19 oktober 2020

Korenmolen aan de Molendijk (Jaarboek 09 1986 pg 16-18)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 9, pagina 16

De “Agt-Kante-Coornmoolen” aan de Molendijk

Boerderij het Molenhuis was onderdeel van de in 1812 afgebroken korenmolen.
Boerderij het Molenhuis was onderdeel van de in 1812 afgebroken korenmolen. Collectie Stuifbergen.

Aan de Molendijk heeft gedurende enkele eeuwen een korenmolen gestaan. Een korenmolen was vroeger voor een dorp van bijzonder betekenis, het brood nam in de tijd, dat men nog geen aardappelen, rijst en nog maar weinig groenten kende, een veel belangrijker plaats in; het broodmeel werd voornamelijk gemalen van rogge, gerst en haver.

De molen was bovendien in het open landschap een zeer opvallend element. De Castricummer korenmolen stond op de hoek van de Molendijk (ook veelal Bogaardsdijk geheten) en de Alkmaarderstraatweg, tegenover de kruising met de Kooiweg. Dit punt was mogelijk voor de bouw gekozen vanwege de goede verbindingswegen met de Kerkbuurt en Bakkum en een molen vroeg natuurlijk voor de windvang ook voldoende open ruimte.

Fragment van de kaart van Rollerus uit 1737, waarop de meelmolen duidelijk staat aangegeven.
afb. 1 Fragment van de kaart van Rollerus uit 1737, waarop de meelmolen duidelijk staat aangegeven.

De oudste aantekeningen betreffende de molen die wij hebben gevonden komen uit een windbrief van 2 juli 1607 uit het archief van de Grafelijkheidsrekenkamer.
Adriaan Pieterszoon, “buyerman tot” (inwoner van) Castricum gaf daarin te kennen “hoe dat hij gaerne (om zijn kinderen ende huysvrouwe met eeren den cost te gewinnen) soude doen stellen en den banne van Castricum voorss(eyt) na(er) Baccom toe, seker out staert molenken geapproprieert tot een coornmolenken tot geryff van de gebuyren aldaar”.

Adriaan Pieterszoon gaf dus te kennen dat hij met een tot korenmolen omgebouwde staartmolen de kost wilde verdienen voor vrouw en kinderen. In de windbrief gaf de Grafelijkheidsrekenkamer het recht van de wind in erfpacht uit tegen een jaarlijks erfpacht. De ambachtsheer bezat het recht van de wind; dit recht hield in dat er alleen met toestemming van de ambachtsheer molens binnen het gebied van de heerlijkheid mochten worden opgericht. Bovendien moesten de inwoners veelal alleen graan op de molen in de eigen heerlijkheid laten malen en mochten ze ook geen meel betrekken, die elders was gemalen.

Mogelijk is dit het begin van de korenmolen. Na dit verzoek is er in de archieven een hele poos niets meer over de molen te vinden tot op 21 mei 1677 de molenaar Gerrit Jansz. Klap de korenmolen met het erbij horende huis voor 2.900 gulden verkoopt aan de molenaar Gerrit Claesz. Op dit verzoek rustte nog een zogeheten custingbrief (hypotheek), die na het overlijden van Gerrit Jansz. Klap en echtgenote Trijn Miesz door de erfgenamen op 24 juni 1681 voor 1.700 gulden wordt verkocht aan Daniel Niellius uit Alkmaar. Of deze Gerrit Claesz. dezelfde persoon is geweest als Gerrit Claasz. Wintkeijker uit een akte van 19 jan. 1692 is niet zeker, doch waarschijnlijk, want op deze datum wordt door deze ‘Wintkeijker’ de molen met het molenhuis voor 803 gulden verkocht aan Cornelis Crijnen. Bovendien moet nog een bedrag van 200 gulden worden betaald aan de erfgenamen van de heer Niellius voor de nog bestaande hypotheek op de molen.
Het windgeld – een belasting aan Joan Geelvinck, de ambachtsheer van Castricum bedraagt dan 4 gulden per jaar.

Deze Cornelis Crijnen was misschien niet zo’n beste ‘Windkeijker’, want op 13 mei 1698 verkoopt hij de molen met het molenhuis aan Jan Corneliszoon Moolenaar voor 1.850 gulden. De mensen droegen vaak de naam van hun beroep, ‘molenaar’ in dit geval.
In 1699 wordt de molen nog als belending (red: aangrenzend) genoemd in een verkoopakte van het molenweitje, dat een grootte heeft van 3 bunder 70 roeden en 4 ellen. Jan Corneliszoon is kennelijk niet zo goed van betalen, want in 1710 dient er een proces tegen hem, omdat hij de laatste 3 aflossingstermijnen aan Cornelis Crijnen niet heeft betaald.
Dan is er een hele periode niets na te gaan, omdat jammer genoeg de betreffende akten van het Oud Rechterlijk Archief niet bewaard zijn gebleven.

In het verpondingsregister van 1731 vinden we weer iets over de molen; de verponding is een belasting op onroerende goederen. Uit het register blijkt dat voor de korenmolen relatief zeer veel betaald moet worden. De belasting op een boerderij met bijvoorbeeld 15 hectare land bedraagt 15 gulden per jaar, voor de molen moet 150 gulden worden betaald.
In 1751 is er een schuldbekentenis van 1.000 gulden aan Nicolaas Geelvinck – dan de ambachtsheer van Castricum – van Cornelis Fennix, molenaar van de meelmolen. Als onderpand heeft hij genoemde “wintmoolen met zijn op – en dependentien van dien, alsmede zijn huijs en boed en 1221 roeden lant”.

Misschien gaat het deze molenaarsfamilie niet zo voor de wind, want op 10 september 1767 verkopen Cornelis, Gerrit en Arjen Ven-


Jaarboek 9, pagina 17

De reeds vele jaren geleden afgebroken achtkante korenmolen te Limmen; de Castricumse molen gebouwd in ongeveer dezelfde periode zal waarschijnlijk van hetzelfde type zijn geweest.
afb. 2 De reeds vele jaren geleden afgebroken achtkante korenmolen te Limmen; de Castricumse molen gebouwd in ongeveer dezelfde periode zal waarschijnlijk van hetzelfde type zijn geweest.

nick (eerder Fennix genoemd) de molen met het huis en de boet voor 2.500 gulden aan Mr. Joan Geelvinck, die in 1764 de ambachtsheerlijke rechten van zijn vader Nicolaas had geërfd.
De toenmalige schout Joachim Nuhout van der Veen als gemachtigde van Joan Geelvinck verkoopt op 10 september 1797 het molenaarshuis en de molen voor 1.000 gulden aan Cornelis Struive uit Alkmaar. Dat Cornelis Vennick nog steeds de molenaar is blijkt uit een akte van borgtocht in 1798, waarbij Cornelis Schrama en Albert Knaap zich voor 500 gulden borg stellen ten behoeve van het Gemeene Land (de overheid): “Om daarvan te kunnen verhalen zodanige boetens welke onverhoopt door fraude van voornoemde molenaar, zijn knegts of iemand van zijnentweegen, mogten worden begaan.”

Cornelis Struive verkoopt op 9 juni 1802 dit bezit voor 700 gulden aan de molenaar Ernst van Essen. Ernst heeft nog 3 broers: Cornelis, Jan, Pieter en een zus Maartje. Deze Cornelis krijgt op 4 juli 1804 in Castricum recht van inwoning. In 1805 koopt Ernst van Essen ter vergroting van zijn erf van Jan en Cornelis Groen uit Zaandijk en Jan Kok uit Heemskerk een stuk land van 105 roeden; dit is een gedeelte van de Zeilven dat grenst aan zijn erf.

Na het overlijden van Ernst van Essen verkopen zijn broers en zuster op 2 april 1806 hun aandeel in de erfenis aan hun broer Jacob; die verkoopt het op zijn beurt weer op 1 mei 1810 aan zijn broer Cornelis van Essen. Cornelis heeft dan een schuld aan zijn broer Jacob van 799 gulden en aan de Gereformeerde Diaconie van Castricum van 399 gulden.

Het einde van de korenmolen is nabij; op 21 juli 1812 verkoopt Cornelis van Essen de koren – of meelmolen, het erf en een stukje land – de Zeilven geheten – voor slechts 413 gulden aan Hermanus Beugeling, timmerman en wagenmaker uit de Kerkbuurt.
Kort daarop wordt de molen afgebroken, want op 19 augustus 1812 is er een openbare verkoping van de materialen, die zijn overgebleven na afbraak van de korenmolen.
Op afbeelding 3 is de situatie geschetst bij de aanvang van het

De situatie omstreeks 1830.
afb. 3 De situatie omstreeks 1830.

Jaarboek 9, pagina 18

Kadaster in 1830. De molen stond oorspronkelijk op perceel 49; in 1830 is dit perceel aangetekend als tuin met een grote van 6,1 are; perceel nummer 50 is het molenhuis met het erf van in zijn geheel 2,8 are en perceel nummer 51 is een stukje bouwland van 13,2 are. De 3 percelen vormden voordien het grondgebied dat hoorde bij de molen.

afb. 4 Het oude molenhuis; het bredere achterste deel is er in 1861 bijgebouwd. In 1936 is het huis afgebroken in verband met de verbreding van de weg.

Het molenhuis is nog lang bewaard gebleven en bewoond geweest. Op 20 december 1816 koopt Willem IJpelaan het molenhuis met de bijbehorende grond van Hermanus Beugeling. Willem, dagloner en schulpvisser, was op 25 mei 1815 getrouwd met Grietje Admiraal uit Egmond Binnen; vermoedelijk zijn zij kort na hun huwelijk in het molenhuis gaan wonen.
Op 18 januari 1844 wordt het geheel vervolgens verkocht aan Johannes Frederik Rommel, kastelein van de Rustende Jager te Castricum.

In het oude molenhuis hebben na Willem IJpelaan nog vel families gewoond; in 1870 woont er Cornelis van den Dam en zijn vrouw Cornelia Morsch. Oude Castricummers kunnen zich nog herinneren dat hier achtereenvolgens de familie Sengers, De Wit en Scheerman woonden. Op het erf moet ook nog jarenlang een molensteen hebben gelegen.

In 1919 werd naast het molenhuis een huis gezet voor Cor Mooij; toen deze naar Amsterdam vertrok hebben nadien onder andere nog de families Woudstra en Brakenhoff in dit huis gewoond. Het oude molenhuis en het laatstgenoemde huis moesten in 1936 worden afgebroken om een aanzienlijke verbreding van de Alkmaarderstraatweg mogelijk te maken.

afb. 5 De boerderij van Cornelis Mooij, tegenover de plaats waar meer dan een eeuw daarvoor de Castricumse meelmolen heeft gestaan. Foto van 1963.

Tegenover het molenhuis stonden nog een boerderij en een lang tuindershuis, hiertussen is later nog het huis voor de familie Bot neergezet. In het lange tuindershuis woonde de familie Korsman. Dit buurtje was een apart stukje Castricum, het heette vanouds “de molenhuisjes”. Door de sterke uitbreiding van Castricum is dit helaas allemaal verdwenen. Alleen de straatnaam ‘Molenweide’ herinnert ons nog aan dit buurtje uit Castricums verleden.

E.A. Steeman-Borst

Bronnen onder andere:

  • Archief Grafelijkheidskamer.
  • Oud rechterlijk archief van Castricum. verpondingsregister uit 1731.
  • Aantekeningen van P. Boer uit Alkmaar.
  • Historie van Castricum en Bakkum door D. van Deelen.