19 maart 2021

Een kleine zilverschat uit Bakkum (Jaarboek 42 pg 92-93)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 42, pagina 92

Een kleine zilverschat uit Bakkum

Drie een vijfde en twee hele Philipsdaalders zoals ze uit de grond kwamen.
Drie een vijfde en twee hele Philipsdaalders zoals ze uit de grond kwamen.

Op 31 maart 2017 maakte de burgemeester van Drechterland bekend dat er een grote zilverschat in het Noord-Hollandse Westwoud was gevonden. De schat bestond uit bijna negentig zilveren munten uit de periode 1542-1571, bijna allen geslagen door koning Filips II van Spanje.
Zo’n muntvondst baart opzien enerzijds vanwege de omvang – het aantal munten – en anderzijds vanwege de tijd waaruit de munten stammen, namelijk de Tachtigjarige oorlog en enkele jaren voor het beleg van Alkmaar (1573). Leuk, maar er worden ook regelmatig ‘kleine(re)’ zilverschatten gevonden.

Zo ook in december 2016 in een veld in Noord-Bakkum. Hier werd eerst een fraaie één vijfde Philipsdaalder gevonden, geslagen in 1566 te Gelderland. Dit zijn vrij grote zilveren munten (iets groter dan een 2-euromunt) geslagen in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden door Philips II (1556-1598). Op zich een leuke vondst die toen werd gezien als een toevalstreffer.

Twee weken later echter werd zo’n twintig meter van deze vijfde Philipsdaalder een tweede gevonden, nu uit Brabant (Antwerpen) en geslagen in 1567. Uit hetzelfde gat kwamen nog vier munten: nog een vijfde Philipsdaalder uit Holland (Dordrecht) zonder jaartal en een tweede exemplaar uit 1566 uit Brabant (Antwerpen). Tenslotte kwamen er ook twee hele Philipsdaalders te voorschijn uit 1557 (Brabant, Maastricht) en uit 1561 (Brabant, Antwerpen). Deze hele Philipsdaalders zijn echt grote zilveren munten van wel vijfmaal het gewicht van vijfden.

1/5 Philipsdaalder, 1566, Gelderland, Philips II (1556-1598).
1/5 Philipsdaalder, 1566, Gelderland, Philips II (1556-1598).
Voorzijde: Buste van Philips II naar rechts: PHS.D.G.HISP.z.REX. DVX.GEL.1566
Keerzijde: Gekroond wapen op Bourgondisch kruis, tussen voorijzers: DOMINVS MIHI ADIVTOR.

Zo gauw er sprake is van twee of meerdere munten in één vondst dan spreekt men over een muntschat. We weten dat deze munten na februari 1573 in de grond zijn gestopt, omdat op de twee Philipsdaalders een ‘klop’ oftewel instempeling van een leeuw aanwezig is.

Philipsdaalder, 1557, Maastricht.
Philipsdaalder, 1557, Maastricht.De klop is te zien achter de buste van Philips II.

Deze klop van een Hollandse leeuw behoort tot een van de meest bekende kloppen in Nederland en werd in Zeeland en Holland door de Staten-Generaal gebruikt om de financieringsproblemen van de oorlogsvoering tegen de Spanjaarden op te lossen. Vanaf februari 1573 werd groot zilvergeld ‘geklopt’ met een Hollandse leeuw in een cirkel, waardoor het geld nominaal ongeveer vijftien procent in waarde steeg. Deze toename echter moest weer direct als renteloze lening van één jaar aan de overheid worden afgedragen voor de financiering van de oorlog. Van een aflossing na een jaar is echter nooit iets gekomen, terwijl de verhoogde koers van het geld is blijven gelden.

Dan is er natuurlijk de vraag hoe of waarom dit Spaans zilvergeld ooit (na februari 1573) in dit veld is terecht gekomen? Wie heeft het verloren of verstopt en het nooit meer opgehaald? We leven dan in de tijd van de Tachtigjarige oorlog. De Spaanse troepen onder leiding van de Hertog van Alva verzamelden zich ten zuiden van Alkmaar voor het beleg dat van 21 augustus tot 8 oktober 1573 zou duren. Was dit het geld van een soldaat of officier van het Spaanse leger die hier voor het beleg tijdelijk gelegerd is geweest? En die het hier zolang, tot na het beleg en betere tijden, in de grond heeft verborgen? Na zware gevechten eindigde het beleg met het ontzet van Alkmaar op 8 oktober 1573, nadat Willem van Oranje de opdracht had gegeven om de dijken rond Alkmaar door te steken. De Spanjaarden trokken zich toen terug en Alkmaar was een van de eerste Hollandse steden die de Spanjaarden met succes had weerstaan.


Jaarboek 42, pagina 93

Een vijfde Philipsdaalder (z.j.), Holland.
Een vijfde Philipsdaalder (z.j.), Holland.
Philipsdaalder, 1561, Antwerpen.
Philipsdaalder, 1561, Antwerpen. De klop is te zien achter de buste van Philips II.
Een vijfde Philipsdaalder, 1566, Brabant.
Een vijfde Philipsdaalder, 1566, Brabant.

Het kan natuurlijk ook het geld van een plaatselijke bewoner zijn geweest die het verborg voor de mogelijk plunderende, terugtrekkende Spaanse troepen. Of simpel ‘gestolen’ geld dat tijdelijk werd verborgen of misschien een verloren beurs. Wat er precies is gebeurd, zullen we waarschijnlijk nooit meer achterhalen. We weten wel dat het geld door de oorspronkelijke eigenaren nooit meer is opgehaald.

En zo kon het gebeuren dat in december 2016 en kleine zilverschat bestaande uit zes Spaanse zilveren munten van mooie kwaliteit werd opgegraven uit de Bakkumse grond.

Louis Oppenheimer

9 februari 2021

Munten: Romeinse (Jaarboek 19 1996 pg 18-19)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 19, pagina 18

Romeinse munten gevonden in Castricum en Bakkum

In het gebied Cronenburg bevinden zich behalve resten van twee bouwwerken ook sporen van bewoning uit de late ijzertijd, Romeinse tijd en de middeleeuwen.
Het resultaat van de weerstandmetingen geprojecteerd op een luchtfoto. Het gebied Cronenburg is een hoge zandrug midden in de voormalige binnendelta van het Oer-IJ. Na verlanding van de binnendelta, rond het begin van onze jaartelling, konden deze gronden voor bewoning in gebruik worden genomen. In het terrein bevinden zich behalve resten van twee bouwwerken ook sporen van bewoning uit de late ijzertijd, Romeinse tijd en de middeleeuwen. Dit is vast komen te staan aan de hand van archeologisch materiaal dat in de slootkanten werd aangetroffen en door grondboringen. Een opgraving heeft nooit plaatsgevonden. Heemstederweg in Castricum, 1997. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De Romeinen in onze provincie

Tot omstreeks 1975 werd het door wetenschappers niet aannemelijk gevonden dat er in onze provincie Romeinen gewoond zouden kunnen hebben. Vondsten in Uitgeest, Schagen en vooral Velsen, hebben de inzichten sindsdien gewijzigd. Er zijn wel degelijk gedurende een korte periode Romeinen in onze streek aanwezig geweest.

In het jaar 14 na Christus kreeg de Romeinse veldheer Germanicus de taak op zich om de lage landen boven de Rijn te veroveren. In de jaren 15 en 16 na Christus zond Germanicus vlooteenheden over de Noordzee naar onze landstreken. De schepen zijn de riviermonding tussen Castricum en Egmond opgevaren en zetten Romeinse eenheden af bij Velsen. De troepen hebben daar een fort aangelegd in het jaar 15 en zijn daar tot het jaar 28 gebleven. De Friezen hebben het fort namelijk in dat jaar met succes aangevallen, uit woede over de steeds hoger wordende belastingen van de Romeinen.
De Romeinen vertrokken, maar kwamen in het jaar 40 terug. Een nieuw fort werd gebouwd in Velsen, maar in het jaar 47 trokken de Romeinen zich terug en namen ze Katwijk als uitvalsbasis. Hoewel er mogelijk ruilhandel is geweest met de Castricumse bevolking, is er uit deze periode echter tot 1995 geen enkel muntstuk in Castricum gevonden!

Opgraving Oosterbuurt in Castricum, 1995.
Opgraving Oosterbuurt in Castricum, 1995. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In dit artikel worden de Romeinse munten behandeld, die in Castricum zijn gevonden voor de grote archeologische opgraving in 1995-1996. Bij deze opgraving onder leiding van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek zijn vele munten gevonden; zij zullen te zijner tijd worden behandeld in een uitvoerige verslaglegging over dit onderzoek.

Vindplaatsen en Romeinse muntsoorten in Castricum

In Castricum zijn er 21 Romeinse munten van de eerste tot de vierde eeuw na Christus gevonden, met name op plaatsen waar ook inheems Fries aardewerk aangetroffen is.
De vondsten – zowel van aardewerk als van munten – zijn verspreid, maar komen in het gebied van de Breedeweg (Oosterbuurt) het meeste voor.

Er zijn vier vindplaatsen:

  • Oosterbuurt (15 stuks)
  • Kramersweg (in aangevoerde grond, 4 stuks)
  • Noord-Bakkum (3 stuks)
  • Strand Bakkum (1 exemplaar)

 
In de Romeinse tijd zijn er in verschillende periodes meer dan 20 muntsoorten in omloop geweest. De in Castricum gevonden Romeinse munten behoren tot zes verschillende muntsoorten; deze zijn:

  • 1 exemplaar: dupondius (koper)
  • 6 exemplaren: denarius (zilver)
  • 9 exemplaren: antonianus (koper verzilverd)
  • 3 exemplaren: follis (koper)
  • 1 exemplaar: sestertius (koper)
  • 1 exemplaar: as (koper)

 
Romeinse keizers in de periode 69 tot 375 (na Christus)

De oudste munt is een dupondius van keizer Vespasianus (69 tot 79 na Christus); deze munt is geslagen in Rome en teruggevonden in de Oosterbuurt.
Vespasianus was legercommandant. Hij had de in het oostelijk deel van het Romeinse Rijk gelegerde troepen onder zich. Na de burgeroorlogen volgde hij Nero op als keizer. Met hem begon de Flavische dynastie (69-96). Dankzij zijn praktisch financieel beleid brak er in Rome een periode van grote bouwactiviteit aan. Het belangrijkste bouwwerk waaraan begonnen werd, was het Flavisch amfitheater, beter bekend als het Colosseum.

Uit de volgende periode is er ook een munt gevonden in de Oosterbuurt. Het gaat om een zi1veren denarius van Nerva (96-98). Ook deze munt werd in Rome geslagen. Nerva stond aan het begin van de periode van de adoptiekeizers (96-192); in deze periode koos de regerende keizer zich steeds een bekwaam troonopvolger, die hij als zoon adopteerde. Het was in militair en materieel opzicht de gouden eeuw van het Romeinse Rijk.


Jaarboek 19, pagina 19

In de Oosterbuurt is ook een sestertius gevonden, die geslagen is in de regeringsperiode van Antonius Pius (138-161) of van Marcus Aurelius (161-180).

 Een denarius uit de periode van Faustina II, geslagen in Rome tussen 161 tot 175. De munt werd in 1989 gevonden in de Oosterbuurt.
Een denarius uit de periode van Faustina II, geslagen in Rome tussen 161 tot 175. De munt werd in 1989 gevonden in de Oosterbuurt.

Op dezelfde akker in de Oosterbuurt zijn twee zilveren denarii gevonden van Faustina II, geslagen in Rome tussen 161 tot 175. Faustina II was de vrouw van Marcus Aurelius.

Marcus Aurelius, de echtgenoot van Faustina II.
Marcus Aurelius, de echtgenoot van Faustina II.

Nog een zilveren denarius is van bijna dezelfde tijd, slechts enkele jaren later in Rome geslagen op naam van zijn zoon, keizer Commodus (180- 192).

In 193 begint er een nieuwe periode in het Romeinse Rijk: Commodus was vermoord en er komen militaire keizers aan de macht. Van een van deze zogenoemde soldatenkeizers werd ook in de Oosterbuurt een zilveren denarius gevonden.

Een zilveren denarius van Caracalla.
Een zilveren denarius van Caracalla.

Het gaat om een munt van Caracalla, die in 211 samen met zijn broer Geta keizer werd, maar zijn broer eind 212 liet vermoorden, omdat hij alleen wilde regeren. Hij had de macht tot 217 in handen.

 Caracalla, Romeins keizer van 211 tot 217.
Caracalla, Romeins keizer van 211 tot 217.

Caracalla wilde het wereldrijk van Alexander de Grote herstellen. Ter financiering van een daartoe noodzakelijke veldtocht tegen de Parthen liet hij in 215 een nieuwe ‘zilvermunt’ van laag gehalte slaan, de Antonianus, die van 243 tot 293 de voornaamste Romeinse munt bleef.

Van Gordianus III (238-244) is de volgende munt: een verzilverde antonianus, geslagen in Rome en teruggevonden in de Oosterbuurt. Zo’n zelfde soort antonianus werd daar ook gevonden, mogelijk in Lyon geslagen en uit een iets latere periode (keizer Postumus, 259-268).
Van Tetricus I (270-273), keizer van het Gallische Rijk, zijn drie in Frankrijk (Gallië) geslagen antoniani gevonden, ook alle in de Oosterbuurt. In aangevoerde grond, gestort bij begraafplaats Onderlangs, zijn een antonianus van Tetricus I en ook een van Tetricus II (273) gevonden. Beide munten werden geslagen in Gallië. Tenslotte nog twee munten uit het eind van de derde eeuw, beide gevonden in de Oosterbuurt: een antonianus van Aurelius (270-275) en een barbaarse imitatie van een antonianus die niet verder te determineren is.

Uit de eerste helft van de vierde eeuw zijn teruggevonden: twee in Trier geslagen koperen follis van keizer Constantijn II (330-331). Ze kwamen uit aangevoerde grond nabij begraafplaats Onderlangs.

Op het strand van Bakkum werd een niet nader te determineren follis gevonden uit ongeveer dezelfde periode. Uit de laatste periode van de Romeinen is er in Noord-Bakkum een koperen as gevonden van keizer Valentinianus I (364-375).

De meeste munten zijn sterk gesleten en gecorrodeerd door het lange verblijf in de grond. In vergelijking met omliggende dorpen zijn er hier in Castricum relatief veel Romeinse munten gevonden. Dit kan te maken hebben met het feit dat de woonlagen uit de Romeinse periode in Castricum niet diep onder de oppervlakte liggen.

H. Zomerdijk

Bronnen:

  • Determinatie: Dr. J.P.A. van der Vin, Koninklijk Penningkabinet te Leiden.
  • Literatuur: Prof. dr. A.N. Zadoks-Josephus Jitta en drs. W.A.van Es, Muntwijzer voor de Romeinse tijd, ‘s-Gravenhage 1962.

14 december 2020

Munten: middeleeuwse (Jaarboek 16 1993 pg 20-21)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 16, pagina 20

Middeleeuwse munten uit de oude Pancratiuskerk

Middeleeuwse munten uit de oude Pancratiuskerk

Bij de restauratie van de oude Pancratiuskerk in 1992 werd binnen de kerk langs de muren een sleuf gegraven tot op een diepte van 1 meter voor het leggen van een drainageleiding. In deze sleuf en in de circa 100 kubieke meter grond, die daarbij werd afgevoerd, zijn rond de 30 middeleeuwse munten te voorschijn gekomen. De meeste munten zijn behoorlijk aangetast door het zure milieu in de grond, ontstaan ten gevolge van het begraven van de doden in de kerk. Hoewel de graven bij de restauratie in 1953 zijn geruimd, is op grotere diepte nog vrij veel skeletmateriaal gevonden. Zowel langs de zuid- als langs de noordmuur zijn enkele complete skeletten aangetroffen.

Onbekend is hoe de munten in de kerk zijn gekomen; het is niet onmogelijk, dat men in de middeleeuwen de doden uit bijgeloof een muntje meegaf, een gewoonte die zijn oorsprong zou kunnen hebben in de tijd van voor het christendom. Een muntstuk werd meegegeven als een penninkje voor de veerman, die de dode de onderaardse rivier overbracht om in het godenrijk te komen.

De munten zijn gevonden met een metaaldetector. In de kerk gaven vooral metalen leidingen, bewapening en dergelijke nogal wat storing in de metaaldetector; dit was niet het geval bij het zoeken in de afgevoerde grond, zodat daar meer resultaat werd geboekt.
De vinders hebben een aantal munten aan de Werkgroep Oud- Castricum geschonken; in dit artikel worden de bijzonderheden over ouderdom en herkomst van de munten vermeld.

'De pelgrims herbergen' detail van een pentekening uit 1559 van Pieter Bruegel de Oude. Munten uit de middeleeuwen maakten vaak heel reizen.
‘De pelgrims herbergen’ detail van een pentekening uit 1559 van Pieter Breugel de Oude. Munten uit de middeleeuwen maakten vaak hele reizen.

De oudste munt uit de elfde eeuw

De oude Pancratiuskerk is een van de oudste kerken uit Noord-Holland; het kerkgebouw, zoals wij dat kennen, is ontstaan door vergroting en uitbouw van een Romaans kerkje zonder toren, dat in de 11e eeuw moet zijn gebouwd. De geschiedenis van de kerk wordt uitvoering beschreven door ir. J. Kol in het 15e jaarboekje. De oudste munt werd gevonden in het kerkschip – het oudste gedeelte van de kerk – en is van Bernold, bisschop van Utrecht, die van 1027 – 1054 zijn ambt uitoefende. Het is een zilveren penning, geslagen tijdens de regering van keizer Hendrik III van Duitsland. De bisschop van Utrecht was de eerste inheemse vorst, die in Nederland munten sloeg. Als de steunpilaar van het keizerlijk gezag had de bisschop van Utrecht het muntrecht verkregen. De muntslag alhier neemt tegen het midden van de elfde eeuw onder Bernold en Willem een hoge vlucht, vooral nadat de bisschop in 1040 de grafelijke rechten over grote gebieden ten oosten van de IJssel had gekregen en daardoor, behalve te Utrecht zelf, ook te Deventer en Groningen kon munten.

Bisschop Bernold van Utrecht (1027-1054).
Bisschop Bernold van Utrecht (1027-1054).

Uit de twaalfde eeuw zijn vijf munten gevonden, waaronder een zogeheten zilveren kopje (een penning met de kop van de graaf) van Floris III (1157 – 1190), graaf van Holland. De overige vier munten zijn ook van zilver, maar zijn anoniem en kunnen dus niet worden toegeschreven aan een graaf of bisschop. Dit soort munten werd wel vaker gevonden onder andere te Egmond.

Anoniem muntje uit de twaalfde eeuw.
Anoniem muntje uit de twaalfde eeuw.

Jaarboek 16, pagina 21

Munten uit de dertiende eeuw

Vele van de gevonden munten dateren uit de dertiende eeuw. Deze munten zijn afkomstig uit het Graafschap Holland, het bisdom Utrecht, de lenen van Brabant en Limburg en uit Duitsland en Frankrijk.
De munten van de graven van Holland zijn in Dordrecht geslagen. Op de voorzijde staat: “Moneta Dordraci” (op te vatten als ‘munt geslagen te Dordrecht’ – de stad had inzake muntslag weinig in te brengen) en op de keerzijde: “Comes Hollandie” (graaf van Holland). Van de Hollandse graven Floris IV (1222-1234), Floris V (1256-1296) en Jan I (1296-1299) of Jan II (1299-1304) zijn in de kerk munten gevonden.

Floris IV (1222 - 1234).
Floris IV (1222 – 1234).

Van Wilbrand van Oldenburg (1227-1233) en van Hendrik van Vianden (1249-1267), beiden bisschop van Utrecht, zijn respectievelijk een halve penning en een zilveren penning gevonden. Ook is in de kerk een koperen penning tevoorschijn gekomen van Arnold VIII van Loon (1280- 1328), leenheer van Brabant en Limburg.
Van waarschijnlijk Duitse herkomst zijn een zevental bracteaten. Dit zijn zeer dunne, schotelvormige, zilveren muntjes; ze zijn aan één kant geslagen. Uit Frankrijk is een muntje afkomstig, vervaardigd van sterk koperhoudend donker gekleurd zilver en gewoonlijk omschreven als ‘zwarte tournosen’ (naar de muntplaats Tours waar het type geïntroduceerd werd).

Veertiende-eeuwse munten

In de veertiende eeuw worden de munten veelal groter en dunner, terwijl bovendien het zilvergehalte lager wordt. De munten die uit deze eeuw in de kerk werden gevonden, komen uit het Gelderse gebied en uit België.
Van Reinout I (1271-1326) of Reinout II (1326-1343), graven van Gelre, hebben we twee zilveren penningen gevonden, die in die tijd doormidden zijn geknipt (dit halveren gebeurde vaker om klein geld te maken).
Van Frederik III (1387-1416), Heer van den Bergh, is een ‘groot’ gevonden. Het Land van Bergh was vroeger een banneheerlijkheid in de Gelderse Achterhoek met Bergh (nu ‘s-Heerenberg geheten) als hoofdplaats. Een ‘groot’ is de algemene benaming voor de grotere zilverstukken, die sinds het einde van de l3e eeuw werden geslagen; de groot was in waarde gelijk aan 8 penningen. De waarde van groot was dus 2 penningen.

Uit België zijn gevonden:

  • een zilveren ‘groot’ geslagen te Gent van Lodewijk I van Nevers (1322-1346), graaf van Vlaanderen. In Vlaanderen was een ‘groot’ gelijk aan 12 penningen.
  • een koperen ‘mijt’ geslagen in Namen van Willem III (1304- 1337) of Willem IV (1337 – 1345), beiden graven van Holland. Een ‘mijt’ is sinds de l4e eeuw de gebruikelijke benaming voor de kleinste Vlaamse munten van 1/24 ‘groot’.
Frederik 111 (1387 - 1416).
Frederik 111 (1387 – 1416).

Muntvondsten uit de vijftiende eeuw

Ook uit de vijftiende eeuw zijn nog munten gevonden. Het betreft een penning uit het Gelderse, die geslagen moet zijn vóór 1435 en is van Willem II (1416-1465), Heer van Bergh en nog een munt van de graven van Holland en wel van Jan van Beieren (1420- 1425) een ‘1/8 tuin ‘ van een koper-zilver legering, geslagen in de Hollandse munt te Dordrecht. Een ’tuin’ is een zilveren munt van 2 groot ingevoerd door Willem VI van Henegouwen en Holland (1407-1417) met een binnen een omheining zittende leeuw of andere beeldenaar.
Verder zijn nog gevonden twee stuks ‘1/16 groot’, geslagen tussen 1433 en 1467 van Philips de Goede (1419-1467), opvolger van de graven van Holland, die kwam uit het Bourgondisch vorstenhuis en in die tijd Holland regeerde.

Philips de Goede (1433 - 1467).
Philips de Goede (1433 – 1467).

Munten uit de vijftiende eeuw, de laatste eeuw die we tot de middeleeuwen rekenen, zijn op een enkele duit na niet meer in de kerk gevonden.

H.G.J. Zomerdijk

Literatuur:

  • Enno van Gelder, Dr. H., De Nederlandse Munten, Het Spectrum, Utrecht 1968.
  • Chijs, P.O. van der, Beeldenaar: De Munten uit de periode voorafgaande aan die der Republiek, herdruk,1982 .
  • Hengel, C. van, De munten van Holland in de 13e eeuw, Amsterdam 1986.

30 augustus 2020

Had Floris V een gat in zijn hand?

door Rino Zonneveld

Floris V is in 1254 geboren in Leiden en op de Schepelenberg in Heemskerk tot graaf verklaard. Hij vocht als achttienjarige tegen de West-Friezen om zijn vader graaf Willem II die bij Hoogwoud was gesneuveld te wreken. Hij beëindigde in 1274 de opstand van de Kennemerlandse, Waterlandse en Amstellandse bevolking. Hij wist hen voor zich te winnen en werd ‘Der Keerlen God’ genoemd, god van de boeren of gewone man, hij was een geliefde graaf.

20 december 2016

Tremissis een bijzondere bodemvondst

Afb. 1. Een tremissis van Heraclius I (610-641 nChr), geslagen te Constantinopel (zie CONOB1 onder het kruis). Kenmerken: goud; 1,45 gram; diameter 16,4 mm; ref. MIB2 9.

Een Tremissis van keizer Heraclius I (610-641)

tremissis
Afb. 1. Een tremissis van Heraclius I (610-641 nChr), geslagen te Constantinopel (zie CONOB1 onder het kruis).
Kenmerken: goud; 1,45 gram; diameter 16,4 mm; ref. MIB2 9.