Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 36, pagina 59
De slagers in ons dorp
In de serie over de middenstanders, waarmee in 2011 werd gestart (bakkers en melkboeren), zijn dit keer de slagers aan de beurt die ons dorp in zo’n 100 jaar heeft gekend. Ook hiervoor geldt dat het aantal winkels in de loop der tijd is teruggelopen. Rond 1950 bestonden er zo’n acht slagerijen op een inwonertal van 9.000. Momenteel (in 2013) tellen we er bij circa 23.000 inwoners nog vijf.
De slagers die zich hier in de vorige of deze eeuw hebben gevestigd en de straten waarin zij hun zaak hadden of hebben
Admiraal, Cees, Jan en Peter: Dorpsstraat
Besteman, Theo: Burgemeester Mooijstraat
Beurs, de, Klaas: Van Oldenbarneveldweg
Biskanter, Leendert: Dorpsstraat
Borre, van, Hans: Burgemeester Mooijstraat
Burgering, Jacob: Bakkummerstraat
Castricum, Jan senior, Dirk, Jan junior en Aad: Breedeweg
Castricum, Ber: Burgemeester Lommenstraat
Doornbosch, Jos: Anna Paulownastraat
Goeman, Aad: Burgemeester Mooijstraat
Goudsblom, Friso: Van Oldenbarneveldweg
Groot, Gerard: Dorpsstraat
Haaster, van, Niek: Burgemeester Mooijstraat/Kooiplein
Hourik, Piet: Vinkebaan
Huiberts, Jan: Vinkebaan/Van Oldenbarneveldweg
Jonker, Jan, Henny en Nico: Vinkebaan/Bakkummerstraat
Lakenman, Seger: Van Oldenbarneveldweg/Dorpsstraat
Meer, van der, Theo: Dorpsstraat
Ostheimer, Jan: Vinkebaan
Poel, van der, Mark: Geesterduin
Schipper, Cees en Jacco: Dorpsstraat
Sneekes, Cor en Ber: Burgemeester Mooijstraat
Snel, Jan: Van Oldenbarneveldweg
Staal, Jan: Dorpsstraat
Stolp, Hans: Kooiplein
Swart, Henk: Bakkummerstraat
Webbe, Piet: Van Oldenbarneveldweg
Woude, van der, Hendrik en Piet: Dorpsstraat
Wuis, Cor: Dorpsstraat
Zijpe, Jacoba: Van Oldenbarneveldweg
Jaarboek 36, pagina 60
Cees de Wildt, 54 jaar slagersknecht bij Admiraal
De Uitgeester Cees Admiraal (1885-1965) vestigde zich als slager in Castricum in 1911. De zaak ging over op zoon Jan (1918-1992) en is sinds 1985 in handen van diens zoon Peter (1950).
De familie heeft maar liefst 54 jaar een trouwe knecht in dienst gehad in de persoon van Cees de Wildt (1943). In een bijeenkomst van de Verhalenvertellers bij Oud-Castricum op 28 februari 2012 deed hij zijn belevenissen uit de doeken:
“Ik kom uit een gezin van 14 kinderen dat in Uitgeest woonde. Omdat we het niet breed hadden, moesten we zo snel mogelijk werk zoeken. Op 13-jarige leeftijd kon ik bij slager Jan Admiraal aan de slag. Mijn broers Willem en Jan werkten daar ook al. In het begin moest ik alle voorkomende werkzaamheden doen, zoals hakmessen schuren, benen afkrabben en boodschappen bezorgen. Maar ook het gras maaien hoorde tot mijn taken.
Toen ik wat ouder was mocht ik de slagersopleiding volgen en leerde ik onder andere worst maken en slachten. Nadat ik slagersgezel was geworden hielp ik vaker mee inde slagerij en had ook meer contact met de klanten. Over het aantal uren, datje werkte, werd niet gesproken. Soms duurde een dag wel 12 uur. Het was altijd vroeg beginnen en als je klaar was, ging je naar huis. Ik begon met een weekloon van zeven gulden en daarbij was de kost gratis.
Een bijzondere gebeurtenis was het slachten van kalveren. Die mochten niet vervoerd worden en daarom moest dat op dinsdagmiddag tussen 12 en 13 uur tijdens de schaft van de politieagenten gebeuren. De kalveren werden dan met de transportfiets bij de boeren opgehaald.
Later deed ik ook aan ‘klanten horen’, oftewel het opnemen van bestellingen bij de mensen thuis. Dat was een omslachtige procedure, want ze waren er vaak niet. Het was ook lastig, omdat sommigen per week van slager wisselden. Het klantenbestand werd wel groter door de uitbreidingen van ons dorp. Admiraal heeft trouwens nu nog klanten die ik heb aangebracht.
Ik ging ook ‘brieffies lopen’. Dat hield in dat ik bij de klanten langs ging om af te rekenen. Meestal werd er later betaald en soms moest je wel drie keer naar hetzelfde adres. Het bezorgen stopte in 1964 toen de supermarkten kwamen opzetten.
Over de verdeling van de vakantieweken werd ieder jaar vergaderd met alle slagers. Er kwam echter nooit wat van terecht, want ze kregen altijd ruzie.
In die 54 jaar heb ik van alles meegemaakt. Ik zal nooit de strenge winter van 1963 vergeten. Dat was een hel. Alles was bevroren en het bezorgen kostte veel tijd, omdat je hele stukken niet kon fietsen. Om de kou te vergeten, begonnen mijn broers en ik maar in de slagerij te zingen en dat was in de wijde omgeving te horen.
Het was een mooie tijd en ik heb altijd met veel plezier bij Admiraal gewerkt tot ik in 2010 afscheid nam. Wel is het jammer dat er van het vak eigenlijk weinig is overgebleven.”
Willem Borst of Johanna’s Hof zouden zondags wel eens kunnen bellen
Jan Jonker (1911-1984) uit Wijdewormer nam vlak na zijn huwelijk met Agie de Wolf in november 1936 van Piet Hourik een slagerij over aan de Vinkebaan 24. Het vak had hij geleerd bij slager Mul in Purmerend.
Erg lang heeft het echtpaar, dat gezegend werd met 14 kinderen, niet van de winkel en woning kunnen genieten, want in 1942 werd het pand door de Duitsers gevorderd en afgebroken. Het gezin evacueerde naar De Rijp en kon in 1947 terugkeren naar Bakkum, zij het in een noodwinkel aan de Bakkummerstraat 36, omdat een definitieve winkel op nummer 11 pas in 1952 kon worden opgeleverd.
De oudste dochter Agaath (1937) werkte vanaf haar 14e tot haar 66e in de zaak en blikte terug:
“Moeder hielp ook zoveel mogelijk mee, terwijl er toch bijna elk jaar een kind kwam. Alle kinderen deden na schooltijd en op zondag de bestellingen. Natuurlijk hadden ze daar vaak geen zin in en daarom renden de jongens weg om te gaan voetballen zodra de telefoon ging. Voor ons was er altijd eten genoeg, maar we kenden ook armoede, vooral in de vastentijd waarin er bijna niets verkocht werd.”
Jaarboek 36, pagina 61
Zoon Nico (1939) haakte daarop in: “Op een gegeven moment had ik een oude Berini, waarmee ik bezorgde. Die brommer mocht ik van mijn vader echter niet bij de klanten voor de deur zetten, want anders mochten ze misschien denken dat het te goed ging met de zaken …”
Oudste zoon Hennie (1938) wist ook nog best hoe zwaar het slagersvak vroeger was: “Mijn vader kocht zijn vee op de markt in Schagen en Purmerend en ging daar af en toe met de fiets heen. Hij liep altijd op klompen en bewaarde zijn geld in een knip die met een kettinkje om zijn hals hing. De beesten die thuis werden bezorgd, doodde vader een dag later met een schietmasker. Vroeger handelde hij ook in ‘nuchtere kalveren’, die hadden nog geen gras gegeten. Kouwe Bal Lute kocht ze overal op en verkocht ze weer door.
Jaarboek 36, pagina 62
Ik werd er dan op uitgestuurd om ze een voor een met de transportfiets op te halen. Het kalf ging dan in de grote mand voorop en het is me een keer bij de spoorwegovergang bij Kornman overkomen dat het dier eruit sprong. Later kreeg ik ‘m toch weer te pakken.”
Naast het werk in de slagerij had Jan Jonker ook de zorg voor het op peil houden van zijn klantenbestand.
Agaath: “Op maandag ging hij ’s middags en ’s avonds bestellingen bij de mensen opnemen. Toen het wat slechter ging, kon hij altijd bouwen op goede klanten in Noord-Bakkum en Egmond-Binnen, waarvan hij zei: die hebben mij gered”.
Nico vulde aan: “Zondags bleef vader altijd thuis, want Willem Borst of Johanna’s Hof zouden wel eens kunnen bellen voor een paar biefstukken en dan ging ie die ook brengen.”
Toen in januari 1968 de btw werd ingevoerd, vond Jan Jonker het welletjes en deed de slagerij over aan zijn zoons Hennie en Nico. Zij vernieuwden het pand totaal, dat anderhalf maal zo groot werd. Van de overige kinderen werkten de zoons Wim en Peter en zus Ria ook in de zaak en de rest koos een andere weg. Ook Alie, de echtgenote van Hennie, sprong af en toe bij. Het ging zo goed met de zaken dat Hennie en Nico het in 1973 aandurfden om een tweede slagerij in Limmen te openen.
In 1982 bracht de bekende sportverslaggever Theo Koomen een bezoek aan de winkel in Bakkum vanwege een interview met zoon Jos, die in die tijd zijn gloriejaren bij AZ’67 doormaakte. Voetballen konden ze namelijk allemaal, zodat het een keer voorkwam dat er zes Jonkers in het eerste elftal van Vitesse stonden.
Op 5 juli 2003 sloot slagerij Jonker definitief haar deur aan de Bakkummerstraat 11 en gingen Hennie en Alie met pensioen.
“Er zijn geen opvolgers en de slagerij is op deze plek niet levensvatbaar”, zo schreef het Nieuwsblad voor Castricum.
Het ‘vrijbankvlees’ van de noodslacht moest direct verkocht worden
Aan de Breedeweg zaten vroeger ook slagerijen. Jan Castricum (1881-1959) begon op nummer 36 een winkel met daarachter een slachterij. Het pand werd in 1970 gesloopt voor een wegverlegging bij het zwembad. Jan senior was niet alleen slager, maar ook noodslachter en veeverloskundige.
Zijn zoon Dirk (1916-1965) trad in de voetsporen van vader en vestigde zich rond 1950 als slager op Breedeweg 16. Dirk kreeg met Cornelia Zonneveld negen kinderen. Met de oudste dochter Cornelia (1943) en de jongste Sandie (1949) hadden wij een gesprek over de slagersfamilie.
Cornelia: “Mijn vader was ook paardenslager. Daarvoor had hij de licentie overgenomen van Jan Huiberts die een zaak had aan de Vinkebaan totdat die in de oorlog werd afgebroken. Net als opa Jan was vader ook veeverloskundige. Hij werd daarom regelmatig opgetrommeld door boeren om dieren ‘af te halen’. Ik was een jaar of 15 en toen moest ik met mijn vader mee om te helpen bij de geboorte van een biggetje, omdat zijn handen te groot waren om bij het varken naar binnen te gaan. Ook bij een schaap heb ik nog een keer geassisteerd.”
Zoals bij de meeste middenstandsgezinnen werden de kinderen van Dirk Castricum zoveel mogelijk ingeschakeld om hand- en spandiensten voor de slagerij te verrichten. Sandie herinnerde zich dat nog goed:
“Op woensdagmiddag moesten we klanten horen (zie verhaal Cees de Wildt) en vrijdag en zaterdag gingen we weer naar ze toe om te bezorgen. Ze kwamen uit heel Castricum, Bakkum, Limmen en Heemskerk.
Ook hielpen we bloedworst maken. Daartoe werd eerst een grote kuip gevuld met varkensbloed, rogge, spekkies en kruiden. Na goed roeren werd het mengsel in kunstdarmen gegoten en daarna werd alles in een ketel gekookt. Het schoonmaken van de zaak behoorde ook tot onze taken. Behalve de vleeskeuring werd er door een keurmeester ook op hygiëne gecontroleerd. Alles werd daarom intensief geboend met kokendheet water en het ontsmettingsmiddel halamid.
Jaarboek 36, pagina 63
Het hakblok werd schoongemaakt met een ijzeren krabber, waardoor er steeds een laagje vanaf sleet tot het zo klein werd dat het blok moest worden vervangen.“
Jan Castricum stond in het dorp bekend als Jan ‘de Kat’.
Cornelia: “We weten het niet zeker, maar het verhaal ging altijd dat opa in de oorlog ook katten slachtte en verkocht als konijnenvlees.
Ook bijzonder was dat mijn opa en vader ‘vrijbankvlees’ verkochten. Dat was afkomstig van de noodslacht die werd toegepast op dieren die wat mankeerden of bijvoorbeeld getroffen waren door de bliksem. Miel van de Velde, die jarenlang voor zowel opa als mijn vader werkte, ging dan als omroeper het dorp door met een bel om de vrijbank aan te kondigen. Het vlees moest namelijk direct vanuit de slachterij verkocht worden.”
Behalve Miel van de Velde hielp moeder Cornelia ook altijd mee in de zaak. Nadat Jan junior (1944-2009) vanaf zijn 17e de slagerij dan ruim tien jaar had gerund en in 1973 naar Huizen vertrok, nam zijn broer Aad (1952) het bedrijf over en stak dat begin jaren (negentien) tachtig nog in een nieuw jasje. De winkel van ‘Aad Cas’ werd echter voorgoed in 1988 gesloten, toen door de opkomst van de supermarkten de slagerij niet meer loonde. Daarmee kwam ook een einde aan de gevaren waaraan de slager volgens zijn zusters bloot stond.
Cornelia: “Aad hing eens een bout vlees aan een haak, terwijl hij een mes in zijn hand had. De bout zakte echter door de haak heen, waardoor het mes in zijn lies schoot. Aad werd afgevoerd naar het ziekenhuis, want hij bloedde als een rund …”
Ook Sandie vertelde in dit verband nog het volgende: “Moeder wilde een keer een uitbeenmes opbergen in een messenblok, maar dat ging mis met als gevolg dat ze het mes in haar voet kreeg, wat veel pijn en grote paniek veroorzaakte!”
Veranderingen
In het slagersvak is de afgelopen honderd jaar veel veranderd. In de eerste plaats slachtte men vroeger zelf het vee. Nu komt dat nauwelijks meer voor. Tegenwoordig kopen veel slagers een geslacht varken of rund bij een slachterij en verwerken dat dan zelf. Allerlei moderne machines staan de slager hiervoor ter beschikking.
In de tweede plaats is de huidige slagerij al lang niet meer te vergelijken met een winkel van vóór 1950. Toen waren het de rook-, bloed- en leverworsten en
Jaarboek 36, pagina 64
de nog niet gesneden hammen en speksoorten die het winkelbeeld bepaalden.
Agaath de Groot (1922) woonde vele jaren op de Bakkummerstraat 75. Zij is een dochter van Willem de Groot, die alom bekend stond als kolenhandelaar en later eigenaar werd van een slijterij en café De Duinstreek.
Agaath vertelde ons haar ervaringen met de slagers:
“Als kind kwam ik, voor we naar de Augustinusschool gingen, langs Huiberts op de Vinkebaan die paarden slachtte en ze eerst neerschoot met een schietmasker. Ik wilde eigenlijk nooit kijken, maar werd aangespoord door mijn broers Kees, Jan en Gerard om dat toch te doen. Wij kochten bij Huiberts alleen paardenbiefstuk, die heerlijk was. Ander paardenvlees vonden we niet lekker en dus haalden we het gewone rund- en varkensvlees bij de weduwe De Beurs, Burgering of Jonker. Mijn vader ging trouwens vaak naar slager Admiraal in het dorp. Daar stond altijd een zak met ‘peukenworst’ (de eindstukken die niet verkocht werden) voor hem klaar, die ‘de zakworst voor Willem van Hug’ werd genoemd.
Ik zie nog zo voor me dat het vlees in de winkel van de bout werd afgesneden en een biefstuk op het hakblok mals werd gemaakt. Ja, wat at je: een bal gehakt of draadjesvlees. Een carbonaatje op brood was een feest bij ons thuis. Met de kerst hadden we vaak rollade. Bij de zuurkool kregen we een stukkie pekelspek, terwijl in de snert een varkenskluif of -pootje ging.
Jonker mocht zich in de jaren (negentien) zeventig topslager noemen en toen kon je meedoen aan een landelijke slagzinactie. Mijn zuster Gré zag dat wel zitten. Aan de begin woorden ‘Ik koop altijd vlees bij een topslager omdat …’ voegde zij toe: ‘mijn hond het zo lekker vindt!’. Hennie Jonker moest er wel om lachen, maar m’n zuster won natuurlijk geen prijs …”
Vandaag de dag worden aan de consument vele kant-en-klare vleesproducten, eigengemaakte maaltijden, soepen, salades, belegde broodjes en vele honderden soorten vleeswaren aangeboden, aantrekkelijk uitgestald in koelvitrines.
De specialiteiten in de slagerij worden ook steeds meer afgestemd op feestdagen en andere bijzondere gelegenheden. Barbecueschalen in de zomer, oranje worstjes voor bij de borrel tijdens het WK-voetbal, feestelijk opgemaakte gourmetschalen, salades voor de kerst enzovoorts.
Naast de gewone slagers en de keur- en topslagers kennen we sinds enige jaren de biologische of groene slagers, die zich onderscheiden met biologische vleessoorten en vleeswaren. Bij de productie hiervan wordt extra aandacht besteed aan de natuur, het welzijn van het dier en de gezondheid van de mens en er worden geen conserveringsmiddelen en chemisch-synthetische kleur-, geur- en smaakstoffen gebruikt.
Jaarboek 36, pagina 65
Een liter jenever voor de beste sukadelapjes
IJmuidenaar Piet Webbe (1941) werkte in de slagerij van vader Jan. Hij begon al op zijn 14e en wilde, toen hij 30 was, graag voor zichzelf beginnen. Een geschikt pand in Bakkum werd hem min of meer in de schoot geworpen, zoals Piet vertelde:
“Ik hoorde van mijn kapper, die familie was van slager Jan Snel, dat diens slagerij aan de Van Oldenbarneveldweg 22 te huur of te koop stond en ik ben er toen meteen achteraan gegaan. Op 17 juli 1972 zijn mijn vrouw Dora en ik daar gestart. We hebben het pand eerst gehuurd, maar omdat we wilden verbouwen, hebben we de zaak na drie jaar gekocht. De winkel werd toen twee keer zo groot en ook de bovenwoning werd een stuk uitgebouwd. Burgemeester Van Boxtel heropende de slagerij op 12 juni 1975 en ter gelegenheid van onze nieuwe zaak liet ik in de zomer van dat jaar een reclamevliegtuigje langs de kust vliegen. Dat was in die tijd toch wel bijzonder voor een kleine zelfstandige.”
Piet volgde, voor hij zich in Bakkum vestigde, opleidingen aan de slagersvakschool in Haarlem en Utrecht, maar ook als zelfstandig slager hield hij zijn kennis op peil:
“Ik heb nog diverse cursussen gevolgd, zoals die van leraar slagersvakonderwijs, keurmeester en examinator. Later werd ik ook keurmeester bij de Inspectie Ambachtelijke Slagerijproducten (IAS). Daarnaast was ik lid van het landelijke ‘Worstmaakers-Gilde’ en sleepte prijzen in de wacht voor het maken van gekookte worst, leverworst, achterham enzovoorts.”
Zoals ook doorgaans in andere middenstandswinkels het geval was, kon Piet altijd rekenen op hulp van echtgenote Dora:
“Ik ben een bakkersdochter, dus was wel gewend om in een winkel te werken. Ook heb ik in de zaak van mijn schoonouders gestaan. Onze kinderen Ellen (1967) en Jan (1969) hielpen in hun schooltijd elke dag om 18 uur mee om de slagerij schoon te maken.”
Hoewel er in Bakkum nog twee slagers waren te vinden, heeft het echtpaar Webbe weinig last gehad van concurrentie.
Piet: “Onze klanten zaten door heel Bakkum en Castricum en ze kwamen ook van het kampeerterrein. Dat was vaak lachen in de winkel. In de jaren (negentien) tachtig waren er Amsterdammers die een toneelstukje opvoerden over wie er aan de beurt was en daar zogenaamd ruzie overmaakten. Ik heb uiteindelijk toch maar een nummertjes-automaat aangeschaft.
Een vrouw uit de Jordaan wilde de beste sukadelapjes hebben, dus van het ‘goeie kantje van de koe’, zoals wij slagers zeggen. Daar gaf ik gehoor aan en als dank stond er van haar aan het eind van het seizoen een liter jenever op het hakblok!”
Per 1 januari 1996 verkochten Piet en Dora hun slagerij aan Friso Goudsblom (1970), die als 16-jarige bij hen het vak ging leren. De slagerij ging dicht in 2008.
Jaarboek 36, pagina 66
Piet: “Na 40 jaar in het slagersvak was ik ‘consumenten-moe’ en kreeg ook lichamelijke klachten. Tegelijkertijd ben ik afgetreden als voorzitter van de Winkeliersvereniging Bakkum ’75. Ik heb die functie in 1990 overgenomen van Ab Weda. Het was een mooie tijd toen we hier nog 18 winkels telden …”
Jaarboek 36, pagina 67
Gebakken uier lekkerder dan biefstuk van de haas
Nadat de boerderij van Jaap Schotvanger aan de Burgemeester Mooijstraat 29 in 1926 was gesloopt, werd Cor Sneekes (1903-1977) uit Alkmaar eigenaar van de grond en liet er een winkelpand met woning bouwen om samen zijn echtgenote Trien Boon een slagerij te beginnen. In 1957 nam zoon Ber (1932-1990) de zaak over en zette deze tot 1972 voort. De zonen Siem (1933) en Jan (1940) werkten ook in de slagerij.
Jan: “Met 13 jaar beëindigde ik de achtste klas van de Augustinusschool en omdat vader een knecht nodig had, kon ik meteen bij hem aan de slag. Ik begon met horen en bezorgen, wat ik een jaar of zeven heb gedaan. Op mijn 16e ging ik een dag per week naar de slagersvakschool in Alkmaar en heb het vakdiploma behaald. Na de militaire dienst kwam ik op 20-jarige leeftijd terug in de zaak. Op dat moment wist ik al dat ik niet mijn leven lang slager zou blijven en ben ik vier jaar later ook overgestapt naar het vak
Jaarboek 36, pagina 68
van woningstoffeerder. Mijn oudere broer Siem heeft ook een aantal jaren bij ons gewerkt, maar hij werd bakker en ging uiteindelijk emigreren.
In de beginjaren slachtte vader nog zelf. Ik ging ook een enkele keer mee naar de veemarkt in Alkmaar. Het gebeurde regelmatig dat ik met vrienden ging stappen in bijvoorbeeld Zwaagdijk of Schagen en ’s morgens vroeg bij ‘Kwartje koffie’ nog een biefstuk ging eten. Op een keer zag ik mijn vader en Ber voorbij komen, die op weg waren naar de markt in Alkmaar. Toen ik thuis was, kon ik nog een half uur slapen, want om 7.30 uur moest ik weer present zijn in de winkel.
Vader herinner ik mij vooral als een man die heel hard werkte. Tijdens de oorlog heeft hij in de hongerwinter veel mensen geholpen die stad en land afreisden om aan eten te komen. Zij mochten dan ook bij ons blijven slapen. Gelukkig hadden we een heel groot huis, want we waren ook nog eens met elf kinderen. Mijn broers en zusters moesten trouwens ook na schooltijd zoveel mogelijk helpen bij het schoonmaken van de slagerij en de bezorging.
Tot slot heb ik ook nog een verhaal over een klant in de Prins Mauritsstraat. Dat was een Indonesische vrouw die elke week vier kilo koeienuiers bestelde voor de hond. Ik kwam daar nooit aan de achterdeur, maar toen ik een keer aanbelde en er niet opengedaan werd, ben ik toch achterom gegaan. Het rook verschrikkelijk lekker in de keuken en toen ik haar vroeg wat zij aan het bakken was, luidde het antwoord: ‘Uiers voor onszelf, misschien wilt u ook eens proeven?’ Toen wilde ik ook een bordje, want ik had het nog nooit gegeten. Het is niet te geloven, maar ik vond het nog lekkerder dan een biefstuk van de haas!”
Als ik bij ‘Vogelwater’ aankwam, vlogen er een paar honden op mij af
Jacob Burgering (1901-1949) kwam oorspronkelijk uit Bergen en liet in 1929 een pand bouwen aan de Bakkummerstraat 91, waar hij zich met zijn echtgenote Lies Swart als slager vestigde. Hun zoon Jacob (1932-2007) werkte ook een aantal jaren in de slagerij, maar koos later voor de grote vaart. Hij trouwde in 1955 met de uit Friesland afkomstige Gré Zijlstra (1931), die de slagersfamilie ook bijstond als het nodig was:
“Ik werkte begin jaren 1950 op Duin en Bosch toen ik Jacob leerde kennen, die nog thuis woonde. Hij beheerste het slagersvak volledig, maar voelde er niet voor om de zaak over te nemen. Zijn vader overleed op jonge leeftijd in 1949 en toen zette Lies samen met een slagersknecht de zaak voort.
Ik kan mij nog herinneren dat de koeien en varkens gebracht werden en dat mijn schoonmoeder zelf achter het huis slachtte. Zij was een vrolijke vrouw en liep altijd op klompen. De slagerij liep erg goed, want er werden eersteklas waren verkocht.
Zelf stond ik in de winkel en hielp mee met worst maken. Het fijngemalen vlees ging dan in een grote trog en werd gemengd met kruiden en een bindmiddel. Via een trechter werd het mengsel in darmen gegoten. Als de worst klaar was, werd het eerste stukje aan het personeel gepresenteerd en dat smaakte als paling.
Ik bezorgde overal, tot de villa ‘Vogelwater’ in het duingebied aan toe. Als ik daar dan aankwam vlogen er direct een paar grote honden op mij af die natuurlijk het vlees roken.
Nadat mijn schoonmoeder in 1955 was overleden werd de slagerij overgenomen door Henk Swart, een volle neef
Jaarboek 36, pagina 69
van haar. De winkel werd door hem gesloten in 1977, waarna ook dit deel een woonbestemming kreeg.”
Slotwoord
Ook het slagersvak heeft in de laatste honderd jaar veel veranderingen ondergaan. Sprak men aanvankelijk van ‘vleeschhouwer’, in de tweede helft van de twintigste eeuw werd de slager meer en meer traiteur. Het vlees van de ambachtelijke slagerijen valt bij velen nog altijd in de smaak. En dan mag het ook best ietsje meer zijn!
Hans Boot
Arend Bron
Bronnen:
- Bergense Kroniek, 2010.
- Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum.
- Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum Deel 2 (1900-1950), 1994.
Met dank aan: Gré en Elly Burgering, Sandie Castricum, Cornelia de Graaf-Castricum, Agaath de Groot, Hennie en Nico Jonker, Jan Sneekes, Henk Swart, Piet en Dora Webbe, Cees de Wildt en Agaath de Zeeuw-Jonker.
- Verschenen jaarboekartikelen over middenstanders:
- architect
- bakkers
- bioscoop
- bouwbedrijf
- café / hotel
- cafés en kasteleins in Bakkum
- drukkers
- expeditie
- gasfabriek
- groenteboeren
- groenteveiling
- kruideniers
- kledingmakerij en confectie
- melkboeren
- melkfabriek
- molenaar
- restaurant
- schelpenvissers
- schilder
- schildersbedrijf
- slagers
- smid
- smederij
- stoomwasserij
- strandvonder
- vrachtrijderij
- wereldwinkel