesters van Castricum en Wijk aan Zee, Rendorp en Stumphius, predikant H. Luessen, pastor N. Vredeveld en secretaris en plaatsvervangend strandvonder C. Karshof plaatsten in de landelijke kranten een oproep om hulp voor de weduwe en haar kinderen.

Dominee Luessen, predikant van de Nederlands Hervormde Gemeente in Wijk aan Zee, was een van de notabelen die zich inspanden om geld in te zamelen voor de weduwe Veltman en haar drie kinderen.
Dominee Luessen, predikant van de Nederlands Hervormde Gemeente in Wijk aan Zee, was een van de notabelen die zich inspanden om geld in te zamelen voor de weduwe Veltman en haar drie kinderen.

Jaarboek 38, pagina 36

De woeste zee met strandpaal als monument voor de Wilhelmina Frederika en de heldhaftige redders.
De woeste zee met strandpaal als monument voor de Wilhelmina Frederika en de heldhaftige redders.

Volgens de publicatie was de vrouw sinds twee jaar weduwe van een onderofficier bij de koloniale landmacht:
“die zich deze twee jaren van weduwestaat ten nutte had gemaakt, om door een kleine winkelnering zoveel te besparen, dat zij (steeds met haar kinderen aan de landziekte laborerende) zich in staat meende naar het vaderland terug te keren, met het voornemen, daar met bespaarde gelden een soortgelijk bedrijf voort te zetten. Nu ziet zij zich in hare hoop en vooruitzichten teleurgesteld, daar hare geheele bezitting van hare gespaarde gelden (circa 600 gulden benevens hare kleederen en lijfsieraden ter waarde van 300 gulden is verloren geraakt) en bijkans naakt nog haar leven heeft mogen redden met dank aan haar redders.”

Het bericht van de notabelen eindigt met de oproep: “Weldadige Landgenoten! Het gezegde ‘wie spoedig geeft, geeft dubbel’ is hier bij uitnemendheid van toepassing, want dit gezin kost dagelijks onderhoud en de kosten daarvan hoe zuinig ook geconditioneerd, zouden eerst van het bedrag uwer bijdragen af moeten om haar met het meerdere in staat te stellen haar plan te volvoeren door iets bij de hand te nemen, om voor het bestaan van haar en hare kinderen te kunnen zorgen.”

Het eerste beroep dat op de goedgeefsheid van de burgers werd gedaan, zorgde ervoor dat binnen een paar dagen maar liefst 468,34 gulden en een halve cent uit het hele land werd opgehaald. Het succes van een inzamelingsactie hing ook toen samen met het bespelen van de gevoelens. Zo blijkt ook weer uit de kranten van toen.

Uit het Algemeen Handelsblad van 26 september 1860:
“WELDADIGE LANDGENOOTEN.
Onze roepstem was, Gode zij dank, niet die eens roepende in de Woestijn; hij is over een vruchtbaren akker gegaan. Wij twijfelen dan ook niet, of er zouden honderden gevoelige, warme harten in ons Weldoend Vaderland gevonden worden, tegen ééne ijskoude van den ontaarden booswicht, die, in plaats van hulp te bieden, in het gezicht der Schepelingen en van onze Arme Weduwe, die zich met hare Drie Kinderen aan zich geklemd, Tien Uren lang aan het wand heeft weten vast te houden, voordat er door het dik weder (mist, slecht weer) hulp kwam opdagen, haar van hare duur verworven bezitting beroofde.”

Dat de actie succesvol was, bleek wel begin oktober. In minder dan veertien dagen was een bedrag van 981,45 gulden voor de weduwe ontvangen.

Wie was die weduwe en hoe is het met haar en haar kinderen afgelopen? Is daar na meer dan 150 jaar nog achter te komen? De militaire stamboeken en de burgerlijke stand van Paramaribo brachten geen uitkomst. De hulp werd ingeroepen van de stadsarchieven van Breda en Harlingen en van het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG). Een grote stap dichterbij een antwoord op de vragen kwam uit de Opregte Haarlemsche Courant van 2 oktober 1860. Daar staat een dankbetuiging in voor de geslaagde actie waarin de naam van de weduwe wordt onthuld.

“Het geleden verlies is alzoo rijkelijk vergoed. Cornelia van Aperen, weduwe van Hendrik Veltman is alzoo door uwe spoedige en milddadige hulp in staat gesteld aan haar voornemen, om voor haar en hare minderjarige kinderen in het vaderland een middel van bestaan te zoeken, gevolg te kunnen geven. Zij weet met ons niet genoeg hare overvloedige dank uit te drukken; ‘voor uwe’ zoo ruimschoots betoonde hulpvaardigheid en kan slechts ‘s Hemels beste zegeningen afbidden over de goede werken van zoovelen, die haar uit een voor haar zoo donker vooruitzicht hebben opgebeurd en haar uit een zoo betreurenswaardige nood hebben gered.”

Nu de naam van de weduwe bekend was, kon meer informatie over haar opgespoord worden. Cornelia van Aperen werd geboren in Hoeven (Noord-Brabant) op 19 november 1814 en overleed in Breda op 18 oktober 1878. Ze was een dochter van Jan van Haperen en Hendrina de Rooij. Eigenlijk zou ze dus ook Van Haperen moeten heten, maar het gehoor van de ambtenaar van de burgerlijke stand van Hoeven liet misschien te wensen over. Volgens de papieren was Cornelia naaister van beroep.

Ze had vijf kinderen van onbekende vaders. Het eerste kind Johannes stierf kort na zijn geboorte; de andere kinderen waren Pieter (geboren in 1838), Carolina (geboren in 1843), Hendrikus (geboren in 1846) en Johanna (geboren in 1849). Cornelia ontmoette in Breda Hendrik Veltman. Eindelijk had ze toch een huwelijkspartner gevonden en op 38-jarige leeftijd op 20 juni 1853 is ze getrouwd. Hendrik heeft er even over moeten nadenken, maar tenslotte heeft hij de kinderen erkend en veranderde hun naam van Van Aperen in Veltman. De meisjes werden erkend op 20 november 1856 en de jongens op 7 augustus 1857.

Echtgenoot Hendrik Veltman, geboren in 1810 in Amsterdam en gedoopt in de Westerkerk, had een wonderlijk leven achter de rug. Hij was als een soort kindsoldaat in 1817 ingeschreven bij het 6e Bataljon Artillerie van de Nationale Militie en schopte het tot tamboer en kanonnier. Hij vertrok in september 1829 naar Batavia. Hij kwam terug in 1841 en werd tenslotte in 1852 gepensioneerd als foerier van het 1e Regiment Vesting Artillerie in Breda. Een jaar later trouwde hij met Cornelia. Misschien beviel het hem niet in Holland. Hij had tenslotte ruim tien jaar van zijn leven in de tropen doorgebracht, maar het blijft gissen.


Jaarboek 38, pagina 37

Volgens een bericht in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 april 1858 vertrok het gezin halverwege die maand naar Suriname. Hendrik en Cornelia namen de jongste kinderen mee: Carolina, Hendrikus en Johanna, respectievelijk 17, 13 en 10 jaar oud. De oudste zoon Pieter, die toen 20 jaar was, bleef achter. Ze reisden met het barkschip ‘Willem en Carel’ van een rederij uit Amsterdam.

De reis duurde in die tijd zes tot acht weken. Vrijwel direct na aankomst werden bemanning en passagiers voor een periode van dertig dagen ondergebracht in het quarantaine etablissement, omdat aan boord pokken was uitgebroken. Volgens een bijlage bij de huwelijksakte van de in Nederland achtergebleven zoon Pieter is Hendrik op 2 juli 1858 overleden, vermoedelijk nog in de periode van de quarantaine en heeft hij het beloofde land nooit bereikt.

Cornelia heeft in Paramaribo waarschijnlijk enkele jaren als naaister gewerkt tot ze genoeg gespaard had om met haar drie kinderen terug te gaan naar haar vaderland en de stad Breda waar ze vandaan kwam. Zowel de heen- als de terugreis had een dramatisch einde.

Met het voor haar ingezamelde geld begon ze in de Veemarktstraat in Breda een laarzen schoenmakerij, waar haar zoon Hendrik en een latere schoonzoon Pieter Oomen (echtgenoot van dochter Johanna) ook aan de slag konden. Cornelia overleed op 19 oktober 1878 op 63 jarige leeftijd.

De beide schoenmakers, zoon en schoonzoon, deden aangifte (van het overlijden). Meer viel niet te achterhalen over hun lotgevallen ondanks de hulp van nazaten van de betrokken families. We moeten ons er maar tevreden mee stellen dat uit het stadsarchief van Breda een foto van de schoenmakerij te voorschijn kwam. De opbrengst van de inzameling is dus niet over de balk gegooid.

De voorgevel van de laars- en schoenmakerij van de weduwe Veltman, Veemarktstraat 13 in Breda. (foto Stadsarchief Breda)
De voorgevel van de laars- en schoenmakerij van de weduwe Veltman, Veemarktstraat 13 in Breda. Foto Stadsarchief Breda.

Het einde van de Wilhelmina Frederika

Eind september 1860 verscheen in de Opregte Haarlemsche Courant een aankondiging van een openbare verkoping op 4 oktober 1860.

De aankondiging in de Opregte Haarlemsche Courant.
De aankondiging in de Opregte Haarlemsche Courant van eind september 1860. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De burgemeester van Castricum verkocht als lasthebbende van kapitein Beekhuis bij paal 45 het casco van de Wilhelmina Frederika. Tussen paal 45 en paal 52 lagen nog andere te verkopen houten delen. Goederen zoals de zeilen, het want, 20 balen katoen en 16 vaten rum waren in Wijk aan Zee opgeslagen.

Notaris Prins stelde een secuur overzicht op van de verkoop van de 194 goederen. De akte wordt nog steeds in het archief bewaard. Onder de kopers treffen we in onze streek bekende namen aan zoals Brakenhoff, Groentjes, Tromp, Hijstek, Diemeer en Grapendaal.

De totale opbrengst was 3.383,50 gulden. Voor de 16 vaten rum was de meeste belangstelling. De kopers betaalden er bijna 800 gulden voor en ook het koperbeslag bracht veel op.

Kapitein Fedde Beekhuis werd in 1860 gezagvoerder op het schip Anna Louise van de rederij A.H. Hagedoorn in Amsterdam. De stranding is hem dus niet aangerekend. Hij heeft niet lang plezier gehad van zijn nieuwe baan. De kapitein overleed op 4 januari 1862 in Liverpool. Hij werd maar 33 jaar oud.

Niek Kaan

Bronnen:

  • Beeldbank en stadsarchief Breda;
  • Centraal Bureau voor Genealogie, M. Spaans Azn;
  • Koninklijke Bibliotheek, digitale raadpleging van verschillende kranten;
  • Noord-Hollands Archief te Haarlem (vonnis arrondissementsrechtbank en notarieel archief);
  • Piet’s ScheepsIndex;
  • Regionaal Archief te Alkmaar, archief van de gemeente Castricum;
  • Stadsarchief Amsterdam (Archief Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen);
  • Stadsarchief Harlingen, Jeanine Otten;
  • Zuurbier, S. De strandvonderij in Castricum, 24e Jaarboek Oud-Castricum (2001).

Met dank aan:
Mirella van Haperen voor de informatie over haar familie.


Latere aanvulling:

Op 11 januari 2019 om 13:44 heeft Margreet Nauta als aanvulling op dit artikel aan Oud-Castricum gemaild:

Op dit moment werk ik aan een transcriptie van de verslagen van mijn voorouders over hun jaarlijkse familiebijeenkomsten (plus minus van 1845-1880). Over jullie webpagina kan ik nog een toevoeging melden:

Op 11 juli 1860 doet de familie Beekhuis op hun jaarlijkse reünie een uitstapje vanuit Achlum naar Harlingen. Ze gaan langs bij de vrouw van Kapitein Beekhuis, die dan op zee is.

“Het plan der vorigen avond reeds ontworpen, om in den voormiddag een rid te doen naar Harlingen wordt nu vastgesteld, en den noodige toebereidsels tot de uitvoering gemaakt; terwijl de Vries ook hen die niet met eigen rijtuig zijn, in de gelegenheid stelt om mede van de partij te wezen. Weer is ’t een uitgezochte dag, en over Kimswerd is spoedig het doel der reis bereikt.

’t Gezelschap had zich gevleid, om de beide oorlogschepen de Urania en de Wesp, die eenige dagen in de haven hadden vertoefd, te bezigtigen; maar werd hierin teleurgesteld, daar ze ter reede voor anker lagen, en weldra zeil gingen maken. Overigens is ’t een gelukkigen dag wat drukte en bedrijvigheid aan de haven betreft, met in en uitvaren van zeil en stoomschepen van onderscheidene grootte.

Ook ligt dáár voor het hoofd de Groenlands vaarder Dirkje Adema, zoo pas uit zee gekomen met eene matige vangst, en men is daar vlijtig in de weer om het zware logge schip, dan op deze en dan weer op gene zijde maneuvrerende, de haven in te werken, ’t welk nogtans zoolang wij het zagen niet gelukken mogt. Niet het minst trekt evenwel de aandacht eene vrij groote Engelsche Boot, die in lading ligt en als een gulzig zeegedrogt al het aangevoerde verslindt, maar even onverzadelijk als de magere koeijen in Farao’s droom altijd nog meer kan bergen.

Verwonderlijk te zien hoe behendig en in weinig oogenblikken – schoon wat zeer onzacht en ruw – geheele driften koeijen en kalveren, schapen en varkens worden voort gezweept en opgeduwd, en in de voor ieder bestemd hokken verdwijnen, terwijl kleinere schepen, tot zinkend schier geladen, met het eêste vet, van Frieslands bodem, het overschot bevatten, dat door den grooten Slokop nog geslikt moet worden, als hij op de diepte zal gekomen zijn.

Inmiddels heeft zuster Klaaske haar dochter Coosje, echtgenoot van den Kapitein Fedde Beekhuis, ook de tegenwoordigheid der familie verwittigd, en hoe het dier voornemen is haar een kort bezoek te brengen; en, hoewel men noode van de haven scheidt, ’t wordt eenmaal tijd daaraan gevolg te geven. Allervriendelijkst wordt het gezelschap door de hupsche jonge vrouw ontvangen, die met koffij etc: etc: is wachtende; een aangenaam uurtje brengt men daar door, en hoogst voldaan over de kennismaking, met deze lieve nicht, voor wie haar nu voor ’t eerst ontmoetende, scheidt men met den wensch, dat zij voor eenzaam huisselijk leven, slechts opgave lijkt door den eersteling van hunnen echt, vergoeding vinden moge in de behouden overkomst van den beminden echtgenoot.”

Jullie bericht (red: het bovenstaande artikel van Oud-Castricum) speelt zich kort daarna af. In de krant van 10 januari 1862 is het familiebericht te lezen:

“Heden ontving ik de verpletterende tijding dat mijn veel geliefde Echtgenoot FEDDE BEEKHUIS, in leven Koopvaardij-Kapitein, den 4 dezer te Liverpool, na een langdurige ziekte, is overleden, in den ouderdom van 33 jaren, mij, uit een hoogst gelukkig huwelijk van 3,5 jaar, twee Kinderen nalatende.

JACOBA VELDS
Weduwe F. BEEKHUIS.”

17 mei 2021

Bakker, Thijs (Jaarboek 24 2001 pg 30-44)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 24, pagina 30

Thijs Bakker, strandjutter in hart en nieren

Strandjutter Thijs Bakker.
Strandjutter Thijs Bakker. Stetweg 6 in Bakkum, 2000. Thijs zit hierop zijn quad samen met zijn hond Rex. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het strand. Die smalle strook tussen zee en duinen. Niemandsland. Vrijwel iedereen komt er, de een regelmatiger dan de ander. Maar niemand woont er. Slechts weinig mensen zullen beweren dat ze er thuis zijn. Laat een Hollander maar veilig achter de duinen en dijken vertoeven. De zee is te grillig, te woest en onbetrouwbaar. Het vriendelijke uiterlijk bij zomerweer is eerder uitzondering dan regel.

Maria Bakker van der Peet (1888-1955) was getrouwd met Dirk Bakker en kregen 14 kinderen.
Maria Bakker van der Peet (1888-1955) was getrouwd met Dirk Bakker en kregen 14 kinderen. Oude Haarlemmerweg in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Maar er zijn mensen die vrijwel hun hele leven aan zee doorbrengen. Zo een is Thijs Bakker: jutter, stroper, strandpaviljoenhouder en strandvonder. Zijn moeder was een Limmense: Marie van Jan van der Peet, zijn vader een Castricummer. Thijs ging in Bakkum wonen.

Thijs zijn ogen zijn erg slecht; van lezen en schrijven is nooit veel gekomen. Hij is van mening dat hij daardoor meer op zijn geheugen moest vertrouwen. Zoals hij zegt: “Laat me de foto zien en ik vertel je het verhaal dat erbij hoort.” Door herhaling staan die nu in zijn geheugen gegrift. Zo is hij een ras-verteller geworden. Het was mij dan ook een waar genoegen om zijn verhalen te mogen registreren. Ik heb ook dankbaar gebruik gemaakt van enkele krantenartikeltjes die al over Thijs en zijn werk zijn geschreven. Dat betreft voornamelijk de teksten onder de kopjes ‘Juttersstreken’, ‘Jutter met vergunning’ en de gegevens over de ‘Salamander‘. De schrijvers van deze stukjes zijn onbekend.

Thijs Bakker met zijn zusjes aan de Oude Haarlemmerweg.
Thijs Bakker met zijn zusjes aan de Oude Haarlemmerweg.

Zijn wieg stond op 22 augustus 1925 aan de Oude Haarlemmerweg, net over het spoor in Castricum. Een zijweg waar de tijd nog stil was blijven staan. Er was geen licht, waterleiding of gas. Een gootsteen was er niet in de keuken; de afwas werd gedaan bij de welput en stond uit te druipen op het ‘schuttelebankje’. Het water uit de regenput werd gebruikt voor de was. De plee completeerde het plaatsje. Het gezin bestond uit zestien leden. Thijs zei wel eens: “Als de volgende generatie ook zo had gejongd, dan hadden ze het kannibalisme weer moeten introduceren.”

Café de Landbouw aan de Dorpsstraat 30 in Castricum.
Café de Landbouw aan de Dorpsstraat 30 in Castricum, circa 1930.Gebouwd in 1911 door de firma Tromp in opdracht van Dirk Bakker, een man met vele beroepen: beroepsvisser, jachtopziener, bollenkweker en strandexploitant. De benedenverdieping was in bedrijf als café. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De zorg voor het dagelijks brood

Vader Bakker had in 1911 een café laten bouwen in het dorp: ‘de Landbouw’. Daar woonde hij in zijn eerste huwelijksjaren. Het café wilde echter niet zo bijster goed lopen en het jonge gezin verhuisde naar de Oude Haarlemmerweg. Vader Bakker had daar een hoek met bloembollen. Daarbij was hij beroepsvisser in de polder. Dat alles leverde nog niet genoeg brood op de plank op voor het
uitdijende gezin. Hij vulde zijn inkomsten aan met een restaurantje aan het strand. Daar spoelden ook wel eens zaken aan die welkom waren. De slager was onbekend bij Bakker; het vlees kwam uit de duinen. “Stropen doe je niet uit weelde”, zegt Thijs ook nu nog.

Strandpaviljoen Bakker op het strandplateau.
Strandpaviljoen Bakker op het strandplateau. Zeeweg, Castricum aan Zee, 1941.Het zee- en strandpaviljoen van Bakker staat de eerste oorlogsjaren op de plaats waar later de fietsenstalling is gebouwd. Dit paviljoen werd ook in de winter gebruikt bij de ijsbaan.

Vader Bakker heeft het zelfs nog even in de winter met zijn zaak geprobeerd op de ijsbaan. De chocolademelk kostte vijftien cent, voor leden een dubbeltje. Je stookte als de pest en met de schaatsen werd de vloer ook nog eens kapot getrapt. Hij betaalde weliswaar geen pacht, maar de kosten kwamen er lang niet uit. Dus dat was al gauw weer over.

Dirk Bakker op de fiets.
Dirk Bakker, geboren 23 januari 1883, was getrouwd met Maria van der Peet. In 1930 werd hij aangesteld als jachtopziener. Castricum, circa 1935. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Wildbeheer

Het stropen moest vader Bakker al gauw laten, want hij werd rond 1930 aangesteld als jachtopziener in de zeeduinen. Thijs trok veel met zijn vader op en leerde zo de natuur van dichtbij kennen. Het werk kwam voornamelijk neer op wildbeheer en voorbereiding op het jachtseizoen. Zo maakten ze voerbanen voor de fazanten. Door het voer werden een paar druppeltjes anijsolie gemengd. Dat is in de verre omtrek te ruiken, waardoor er veel fazanten op af komen. De heren jagers hadden ze dan maar voor het afschieten.
De populatie van konijnen moest wel eens wat verminderd worden. Vader Bakker zette dan klemmen in de ‘heul’ (duiker) van droge kanalen waar de konijnen het liefst door trokken. Kwam er een konijn in een klem terecht, dan werd de klem meestal de duiker in getrokken. Daarom zat die aan een eind touw vast.


Jaarboek 24, pagina 31

Het strandpaviljoen van Dirk Bakker in 1924

Op een kwade dag zat er een onverwachte buit in een klem. Vader trok niet aan het touw, maar stak zijn hand in de duiker. Vloekend haalde hij hem weer terug, met een bunzing die zich in zijn duim had vastgebeten. Zo’n beest laat niet los. Hij moest het bewusteloos slaan. Hij had wel een gummiknuppel; die moest hij met z’n linkerhand pakken, terwijl hij rechts was. De eerste klappen kwamen dan ook heel pijnlijk op zijn hand terecht voordat hij de bunzing te pakken had.

De vangst na een drijfjacht op konijnen in de Castricumse duinen met uiterst rechts Dirk Bakker.
De vangst na een drijfjacht op konijnen in de Castricumse duinen met uiterst rechts Dirk Bakker.

Als er voor een jacht drijvers nodig waren, dan vroeg vader Bakker het liefst mensen uit een groot gezin. Die konden de centen het best gebruiken. Maar dat was ook zijn ondergang. Aan het begin van de oorlog raakte hij zijn functie kwijt. Want toen de jacht opnieuw werd verpacht, bood een van die mensen aan om het voor de helft te doen. Daar kon Bakker het niet voor doen. Hij voelde zich wel verraden en zei tegen de ander dat hij hoopte dat het zijn ondergang zou worden. Het toeval wil dat die persoon door een naar ongeluk aan zijn eind kwam; weliswaar niet in de duinen.

Jachtopziener en stropers

Dirk Bakker en de stropers waren geen vijanden van elkaar. Ze hadden oog voor elkaars positie en konden ook wel eens wat voor elkaar doen. Als een stroper gepakt werd, dan wist hij dat hij een prent kreeg. Zo was dat nu eenmaal. Maar zijn konijntjes kon hij vaak wel houden. Die werden toch niet meer levend.

Het strandpaviljoen van Dirk Bakker in 1924.
Het strandpaviljoen van Dirk Bakker in 1924.

Er kwamen ook stropers langs in het restaurant bij vader Bakker, op het strand. Arie Kok was er zo een, een heel bekende uit Egmond aan Zee. Zoals die kerel eruit zag, je zou je hoed afnemen als hij langs kwam. Maar het was een enorme stroper. Hij had op een gegeven moment zoveel bekeuringen gehad, waaronder van vader Bakker, dat hij een gevangenisstraf moest uitzitten.

Vader Bakker had in een deel van de duinen te veel konijnen en dat moest uitgedund worden. Daar had hij honden voor nodig. De best afgerichte honden waren die van stropers. Waarschijnlijk hadden die twee afgesproken dat vader Bakker de honden zou verzorgen; dan kon hij ze gelijk gebruiken. Want op een goede dag werd Thijs erop uit gestuurd om de honden van Arie Kok te halen. Als jochie van nog geen twaalf, lopend naar Egmond.

Zijn vader had hem verteld dat hij bij de kerk maar naar Leen Peer moest vragen. Want daar bij die kerk stond altijd wel een koppeltje volk te beurzen, ‘het wakend oog’ van de gemeente. Hij werd naar een huisje gestuurd, waar werd opengedaan door een manspersoon van zijn vaders leeftijd. “Zo jongen”, werd hij begroet, “dus jij ben er een van de oude Bakker.” ‘Oud’ omdat z’n vader inderdaad niet jong meer was, zeker voor een jachtopziener en ook al een beetje stram begon te worden.

Leen had ’te kooi’ gelegen. Aan de deur van de bedstede hingen 2 konijntjes, de reden dus dat hij nog zo laat in bed lag. Thijs kon wel zien ‘dat het niet veel is geweest’. “Nee, onze jongen, dat was het niet. Maar jij moest naar Arie toe, hè. Die is er ook op uit geweest, vannacht.” Leen legde hem uit hoe hij moest lopen; het huis was te herkennen aan het gat in de deur van de schutting. Dat was het werk van Arie zijn honden. Toen hij “volk” had geroepen en antwoord terug had gekregen, waagde hij zich naar binnen. Daar stond hij oog in oog met de honden, in een oude fauteuil. Later bleken ze Max en Frans te heten. Maar in eerste instantie keken ze niet erg vriendelijk. Arie lag eveneens te kooi; ook hier hingen twee konijntjes aan de knop. Thijs vertelde dat hij via Leen Peer was gestuurd en Arie vroeg hem of hij een ‘bakkie’ wou.

Dat wilde Thijs wel en hij werd getrakteerd op een mooi tafereel. Arie pakte de potkachel van de vloer, liep ermee naar buiten, keerde hem om en schudde de as eruit. Daarna zette hij hem terug aan de schoorsteenpijp. De stapel hout lag in de kamer, hij maakte vuur en zette water op in een zakketel.

Thijs legde uit dat hij door zijn vader was gestuurd, ze hadden gehoord dat hij moest zitten en of z’n vader de honden mocht lenen. Ja, nou ja, nou, dat kon ook eigenlijk wel. Die honden gingen niet direct gewillig mee, maar aan een eind touw lukte dat wel. Maar Max was loops. Dat was gezellig; hij was de deur nauwelijks uit en er kwam een heel leger honden achter hem aan. Het was geen harden. Pas op de hoogte van Egmond-Binnen wist hij een deel weg te jagen.

Dus zo kregen ze de honden en het waren hele beste. Als je ermee in een duindal kwam, dan kon je aan de top achter een struik gaan zitten. De honden gingen het dal in en ze zochten het hele dal af. Als er één konijn zat, dan zeiden ze het. Tenminste, als er een konijn in een gat zat, dan begonnen ze te graven en dat was duidelijk genoeg. Toen Arie vrijkwam, moest hij zijn honden natuurlijk weer terug hebben. Die loopse hond moest later jongen en Thijs hield een pup. Die vernoemde hij naar Frans.

Een ongeluk

Een konijnengat is niet één metertje, maar kan wel drie meter lang zijn. Een deel steek je uit en dan heb je voor het laatste deel een lange stok met een krom eind nodig. Daarmee kon je links en rechts voelen of je het konijn kon begaan.


Jaarboek 24, pagina 32

Vaak zat er aan de punt nog een vlijmscherpe haak. Dat wroetten ze dan onder de buik van het konijn en trokken het naar zich toe. Een enkele keer, als ze meenden dat ze er nog maar een klein stukje van af waren, verwijdden ze het gat wel eens om er nog dieper in te kunnen. Hij heeft zelf op die manier ook verscheidene konijnen gevangen. Maar dat is levensgevaarlijk. Zijn vader waarschuwde hem altijd: “Kruip niet in zo’n gang, want die stort heel gemakkelijk in. Met je hoofd lager dan je voeten en een paar kilo zand op je nek kom je er nooit meer uit.” En: “Als je aan het spitten bent, kijk dan goed uit. Als er steeds wat van de zijkanten afvalt, dan is het een hele losse berg.”

Ze hebben het meegemaakt. Het was een Egmonder, ene Groen. Die was bij Heemskerk zo aan het graven toen het boven hem instortte. Nu moesten ze in die dagen stempelen, want er was geen werk. Jutten en stropen deden ze echt niet uit weelde. Groen kwam bij het stempelen niet opdagen.

Ongeveer 1935: een paar badgasten vermaken zich. De jongen op de achtergrond met die blonde krullen is Niek Bakker.
Ongeveer 1935: een paar badgasten vermaken zich. De jongen op de achtergrond (voor de fietsen) met die blonde krullen is Niek Bakker.

Toen kwamen een stuk of drie Egmonders over het strand naar vader Bakker toe. Ze legden uit wat er aan de hand was en vroegen toestemming om het duin in te gaan. Die zei: “Natuurlijk, jongens, in zo’n situatie moeten jullie het duin in.” Na lang zoeken, ze waren inmiddels op de Kruisberg in Heemskerk, zagen ze zijn hondje op een hoop zand bij zijn baas de wacht houdend. Die was inderdaad gestikt, waarvoor Bakker altijd waarschuwde.
Maar tunnels er naar toe graven, dat is absurd. Aan de zuidkant zijn de gaten niet zo diep, daar zou je ze nog kunnen begaan. Maar aan de noordkant wroeten ze veel dieper, daar is geen beginnen aan. Eigenlijk is het in vlak terrein het gemakkelijkste te spitten.

Thijs Bakker en broer Niek.
Thijs Bakker en broer Niek.

De eerste baantjes

Thijs was in zijn kinderjaren van de zolder van de bollenschuur van buurman Brakenhoff gevallen. Hij liep daarbij een zware hersenschudding op en een scheurtje in zijn schedel. Thuis sloeg niemand er veel acht op, maar eenmaal op school bleek dat zijn zicht erg slecht was. Aan één oog was hij blind; het andere was niet veel beter. In die dagen werd er nog niet zoveel moeite gedaan om zulke handicaps te ondervangen. Als je niet kon zien wat er op het bord stond, werd je achter in de klas gezet. Een ander kon beter van jouw plaats gebruik maken. Met de vierde klas was voor Thijs dan ook het eindstation van zijn studie bereikt.

Direct van school af mocht hij zijn steentje bij gaan dragen om het grote gezin te voeden. Zijn eerste baan was bij de Castricummer krant, voor 2,50 gulden in de week. Hij moest onder andere kwitanties lopen. Omdat het een vrije krant was, betaalde niet iedereen en dat was een heel gedoe. Dus dat duurde niet lang. Daarna ging hij van de ene tuinder naar de andere.


Jaarboek 24, pagina 33

Alie Bakker met Toon Zwart met de konijnenvangst. Toon verhuurde voor exploitant Cockx de strandtenten, waar zij nu naast staan.

Verder beproefde hij zijn geluk bij de ‘stokkenfabriek’ in Uitgeest; daar maakten ze houten stelen voor allerlei gebruik. “Ik was nog nooit in een fabriek geweest en verschoot van het heidense kabaal. Het leek me niet gezond om daar lang te blijven. ’s Avonds legde ik de strikken en klemmen alvast klaar. Ik hield de schijn op dat ik nog naar de fabriek ging. De eerste dag verdiende ik meer dan met een week werken in de fabriek. Overdag hield ik me schuil in het café bij het station. Maar uiteindelijk wist het hele dorp er van. Toen ik op een kwade avond thuiskwam, voorspelde mijn vader mij, dat ik voor galg en rad zou opgroeien.”

Dus Thijs moest weer aan een gewone baan. Die vond hij bij de provincie; schoffelen, boompjes planten en zo. Maar hij had meer aandacht voor het wild dan voor zijn werk en hij kreeg weer ontslag. Daarna belandde hij bij Rijkswaterstaat, daar hadden ze mensen nodig om aan de kust te werken. Het loon was vreselijk slecht, maar het verschafte hem de gelegenheid om wat te jutten en te stropen.

Broer Niek met personeel en een badgast.
Broer Niek met personeel en een badgast.

Zijn broer Niek en hij werden berucht en beroemd in die jaren. Ze waren vrijwel altijd op het strand of in de duinen te vinden.

Juttersstreken

In het begin van de Tweede Wereldoorlog spoelden er vaten wijn aan. Die lagen her en der langs de kust verspreid. Op het strand van Heemskerk richtten de bezettingstroepen een waar drinkgelag aan.

Dorus Schermer loopt naast zijn paard en kar op het strand
Dorus Schermer loopt naast zijn paard en kar op het strand van Castricum aan Zee. Hij heeft als een van de laatsten het beroep van schelpenvisser uitgeoefend. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In Castricum, waar in die jaren Dorus Schermer strandvonder was, werd een vat netjes opgeslagen. Het waren grote vaten, wel zo’n 600 liter, dus ze waren ook niet zo een-twee-drie afgevoerd. De commandant van het garnizoen kreeg er lucht van en meende de buit te moeten confisqueren. De gebroeders Bakker stonden er watertandend bij en keken toe hoe de wijn in de handen van de bezetter dreigde te vallen. Thijs en Niek wilden die wijn ook wel hebben. Een dergelijke gedurfde operatie moest met grote voorzichtigheid aangepakt worden; de Duitsers schoten meteen met scherp.

Dat hadden ze al een keertje eerder ondervonden. Ze zaten op het duin en zagen twee Duitsers rommelen. Thijs met zijn slechte zicht vroeg Niek wat ze aan het doen waren. “Noh”, zei Niek, “dat hoor je zo wel.” Even later vlogen de kogels hem om de oren. Niek had toen natuurlijk al beschutting gezocht.

Ze praatten (met de) twee Duitsers die de opslagplaats bewaakten waar de vaten werden opgeslagen, om (met de toezegging van een deel van de wijn) aan de weet te komen wanneer hun commandant weg was. Ze kregen een seintje toen de kust veilig was. Het was gunstig weer, goed donker, toen ze naar die opslagplaats gingen. Ze boorden een gat in het vat en stopten er een slang in. Thijs zoog eerst de wijn aan om die over te hevelen naar biervaten die ze hadden meegenomen. De Duitsers hadden flessen gegeven om te vullen. Maar voor elke fles of vat zoog hij opnieuw de wijn aan. Het smaakte zo goed, dat hij veel te veel naar binnenkreeg. En dat was een stommiteit; ze hadden hem wel kunnen oppakken.


Jaarboek 24, pagina 34

De volgende dag werd hij in de kantine wakker. Broer Niek had hem daar ’s nachts heen gesleept. Ze werden te hebberig; de dag erop dachten ze nog een zinken ketel vol te tappen. Daar kon de wijn niet tegen, dus die konden ze later zo weer weggooien. Het vat hebben ze netjes dichtgemaakt met een stop en een plak teer eroverheen.

De commandant, teruggekeerd op zijn post, had wel in de gaten dat zijn manschappen een beetje lodderig keken. Dorus Schermer begreep drommels goed dat wijnvaten niet halfvol verscheept worden. Hij had wel een vermoeden dat de gebroeders Bakker erachter zaten. Maar zeker heeft hij het nooit geweten. Dat was aan zijn zoon voorbehouden.

Het Interieur  van de strandtent van Bakker.
Het Interieur  van de strandtent van Bakker. Strand Castricum aan Zee, 1929. De dame links is oma van Geenhuizen met naast haar Dirk Bakker, staand is opa van Geenhuizen en de baby is Gerrit van Geenhuizen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Sperrgebied

Het paviljoen werd na het zomerseizoen van 1940 door de Duitsers gevorderd. Ze moesten het weer achter de eerste duinenrij opbouwen, in de duinpan waar nu de fietsenstalling is. In 1941 waren ze niet langer van plan om ‘kantine’ voor de Duitsers te spelen. Ze hadden het glaswerk en de rommel al bij elkaar gepakt. De Duitsers sloegen de boel echter kort en klein. De familie had de tent liefst ook af gebroken en veilig gesteld, maar dat feest ging niet door.

Stom toeval wilde dat ze waren uitbesteed om wat bomen om te zagen, toen er een vliegtuig neerstortte, het enige vliegtuig dat in het dorp is neergestort. Er was een dichte mist, ze hoorden alleen maar de doldraaiende motoren. Ze doken achter de bomen, de klap was misschien maar 200 meter bij ze vandaan. Er was geen ontploffing, alleen maar wat brand. Maar het vliegtuig had wel een gat van vier meter geslagen.

Op het strand lag ook een vliegtuigwrak; de staart was er afgebroken, dus je kon er zo in. Als Thijs aan het jutten was, schuilde hij wel er wel eens in. Hij had er een paar onderdelen afgehaald. Ver na de oorlog kwam er een man die hem een luchtfoto liet zien. Hij kon het wrak aanwijzen en liet de onderdelen zien. Elk onderdeel heeft een nummer. Die man heeft toen uitgezocht van welk vliegtuig dat afkwam. Het bleek van het eskader te zijn dat een stuwdam in Duitsland met zeilbommen heeft verwoest. Er is nog een film over dat gebeuren gemaakt.

Thijs had een Ausweisz om op het strand te komen, omdat hij bij Rijkswaterstaat werkte. Zodoende heeft hij nog heel wat rare dingen meegemaakt. Er spoelde veel rotzooi aan van boten die kapot geschoten waren. Verscheidene gevechten heeft hij vanaf het strand gezien. Op een ochtend spoelden er balen meel aan. Aan de buitenkant zat een natte laag. De Duitsers sneden de balen open en haalden het droge meel eruit. De rest lieten ze liggen om later op te halen.

Thijs en z’n kameraden liepen aldoor te rammelen van de honger in die dagen. Dus ze pikten wat van het vochtige meel. Ze bemachtigden een vierkante plaat ijzer, de voet van een versperringsstaak.

Als het had gestoven, kon je aan de voet van de duinen wel eens kistjes met trotyl aantreffen. Het waren gele blokjes, net zeep. Ze haalden de aluminium pijpjes van het ontstekingsmechanisme eruit. Het trotyl kon je daarna gewoon aansteken. De plaat legden ze op een paar stenen. Op die manier konden ze ‘platters’ bakken, zout zat er immers al in.

Aangespoelde mijn uit de Tweede Wereldoorlog.
Aangespoelde mijn uit de Tweede Wereldoorlog. Strand van Castricum aan Zee, 1945. De persoon op de foto is Thijs Bakker de strandvonder. De sprieten aan de mijn zijn de ontstekers. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bruinvissen gingen wel eens kapot door een mijn. Als ze een beetje vers aanspoelden, was dat een leuke buit. Hij sneed het dier open en haalde de lever eruit. Of het varkenslever was of van een bruinvis, je proefde toen geen verschil. Hij sneed er ook een paar lappen spek af. De Duitsers kwamen ondertussen al op hem af lopen om te kijken wat hij uitspookte. Hij vertelde ze dat het voor de ‘stiefels’ was; dat hij na het uitbakken het vet wilde gebruiken voor zijn laarzen. Hij vertelde ze maar niet dat het lekker eetbaar was, want dan namen ze het zo in beslag.

Je moest wel erg voorzichtig zijn. Gasolie wisten ze ook wel te bemachtigen, uit aangespoelde drums. Ze zeiden dat daar de doodstraf op stond. Ze hadden wat flessen gevuld, maar het spul stonk zo. Het probleem was dat je langs de wachtpost moest, want je kwam niet zomaar op het strand. Dus die moest je onder de wind passeren, zodat hij het niet rook. Het loefde wel erg, maar het was goed genoeg voor licht. Met aangespoelde brokken paraffine maakten ze kaarsen. Een lontje van katoen, stevig in elkaar gedraaid. Dat werd aan een plankje vastgemaakt en door de buis van een fietspomp gevoerd. Eerst een bodempje laten stollen en daarna kon de hele buis gevuld worden. Naderhand even warm maken en dan kwam de kaars eruit. Maar ook dat loefde als de pest.

De door de Duitsers gebouwde bunkers worden weggehaald om het strand weer toegankelijk te maken voor de badgasten.
De door de Duitsers gebouwde bunkers worden weggehaald om het strand weer toegankelijk te maken voor de badgasten. Strand Castricum aan Zee, 1947. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Vredestijd

Burgemeester Smeets decreteerde direct na de oorlog dat het strand weer geopend moest worden. Ze waren daar met vijf man aan het werk om de versperringen en andere rotzooi op te ruimen en vonden dat geen haalbare kaart. De moffen hadden aan de voet van de duinen mijnen gelegd.
Met zwaar weer sloegen er brokken duin weg en dan lagen die mijnen open en bloot. Toen werd er alleen een stuk strand van enkele honderden meters schoongeveegd en afgezet. Daar konden de mensen dan op terecht.

De kleedhokjes gemaakt van de rietbossen uit de Biesbosch (1945).
De kleedhokjes gemaakt van de rietbossen uit de Biesbosch (1945).

Er was nog geen plank te krijgen om een restaurant van te bouwen. Vader Bakker liet rietbossen uit de Biesbosch komen, dat werden de kleedhokjes. De kleding kon worden opgeborgen en in bewaring gegeven in kistjes van veiling ‘Ons Belang’. Een klein schaftkeetje diende als opslag.

In een oude legertent overnachtten de jongens. Zo hielden ze er ’s nachts de wacht. Vader waarschuwde ze uiteraard dat ze niet de duinen in moesten gaan. Als ze gepakt werden, dan was hij zijn keetje kwijt. Trouwens, Thijs zou in dat geval niet meer door de duinen mogen komen en zou dan niet meer naar zijn werk hebben gekund.

Maar ’s morgens keek vader eerst altijd hoeveel konijnen er achter het zeil van de tent hingen. Want hij vond wel, dat als zijn jongens dan toch gingen, ze het dan ook goed moesten doen. Hij vertelde bijvoorbeeld hoe je fazanten het beste kon jagen na nat weer.


Jaarboek 24, pagina 35

Dan gingen ze in de bomen op stok in plaats van in de ruigte. Ook dat degene met het geweer zich in het bos moest ophouden. Een jachtopziener hoorde je niet aankomen, als die over de paden liep. Als de maat dan een pad overstak en de jachtopziener zag dat, dan ging die daar achteraan. Dan kon de ander zich stilletjes terugtrekken.

Badgasten in ligstoelen voor het strandpaviljoen van Bakker.
Badgasten in ligstoelen voor het strandpaviljoen Zeezicht van Bakker. Castricum aan Zee, 1963. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1946 stond er weer een klein houten gebouwtje op het strand. Langzamerhand werd er uitgebreid tot er in de jaren (negentien) zestig een florissant restaurant met 250 plaatsen stond.

Gevaarlijk spul

Thijs zette zijn eerste strikken al toen hij acht was. Van lieverlee verbeterde hij zijn uitrusting. Zodoende had hij na de oorlog een vuurbuks, een winchester. Heel mooi spul; je kon hem met één schroef uit elkaar halen. Met de kolf in de ene broekspijp en de loop in de andere kon je lopen.

Een van de eerste keren, hij zal het nooit vergeten, was hij met een kameraad de duinen ingegaan en had acht patronen in het geweer gedaan. Hij had maar één schot gelost. Thuisgekomen kwamen er slechts zes patronen uit het magazijn. Zijn maat dacht dat hij zich verteld had. Er konden er twaalf in, dus één meer of minder!

Vader Bakker bewonderde het wapen in de keuken. Een van de zwagers stapte de keuken binnen en vader zwaaide met het wapen in zijn richting. Thijs krijgt het ineens op zijn heupen. Hij duwt de loop naar beneden en rukt zijn vader het geweer uit handen. Hij richt in de schoorsteen en drukt af. Er zat inderdaad nog een patroon in de loop. Dat maakte een gat in de schoorsteen, maar niet in familieleden, hoewel het zijn moeder bijna een beroerte bezorgde.

Op een kwade dag was de veer van de slagpen gebroken. Met een kameraad toog hij naar Alkmaar. Wapenhandelaar Hollenberg kon de veer wel repareren, maar wilde wel even hun wapenvergunning zien. Die hadden ze niet en ze voelden er niet veel voor de suggestie van de wapenhandelaar op te volgen om een vergunning aan te vragen. Misschien dacht hij dat Thijs een gaatje in zijn hoofd had. Dan kon hij zichzelf net zo goed zo aangeven.

Goede raad was duur; uiteindelijk raadde zijn vader hem aan naar Bedeke te gaan. Nog nooit van gehoord. Zijn vader beschreef hem als de dikste man van Castricum. Hij werkte op de centrale van Duin en Bosch. Wat zijn ogen zagen, konden zijn handen maken. Toen Thijs bij Bedeke aan de deur kwam, werd hem door een jong meisje opengedaan. Zijn kameraad kon wel waarderen wat zijn ogen zagen; Thijs had er geen aandacht voor, hij had de vrouwen afgezworen. Geen behoorlijk inkomen en zo vrij als een vogeltje in de lucht. Wat moest hij nou van trouwen; hij had toch niets te bieden? Maar zij zou uiteindelijk wel zijn vrouw worden.

Verlovingsfoto van Thijs en Alie (1950).
Verlovingsfoto van Thijs en Alie (1950).

Voorlopig maakte hij zich alleen druk om zijn buks. Bedeke kon de veer inderdaad vervangen, maar dan moest hij wel het juiste materiaal hebben. Het was nog maar kort na de capitulatie en materiaal was schaars, maar via het werk van broer Niek kon dat wel geregeld worden.

Bruidspaar Thijs en Alie Bakker.
Bruidspaar Thijs en Alie Bakker voor het gemeentehuis.. Dorpsstraat in Castricum, 4 mei 1953. Op de achtergrond de bioscoop en het winkel van Louman, daar tussen staat de kleuterschool waar de kinderen en de juffen kijken. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Reddingswerk met gevolgen

Het was pas een paar jaar later dat de vonk eindelijk oversloeg. De reddingsbrigade was inmiddels in 1948 opgericht De leden van de reddingsbrigade kwamen echter niet zo vaak opdagen. Het waren net als voor die tijd de mensen die op het strand werkten, die er het meest mee te maken hadden. Bij een oefening zou Alie Bedeke voor drenkeling spelen. Thijs zou met een lijn om zijn borst voorbij de branding naar haar toe zwemmen. De narigheid met zo’n lijn was dat die door de andere leden omhoog gehouden moest worden, want anders zonk hij. Omdat er bij die gelegenheid niet genoeg mensen waren, lag de lijn dus inderdaad op de bodem van het zwin.

Toen Thijs het sein gaf om hem naar de kust te trekken, werd er met veel verve aan de lijn getrokken en werden ze beiden kopje-onder getrokken. Alie zei dat hij haar maar los moest laten, maar tegelijk gooide een breker haar over de kop, waardoor ze gedesoriënteerd raakte. Thijs zag haar niet meer boven komen. Op het strand drong het niet zo snel door dat er problemen waren. Hij probeerde zich van de lus om zijn borst te bevrijden. Ondertussen waren ze gestopt met trekken en kreeg hij Alie te pakken. In het zwin dacht ze dat ze op haar eigen benen kon staan, maar ze plofte zo weer in elkaar. Zo slaagde hij er in om de drenkeling te redden en zijn eigen lot te bezegelen.

Want nu bleek dat zijn opstelling van enkele jaren daarvoor fout was. De inschatting van zijn eigen situatie klopte wel. Geld voor meubelen was er niet. Omdat er zogezegd twee verschillende geloven op één kussen zouden gaan slapen, was er ook veel weerstand vanuit de familie.

Thijs maakte zelf het slaapkamer-ameublement, stoelen, tafels, kasten en een strijkplank van zeehout. Wel maakte hij zich er hard voor dat zijn vrouw een grote gietijzeren pan zou kopen. Zo eentje als thuis, waar drie konijnen in konden. “Want al was er nog maar één konijn of fazant in het duin, dan was-ie voor mij.”

Toen het eerste kind geboren moest worden, timmerde hij een commode van zeehout in elkaar . “De kraamhulp moest vreselijk lachen. want elke keer als ze de laatjes open trok, las zij ‘Scotch Whisky’.” Thijs toverde met het hout dat hij jutte. “Noodgedwongen, ik had geen geld en dan moet je wel roeien met de riemen die je hebt.”

Eigen baas

Vader Dirk Bakker overleed in 1952, maar een van de familieleden had geld aan hem geleend. Dus die vroeg het faillissement aan.


Jaarboek 24, pagina 36

Interieur van Strandtent Zeezicht
Interieur van strandtent Zeezicht op het strand van Castricum aan Zee. Toen heette het nog strandtent, later werd het paviljoen Zeezicht. Achterin staan Niek en Thijs Bakker en de vrouw van Thijs, Alie Bedeke. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Niek, Thijs en Alie namen na lang beraad de zaak over. Ze kochten de boel eigenlijk voor het schuldbedrag. De achterstallige belastingen kregen ze daarna nog op hun nek. Toen ze begonnen, was het dus helemaal niets. Thijs en Alie hadden geen van beiden geld. En dat kon je ook moeilijk van de bank krijgen. De hoop planken waaruit het restaurant bestond, telde niet mee als onderpand.
Van de familie kregen ze weinig medewerking. Het was uiteindelijk dokter Van Nievelt die ze uit de brand hielp. Bij de bank verklaarden ze hem voor gek, dat hij op zo’n boeltje geld leende. Ze zijn hem eeuwig dankbaar. Hij heeft overigens veel mensen in Castricum zo geholpen.

Bevoorrading van strandpaviljoen Zeezicht.
Bevoorrading van strandpaviljoen Zeezicht. Strand Castricum aan Zee. De drank wordt bezorgd bij Zeezicht. Het personeel staat klaar, tweede van links is Alie Bakker-Bedeke, echtgenote van Thijs Bakker, eigenaar.

Zo is het restaurant zestig jaar van vader op zoon in de familie gebleven. Niek, Alie en Thijs hebben het 32 jaar gedaan. Het restaurant werd in april opgebouwd; in september braken ze weer op. Zonder een dag vrij. Ze sliepen ook op het strand. Hun dochtertje verzuchtte zelfs eens, dat ze wel eens een ‘echt’ dagje naar het strand wilde. Samen met vader en moeder dus, achter een windscherm.

Werken aan de zeereep

Om wat geld te verdienen moest Thijs ‘van alle hout pijlen maken’ (dit is net zo’n uitdrukking als ‘roeien met de riemen, die je hebt’). Broer Niek en Alie dreven het restaurant. Thijs was er alleen ’s avonds en in de weekeinden. Hij had zijn baan ook wel nodig, want het restaurant leverde niet veel geld op. Noord-HoIland was voor de Amsterdammers een uithoek. De tunnels bestonden nog niet, dus als het niet zulk mooi weer was, bleven ze thuis.

Thijs werd onderaannemer bij zijn eigen baas, een aannemer voor Rijkswaterstaat. Riet werd in aangenomen werk geplant. Voor de aanvang van het werk zorgde hij zelf voor het transport van het riet.

De opbouw van het strandpaviljoen.
De opbouw van het strandpaviljoen op het strand van Castricum aan Zee. Ieder voorjaar moest het strandpaviljoen Zeezicht opgebouwd worden en in het najaar werd het weer afgebroken. Op het dak onder meer de eigenaars Thijs en Niek Bakker. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Voor het vervoer bij opbouwen en afbreken van het restaurant werd vóór de oorlog paard en wagen gebruikt. De gebroeders hadden zich van wat meer modernere middelen voorzien. Ze hadden drie half-trucks op het strand, uit een dump gekocht. Er reden er twee, de derde was voor de reserveonderdelen. Hij had ook twee ‘Willies’ (Willy Overland, jeeps) voor het lichtere werk.

de half truck van Thijs Bakker.
De half truck van Thijs Bakker. Op de foto plaatst Thijs de wagen van de Castricumse Reddingsbrigade op het strand. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Oorlogssouvenirs: een vestzakonderzeeër

Ze hadden er al eens een paar keer aan getrokken met de truck, maar het gevaarte was niet van zijn plaats te krijgen. De onderzeeër lag op zijn kant. Aan de zichtbare kant waren er lege torpedobeugels te zien. Maar zou er aan de andere kant toevallig nog wel een torpedo zitten? De rest van het werk verliep toch wel wat voorzichtiger. De torpedo zat er inderdaad nog, zeven meter lang.

De berging van de vestzakonderzeeër.
De berging van de vestzakonderzeeër.

Een man van de mijnopruimingsdienst moest, nadat hij de plek had afgemeten, een deel van de beplating met een snijbrander weghalen. Toen kon hij pas bij de bedrading komen en de torpedo onschadelijk maken. Jan en alleman had een veilig heenkomen gezocht, maar Thijs stond er met zijn neus bovenop. Toen de man hem vroeg of hij niet liever weg ging, kreeg hij te horen dat Thijs ervan uitging dat hij wist wat hij aan het doen was. Thijs was bar geïnteresseerd in de schroef – een torpedo heeft een dubbele schroef – maar daar kon hij mooi naar fluiten. Het spul zou in Den Helder tentoongesteld worden, Thijs moet er nog steeds naar toe.

Betonnen versperring van de kustlijn.
Betonnen versperring van de kustlijn. Castricum, 1949. De namen van wegen en paden in het Noord-Hollands duinreservaat zijn aangegeven op betonblokken, die in de Tweede Wereldoorlog nog deel uitmaakten van de Atlantikwall. Ze stonden op palen aan het strand, zogenaamde tetraëders of piramides. De rechthoekige uitsparingen voor het aanbrengen van munitie zijn te zien. De blokken werden in 1949 voor het eerst gebruikt als wegaanduiding naar een idee van boswachter Cor Mooij. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na de oorlog was er veel werk met het opruimen van alle hindernissen die de Duitsers op het strand hadden opgeworpen om een invasie te verhinderen. Aardig om te weten is dat sommige versperringwerken een tweede leven hebben gekregen. Zo was er een soort ‘booby-trap’; palen met een muts van beton, waarlangs struikeldraden bevestigd waren. Die draden waren verbonden met een lading onder de muts. Van die betonnen mutsen stond een hele partij op het strand.
Het PWN nam op een gegeven moment contact op met Rijkswaterstaat. Ze konden er wel een aantal gebruiken. Sinds die tijd dienen zij als wegwijzer voor de argeloze duinbezoeker, als de bekende ‘piramides’.

Aangespoelde mijn uit de Tweede Wereldoorlog.
Aangespoelde mijn uit de Tweede Wereldoorlog op het strand van Castricum aan Zee. Het was verstandig om hier vanaf te blijven. Het zou kunnen dat hij nog op scherp stond. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Mijnen in allerlei vormen en maten spoelden aan. Er waren jaren dat ze daarvan zo’n 1.500 kilo van het strand haalden. Ook tegenwoordig kan je nog regelmatig een mijn aantreffen. De echte monsters waren de zeemijnen, die dingen meten zo’n anderhalve meter. Als die bij het aanspoelen ontploften, en dat gebeurde wel eens, dan vond je de dag erop een strook verschroeid duin van zo’n vijftig meter. En dan lag hij bij de waterlijn. Als de wind ongunstig was, barstten er ruiten in Castricum, vier kilometer verderop. Dus dan kun je je de kracht van de explosie voorstellen. Geen wonder dat een schip erdoor naar de kelder gaat.

Begravingen

De Duitsers sprongen vaak niet fraai om met aangespoelde lijken, die van de geallieerden dan, niet met die van hun eigen makkers. Ze lieten ze gewoonlijk een tijd liggen. Als ze dan al vanwege de stank begraven moesten worden, werden die lichamen aan de voet van de duinen met een laagje zand erover in een kuil gegooid. Thijs was in die hoek helm aan het planten en zag de ‘graven’. Hij voelde de behoefte om ze toch een beetje christelijk te markeren met een kruis van drijfhout erop.

De Duitsers sloegen de kruisen er weer af. Ze dreigden zelfs, dat als hij dat nog eens zou flikken, hij er bij zou komen te liggen. “Waarom? Het zijn toch ook mensen!” “Nee,” was het categorische antwoord, “het zijn moordenaars.” De bezettingstroepen waren al wat oudere mensen, niet bijzonder fanatiek, maar hiermee waren ze niet makkelijk.

Je stompte zelf ook af; op een gegeven moment zag je ze niet eens meer als lijken, enkel nog als voorwerpen, obstakels. Hij heeft heel wat vliegtuigen in zee zien storten. Niet te begrijpen, maar de piloten probeerden tot elke prijs de zee te halen, in plaats van op het strand te landen. En de Duitsers lieten ze zo verdrinken.

De reddingsboot van Egmond mocht er ook niet voor uitvaren. Het was voor Thijs een harde opvoeding, waarmee hij langzamerhand leerde leven.
Thijs had het nooit zo bijgehouden, maar Alie wist het wel: acht mensen had hij uit het water gehaald, waarvan twee dood. Daar telde hij dan niet alle zelfmoorden bij.

De eerste sloep van de reddingsbrigade
De eerste sloep van de reddingsbrigade op het strand van Castricum aan Zee, 1948. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De rit van elf centen

Zo noemt hij het eerste verdrinkingsgeval dat hij zelf meemaakte. Het betrof één van twee broers die altijd bij elkaar waren. Vijf leden van de reddingsbrigade waren ’s avonds aan het oefenen. Deze jongens keken toe. Het was een rotzee, een noordwester, een zwarige zee, afgaand water en een mui voor Castricum. “Laten we het nog even afwachten”, zei Thijs maar later was het toch: “Goed, wat willen jullie nu eigenlijk doen.” Ze wilden door de brekers heen, op de bank.


Jaarboek 24, pagina 37

Vooraan had je al een zwarige zee, en dan nog over de bank en door die brekers heen. Hij had er een zwaar hoofd in, maar: “Oke”, zei Thijs, “maar we blijven goed bij elkaar en als er wat gebeurt, meteen een sein geven.”

Ze kwamen op de bank. Thijs zag een breker komen en dook erin. Dat moet je wel, want anders krijg je een enorme klap in je gezicht. En net op dat moment hoorde hij iemand, maar hij was al onder water. Hij kwam boven en hoorde: “Thijs, het gaat fout.” Hij keek naar de jongens en telde er vier. Maar ze moesten achterom kijken, want het gebeurde in het zwin. Daar stond zoveel water en stroming, dat één van de broers werd meegesleurd. Hij zei de jongens terug te gaan en ging zelf naar de mui toe. Hij kon toen behoorlijk zwemmen. Hij voelde wel aan dat, als de ander ging, hij naar die mui zou gaan.

Co Brandjes.
Co Brandjes. Dorpsstraat 61 in Castricum, 1980. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Thijs zag dat er eentje uit het water getrokken werd. Hij draaide bij en toen schreeuwde Ko Brandjes, van ‘het huis met de kogel’ dat er nog eentje zoek was. Dus weer de zee in, en zoeken. Ze hadden in die dagen alleen die lange lijn, maar geen boot. Die lijn hadden ze ingesmeerd met paraffine, dan bleef hij drijven als er genoeg personen waren om hem op te houden. Dat was een rotwerk, om die hele lijn van zo’n vierhonderd meter in te smeren.

Hij ging dus weer de zee in om te zoeken. Maar hij zag dat het geen doen was. Hij riep wel om meer lijn, maar de jongens konden het niet meer houden. Die stonden tot hun kin in het water. Toen gaven ze het maar op, ze vonden niets. De jongen moest naar huis, met niets anders dan het bundeltje kleren van zijn broer. Ze bleven nog een hele tijd langs het strand patrouilleren.

Vier dagen later kwam ’s morgens vroeg de badmeester aanracen: “Thijs, ik zag een hand boven water.” Ze gingen naar de reddingsbrigade, want daar hadden ze een brancard. Het was een oud rotkreng; het was immers maar vlak na de oorlog. Daarmee liepen ze de noord in en zo’n vierhonderd meter verder spoelde hij aan. Thijs ging de zee in en trok hem eruit. Hij vroeg de ander om hulp, maar die twijfelde een beetje. Je weet maar nooit hoor, lijkvergiftiging en zo. Dus hij zocht een paar brokken krant om rond zijn handen te wikkelen en toen tilde hij hem pas op.

Ze liepen nog geen honderd meter en, ongelofelijk, hij kreeg te horen “Me jong, zet hem maar effe neer” (het was een Egmonder). Ze zetten de brancard neer en Thijs vroeg wat er aan de hand was. De ander had een cent gevonden! De struiner. Nog een paar honderd meter verderop nog een keer; toen had hij een dubbeltje. Een rit van 11 cent. Ongelofelijk! En eerst niet aan durven pakken; hij was zeker een beetje over de schrik heen.
Ze hadden er een hoop werk aan, maar geen “dank je wel.” De jongens die met de lijn stonden, waren zowat verzopen.

Ondank is ’s werelds loon

Thijs is nog eens voor mishandeling aangeklaagd. Hij was een man achterna gegaan die in een mui werd gezogen. Toen hij eenmaal bij hem in de buurt kwam, was de drenkeling onder water en niet te vinden. Thijs dook totdat zijn longen om zuurstof schreeuwden. En net op het laatste moment voelde hij iets onder zijn handen. Hij greep het vast en scheurde het mee naar boven. Niet bepaald zachtzinnig natuurlijk, want hij had het inmiddels ook wel benauwd. Achteraf bleek dat hij de man aan zijn haren had mee gesleurd en dat er wat bosjes losgetrokken waren. Wat aanleiding gaf tot die klacht.

De aanbouw van een toiletruimte aan het strand, rechts Niek Bakker.
De aanbouw van een toiletruimte aan het strand, rechts Niek Bakker. Paviljoen Zeezicht op het strand van Castricum aan Zee. Niek was samen met zijn broer Thijs eigenaar van strandpaviljoen Zeezicht. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Een andere keer kwam het heel anders over. Ook in dit geval was het een man. Thijs zat zijn netten te boeten. Het was Niek die hem vanuit het restaurant in de gaten kreeg. Thijs vloog het water in met een touw om zijn lijf. Niek hield het gebeuren vanaf het strand in de gaten. Dat was zo’n beetje vaste prik. Thijs was een heel goede zwemmer, maar met zijn slechte ogen moest hij vanaf de wal gestuurd worden. Toen hij bij hem kwam, riep hij hem toe om kalm te blijven. Maar de man was zo in paniek, dat hij met een reuzenkracht de armen van Thijs beetpakte. Die wist zich weer uit die greep te draaien en pakte de man in een ‘Nelson’. Een seintje naar het strand en ze werden op het droge getrokken en ook weer een paar keer kopje onder.

Een paar uur later, toen Thijs allang al weer aan het boeten was, en de man weer een beetje opgeknapt, kwam deze op hem af. “Meneer Bakker”, stond hij een beetje met z’n portemonnee te schutteren, “wat ben ik u schuldig? “Niks, man, maak het nou.” Zo ging dat nog even door en toen besloot Thijs dat hij wel een ‘pakkie sigaretten’ kon gebruiken. Maar hij wilde nog wel wat weten: “Hoorde je me niet soms, toen ik zei dat je kalm moest blijven?” Zijn onderarmen waren door de greep van de man helemaal beurs en vol striemen.
Nog maar een paar jaar terug heeft hij weer zoiets meegemaakt, twee achter elkaar, bij Heliomare.

Drenkelingen

Eens was Thijs met een maat richting Wijk aan Zee gegaan, in de Nissan, met een aanhanger. Het was ruig weer; ze waren op zoek naar een vat olie, waarvan ze wisten dat het was aangespoeld. De vloed kwam op en het was al een beklonken zaak dat ze niet over het strand terug konden. Ze zouden er bij IJmuiden van af moeten.

Op de hoogte van Wijk aan Zee zag Thijs wat in zee liggen; zijn maat was afgeleid door iets anders. Maar met dat zagen ze de strandvonder van Wijk aan Zee ook komen. Dus ze reden er naar toe en vonden daar een meisje. Vermoedelijk zelfmoord; van de pier afgesprongen. Een jong blond ding, net aan zeventien, d’r leven nog maar amper begonnen. Dat gaat je dan toch wel aan het hart. Hij stelde voor om het vat maar van de aanhanger af te gooien, dan konden ze het meisje daarop leggen en wegbrengen. Maar zijn maat, politieagent, was het daarmee niet eens, er moesten eerst nog een paar foto’s gemaakt worden. Thijs kon er niet bij dat ze zich daar op zulke momenten druk om konden maken. Vanwege de vloed moest hij weg, dus had hij er zich niet meer mee bezig gehouden.

Twee dagen later gingen ze dezelfde richting weer op en reden door naar IJmuiden. Als het zeetje rauw is, is het altijd een mooi gezicht bij de pieren. De vissersboten staan bijna op hun kop, af en toe. Op de terugweg, alweer bij Wijk aan Zee, zag Thijs wat in het water drijven. ” Alweer één, het lijkt de bezetting wel!”

Zijn maat stopte en Thijs rende de zee in. Terwijl hij bij die persoon, een vrouw, aankwam, kwam er ook een broeder van Heliomare helpen. Thijs maakte nogal een drukte, want hij had de indruk gekregen dat hij nog een teken van leven had waargenomen. Hij schreeuwde naar zijn maat dat die ruimte moest maken. Er stond een kist in voor eventuele vogels en z’n hond was natuurlijk ook mee.
Maar ze konden de vrouw in ieder geval achterin leggen. De broeder ging mee.

Ondertussen was er een verpleegster bij gekomen die ook mee ging. Het werd dus al knap vol in de bak. Hij vroeg nog of ze haar naar Heliomare moesten brengen. De verplegers vonden dat ze beter naar het Rode Kruis Ziekenhuis (in Beverwijk) gebracht kon worden.

Strandvonder Thijs Bakker en zijn hond Rex.
Strandvonder Thijs Bakker en zijn hond Rex. Stetweg 6 in Bakkum, 8 augustus 1990. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Toen gooide de hond nog roet in het eten; hij kwam wel naar de auto, maar ging ernaast eerst nog even lekker poepen. Terwijl elke seconde telt! Maar maak dat zo’n hond maar wijs. En hij was kletsnat, dus toen hij op de wagen sprong, bracht hij een emmer water mee.

Ze konden dus vertrekken. Op het kruispunt tussen Wijk aan Zee en Beverwijk hadden ze het rode licht tegen. Zijn maat remde al, maar Thijs vond dat hij er maar doorheen moest rijden. “Dat bidprentje is voor onze rekening.”

Bij het Rode Kruis was het maar goed dat de anderen wisten waar ze moesten zijn. Achterom naar de EHBO-post, op een knop drukken om naar binnen te kunnen, een heel gedoe. Eenmaal binnen stoof Thijs gelijk door de wachtkamer heen op zoek naar verpleging. Die zaten net aan de koffie en werden dus een beetje ruw gestoord door de kreet: “Een drenkeling!”. Iedereen vloog overeind, ze waren net zo snel als Thijs weer bij de auto, met een brancard. Dus die togen aan het werk.

Nu had Thijs haar afgedekt met een handdoek en zijn wollen jack. Hij zou weggaan en toen wilde de broeder nog weten wie hij was. Thijs legde uit dat hij de strandvonder was en dat hij hoopte dat het zo in orde was.


Jaarboek 24, pagina 38

Er werd nog een beetje tegengesputterd. Thijs greep zijn jack en ging naar buiten. Even later kwam hij er achter dat hij zijn handdoek nog miste, dus moest hij weer terug.

Toen hij thuiskwam, vond zijn vrouw dat hij lang was weggebleven. Hij vertelde haar het hele verhaal. Het liep al tegen de middag en Thijs vond zelf eigenlijk dat zijn werk gedaan was. Maar zijn vrouw stelde voor even te bellen, informeren kon toch geen kwaad. Hij belde naar Heliomare, legde uit hoe en wat. Eerst werd hij hartelijk bedankt en toen kreeg hij te horen dat ze het gered had en dus nog leefde.

De vlet gered

Vlak na de oorlog hadden ze niets voor het redden van mensen, geen reddingsvesten en ook geen boot. Ze moesten alles zwemmend doen. En ze waren maar met een paar man. Toen verging op een gegeven moment de ‘Lotte Skou’ ten zuidwesten van Castricum.

Impressie van de gestrande Lotte Skou.
Impressie van de gestrande Lotte Skou.

Het was op het grondgebied van de gemeente Heemskerk, waar zij aan het werk waren. De zee stond tegen de duinen aan. Zijn vader werkte er toen ook. Ze hadden gehoord dat er een schip ‘in de narrel’ zat en stonden te kijken.

Ze zagen twee grote sloepen aankomen. Even verderop nog iets, dat eerst niet zo duidelijk was. Thijs dacht eerst dat het een kano was, maar het bleek een werkvlet voor gebruik in de haven te zijn. Die spoelde aan, maar werd door de stroming ook weer terug de zee ingetrokken. En Thijs bedacht dat het een mooi ding voor de brigade kon zijn.

De Willy jeep van Thijs Bakker
De Willy jeep van Thijs Bakker. Strand van Castricum aan Zee, 1960. Naast hem zit zijn zoon Dirk Jan. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hij had gezien dat er een brok tros aan hing. Hij sprong dus van de duinen af de vlet in. Even zo snel werd die weer de zee ingezogen. Thijs zat half onder en half boven water, de vlet zat ook half onder water. Het spul werd weer tegen de duinen aangegooid en hij wist eruit te komen, met de tros in zijn handen.

Op de kant werd hij door de andere jongens gegrepen. Zijn vader stond te gillen dat hij op zo’n manier met zelfmoord bezig was. Maar ze hadden hem vast. Met de werking van de zee trokken ze de vlet langzaam richting Castricum. Binnen het grensgebied van Castricum maakten ze de vlet vast.

Thijs had wel direct twee agenten in zijn nek. Die vonden dat geen werk, want de vlet was in Heemskerk aangespoeld. Dus kregen zij een stukje voorlichting over de wet op de strandvonderij. Maar de grap is dat een schip van jou is als je het aan een touw hebt, zelfs al is het een heel oorlogsschip, tenzij het ergens aan land loopt. Ze konden er dus geen beslag op leggen. De anderen gingen Dorus Schermer waarschuwen, zodat de vlet op de gemeentewerf van Castricum terechtkwam. Naderhand kreeg de reddingsbrigade de vlet.

Alie en Thijs in een geleende vlet van het Noorderbad.
Alie en Thijs in een geleende vlet van het Noorderbad.

Een maaltje vis

De vlet werd ook gebruikt om bij passerende vissers een maaltje vis op te halen. Zijn vader werd wel eens razend, want als je bij het langszij komen niet uitkeek, kwam je in de netten terecht. Aan de vlaggenstokken bij het restaurant had hij een Nederlandse en een Noorse vlag, want de Duitse was toen niet zo populair. Er kwam nogal eens een Noorse visser voorbij die met zijn eigen vlag werd gegroet. Uiteraard groette hij terug en van lieverlee groeide er een band. Als hij een vismand in de mast had hangen, wisten ze dat ze een maaltje vis bij hem konden halen.

Thijs roeit met zijn vlet naar een vissersboot om een maaltje vis te halen.
Thijs roeit met zijn vlet naar een vissersboot om een maaltje vis te halen.

Het gebeurde een keer dat Thijs groette, maar dat hij geen sjoege gaf. Ze gingen evengoed bij hem langs. Hij zei dat hij geen vis voor ze had. Thijs zag een mand vis staan en vroeg hem wat dat dan was. Maar nee, dat was vis van gisteren, dat was niks voor hen. Hij had het overgehouden, maar vertikte het om ze mindere kwaliteit te geven.

Eens ging hij samen met Klaas Zwaai, de badman van het Noorderbad, bij een IJmuidenaar aan boord. Klaas bekeek dat even en zei: “Die vent is gek, joh.” Hij bleek helemaal alleen aan boord te zijn. Bloedlink en nog verboden ook. Bij het inhalen van de netten moet je in de gaten houden of beide zijden gelijk opkomen. En dan moet er ook nog iemand de koers in de gaten houden.

Terwijl ze daar een beetje stonden te praten, vroeg de man hun een handje te helpen, omdat hij zijn netten ging ophalen. Dus was het niet zo verwonderlijk dat Thijs vroeg of hij over Castricum naar IJmuiden wou, want ze stevenden recht op de kust af. De schipper schrok zich lam en vroeg Thijs om het stuur even te nemen. Dat had hij nog nooit gedaan. Hij draaide een beetje bruusk en trok bijna het net in de schroef. Ze waren blij dat ze weer van boord konden.

Aan boord van de vissersboot voor een maaltje vis, rechts staat Thijs.
Aan boord van de vissersboot voor een maaltje vis, rechts staat Thijs.

Normaal hielpen ze een poosje met het garnalen sorteren en dergelijke. Dan voer het schip een slag naar Egmond en weer terug, zodat ze dicht bij huis weer van boord konden. Ze kwamen voornamelijk aan boord van kotters, omdat die tussen de banken vissen. Daar haal je de garnalen en platvis weg. Ze deden het zelf ook, achter hun eigen boot. Vandaar dat Thijs zelf zijn netten boette. Dus je kunt wel nagaan hoe druk ze het hadden in die tijd.

Later hadden ze er een buitenboordmotor bij. Ze hebben het ook wel gedaan met een ‘Holdertje’ (een tweewielige tractor), vanaf de kant, of gewoon met een sleepnetje achter zich aan in het water.


Jaarboek 24, pagina 39

Met het sleepnet kon je voor rare verrassingen komen te staan. Je moest aan het net blijven trekken, omdat anders de vis er weer uit zwom. Maar niemand waarschuwde je voor een kuil voor je voeten; zodat de visser wel eens onder water verdween.

Vrienden en onbekenden

Met het overnemen van het restaurant kregen ze ook de vaste klanten over, zowel stropers als jachtopzieners. Dat kon wel eens toestanden opleveren. Op een dag werd Arie Kok achterna gezeten door twee jachtopzieners, Jaap Castricum en Kees Schoen. Alie was de was aan het ophangen achter het restaurant en ineens dook Arie’s gezicht op achter het wasgoed. Ze schrok zich wild. Ze had hem en zijn hondje helemaal niet horen komen. Hij vroeg haar: “Zijn hier nog lelijke mensen?” Ze wist niet waar hij het over had, dus legde hij uit dat hij jachtopzieners bedoelde. Alie zei dat hij de slaapkamer maar in moest gaan. Inmiddels waren de jachtopzieners van de andere kant gekomen en zaten binnen in het restaurant.

Groep jagers met hun vangst.
Groep jagers met hun vangst. Staand van links naar rechts Kees Schoen (hoofdjachtopziener van Castricum), de heer Derksen, Engeltje Zonneveld en onbekende jongen. Knielend: Hans Ooms (jachtopziener), onbekende jongen, en Jaap Castricum.

Alie legde Thijs uit dat ze bezoek hadden en die ging eens horen wat er gebeurd was. Arie was bij de brandpost, die toen boven aan ‘de kluft’ stond. Hij was aan het graven naar een konijntje. De jachtopzieners hadden hem vanaf de Van Oldenborghweg gezien. Zij zetten hun fietsen weg en sprintten naar boven. Maar Arie had ze inmiddels ook gezien en liet zich in het gat vallen dat hij gespit had. Zodoende zagen ze hem over het hoofd en na verloop van tijd kon Arie de kuierlatten nemen.

Beide partijen waren in de richting van Thijs gegaan. Die had de jachtopzieners gevraagd of ze een bakkie koffie lustten. De één vroeg aan Thijs of hij wat gezien had, want zo-en-zo was het geval. Nee, Thijs had niets gezien. Waarop de andere jachtopziener tegen z’n collega zei: “Je weet toch dat Thijs niets ziet. En hij hoort ook niets.” Hij schonk de koppen koffie voor de jachtopzieners in. Een derde kop werd een beetje achter de toonbank gehouden en naar de slaapkamer gebracht. Voor Arie, met het bericht dat die lelijke mannen er nog zaten.

Strandtent Zeezicht van Thijs Bakker.
Strandtent Zeezicht van Thijs Bakker aan het strand van Castricum aan Zee, 1951. Schilder Cor Heeck. Foto Jacques Schermer. Toegevoegd.

Meestal was Thijs al getipt als er stropers langs zouden komen om hun fietsen neer te zetten. Maar het liep ook wel eens mis. Het was op een morgen, heel vroeg. Meestal sliep Thijs erg licht, maar ze hadden juist een feestje bij de marine gehad, waren laat thuis gekomen en sliepen dus als een blok. Alie werd wakker van geluid en ze porde Thijs. Vanuit de slaapkamer kon je de deur van het restaurant zien. Tussen de twee in stond nog een vuilniskist. Hij zag een schaduw voorbij de deur glijden en sprong zijn bed uit. Maar gelijk dat hij bij de slaapkamerdeur was, schoof er een tweede persoon langs. Die kreeg met de deur zo’n opdonder dat hij half in de vuilniskist viel.

Toen hij overeind kwam, gaf Thijs hem een opdoffer van heb ik jou daar. De andere persoon stond even verder en die slaakte een kreet: “Joj, Egmonders,” kreeg Thijs in de gaten en hij staakte zijn geraas. Hij legde uit dat hij vaker dan hem lief was, ‘visite’ kreeg en niet verwachtte dat het goed volk was. De één was het wel met hem eens: “Je moet er op toeschieten.” Maar de ander vond het niet zo geslaagd dat hij daarvan het lijdend voorwerp was.

‘Tonny’ Vink, de badman van Egmond, had ze gezegd dat ze de fietsen wel bij Thijs neer konden zetten, als ze meeuweneieren gingen zoeken. Om een uur of vijf kwamen de mannen alweer terug met een zakdoek eieren. Ze stopten ermee, want het ging niet zo lekker. Toen was te zien dat hij de man stevig geraakt had.

Wildwest in Bakkum

Onder die titel heeft er nog eens een verhaal in de krant gestaan. Ze zaten ’s avonds nog in het restaurant. Ze maakten dan nooit licht. Alie stootte Thijs ineens aan, want ze zag een schaduw bewegen bij de slaapkamer. Ze zagen de knop van de deur kalmpjes naar beneden gaan. Thijs ernaar toe; hij hielp hem openmaken. De vent kreeg de deur met een klap tegen zijn gezicht en viel tussen de rommel in de bergplaats. Het bleek dat ze met z ’n tweeën waren. De ander nam de benen. De vent kwam overeind en het werd knokken. Op een gegeven moment zei hij dat hij zich overgaf.

Maar broer Niek stond achter de inbreker met een bierflesje klaar om hem een klap op zijn kop te geven. Thijs nam even de moeite om zijn broer af te remmen en kreeg onverhoeds toch nog even een enorme klap van de inbreker. Hij wist zich aan de man zijn jas vast te grijpen en gaf een rotklap terug, waarop de vent onderuit ging.

Toen de man weer een beetje overeind kwam, werd hij met een paar dreunen op de koop toe door de slaapkamer het restaurant in gedirigeerd. Zijn kleine dochtertje sloeg het hele tafereel vanuit haar bedje gade. “Papa, wie is die meneer?” Thijs had niet de tijd om het uit te leggen.


Jaarboek 24, pagina 40

De ander zakte bij het buffet in elkaar. Ze maakten licht en Niek ging naar buiten, terug het donker in, om te kijken of hij de ander kon begaan.
Thijs had de vent inmiddels op een stoel geplant en keek bij de buitendeur of er nog wat te zien was. Hij hoorde een geluid achter zich, keek om, maar het was te laat. De ander had de stoel gepakt en sloeg de leuning op Thijs zijn ribben stuk: een behoorlijke klap.

De vent trok zijn jas voor zijn gezicht en dook door het raam het terras op. Maar dat lag anderhalve meter lager, dus hij belandde tussen de tafeltjes. Thijs was zo razend dat hij overeind kwam en de vent plompverloren achterna dook. Nu kun je beter door een hele ruit springen dan door een die al kapot is. Bescherming had Thijs ook niet, want hij droeg alleen zijn ondergoed. Maar hij landde wel bovenop de vent en had hem weer te pakken. Niek was inmiddels van de zoektocht teruggekomen en maakte de voordeur los, waarop Thijs de inbreker terug naar binnen sloeg. En Niek vroeg met zijn droge kop, waarom hij de deur niet los had gemaakt om naar buiten te gaan.

Thijs bloedde als een rund, Hij had een enorme snee in zijn hand opgelopen en ook zijn gezicht zat vol glas. Toen de kerel aanstalten maakte om nogmaals overeind te komen, trok er een rood waas voor z’n ogen. “Kom, ik heb maar één hand, maar je gaat eraan. Kom! Drie maal is scheepsrecht.” Maar de ander had zijn bekomst gehad. Alie was er alvast tussen gaan staan om te voorkomen dat Thijs zich een ongeluk beging.

Frederick Wilhelm Schefferlie.
Frederick Wilhelm Schefferlie. Van Oldenbarneveldweg 39 in Castricum. Geboren op 12 januari 1913 te Gorichem. Hij kwam in 1943 uit Velsen en woonde van 1943 tot 1946 in de Jan Evertsenlaan 11. Van 1946 tot 1962 aan de Bakkummerstraat 51 en van 1962 tot 1971 op de politiepost aan de van Oldenbarneveldweg 39. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Om half tien kwam agent Schefferlie. Die zag dat Thijs onder het bloed zat en concludeerde dat hij de inbreker best te pakken had gehad. “Nee, ik heb het best te pakken.” Ze zaten allebei dik onder Thijs zijn bloed.

Het was nog in de tijd van adjudant Verbaan. Die kwam later en zei dat hij van Thijs ook niet anders had verwacht. Om half tien lag Thijs in Alkmaar op de operatietafel om de doorgesneden pezen en spieren van zijn hand te laten repareren. De specialist zei later nog dat hij het jammer vond dat de ander die wond niet had opgelopen.

De Salamander en de Wan Chun

Alie meende dat het toch ook een leuke tijd was, het was niet alleen spanning en sensatie. Met de mensen die om verschillende redenen werk op het strand hadden, waren er soms heel gezellige contacten, waaronder speciaal de bergers van de ‘Salamander’. En later met de mensen die betrokken waren bij de stranding van de ‘Wan Chun’.

Restanten van kanoneerboot De Salamander.
Restanten van kanoneerboot De Salamander. Voor IJmuiden brak de tros. Daardoor leed deze kannoneerboot uit Wilhelmshaven schipbreuk op de kust van Castricum aan Zee. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De ‘Salamander’ was een ramschip, dat in 1910 voor de kust van Castricum verging. Er zijn drie reddingspogingen gedaan om de ‘Salamander’ te lichten, want er zat veel ijzer aan, hoogwaardig staal, en met de hoge ijzerprijzen van toen was dat wel interessant.

Aan die bergingspogingen heeft Thijs goede herinneringen. Dat verhaal wordt elders in dit jaarboekje uitvoerig beschreven.

Met de stranding, de reddingspogingen en uiteindelijk de ondergang van de Wan Chun heeft het gezin Bakker heel wat te doen gehad. Z(j hebben o.a.de wacht gehouden aan boord van het schip.
Met de stranding, de reddingspogingen en uiteindelijk de ondergang van de Wan Chun heeft het gezin Bakker heel wat te doen gehad. Zij hebben onder andere de wacht gehouden aan boord van het schip.

Ook met de spectaculaire stranding en bergingspogingen van de ‘Wan Chun’ hebben zij veel te doen gehad. Over de Wan Chun, die in 197 tijdens een vliegende storm verging, staat elders in dit boekje een uitvoerig verhaal.

Een jutter met vergunning en plichten

Toen strandvonder Dirk Schermer op 74- jarige leeftijd in 1952 stopte, klopte de gemeente meteen bij Thijs Bakker aan. De zoon van Schermer wilde niet en misschien dachten ze bij de gemeente ‘Met dieven vang je dieven’. Tevergeefs: “Ik? Een jutter? Alles wat ik nu uit de duinen en uit zee haal, is voor mij. En dan moet ik alles afgeven! Ik heb ze wel wat namen genoemd, veel jutters, onder anderen die van Piet Zonneveld. Die werd het uiteindelijk; en dan sta je toch ineens tegenover elkaar.”

Dirk Schermer, strandvonder van 1937 tot 1952.
Dirk Schermer, strandvonder van 1937 tot 1952. Achterlaan in Bakkum, 1937. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

“We waren allebei jutters, maar hij stond aan de andere kant van de streep. En hij was strikt; hij bleef de strandvonder. Hij probeerde wel goeie maatjes te blijven, bracht wel eens een maaltje groente en zo. Het ene moment had je ruzie, omdat je een volgescheten plank van een veeschip van het strand haalde en de dag erna kon Alie zonder problemen zijn auto voor rijlessen lenen. Hij is niet zo lang strandvonder geweest, omdat hij ernstig ziek werd.”

Piet Zonneveld, strandvonder van 1952 tot 1965.
Piet Zonneveld, strandvonder van 1952 tot 1965. Van Oldenbarneveldweg 28 in Bakkum, 1952. Hij stond bij velen beter bekend als ‘ Piet Hoek’. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

“Ik ging nog eens bij hem langs op ziekenbezoek. Er was een hok vol volk, maar Piet wou niemand zien. Die had het al moeilijk genoeg met zijn eigen. Dus na verloop van tijd vertrok ik weer, toen zijn moeder me achterna kwam. Mij wou hij juist wel spreken. Piet zag er niet best uit, je kon zien dat die op sterven lag. Maar ja, wat moet je, je kan mekaar niet aan blijven kijken, dus praat je maar een beetje over het strand en zo. Maar op een gegeven moment vroeg hij me of ik voorlopig zijn werk waar wou nemen. Dat moest dan maar, maar alleen voor grote zaken. Ik was niet van plan om voor een vat of een plank in de weer te gaan. Ik kreeg een armband en een mooie koperen plak, waarop stond dat ik strandvonder was.”

“Toen Piet dus in 1965 overleed, kwam de gemeente weer bij me. De tijden waren beter, ik had wat meer vrijheid, dus accepteerde ik het. Ik moest wel naar de Commissaris van de Koningin, om beëdigd te worden. Wat een gedoe; ik had liever van de burgemeester een papiertje waarop stond dat ik aangesteld was, maar dat kon niet.”

Burgemeester Schouwenaar spelt strandvonder Thijs Bakker een onderscheiding op.
Burgemeester Schouwenaar spelt strandvonder Thijs Bakker een onderscheiding op. Stetweg in Bakkum, 1992. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De burgemeester stelde hem gerust, hij hoefde zich niet zo druk te maken, want de commissaris was een heel aardige, doodnormale man. Dus ging Thijs toen maar, met moeders, in het zondagse pak. Het was meer de tocht langs allerlei ambtenaren die hem menig zweetdruppeltje kostte. Wie van al die piassen was nu eigenlijk de commissaris van de koningin?

Toen hij eenmaal voor de man stond, was er niets aan de hand. Hij was wel eens in Castricum geweest en was heel belangstellend naar het werk aan het strand. Bij het afscheid sprak hij de hoop uit dat Bakker weinig werk zou hebben. Daar was Thijs het wel mee eens, maar “als er dan toch wat gebeurt, meneer de commissaris, dan hoop ik wel dat het bij Castricum komt”.

Het strand, stil en verlaten

De raarste dingen heeft Thijs op het strand gevonden: koeien, paarden, schapen, hasj, ook een speedbootje waarmee dat spul vermoedelijk vervoerd was. Verder zee- en landmijnen en een zeilboot, die door de bemanning verlaten was; radio-actief afval, chemisch afval, gif; vissen, zoals een zonnevis van twee meter, een congeraal (red: ook wel zeepaling genoemd) van twee meter lang, die nog leefde; zeehonden en honderden vogels.
Thijs is altijd gewapend met een fototoestel, maar bij het zien van drenkelingen kan hij geen foto’s maken. En toen de Wan Chun in de fik stond, ging hij eerst blussen en toen pas foto’s maken.


Jaarboek 24, pagina 41

De badman kwam hem waarschuwen dat er een steur aan de kant lag. Thijs ging de zee in en kwam er achter dat het twee dolfijnen waren, gigantische beesten. Hij benaderde ze vanuit het westen en joeg ze op naar een plek waar het zwin doodloopt. De badman gooide hem een lijntje toe en zo wist hij de dolfijnen bij hun staart te strikken. Een ervan legde hij vast aan paal 44. De andere trok hij naar Castricum.

Maar als dat beest twee klappen met zijn staart gaf, werd Thijs de zee in getrokken. Maar hij gaf zich gewonnen. Thijs had alleen maar gedacht ‘Dat is handel’. Maar hij kreeg bij het Castricummer strand veel commentaar van de mensen. Ze waren het er niet mee eens en hij had er weinig meer over te vertellen. Ze rolden hem zo de zee weer in. De ander is wel weggehaald. Er was iemand van de provincie bij die er vanwege het skelet in geïnteresseerd was. Die beloofde hem in ruil een stook hout. Dat is hij nog steeds van hem tegoed.

Thijs was gewaarschuwd dat er giftige pillen aan konden spoelen. Dus hij naar het strand. Inderdaad vond hij die. Maar ook een S-mijn. Niet dat hij daarvan onder de indruk was. Er waren jaren bij dat hij wel anderhalve ton aan mijnen had. En dan telt hij niet eens de zeemijnen mee, want dan zit je al gauw aan dat gewicht. Dus hij waarschuwde de politie dat hij de pillen had. “Waar?” “In de Land Rover.” “En ik heb nog een S-mijn” Toen werd het even stil. “Ook in de Land Rover?” “Ja, ook in de Land Rover.”

Hij had er al zoveel gezien dat hij er gemakkelijk mee was geworden. Al vlak na de oorlog. Een BS-er (red: iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten) stond nog met zijn machinegeweer op wacht op het plein. Thijs had een mijn gevonden en nam hem mee op zijn fiets. Bij de wacht gekomen ging het van: “Pak ‘ns aan.” De BS-er stak een handje toe: “Wat is het?” “Een landmijn.” Van schrik liet de BS-er hem alsnog bijna vallen.

Een S-mijn is heel geniepig. Degene die erop trapt, is z’n been kwijt. De mijn springt omhoog en ontploft, vol scherven, waardoor iemand die er een eind vanaf staat ook nog eens de volle laag krijgt. Klere dingen dus, maar hij nam ze toch mee en liet ze in de auto liggen.

De strandjutter Thijs Bakker bezit een grote verzameling strandvondsten.
De strandjutter Thijs Bakker bezit een grote verzameling strandvondsten. Stetweg 6 in Bakkum, 23 juni 1999. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Als Thijs een praatje houdt voor schoolkinderen, waarschuwt hij ze om niet tegen mijnen aan te schoppen of er met een hamer en nijptang op af te gaan. Als hij dat had gedaan, had hij er nu ook niet meer gestaan.

Maar de verpakte mijn nam hij mee het restaurant in. Toen zijn vrouw het zag, zag die ook het teken van radio-activiteit. Dus Thijs naar buiten om de politie weer op te roepen. “Wat heb je nu weer?” “Ik heb hier een pak.” “Ja, en?” “Er staat radioactief op.” “Ook in die Land Rover?” “Ja, en ik heb ook nog een TV, want aan de scherven kunnen de mensen zich bezeren. Maar daar zwemmen de garnalen al in, dus dat kan geen kwaad.”

Het duurde geen uur of ze kwamen van Petten om dat pakje met een geigerteller te inspecteren. Het was niet zo erg radio-actief. Maar ze pakten het wel op met een schop met een lange steel. En daarna deden ze nog een rondje langs de auto. Er was allemaal niks aan de hand, maar Thijs had het toch maar met zijn blote handen aangepakt.

Een congeraal is een onvriendelijk uitziende vis, maar toen Thijs eens zo’n beest op het strand vond, greep hij hem evengoed en gooide hem in de bak. Hij kwam gelijk weer tevoorschijn met een grote bek vol lelijke tanden. Hij zou je arm eraf kunnen bijten. Dus gauw een zak erover heen.

Toen hij thuis kwam, vroeg Alie hem wat hij daar nou mee moest. Eerst eens even horen of zo’n beest beschermd is. Hij zou met het bureau bellen, maar net kwam de auto eraan. De agent keek eerst even naar de vangst en schrok zich dus wild: “Jezus!” “Nee, een congeraal.”

Het was een zondag, dus kostte het enige moeite om een deskundige te vinden die hun kon vertellen dat hij niet beschermd was, maar wel eetbaar .Aan het beestje te zien had terugzetten weinig zin. Hij heeft hem toen maar schoongemaakt, in stukken gehakt en aan de beesten gevoerd. Zelf had hij er niet zo’n trek in.

Na een zware storm trof Thijs een enorme partij hout aan.
Na een zware storm trof Thijs een enorme partij hout aan.

Houtpartijen: Er waren soms grote partijen bij van 80, 125 en van 275 kubieke meter. En één keer 10 kubieke meter hardhout. Dat gaat in de regel terug naar de verzekering of naar de rederij. Ze moeten dan wel de kosten van berging en opslag betalen. Kleinere partijen lonen de moeite niet omdat er te veel zand en rommel tussen zit. Er wordt groot materieel ingezet om dat allemaal op te ruimen.

Het is lopende bandwerk en is in een mum van tijd gebeurd. De politie wordt meestal ook gewaarschuwd voor afzettingen, want de mensen zijn dan in staat mekaar dood te maken voor een balkje. Veertien dagen later kan jij het voor niks meenemen als je er om vraagt. Maar op dat moment zijn ze redeloos.

Een potvis op het strand tussen van Egmond en Castricum.
Het stormde hevig half december 1979. Een grote, mannelijke potvis kwam op zaterdag 15 december terecht op het strand tussen Egmond en Castricum. De strandvonders van Castricum en Egmond namen polshoogte. Thijs Bakker vond het geen probleem dat de berging van deze aangespoelde mannelijke potvis door de Egmondse strandvonder Wijker zou worden verzorgd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Op een keer spoelde er het kadaver van een potvis aan. Ze waren er eigenlijk maar ziek van, zo’n groot gevaarte. Al spoedig begon het spul zo vreselijk te stinken, dat er geen ramptoerist meer bij kwam. Degene die de eer te beurt viel om het opruimklusje te klaren, was te beklagen. Het was een van de weinige keren dat de respectievelijke strandvonders heel goed wisten waar de gemeentegrenzen lagen.

De vondst van een paar zeehondjes

Kennissen dachten hem te waarschuwen: “Kijk nou uit, want zo direct bijt hij je neus er nog af.” Hij kan nog altijd laten zien dat hij er nog op zit. Als je ze probeert te pakken zijn ze agressief. Met een goede afleidingsmanoeuvre krijg je ze wel te pakken. En na een uurtje zijn ze dan redelijk kalm en kun je ze gewoon onder je arm houden. Thijs heeft ook een flesje, slangetje en dergelijke om zo’n beestje een slokje te geven.

Op 21 december 1991 trof hij weer een (Engelse) zeehond aan. Hij riep zijn vrouw er bij, want hij had nu een zeehond die hij nog nooit had gezien. Dit was een zwarte en de onze zijn grijs of wit. Thuis zaten ze hem nog eens een tijdje te bekijken; hij had ook een grotere kop.

Er werd een afspraak gemaakt met Pieterburen. Zij brengen zo’n beestje dan tot Harlingen en daar wordt het door de mensen van Pieterburen opgepikt. Anders heb je een dag werk, want het is een eind weg. Hij had bij Thijs alvast een flesje gekregen. Een suiker- en zoutoplossing om uitdroging tegen te gaan.

Het beestje was drie à vier weken oud en sterk vermagerd; het woog nog geen achttien kilo. Alie vond het leuk om het een naam te geven. Thijs had zich daar nooit zo druk om gemaakt, hij hoopte maar dat het beestje het ruime sop weer zou krijgen. Maar op het bureau gaven ze zo’n beestje dan vaak wel een naam. Dus konden zij het ook wel eens doen en ze doopten het Alie. Maar ’s avonds belden ze al dat Alie een mannetje was en dus maar Thijs moest heten.


Jaarboek 24, pagina 42

Broer Niek met een aangespoelde spitsdolfijn.
Broer Niek met een aangespoelde spitsdolfijn.

Het bleek een kegelrob te zijn, afkomstig van de Engelse kust. Als zo’n beestje weer een beetje in orde is, krijg je bericht dat het wordt uitgezeten dan mag je het komen begeleiden. Het was maar drie maanden later en Thijsje was inmiddels tot een flinke jongen van 72,5 kilo uitgegroeid.

Alie is die keer mee geweest; het was nog een heel transport. Met de auto naar Harlingen, met de barkas naar Terschelling en dan met de rubberboot naar de plaat. En van de kant van de zeehonden is er altijd volop belangstelling, ze accepteren ze heel gemakkelijk. Ze lijken het te beleven alsof ze nieuwe buren krijgen.

Dit is een gestrande catamaran op een ochtend aangetroffen tussen Castricum en Heemskerk. In verband met de mogelijke aanwezigheid van hasj aan boord van dit soort scheepjes werd de lading direct gecontroleerd.
Dit is een gestrande catamaran, die op een ochtend aangetroffen werd tussen Castricum en Heemskerk. In verband met de mogelijke aanwezigheid van hasj aan boord van dit soort scheepjes werd de lading direct gecontroleerd.

Aangespoelde gifzakjes

Er lagen er duizenden. Ze hadden al gewaarschuwd dat het zwaar gif was, dus liet Thijs zijn hond al op de kar. Met dat kwam er een helikopter aanvliegen voor inspectie. Die ging laag hangen om goed te kijken. Het werd één wolk zilverpapier. Het was windkracht zeven, dus er werden een heleboel zakjes over het duin gewaaid. Er zat nog een stel van een opruimingsdienst met de auto vast. Ze dachten dat Thijs wel even kon helpen met z’n trekkertje. Ze hadden zelf niet genoeg sjoege om een paar planken onder de wielen te trappen. De zee kwam op, dus heeft hij ze maar geholpen; anders zwommen de garnalen in hun tank. Nog zo’n fout die ze maakten, was dat de zakjes in de geulen verdwenen die ze met de wielen maakten. Een beetje zand erover en je zag er niets meer van.

De vervuiling die Thijs vroeger op het strand aantrof, is van een heel ander karakter dan die van tegenwoordig. Om te beginnen wordt er veel minder huishoudelijk afval overboord gekieperd. Een groot deel daarvan mag dan wel ‘natuurlijk’ zijn, maar het is evengoed milieuvreemd. Ook is er tegenwoordig veel minder deklast en stukgoed aan boord. Veel goederen worden tegenwoordig per container vervoerd. Die spoelen niet zo gemakkelijk aan, maar gaan eerder het rijk van Poseidon (Griekse zeegod, betekent hier: ‘verdwijnt in het zee water’) bezoeken.

Net voor nieuwjaar spoelde er een reddingsvlot aan. Als Thijs zoiets aantreft, belt hij de kustwacht en vraagt of er wat aan de hand geweest is. Dus wilden zij weer weten, waarom hij dat vroeg. Zo’n ‘dinghy’ gaat pas overboord als een schip of jacht echt in de problemen zit. Maar nu zat er geen mens in. Dus wilden ze weten waar dat ding vandaan kwam. Nu zit er in zo’n vlot het een en ander aan voorzieningen, waaruit bleek dat hij uit Duitsland kwam.

Er staat ook een identificatienummer op, want die dingen worden gekeurd. Die keuringsinstantie kan je dus zo vertellen van welk jacht het afkomstig is. De verhuurder van het jacht wist dan ook precies hoeveel man er op zat en waar ze naar toe gingen. Inderdaad zouden ze op de Noordzee zitten. Het was windkracht 8 à 9 en er was geen boot te bekennen.

Dan gaat de kustwacht alle stations langs de kust afbellen om te vragen of het jacht bij hen binnen is gelopen, want ze moeten zich altijd melden met opgave van bemanning en vertrekpunt. Nu bleken ze IJmuiden binnen gevlucht te zijn; ze hadden hun reddingsvlot gewoon verspeeld. De schipper kwam hem later ophalen; dat leverde nog weer een paar flesjes wijn op.

Reddingsboeien en andere  strandvondsten van Thijs Bakker.
Reddingsboeien en andere strandvondsten van Thijs Bakker. Stetweg 6 in Bakkum, 1999. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Meestal maken ze nooit zo’n haast om een boei op te halen, als er een op het strand wordt aangetroffen. Toen eens een boei werd gevonden die bij IJmuiden vandaan kwam, was men er deze keer binnen het uur. Het bolletje dat bovenop zit was 80.000 gulden waard, dus dat was de moeite. Ze hadden er al eentje verspeeld omdat er een schip overheen gevaren was. Een zoon van Thijs zit op de slepers van Goedkoop en zij werden al gewaarschuwd dat ze uit moesten kijken voor die boeien, omdat het dure jongens waren.

Gestrand

Thijs heeft nu vijf burgemeesters meegemaakt. Met burgemeester Gmelich Meijling maakte hij ook echt wat mee. Het was op een avond in januari of februari; veel wind en winterse buien. De wind begon op te lopen. Alie zat gezellig sokken te breien en Thijs liep af en toe naar de windmeter. Die liep op van 7 naar 8 en naar 9. Alie zag het al: “Niet alleen de wind loopt op, maar jij ook, denk.”

Burgemeester Gmelich Meijling.
Burgemeester Gmelich Meijling. Castricum. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Hij met de Land Rover naar het strand toe. Op het plein leek het wel of hij in een wieg zat. De wind stond pal zuid. Toen hij op het strand kwam, leek het wel een woestijn, zo stoof het. De zee was helemaal wit; vlak gewaaid. Het kookte. Thijs reed een paar kilometer en ging weer terug naar huis.

Thuis kreeg hij bericht dat de burgemeester had gebeld. Het was donderdag; vergaderdag. Maar hij kreeg hem toch aan de telefoon, want hij wilde weten hoe het er op het strand voorstond. Uiteindelijk kwam het zo af, dat hij wel eens even wilde gaan kijken. Thijs zag de bui al hangen. Die man in z’n deftige pak in een vliegende storm; die zou zich nog wel bedenken.


Jaarboek 24, pagina 43

Maar nee, toen hij bij het gemeentehuis aankwam, gingen de schuifdeuren open en de burgemeester sprong in de Land Rover. Het haar in de krul, een mooi pak aan en hij had nog zo’n mooie loden jas aan ook. Op het duin kreeg hij al een goede indruk. Het stortregende en de Land Rover schudde alle kanten op in de wind. Hij wilde wel over het strand. Thijs waarschuwde alvast: “Als de wind een beetje ruimt, dan hebben we de garnalen in de tank zitten, want de zee staat meteen tegen de duinen aan.” Maar hij wist de plekjes wel waar ze de duinen op konden, dus veel zorgen maakte hij zich niet.

Eenmaal bij Wijk aan Zee gekomen was de keus of ze terug moesten of door naar de pieren. De burgemeester wilde het spektakel bij de pieren ook wel zien. Nauwelijks een kilometer verder viel de wind weg; lucht en water, het was allemaal dezelfde kleur. Ondertussen bleef het hozen. Ineens kwam er een enorme windstoot met een muur van water op hen af. Thijs bleef stug doorrijden, maar door al het water stopte de motor ermee.

De burgemeester keek hem eens aan en vroeg “En nu?” “Nou, het is gebeurd.” Thijs ging voor de goede orde nog even onder de motorkap kijken. Zodra hij uit de auto stapte, was hij al doordrenkt en aan het lichten van de motorkap waagde hij zich maar niet meer. Met de burgemeester achter het stuur probeerde hij de auto nog rond te duwen, maar die was daar te zwaar voor.

Uiteindelijk stapte de burgemeester ook maar uit. Thijs wist wel een adresje in Wijk aan Zee, Damiaans, eigenlijk zijn baas in die dagen en ook lid van de reddingsmaatschappij. Maar ze moesten een kilometer lopen. In die tijd kreeg de loden jas de kleur van het zand, het pak verloor elke vorm en de haren zaten geplakt langs het hoofd. Op een bepaald moment zei de burgemeester dat hij het water op z’n rug voelde. Thijs had een vliegeniersjack en wilde zich niet laten kennen, dus hij zei dat hij geen problemen had. Maar in z’n laarzen begon het ook al aardig te soppen.

Bij Damiaans aangekomen introduceerde Thijs de burgemeester en mevrouw nodigde hen binnen. Daar had de burgemeester wat moeite mee, want hij zag er niet uit. Mevrouw Damiaans stelde hem gerust; zij waren echt wel wat gewend. In het gangetje werd de burgemeester van zijn jas bevrijd. Die zakte als een vormeloze hoop op de grond in elkaar: één grote plas water. Ook het neerstrijken in een stoel gaf de burgemeester wat gewetensnood. Thijs had wat kranten gepakt en over de stoelen gespreid. Het nieuws stond later in z’n broek. Uiteindelijk ging de burgemeester dan toch ook zitten.

De baas kwam erbij en het werd nog een gezellig gesprek. Ze zaten schuins tegenover elkaar en op een gegeven moment zei de burgemeester “Thijs, ik ga eerst maar eens om nieuwe schoenen.” Het was net een waterorgel: uit alle gaatjes kwam water.
Hij dacht dat z’n pak maar naar de stomerij moest. Thijs had het idee dat ze alle twee wel in hun geheel naar de stomerij konden. Maar hij was er vrij zeker van dat de burgemeester nooit meer met hem meeging. “Ha, dat had je gedacht,” was het antwoord.

De halftruck van Thijs Bakker.
De halftruck van Thijs Bakker. Foto Bert Westendorp. Toegevoegd.

Op het eind dacht de burgemeester maar een taxi te bellen. “Nee,” zei Thijs, “we bellen Alie”. Dat werd gedaan. Ze was er niet verbaasd over dat Thijs weer rarigheid bij de hand had. Maar zij zou de burgemeester op komen halen en voor die tijd zoon Frank waarschuwen om de halftruck te nemen met een paar stroppen om de Land Rover weg te trekken.

Alie kwam aan bij Damiaans en bekeek de burgemeester: “God, wat ziet u eruit!” Thijs voelde al dat daar het laatste woord nog niet over gevallen was. Toen de burgemeester vertrokken was, was het inmiddels ook weer redelijk droog. Dus Thijs ging alvast in de richting van de auto. Ze kwamen ongeveer gelijk aan. Thijs probeerde toch nog even de motor te starten en, verdraaid, hij liep meteen. Door de warmte van de motor was het water weer verdampt. Het natte pak was dus eigenlijk voor niets geweest.

Het leek Thijs wijzer om zich de eerste paar dagen niet op het gemeentehuis te vertonen. Hij vertelde ook niemand over de taferelen die hij had meegemaakt. Per slot van rekening ging het niemand wat aan dat de burgemeester half verzopen was. Na een paar dagen dacht hij dat hij zich weer met goed fatsoen kon vertonen. Hij liep al gauw een ambtenaar tegen het lijf die al had begrepen dat “als we met jou meegaan, dan moeten we zwemvesten meenemen”.

Dus Thijs begreep dat de burgemeester had gekletst. Toen hij aanklopte kon hij gelijk binnenkomen, gaan zitten en eens even vertellen hoe het er nu voorstond op het strand. Het was nog steeds smerig weer; de burgemeester vond het ook vrij guur en vond dat ze wel een hassebassie konden gebruiken. Dat werden er nog een paar en Thijs kon weer naar huis, met achterlating van een burgemeester die weer een hoop wijzer was geworden.

Veel problemen voor weinig

Af en toe zou je willen dat je het maar niet had gezien. Zowel Thijs als zijn zoon gingen met oudejaarsdag nog even naar het strand. Ze kwamen elkaar daar tegen en spraken af dat vader de noord inging en zoon dan naar het zuiden.

Thijs was alweer gauw thuis; er was niks te vinden. Een uurtje later kwam zijn zoon met visvriend Siem Baltus van de Duinweg. Zoonlief stond voor het raam te zwaaien, dus Thijs ging naar buiten. Zijn zoon vroeg of er nog een lijkenzak was. Thijs vroeg waarom; had hij een vis of zo? Maar het was maar een rubber kano.

Het was geen opblaaskano, wel opblaasbaar even goed, maar met spanten en een zeiltje enzovoorts. Alie keek nog even, maar er zat alleen in een vakje een klein kijkertje dat door het zoute water was aangevreten. Haar zoon had het maar meegenomen, want anders werd er op een gegeven moment toch melding van gemaakt en moest je er weer voor terug.

Thijs met hond in zijn 'Quad'.
Thijs met hond in zijn ‘Quad’.

Jaarboek 24, pagina 44

Ze hadden niet gedacht dat er aan die rubber kano zoveel chicanes zouden zitten. Het muisje had een staartje van een week. Thijs belt nooit zo snel naar de burgemeester. Die gaat er van uit, dat hij het wel te horen krijgt als Thijs tegen problemen oploopt.
Maar Thijs belde de kustwacht wel even. Die werken echt heel goed, zitten zo bij de Engelsen en Duitsers en het gaat allemaal heel snel. Ze maken er serieus werk van.

Na een paar dagen werden ze opgebeld door de politie van Middelburg. Of ze er foto’s van hadden; niet dus. Zij hadden een soortgelijke kano en er was een legertent op het strand gevonden. Daar zaten alle persoonlijke gegevens van een man in, die zou oversteken naar Engeland in die kano.

Er stond een zuiderstorm, welke idioot doet dat nou? Na een paar dagen ontvingen ze de foto’s. Hetzelfde zeiltje, maar een heel andere kano. En in de tussentijd werden ze ook uit Duitsland gebeld, uit de legerbasis Krefeld. Daar kwam die militair vandaan.
Die was daar vandaan gegaan met een bestelbusje naar Zeeland met dat plan in z’n hoofd, op 23 december met de boodschap dat als hij de 24e niet zou bellen, hij er niet meer zou zijn.
Je vraagt je af hoe ze zo’n iemand kunnen laten gaan.

Strandvonder Thijs Bakker.
Strandvonder Thijs Bakker. Bakkum, 1999. Foto Ronald Goedheer. Toegevoegd.

Een mevrouw belde hen, maar vertelde niet wat er allemaal aan de hand was. Ze dachten al dat het over iemand ging die gedeserteerd was. Na een tijdje werden ze weer gebeld: of ze mochten komen kijken naar die kano. Alie legde de weg uit en sprak af hoe laat ze zouden komen. Die mensen raakten de weg nog kwijt, dus het werd uiteindelijk veel later.

Alie kent maar een mondvol Engels, maar ze begreep wel wat ze wilden. Ze wilden de kano even zien. Die lag inmiddels bij de gemeente. Ze maakten er foto’s van en stonden er een beet je bij te piekeren. Er was ook een MP (red: iemand van de militaire politie) bij. Die vroeg of hij de kano mee mocht nemen. Dat mocht wel van Thijs, dan waren zij er tenminste vanaf. Maar ze kwamen bedrogen uit.

Een paar dagen later belden ze weer op omdat er een officieel rapport opgemaakt moest worden. Het ging om een vermist persoon. Thijs had de vondst wel opgegeven, maar het was hun zoon die de vondst had gedaan. Dus die moest er ook bij. Hij kwam van zijn werk af. Gelukkig spreekt hij goed Engels, dus die redde zich wel.

Ze wilden het punt bekijken waar de kano was aangespoeld; alsof je daaraan iets zou kunnen zien.

Toen zijn ze naar het politiebureau gegaan om de man als vermist op te geven. Het rare van het geval was, dat je natuurlijk nooit mag zeggen dat de man gedeserteerd was, maar de vrouw in Krefeld vertelde dat hij alcoholist was.

Hij had een bandrecorder meegenomen en daarop had hij nog ingesproken dat hij de weersverwachtingen van Nederland en België had gehoord. Die waren niet zo best. Verder was er een lijstje van wat er aan de kano mankeerde, en daarop stond alcoholica. Maar hij was voorlopig foetsie.
Half februari spoelde de verdronken man aan bij Zandvoort.

Een nawoord

Thijs heeft een grote wens. Hij zou graag zien, dat al zijn vondsten en belevenissen niet verloren gaan. Dit artikel draagt daaraan mogelijk bij. Maar hij zou ook graag de spullen zelf een toekomst willen geven; alle dingen die hij in de loop der tijd op het strand aangetroffen heeft en waarvan rond elk weer een verhaal hangt. Hij heeft die spullen altijd maar in zijn eigen schuurtje gehouden of in de gemeentelijke opslag.

Thijs met een deel van zijn verzameling in de schuur achter zijn huis, in afwachting van een beter onderkomen.
Thijs met een deel van zijn verzameling in de schuur achter zijn huis, in afwachting van een beter onderkomen.

Maar dat is geen plek waar mensen er kennis van kunnen nemen. Met jaloerse ogen heeft hij moeten toezien, hoe diverse clubs materiaal, een onderkomen en subsidie kregen. Het is op zich goed te begrijpen, van sport en recreatie ziet iedereen het nut in. En de meeste verenigingen zijn groot in ledental.

Zoals Thijs eens tegen een burgemeester zei: “De strandvonderij is een club van  één lid, ikzelf, en de voorzitter bent u. We hebben dan wel één secretaresse, maar dat is mijn vrouw.”
Zijn hoop is nu dat er vanuit de gemeente ruimte beschikbaar wordt gesteld om een mooi museumpje in te richten. Voor het moment richt zijn hoopvolle blik zich op de vrijkomende gebouwen van Duin en Bosch.

Kees Droog

11 mei 2021

Kustlijn in beweging (jaarboek 24 2001 pg 45-49)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 24, pagina 45

Kustlijn in beweging

Inleiding

In november 2000 kwamen vertegenwoordigers van 182 landen naar Den Haag voor de Klimaatconferentie. Twee weken intensief onderhandelen hadden duidelijke afspraken moeten opleveren over de manier waarop wereldwijd de uitstoot aan broeikasgassen teruggedrongen kon worden. De conferentie leidde niet tot een akkoord, maar had slechts de partijen ‘dichter bij elkaar’ gebracht. De teleurstelling was algemeen.

Ongeveer vanaf de laatste kwart van de 20e eeuw luiden wetenschappers en milieuorganisaties de noodklok over het veranderende, wereldklimaat. Gassen als kooldioxide zorgen voor opwarming van de aarde. Uitlaatgassen als gevolg van het wereldwijde autogebruik, de uitstoot van industrieën en het fossiele brandstofgebruik zijn enkele factoren die het broeikaseffect veroorzaken. Dit kan leiden tot een desastreuze klimaatverandering. Als het klimaat warmer wordt, zullen de ijskappen aan de Noord- en Zuidpool afsmelten en een stijging van de zeespiegel tot gevolg hebben; waardoor landen te maken krijgen met zware overstromingen.

Het warmer worden van het klimaat en het afsmelten van de ijskappen is geen nieuw verschijnsel. Nieuw is dat de mens voor het versnelde effect verantwoordelijk wordt gesteld. De verwachting is dat de komende honderd jaar de zeespiegel met één meter zal stijgen.

Niet alleen het broeikaseffect houdt de gemoederen bezig. Een andere discussie is de kustverdediging. De provincies Noord- en Zuid-Holland bespraken begin december in Den Haag oplossingsmogelijkheden om de kusterosie te lijf te gaan.

Een toenemende stijging van de zeespiegel en veranderde stromingen drukken de kustlijn in oostwaartse richting. Dit is overigens een proces dat al eeuwen gaande is en waarschijnlijk onomkeerbaar. Wel lijkt dit proces zich door het broeikaseffect te versnellen. Bekend is dat de duinenrij bij Callantsoog zeer smal is en dat de Hondsbossche Zeewering allang niet meer aan de kustlijn gelijk ligt, maar vooruitgeschoven is in zee. Op sommige plaatsen is het strand zo smal (Egmond) en de duinenrij door duinafslag zo kwetsbaar geworden (Callantsoog), dat zand-suppletie (het strand met zand uit zee opspuiten) noodzakelijk is geworden.

In de praktijk blijkt dit een beperkte, veelal zelfs tijdelijke oplossing te bieden. Het is een vorm van statische kustverdediging, dat wil zeggen, dat men daarmee probeert de kustlijn op de huidige plaats te handhaven. De vraag doet zich nu voor of deze statische kustverdediging vervangen moet worden door een meer dynamische. Enkele jaren geleden is al eens geopperd om de huidige Hondsbossche Zeewering maar aan de zee prijs te geven en de Dromerdijk, die meer landinwaarts ligt, te versterken. Deze gedachte is niet nieuw. Vroeger werd bij een dijkdoorbraak wel vaker een inlaagdijk aangelegd, dus meer landinwaarts, waarbij een stuk voorland opgeofferd werd.

Verbreiding in Europa van landijs en grote gletsjers gedurende het Saalien. (Zagwijn 1975)
Verbreiding in Europa van landijs en grote gletsjers gedurende het Saalien. (Zagwijn 1975)
Verbreiding in Europa van landijs en gletsjers gedurende het Weichselien. (Zagwijn 1975)
Verbreiding in Europa van landijs en gletsjers gedurende het Weichselien. (Zagwijn 1975)

De IJstijden

In Nederland bestaat de ondergrond grotendeels uit afzettingen (sedimenten) die gedurende enkele miljoenen jaren door de zee en de rivieren werden neergelegd. Met die afzettingen werd tegelijk het bodemreliëf gevormd of later door watererosie of de stuwende werking van landijs aangebracht. Het zijn vooral de laatste twee ijstijden (het Saalien en het Weichselien – de laatste duurde van 70.000 tot 10.000 voor Christus), evenals de daarmee samenhangende werking van de zeespiegel, die van invloed zijn geweest op het uiterlijk van het huidige Nederlandse landschap.


Jaarboek 24, pagina 46

Ook de rivieren die een uitweg naar zee zochten en daarbij afzettingen achterlieten, hebben verder aan het wordingsproces bijgedragen.
In de voorlaatste ijstijd (het Saalien van 360.000 tot 235.000 voor Christus) was ook de noordelijke helft van Nederland met landijs bedekt.

De stuwende werking van het landijs heeft in Noord-Holland de keileembulten van Texel, Wieringen en de hoogte van Het Gooi doen ontstaan. Groot-Brittannië was toen met het vaste land verbonden en Westelijk Nederland was dus geen kustgebied. Met het afsmelten van de ijskap (tijdens het Eemien: de periode tussen beide ijstijden) ontstond de Noordzee. Groot-Brittannië werd hierdoor van het vaste land gescheiden en delen van West- en Noord-Nederland werden door de zee overspoeld. Tijdens de daaropvolgende ijstijd, het Weichselien, rukte het landijs weliswaar minder ver op dan tijdens het Saalien, maar toch had dit een daling van de zeespiegel tot gevolg, waardoor de Noordzee weer droog kwam te liggen.

Na de laatste ijstijd begon het klimaat milder te worden. De ijsmassa’s smolten weg en de van hun ijslast bevrijde gebieden veerden omhoog, Scandinavië met 200 à 300 meter en Schotland circa 100 meter.
Tegelijkertijd daalde de Noordzeebodem en het daaraan grenzende Nederlandse, Duitse en Zuid-Deense gebied. De Noordzee werd weer met smeltwater gevuld. Door deze processen werden de Britse eilanden rond 7500 voor Christus definitief van het vaste land gescheiden.

De ontwikkeling van de kustbarrière vanaf 6000 voor Christus

De ontwikkeling van de huidige kustbarrière is een proces dat zich vooral onder invloed van de zeespiegelstijging na de laatste ijstijd heeft afgespeeld. Gedurende vele eeuwen vertoonde het Noord-Hollandse landschap verwantschap met de tegenwoordige Wadden en bestond er geen lange duinenrij.

Naast zeespiegelstijging spelen nog andere processen een rol bij de vorming van de kustafzettingen. Vooral tijdens stormen is golfwerking een krachtig vervoermiddel voor het transport van sediment, voornamelijk zand, zowel aanvullend als onttrekkend. De getijwerking is een ander belangrijk proces. Langs de Noord-Hollandse kust heeft de getijstroom een zuid-noord richting. Deze getijstroom kan grote hoeveelheden zand verplaatsen. In het verleden speelden zeegaten daarin een bijzondere rol; zij voerden het sediment het achterliggende getijbekken binnen en ook deels weer naar buiten, vergelijkbaar met het Marsdiep en de huidige Waddenzee.

Het Nederlandse kustgebied werd gedurende de laatste 8000 jaar vooral door de nimmer aflatende invloed van de zee gevormd. De stijging van de zeespiegel ging bijzonder snel; tot ongeveer 4000 voor Christus met iets meer dan één meter per eeuw. Er bestond toen een vrij open kustgebied, waardoor de zee diep het land kon binnendringen. Geheel Noord-Holland en het IJsselmeergebied waren toen één groot getijdengebied. De hoogte van Texel daarentegen vormde een zandige kaap die geleidelijk aan door de zee werd aangetast. Het was zodoende lange tijd een sedimentatiebron voor de Noord-Hollandse kust. In de periode tot 4000 voor Christus werd de Noord-Hollandse kustlijn gekenmerkt door een aantal zeegaten. Zij lagen ter hoogte van Hoofddorp, Haarlem, onder Uitgeest en bij Alkmaar-Bergen. Geheel West-Friesland lag in de invloedssfeer van het grote zeegat bij Bergen. Een ander zeegat, ongeveer op de plaats van het Noordzeekanaal, drong Midden-Kennemerland binnen. Na 4000 voor Christus leidde de verminderde stijging van de zeespiegel tot verzanding van de getijdengeulen en de zeegaten. Aan de tot dan toe oostwaartse verplaatsing van de kustlijn kwam een einde. Op de nu gestabiliseerde zandplaten ontstonden de eerste strandwallen. In Noord-Holland kwam de meest oostelijke kustlijn te liggen op de lijn Uitgeest-Haarlem. Maar de strandwallen vormden nog geen gesloten geheel en er bestond daarachter nog steeds een uitgestrekt waddengebied.

Noord-Holland omstreeks 2100 v. Chr. De kustboog van de Noordkop is gesloten en ligt in een vooruitgeschoven positie, terwijl de kust van Midden- Noord-Holland nog erg open is. Het zeegat van Bergen is bezig te verlanden, maar het zeegat bij Uitgeest staat in verbinding met een zijtak van de Rijn en heeft daarmee een afwateringsfunctie. (Zagwijn 1986).
Noord-Holland omstreeks 2100 voor Christus. De kustboog van de Noordkop is gesloten en ligt in een vooruitgeschoven positie, terwijl de kust van midden Noord-Holland nog erg open is. Het zeegat van Bergen is bezig te verlanden, maar het zeegat bij Uitgeest staat in verbinding met een zijtak van de Rijn en heeft daarmee een afwateringsfunctie. (Zagwijn 1986).
Omstreeks het begin van de jaartelling was de kust van Midden-Noord-Holland meer naar het westen aangegroeid en de gehele kustlijn nagenoeg gesloten. (Zagwijn 1986).
Omstreeks het begin van de jaartelling was de kust van midden Noord-Holland meer naar het westen aangegroeid en de gehele kustlijn nagenoeg gesloten. (Zagwijn 1986).

Tijdens de periode 2500-1300 voor Christus werden alle zeegaten geleidelijk aan gesloten, met uitzondering van het zeegat onder Uitgeest. Dit zeegat bleef open, omdat er een verbinding met de Vecht, een minder belangrijke zijtak van de Rijn was ontstaan en het zeegat dus een afwateringsfunctie had gekregen. Wel verplaatste de monding zich geleidelijk aan meer naar het noorden; dit als gevolg van kustdrift door de getijdenstromen.


Jaarboek 24, pagina 47

Ondertussen groeide ook de kust verder naar het westen aan en ontstond er een nieuwe strandwallenkust op de lijn Beverwijk-Heemskerk en Limmen-Alkmaar. Tussen de eerste en tweede reeks strandwallen ontstond een strandvlakte. Achter de strandwallen kon door de stagnerende afwatering in brak of zoet water laagveen ontstaan (als gevolg van opeenhoping van afgestorven planten in een nat milieu). Zo ontstonden op de voormalige wadden uitgestrekte veengebieden.

Het resultaat van de weerstandmetingen geprojecteerd op een luchtfoto.
Het resultaat van de weerstandmetingen geprojecteerd op een luchtfoto. Heemstederweg 1 in Castricum, 1997. Het gebied Cronenburg is een hoge zandrug midden in de voormalige binnendelta van het Oer-IJ. Na verlanding van de binnendelta, rond het begin van onze jaartelling, konden deze gronden voor bewoning in gebruik worden genomen. In het terrein bevinden zich behalve resten van twee bouwwerken ook sporen van bewoning uit de late ijzertijd, Romeinse tijd en de middeleeuwen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In de daaropvolgende 1000 jaar nam de invloed van de zee nog verder af en groeide de kust nog meer naar het westen aan. Rond 300 voor Christus was de monding van het Uitgeester zeegat nog noordelijker, tot voorbij Egmond, komen te liggen. In het mondingsgebied was een stelsel van stroomgeulen en zandplaten ontstaan. Dit zeegat was een binnendelta geworden en de Vecht had zich verbreed tot een open water met enkele veeneilanden, vanaf nu het Oer-IJ genoemd. Rond 100 voor Christus was het binnendeltagebied verland. Slechts enkele geulen voerden nog water naar zee. Er vond geen westwaartse kustaangroei meer plaats en de basis voor het IJ en het Wijkermeer was gevormd.

Kusterosie in het noorden, kustaangroei in het zuiden

Na een periode van betrekkelijke rust, zo vanaf het begin van onze jaartelling tot ongeveer het jaar 1000, kwam een proces van kusterosie op gang die vooral de Noordkop zou treffen. Het Zijper zeegat, tussen Callantsoog en Petten, ontstond in de 9e en 10e eeuw. Het Heersdiep en het Marsdiep ontstonden in de 12e eeuw. Twee nieuwe waddeneilanden werden gevormd, met daarop de twee geïsoleerd geraakte dorpen ’t Ooge (Callantsoog) en Huisduinen. Ook Wieringen is waarschijnlijk in deze periode van Texel losgeraakt, waarmee het duizenden jaren verbonden was geweest. In het midden van de 14e eeuw was het Zijper zeegat door verzanding dicht geraakt. Het Heersdiep had toen zijn grootste omvang bereikt, maar verzandde daarna. In de eerste helft van de l6e eeuw was het slechts nog een strandzwin. Het Marsdiep bleef lange tijd ondiep, maar ontwikkelde zich tot één van de grootste zeegaten van Nederland. Tot op de dag van vandaag zet het proces van kusterosie zich nog voort, vooral in de kop van Noord-Holland.

Gezicht op het duingebied en Oer-IJ geul met de Papenberg.
Gezicht op het duingebied en Oer-IJ geul met de Papenberg. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Niet alleen dijken lopen bij storm gevaar, ook de duinen vormen geen onwrikbare bescherming en kunnen met afslag bedreigd worden. Ter hoogte van de Hondsbossche Zeewering lag de kustlijn in het begin van de 14e eeuw ruim drie kilometer westelijker dan nu en bij Den Helder zelfs 6 kilometer.

Achter een smalle duinenrij lagen de Pettemer gehuchten: Petten aan de Zijpe, Petten aan het Hondsbosch en Petten in Nolmerban. Ze stonden voortdurend aan bedreiging bloot. Petten aan de Zijpe was al voor 1377 opgegeven. Op 18-19 november 1421 raasde de St.-Elizabethsvloed over kust en land en werd Petten aan het Hondsbosch weggevaagd en waarschijnlijk is Petten in Nolmerban in 1452 verdwenen.

Jaarlijks verdween drieënhalf tot vijf meter duin in zee. In de jaren zestig van de 15e eeuw was de duinenrij benoorden Camperduin plaatselijk niet meer dan dertig meter breed. Tijdens de Allerheiligenvloed op 1 november 1570 verloor Egmond aan Zee 50 huizen.

 "Gesight van Egmont op Zee zuytwaarts op 't Strant kort na de storm van Kers-mis. Anno 1717." (Gravure van Petrus Schenk).
“Gesight van Egmont op Zee zuytwaarts op ’t Strant kort na de storm van Kersmis. Anno 1717.” (Gravure van Petrus Schenk).

In de Kerststorm van 24 en 25 december 1717 liep de kerktoren van Egmond aan Zee groot gevaar door de zee verzwolgen te worden. De huizen aan de westzijde ervan werden toen weggespoeld, alsook een stuk van de ringmuur van het kerkhof.

Vanuit historische bronnen is de landinwaartse verplaatsing van de kustlijn bij Egmond aan Zee goed te reconstrueren. Zal Egmond in de toekomst nog meer grondgebied aan de zee moeten prijsgeven?
Vanuit historische bronnen is de landinwaartse verplaatsing van de kustlijn bij Egmond aan Zee goed te reconstrueren. Zal Egmond in de toekomst nog meer grondgebied aan de zee moeten prijsgeven?

Op 27 november 1741 verdwenen de kerk met toren en nog eens 36 huizen in zee. Oude foto’s getuigen van de schade die de stormvloed van 5 januari 1906 heeft aangericht. Ook nu nog zijn de Egmonders bij zwaar weer bevreesd voor kustafslag.

De kaart laat zien dat het duingebied zich uitstrekte tot de huidige Mient.
De kaart uit 1850 laat zien dat het duingebied zich uitstrekte tot de huidige Mient. Rechts is ter oriëntatie het tracé van de geplande spoorlijn ingetekend. Met de pijl wordt het gebied van de Zanderij aangegeven. De toegenomen windactiviteit bracht vanaf de 11e eeuw grote massa’s door de zee aangevoerd zand in beweging. Het oude en tamelijk vlakke duinlandschap werd verstoven en er ontstond een hoge duinrand die zich steeds verder naar het oosten verplaatste. Uitlopers van de jonge duinen bereikten ook de dorpen Castricum en Bakkum. Pas in de 18e eeuw werd de zandzee getemd door helm aanplant en bosaanleg. Door het afgraven van duinzand in de 19e eeuw heeft een deel van de duinrand in Castricum een heel ander aanzien gekregen en is de Zanderij ontstaan. Veel duinzand is indertijd gebruikt voor de aanleg van de spoorlijn tussen Alkmaar en Amsterdam rond 1860. Er is in het gebied twee tot acht meter hoog duin weggeschept. Op deze afgraving zal ter plaatse tuinbouw zijn bedreven. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bij Castricum zijn de duinen breed en is de kustlijn in de loop der eeuwen nagenoeg op dezelfde plaats gebleven. Bovendien ligt Castricum meer landinwaarts dan Egmond aan Zee. De Castricummers hebben de zee dus minder te vrezen.

Overzichtsfoto van Castricum. De foto is genomen richting Duin en Bosch. Deze duinenrij sloot aaneen voordat de afgraving ten behoeve van de spoorlijn een feit was. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Sinds 1850 wordt de kustuitbouw en kustafslag jaarlijks opgemeten door Rijkswaterstaat. Ten noorden van Egmond overheerst dus nog steeds afslag terwijl ten zuiden van Egmond kustaangroei overheerst. De maximale afslag treedt op bij de Hondsbossche Zeewering. Uit historische bronnen is de erosie van de kustlijn van de Kop van Noord-Holland goed bekend en daarmee is de geschiedenis van de Hondsbossche Zeewering nauw verbonden. De eerste dijk uit 1506 lag ongeveer 1 à 2 kilometer verder in zee dan nu. In de strijd met de zee werd de dijk geleidelijk aan steeds verder oostwaarts verlegd, voor het laatst in 1792. Tot op heden kan die positie gehandhaafd worden, maar voor hoelang nog.

Noord-Holland omstreeks 600 na Chr. Na een periode van betrekkelijke rust kwam een proces van kusterosie op gang die vooral de Noordkop zou treffen. (Zagwijn 1986)
Noord-Holland omstreeks 600 na Christus. Na een periode van betrekkelijke rust kwam een proces van kusterosie op gang die vooral de Noordkop zou treffen. (Zagwijn 1986)
Rond 1100 na Chr. is er van de vooruitgeschoven en forse kustboog van Noordelijk Noord-Holland weinig meer overgebleven. Tot op de dag van vandaag zet de kusterosie zich nog voort. (Zagwijn 1986)
Rond 1100 na Christus is er van de vooruitgeschoven en forse kustboog van Noordelijk Noord-Holland weinig meer overgebleven. Tot op de dag van vandaag zet de kusterosie zich nog voort. (Zagwijn 1986)

Jaarboek 24, pagina 48

Door de aanhoudende kusterosie aan beide zijden van de dijk ligt deze nu vooruit geschoven in zee. Of het verstandig is geweest het Kennemerstrand voor de kust van IJmuiden te bebouwen, zal de tijd moeten leren.

Veranderend kustbeheer

Opvattingen over het kustbeheer veranderen. Huidige vormen van kustbeheer zouden in de jaren na de februaristorm van 1953 ontoelaatbaar gevonden worden, zoals kerven maken in de zeereep, zodat de zee in de daarachter liggende valleien kan doordringen; of het niet meer met helm beplanten van stuifgaten op plekken waar geen bebouwing direct achter de eerste duinenrij ligt. Tot ver in de 20ste eeuw werden in het voorjaar rietschermen aan de duinvoet ingegraven, die opstuivend zand moesten opvangen en vasthouden. Het plaatsen van die schermen was arbeidsintensief en dus kostbaar. Het opvangen van het zand lukte wel, maar bij ruw weer, tijdens herfst en winter, werd het zand toch weer door de golven weggeslagen. Deze vorm kustbeheer van kustbeheer was dus weggegooid geld en werd dan ook aan het eind van de 20ste eeuw gestaakt.


Jaarboek 24, pagina 49

Voormalige kustlijnen tussen Petten en Camperduin.
Voormalige kustlijnen tussen Petten en Camperduin.

Nu kan het zand vrijelijk tegen en over de duinen heen waaien, met als mogelijk effect dat de zeereep zich langzaam landinwaarts verplaatst. Waar de achterliggende duinen breed genoeg zijn, zal daar geen probleem in gezien worden, maar daar waar de dorpen direct achter de voorduinen of zelfs aan zee liggen, zoals Callantsoog, Egmond aan Zee en Wijk aan Zee, kunnen de problemen groter worden. Moeten deze dorpen in de verre toekomst opgegeven worden of komen ze evenals de Hondsbossche Zeewering nu als een kaap in zee te liggen?

Ernst Mooij

Bronnen:

  • Bloemers, J .H.F ., en anderen, Verleden Land, Archeologische opgravingen in Nederland, Amsterdam 1981.
  • Konijn, E., Oude ansichten van de Egmonden, Schoorl 1972.
  • Lambooy, H., Getekend land, Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier, Alkmaar, 1987.
  • Rappol, M., en Soonius, C.M., In de bodem van Noord-Holland, Lingua Terrae, Amsterdam 1994.
  • Schoorl, Dr. H., Kust en Kaart, Schoorl 1990.
  • Zagwijn, W.H., De ontwikkeling van het ‘Oer-IJ’ estuarium en zijn omgeving, Westerheem nummer 1, 1971.
  • Zagwijn, W .H., De paleografische ontwikkeling van Nederland in de laatste drie miljoen jaar, Geografisch Tijdschrift 9, 1975.

10 mei 2021

Strandingen (Jaarboek 24 2001 pg 10-17)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 24, pagina 10

Spectaculaire strandingen aan de Castricumse kust

De gestrande Wan Chun aan het strand van Castricum aan Zee, 1972.
De gestrande Wan Chun aan het strand van Castricum aan Zee, 1972. Na een aantal pogingen om het schip te bergen is het gaan kapseizen. De bemanning was al vroegtijdig gered. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Op zomerse dagen beseft de strandbezoeker over het algemeen niet dat de kalme zee in andere seizoenen een kolkende woeste massa water kan zijn. Tijdens stormen, vooral in herfst of winter, heeft de opgezweepte zee gezorgd voor een aantal spectaculaire strandingen voor de Castricumse kust. Zo is de ‘Panzerkanonenboot’ de Salamander na ruim negentig jaar bij laag water nog steeds zichtbaar op het strand.

Nog vers in het geheugen van menig Castricummer ligt de stranding van de Wan Chun in de jaren zeventig van de vorige eeuw. In dit artikel wordt met name de geschiedenis van deze twee schepen beschreven en de pogingen die zijn ondernomen om ze te bergen.

Ook zijn er diverse zee-zoogdieren op het strand van Castricum aangespoeld. Aan de belangrijkste stranding van een potvis in 1979 wordt in dit artikel aandacht besteed.

1. De Salamander op het strand van Castricum

De Duitse kanonneerboot De Salamander in 1910.
De Duitse kanonneerboot De Salamander in 1910.

De geschiedenis van het schip tot de stranding

Seiner Majestäts ‘Salamander’ was een zwaar Duits ‘ramschip’, ook wel ‘Panzerkanonenboot’ genoemd, en werd gebouwd in 1880. Zij maakte deel uit van de Duitse Kaiserliche Marine onder Wilhelm I en Bismarck. In de tijd dat de Salamander dienst deed voor een offensieve kustverdediging, bestond de bewapening uit een kort zwaar kanon van 30,5 centimeter, twee kanonnen van 8,7 centimeter en aan beide kanten van de commandotoren zogenaamde revolver-kanonnen (voorloper van de mitrailleur). Twee bronzen torpedolanceerbuizen waren in de boeg ingebouwd.

Het schip, 46 meter lang en 10,5 meter breed, had een diepgang van 3 meter en een waterverplaatsing van 1.100 ton. De Salamander was in staat door zijn geringe diepgang bij hoog water op zandplaten aan te leggen. Ook gedurende laag water bleef het schip inzetbaar en paraat en kon bij hoog water weer weg varen. Deze amfibische mogelijkheden van het schip hebben wellicht bijgedragen tot de officiële naam ‘Salamander’. Eén van de zusterschepen heette de ‘Krokodil’. Spottend werden deze schepen ‘Wattwantzen’ en ‘Schlickrutscher’ genoemd, omdat zij op zandplaten konden aanleggen. De bepantsering was bevestigd op teakhouten balken en bestond uit smeedijzer; het dekpantser had een dikte van 22 millimeter en het gordelpantser liep in dikte over de gehele lengte op de waterlijn op van 102 millimeter achter tot 203 millimeterm voor.

Boven- en zijaanzicht van de Salamander.
Boven- en zijaanzicht van de Salamander (tekening C.J.W. Everts).

Jaarboek 24, pagina 11

De Salamander naar Nederland

Eind oktober 1910 stoomde de 500 paardenkrachten sleepboot Zuiderzee van de firma Smit met achter zich de Salamander van Wilhemshafen in Noord-Duitsland over de Noordzee naar haar eindbestemming Dordrecht. Daar zou dit schip, dat ooit werd ingezet om samen met tien zusterschepen de mondingen van de rivieren Oder, Elbe en Weser te verdedigen, omgebouwd worden tot zandzuiger.


Op de sleepboot van de firma Smit werkten de bemanningsleden onder leiding van kapitein Karremans en op de getrokken Salamander zorgden nog drie mannen, zogenaamde runners, voor de besturing van het schip.
Al na enige dagen verslechterde het weer op zee. Sleepbootkapitein Karremans besloot met zijn sleep IJmuiden binnen te lopen. Vlak voor de pieren van IJmuiden deed een zware grondzee de sterke sleekabel breken. De sleepboot voer alleen IJmuiden binnen. Pas de volgende morgen hoorde de sleepbootbemanning waar hun sleep gestrand was.

De Salamander gestrand in Castricum aan Zee.
De Salamander gestrand in Castricum aan Zee. Zelfs na 110 jaar is de gestrande Salamander bij laag water nog te vinden op het strand. Foto Johan de Reus, februari 2019. Toegevoegd.

In die nachtelijke uren hadden de drie runners op de Salamander vele angstige momenten gekend. Zij strandden die nacht met de Salamander ten zuiden van het Castricumse strand bij paal 45. De Egmondse reddingsbootbemanning slaagde er pas de volgende morgen in, nog steeds onder zeer zware weersomstandigheden, de runners van boord te halen.
De volgende dag ondernam de sleper Wodan een poging de Salamander los te trekken en het lukte om het schip iets zeewaarts te slepen. Volgens geruchten hadden de twee mannen aan boord van de Salamander de buitenboordkranen opengezet, zodat het schip met de boeg wegzakte in de zandbank en niet meer vlot te trekken was.

De Salamander is in 1910 gestrand en er zijn diverse pogingen gedaan om het Duitse oorlogsschip te bergen.
De Salamander is in 1910 gestrand en er zijn diverse pogingen gedaan om het Duitse oorlogsschip te bergen, de laatste keer in 1980, maar de boot is niet van zijn plek gekomen. Op de foto staat de familie C. Korver bij de kanoneerboot De Salamander, gestrand op de hoogte van Paal 45. Collectie Oud-Castricum.Toegevoegd.

De eerste pogingen om de Salamander te bergen

Direct na de stranding probeerde bergingsspecialist Smit uit Rotterdam in opdracht van Rijkswaterstaat de Salamander vlot te trekken. Het bleek geen eenvoudige klus. Na vele maanden hard werken berichtte de hoofdingenieur, directeur van Rijkswaterstaat, in februari van 1911 dat verdere bergingsactiviteiten gestaakt werden. Het schip lag reeds zo diep in het zand dat slepen onmogelijk was geworden. Enkele jaren na de stranding werden opnieuw pogingen ondernomen om het schip te bergen. Tevergeefs.

Het schip trok als een magneet avontuurlijk ingestelde jongeren. Dat leverde vaak gevaarlijke situaties op. Toen in 1932 een zwemmer dodelijk verongelukte in het wrak, benaderde de gemeente eerst de marine en daarna de genietroepen om het schip op te blazen.Omdat de kosten van 24.000 gulden ten laste van de gemeentebegroting zouden komen, zag het toenmalige gemeentebestuur ervan af om het wrak op te ruimen. De kosten voor het opruimen van het schip waren ook te hoog voor Rijkswaterstaat en daarom werd besloten het schip te laten liggen op de strandingsplaats.

Strandvonder Engel Zonneveld op zijn transportfiets.
Strandvonder Engel Zonneveld op zijn transportfiets. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De toenmalige hulp-strandvonder Engel Zonneveld uit Castricum maakte mee dat meerdere nieuwsgierigen, meestal zonder officiële toestemming, de Salamander bezochten. Deze jutters sloopten alles wat maar iets van waarde had, zoals het dekhuis, de schoorsteen, de mast en de achterste verschansing en verkochten dat als schroot. De verantwoordelijke instantie, de gemeente Castricum, besloot dat het schip in verband met de gevaarlijke situatie ontoegankelijk moest worden gemaakt.

Bergingspoging in 1938 met motor- en pompkamer.
Bergingspoging in 1938 met motor- en pompkamer.

Klaren een Zaankanter en Bakkummer die klus?

Oud-ijzerhandelaar J. Bakker uit Zaandam, geholpen door J. Borst uit Bakkum, meende in 1938 de bergingsklus te kunnen klaren. Ze bouwden een speciale motor- en pompkamer die zij op de Salamander plaatsten. Zodra het half tij was, gingen zij met het houten vlot naar de Salamander. Zij zogen zo de vaak keiharde zandmassa uit de Salamander. Zij haalden het houtwerk van onder andere de officiersverblijven uit het schip. Meerdere malen vertoefden zij in de ruimen van het schip en kwamen daar soms in pikkedonker mosselen en krabben tegen. Vooral de grote noordzeekrab bezorgde hun een enorme schrik.
Tijdens een storm sloeg het speciale pomphuis van het schip. Zij maakten het pomphuis weer vast op het schip en gingen onverdroten verder. Nadat herhaalde stormen even zovele malen het pomphuis wegsloegen, stopten zij met de pogingen om de Salamander vlot te trekken.

De strandvonder Thijs Bakker aan het werk op het strand van Castricum aan Zee.
De strandvonder Thijs Bakker aan het werk op het strand van Castricum aan Zee, 1994 Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Hulp-strandvonder en strandexploitant Thijs Bakker kan zich nog goed herinneren dat hij er voortdurend met z’n neus bovenop stond, ofschoon zijn vader het hem verbood: “De eerste slooppoging stamt uit 1938. Ik kwam bij die gelegenheid ook de ruimen in. Overal hadden zich mosselen vastgezet. Favoriet voedsel van krabbetjes. Maar als er geen water meer is, dan laten de krabbetjes zich vallen. Normaal komen ze dan weer bij water terecht. Maar ze vielen ook op mijn rug en klampten zich dan vast aan de rand van m’n zwembroek. Nog mazzel dat mijn zwembroekje goed dicht zat. Wie weet wat er anders gebeurd zou zijn? Net als mensen hebben krabbetjes moeders en grootmoeders. De over-overgrootmoeder van de krabbetjes vertoefde ook nog in het ruim. Ze kwam in de zuigpijp terecht, waarmee het zand werd afgezogen. Een krab van bijna een halve meter, een gigant in haar soort. Ik heb ze daarna nooit meer zo groot gezien.”
De Salamander werd jarenlang met rust gelaten.

De firma Scholte poogt in 1958 vergeefs de boot te bergen.
De firma Scholte poogt in 1958 vergeefs de boot te bergen.

Een nieuwe bergingspoging in 1958

In 1958 startte de firma Scholte, een echt familiebedrijf uit Diemen, de bergingswerkzaamheden aan de Salamander. Zij had ervaring met bergingen opgedaan op onder meer Texel. Op het strandplateau ter hoogte van badhotel Armeria hadden zij hun materieel opgeslagen. In die dagen ronkte een tot zandzuiger omgebouwd, Amerikaans amfibievaartuig op het strand. Deze zogenaamde Duc had in de oorlogsdagen dienst gedaan in waterrijke gebieden, was speciaal voor deze berging verbouwd en werd voorzien van een compressorinstallatie, een grote zuigpomp, een luchtinstallatie en een kraan met lier. Ze beschouwden de amfibiewagens als hun voornaamste werktuig voor de berging. Daarnaast had men de beschikking over een grote kraanwagen, een kleine zoveel-tons vrachtwagen en tenslotte een jeep.
Zij plaatsten ronde kokers op het dek om ook bij hoogwater door te kunnen werken. Het lukte hen om de machinekamer zandvrij te krijgen. Het nog aanwezige koperwerk, leidingen en afsluiters, werd gesloopt en afgevoerd. Een interessante klus omdat zij vernamen dat naast de dikke stalen bepantsering ook koper aan boord was.


Jaarboek 24, pagina 12

Thijs Bakker vertelt: “De tweede keer dat er een poging werd ondernomen was door de firma Scholte, eigenlijk een oud-ijzerhandel. Na de oorlog hadden die het hele Noordzeekanaal leeggevist. Daar lag een enorme hoeveelheid troep in van oorlogsmateriaal enzovoorts. Daarna begonnen ze met wrakken van schepen. Ze hebben vier van de zeven ruimen leeggezogen. Alie en ik zijn ook toen in de Salamander geweest. Het is een vreselijke misser voor die firma geworden; ze zijn er veel geld aan kwijt geraakt. Maar het was wel een enorm leuke tijd.”

De Salamander aan het strand van Castricum aan Zee, 1959.
De Salamander aan het strand van Castricum aan Zee, 1959. De jongen met de indianentooi is Frans van Helvoort. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na enige tijd verbleven de Scholte’s vaak bij Thijs en Alie. Thijs: “Uiteindelijk streek de hele groep bij ons neer. Tot zelfs de oudere vennoot aan toe, die niet meer meewerkte, maar met z’n vrouw overkwam om het weekeinde bij z’n kinderen door te brengen. Van de ploeg bleef de helft in het weekeinde over om op het werk te passen, terwijl de andere helft naar huis ging.”
Door stormen en woeste zeeën staakten de mannen van Scholte na maanden de berging van de Salamander. Opnieuw gebeurde er een hele tijd niets.

Garnalenkotter strandt op de Salamander

De vissers op de garnalenkotter ZK 10 uit Zoutkamp voeren op 9 december 1970 in rustig weer ’s middag met uitstaande netten erg dicht langs de Salamander. Het was hun bekend dat met name gul (een zeevis) graag in en om wrakken zwemt. Een haal boven de Salamander zou een aardige portie vis opleveren. De netten haakten zich echter vast in de Salamander en de kotter kwam op de Salamander tot stilstand.

Een schipper van een andere kotter seinde dat een kotter was gestrand. Vanuit IJmuiden voer de reddingsboot Johanna Louisa en vanuit Egmond aan Zee vertrok de reddingsboot Ubbo met een lijnwerp- en wipperploeg. (Een wipperploeg schiet een sterk touw (lijn) naar een gestrand schip. De lijn dient zo hoog als mogelijk te worden bevestigd. Met behulp van een speciaal tuig (broek) kunnen mensen en materialen naar de redders worden gehaald).

Door het lage tij kwam het schip droog te liggen en zakte op één kant. De lijnwerp- en wipperploeg was snel ter plaatste en bracht een lijn over, maar de twee opvarenden van de ZK 10 kozen ervoor aan boord te worden genomen van de Johanna Louisa en voeren mee naar IJmuiden.
Met een sleepboot wilde men de ZK 10 van de Salamander trekken.
Dit gebeurde te ondoordacht en het schip scheurde open. Het behoorlijk gehavende schip was verloren en werd door de firma Kemp uit Santpoort gesloopt.

Een hopperzuiger is aan het werk. Poging in 1980 tot berging van de gestrande Salamander.
Een hopperzuiger is aan het werk. Poging in 1980 tot berging van de gestrande Salamander. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Nieuwste apparatuur ingezet om Salamander te bergen

De gemeente Castricum was blij dat de firma Hofland Salvage BV in 1980 brood zag in de berging van de Salamander. Het leek er op dat zij de Salamander vlot kon trekken. De verbeterde technische apparatuur, zware pompen en graafmachines en grotere kennis maakten het aannemelijk dat zij zouden slagen.

De firma Hofland zette verschillende nieuwe, zelfbedachte en geconstrueerde machines in. De berging van de Salamander was voor Hofland een prima testcase voor de nieuwe apparatuur. Er werd een gesloten dam rondom de Salamander opgeworpen. In die binnenzee zogen zware pompen het zeewater weg. De Salamander lag nog voor het grootste deel in het zand. De speciaal ontwikkelde zandzuiger wist de Salamander verder zandvrij te maken en daar lag het schip zo goed als droog op de zandbodem.

In 1980 tracht de firma Hofland met speciale apparatuur de Salamander te bergen.
In 1980 tracht de firma Hofland met speciale apparatuur de Salamander te bergen.

Bert Snijders, wrakkenspecialist en betrokken bij de werkzaamheden van de firma Hofland, spreekt met weemoed over de bijna geslaagde poging het schip te bergen. Hij had tijdens de voorbereidingen voor de berging materiaalmonsters van de scheepswand voor onderzoek naar Duitsland gestuurd. De resultaten van dat onderzoek maakten de berging aantrekkelijk. Op de markt voor oud ijzer zou het schip toentertijd ongeveer 175.000 gulden hebben opgebracht. Daarnaast zouden de twee bronzen lanceerinrichtingen extra geld opleveren.

Hofland leek meer geïnteresseerd in de werking van de nieuwe apparaten dan het welslagen van de berging. Het was een slecht werkseizoen. Op de werkstaat noteerde Bert Snijder vele keren ‘Niet werkzaam weer’, meestal door storm of hevige regenbuien.
In een stevige storm vulde de zee de kuil rondom het schip en kon men weer van voren af beginnen. Toen overschietende vonken brand in de motor van de zandzuiger veroorzaakten, was de maat vol voor Hofland; de schadepost werd te hoog én er was voldoende getest; de werkzaamheden werden gestaakt. Daarna zijn er geen bergingspogingen meer ondernomen.


Jaarboek 24, pagina 13

Het huidige wrak bij laag water.
Het huidige wrak bij laag water.

Nieuwsgierige duikers

De duikers van de Castricumse duikvereniging Lamentijn bezoeken jaarlijks de verschillende wrakken voor de Castricumse kust. Bert Zandbergen, voormalig lid van de duikvereniging, heeft al vele malen bij hoog water een duikbezoek aan de Salamander gebracht. De twee patrijspoorten die hij met zijn metgezellen vakkundig had losgemaakt, moest hij aan Jaap Hofland, de berger, overgedragen. De Salamander bezoekt hij niet zo vaak meer; echter wel andere wrakken voor de Castricumse kust, zoals de Deense Lot te Skou en de Sandbergen.

De Salamander is in 1910 gestrand en er zijn diverse pogingen gedaan om het Duitse oorlogsschip te bergen, de laatste keer in 1980, maar de boot is niet van zijn plek gekomen.
De Salamander is in 1910 gestrand en er zijn diverse pogingen gedaan om het Duitse oorlogsschip te bergen, de laatste keer in 1980, maar de boot is niet van zijn plek gekomen. Foto Henk Honigh. Toegevoegd.

Ook in 2001 ligt de Salamander als een enorm amfibisch zeedier in het zeewater bij paal 45. Bij oostenwind en laag water is het mogelijk op het dek te lopen. De Salamander ligt er nog goed en zal er wel altijd blijven liggen.

2. Wan Chun enkele jaren op Castricums strand

De Wan Chun.
De Wan Chun. Castricum aan Zee, 1972. Een vrachtschip uit 1945 is gestrand bij Castricum op 12 november 1972 ter hoogte van paal 47. Het schip sloeg voor de haven van IJmuiden van zijn ankers en werd speelbal van de golven. Na verschillende bergingspogingen is het in 1975 uiteindelijk ter plekke gesloopt. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De geschiedenis van het schip tot de stranding

Op de scheepswerf in Malmö (Zweden) vond in 1945 de tewaterlating van het koelschip Pacific Express plaats. Het schip was al in 1939 op stapel gezet, maar de Tweede Wereldoorlog vertraagde de bouw van het schip: het Zweedse staal was voor andere doeleinden nodig. De ondernemer Erling Hansen uit Kristiansand, Noorwegen, kocht in 1964 het 3.750 ton zware schip met een lengte van ruim 117 meter en doopte het ‘Ranada’. In 1971 kwam de Ranada voor een sloopprijs in handen van de Taiwanees Wan Lung, die de naam in Wan Chun wijzigde. Wan Chun betekent ‘goede zomer’. De Wan Lung Navigation Company plaatste het schip onder Panamese vlag en zou het eveneens als koelschip inzetten.

De gestrande Wan Chun.
De gestrande Wan Chun. Castricum aan Zee, november 1973. Foto M.W. Schoonderwoerd. Toegevoegd.

Als Wan Chun slechts één reis

De eerste en enige reis onder de naam Wan Chun startte in november 1972 vanuit Kristiansand in Noorwegen. De 27-koppige Chinese bemanning onder leiding van kapitein Yang Tzong Hwa zou eerst olie bunkeren in IJmuiden en vervolgens doorvaren naar Duinkerken (Frankrijk) om de eerste lading in te nemen.

De loodsdienst van IJmuiden staakte 12 november 1972 zijn werk vanwege het slechte weer. De bemanning van de Wan Chun gooide daarom voor IJmuiden de ankers uit en wachtte buitengaats op betere omstandigheden. Maar een geweldige storm sloeg het schip van zijn ankers.
Het schip werd speelbal van de golven en dreef in noordelijke richting. De reddingsploegen van Egmond en Wijk aan Zee rukten onmiddellijk uit na de oproep van de kustwacht.
Het team van de reddingsmaatschappij uit Wijk aan Zee nam als eerste waar, dat de Wan Chun bij kilometerpaal 47 te Castricum gestrand was.

Luchtfoto van de op de kust gelopen Wan Chun, een vrachtschip uit 1945. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Thijs Bakker maakte de stranding van de Wan Chun van nabij mee: “Het was donker en smerig weer; de zee stond tegen de duinen aan. Op het strand konden we niet aan de gang, maar wij wilden wel even kijken of er nog wat te beleven viel. Vanaf de duintoppen zag één van de jongens dat er een schip in de branding lag. Door het slechte zicht was niet goed te zien waar het op de kust zou komen. De één zei paal 46, een ander dacht dat het heel in Heemskerk was.
Uiteindelijk gingen ze maar door het duin naar paal 47. Dat was raak; we vonden de auto van de reddingsbrigade die in de duinen vast was komen te zitten. De mensen van de brigade hadden er nog een hele sjouw aan om het toestel ter hoogte van het schip te brengen. Ze konden de (Chinese) bemanning aan de reling zien staan.”

De iets later gearriveerde Egmonders hielpen de Wijk aan Zeeërs bij de reddingswerkzaamheden. Een knap staaltje vakmanschap leverde de heer Antoon van der Mey, die ondanks de storm slechts één schot nodig had om de lijn van het wippertoestel op de Wan Chun te schieten. De Chinese bemanning wist eerst niet wat te doen met die reddingslijn, omdat zij de Engelse gebruiksaanwijzing niet konden lezen.

De bemanning  van de Wan Chun wordt gered.
De bemanning van de Wan Chun wordt gered. Castricum aan Zee, 1972. Foto G. van Geenhuizen. Toegevoegd.

Thijs Bakker: “De reddingslijn moet hoog, bijvoorbeeld aan de mast vastgemaakt worden, maar zij maakten de lijn aan de reling vast. Die kwam op die manier niet hoog genoeg boven het water uit en de bemanningsleden zouden alsnog als verzopen katten aan de vaste wal komen.”


Jaarboek 24, pagina 14

Castricum aan Zee, de gestrande Wan Chun.
Castricum aan Zee, de gestrande Wan Chun.

Vanaf het strand lukte het Dirk van Noordt, adjunct inspecteur van de KNZHRM (Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij), om op de Wan Chun te komen en uit te leggen wat er met de lijnen moest gebeuren. “Om 9.00 uur gleed de eerste man naar de vaste wal en anderhalf uur later kwam de laatste van het schip. De kapitein en de marconist bleven echter achter en konden er pas laat in de middag toe gebracht worden om zich in veiligheid te stellen. Welgeteld zijn er 29 mensen gered en sindsdien is er niet meer zo’n grote actie geweest met een wippertoestel.”

De Willy jeep van Thijs Bakker, strandjutter.
De Willy jeep van Thijs Bakker, strandjutter en mede eigenaar van Zeezicht. Naast hem zit zijn zoon Dirk Jan.

Thijs Bakker bracht de bemanning met zijn terreinwagen, geschikt voor strand- en duinritten, naar café De Zon in Wijk aan Zee voor de eerste opvang. Daar kon de geschrokken bemanning bijkomen. Ondertussen konden de redders wel een opkikkertje gebruiken en ineengedoken achter de duinen ging een fles cognac broederlijk van hand tot hand.
Pas vele uren later verlieten de laatst achtergebleven bemanningsleden, de kapitein en de marconist, het schip. De stranding van de Wan Chun kwam op radio- en tv-journaals en direct trokken drommen nieuwsgierigen naar het strand.

De Wan Chun ligt op zijn zij en de machinekamer liep vol water.
De Wan Chun ligt op zijn zij en de machinekamer liep vol water.

Dilemma voor Rijkswaterstaat

Diverse bergingsfirma’s maakten zich op om de berging te verzorgen. Zij meenden reële kansen te hebben het schip te bergen, te meer nu het schip nauwelijks schade had opgelopen.
“In eerste instantie kwamen er runners van de firma Wijsmuller aan boord. Thijs Bakker noemt ze moderne zeerovers, die aan boord komen om te kijken wat er van waarde aan het schip is. Het lag natuurlijk in de bedoeling om het te bergen. Wijsmuller was er echter huiverig voor, want het lag achter drie zandbanken, hoog op de kust. De kosten zouden navenant hoger worden.”


Jaarboek 24, pagina 15

De gestrande Wan Chun trekt veel bekijks.
De gestrande Wan Chun trekt veel bekijks.

Rijkswaterstaat plaatste de Wan Chun op 18 november 1972 onder de wrakkenwet en dat betekende dat het schip op zo kort mogelijke termijn weg moest zijn. De Chinese reder had inmiddels 400.000 gulden van de verzekeringsmaatschappij ontvangen, een groter bedrag dan de 150.000 gulden geschatte schrootwaarde. Half december 1972 kocht de berger Elfrink de Wan Chun. De heer Elfrink verklaarde publiekelijk dat het schip voor het zomerseizoen weg zou zijn.

Met de gestrande Wan Chun heeft Thijs Bakker heel wat te doen gehad.
Met de gestrande Wan Chun heeft Thijs Bakker en zijn gezin heel wat te doen gehad. Strand van Castricum aan Zee, 1972. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Thijs Bakker: “Wij werden, samen met enkele andere mensen, gevraagd om de wacht op het schip te betrekken. Want kijkers zagen de touwladder hangen en dachten nogal gemakkelijk dat ze wel een toertje aan boord konden maken. En lang niet altijd alleen om te kijken. Maar het was lang niet eenvoudig en zelfs gevaarlijk om tegen het schip op te komen. Alie en ik zijn er op geweest; één van mijn zoons hield ook regelmatig de wacht. Die kreeg van Elfrink toestemming om, als dank voor de vele hulp, de inboedel van een complete hut mee te nemen.”

Thijs zelf heeft er alleen een mooi ankerlicht aan overgehouden: “Een oudje, voor nood, die op petroleum brandt; nog helemaal van koper. In de loop der tijd zakte het schip steeds schever en de roest vloog er bij op. Het was een rare gewaarwording om op het schip rond te lopen: alles was even scheef. In de kombuis, die als wachtlokaaltje dienst deed, waren planken scheef in de kast gezet, zodat ze weer horizontaal stonden.”

De Wan Chun wacht tot de geul diep genoeg is om in volle zee te komen.
De Wan Chun wacht tot de geul diep genoeg is om in volle zee te komen.

De eerste poging de Wan Chun te bergen

De firma Elfrink startte na een voorbereiding van enkele maanden in februari 1973 met de werkzaamheden rondom de Wan Chun. Rijkswaterstaat had voorafgaande aan deze graafwerkzaamheden afspraken gemaakt met de bergers. De ingrijpende werkzaamheden op het strand (zand wegspuiten) konden namelijk naast de aantasting van het strand ook gevolgen hebben voor de duinen. Elfrink bevestigde in het contract met Rijkswaterstaat dat het strand na de berging van de Wan Chun weer in oude staat zou worden hersteld.

Rijkswaterstaat en gemeente Castricum troffen maatregelen om de vele nieuwsgierigen te beschermen. Men plaatste een hekwerk en er verschenen waarschuwingsborden waar werd gewezen op onder andere drijfzand gevaar.
Thijs Bakker vertelt: “De eerste palen met waarschuwingsborden waren te kort en spoelden zo weer weg als er een beetje wind kwam. Het grootste gevaar kwam van de ondermijnde kanten van de gaten.”
Ook op de scheepswand bevestigden medewerkers waarschuwingsaffiches voor drijfzand gevaar.

Tot verbazing van verschillende toeschouwers verscheen een groot vlot met daarop de zandzuiger ‘Jonge Koos’ die met de gunstige stroming precies tot naast de Wan Chun dreef. Vanaf die dag draaide de zandzuiger van de Beverwijkse firma Hofland vele dagen. Samen met een tweede zandzuiger en een enorme shovel haalden de werknemers grote hoeveelheden zand rond de Wan Chun weg. Het was een kwestie van wachten op hoog water en gunstig weer. Voor de meest actuele weerberichten nam men contact op met Radio Den Helder.

De Wan Chun op het strand van Castricum aan Zee.
De Wan Chun op het strand van Castricum aan Zee. collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In die tijd werden de volgende vragen gesteld: Zou de toeristische attractie snel verleden tijd zijn? Zouden de media, vooral de kranten, die regelmatig schreven over de weekendattractie op het strand, over andere regio-onderwerpen moeten schrijven? Konden de snackbar-eigenaren vlakbij de boot nog slechts herinneringen ophalen aan de goede zaken die ze deden? Verdween de speciale ‘Wan Chun’-hap van het menu van strandpaviljoen Zee- en strandzicht? Het antwoord op deze vragen luidt: nee!

Het weer speelde net als bij andere bergingen op het Castricumse strand parten. Op 3 april 1973 raasde een storm over het land en deed alle uitgevoerde bergingswerkzaamheden teniet. De zee tilde die dag de Wan Chun weer op en zette haar 20 meter hoger op het strand neer. De losgeraakte Wan Chun overvoer op die onverwachte tocht de zandzuiger Jonge Koos, die meters diep in het zand verdween. Twee snackwagens waren total loss. Men moest weer van voren af aan beginnen.

Weer een bergingspoging

Dag en nacht werkten kranen en een gigantische shovel om de Wan Chun vrij te krijgen. Tenslotte lag de Wan Chun op 5 juni 1973 zo gunstig dat bergen mogelijk leek.

Bij de laatste poging in 1973 kwam de Wan Chun wel los, maar het water was niet hoog genoeg. Het schip kwam vast te liggen in het zand en begon langzaam over te hellen. Bijna een jaar na de stranding is het schip met veel kabaal omgevallen.
Bij de laatste poging in 1973 kwam de Wan Chun wel los, maar het water was niet hoog genoeg. Het schip kwam vast te liggen in het zand en begon langzaam over te hellen. Bijna een jaar na de stranding is het schip met veel kabaal omgevallen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Thijs Bakker: “Elfrink wilde eerst uittesten of de motor nog wilde lopen. Alles had een tijd stilgestaan en het zeewater had er ook geen goed aan gedaan. Met een paar man, waaronder ikzelf, werd de machinekamer in bedrijf gesteld, eigenaar Elfrink was uit voorzorg al boven op het schip gebleven. Uiteindelijk was er genoeg druk aan startlucht om de motor een ‘schot’ te geven. Maar de schroef zat nog voor de helft in het zand verborgen en dat geeft veel weerstand. Nu is zo’n grote dieselmotor voorzien van veiligheidskleppen om de explosie binnen de perken te houden. De ene na de andere klep blies af, het leken wel explosies en het gaf een heidens kabaal in de machinekamer. Maar de schroef kwam vrij, ze draaide en bleef draaien! Je zag het water honderden meters ver kolken. Met een draaiende schroef zou het schip voor zichzelf een flink gat kunnen slaan in de zandbanken.”


Jaarboek 24, pagina 16

Thijs verhaalt: “Er zat er eentje bij die eigenlijk zo gek als een deur was. Hij had de Wan Chun al tot het hoogste topje beklommen. Toen er eenmaal zoveel zand was weggezogen dat de bodem voor een deel vrij lag, wilde hij ook het laagste punt gehad hebben. Hij is onder het schip doorgelopen, gebukt weliswaar, want veel ruimte was er niet. En omdat aan de andere kant een diep gat zat vol water, is hij dezelfde weg weer teruggelopen. Hij had het schip wel op z’n hoofd kunnen krijgen, als het zand was verzakt.”

De motoren van het schip ronkten. Bij zowel de eerste als de tweede zandbank lag een sleepboot klaar. De eerste was met een zware tros aan de Wan Chun verbonden. De taak van de sleepboten was een doorgang in de zandbank te maken. Met de krachtige schroefbewegingen kolkten water en zand een geul in de zandbank. Het zeewater stroomde de geul binnen en daarmee kreeg de scheepswand zo weer de noodzakelijke waterdruk aan de buitenkant. Door het lage tij en het slechte weer kwamen de bergers in tijdnood en staakten de bergingspoging. Elfrink mocht pas na het strandseizoen een nieuwe poging wagen.

Berging, een onmogelijke opgave?

Na het zomerseizoen lag het schip weer muurvast in het zand. Toch gaven de bergers de moed niet op en zou de inmiddels zes meter diepe geul voldoende zijn om het schip drijvend naar open zee te trekken. Midden in de nacht begin september 1973 kwam de Wan Chun met hulp van oersterke katrollen los van het zand en dreef enkele meters richting zee. Daar bleef het bij.

De Wan Chun op zijn zij en de machinekamer liep vol water.
De Wan Chun ligt op zijn zij en de machinekamer liep vol water. Castricum aan Zee, 1973. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Pas begin november 1973 had Elfrinks bergingsploeg de boot zo ver uitgegraven dat vlot trekken mogelijk was. In de nacht van 6 november 1973 werkte men uit alle macht om de Wan Chun naar open zee te slepen. De kabels trokken keihard aan de boot. Pas overdag bleek dat er die nacht te snel was gewerkt. De boot maakte slagzij en de bergers aan boord maakten dat zij wegkwamen. De Wan Chun lag op zijn zij en de machinekamer liep onder water. De ogenschijnlijk eenvoudige laatste hobbel, van binnenmeer naar open zee, was te hoog gebleken.

Thijs Bakker: “Er was een stormpje voorspeld dat het water zou opstuwen tot, zeg maar springtij niveau. De dijk werd doorgestoken en de zee kolkte het gat in. Er komt dan ook meteen weer een hoop zand mee, dus de poging moest in een keer slagen. De Wan Chun kwam los.

Ze slaagden erin om haar met de kont richting zee te trekken, maar het water kwam echter niet hoog genoeg. Ze schoof over het zand en door de spanning knapte de tros. Toen het weer eb werd bleek dat het schip zich aan één kant van het gat genesteld had, op het talud van de zandwal. Een precaire toestand.

Hofland, de compagnon van Elfrink, ging bijna door het lint en probeerde met een bulldozer het schip nog in veiliger positie te trekken. Te Iaat, het schip lag al te stevig vast. In de loop van de nacht is het schip langzaam over gaan hellen, tot het uiteindelijk machteloos omviel. Een trage en afschuwelijke val, alsof er een groot dier stierf. De zandzuiger werd als een vlo onder die massa verpletterd. Het was een kabaal van jewelste.

En dan blijkt weer hoeveel rommel er in zo’n groot schip zit. Het schip werd door de zee leeg gespoeld, er kwam van alles op het strand terecht: een vletje, helaas ging dat in splinters voordat we het konden redden, maar ook zwemvesten, etenswaren en huisraad, hout en kurk uit de ruimen. Het was in die eerste dagen een onbeschrijflijke bende op het strand.”

Het schip lag reddeloos op het strand. Thijs raakt nog geroerd als hij er aan denkt. Te beseffen dat al het werk voor niets was geweest en om dan zo’n mooi schip verloren te zien gaan. “Want een mooi schip was het, met een mooie lijn, gebouwd op snelheid. Als je de tegenwoordige schepen ziet, dat zijn net flatgebouwen, alles even vierkant.”

De gestrande Wan Chun.
De gestrande Wan Chun. Castricum aan Zee, 1973. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Rijkswaterstaat ontsloeg Elfrink van verdere bergingswerkzaamheden en sloot een sloopcontract af met de firma Kruk uit Beverwijk. Dit sloopbedrijf zou de tweeduizend ton staal aan de toenmalige Hoogovens IJmuiden leveren. Het schip bleef dat najaar en die winter nog steeds een prachtig wandeldoel. Vooral op zondagen was het erg druk.

Het gestrande schip de Wan Chun staat in brand.
Het gestrande schip de Wan Chun staat in brand. Strand Castricum aan Zee, 1973. Foto genomen uit een zweefvliegtuig. Nadat het schip na een mislukte reddingsoperatie op zijn kant is omgevallen, is het door vandalen in brand gestoken. Foto Guus Retël. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Einde Wan Chun

In april 1974 rukte de Heemskerkse brandweer uit na de melding van een brandje in het zeeduin. Het bleek geen duinbrand maar het was de Wan Chun waar de vlammen uitsloegen. Aan boord werd niet geblust omdat de olietanks en zuurstofflessen van de slopers heel gemakkelijk konden ontploffen. Dat gebeurde ook. De brand woedde enkele dagen mede door de dikke, kurken isolatielaag.

De Wan Chun in brand op het strand van Castricum aan Zee,  1974.
De Wan Chun in brand op het strand van Castricum aan Zee, 1974. Foto Ger van Geenhuizen. Toegevoegd.

“Ze kwamen met groot materiaal, enorme snijbranders, een kraan met magneet om het ijzer te tillen. En op de duinen werden keten neergezet en een tank met vloeibare zuurstof voor de snijbranders. Want met gewone flessen was het niet aan te slepen. Ze waren afgekomen op het oud ijzer, maar er zat nog steeds heel veel hout en isolatie in de ruimen. Een ongeluk hielp ze een handje, want er brak opnieuw brand uit en omdat het ’s nachts gebeurde, stonden alle ruimen al in de hens voordat er iemand bij was. Met als resultaat dat veel materiaal verbrandde en Kruk met een relatief schoon schip verder kon. Later kregen ze nog eens brand, doordat ze een brandstoftank opensneden, waar nog vrij veel in zat.”

De firma Kruk ontmantelt de Wan Chun. Het metaal komt bij Hoogovens terecht.
De firma Kruk ontmantelt de Wan Chun. Het metaal komt bij Hoogovens terecht.

Na de brand kleedden de slopers van de firma Kruk de Wan Chun uit. Vele vrachtauto’s reden over het strand en via de Castricumse Zeeweg naar Hoogovens waar het schroot in de ovens omgesmolten werd. De gigantische schroef bleek aan materiaal (koper) nog zo’n 40.000 gulden waard. In maart 1975, meer dan twee jaar na de stranding in 1972, is het schip van het Castricumse strand verdwenen. Helemaal? Nee, niet helemaal. Nog een klein deel, zo’n acht procent, bevindt zich diep in het zand.

Herinneringen aan de Wan Chun

Vele Castricummers hebben herinneringen aan de Wan Chun; soms aan het uitstapje, soms omdat zij goede zaken deden door verkoop van artikelen.


Jaarboek 24, pagina 17

Anderen bewaren nog spullen uit de Wan Chun; deze zijn in verschillende Castricumse huizen nog te vinden. Zo kreeg Dirk Bakker, de oudste zoon van Thijs en Alie Bakker, een droom van een slaapkamer. Vader Thijs bouwde een originele Wan Chun-hut op de zolderverdieping. De deur was vanzelfsprekend een kajuit deur. In de huiskamer van Thijs en Alie staat een koperen ankerlicht dat brandt op petroleum.

3. Een potvis gestrand

Een aangespoelde potvis.
Een grote, mannelijke potvis kwam zaterdag 15 december terecht op het strand tussen Egmond en Castricum. Dit trekt vele belangstellenden. Castricum aan Zee, december 1979. Foto Henk Honing. Toegevoegd.

Soms zijn er jaren dat er opvallend veel mannelijke potvissen de Noordzee-route kiezen in plaats van een route via de Atlantische oceaan. In de jaren negentig van de vorige eeuw strandden bij Ameland, Texel, Den Helder, aan de Belgische kust en in Denemarken potvissen. Vier potvissen tegelijk op het strand van Ameland in 1998 baarden opzien.

Uit het boek ‘Op het strand gesmeten; vijf eeuwen potvisstrandingen aan de Nederlandse kust’ blijkt dat de mensen ook in het verleden massaal uitliepen om gestrande potvissen te bekijken. Die strandingen brachten wetenschappers en geestelijken tot uiteenlopende verklaringen. Zelfs Maarten Luther besteedde in de zestiende eeuw aandacht aan een gestrande potvis in Nederland. Ook tegenwoordig is een stranding van een of meerdere potvissen nog steeds groot nieuws in de media. In de afgelopen eeuwen zijn bij Wijk aan Zee, Zandvoort, Egmond en op Texel potvissen gestrand.

De kaak met ivoren tanden werd de volgende dag ingepakt om verdere diefstal van tanden te voorkomen.
De kaak met ivoren tanden werd de volgende dag ingepakt om verdere diefstal van tanden te voorkomen.

Als deze reusachtige zoogdieren per abuis de Noordzee opzwemmen, raakt hun sonarinstallatie waarschijnlijk in de war. De betrekkelijk ondiepe Noordzee met zijn zandige bodem lijkt de geluidssignalen van het dier te verstoren of te vervormen. In de buurt van de verschillende zandbanken krijgt de potvis het extra moeilijk. Kennelijk slaat de paniek toe en zwemt hij naar de fatale kust. Als hij eenmaal met hoogtij de kust dicht genaderd is, is eb meestal dodelijk. In het steeds ondieper wordende water strijdt het dier meestal een vergeefs gevecht voor zijn leven. Het gevecht vergt enorm veel energie. Eenmaal uitgeput duwen de vloedgolven de potvis over zandbanken op de kust. Als hij nog leeft, doet het eigen enorme gewicht hem bezwijken.

Het lichaam van het dier is perfect gebouwd, geschikt voor het leven in diepe zeeën en het kan goed de enorme druk van het water weerstaan. Een potvis is in staat in de oceaan tot 3.000 meter diepte te duiken op zoek naar zijn hoofdvoedsel inktvissen.

Een mannelijke potvis op de grens van Egmond en Castricum op het strand geworpen.
Een mannelijke potvis op de grens van Egmond en Castricum op het strand geworpen.

De stranding in 1979 tussen Castricum en Egmond

Het stormde hevig half december 1979. Een grote, mannelijke potvis kwam zaterdag 15 december 1979 terecht op het strand tussen Egmond en Castricum. De strandvonders van Castricum en Egmond namen poolshoogte. Thijs Bakker vond het geen probleem dat de berging van deze aangespoelde mannelijke potvis door de Egmondse strandvonder Wijker zou worden verzorgd. De Castricumse hulp-strandvonder weet maar al te goed hoeveel rompslomp de berging van dergelijke dieren geeft. Thijs Bakker heeft liever een lading hout te bergen.

Toen eenmaal de media over de stranding van de zeekolos berichtten, stroomden tienduizenden nieuwsgierigen toe. Ook souvenirjagers kwamen naar het strand en haalden ’s nachts al verschillende tanden uit de onderkaak van de potvis. Onder de bezoekers bevond zich ook de directeur van het Museon te Den Haag. Het was hem er alles aan gelegen het skelet in het nieuwe gedeelte van het museum te plaatsen. De kaak met ivoren tanden werd de volgende dag ingepakt om verdere diefstal van tanden te voorkomen. Ze wikkelden de onderkaak in dikke lagen plastic om verdere diefstal van de grote tanden te voorkomen. De potvis stonk enorm wat Thijs de uitspraak ontlokt: “Je neus stond in de krul.”

Een potvis op het strand.
Een potvis op het strand. Castricum aan Zee, 1979. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Zo zorgden medewerkers van het Natuurhistorisch museum te Leiden en van het Museon dat het dier werd ontleed en afgevoerd. Het prepareren van het skelet duurde maanden en het eindresultaat staat op een prominente plaats in het Museon te Den Haag. Ook heeft deze potvis model gestaan voor het kunststofmodel van de potvis bij Ecomare Texel.

Cor Smit

Bronnen:

  • Archief gemeente Castricum
  • Op het strand gesmeten; vijf eeuwen potvisstrandingen aan de Nederlandse kust
  • Internetsite Museon en Natuurcentrum Ameland

 
Met dank voor hun bijdragen aan:
Thijs en Alie Bakker-Bedeke, Kees Droog, C.J.W. Everts, Bert Snijders, Bert Zandbergen

4 mei 2021

Strandvonderij (Jaarboek 24 2001 pg 3-9)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 24, pagina 3

De strandvonderij in Castricum

Schelpenvisserskar met paard van strandvonder Engel Zonneveld (Boon).
Schelpenvisserskar met paard van strandvonder Engel Zonneveld (Boon). Castricum aan Zee. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Inleiding

Al in de Middeleeuwen behoorde het strandrecht toe aan de landsheer, vervolgens zijn deze ‘heerlijke rechten’ overgegaan op de ambachtsheren van de heerlijkheden. Dit recht hield in dat de ambachtsheer alles wat op het strand werd geworpen als eigendom mocht behouden.

In de praktijk werden de goederen die op strand werden gevonden, niet aangegeven bij de ambachtsheer, die veelal in Amsterdam woonde en zich niet met de dagelijkse gebeurtenissen in zijn ambachtsheerlijkheid bemoeide. Een aangespoelde scheepslading kon een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen en vormde dan een verbetering van het toch vaak zeer armoedige bestaan van de kustbewoners. De gestrande schepen werden geplunderd.

Enkele kustbewoners gingen in barbaarse tijden zelfs zo ver dat zij schepen door valse lichtsignalen op de kust lieten stuklopen. Zij deden dan pogingen niemand levend aan wal te laten komen om de lading dan volledig als hun eigendom te kunnen beschouwen. Al vanaf de 15e eeuw werden door de toenmalige overheden regels en wetten opgesteld om deze misdadige praktijken te beperken en om aan de rechtmatige eigenaren hun goederen terug te geven.

Dit artikel gaat in op deze voorgeschiedenis, vermeldt een aantal bijzondere gebeurtenissen en strandingen aan de kust en beschrijft de strandvonderij in Castricum, zoals die vanaf 1852 hier werd uitgeoefend.

Schipbreukelingen in de middeleeuwen.
Schipbreukelingen in de middeleeuwen.

Honderden schipbreukelingen

Naarmate ons land in de Gouden Eeuw een steeds belangrijker handels- en zeevaartnatie werd met vele overzeese gebiedsdelen, nam de scheepvaart met sprongen toe en daardoor ook het aantal scheepsrampen. Dit betekende een sterke toename van het aantal strandingen op de kust, verbrijzelde schepen en aangespoelde ladingen of drenkelingen. In de zestiende en zeventiende eeuw zijn aan de Noord-Hollandse kust vele honderden schepen vergaan of op volle zee of bij stormen van hun ankers geslagen.

Zo vergingen op kerstavond van 1593 op de rede van Texel 44 schepen, waarbij 1.050 mensen zijn verdronken. Eveneens zijn in 1638 nabij Texel 35 schepen vergaan. Op 16 december 1662 bleven op de rede van Den Helder van de 155 schepen er slechts 35 op hun anker liggen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de vele scheepsstrandingen die in vroeger eeuwen hebben plaatsgevonden.

Stranding van de IJM 215 op het strand van Castricum.
Stranding van de IJmuider botter IJM 215 op het strand van Castricum op donderdag 16 okt 1947, ter hoogte van paal 45. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dat bij scheepsrampen talrijke mensen het leven verloren, aanvaardde men vroeger als iets wat niet was te vermijden. Reddingsmiddelen waren er niet langs de kust. In de 19e eeuw kreeg de kustbevolking de beschikking over reddingboten, waarvan de vrijwillige bemanningen vaak met gevaar voor eigen leven hulp boden aan in nood verkerende schepen en mensen op zee. Dorus Rijkers uit Den Helder was één van die vele vrijwilligers. Aan zijn buitengewoon heldhaftig optreden gedurende een periode van bijna veertig jaar hebben meer dan vijfhonderd mensen hun leven te danken en (daardoor) is zijn naam een legende geworden.


Jaarboek 24, pagina 4

Strandroof in vroeger eeuwen

De aangespoelde ladingen konden een belangrijke waarde vertegenwoordigen, waarvan de kustbewoners een graantje probeerden mee te pikken. Tijdens een aanlandige storm hoopte menig kustbewoner op de vondst van een gestrand schip of op de lading van een schip dat was vergaan. Met een beetje geluk kon je dan aan soms waardevolle goederen komen, die het in die tijd toch al armoedige bestaan van de kustbewoners wat kon verbeteren.

Strandroof van gestrande goederen kwam op grote schaal voor.
Strandroof van gestrande goederen kwam op grote schaal voor (foto beschikbaar gesteld door de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij).

Het is lang geleden voorgekomen dat arme kustbewoners door misleidende of valse seingeving van vuurbakens of andere lichten opzettelijk schepen op de kust hebben laten stuklopen. Zelfs pogingen van schipbreukelingen om het vege lijf te redden, probeerden ze te verijdelen, omdat een schip waarvan niemand levend aan wal kwam, als ‘goed zonder eigenaar’ werd beschouwd. Er werd vroeger na een schipbreuk geplunderd, geroofd en soms gemoord.

Reeds in de Middeleeuwen zijn er aanwijzingen dat het veel voorkomende plunderen van schepen als een onrechtmatige handeling werd beschouwd. Vanaf de twaalfde eeuw worden er onder anderen door Engelse koningen straffen ingevoerd op het plunderen van schepen. In die tijd was een op het strand geworpen schip een welkome buit voor de heer van de kuststrook. Omstreeks 1440 werd door Filips de Goede, hertog van Bourgondië, bepaald dat de van schipbreuk afkomstige goederen tegen betaling van bergloon aan de rechtmatige eigenaars moesten worden teruggegeven. De heren van de kuststrook waren dan aan de rentmeester financiële verantwoording schuldig over het door hen gevoerde beheer van de wrakgoederen. Dit beheer liet vaak te wensen over. Zo werd bijvoorbeeld in 1442 Heer Jan van Egmond uitgenodigd naar ‘s-Gravenhage te komen om rekenschap af te leggen van het onrechtmatig in bezit houden van strandgoederen.

Ook keizer Karel V was fel gekant tegen het gesignaleerde misbruik dat schipbreukelingen met schip, lijf en goed vervielen aan de strandheren. Hij regelde in 1529 de strandvonderij voor onze kust: in een plakkaat stelt hij dat degenen die goederen of zeedriften verdonkeremanen ’tot selfs eijgen baet ende prouffijt’, als dieven moeten worden aangemerkt. Hij voegt er evenwel aan toe, dat veel van dergelijke mensen worden gevonden onder de strandbewoners en hij gelastte de rentmeesters langs de kust te reizen ter voorkoming van strandroof. In de praktijk kwam hiervan weinig tot niets terecht. De rentmeesters konden dit voor de gehele kust niet controleren en de kustbewoners vonden het plunderen van gestrande schepen en het buit maken van aangespoelde goederen de natuurlijkste zaak van de wereld.

Vrouwe Elisabeth Dorothea strandt in 1767 te Petten

Twee eeuwen later is er nog niet veel veranderd. Herhaaldelijk ontving IJsbrand ’t Hoen als procureur- generaal in criminele zaken over Holland, Zeeland en West-Friesland klachten over schandelijke roofpartijen op gestrande schepen, het verdonkeremanen van strandgoederen en plundering van aangespoelde lijken.

Wel hadden de rentmeesters inmiddels in elk zeedistrict drie strandvonders onder zich die strandroof moesten beletten, maar vele waren oud of gebrekkig of woonden te ver van het strand. In de praktijk hadden de kustbewoners vrij spel. In december 1767 gelast ’t Hoen de heren Mr. Pieter van Nolst en Hendrik Collot d’Escury om in Petten een onderzoek in te stellen naar de ‘schandelijke rooverijen, excessen en onbehoorlijkheden’ door een tomeloze, op roofbeluste menigte gepleegd na de stranding van het Oost-Indisch Compagnieschip ‘Vrouwe Elisabeth Dorothea’. Vervolgens werden er 23 mensen gearresteerd, voornamelijk uit Petten, Egmond aan Zee en Wijk aan Zee. Maar niet minder dan 250 dorpelingen uit Petten en naburige dorpen onttrokken zich aan de justitie door de vlucht te nemen.

Tijdens dit onderzoek werd ook Leonard Tempelaar, schout van Castricum en baljuw van Bakkum, gehoord; bij de arrestanten zaten geen bewoners van ons dorp. Jacob van Foreest, Heer van Petten en Nolmerban, riep tien maanden later met succes de clementie in van het Hof van Holland. Er heerste namelijk bittere armoede in Petten ten gevolge van het feit dat het merendeel der kostwinners was ondergedoken. Zijns inziens was de publieke strafoefening op 25 maart 1768 al voorbeeld genoeg geweest.

Nieuwe ernstige gevallen van strandroof deden de Staten van Holland en West-Friesland besluiten om een Commissie onder leiding van IJsbrand ’t Hoen in te stellen met de opdracht een efficiënte regeling ter beteugeling van de excessen te maken. In het rapport van 13 oktober 1768 zegt deze Commissie onder andere: “dat de stranden dezer provincie een zeer slechte reputatie hebben, zo erg zelfs dat zeelieden, ingezetenen der provincie, liever op de kust van een naburig Koninkrijk, waar de kuststrook onder toezicht staat, zouden stranden dan hier.” En verder dat: “rooverijen, excessen en onbehoorlijkheden aan gestrande goederen gepleegt werdende, thans ten top zijn geresen, en bij ons slimmer zijn dan bij veele woeste volkeren, dat van alles, wat eenigsints tot redding van menschen en goederen konde strekken, genoegsaam niet op eenig zeedorp gevonden wierd.”

Naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie volgde in 1769 een nieuwe regeling van de strandvonderij. Zo werden generale strandvonders aangesteld te Oostvoorne, Scheveningen, Zandvoort, Egmond aan Zee, Texel en Vlieland. Deze generale strandvonders beschikten over helpers, de zogenaamde ‘gequalificeerden’, waarvan er twee op ieder dorp moesten zijn, die dagelijks (bij stormweer ook ’s nachts), de één noordwaarts, de ander zuidwaarts, het strand moesten inspecteren.

Organisatie van de strandvonderij in de eerste helft van de 19e eeuw

Voor 1852 heeft Castricum in organisatorische zin geen bemoeienis gehad met de strandvonderij. Het is lastig te achterhalen hoe de strandvonderij na de Franse tijd vanaf 1814 in het Koninkrijk der Nederlanden was georganiseerd.

Oost-Indië vaarder uit het midden van de 18e eeuw.
Oost-Indië vaarder uit het midden van de 18e eeuw.

Jaarboek 24, pagina 5

Uit het provinciaal archief blijkt dat de Noord-Hollandse kusten langs de Noordzee, Waddenzee en Zuiderzee in meerdere ressorten of wel gebieden was verdeeld. Dit waren officieel tien ressorten en wel met name Haarlem, de Noorderstranden, Den Helder, Texel, Vlieland, Terschelling, Urk en de heerlijkheden Petten, Callantsoog en Bergen. Toentertijd hoorden de eilanden Vlieland, Terschelling en Urk nog bij de provincie Noord-Holland. De genoemde heerlijkheden vormden elk een eigen ressort, omdat aldaar de ambachtsheer nog rechten uitoefende op de strandvonderij.

In een ressort was het beheer van de strandvonderij aan een opperstrandvonder opgedragen. Deze functionaris had veelal een zeer groot kustgebied onder zijn beheer en delegeerde daarom het plaatselijke beheer aan substituut-strandvonders die aangesteld werden door de gouverneur (commissaris van de Koning) op voordracht van de opper-strandvonder.
Bij het in functie treden moest voor de gouverneur de eed worden afgelegd: “Dat zij met den meesten trouw, ijver en nauwgezetheid de belangen der regthebbenden op de in hun ressort aangebragt of aan- gespoelde strandgoederen zullen behartigen.”

De opper- en substituut-strandvonders moesten voor een ieder op het strand goed herkenbaar zijn. Zij moesten tijdens dienst een koperen plaatje dragen met het woord’ Strandvonderij’ daarop gegraveerd en moesten om de linkerarm een brede rode band of lint dragen. Aan weerszijden van het koperen plaatje moeten de letters O en S of S en S zo groot en duidelijk mogelijk met wit geplaatst zijn. In hun instructie staat onder andere vermeld dat de strandvonder verplicht is om vooral bij en na een storm de stranden in hun gebied gade te slaan en er voor te zorgen dat alles behoorlijk wordt geborgen en beheerd.

Castricum had aan de zuidzijde te maken met het ressort Haarlem met substituut-strandvonders in Zandvoort, Wijk aan Zee en Muiden. Ten noorden van onze gemeente was het ressort ‘de Noorderstranden, met als opper-strandvonder Zacheus van Foreest, woonachtig in Alkmaar (hij werd na zijn overlijden in 1824 opgevolgd door zijn zoon W.D. van Foreest); hij had substituut-strandvonders in Egmond aan Zee, Schoorl, Wieringen en Enkhuizen. Alles wat er in onze gemeente van waarde aanspoelde, viel onder de verantwoordelijkheid van de substituut-strandvonders van Wijk aan Zee of van Egmond aan Zee. Waar precies de grens lag tussen de ressorten van Haarlem en de Noorderstranden, heb ik nergens kunnen achterhalen.

Stranding van Zijne Majesteitsschip ‘De Wassenaar’ in 1827

In een verklaring die op 4 april 1827 voor burgemeester Jan Karshoffvan Wijk aan Zee en Duin wordt afgelegd, verklaarden de strandlopers Wouter v.d. Meij, Coendert van Duijn, Gerrit van Eeken en Engel Staten het volgende:
“In de nacht tussen 18 en 19 januari laatstleden bevonden zij zich als de wakers van de strandvonderij, voorzien van hunne sabel en armbanden tussen Wijk aan Zee en Egmond aan Zee in de nabijheid van de Castricummerweg. Zo nabij middernagt kwamen zij een groep personen tegen allen gewapend met stokken, sabels en tenminste één met een snaphaan (red: vuursteengeweer). Coendert van Duijn gebood hun van het strand te gaan hetwelk zij echter volstandig weigerden met te zeggen dat het strand vrij was. Daarop konden de strandwachters zich niet verder verweren of hun gezag doen gelden en keerden zij terug. Zij konden niemand onderscheiden, daar er die nacht een harde sneeuwjacht was en de kleren daardoor bedekte.”

De reden dat deze ontmoeting plaatsvond, was de stranding van een schip in de nacht van 16 op 17 januari. Er was nogal wat aangespoeld, zodat de autoriteiten waarschijnlijk jutters verwachtten.
Over de stranding en de gebeurtenissen van die nacht en de daaropvolgende dagen lezen we in de Alkmaarsche Courant van 22 januari 1827. Hierin staat een vervolgartikel over de stranding van Zijne Majesteitsschip De Wassenaar, waarin melding wordt gemaakt van de moeite en de zorgen, die de burgemeester en de burgers van de stad Alkmaar (zich) hebben gegeven om de geredde schepelingen, officieren, soldaten, matrozen enz. zonder onderscheid op te nemen en te verzorgen:
“De ijverige bereidwilligheid waarmede alle ingezetenen zijn toegeschoten om hem in zijne pogingen behulpzaam te zijn en bij te staan”. De burgemeester heeft er voor gezorgd dat de schipbreukelingen droge kledingstukken werden verstrekt, welke op zijn invitatie door de heren regenten van het correctioneel-gevangenishuis waren verstrekt met bijvoeging van 40 militaire capotten (hoofddeksels), welke door de commandant van het garnizoen waren afgestaan. Dit alles werd onder begeleiding van 2 officieren naar Egmond verzonden, met een invitatie van de secretaris van de heer Gouveneur om de geredden, om het even hoeveel, naar Alkmaar te expediëren, “alwaar men alles voor hunne receptie gereed zouden houden”. Met de expeditie reisden ook 4 chirurgijns naar Egmond, voorzien van alle nodige middelen en gereedschappen, die zowel voor het redden van drenkelingen als voor het verbinden van gewonden nodig waren. In diezelfde nacht waren in de grote zalen van het Burger Weeshuis “Kagchels en Fournituren geplaatst geworden, zodanig dat reeds in de zeer vroege morgen van de 17e de lokalen waren verwarmd en altijd warme en voedzame spijzen in gereedheid waren gebracht en gehouden zijn”.

Tegen de avond van de 17e waren in de hiervoor omschreven lokalen ruim 250 geredden bijeen, welke nog niets anders hadden genoten dan een enkele borrel. Zij werden na aankomst van warme spijzen voorzien “op welk zij met een gretigheid aanvielen”, daarna konden zij zich in de door en door verwarmde zalen ter ruste leggen.
Aan de zieken werd een afzonderlijke zaal toegewezen met alle mogelijke medicinale hulp bij de hand. Zwaar geblesseerden, onder andere een matroos wiens been bij het breken van de mast was gebroken en die enige dagen zonder hulp had gelegen, werden in het Burger Gasthuis opgenomen en dadelijk geholpen, zodanig dat ook van deze matroos binnen het uur het been was gezet en er nog alle hoop was op herstel.

Men heeft voor deze manschappen gezorgd tot zaterdagochtend de 20ste, de burgemeester zorgde ervoor dat de geredden ’s morgens brood, kaas en bier kregen en ’s middags voedzame spijzen, plus de nodige versnaperingen van tabak enzovoorts. In de morgen van de 20ste zijn alle manschappen met 17 wagens – en 3 dekens per wagen – vervoerd naar Haarlem; zij waren allen hoogst tevreden over hun onthaal. De matrozen waren reeds eerder met vaartuigen naar Den Helder getransporteerd aan boord van de Zeeland.
Tot zover het krantenartikel.


Jaarboek 24, pagina 6

Het voorblad van het register van 1852.
Het voorblad van het register van 1852.

De burgemeester werd strandvonder

In het jaar 1852 werden bij besluit van koning Willem III nieuwe bepalingen op de Strandvonderij wettelijk van kracht, waarbij de burgemeester verantwoordelijk werd voor het beheer van de strandvonderij en hij de officiële functie van strandvonder kreeg. Dit koninklijk besluit met daarin opgenomen 21 artikelen maakte deel uit van het Wetboek van Koophandel. Daarin werd onder andere gesteld dat de burgemeester: “Wanneer zoodanige schepen en goederen aan wal worden gebragt in tegenwoordigheid van den schipper, bevelhebber eigenaar der lading of geconsigneerde, zich, zoodra mogelijk, als hoofd van het gemeentebestuur kennen en verleent hij, zoo dit wordt begeerd, de noodige hulp en redding.”

… En verder: “Hij houdt het oog, of doet het oog houden op de stranden onder zijne gemeente. Hij zorgt dat hetgeen krachtens het Wetboek van Koophandel onder zijn beheer behoort, daaraan niet worde onttrokken. Hij waakt tegen ontvreemding of verduistering der onder zijn beheer zijnde goederen.”
Gedeputeerde Staten (G.S.) van de provincie spelen een belangrijke rol bij de strandvonderij. Zij machtigen de burgemeester om gestrande goederen te mogen verkopen als de rechtmatige eigenaar onbekend blijft. De burgemeester doet vervolgens ten overstaan van G.S. rekening en verantwoording over het financiële beheer.

Vanaf dat jaar werd op de gemeente een officieel door de provincie verstrekt register bijgehouden, waarvan de titel luidde:
“Register ter inschrijving van gestrande, aangespoelde, gevischte en geborgene goederen aan het strand der gemeente Castricum en Baccum bevattende 22 bladen en 42 bladzijden ter uitvoering van het KB van 23-8-1852 staatsblad no 141 op het beheer der Strandvonderij”.

In de periode van 1852 tot eind 1860 worden er vier scheepsstrandingen en het aanspoelen van een drenkeldode (zoals toen een verdronken iemand werd genoemd) in het register vermeld; registraties van aangespoeld hout of andere goederen zijn er in deze periode niet. Om een beeld te geven van wat er in die tijd zoal op de kust liep, volgt hier een volledige weergave van deze strandingen, zoals die in het register werden vastgelegd:

Stranding op 8 oktober 1852: het Zweeds schoenerschip ‘Frech Christine’, kapitein H.C. Kock, met 62 lasten tarwe van Strahlsund naar Poole. Bemanning gered door Egmonder loodsen, met de reddingsboot van Wijk aan Zee. Het schip verbrijzeld en lading weg. Onder beheer gebleven van de gezagvoerder.

Stranding op 27 augustus 1853: het Nederlands pleitschip ‘de Onderneming’, kapitein J.D. Laansbach, met steenkolen van Sunderland naar Vlissingen. Met dik weer gestrand, geen reddingsboten aanwezig, 4 man aan boord, waarvan 2 omgekomen. Het beheer is door de kapitein overgegeven aan G. de Groot te Egmond.

Stranding op 28 november 1856: het Nederlands Tjalkschip ‘het Toeval’, kapitein D.W. Graathuis, met 35 last haver, 2 last bonen van Hartingen naar Yarmouth. Bemanning van 4 man gered door de Egmonder reddingsboot, het schip verbrijzeld, lading weg. Onder beheer gebleven van de kapitein.

Een drenkeldode aangespoeld op 31 mei 1860: zijnde een manspersoon, oud 25 à 30 jaar, lang 1 el, 6 palm, hebbende lang krullend bruin haar, rosse baard onder de kin door, met blauw gestreept overhemd, wit flanellen hemd en onderbroek, en grijze kousen met witte tonen, alles ongemerkt. Is op het kerkhof van Wijk aan Zee begraven.

Stranding op 17 september 1860: een Nederlands driemast barkschip ‘Wilhelmina Frederica’, kapitein F. Beekhuis, van Suriname naar Amsterdam met suiker, rum en katoen. Bemanning 10 man en 4 passagiers door ingezetenen van Castricum en Wijk aan Zee met levensgevaar gered. Schip en lading onder beheer gebleven van de kapitein.

Een Castricumse strandrover

Van de laatstgenoemde stranding zijn we veel meer aan de weet gekomen, doordat een dorpsgenoot zich had schuldig gemaakt aan zeer ernstige strandroof. Zo schrijft de Heldersche en Nieuwedieper Courant nummer 77 op zondag 23 september 1860 dat op 17 september 1860 een Castricumse schelpenvisser was gearresteerd. Hij zou zich op diezelfde dag schuldig hebben gemaakt aan het zich meester maken van enige gestrande goederen van de bemanning van het barkschip Wilhelmina Frederica en voorts heeft hij de in levensgevaar verkerende bemanning aan hun lot overgelaten. De krant schrijft: “Deze onmensch beantwoordde het noodgeschrei der schepelingen en hunne bede om hulp, met hen te berooven van datgenen, wat ze gemeend hadden met de boot te redden, die, ongelukkig reeds met goederen beladen, omsloeg.

De eerste melding in het register van 1852: de stranding van de Zweedse schoener Frech. Christine.
De eerste melding in het register van 1852: de stranding van de Zweedse schoener Frech. Christine.

Jaarboek 24, pagina 7

Tevergeefs riepen zij hem, op geringen afstand toe, dat zij ook Hollanders waren; doch hij, die zich niet ontzag zijne medemenschen in zulk een jammerlijken staat te berooven, bekreunde er zich natuurlijk niet om, of zij zijnen landgenooten waren. De boosdoener zou echter niet ongestraft blijven, de ongelukkige schipbreukelingen merkten op, dat hij een kreupel paard had en deze aanduiding bragt hen op het spoor om den roover te ontdekken, dien zij dan ook spoedig en nog in het bezit van eenige der vermiste voorwerpen, gevonden hebben”.
Aan boord waren 10 opvarenden en nog een vrouw met 3 kinderen, die werden gered door inwoners van Wijk aan Zee.

Ook Egmonders hebben zich buitengewoon moedig gedragen. Dit was aanleiding voor de burgemeester van Castricum om zich te wenden tot het departement der ‘Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’ om een openlijk huldebetoon te brengen ter ere van Cornelis Wijker en Arie Wagenaar. In de krant van 30 december 1860 wordt hiervan melding gemaakt, waarbij nog meer bijzonderheden over de gebeurtenissen tijdens de schipbreuk worden genoemd.

Zo zou de bewuste Castricummer zich niet alleen schuldig hebben gemaakt aan roof van de aangespoelde goederen: “die bovendien zijne schandaad bezoedelde, door het wreedaardig vermoorden van den hond des kapiteins, die, zijn leven zwemmende gered hebbende, het goed zijns meesters bewaakte; men vond het trouwe dier met de kop letterlijk van den romp afgesneden.
Gelukkig evenwel dat zoodanig verstompt menschelijk gevoel slechts bij uitzondering wordt aangetroffen en dat ook onder diezelfde kustbewoners mannen worden gevonden, die moed bij menschlievendheid paren en zelfs met eigen levensgevaar, dat van hunnen medemensch trachten te redden.

Diezelfde schipbreuk gaf ook hiervan het aangenaam bewijs en leverde alzoo een waardigen tegenhanger voor zooveel onedels. De verre afstand tusschen het punt van stranding en de dorpen Wijk aan Zee en Egmond, was oorzaak, dat men voor de schipbreukelingen, die den geheelen nacht op het voorste gedeelte van het reeds geheel uiteen geslagen schip in doodsangst hadden doorgebragt, van de reddingbooten geen spoedige hulp kon ve wachten, zoodat elk oogenblik over het leven van 14 menschen kon beslissen. De op het strand aanwezigen hadden bemerkt dat de schipbreukelingen een stuk hout aan eene tros hadden gebonden; doch door den stroom of door de zwaarte der tros, bleef dat stuk hout steeds op aanmerkelijken afstand van het strand.

De toeschouwers echter zoowel als de schipbreukelingen zelven, zagen te regt, in de bemachtiging daarvan, het eenige middel tot redding; in die overtuiging aarzelde Cornelis Wijker zich niet op zijn afgespannen paard in de hevige branding te begeven en mogt hij, na bij herhaling daarvan te zijn afgeslagen, het geluk smaken door na zijn doel te hebben bereikt eene gemeenschap daar te stellen tusschen het strand en de schipbreukelingen door welke allen, hoewel sommige meer dood dan levend van een anders wissen dood werden gered.”

Oproep in de krant gericht aan diegenen die aanspraak kunnen maken op de te Castricum aangespoelde goederen.
Oproep in de krant gericht aan diegenen die aanspraak kunnen maken op de te Castricum aangespoelde goederen.

Drenkeldoden en strandgoederen

In de periode 1861 tot 1905 is er nog maar één scheepsstranding in Castricum opgetekend: het schip ‘de Kinderdijk’ in 1881. Verder worden in het register drenkeldoden en vanaf 1861 ook het aanspoelen van partijen wrakhout, veelal balken, delen van een mast of ra, of touw enzovoorts opgenomen.

Elke melding werd in het register door de burgemeester ondertekend. Het aantal registraties per jaar varieerde heel sterk: van 1 tot 17 keer met een gemiddelde van 5 per jaar. In diezelfde periode van 1861 tot 1905 zijn in totaal 32 drenkeldoden aangespoeld. Het aantreffen van drenkeldoden moet veelal zeer choquerend zijn geweest; in enkele gevallen waren de lijken in een vergevorderde staat van ontbinding en werden dan in de duinen begraven. Zo is bijvoorbeeld een lijk aangespoeld, vermoedelijk een man, staat opgetekend: “zonder hoofd en armen, één der benen geheel ontvleesd en de schaamdelen niet te herkennen, geheel naakt”.

Jonkheer mr. Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden.
Jonkheer mr. Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden. Burgemeester van Castricum in de periode 1 december 1877 tot 1 mei 1888. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Meestal werden de drenkeldoden op de begraafplaats in het dorp begraven, er werd door de burgemeester een proces verbaal opgemaakt, waarvan we er verschillende in het archief van de gemeente kunnen aantreffen. Hier ter illustratie van burgemeester Boreel:

“Op heden den vier en twintigsten September des jaars achttienhonderd tachtig des namiddags ten vier Ure Compareerde voor ons Burgemeester van Castricum, Klaas van den Berg, substituut strandvonder voor deze gemeente en wonende alhier, te kennen gevende, dat op den vier en twintigsten dezer Maand des middags omstreeks twaalf ure op het strand onder deze gemeente bij mijlpaal nummer 47, is aangespoeld een drenkeldoode, zijnde manspersoon, oud naar gis tusschen dertig en veertig jaren lang een el vijf palm aanhebbende een zwarte zuidwester zonder bodem, een rood en een blaauw wollen hemd, leere visschers ondermouwen en een paar blaauwe koussen, alles zonder teekens of merken, verders niets meer aan, of bij zich hebbende, heeft hij het lijk doen vervoeren naar Castricum en naar behoorlijk te zijn gekist, op de Algemeene begraafplaats aldaar heeft doen begraven. Waarvan door ons Burgemeester voornoemd dit proces verbaal in duplo is opgemaakt op den eed bij de aanvaarding onzer bediening gedaan, het na voorlezing door den comparant benevens door ons is onderteekend”.

Schelpenvisser en strandvonder Klaas van den Berg.
Schelpenvisser en strandvonder Klaas van den Berg (geboren 23 januari 1843, overleden 27 april 1931). Castricum aan Zee. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Substituut-strandvonder Klaas van den Berg

De substituut-strandvonders, later hulp-strandvonders genoemd, worden door de burgemeester voorgedragen bij de Commissaris van de Koning(in) en als deze akkoord gaat met de voorgedragen persoon, benoemt de commissaris de substituut-strandvonder na het afleggen van de eed op het provinciehuis.

Als eerste officiële substituut-strandvonder wordt op 9 mei 1854 Pieter Bol, wonende te Wijk aan Zee aangesteld. Na zijn ontslag wordt hij op 31 januari 1861 opgevolgd door Gerrit Termes, landman (boer of tuinder) wonende op Zuid Bakkum. Gerrit blijft het niet lang. Hij wordt op 20 januari 1863 opgevolgd door Johannes Bernardus Vasseur, landbouwer, waarvan gemeld wordt dat hij woont op Johanna’s Hof in de duinontginning onder Castricum. Vasseur heeft zijn vrouw Dirkje Willems en vier kinderen begin januari 1869 in de steek gelaten en is vertrokken naar Amerika. Dirkje hertrouwt in 1875 met Pieter Kuijs, die als boerenknecht reeds een aantal jaren op Johanna’s Hof werkte.

Burgemeester Zaalberg draagt in april 1869 Pieter Bol, dan nog steeds wonende in Wijk aan Zee, voor als de nieuwe substituut-strandvonder. De Commissaris van de Koning vindt dit te bezwaarlijk omdat Bol te ver van het uiterste punt van Castricum woont. Hij memoreert nog even dat dit bezwaar bij Bol’s ontslag in 1861 ook door de vorige burgemeester werd gezien.

Op 20 april 1869 wordt Klaas van den Berg, schelpenvisser, 27 jaar en dan wonende op het Schulpstet, als substituut-strandvonder aangesteld. Klaas van den Berg is gedurende een lange reeks van jaren tot in 1914 als zodanig in functie. Hij bracht de aangespoelde strandgoederen, voornamelijk bestaande uit balken, planken, rondhout en dergelijke op zijn erf bij zijn huis aan de westkant van de Bakkummerstraat. Als er na verloop van enige tijd veel strandgoederen waren opgeslagen, werd na verkregen goedkeuring van Gedeputeerde Staten een openbare verkoping op het erf van Klaas van den Berg gehouden.


Jaarboek 24, pagina 8

Er waren twee kijkdagen. De leiding van de openbare verkoping had de burgemeester, die belast was met het beheer van de strandvonderij in de gemeente. De verkoop geschiedde naar keuze van de burgemeester bij opbod, of bij opbod en afslag. De kopers moesten het gekochte hout binnen 24 uur van het erf hebben gehaald en contant betalen, waarbij op de verkoopprijs nog tien procent toeslag kwam ter dekking van de onkosten. Van de verkoping werd een proces verbaal opgemaakt dat in die tijd (rond 1880) mede ondertekend werd door makelaar Adrianus Dekker en gemeenteveldwachter Cornelis Bakker, die beiden als getuigen aanwezig waren.

Engel Zonneveld (links) en zonen van Dikke Trijn.
Engel Zonneveld (links) en zonen van Dikke Trijn. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Klaas van den Berg is bijna 76 jaar als hij in 1917 wordt opgevolgd door Engel Zonneveld. Engel woonde eerst in het duingebied op boerderij Van Lennepsoord, later aan de westzijde van de Heereweg en is bijna 20 jaar strandvonder geweest; Engel overleed op 71-jarige leeftijd op 12 juni 1937.

Dirk Schermer, strandvonder van 1937 tot 1952.
Dirk Schermer, strandvonder van 1937 tot 1952.

Enkele maanden later werd op 2 augustus Dirk Schermer benoemd tot de nieuwe hulp-strandvonder. Dirk Schermer woonde aan de Achterlaan in Bakkum.

Woonhuis van Dirk Schermer aan de Achterlaan. Op het erf werden aangespoelde strandgoederen bewaard en bij veiling verkocht.
Woonhuis van Dirk Schermer aan de Achterlaan. Op het erf werden aangespoelde strandgoederen bewaard en bij veiling verkocht.

De geschiedenis van een aangespoelde kist

Op 12 december 1880 spoelt hier een kist aan met een koperen naamplaat Dr. C.F. Eichler van Schwarzenborn. De kist is gevuld met 4 jassen, 7 vesten, 5 broeken, 5 overhemden, 6 borstrokken, 1 stofjas, 9 paar kousen, 5 zakdoeken, 3 sovereigns (ponden sterling), 2 halve sovereigns, één 5-mark stuk, 13 sixpennies, één 50-centime stuk, enig divers kopergeld, een doosje bevattende een koperen vingerhoed, een foto(grafie) en een caméebroche met oorbellen. Het geld heeft een waarde van ongeveer 50 gulden.

Door de burgemeester wordt daarvan onmiddellijk bericht gestuurd naar de Gouverneur (nu Commissaris van de Koningin) en naar de Consuls van Engeland en Duitsland. Bovendien wordt deze vondst in het Handelsblad gemeld. Op 27 januari 1881 ontvangt de burgemeester een schrijven van het Vice-Consulaat van het Deutschen Reiches waarin wordt meegedeeld dat de aangespoelde kist zou toebehoren aan Dr. Carl Ferdinand Eichler, die het slachtoffer was van een schipbreuk van de clipper Hydasper, waarop hij als arts werkzaam was, door een aanvaring met het uit Griekenland komende stoomschip Centaurio. Alle passagiers werden gered.

De afgifte van de kist aan de rechtmatige eigenaar duurt jaren. Begin mei 1887 stuurt de burgemeester een brief naar Gedeputeerde Staten (G.S.), waaruit blijkt dat de afgifte van de goederen van de heer Eichler nog steeds niet is geregeld en dat hij de kist wil opzenden. Enkele dagen later wordt de burgemeester door G.S. gemachtigd tot afgifte van de in 1880 aangespoelde kist.

Vervolgens schrijft de burgemeester aan het Duitse Vice-Consulaat in Den Helder en noemt voor de lange periode tussen het vinden en nu het afgeven als reden het uitblijven van een garantiestelling door de consul: “Voor het geval dat een beter rechthebbende aanspraak op de kist met deszelfs inhoud maakte.”
Het blijkt nu na zes jaar alleen nog te gaan om wat geld en kleine voorwerpen. De kleding in de kist is zodanig aangetast door het zeewater, dat ze waardeloos is geworden. De burgemeester is nu bereid om zonder garantiestelling de kist af te geven, mede omdat nu ook G.S. akkoord is gegaan.

Hierop krijgt de burgemeester het verzoek om de goederen in voornoemde kist direct op te sturen naar de broer van het slachtoffer A.F. Eichler, burgemeester van de plaats Horken in Duitsland. De burgemeester van Castricum stuurt echter de voorwerpen uit de kist op naar Den Helder en verklaart dat de kist met kleding geheel is vergaan. De verstuurde goederen hebben een waarde van ruim vijftig gulden.

Wet op de strandvonderij in 1931

Alle wettelijke bepalingen betreffende de strandvonderij waren ondergebracht in het Wetboek van Koophandel. In 1931 kwam hierin verandering. In dat jaar kwam er een afzonderlijke ‘Wet op de strandvonderij’ tot stand. In deze wet waren de voorschriften opgenomen die te maken hadden met de bemoeienis van de overheid met de hulpverlening, zoals de hulpverlening zelf en het beheren van de geredde zaken.


Jaarboek 24, pagina 9

De voorschriften die aangeven wanneer hulp mag worden geboden en door wie en aan wie de redders de geredde zaken moeten afgeven, bleven in het Wetboek van Koophandel opgenomen. Door de hiermee samenhangende bepalingen veranderde ook sinds 1931 de aard en de functie van de strandvonder. Volgens het vroegere recht was de strandvonder in zekere zin op één lijn gesteld met een gewone particuliere redder en kon hij aanspraak maken op een hulploon, terwijl de strandvonder sinds 1931 moet worden gezien als een ambtenaar, die als vertegenwoordiger van de overheid de leiding heeft over de hulpverlening veelal door derden en die de geredde zaken van de redders in ontvangst neemt en beheert. Een aantal bepalingen in de wet op de strandvonderij kwamen we ook al in de vroegere wetten en besluiten tegen. De belangrijkste zijn:

  • Het beheer der strandvonderij wordt door de strandvonder uitgeoefend.
  • De burgemeester bekleedt van rechtswege het ambt van strandvonder.
  • Op aanbeveling van de burgemeester kan er door de commissaris van de Koningin een hulp- strandvonder worden aangesteld.
  • De strandvonder heeft voor het beheer recht op beheerloon.
  • Het verkopen van spoedig aan bederf onderhevige goederen door de strandvonder is toegestaan, mits hiervoor door G.S. een machtiging is gegeven.
  • Binnen 8 dagen moet de strandvonder in de krant melding maken van de geborgen goederen en de rechthebbenden oproepen; na een maand zal hij de oproep moeten herhalen.
  • Als na de tweede oproep er opnieuw een maand is verstreken en de goederen niet zijn opgeëist door de eigenaar, mogen ze door de strandvonder worden verkocht nadat hij hiervoor de machtiging van G.S. heeft ontvangen.
  • De verkopingen moeten in het openbaar worden gehouden volgens de plaatselijke gebruiken.
  • Uit de opbrengst keert de strandvonder de verschuldigde hulplonen aan de redders uit. Datgene wat aan geld overblijft, komt uiteindelijk in de schatkist.
Piet Zonneveld, strandvonder van 1952 tot 1965.
Piet Zonneveld, strandvonder van 1952 tot 1965.

De gebroeders Piet en Willem Zonneveld

Op 24 september 1952 schrijft de 74-jarige Dirk Schermer een brief aan de burgemeester om vanwege zijn gevorderde leeftijd te worden ontslagen als hulp-strandvonder. Dit ontslag wordt hem eervol verleend. Vervolgens worden de broers Piet en Willem Zonneveld, beiden ongehuwd en respectievelijk 43 en 37 jaar oud, op hun verzoek door de burgemeester voorgedragen bij de Commissaris van de Koningin om tot hulp-strandvonder te worden benoemd; hun officiële benoeming volgt op 15 oktober 1952.

Piet Zonneveld, bij velen beter bekend als ‘Piet Hoek’, is de eigenlijke strandvonder. Zijn broer vertrekt in 1954 naar Australië en blijft daar vele jaren wonen. Piet Zonneveld overlijdt in 1965 en wordt op 13 juli 1965 opgevolgd door Thijs Bakker. In 1980 blijkt uit de gemeentelijke administratie dat Willem Zonneveld nog steeds officieel als hulp-strandvonder is aangesteld, terwijl hij als zodanig nauwelijks ooit in functie is geweest. Navraag bij Willem bevestigt dat hij geen hulp-strandvonder (meer) wil zijn en dat hij al vele jaren eerder zijn onderscheidingstekens heeft afgegeven: hem wordt per 1 januari 1981 eervol ontslag verleend.

Strandvonder Thijs Bakker en zijn hond Rex
Strandvonder Thijs Bakker en zijn hond Rex. Stetweg 6 in Bakkum, 8 augustus 1990. Thijs had in zijn schuur, achter de woning, een klein museum met gevonden voorwerpen van het strand.

Op dit moment (in 2001) is Thijs Bakker nog steeds de officiële hulp-strandvonder van de gemeente Castricum. Thijs heeft zijn leven aan het strand doorgebracht, als jutter, strandpaviljoenhouder en strandvonder. Over zijn leven aan het strand en zijn belevenissen wordt elders in dit jaarboekje uitvoerig verteld. Ook wordt afzonderlijk aandacht besteed aan drie bijzondere strandingen aan onze kust: van de ‘Salamander’, een Duitse kanonneerboot, in 1910, van een vrachtschip de Wan Chun in 1972 en van een potvis in 1979.

Simon Zuurbier

Bronnen:

Archief Gemeente Castricum, aanwezig op het streekarchief te Alkmaar.
Archief Provinciaal bestuur Noord-Holland, periode 1814-1850, 1851-1943.
Beth, J.C., Wettelijke bepalingen betrekkelijk de strandvonderij, Alphen aan de Rijn 1927.
Booy, H. Th. de, Strandrovers jutters en redders, Ooievaarsreeks nummer 113, Den Haag 1959.
Dekker, P., De ramp met de Oost-Indië vaarder ‘Vrouwe Elisabeth Dorothea’ te St. Maartenszee, 39e bundel West-Friesland Oud en Nieuw, Hoorn 1972.
Moelker, H.P ., Strandvonderij langs de Noordhollandse kust, Noord-Holland, 4e jaargang nummer 8, juni 1985. Scheltema. Prof. mr. F.G., Hulpverleening en strandvonderij, behandeling van de wetten van 27 juli 1931, S. nummers 320 en 321 en de daarbij behorende uitvoeringsmaatregelen, Alphen aan de Rijn 1934.

Strandvonders van Castricum:

Datum van aanstelling – Naam (hulp) strandvonder – Bijzonderheden:

9 mei 1854 – Pieter Bol – woont in Wijk aan Zee
31 jan. 1861 – Gerrit Termes – landman op Zuid Bakkum
20 jan. 1863 – Johannes Bernardus Vasseur – landbouwer woont op Johanna’s Hof, verdwijnt met de noorder zon naar Amerika, zijn gezin achterlatend
20 april 1869 – Klaas van den Berg – schelpenvisser, woonde aan het Schulpstet, later aan de Bakkummerstraat
16 okt. 1917 – Engel Zonneveld – landbouwer en schelpenvisser, woonde aan de Heereweg nummer 18
2 aug. 1937 – Dirk Schermer – landbouwer en schelpenvisser, woonde aan de Achterlaan nummer 24
15 okt. 1952 – Piet en Willem Zonneveld – tuinders, woonden in Bakkum tegenover hotel Borst
3 juli 1965 – Mattheus (Thijs) Bakker – strandpaviljoenhouder, woonde aan de Stetweg 6