16 november 2020

Castricummerpolder, bestuur (Jaarboek 12 1989 pg 12-22)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 12, pagina 12

Het bestuur van de Castricummerpolder

De Korendijk en het polderlandschap.
De Korendijk en het polderlandschap. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In het 9e jaarboekje is uitvoerig geschreven over het ontstaan van het landschap en de strijd tegen het water, uitmondend in de aanleg van diverse dijkjes in onze gemeente. Dit artikel zal vooral de taken, organisatie en bestuur van de Castricummer­ polder belichten.
De Castricummerpolder werd begrensd aan de noordzijde door de Stetweg en Brakersweg, aan de oostzijde door de Brakersweg, Nesdijk, Ziendijk en het Koogdijkje, aan de zuidzijde door het Heemskerkerdijkje en de Maar- of Korendijk en aan de west­ zijde door de hogere gronden van de duinen.

De bemaling geschiedt vanaf omstreeks 1600 door de Dogmolen in Uitgeest nabij de gemeentegrens van Castricum, die het water uitslaat op de tochtsloot, die in open verbinding staat met de Uitgeestermeer; de polder behoort ten aanzien van de afwa­tering tot het gebied van de Schermerboezem. Meerdere eeu­wen heeft de Castricummerpolder als zelfstandig waterschap bestaan; in 1977 is ze opgeheven en opgegaan in het water­schap ‘Het Lange Rond’. De Bakkummerpolder ligt onder de be­maling van de Groot-Limmerpolder en valt verder buiten het bestek van dit artikel.

De eerste vormen van bestuur

Al vele eeuwen geleden is er sprake van enig bestuur betreffen­ de polderzaken als dijken en wateringen. Bij handvest van 21 maart 1292 verleende graaf Floris V aan de Kennemers een lan­drecht, volgens welke de heemraden het recht verkregen om schouw te drijven over dijken, sluizen, watertochten enzovoorts.
In de handvesten uit 1347 van hertog Willem van Beieren, 5e graaf van Holland staat: “Ende in dijcken, wegen en wateringen sal die Schout mitte Schepenen schouwen, als dat toebehoort.” Volgens het Kennemerrecht door hertog Filips van Bourgondië in 1455 bij handvest bevestigd, hadden Schout en Schepenen in ieder dorp het recht om alle sluizen, sluistochten, wateringen, dijken, dammen, binnenwegen en uitwegen te keuren en te schouwen, zonder dat de baljuw van Kennemerland hierover enig gezag kon uitoefenen.

In de middeleeuwen hoort het toezicht op een goede afwatering en de aanleg of instandhouding van waterkeringen en wegen tot de taak van het gemeentebestuur. We mogen veronderstel­len dat het gemeentebestuur door de verkregen bevoegdheden­ zij het met beperkte middelen en mogelijkheden, de waterover­last wist te beperken. In een aantal gemeentelijke keuren of ver­ ordeningen is vastgelegd, waaraan de Castricumse burger zich heeft te houden.

In de keuren uit 1679 opgesteld door de schout Duijm vinden we onder andere de volgende bepalingen:
“Niemand zal in ’t opheynen van zyn Sloten ofte Wateringen de wegen ofte de dyken te nae afsteken of graven, ook de materie daer van niet weg te voeren, nog met heyningen te nae aen de wegen te komen, maar zorg te drage dat de wegen op die wytte en breette worden gelaten als dezelven op den 14 Juny 1682 gekeurt en gemeten zyn geweest, ook aen niemand anders zyn grond, en dit alle op de boete van 42 Schellingen.”
Een andere keur luidde:
“Geen Sloten nog Wateringen te stoppen daer het water aen de ene zyde hoger staat als aen de andere kant, zulks dat die water­lozing daermede belet wordt, en dat op de boete van 5 Kennemer Schellingen te verbeuren ten allen tyden als daer iemand op bekeurt word, ofte daerna bevonden word iemand het zelve gedaen te hebben, daer van de Molenmeesteren zo wel de be­ keuring zullen mogen doen als de Schout ofte Bode.”

De afsluiting van de belangrijkste zeegaten in de middeleeuwen.
afb. 1 De afsluiting van de belangrijkste zeegaten in de middeleeuwen.

Het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen

Ook in groter verband zijn belangrijke besluiten genomen om de wateroverlast te verminderen. Al in 1544 wordt het Hoog­ heemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland opgericht.
Dit lichaam is belast met het beheer van de zogenaamde Scher­merboezem. Door deze oprichting- bij octrooi door Keizer Karei V op 17 december 1544 te Gent gegeven- wordt in feite goedkeuring verleend om een aantal waterstaatkundige werken te bouwen, die leiden tot de vorming van een afzonderlijke boezem met als hoofddoel het binnenstromen van het zeewater tegen te gaan. Tot deze werken horen onder andere de bouw van de sluizen te Edam en een deur in de sluis van de Nieuwendam.


Jaarboek 12, pagina 13

Al eerder waren de belangrijkste zeegaten gedicht. Nog in de 13e eeuw stonden de grote binnenmeren als Beemster, Scher­mer en Purmer in open verbinding met het water van de Zuider­zee en het IJ. Voortdurend gingen bij stormachtig weer grote landoppervlakten verloren. Door vooral plaatselijke maatrege­len werden deze zeeverbindingen in grote mate beperkt met na­me door de bouw van de Schardam omstreeks 1319, de Nieuwendam in de Crommenye in 1357 en de Nieuwendam in de Purmer Ee in 1400.
Door de open haven van Edam en de open sluis in de Crommenyer Nieuwendam werd echter toch nog grote overlast van het getij ondervonden en ging nog veel land verloren. Zolang de gro­te meren niet door goede dammen met sluizen van het buiten­ water waren afgesloten, was van enig beheersen van de grote binnenboezem in het Noorderkwartier geen sprake. De oprich­ting van genoemd Hoogheemraadschap moest hier verandering in brengen.

Een min of meer stabiele toestand, geschapen door de voor­ noemde besturen op plaatselijk en regionaal niveau, werd aan het einde van de 16e eeuw wreed verstoord, toen de Spaanse troepen bij het beleg van Alkmaar hier brandend en plunderend doortrokken, alles vernield achterlatend. Nadien waren landerij­ en verlaten, de sloten waren vervuild, dichtgegroeid en ver­stopt. De lage landen konden het water niet kwijt raken. Nadat de Spaanse troepen voorgoed waren vertrokken, de rust en de veiligheid waren teruggekeerd, trokken de belangen van de landbouw weer de aandacht en kwam van lieverlee weer een geregelde afwatering tot stand.

Detail van een kaart uit het begin van de 17e eeuw; bij de pijl is de Castricummermolen aangegeven. Aan de zuidkant loopt de Korendijk met daarbij de buurtschap Heemstede, welke zeer na­drukkelijk op het kaartje staat aangegeven.
afb. 2 Detail van een kaart uit het begin van de 17e eeuw; bij de pijl is de Castricummermolen aangegeven. Aan de zuidkant loopt de Korendijk met daarbij de buurtschap Heemstede, welke zeer na­drukkelijk op het kaartje staat aangegeven.

Het beheer door molen – of poldermeesters

Windbemaling bestaat in Noord-Holland reeds in de 15e eeuw. Door de bouw van een molen kan de waterhuishouding enorm worden verbeterd. Het bouwjaar van de eerste molen in de Castricummerpolder is niet bekend. Op oude afbeeldingen van voor 1600 vinden we reeds een klein watermolentje aan de Bogaerdsdijk (zie het artikel over de Albert’s hoeve in het 9e jaar­ boekje).

afb. 3 De molen De Dog in Uitgeest nabij de grens van Castricum - ook vaak Castricummermolen genoemd - omdat deze molen meerde­re eeuwen de bemaling verzorgde van de Castricummerpolder.
afb. 3 De molen De Dog in Uitgeest nabij de grens van Castricum – ook vaak Castricummermolen genoemd – omdat deze molen meerde­re eeuwen de bemaling verzorgde van de Castricummerpolder.

In de Groot-Limmerpolder werd in 1588 vergunning van de Sta­ten verkregen om 2 achtkante watermolens te bouwen; het is waarschijnlijk dat de bouw van de Dogmolen – ook veelal Castri­cummermolen geheten – in dezelfde periode heeft plaats gehad. De bouw van een molen, de zorg voor de financiële middelen en de inning van de polderlasten, maakte een goede organisatie noodzakelijk. Het beheer van de polder is al vanaf een vroeg stadium gevoerd door molenmeesters, later ook poldermeesters genoemd. De twee molenmeesters werden gekozen door de Schepenen en stonden onder toezicht van het gemeentebestuur. Vaak maakten zij zelf ook deel uit van dit bestuur. Bij de benoe­ming werd zoveel mogelijk in acht genomen, dat een molen­meester in de Oosterbuurt of Kerkbuurt en een molenmeester op het Noordeinde woonachtig is.
Eenmaal per jaar leggen de molenmeesters aan de hand van de molenrekening in de raadsvergadering verantwoording af aan het gemeentebestuur. Bij de behandeling van de molenrekening worden ook uitgenodigd de drie hoogstaangeslagenen in de polderbelasting. In deze vergadering wordt dan tevens de belasting per bunder (omslag) voor het lopende jaar vastgesteld. De hoog­ te van de omslag hangt af van de financiële toestand; zijn er veel kosten aan de molen dan gaat de omslag omhoog. In de pe­riode 1837 tot 1869 varieert de omslag van 50 tot 150 cent per bunder; de Castricummerpolder was toen 869 bunder en 45 roe­ den (869,45 hectare) groot.


Jaarboek 12, pagina 14

Detail van de kaart van 'de Heerlijkheid Castricum’ uit 1737. Het rijtje boerderijen ten westen van de molen vormen het reeds lang geleden verdwenen buurtschap Benes onder Uitgeest.
afb. 4 Detail van de kaart van ‘de Heerlijkheid Castricum’ uit 1737. Het rijtje boerderijen ten westen van de molen vormen het reeds lang geleden verdwenen buurtschap Benes onder Uitgeest.

Een molenrekening uit 1779

De oudst bewaard gebleven molenrekening doet verslag over het jaar 1779. De financiële verantwoording wordt ten overstaan van het gemeentebestuur afgelegd door de molenmeesters Pieter Duijneveld en Gerrit de Groot. Gezien de enorme bedragen die zijn uitgegeven aan molentimmerman, metselaar, smid en anderen, moet de molen bijna geheel of gedeeltelijk zijn ver­nieuwd. De totale kosten bedragen in dat jaar 4.232 gulden, waarvan aan de molen 4.000 gulden wordt uitgegeven. Het jaar­ salaris van de molenaar Cornelis Sijmensz bedraagt slechts 82 gulden; hij hoeft geen huur te betalen voor het land dat hij rond de molen in gebruik heeft.
De hoge investering aan de molen wordt bekostigd uit twee le­ningen van elk 600 gulden, waarvan er een wordt afgesloten bij Mr. Joan Geelvinck, de ambachtsheer van Castricum; bovendien wordt een extra omslag geheven over 900 morgen tegen twee gulden per morgen.

Aanhef van de rekening van de Castricummer polder uit 1782.
afb. 5 Aanhef van de rekening van de Castricummer polder uit 1782.

Ook is de molenrekening uit het jaar 1786 bewaard gebleven. De totale kosten in dat jaar belopen 1.532 gulden, aan de molen vinden we slechts de kosten van kleine reparaties. Wel wordt nog melding gemaakt van een onkostenpost van 105 gulden, die is terugbetaald aan Pieter Duijneveld; dit bedrag is hem als schepen afgeperst op 7 oktober 1787 door stropende Pruisische huzaren.

De inkomsten aan poldergelden werden wel vaker voor bijzon­dere doeleinden aangewend. Doordat de polderzaken en het daarmee samenhangende financiële beheer vanuit het gemeen­tebestuur werden geleid, kon het voorkomen dat poldergelden misbruikt werden om de dorpsschulden te verminderen. Zo zijn de dorpsschulden, die zijn ontstaan door reparaties in 1780 aan de kerktoren, aanleiding voor een zogenaamde vrijwillige gift van gemiddeld 800 gulden – voor die tijd een aanzienlijk bedrag – uit de polderkas aan het dorp Castricum en dat gedurende vier jaren.

Slecht onderhoud aan de sloten

Zoals ook al uit keuren uit de jaren 1756 en 1765 bleek, liet het onderhoud aan de sloten veel te wensen over. Ook in 1823 komt in de gemeenteraad uitvoerig de klachten ter sprake van de eigenaren van landerijen, die onder water blijven staan. Dit is rechtstreeks het gevolg van het niet schoonhouden van de slo­ten door de belendende eigenaren, waardoor de afwatering naar de watermolen wordt verhinderd en het water niet kan worden weg gemalen.

In deze raadsvergadering wordt besloten om per jaar een extra schouw te houden. Bij de schouw moet een ieder er dan voor gezorgd hebben, dat de wateringen belendend aan zijn land be­hoorlijk zijn opgemaakt, zijn uitgediept en een voldoende breedte hebben. In mei wordt een schouw gehouden op de wa­teringen grenzend aan de hooilanden; deze wateringen moe­ten minimaal tien voeten hondsboschmaat breed zijn, de modder hieruit komende moet op de walkanten behoorlijk worden geslecht en alle dammen moeten op maaiveldhoogte wor­den gebracht.
In juni wordt een schouw gehouden aan de weilanden en de bos- en zaadlanden; daarbij is naast het heinen (red: schoonmaken en afsteken) van de sloten ook inbegrepen het snoeien van bomen en hagen, grenzend aan de wegen en het verwijderen van ruigte. Deze sloten moeten minimaal zeven voeten hondsboschmaat breed zijn. De derde schouw wordt ge­houden in september en omvat het geheel.

Titel van de eerste keur uitgegeven in 1877 door een zelfstandige waterschap 'de Castricummer polder’.
afb. 6 Titel van de eerste keur uitgegeven in 1877 door een zelfstandige waterschap ‘de Castricummer polder’.

Tijdens de ambtsperiode van burgemeester Jan de Quack ver­schijnt in 1841 een gedrukt reglement: “wegens de Schouwin­gen over vaarten, wateringen, slooten en beken; alsmede de dammen en wegen, de boomen, bosschen en hagen en de wal­len langs de wegen, dijken en paden binnen den polder van de gemeente Castricum en Bakkum.”


Jaarboek 12, pagina 15

Kaart van de Castricummerpolder; in de jaren (negentien) dertig opgemaakt bij een uitvoerig onderzoek naar de afwatering in de polder. In de aangegeven wate­ringen werden op 54 plaatsen de doorstromende water hoeveelheden gemeten.
afb. 7 Kaart van de Castricummerpolder; in de jaren (negentien) dertig opgemaakt bij een uitvoerig onderzoek naar de afwatering in de polder. In de aangegeven wate­ringen werden op 54 plaatsen de doorstromende water hoeveelheden gemeten.

De schouw (beschouwing) geschiedt door of namens burge­meester en wethouders, naast de poldermeesters. Er vinden nu gespreid over de zomer vier schouwen plaats; elke schouw wordt nog gevolgd door twee naschouwingen om na te gaan of er door de belanghebbenden aan hun verplichting is voldaan. Minstens acht dagen van te voren zal de schouw door middel van aanplakbiljetten worden bekend gemaakt. Een ieder die bij de schouw niet naar behoren aan zijn verplichtingen heeft vol­daan, wordt een boete van 30 cent opgelegd; als dat nog niet het geval is bij de eerste en de tweede naschouwing, welke met tussenpozen van acht dagen worden gehouden, dan bedraagt de boete respectievelijk 60 en 260 cent. Daarna wordt op last van het gemeentebestuur voor rekening van de in gebreke gebleven eige­naar of gebruiker van het aangrenzende land het werk aanbesteed.

Theewis Admiraal ligt dwars

Tegen genoemd reglement komt Theeuwis Admiraal, wonende in Limmen en eigenaar van een aantal percelen weiland in Castricum in 1847 in opstand. In een schrijven aan Gedeputeer­de Staten stelt hij:

  • “Dat bij het Reglement het in het algemeen zeer billijke en door de misschien in Noord-Holland eeuwen heugende ge­woonte aangenomen beginsel is opgenomen dat alle eige­naars van landerijen onder anderen zijn belast met het schoonhouden, het reinigen en kroozen der slooten langs hun land loopende, zoodat de slooten tusschen twee belendenden gelegen door ieder hunner voor de helft worden schoongehouden.
  • Dat het gemeentebestuur echter hierop eene uitzondering heeft gemaakt ten eigen behoeve en overal, waar zijn eigen­dom van wegen of dergelijken aan slooten grenzen, die last bij voorschreven Reglement op de belenden de eigenaars heeft geworpen, zoodat daar, waar een landeigenaar het ongeluk heeft de gemeente tot naaste buurman te hebben de sloot niet voor de helft door dien eigenaar ende wederhelft of overzijde door het Gemeentebestuur wordt schoongehouden, maar die sloot geheel ten laste van de eigenaars der belendende lande­rijen is gebragt.
  • Dat de suppliant niet geheel wil ontkennen dat hier en daar soms op gelijke wijze die last aan de landeigenaars is overge­dragen maar dat dan ook overal en altijd de belendende eige­naar die de last van den sloot heeft, het genot heeft van het grasgewas dat aan den publieke weg of op den belendende ge­meentegrond groeit en dus ook als genieter der voordeelen van het overliggend terrein billijker wijze daarvan de lasten draagt; terwijl hij suppliant bovendien eerbiedig vermeent dat zulks dan ook in den regel een gevolg is van een onderlinge overeenkomst tusschen de eigenaars en de respectieve bestu­ren, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend daargesteld.

Jaarboek 12, pagina 16

  • Dat echter het Gemeentebestuur van Castricum voor zich wel de voordeelen wil genieten, maar niet de lasten dragen, de we­gen enz. openlijk of onderhands verpacht, maar de slooten ge­heel ten laste van de eigenaars laat.”

Admiraal kan deze onbillijkheid moeilijk verdragen en heeft dan ook geweigerd het werk uit te voeren aan de andere helft van de sloot, die grenst aan een rijk begroeide binnenweg, eigendom van de gemeente en door haar wordt verpacht. Door deze wei­gering heeft hij een bekeuring gekregen en is vervolgens door de kantonrechter van betaling vrijgesteld, omdat het polderbestuur niet bevoegd was om straffen te stellen. Ondanks deze vrijstelling verzoekt Admiraal in zijn schrijven een herziening van het reglement en wel zodanig dat ook de grondeigendom­ men der gemeente, zowel wegen als landerijen met dezelfde lasten als die van particulieren worden bezwaard.

De Gedeputeerde Staten (G.S.) erkennen in een schrijven aan het gemeentebestuur dat de redenering van de heer Admiraal haar al­leszins gegrond voorkomt; zij wil echter afwachten tot de wet het aan polderbesturen toestaat om straffen te bepalen om daar­na een scheiding tussen polderbelangen en gemeentebelangen door te voeren. In de tussentijd acht zij het raadzaam dat de ge­meente voor het opmaken van de sloot aan haar zijde zelf de nodige zorg draagt.

Het gemeentebestuur gaat hier tegen in. Zij stelt dat het betref­fende artikel van het reglement al sinds 1756 bestaat en destijds door de ambachtsheer van Castricum is bekrachtigd, dat in alle polders in de omtrek als algemene regel geldt, dat gebruikers van land, dat grenst aan wegen, verplicht zijn ook de overzijde te heinen (red: schoonmaken en afsteken). Verder zijn er binnen de gemeente slechts twee wegen, die door de verpachting winstgevend zijn. Aan een van de­ze wegen is het land van de heer Admiraal gelegen (de Zanddijk).
Kennelijk heeft uiteindelijk de heer Admiraal aan het kortste eind getrokken, want in de verordening op het voeren der schouwen uit 1857 lezen we dat alle wateringen, die langs dij­ken, wegen of paden lopen door de schouwplichtigen van de te­genoverliggende landen moeten worden opgemaakt.

Een zelfstandig polderbestuur

Naar aanleiding van enige vragen door de Commissaris des Konings over de benaming van de Castricummer- en Bakkummerpolder constateert burgemeester Rendorp dat de samenstelling van het polderbestuur alhier geheel afwijkt van de gebruikelijke gang van zaken. Na enige discussie is de Raad het er over eens dat er een Bijzonder Reglement van bestuur moet komen, dat in overeenstemming is met het Algemeen Reglement van Bestuur voor de Waterschappen in Noord-Holland.
Op 23 december 1871 wordt bij Koninklijk Besluit het Bijzonder Reg­lement van Bestuur voor de Castricummerpolder goedgekeurd. Een scheiding van gemeentebelangen en polderbelangen is een feit; het waterschap De Castricummerpolder valt nu rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur.

Volgens het nieuwe reglement wordt het polderbestuur ge­vormd door een dagelijks bestuur en een college van hoofdinge­landen. Het dagelijks bestuur bestaat uit drie poldermeesters, waarvan een de voorzitter.
Het college van hoofdingelanden wordt gevormd door vier be­langrijke grondeigenaren uit de polder en heeft tot taak het da­gelijks bestuur te controleren op een zuinig beheer van de financiën.
De poldermeester en een secretaris – penningmeester worden tel­kens voor een periode van drie jaar, de hoofdingelanden voor een periode van vier jaar benoemd. Leden van het polder­bestuur moeten minimaal vijf hectare land in eigendom hebben. Stemgerechtigd zijn de ingelanden, die minimaal 1 hectare land in eigendom hebben. De ingelanden die meer dan 10, 20 of 30 hectare hebben mogen respectievelijk 2, 3 of 4 stemmen uitbrengen bij de verkiezing van een lid van het polderbestuur.
Op 15 mei 1872 worden door de stemgerechtigde ingelanden van de polder de bestuursleden gekozen. Tot voorzitter wordt Cornelis Mooij, tot poldermeester worden Arie van der Park en Wulbert van Weenen gekozen; hoofdingelanden worden Maar­ ten Duijn, Jacob en Gerrit Brakenhoff en Frans Glorie. Jacob Kuijs is benoemd tot secretaris – penningmeester.

afb. 8 Aan de achterkant van het gemaal bij de in gebruik name van de nieuwe ruwoliemotor in 1934, het was het einde van het stoom­gemaal.
afb. 8 Aan de achterkant van het gemaal bij de in gebruik name van de nieuwe ruwoliemotor in 1934, het was het einde van het stoom­gemaal; van links naar rechts J. van den Boogaard, G. Louter, J. Dam, J. Bijman, J. van der Park, L. Schermer, G. Veldt, C. Spaansen en 2 onbeken­den.

Functionarissen van de Castricummerpolder

In de onderstaande lijst zijn de personen genoemd, die vanaf het begin in 1872 tot het einde van 1976 een functie bekleedden voor de Castricummerpolder; het jaartal voor de naam geeft het jaar der benoeming aan:

Voorzitter:
1872 Cornelis Mooij
1876 Jacob Pzn Kuijs
1915 Cornelis P. Spaansen
1919 Franciscus Schut
1927 Cornelis Poel
1933 Cornelis P. Spaansen
1962 Johannes Dam senior
1969 Johannes G.S. Schermer

Secretaris-penningmeester:
1872 Jacob Pzn Kuijs
1875 Adrianus Dekker
1878 Dirk Groen
1883 Bernardus A. Theissling
1922 Gerrit Louter
1947 Gerardus Louter
1975 Cornelis G.M. Louter

Molenaar/machinist:
1848 Arie Mooij
1878 Engel Mooij
1884 Klaas Ooijevaar
1932 Klaas Ooijevaar junior
1947 Cornelis Deijle
1962 Johannes P.C. Dam

Bode:
1872 Cornelis Bakker
1882 Klaas Stuifbergen
1914 Lambertus Stuifbergen
1940 Guurtje Stuifbergen

Hier worden niet de gekozen poldermeesters en hoofdingelan­den genoemd, omdat deze lange lijst te veel ruimte zou vergen.


Jaarboek 12, pagina 17

Veranderingen in het reglement van bestuur

Op het oorspronkelijk ‘Bijzonder Reglement van Bestuur voor de Castricummerpolder’ komen door de tientallen jaren heen verschillende wijzigingen, die telkens door de Provinciale Staten worden besloten en vervolgens bij Koninklijk Besluit worden goedgekeurd. Vergelijken we bijvoorbeeld het reglement van bestuur van 1964 met dat van 1871 dan zijn de verschillen be­trekkelijk gering: om lid van het bestuur te kunnen zijn, is nu het bezit van 1 hectare land voldoende of het bezit van be­bouwd eigendom, waarvoor men een omslag betaalt minstens gelijk aan de omslag voor 1 ha. onbebouwd. Op dezelfde basis heeft men nu stemrecht; men heeft niet meer stemmen bij gro­ter grondbezit.

Een jaar Castricummerpolder

Om enig idee te geven van de activiteiten van het polderbestuur is het wel en wee gedurende een jaar uit het archief van de pol­der gelicht; gekozen is voor het jaar 1889 – nu honderd jaar gele­den. Elk jaar is er een terugkerend aantal onderwerpen, waarmee het polderbestuur zich dient bezig te houden. Om er enkele te noemen:

  • de reparaties aan de molen, salaris en onkosten van de mole­naar
  • verpachting van viswater en van grasgewas op wegen en dij­ken
  • onderhoud van wegen, uitdiepen van vaarten, dempen van sloten
  • zaken betreffende duikers, pompen, het gemaal; herstellen van schoeiingen
  • vaststelling, bekendmaking en uitvoering van de schouwen
  • vaststelling van de begroting, financiële administratie
  • inning van polderlasten en omslag onderhoud St. Aagtendijk/
    zeeweringen (deze werden door het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier bij haar oprichting in 1919 overgenomen)
  • verkiezing van bestuursleden

 
In het jaar 1889 zijn er 106 ingelanden, die stemgerechtigd zijn, ofwel een grondbezit hebben van minstens één hectare. Lid van het bestuur mogen de ingelanden zijn met een grondbezit van meer dan vijf hectare; in 1889 zijn daartoe 47 personen gerech­tigd. De onderstaande lijst geeft de namen van de personen of instellingen met in dat jaar meer dan 15 hectare land in de Castricummerpolder in bezit:

Detail van het schild op de in 1896 gebouwde molen 'De Dog.’
afb. 9 Detail van het schild op de in 1896 gebouwde molen ‘De Dog.’
  1. M.J. Deutz, douairière van D.F. Gevers, woonplaats Oegstgeest, grootte bezit 56,8 hectare
  2. Rooms Katholieke Kerk, woonplaats Castricum, grootte bezit 36,7 hectare
  3. Jacob Pzn. Kuijs, woonplaats Castricum, grootte bezit 35,4 hectare
  4. Weduwe van Wulbert van Weenen, woonplaats Castricum, grootte bezit 32,4 hectare
  5. Jacob Brakenhoff, woonplaats Nijmegen, grootte bezit 30,7 hectare
  6. Pietertje Vennik, weduwe van J. Muijs, woonplaats Castricum
  7. Wulbert Melker, woonplaats Castricum, grootte bezit 28,7 hectare
  8. Adriaan Laan, woonplaats Wormerveer, grootte bezit 26,6 hectare
  9. Mari P.Th. Previnaire, woonplaats Haarlem, grootte bezit 25,5 hectare
  10. Jacob Czn. Kuijs, woonplaats Castricum, grootte bezit 24,4 hectare
  11. Pieter van der Park, woonplaats Castricum, grootte bezit 21,1 hectare
  12. Willem Groot, woonplaats Castricum, grootte bezit 21,0 hectare
  13. Arie Asjes, woonplaats Castricum, grootte bezit 21,0 hectare
  14. Algemene Armen, woonplaats Castricum, grootte bezit 20,3 hectare
  15. Frans Glorie, woonplaats Castricum, grootte bezit 19,9 hectare
  16. Arie van der Park, woonplaats Castricum, grootte bezit 19,6 hectare
  17. Gerrit Brakenhoff, woonplaats Castricum, grootte bezit 17,6 hectare
  18. Jan Sz Prins, woonplaats Wormerveer, grootte bezit 17,3 hectare
  19. Jan Jz. Schermer, woonplaats Castricum, grootte bezit 16,9 hectare
  20. Gerrit Albrink, woonplaats Uitgeest, grootte bezit 15,8 hectare
  21. Cornelis Spaansen, woonplaats Castricum, grootte bezit 15,4 hectare

 
In het jaar 1889 bestaat het polderbestuur uit Jacob Pzn. Kuijs als voorzitter, S. Louter en A. van der Park als poldermeesters en A. Asjes, P. van der Park, J. Schuijt en Jb. Veldt als hoofdingelan­den. In dit jaar wordt zeven keer vergaderd in de Rustende Ja­ger.
Het jaarlijks financiële overzicht geeft eveneens een indruk van de omvang van het beheer van de Castricummerpolder. In 1889 is de omslag 1,75 gulden per hectare (in 1989 is dit bedrag gestegen tot 124 gulden); deze omslag wordt geheven over 929 hectare, zijnde de oorspronkelijke grootte van de polder uitgebreid met 39 hectare van afgegraven duinvlakten (de Zanderij). Verder werd 0,25 gulden per hectare geheven ten behoeve van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen voor de kosten van het beheer van de Schermerboezem.

De belangrijkste inkomsten in 1889 zijn:

  • bovengenoemde omslagen 1.863 gulden
  • huur van jacht en viswater 61 gulden
  • pacht van grasgewas van dijken en wegen 122 gulden

 
De belangrijkste uitgaven in 1889 zijn:

  • onderhoud aan de molen 890 gulden
  • aan wegen 25 gulden
  • aan duikers, schoeiingen, bruggen 178 gulden
  • heinwerk aan tochten, vaarten, sloten 810 gulden
  • heinwerk aan de Kerkedijken (de helft ten laste van de Nederlands hervormde kerk) 42 gulden
  • kosten aan Uitwaterende Sluizen 195 gulden
  • Noorder IJ en Zeedijk 612 gulden
  • St. Aagtendijk 29 gulden
  • administratie en huishoudelijke kosten 147 gulden
  • aan salarissen / gaarloon (loon voor iemand die geld vergaart of int voor een instantie) / presentiegeld:
    – voorzitter 30 gulden
    – poldermeesters 40 gulden
    – secretaris – penningmeester 75 gulden
    – hoofdingelanden 24 gulden
    – molenaar 170 gulden
    – bode 20 gulden
afb. 10 Het hart van de waterhuishouding van de Castricummerpolder: de molenaarswoning, het hoofdgemaal en de molen 'De Dog'.
afb. 10 Het hart van de waterhuishouding van de Castricummerpolder: de molenaarswoning, het hoofdgemaal en de molen ‘De Dog’.

De Dogmolen

Zoals eerder vermeld is onbekend wanneer de oudste Dogmo­len is gebouwd; dit zal vermoedelijk omstreeks 1600 zijn ge­weest. In 1613 zijn de vaarten verbreed om het water bij de Dogmolen beter te doen toestromen. Op een kaart uit het begin van de 17e eeuw staat de Castricummermolen reeds aangege­ven (zie afb. 2).
Van wat minder lang geleden zijn nog bewaard gebleven een or­donnantie of voorschrift uit 1768 waaraan de molenaar zich moet houden. Volgens deze ordonnantie moet de molenaar:


Jaarboek 12, pagina 18

“0p zyn Molen wel te passen en dezelve te Zeylen (by nagt ofte by dag) met bequamen windt, wanneer andere Molens kunnen malen, en niet uytslaen ofte ophouden zo lange zy dienst met malen kan doen.”
Vele voorschriften volgen over het onderhoud aan de molen, het schoonhouden van molen en molenwerf, het omgaan met vuur enzovoorts. De overtreding van een voorschrift wordt met een aantal stuivers of voor ernstige gevallen met enkele guldens be­boet. Dit lijkt tegenwoordig niet veel, maar toen was twee gul­den al meer dan een weekloon.
De boeten komen voor elk een derde aan de Schout, aan de mo­lenmeesters en aan de Armen van Castricum.

Peilmaling

De Castricummer molen hoort tot het seindistrict van de Zuidschermer Middenmolens. Een systeem van seinen maakt deel uit van de zogeheten peilmaling, die in 1795 is ingevoerd. Door de vele droogmakerijen en inpolderingen is de boezem in het centrale deel van Noord-Holland zeer beperkt geworden. In dro­ge zomers is er geen water genoeg en in regenrijke jaargetijden komt het voor dat hoge ebstanden van de zee het spuien van de boezem onmogelijk maken en overstromingen op de binnenlan­ den dikwijls het gevolg zijn. Door invoering van de peilmaling komt een einde aan het onbelemmerd uitmalen en wordt zelfs op gezette tijden water ingelaten.
Dit betekent dat alle op de Schermerboezem uitslaande water­ molens – destijds 163 in getal – zullen stilstaan, zodra het water de hoogte van Amsterdams Peil heeft bereikt. Dit peil werd afge­ lezen bij een molen van de Starnmeer te Spijkerboor; overdag wordt het sein doorgegeven door het hijsen van een blauwe vlag, ’s nachts door het ontsteken van een lantaarn in de sein­ mast.

Van schepradmolen naar vijzelmolen

De Castricummer molen, die in 1864 reeds de naam ‘de Dog’ draagt, is een schepradmolen. Het scheprad heeft een middellijn van 6 meter, de schoepbreedte is 46 centimeter; de vlucht van de molen is 26 meter.
Op 17 februari 1876 is er een voorstel in het dagelijks bestuur van de polder om de Dogmolen tot een vijzelmolen om te bouwen. De capaciteit van een vijzel is veel groter dan van een scheprad; de middellijn van de vijzel wordt 2,12 meter. Vanwege de hoge investe­ring van bijna 11.000 gulden wordt een algemene stemming ge­houden onder alle ingelanden; het voorstel wordt ondersteund. Klaas Bakker, timmerman en molenmaker uit Castricum, wordt de ombouw van de molen gegund voor een bedrag van 9.945 gulden. Voor dit bedrag worden ook woonvertrekken met 3 bedsteden, een schoorsteen en een kelder in de molen gemaakt.

In 1878 volgen opnieuw hoge kosten: de molen heeft beide roe­den afgegooid en ook de as is gebroken. De oude molenaar, die niet geheel is vrij te pleiten, krijgt ontslag. Het voorstel van het polderbestuur om een ijzeren roede te kopen wordt aangeno­men. Al in 1858 werd door verscheidene ingelanden geklaagd, dat watermolenaar A. Mooij zijn zaakjes slecht behartigde. De molenaar moest op 1 september 1858 in de raadsvergadering verschij­nen, waarbij hem zijn verzuim werd voorgehouden; hij kreeg twee maanden de tijd om alsnog aan zijn verplichtingen te vol­doen.

Molenaar Klaas Ooijevaar

Het jaar 1895 is een rampjaar; op 6 december gaat na blikseminslag de molen door brand verloren. Bij de brand komen de 11-jarige Anna en de 3-jarige Cornelia Ooijevaar – kinderen van molenaar Klaas Ooijevaar – om het leven. In dezelfde nacht gaat de nabij­ gelegen molen in de Dorregeesterpolder in vlammen op; daar­ bij vindt de 13-jarige Anna Deijle, dochter van molenaar Cornelis Deijle de dood.
De familie Ooijevaar is vele jaren molenaar op ‘De Dog’. In 1884 komt Klaas Ooijevaar, eerder woonachtig in Heerhugowaard en gehuwd met de Castricumse Apollonia Nijman op de Dog wo­nen. De oude Klaas was hier niet minder dan 48 jaar molenaar; op latere leeftijd werd hij hierbij geholpen door zijn zoon Klaas, die hem na zijn overlijden in 1932 opvolgde. Klaas junior bleef mole­naar en machinist tot aan zijn pensionering in 1947. Het eerste gedeelte van de Ziendijk vanaf De Dog wordt nu nog het Ooijevaarsdijkje genoemd en herinnert ons nog aan de molenaarsfamilie, die zo lang de Castricummerpolder heeft gediend.

Overzicht van de waterlopen bij de molen en het gemaal en de ligging van de 'Valbrug'.
afb. 11 Overzicht van de waterlopen bij de molen en het gemaal en de ligging van de ‘Valbrug’.

Jaarboek 12, pagina 19

Een oude foto van de molen uit de periode van het stoomgemaal (1892 - 1934), waarop rechts nog de schoorsteen van de stoomke­tel is te zien.
afb. 12 Een oude foto van de molen uit de periode van het stoomgemaal (1892 – 1934), waarop rechts nog de schoorsteen van de stoomke­tel is te zien.

De huidige molen

De huidige molen ‘De Dog’ is een achtkante bovenkruier en is gebouwd in 1896 naar het ontwerp van de Zaanse molenmaker Vredenduin door de firma Zijthoff uit Deventer voor 8.730 gul­den. Het achtkant is gemaakt van grenenhout; het wiekenkruis bestaat uit twee ijzeren roeden met een vlucht van 26 meter. Gelijk­ tijdig met de nieuwe molen is ernaast een molenaarswoning ge­bouwd; de nieuwe molen is nooit bewoond geweest. De Dog is uitgerust met een vijzel (diameter 2,11 meter), waarvan de balk van hout is maar de beschoeping van geklonken ijzer is gemaakt; deze constructie kwam vroeger meer voor, maar is nu nergens meer in een andere molen in Noord-Holland aanwezig. De vijzel heeft een opvoerhoogte van 85 centimeter; de molen kan maximaal 80 kubieke meter water per uur wegmalen. De molen wordt regelmatig voor de bemaling gebruikt. In de laatste wereldoorlog deed ‘de Dog’ nog op geïmproviseerde wijze dienst als meelmolen.
De laatste restauratie van de molen vond plaats in 1963 en is uit­ gevoerd voor 28.000 gulden door molenmaker Poland uit Heerhugowaard.

De huidige molen 'De Dog' te Uitgeest.
De huidige molen ‘De Dog’ aan de Geesterweg 22 in Uitgeest. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Door uitbreiding van de bebouwing van Uitgeest wordt de land­schappelijke betekenis en de vrije windvang van de molen steeds minder. Volgens het oude windrecht van de molen is be­paald dat een strook van 200 meter rondom de molen onbe­bouwd en onbeplant dient te blijven. Dit recht heeft nog in 1986 geleid tot een rechtszaak tussen de gemeente Uitgeest en het wa­terschap vanwege de aantasting van dit windrecht door de ge­meente Uitgeest met haar uitbreidingsplan.
In 1986 stelt de rechter het waterschap in het gelijk en is de ge­meente genoodzaakt haar bouwplannen te wijzigen.

Een stoomgemaal

Aan het einde van de 19e eeuw bestaan er ter versterking van de bemaling plannen voor de bouw van een stoomgemaal, tel­kens worstelt het polderbestuur met de hoge investerings­kosten. In de poldervergadering van 25 oktober 1892 is er een meerderheid voor de bouw, mits deze het bedrag van 20.000 gulden niet overschrijdt. De installatie bestaat onder andere uit een stoom­machine van 16 paardenkracht (pk), een stoomketel, twee conische tandwielen en een ijzeren vijzel, die een middellijn heeft van 1,55 meter.
Het ketelgebouw met machinekamer moet 9,5 meter lang en 6,3 meter breed worden; na goedkeuring door G.S. worden de plannen uit­gevoerd. De Uitgeester aannemer N. Potveer wordt voor 4.105 gulden de bouw gegund van het ketelgebouw.

Het gemaal bleef tot 1934 op stoom draaien. Omdat de 18 meter hoge schoorsteen aanzienlijk moest worden gerepareerd en de stoomketel moest worden vervangen viel het besluit om een Kromhout ruwoliemotor te plaatsen. De motor, die niet aan zijn verwachtingen voldeed, werd in 1940 door Kromhout vervangen door een 3 cilinder ruwoliemotor met een vermogen van 54 pk. In 1965 wordt deze zware en veel onderhoud vergende motor buiten bedrijf gesteld en is een nieuwe elektromotor geïnstal­leerd. De oliemotor was nog tot 1988 in het bemalingsgebouwtje te bezichtigen. In dat jaar is jammer genoeg het gebouwtje gesloopt; de bemaling wordt nu verzorgd door een moderne pompunit (zie afb. 19).

Het polderbestuur voor het gemaal bij de in gebruik name van de nieuwe elektromotor in 1965.
afb. 13 Het polderbestuur voor het gemaal bij de in gebruik name van de nieuwe elektromotor in 1965. Van links naar rechts A. van der Lee, J.G.S. Schermer, N. Brandjes, C. Poel, J. Dam, N. Veldt en G. Louter.

De waterhuishouding binnen de Castricummerpolder

Binnen de Castricummerpolder is er nog vrij veel hoogtever­schil met het gevolg dat bepaalde gebieden last van droogte on­dervinden, terwijl elders in de polder op dat moment overlast van het water wordt ondervonden. Het waterpeil in de polder was zodanig gekozen dat de wateroverlast werd beperkt; in de hogere gebieden was er dan ook regelmatig sprake van droogte. Al in 1877 richten enkele ingelanden het verzoek aan het pol­derbestuur om een of twee molentjes voor opmaling te mogen plaatsen. Er wordt besloten om een molentje te plaatsen aan de Eerste Groenelaan. De kosten van het molentje bedragen 200 gulden; in 1885 wordt een 2e molentje opgesteld. In de sloten worden tevens stuwdammetjes geplaatst om het water op te houden; schuiven in deze dammetjes worden in de regenachtige perioden opengezet. In de lagere gebieden worden kleine windmolentjes geplaatst om het water weg te malen. Daarmee was de waterhuishouding verbeterd maar nog verre van ideaal.


Jaarboek 12, pagina 20

Vooral in langdurige droge perioden daalt het waterpeil ten ge­volge van verdamping en assimilatie. Door inlaten van water uit het Uitgeestermeer bij de molen “De Dog” kan dit euvel voor zover het de laag gelegen polderdelen betreft worden opgehe­ven. Voor de ver van dit inlaatpunt gelegen hogere poldergedeelten (tegen de duinkant) gaat dit niet op. Toen de ondergrondse aanvoer uit het duingebied ten gevolge van de drinkwaterwinning steeds minder werd, werd in de jaren (negentien) twintig door het bestuur van de Castricummerpolder besloten tot de bouw van een ‘grondwater-opmaalinstallatie’.

Het pompgebouwtje aan de Cieweg nabij het kerkhof.
afb. 14 Het pompgebouwtje aan de Cieweg nabij het kerkhof.

In 1922 wordt aldus een pompgebouwtje met een pompcapaciteit van 150 kubieke meter per uur geplaatst in de sloot langs de Korte Cie­weg. Ook dit is nog niet voldoende. In 1929 geven Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in een schrijven aan het polder­ bestuur te kennen dat de waterstand niet bevredigend geregeld kan worden: “teneinde de in het noordwestelijk poldergedeelte gelegen hoge gronden (gemiddelde hoogteligging 0,10 meter boven NAP) in droge tijdvakken van water te voorzien moet de wa­terstand in het zuidoostelijk gebied door inlating zo hoog wor­den opgezet dat de in dat gedeelte gelegen lage terreinen (gemiddelde hoogteligging 0,60 meter onder NAP) wateroverlast ondervinden.”
In dat jaar verleent G.S. goedkeuring aan de bouw van een pompgebouwtje voor opmaling aan de Tweede Groenelaan en een aan de Oude Haarlemmerweg.

Hierop is de plaats van het pompgebouwtje beter te onderschei­den; het staat nog middenin de weilanden; onder de Nuhout van der Veenstraat, rechtsmidden de boerderij van C. Poel.
afb. 15 Hierop is de plaats van het pompgebouwtje beter te onderschei­den; het staat nog middenin de weilanden; onder de Nuhout van der Veenstraat, rechtsmidden de boerderij van C. Poel.

Deze pompgebouwtjes worden 2,5 meter hoog bij 1,5 meter inwendig in het vierkant. Op de vloer op 1 meter onder het maaiveld is een elektromotor van 10 ppardenkrachten met een centrifugaalpomp opgesteld. Het water wordt opgepompt uit geslagen bronnen van 40 meter diepte. Inmiddels zijn de 3 pompgebouwtjes verdwenen. Het gebouwtje aan de Korte Cieweg is al vrij gauw verplaatst naar de Cieweg even voorbij het kerkhof (zie afb. 14, 15); in verband met de uit­breiding nabij De Boogaert is dit gebouwtje nog eens verplaatst naar de groenstrook langs de Dr. de Jonghweg (zie afb. 16); in 1983 zijn de pompgebouwtjes gesloopt.

Het pompgebouwtje aan de Cieweg nabij de Dr. de Jonghweg is in 1983 afgebroken.
afb. 16 Het pompgebouwtje aan de Cieweg nabij de Dr. de Jonghweg is in 1983 afgebroken.

De huidige binnenbemaling wordt gerealiseerd door zeer com­pacte elektrisch aangedreven vijzels; de motor wordt automa­tisch aan of afgeschakeld afhankelijk van de waterstand. Het geheel is ondergebracht in een metalen behuizing. Deze kleine vijzelgemaaltjes zijn nu opgesteld nabij het volkstuincomplex aan de Breedeweg en in plan Kooiweg Noord; de laatste om wa­ter uit de Schulpvaart (Groot Limmerpolder) te pompen ter doorspoeling van de vijvers in de woongebieden. Nadat het pompgebouwtje aan de Oud Haarlemmerweg is gesloopt, zijn door ‘Het Lange Rond’ in de bronbuizen onderwaterpompen ge­hangen, waarmee grondwater wordt opgepompt. Alleen een putdeksel en een stoomkast geven de plaats aan waar het ge­maal zich bevindt.

Het beheer van de wegen

De aanleg en het onderhoud aan de wegen en dijken in de pol­der was een van de taken van het polderbestuur. Deze taak stamt al van eeuwen geleden toen de polders werden gevormd en belanghebbende eigenaren de handen ineen hebben gesla­gen voor de aanleg en het onderhoud van de wegen die uitslui­tend dienden voor het verkeer en de bedrijven in de polder. Naarmate de wegen meer voor algemeen gebruik dienden, kwamen de onderhoudskosten meer ten laste van de gemeentelijke of provinciale overheid. Het huidige wegen- en dijkenpatroon in het Castricumse polderlandschap is al vele eeuwen oud. Als een van de laatste werd in 1783 het Castricummerweggetje vanaf het witte bruggetje tot Uitgeest aangelegd. Ingrijpende veranderingen in het nu nog resterende polderlandschap zijn geweest de aanleg van de spoorlijn in 1866 en van de provincia­le weg Limmen – Uitgeest in 1932.
Volgens een legger der wegen, die is opgemaakt in 1943, heeft de Castricummerpolder de onderhoudsplicht van de Polderdijk, de Uitgeesterweg en de Brakersweg; de Nedeerlands hervormde kerk van de Korendijk en de Cieweg, enkele particulieren van de Kerkedijk en de Bogaardsdijk en de gemeente Castricum van alle overige wegen en dijken.


Jaarboek 12, pagina 21

Reeds honderden jaren geleden zijn in oude akten afspraken vastgelegd over het onderhoud; al in 1610 sluiten de regenten van Uitgeest en Castricum een overeenkomst betreffende een ophaalbrug over de uitwateringssloot van de Castricummerpolder bij de Castricummer watermolen. Over deze brug – de Val­brug geheten – liep de weg van Uitgeest naar Limmen en Akersloot.
De brug, die in 1610 onbruikbaar en vervallen is, wordt op geza­menlijke kosten van Castricum en Uitgeest hersteld en in het ver­volg onderhouden. Tussen de molen en de brug lag de sluis, die vanuit het binnenwater van de Castricummerpolder toegang gaf tot het Alkmaardermeer; een goede waterverbinding via sluis en ophaalbrug was voor de Castricummers van groot belang, omdat de weg te land vaak onbegaanbaar was. Daarom ook was Castricum best bereid om de helft te betalen aan een ophaal­ brug, die uiteraard duurder was dan een vaste brug.

Bij een grootscheepse verbetering van de weg van Limmen over Uitgeest naar Assum in 1850 (toen de hoofdverbinding Alkmaar – Zaanstreek, die aansloot op de in 1847 gereedgekomen Zaanlandse Communicatieweg) wordt de Valbrug met één meter ver­breed. Ook nu is er een strijd tussen de gemeente Uitgeest en de Castricummerpolder over de betaling van de kosten. Het pol­derbestuur erkende wel dat het metselwerk van de brug slecht was, doch meende dat dit nog jaren mee had gekund, indien de nieuwe weg er niet was gekomen. Aangezien de polder de door­ vaart richting Uitgeester- en Alkmaardermeer op hoge prijs stel­de, werd besloten om 200 gulden bij te dragen; het onderhoud zou weer voor rekening van de polder komen.
In september 1886 zijn er plannen tot de bouw van een vaste brug over de uitwateringstocht met de aanleg van verdedigingswer­ken met aarden wallen, gebouwen en grachten voor militaire doeleinden.

Het nieuwe gemaal naast de molenaarswoning is in 1988 in ge­bruik genomen en is voorzien van twee vijzelpompinstallaties.
afb. 17 Het nieuwe gemaal naast de molenaarswoning is in 1988 in ge­bruik genomen en is voorzien van twee vijzelpompinstallaties.

Einde van het waterschap ‘de Castricummerpolder’

Na uitvoerige voorbereidingen valt op 13 september 1976 het besluit in de Provinciale Staten om uit een oogpunt van efficiënter be­heer en bestuur in totaal 37 waterschappen variërend van 100 tot 5.000 hectare ingaande 1 januari 1977 samen te voegen tot het waterschap Het Lange Rond.

Het Lange Rond – met een totale oppervlakte van ruim 30.000 hectare – wordt verdeeld in vier waterschapsafdelingen en in acht kiesdistricten; de Castricummerpolder nu ter grootte van 998 hectare, valt in de tweede afdeling genaamd Midden Kennemerland (7.494 hectare) en in het vierde kiesdistrict. Met ingang van dezelfde datum worden de besturen van de 37 waterschappen opgeheven; de voorzitters krijgen een functie als hoofdingeland in het nieuwe bestuur.
Dit einde wordt officieel nog bekrachtigd bij besluit van Gedepu­teerde Staten van 23 januari 1979, waarbij het bestuur van de Castricummerpolder bestaande uit de heren J.G.S. Schermer, J.C. Twisk, N. Brandjes en C.G.M. Louter, respectievelijk voorzitter, bestuursleden en secretaris – penningmeester décharge wordt verleent ter zake van hun beheer.

Het waterschap 'Het Lange Rond' met zijn vier afdelingen.
afb. 18 Het waterschap ‘Het Lange Rond’ met zijn vier afdelingen.

De ruilverkaveling van de Castricummerpolder

In 1986 is de ruilverkaveling Limmen – Heiloo (waarin de Castri­cummerpolder is opgenomen) in stemming gebracht en aange­nomen.
Visueel zal er door deze ruilverkaveling in de Castricummerpol­der betrekkelijk weinig veranderen, omdat de structuur van de hoofdwaterlopen en de peilen daarin hetzelfde blijven. Alleen zal na de toedeling wel worden toegestaan, dat er enkele tussensloten worden gedempt. De belangrijkste werken in de Castricummerpolder zijn het vervangen van het oude hoofdge­maal naast de molen ‘De Dog’ door een modern gemaal en het plaatsen van twee onderbemalingen in de lage drassige delen van de polder ter weerzijden van de provinciale weg Limmen – Uitgeest. In deze gebieden zal – om rendabel agrarisch gebruik mogelijk te maken – door deze onderbemalingen een lager peil dan in de rest van de polder kunnen worden onderhouden van maximaal 0,47 m. Volledigheidshalve wordt vermeld dat het rond de Nespolder gelegen lage land in de Groot Limmerpolder ook zal worden bemalen door de nieuwe oostelijke onderbemaling in de Castricummmerpolder.


Jaarboek 12, pagina 22

Het nieuwe hoofdgemaal is in september 1988 in gebruik geno­men; het is voorzien van twee vijzelpomp-installaties met elk een capaciteit van 52,5 kubieke meter per minuut (zie afb. 17). Omdat het polderpeil bij het hoofdgemaal onveranderd blijft (streefpeil 0,83 meter N.A.P.), kan de molen ‘De Dog’ in noodgevallen als bij een energiecrisis of bij stroomuitval blijven functioneren als windbemaling.

Het laatste polderbestuur uit 1976.
afb. 19 Het laatste polderbestuur uit 1976; van links naar rechts zittend het dagelijks bestuur bestaande uit de poldermeesters N. Brandjes en J.C. Twisk, voorzitter J.G.S. Schermer en secretaris. penningmeester C.G.M. Louter; staand de hoofdingelanden H.M. Veldt, N. Veldt, P. Dam, Th.J.N. Groen, C.L. Beentjes, molenaar J. Dam en oud-secretaris G.Louter.

Einde van de huidige verkaveling

Ook al zal de structuur van de hoofdwaterlopen niet worden veranderd, toch zal de huidige verkaveling, die al zeer vele eeu­wen bestaat en in belangrijke mate op natuurlijke wijze is ontstaan, grotendeels gaan verdwijnen. Een verkaveling, die de Castricummerpolder in enkele honderden percelen weiland ver­deelde; waar elk perceel werd begrensd door veelal kleine slootjes en was voorzien van een naam, die in vroeger eeuwen aan het perceel was toegekend. Deze ‘veldnamen’ werden vroeger bij de verkoop van de percelen door Schout en Schepenen in de oude akten vermeld, inclusief de namen van de eigenaren van de belendende percelen om de plaats van het verkochte land aan te duiden (het kadaster werd pas in 1832 opgericht); ze wor­den tot heden ten dage door de gebruikers van de weilanden in de dagelijkse omgang gebruikt. Met het verdwijnen van de kavelsloten, het samenvoegen van verscheidene percelen en het opsplitsen in andere grotere percelen zal de oorspronkelijke ka­vels niet meer te herkennen zijn en zullen de veldnamen in de vergetelheid raken. Een lijst van honderden veldnamen uit de Castricummerpolder (kadaster sectie C) is opgenomen in het 9 jaarboekje.
Na uitvoering van de in het kader van deze ruilverkaveling uit te voeren verbeteringswerken mag wel worden verwacht, dat de waterhuishouding van de Castricummerpolder tot ver in de twintigste eeuw onveranderd zal blijven.

S.P.A. Zuurbier

Literatuur/Bronnen:

  1. Archief van de Castricummerpolder; streekarchief te Alk­maar.
  2. Keuren van Castricum: Oud Archief Castricum; streekarchief te Alkmaar.
  3. Het Groot previlegie en hantvest boeck van Kennemerlandt en Kennemer-gevolgh enzovoorts; W. Lams Gzn, Amsterdam 1664.
  4. De Zeeweringen en Waterschappen van Noord-Holland; D. Kooiman, Alphen aan de Rijn, 1936.
  5. Het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland, 1544 -1944; Mr. J. Belonje, Wormerveer, 1945.
  6. Wie water deert: Het Hoogheemraadschap van de Uitwate­rende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland 1544-1969; J.J. Schilstra, Wormerveer, 1969.
  7. Requiem voor een polder: Uitgeester-Heemskerkerbroek; Wentink T. Dzn, 1976.
  8. Het molenrijk Uitgeest – uit de geschiedenis van een dorp door J.C. Krom; Uitgeest 1980.
  9. Molens in Noord-Holland: inventarisatie van het Noordhollands molenbezit; Amsterdam, 1981.
  10. Informatie verkregen van de heren J.P.C. Dam, P. Klompma­ker, C.G.M. Louter, J.G.S Schermer en G.J. van Wijk.

19 oktober 2020

De strijd tegen het water (Jaarboek 09 1986 pg 8-11)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 9, pagina 8

De strijd tegen het water

De Zanddijk is het verlengde van de Duinweg en sluit aan op de Westerweg in Limmen. De Zanddijk wordt beschouwd als een van de eerste dijken in Midden-Kennemerland die diende ter beperking van de wateroverlast. De Zanddijk vormde een afdamming van de lage gronden tussen de binnenduinrand en de strandwal Alkmaar-Limmen.
De Zanddijk is het verlengde van de Duinweg en sluit aan op de Westerweg in Limmen. De Zanddijk wordt beschouwd als een van de eerste dijken in Midden-Kennemerland die diende ter beperking van de wateroverlast. De Zanddijk vormde een afdamming van de lage gronden tussen de binnenduinrand en de strandwal Alkmaar-Limmen. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Inleiding

De Romeinse geschiedschrijver Plinius schrijft na zijn reis door Oost-Friesland: „Wij hebben nu in het noorden volksstammen der Chauken gezien. Daar stort de oceaan zich met twee tussenpozen des daags en des nachts (eb en vloed) door een geweldige stroom over een onmetelijk land uit, zodat men bij deze eeuwige strijd in de gang der natuur twijfelt of de bodem tot de aarde of tot de zee behoort. Daar bewoont een armzalig volk hoge heuvels, door hen met de hand opgeworpen hoogten tot op uit ervaring bekende peil van de hoogste vloed en daarop hebben zij hun hutten gebouwd. Zij lijken op zeevarenden als het water de omgeving bedekt, echter op schipbreukelingen als de wateren teruggeweken zijn.”

Hij is de enige ooggetuige, die uit een periode in de eerste eeuwen van onze jaartelling een beschrijving achterlaat van de laaggelegen landen aan de zee, die onder de directe invloed van de getijden stonden.
De waarnemingen in Friesland gedaan, zijn tot zekere hoogte ook toepasbaar op de barbaarse omstandigheden, die ook mogelijk in Noord-Holland heersten.

Dit artikel tracht een beeld te geven van de strijd tegen het water in Kennemerland en de situatie in Castricum.

Voorgeschiedenis

Kennemerland bestaat in de Romeinse tijd uit strandwallen met in de vlakten daartussen waterlopen, die in open verbinding met de zee staan.
Na de verzanding van deze zeearmen wordt door een langzaam groeiproces ons landschap op natuurlijke wijze gevormd. De invloed op de vorming door menselijk ingrijpen zal pas in een veel later stadium gebeuren.
Door afsluiting van de zeearmen wordt de natuurlijke afwatering van de rivieren op de zee geblokkeerd, waardoor zich tussen de strandwallen veengroei gaat ontwikkelen. Het gebied tussen Friesland en Holland is een aaneengesloten veengebied. Een dan nog klein meer – het Flevomeer – heeft verbinding met de wadden door een smalle stroomgeul de Almere. Eerst in de Middeleeuwen zal de Zuiderzee zich hieruit vormen. Het veen is als gevolg van de ontginningen aan inklinking onderhevig. Het ontstane laaggelegen land wordt daardoor een prooi van het opstuwende water bij stormvloeden. Van het kwetsbare veen worden grote oppervlakten weggeslagen. In de 7e eeuw ontstaat door stormvloeden het Marsdiep, waarmee de waddeneilanden van het vaste land worden gescheiden. Dit vormt ook de inleiding tot de vorming van de Zuiderzee, door opeenvolging van hevige stormrampen in de 12e eeuw is de definitieve vorming van het grote binnenmeer een feit. In dezelfde periode vindt een doorbraak plaats van de Zijpe tussen Petten en Callantsoog. Het stroompje de Rekere wordt als gevolg daarvan een getijdengeul, dat de grens zal vormen tussen West Friesland en Kennemerland. Kennemerland wordt nu door zowel water uit het noorden als het zuid-oosten bedreigd.

Ontginningen

In de lager gelegen gebieden blijft – na afsluiting van de zeearmen door verzanding – water staan. Over een periode van vele eeuwen vindt de veenvorming hier plaats. De drassige gebieden vormen zich langzamerhand tot plassen. Zo zijn de Egmonder- en Bergermeren ontstaan.
Uit de schriftelijke overleveringen van de abdij van Egmond de Fontes Egmundensis zou blijken, dat bij Egmond nog lang een open verbinding met de zee is geweest. „De barbaren (Noormannen) konden de haven niet vinden als de ingang in nevelen gehuld was.” Dat wijst op een nauwe monding.
Vanuit het bolstaande centrale deel van het veenlandschap vindt afwatering plaats via een stelsel van radiaal verlopende stroompjes. Deze veenriviertjes zijn nu nog bekend als de Zaan, de Liede en het Spaarne. Deze stroompjes kregen langzamerhand de vorm van estuariumtakken, welke soms door de strandwallen heenbreken. De veenriviertjes Schermer en Beemster zullen zich in de Middeleeuwen tot meren transformeren. De ontoegankelijke veengebieden worden reeds vóór het jaar 1000 ontgonnen. In de gouw Texel wordt al in de 8e eeuw een ontginning gemeld. De redenen voor de noodgedwongen ontginningen zijn de overstuiving van de duinen en de overbevolking.
De bloeitijd voor de ontginningen zijn de 10e en He eeuw. Rond 1300 zijn de totale ontginningen een feit. Ze worden in groepsverband door de buurtschappen uitgevoerd. Beginnend vanuit de hoge zandgronden worden evenwijdige sloten gegraven dwars op de hoogtelijnen van het veenlandschap. Men graaft net zo lang tot een exploitabel gebied is bereikt, welke door een dwarssloot (gouw) of veendijkje wordt afgesloten.

Holland op zijn smalst

De vorming van de Zijpe en vooral de doorbraak van de Zuiderzee hebben grote gevolgen voor Noord-Holland. Machteloos moet men toezien, dat door een opeenvolging van grote stormvloeden in de 12e en 13e eeuw grote stukken van het veenlandschap worden weggeslagen, waardoor de Zuiderzee en de veenmeren steeds groter worden. Het IJ reikt van de Zuiderzee tot de hoge gronden bij Beverwijk. Het Wijkermeer vormt een open verbinding met de Zuiderzee, waardoor Beverwijk een havenplaats is geworden.
Gebrek aan technische middelen, maar meer nog door gemis aan organisatie-structuur zijn de oorzaken voor de passieve gelatenheid, waarmee men het gebeuren over zich laat komen. Het zal nog vele eeuwen duren vóór men het water de baas is.

De Abdij van Egmond en de Graven van Holland

Het noorden van Noord-Holland was verdeeld in de gouwen West Friesland en Kennemerland. Gouw is een al in de Romeinse tijd bekende aanduiding voor een Germaanse landstreek. West Friesland maakt aanvankelijk deel uit van het Koninkrijk der Friezen. Kennemerland maakt tot 862 deel uit van het Vikingenrijk van Rorik en Godfried. Na Godfried’s dood behoort Kennemerland tot de Westfriese graven. Gerulf, graaf in Kennemerland, is de stamvader van het Hollandse gravenhuis. Graaf Dirk II sticht met Adelbert in 950 een klooster te Egmond. De graven van Holland en de monniken van de Abdij van Egmond zullen aan de basis staan van een eeuwen durende strijd tegen het water.
Het klooster is gebouwd op een veilige en droge plek op Egmond’s grondgebied. Maar rond het jaar 1000 vormt waterover-


Jaarboek 9, pagina 9

last vanuit het zuiden een bedreiging voor de uitgestrekte bezittingen rond het klooster.
Ter bescherming van het grondgebied wordt een dijkje de Voor- of Zanddijk aangelegd, welke een verbinding vormt tussen de geest van Noord Bakkum en de strandwal van Limmen. Eén der eerste dijken – in de vorm van een lage kade – is een feit. Als in de 12e eeuw de Zijpe doorbreekt, vormt het water dat uit het noorden via de Rekere wordt opgestuwd, een nieuwe bedreiging voor de lage landen tussen Egmond en Bergen. Men legt nu in het noorden een dijk aan, welke een verbinding maakt tussen de strandwal van Alkmaar en de hoge gronden van Bergen. Kennelijk is dat niet voldoende, want in 1254 wordt de dijk langs de Rekere aangelegd. De graven van Holland hebben een groot aandeel in de verdere ontwikkeling van het landschap door krachtige stimulering van de dijkenbouw. In het zuiden wordt tussen Hofgeest bij Beverwijk en Heemskerk de St. Aagtendijk aangelegd.
In 1290 wordt deze dijk uitgebreid door een verbinding tussen Heemskerk en de strandwal ten noord-oosten van Uitgeest te maken. De in een wijde boog gelegde dijk sluit een groot gebied af tegen het dreigende water, dat via het IJ en de Krommenije wordt opgestuwd. De aanleg van deze dijk is voor Castricum en Bakkum van grote betekenis geweest. Dit moge ook blijken uit de plicht tot bijdrage aan het dijkenonderhoud (verhoefslaging) waarvan al in 1331 melding wordt gemaakt.

Als gevolg van de doorbraken van de Zijpe en de vorming van de Zuiderzee is het veen in grote delen van Noord-Holland weggeslagen en hebben zich grote wateroppervlakten gevormd. Het IJ heeft van Beverwijk een havenplaats gemaakt. Castricum wordt aan alle kanten omringd door het water In het westen beschermd door de duinen en is verder omringd door dijken tegen het water uit de binnenmeren, (situatie aan het einde van de 14e eeuw).
afb. 1 Als gevolg van de doorbraken van de Zijpe en de vorming van de Zuiderzee is het veen in grote delen van Noord-Holland weggeslagen en hebben zich grote wateroppervlakten gevormd. Het IJ heeft van Beverwijk een havenplaats gemaakt. Castricum wordt aan alle kanten omringd door het water In het westen beschermd door de duinen en is verder omringd door dijken tegen het water uit de binnenmeren, (situatie aan het einde van de 14e eeuw).

Een belangrijke stap in de waterbeheersing is de afdamming van de Zijpe in 1597 en de afsluiting van de zeegaten met de Zuiderzee.

Verdwenen buurtschappen

Als gevolg van de wateroverlast is bewoning op sommige plekken onmogelijk geworden. Buurtschappen worden verlaten en zullen nooit meer bewoond worden.
In schenkingslijsten heeft Dirk II rond 950 aan de Abdij hoeven geschonken te Smithan en Those. Uit de volgorde van opsomming kan worden opgemaakt, dat deze ten westen en zuidwesten van Limmen hebben gelegen. Deze buurtschappen worden later niet meer genoemd. We mogen aannemen, dat deze door het water ten onder zijn gegaan.

Drooglegging meren

Een belangrijke uitvinding in de Late Middeleeuwen is de windmolen. Door omdijking krijgt men een nieuw probleem; het grondwater binnen de omdijkte landen is moeilijk beheersbaar. De bouw van windmolens maakt het mogelijk om door middel van een rad water uit de polder over te hevelen naar buitendijks water Door deze techniek kunnen ook meren drooggemalen worden. In 1564 worden zo de Egmonder- en Bergermeren leeggepompt. Gefinancierd door de rijke Amsterdamse Kooplieden volgen tussen 1612 en 1635 de bekende droogleggingen als de Schermer en de Beemster.

Definitieve afsluiting

In 1852 wordt de Haarlemmermeer drooggelegd. Ondanks deze grootscheepse aanpak van de strijd tegen het water blijkt Noord-Holland nog steeds niet afdoende beveiligd tegen grote stormvloeden. Tijdens hevige vloeden bezwijken nog steeds regelmatig dijken en komen grote delen onder water te staan. Door de verzanding van het IJ wordt de toegang tot de haven van Amsterdam nagenoeg geblokkeerd. Het in 1824 geopende Noordhollandskanaal blijkt al snel te ondiep voor de groter wordende schepen. Men krijgt behoefte aan een korte verbinding met de Noordzee. Voor het graven van het Noordzeekanaal worden eerst het IJ en de Wijkermeer ingepolderd. Het kanaal komt in 1876 gereed.

Door de grote stormramp van 1916 is het duidelijk, dat de definitieve sluiting van de Zuiderzee nodig is om Noord-Holland van de zee af te sluiten. In 1932 vormt de Afsluitdijk het sluitstuk in een eeuwenlange periode van dijkenbouw.
Tijdens de laatste grote stormvloed van 1 februari 1953 is onze provincie van een ramp – zoals die zich over de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden voltrok – gevrijwaard gebleven.

De Castricumse situatie

De banne (gemeente) Castricum bestaat in de Middeleeuwen uit de 5 buurtschappen Heemstede, Oosterbuurt, Noorteinde, Kerkbuurt en Kleibroek.
Bakkum is tot 1812 een zelfstandige banne. Kennemerland is verdeeld in de 3 koggen Petten, Heiloo en Velsen. Een kogge is een bestuurlijke en ook militaire eenheid. Castricum behoort tot die van Heiloo samen met o.a. Limmen, Egmond en Oudorp. In de Romeinse tijd zijn met name Heemstede en de Oosterbuurt bewoond, ook in de Kerkbuurt zijn bewoningsresten uit deze tijd gevonden. Van Kleibroek en Noorteinde zijn Vroeg Middeleeuwse vondsten bekend. Vond aanvankelijk bewoning op de stranwallen en de stroomruggen plaats, in de Middeleeuwen wordt de laaggelegen strandvlakte tussen Castricum en Uitgeest ont-


Jaarboek 9, pagina 10

gonnen. De buurtschappen hebben deze aanpak gezamenlijk ondernomen en is al in een vroeg stadium voltooid.

De eerste dijkjes

De dijkenbouw in Castricum begint met de reeds vermelde waterkering van de Zanddijk door de monniken van de Abdij. De eerste waterkeringen zijn meer lage kaden, die tegelijkertijd een wegfunctie hadden, rond kleine lokale terreinen. Zo’n dijkenstelsel vinden we in Bakkum, waar men al in het midden van de 12e eeuw het Zeerijdtsdijkje en het Zuiddijkje aanlegt. Het tracé ligt op de wegen, welke nu als Achterweg en Bleumerweg bekend zijn. Dit gebied blijft in dit artikel verder buiten beschouwing.
Ongeveer in dezelfde periode als in Bakkum heeft men een aaneengesloten dijkenstelsel aangelegd ter afsluiting van de 3 buurtschappen Heemstede, Oosterbuurt en Noorteinde.
Het grondgebied van deze buurten sluit aan op de voormalige strandvlakte, waarin het riviertje de Die of Dije (d’IJe) zich een weg baant. Het riviertje behoort tot het stroomgebied van het IJ en de Krommenije vormt tegelijkertijd de natuurlijke grens met Uitgeest. Het dijkenstelsel wordt gevormd door de Bogaardsdijk in het noorden, vervolgens de Kerkedijk en de Korendijk in het zuiden.
Het verloop van de Boogaardsdijk is zeer grillig en verraadt daardoor het volgen van natuurlijke elementen in het terrein. Het begin is in een knik van de Brakersweg ter hoogte van het Schulpstet, kruist vervolgens het oorspronkelijke tracé van de Soomerwegh, de oude verbinding met Limmen.

Op een detail van de topografische kaart is het gehele dijkenstelsel rond Castricum en de omliggende gemeenten weergegeven. Een aantal dijken zijn aan de nieuwbouw ten offer gevallen. Vele dijken zijn nog in het landschap herkenbaar.
afb. 2 Op een detail van de topografische kaart is het gehele dijkenstelsel rond Castricum en de omliggende gemeenten weergegeven. Een aantal dijken zijn aan de nieuwbouw ten offer gevallen. Vele dijken zijn nog in het landschap herkenbaar.
De Korendijk, zoals hij nu nog duidelijk herkenbaar is.
afb. 3 De Korendijk, zoals hij nu nog duidelijk herkenbaar is. De dijk ligt op de grens van Castricum en Heemskerk. De foto is genomen op de zuid-west grens van Heemstede. Op de achtergrond de duinenrij en daarvoor het Krengenbos.

De dijk buigt vervolgens vrij scherp achter de Asjeshoeve om naar het zuid-oosten en omsluit vervolgens de hoge gronden rond Kronenburg en sluit dan op de noord-oostelijke grens van Heemstede aan.
De Kerkedijk vormt verder de oostelijke afsluiting van Heemstede en sluit vervolgens aan op de Korendijk, die naar het westen de verbinding met de duinen maakt. Vanaf de zuidgrens van Heemstede ligt nog de Heemstederdijk, die aansluit op de strandwal van Uitgeest in het oosten.

De Korendijk

De Korendijk (kore = keur, schouw), vroeger ook Maerdijk geheten, heeft een opvallend rechte lijn. Het vormt de grens met Heemskerk. Tot in de Middeleeuwen heeft ten zuiden van Castricum een bos gelegen. Bossen zijn vaak natuurlijke grenzen. Aangenomen mag worden, dat dit bos de grens tussen de beide gemeenten heeft bepaald.
De dijk is in de 12e eeuw aangelegd tegen wateroverlast uit het lage land tussen de gemeenten. Deze laaggelegen strook is een restant van de oude zuidelijke estuariumtak. In tegenstelling met andere Castricumse dijken heeft de Korendijk een opvallend zwaar dijklichaam. Kennelijk was de wateroverlast uit deze laagte zodanig, dat hier een hogere dijk nodig was.
Ter hoogte van het Krengenbos is nog een dijkbreuk zichtbaar in de vorm van een uitstulping. (zie afbeelding 5; artikel ‘Van zeegat tot grasmat’). Deze doorbraak is ontstaan in het jaar 1643. De dijk is doorgebroken door water, dat zich een weg baande in noordelijke richting, zoals uit het profiel van de braak blijkt. Door middel van grondonderzoek werd in 1939 en 1940 de omvang van het wiel, dat wil zeggen de kolk die na de doorbraak is achtergebleven, precies vastgelegd.
Ten zuiden van de dijk ter hoogte van de plaats van doorbraak, hebben blijkens een register uit 1730 percelen land namen als Dronkenkamp (Verdronken-kamp) en Kromweels (Krom-wiel).

De Heemstederdijk

De Korendijk vormt ook de zuidgrens van Heemstede en heeft daar aansluiting op de Heemstederdijk. Deze waterkering loopt in een vrijwel rechte lijn naar Uitgeest. Het komt uit op een dijkje dat langs het fraai kronkelende riviertje de Dije loopt, het restant van de belangrijke Middeleeuwse stroomgeul.
Niet onvermeld in dit gebied mag blijven de op Heemskerks grondgebied gelegen dijk de Noordermaatweg. Deze dijk ligt aan de overzijde van de voormalige estuariumtak evenwijdig met de Korendijk. De verkavelingssloten lopen loodrecht op de sloten langs de dijken. Het karakter van de Heemstederdijk is duidelijk anders dan de Korendijk. Heeft de Korendijk een duidelijk dijklichaam, de Heemstederdijk vanaf de geest Heemste-


Jaarboek 9, pagina 11

de heeft meer de vorm van een tamelijk onaanzienlijke kade (onderdeel van het land).
Het meest oostelijke deel gaat weer over in een dijklichaam aansluitend op het Ziendijkje in de gemeente Uitgeest.
Het dijkje is ook jonger, aangelegd aan het einde der 13e eeuw. Aangezien de aanleg ongeveer samenvalt met het verlengde deel van de grote St. Aagtendijk, zou verondersteld kunnen worden, dat de dijk noodzakelijk was om wateroverloop uit het drassige binnendijkse land uit het noorden te weren. Het land onder Heemskerk en Uitgeest ligt op een duidelijk lager peil dan de ten noorden van de Heemstederdijk gelegen gebieden. Ook het feit dat Heemskerk belast was met het onderhoud van dat dijkje wijst daarop. Het principe werd gehanteerd:
‘Wie het water deert, het water keert’.

De Oosterbuurt

De Oosterbuurt wordt ten oosten afgesloten door de Boogaardsdijk tussen de Asjeshoeve en Heemstede. Niet onvermeld mag blijven de binnen de dijk gelegen Heemstederweg, die tot en met Heemstede doorloopt.
Mogelijk dat deze weg vóór de aanleg van de omdijking ook een waterkerende funktie heeft gehad. Ook het dijktracé langs de Oosterbuurt is laag.

Noorteinde

Noorteinde wordt beschermd door de Bogaardsdijk, vroeger ook wel Molendijk genoemd.
De naam Bogaard verwijst naar de bij de Asjeshoeve gelegen hebbende boomgaard. De naam Molen komt voort uit een meelmolen, die al in een windbrief uit 1607 wordt genoemd. De molen is in 1812 afgebroken.
In dit aan Castricums noordgrens gelegen gebied komt ook de Brakersdijk voor, die vroeger als Brakersdijk werd aangeduid. Het sluit aan op het punt, waar de Boogaardsdijk begint bij het Schulpstet en via een grillig verloop naar het zuid-oosten eindigt op de Nesdijk tussen Limmen en Uitgeest.
De Nesdijk sluit op zijn beurt weer aan op het noordelijkste stuk van de St. Aagtendijk bij de buurtschap Dorregeest halverwege Akersloot en Uitgeest.
De Brakersdijk omsluit behalve de gronden rond Bakkum ook een opvallend stuk land, dat van oudsher De Nes genoemd wordt. Deze ook Langenes genoemde geest, die tot het grondgebied van Limmen behoort, is al in de Middeleeuwen bewoond. De aaneengesloten bedijking rond Noorteinde en Oosterbuurt wordt gesitueerd in het laatste deel van de 12e eeuw.
Het Noorteinde of Noord-End is sinds de Middeleeuwen een der buurtschappen van Castricum. Het ligt op hooggelegen zandgronden op een oost-west gelegen landtong evenwijdig met de Schulpvaart. De Schulpvaart is het restant van een grote geul, de noordelijke tak van het estuarium rond Castricum’s hogere gronden. Het natuurlijke verloop van het water is ten behoeve van de scheepvaart vergraven. Het vormde een niet onbelangrijke waterweg voor het vervoer van o.a. schelpen naar het Alkmaardermeer en vandaar naar de grote doorgaande waterwegen. Het hier gelegen Schulpstet duidt nog op de losplaats, waar de schelpen geladen werden. De Schulpvaart is een fraai meanderend riviertje, dat nu een belangrijke rol vervult in de waterhuishouding.

Samenvatting

Resumerend kunnen we van de dijken op Castricums grondgebied zeggen, dat deze voornamelijk van lokale betekenis zijn geweest. De in de regionale betekenis secundaire dijkjes hebben voornamelijk de bedoeling gehad om het overtollige water uit de lager gelegen delen van de Castricummer polders op te vangen. Dit is zeker zo na de afsluiting door de St. Aagtendijk.
De dijkjes in Castricum en de omliggende gemeenten Limmen, Uitgeest en Heemskerk liggen rond het laaggelegen land in de Castricummerpolder. Daarmee wordt de indruk gewekt, dat de laagst gelegen landen als het ware opgeofferd werden om de hoger gelegen gebieden van wateroverlast te vrijwaren. Behalve in extreme gevallen zullen de dijken niet of nauwelijks een kering tegen stormvloeden zijn geweest.

De huidige toestand

De Bogaardsdijk gezien vanuit het oosten met op de achtergrond de Rooms-Katholieke Pancratiuskerk.
afb. 4 De Bogaardsdijk gezien vanuit het oosten met op de achtergrond de Rooms-Katholieke Pancratiuskerk. Een smal laag dijkje met aan weerszijden afwateringssloten. De foto is genomen rond 1968 vóór de oostelijke uitbreiding Molendijk aan het einde van de jaren (negentien) zestig..

Van de oude dijken is deels nog veel te zien en zijn deels geheel verdwenen. Van de Bogaardsdijk is door de oostelijke uitbreiding van ons dorp vrijwel niets meer over gebleven. Slechts een klein stukje achter de zojuist in 1986 herbouwde Asjeshoeve herinnert eraan. Van de Kerkedijk is nog een stuk bewaard gebleven tussen de Heemstederweg en vandaar naar het zuid-oosten naar de boerderij aan de spoorlijn Castricum-Uitgeest. Dit is de noordgrens van Heemstede. Het vervolg over de spoordijk is geheel verdwenen. Duidelijk herkenbaar is de Korendijk, die via de Heemstederweg ten zuiden van de spoorlijn te voet bereikbaar is, vanwaar men via de dijk de duinen kan bereiken. Aan het einde ervan ligt het Krengenbos, mogelijk een restant van het vroegere grensbos uit de Middeleeuwen. De Heemstederdijk is moeilijk bereikbaar en is nog nauwelijks in het landschap waar te nemen. Een stukje is nog wel waarneembaar, waar de dijk achter de boerderij bij het station van Uitgeest tegen de provinciale weg aansluit. Ook een stukje van de Brakersdijk sluit op deze weg aan, dat begint achter de tennishal de Bloemenbaan.
Over de provinciale weg verliest de dijk zich in het land. De oorspronkelijke ligging tussen de provinciale weg en de Limmerkoog bij Uitgeest vormt ook nu nog de gemeentegrens met Limmen.
In de polder is nog veel te zien van het oorspronkelijke landschap, dat door een samenspel van de natuur en menselijk ingrijpen is gevormd.
De kronkelende waterloopjes van de Schulpvaart, de Die en de Hendrikssloot zijn de restanten van belangrijke Middeleeuwse stromen. De kavelsloten en greppels geven nog het grillige verloop van de Middeleeuwse ontginningen aan. Inderdaad nog aan, want voor de deur staat de ruilverkaveling van de Groot-, Limmer- en Castricummerpolders.
Gevreesd moet worden, dat door de daarmee gepaard gaande herinrichting van de landerijen het landschap, dat een grote cultuurhistorische waarde heeft, voorgoed zijn charme zal verliezen.

F. Baars

27 september 2014

Castricummerpolder

De Castricummerpolder met een oude waterloop, een restant van het Oer-IJ.

De Castricummerpolder met een oude waterloop, een restant van het Oer-IJ.
De Castricummerpolder met een oude waterloop, een restant van het Oer-IJ

De Castricummerpolder is als zoeklocatie in beeld voor een opstelterrein voor 75 spoorwagons. Het burgerinitiatief Opstelterrein Nee is daar een tegenstander van en heeft aan Henk Waal en Henk Molhoek de opdracht gegeven een film te maken over dat bedreigde deel van de Castricummerpolder. In die film vertelt Ernst Mooij, schrijver van de boeken ‘Het Castricumse landschap… een geschiedenis boek’ en ‘Een groene oase tussen Kaasstad en Staalstad’ over de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. De gehele Castricummerpolder bevat restanten van de binnendelta van het Oer-IJ en een perceel aan de Heemsterderweg is een provinciaal archeologisch monument. Met Esther Waal maakt Mooij een fietstocht over de Maer- of Korendijk, de Heemstederweg en door de Oosterbuurt. De titel van de film is ‘De roots van Castricum’.