In 2017 werd het 50-jarig bestaan van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum (WOC) gevierd met onder andere de tentoonstelling ‘Castricumse Streken’. In Galerie Streetscape op Dorpsstraat nummer.7 waren werken te zien van bekende en onbekende kunstenaars die Castricum herkenbaar in beeld hadden gebracht. Topstuk op deze tentoonstelling was het panorama van Bakkum en Castricum van Henri Braakensiek.
Het schilderij hing jarenlang in Paviljoen Breehorn van Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch in Bakkum. Het maakte onderdeel uit van de museale collectie van Duin en Bosch. De collectie is na de reorganisatie tot Dijk en Duin in 2003 overgedragen aan Museum Het Dolhuys in Haarlem; ‘het museum van de geest, waar de waarde van mensen die anders functioneren centraal staat’. Het schilderij is vorig jaar schoongemaakt en waar nodig gerestaureerd door de Castricumse restaurator André Weda.
Van bijzondere waarde
Onlangs heeft Het Dolhuys het schilderij geschonken aan de Werkgroep Oud-Castricum vanwege de bijzondere historische waarde voor Castricum en Bakkum. Het werk heeft een ereplaats gekregen in het informatiecentrum van de werkgroep. Het doek is gesigneerd door Henri Braakensiek. Deze Amsterdamse kunstschilder leefde van 1891 tot 1941.
Jaarboek 41, pagina 79
Panorama
Het schilderij geeft een panoramisch beeld van Bakkum en Castricum omstreeks 1927, gezien vanaf het hoge duin bij de Vinkebaan en Sifriedstraat, kijkend richting Uitgeest.Rechts zien we de witte pluimen van de stoomtrein. Net boven de locomotief staat het wit met grijze spoorhuis. De Mient is aan beide zijden bebouwd. Langs de spoorlijn zien we het grote doktershuis met grijs dak op de plek van het huidige dokter Leenaershuis aan de Mient. De huizen aan de spoorzijde werden op last van de bezetter in de Tweede Wereldoorlog afgebroken.
Vinkebaan
Centraal staat de Vinkebaan, aan twee kanten bebouwd. Rechts vanaf de spoorbaan woonde Siem Ooms met een handel in lompen en hij was opkoper van dierenhuiden. Ook bevond zich daar de slagerij van Jan Huiberts met daartegenover de manufacturenwinkel van weduwe Meijer. Ongeveer in het midden van de Vinkebaan was de timmerfabriek van Hopman. Rechts de winkel van Willem Nanne, een groentehandel met daarachter een kassencomplex. Naast de winkel van Nanne liep de Zanderijweg, in de volksmond ‘het padje van Nanne’ genoemd. Verder waren er nog slager Ostheimer en de melkhandel van de weduwe Nijman. Hendrik Wulp had een bollen- en bloemenkwekerij, Hartog een fotozaak en Tiemstra bouwde er kort voor de oorlog een mooi huis om er rustig van zijn pensioen te genieten.
Een uitgebreide beschrijving van de bewoners van de Vinkebaan vindt u overigens in het 16e Jaarboek van Oud-Castricum uit 1993.
Bakkummerstraat
Het witte huis met rode dak links is de boerenwoning van landbouwer Hendrik Hogenstijn (1856-1956) aan de Bakkummerstraat. Hij was vele jaren de oudste inwoner van Castricum. Hij verkocht de woning in 1916 aan Johannes Olbers, die het in 1933 verkocht aan de Gemeente Castricum. Bij de lichtgroene boompjes staan de woningen van IJpelaan en Zonneveld op Vinkebaan 2 en 4. Geheel rechts de woning met schuur van Wulp op hoek Zanderijweg-Duinenboschweg. Ook alle bewoners van de Vinkebaan moesten in de oorlog op last van de bezetter hun huizen verlaten.
Jaarboek 41, pagina 80
Vanaf de Mient tot de Duin en Boschweg, maar ook aan het eind van de tegenwoordige Torenstraat, lagen landbouwgronden. In het verlengde van de Vinkebaan staat de rooms-katholieke St. Pancratiuskerk. De molen links is waarschijnlijk De Dog in Uitgeest. Rechts van genoemde kerk het torentje van het voormalige gemeentehuis, tegenwoordig Hotel Het Oude Raadhuis, met daarnaast de Nederlands hervormde of Dorpskerk.
Op het originele schilderij zijn heel veel details te zien. Leden van de Werkgroep Oud-Castricum hebben een uitgebreide beschrijving gemaakt van de afgebeelde huizen en hun bewoners. Het loont zeker de moeite om het schilderij te bekijken, dat in de nieuwe filmzaal hangt van De Duynkant aan de Geversweg 1b.
Een bewogen leven
Schilder Henri Braakensiek, geboren in 1891, was het negende kind van het elf kinderen tellende gezin van Herman Braakensiek en Valérie Convert. Rond de geboorte van Henri speelde zich binnen het gezin een drama af doordat drie jonge kinderen kort na elkaar overleden. Veel kinderen bezweken in die periode aan epidemieën die rondwaarden in Amsterdam; tyfus, difterie en mazelen. Toen Henri vier jaar oud was, overleed ook zijn vader.
Henri werd een bekende kunstschilder. Hij studeerde in Amsterdam aan de Kunstnijverheid-Teekenschool ‘Quellinus’ en was leerling van Hobbe Smith en zijn oom, de bekende tekenaar Johan Braakensiek. Daarna bezocht hij de Tekenacademie in Antwerpen en de Académie de la Grande Chaumière Paris. Hij was een veelzijdig kunstenaar en naast landschappen, portretten en stadgezichten tekende en schilderde hij ook het mondaine uitgaansleven in Amsterdam.
Braakensiek reisde en schilderde veel in Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en België en zijn werk is beïnvloed door verschillende internationale stromingen. Werk van hem is in bezit van het Amsterdam Museum; het Rijksmuseum bezit 35 werken van zijn hand (zie hiervoor:
Zijn eerdere en ook latere werk getuigt van meesterschap. Vergelijk bijvoorbeeld het schilderij uit 1939 van het Damrak, gezien vanaf het Centraal Station in Amsterdam.
Jantje Blei
Had Braakensiek nog contacten in Bakkum of is hij nog een keer opgenomen?
In 1938 schilderde hij aan de hand van een foto een portret van de 5-jarige Jantje Blei uit Bakkum. Jantje kwam om bij een tragisch ongeval.
Jaarboek 41, pagina 81
Op 24 juli 1936 werd hij geraakt door een omvallende radio-antennepaal op het duintje tussen de Van der Mijleweg en de broederwoningen van Duin en Bosch. Hierover is eerder geschreven in het 34e Jaarboek van Oud-Castricum uit 2011. Ook dit schilderij behoort niet tot het beste werk van Braakensiek.
Overleden
Henri Braakensiek overleed op 50-jarige leeftijd op 18 augustus 1941 in Amsterdam, na vele omzwervingen in binnen- en buitenland. Hij werd begraven op begraafplaats De Nieuwe Noorder aan de Buikslotermeerdijk in Amsterdam.
Een sociaal-cultureel centrum voor Castricum met vallen en opstaan
Al kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog sprak het socialistisch raadslid Gré Jacobs-Wentink een wens uit voor de totstandkoming van een verenigingsgebouw. Er werd zelfs een bestuur gevormd, maar er was in het dorp nog zo verschrikkelijk veel meer nodig. Wederopbouw, tbc-bestrijding, ouderenzorg en nieuwe schoolgebouwen eisten de aandacht op.
De gemeente kampte met begrotingstekorten en de plannen verdwenen naar de achtergrond. In 1962 had de gemeente voor het eerst weer een sluitende begroting. Er kwamen een commissie, actiecomité, stuurgroep en een stichting die een programma van eisen voor een sociaal en cultureel centrum ging voorbereiden. De plannen strandden toen de rooms-katholieke Betlehemparochie een kerk- en ontmoetingscentrum ging bouwen. Op 2 november 1975 werd door pastoor Van Dinteren de eerste steen gelegd. Ruim veertig jaar later is dit ook de eerste steen van het sociaal- en cultureel centrum waar velen voor hebben geijverd. Met respect voor de historie is dit symbool op 21 november 2017 in het nieuwe gebouw herplaatst.
Met een beschrijving van alle initiatieven, actiecomités, start- en stuurgroepen, programma’s van eisen, schetsontwerpen en andere studies kan een groot deel van het jaarboek worden gevuld. Velen hebben met hart en ziel gewerkt aan de totstandkoming van een gemeenschapscentrum. Bestuurders, organisaties, adviesbureaus enzovoort kwamen en gingen zonder dat het doel bereikt werd. Het verhaal laat ook zien hoe moeizaam soms instellingen tot samenwerking te bewegen waren.
Na de oorlog vroeg de wederopbouw van het dorp eerst alle aandacht. Mevrouw Jacobs-Wentink, pas in de gemeenteraad, pleitte voor het opruimen van de puinhopen van afgebroken huizen langs de Vinkebaan. Met veel moeite kreeg burgemeester Smeets het voor elkaar dat een stukje van het strand weer toegankelijk werd. De gemeente kreeg in 1949 vergunning om een vrachtauto te kopen. Eindelijk konden paard en wagen worden vervangen. Zo’n tijd was het.
In de jaren (negentien) vijftig kwam voorzichtig weer een cultureel leven op gang. De Kunstkring Elckerlyc organiseerde voorstellingen in het Corsotheater en regelde eenmaal per jaar een concert van het Noord-Hollands Philharmonisch Orkest in het veilinggebouw. Er werd ook ouderenzorg geboden. Bij de oude dorpskern werden twaalf kleine woningen voor senioren gebouwd.
In het Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Overtoom (voormalig Armenhuis) vond een tiental ouderen onderdak. In 1956 werd een inzamelingsactie gehouden voor de aankoop van een televisietoestel.
Castricum krabbelt op
Na de moeilijke na-oorlogse tijd waren er in de jaren (negentien) zestig nieuwe tekenen van herstel. Chris Hollaender, voorzitter van de afdeling Castricum van de Vereniging tot Bevordering van het Volksonderwijs (vanaf 1968 Vereniging Openbaar Onderwijs) nam in mei 1962 het initiatief voor een informatieavond over de mogelijke oprichting van een muziekschool. Een van de sprekers was Oebe Bootsma, directeur van de Alkmaarse muziekschool. Hij benadrukte de grote waarde van muzikale vorming voor de jeugd. Dezelfde avond kon al een comité worden gevormd en in september 1962 stelde de gemeenteraad subsidie beschikbaar voor de start van de school in januari 1963. De eerste voorzitter werd Chris Hollaender en Oebe Bootsma de eerste directeur. De lessen vonden nog plaats in allerlei schoollokalen, totdat voor instrumentele lessen aan de Mient een pand gehuurd kon worden. De muziekschool en de bibliotheken waren de belangrijkste culturele voorzieningen.
In 1965 werd een commissie ingesteld voor de bouw van een sociaal en cultureel centrum. Naast voorzitter W.M. Hendrikse maakten de heren P.F. Janzen, P. Bruggeling, K.W. Koster en B. van Lier er deel van uit. Burgemeester Smeets en de heer J. Middelhoff ondersteunden de commissie namens de gemeente. De commissie van voorbereiding werd daarna verheven tot een initiatiefco-
Jaarboek 41, pagina 47
mité dat in 1966 een enquête hield onder de verenigingen. De resultaten kwamen op tafel in een openbare vergadering op 13 april 1967 in De Rustende Jager. Er was voldoende steun voor het plan om een stichting op te richten.
Eind 1968 verliet burgemeester Smeets na 23 jaar zijn post en op 3 januari 1969 kreeg burgemeester Van Boxtel de voorzittershamer in handen. Al in zijn installatierede sprak hij over de noodzaak om te komen tot een visie op samenlevingsopbouw, ter ondersteuning van de inwoners bij de invulling van hun leefomgeving. Nog in datzelfde jaar kwam het tot een stuurgroep en kreeg het Provinciaal Opbouworgaan, in de persoon van mevrouw dr. Absil, opdracht voor de uitvoering van een onderzoek. Het na uitgebreide verkenningen opgestelde rapport over een Activiteitencentrum, met de aanbeveling voor oprichting van een plaatselijk opbouworgaan werd door de gemeenteraad zeer sceptisch ontvangen. Het idee voor een opbouworgaan, werd op 29 april 1971 met negen tegen zes stemmen verworpen. De onderzoekster vond het een dom besluit.
Metamorfose in de jaren zeventig
De jaren (negentien) zeventig was een tijd waarover een regionale krant eens schreef: “Als je er een week niet bent geweest, is Castricum al weer veranderd’ . De wijk Kooiweg was afgebouwd en na realisering van de wijk Molendijk werd in juni 1970 het plan Noordend vastgesteld en in uitvoering genomen. Het aantal inwoners steeg tussen 1965 en 1980 van 15.000 tot 22.800 inwoners. De Soomerwegh werd aangelegd, winkelcentrum Geesterduin opende zijn deuren, er kwamen nieuwe schoolgebouwen, een zwembad, een sporthal, twee tennisparken en twee sportparken. Dorpshuis De Kern werd heropend met onder andere ruimte voor een Creativiteitscentrum en ouderenwerk. En er gebeurde nog veel meer. Hoe het bescheiden ambtelijk apparaat het allemaal voor elkaar kreeg, is achteraf een wonder.
Dorpshuis De Kern
Dit gebouw is in 1938 gestart als rooms-katholiek Jeugdhuis. In de oorlogsjaren nam de bezetter het gebouw in gebruik. Na de oorlog kwam het jeugdwerk terug. Het echtpaar De Zeeuw beheerde het tot 1952. Ton en Truus Hurkmans namen het in 1952 over. Vanaf 1955 werd het gebouw in de zomermaanden ingericht als jeugdherberg voor meisjes en na 1966 was er ook een afdeling voor jongens. In 1973 kocht de gemeente het gebouw en liet het renoveren. Wethouder Bert Stam heropende het op 2 november 1974. Verenigingen, de bejaardensoos, de schaakclub en het Creativiteitscentrum en andere organisaties hadden nu een vast onderkomen. In 1984 heeft de gemeente het gebouw overgedragen aan stichting ‘Dorpshuis de Kern’. Het gebouw is dankzij de inzet van vrijwilligers nog steeds een veilige haven voor veel verenigingen en instellingen.
De gemeenteraad stelde in augustus 1970 subsidie beschikbaar aan de Stichting Sociaal en Cultureel centrum voor de opstelling van een programma van eisen voor een nieuw centrum. De Nederlandse Heidemij kreeg de opdracht en nam uitvoerig de tijd tot ergernis van het stichtingsbestuur, omdat de mogelijkheid van rijkssubsidie steeds verder achter de horizon verdween. Een concept-rapport kwam er pas in augustus 1972. In hetzelfde jaar fuseerden de in noodgebouwen aan de Burgemeester Boreelstraat gevestigde openbare en rooms-katholieke bibliotheek, die daarmee de kans wilden vergroten op een nieuw gezamenlijk gebouw.
De uitbreiding van het dorp was voor het bisdom Haarlem aanleiding om de Pancratiusparochie te splitsen. Dat was al in 1958 bij de voorbereiding van plan Kooiweg voorzien. Op 2 april 1966 werd aan het Kortenaerplantoen een
Jaarboek 41, pagina 48
noodkerk van de nieuw gevormde Betlehemparochie ingewijd. Naast de noodkerk zou binnen 10 jaar de definitieve kerk gebouwd worden. Bouwpastor Fritschy werd wegens ziekte in juli 1967 opgevolgd door pastoor F. van Dinteren. Die ging samen met pastor C. Vis aan de slag. Het was de bedoeling niet alleen een eigentijds kerkgebouw te realiseren, maar er een kerkcentrum van te maken met een extra sociale functie. Met een andere situering, ten noorden van het winkelcentrum Geesterduin, zoals volgens het plan Noordend mogelijk was, stemden de initiatiefnemers graag in. Dit bouwperceel lag centraler maar was te groot voor het kerkcentrum alleen. Een bibliotheekgebouw zou daar ook gerealiseerd kunnen worden.
De vorming van de Betlehemparochie en de oprichting van de stichting Sociaal en Cultureel Centrum Castricum (SSCC) vonden in dezelfde tijd plaats. Zowel een cultureel centrum als een kerkcentrum met een sociale functie zou een brug te ver zijn. Op 17 augustus 1972 nodigde burgemeester Van Boxtel de kerken, SSCC en de Stichting Openbare Bibliotheek uit voor overleg. Het initiatief van de kerken om te komen tot een gebouw voor kerkelijke doeleinden met ruimte voor andere activiteiten, sprak de gemeente aan. Dan hoefde geen beroep gedaan te worden op het al overbelaste gemeentelijke investeringsprogramma.
Burgemeester van Boxtel praatte ‘de voering uit zijn keel’ om de partijen tot elkaar te brengen. Als er in de toekomst aanvullende gemeenschapsruimte nodig is, zou een centrale plaats in de gemeente alsnog mogelijk zijn, betoogde hij. De heer W.M. Hendrikse, voorzitter van de SSCC, en secretaris G. Lunow benadrukten dat in een te realiseren gebouw ook ruimte voor de kerken was gedacht, evenals voor andere voorzieningen zoals de muziekschool, gezondheidszorg, enzovoort.
Van kerkelijke zijde werd gehecht aan autonomie en aan ‘inmenging’ van de stichting bestond geen behoefte. Men wilde baas blijven in eigen huis. Het gemeentebestuur zag de realisering van gemeenschapsruimte door de kerken en een zelfstandig bibliotheekgebouw als een voordelige oplossing. Dat verkleining van het winkelcentrum inmiddels de mogelijkheid opende om een cultureel centrum ten zuiden van Geesterduin te bouwen, stond niet meer ter discussie. Het zou te dicht bij de Pancratiuskerk komen. De missie van de SSCC kwam daarmee ten einde, al werd het voorlopig nog ‘een pas op de plaats’ genoemd.
Jaarboek 41, pagina 49
Geesterhage ingewijd
De gemeente ruilde in 1974 de grond ten noorden van Geesterduin met het terrein aan het Kortenaerplantsoen waar de kerk oorspronkelijk gebouwd zou worden. Er kwam even een kink in de kabel toen de kerkenraad van de gereformeerde kerk besloot af te zien van deelname aan het project en zelf nieuwe zalen bij te bouwen. De Nederlands hervormde gemeente was al in een eerder stadium afgehaakt en er ontstond een moeilijke situatie.
Aanpassing van het bouwplan was noodzakelijk. De gemeente kon een voor kerkelijk werk bestemd gebouw niet rechtstreeks financieel steunen.
Er werd in maart 1975 een modus gevonden toen de gemeente besloot de huur voor de muziekschool of een andere instelling te garanderen tot een bedrag van 35.000 gulden en daarnaast de grote zaal te huren voor gebruik van raadsvergaderingen tegen een bedrag van 10.000 gulden per jaar. Het plan had aan een zijden draad gehangen, maar dankzij die tegemoetkoming, zelfwerkzaamheid van parochianen en andere acties, zoals een verloting en een kerkveiling, kon de bouw van het centrum tegelijk met de bibliotheek toch doorgaan.
In april 1975 werden de bouwvergunningen voor de bibliotheek en het kerk- en ontmoetingscentrum verleend. Architect W. Ingwersen uit Amsterdam tekende voor het ontwerp van beide gebouwen, die door een luifel met elkaar waren verbonden. De bouwsommen waren respectievelijk 1.294.000 en 850.000 gulden. Uit een prijsvraag voor een geschikte naam voor het gebouw werd ‘Geesterhage’ gekozen. Het was de heer Bakker uit Heemskerk die de winnende naam had ingestuurd.
Pastoor Van Dinteren plaatste op 2 november 1975 de eerste steen voor het centrum, dat een kerkzaal, een dagkapel, diverse ruimtes en een centrale ontvangstruimte omvatte.
Onder de eerste steen werd een koker aangebracht met een oorkonde met de verklaring van de naam Geesterhage. Hage betekent volgens de oorkonde een omheinde ruimte waar de ‘Geest van God’ de toon aangeeft.
Met een inwijding door bisschop Zwartkruis en de opening door Pastoor Van Dinteren werd Geesterhage op zondag 20 juni 1976 officieel in gebruik genomen. De voorzitter van de bouwcommissie J.S. van der Water (oud-groepscommandant van de rijkspolitie) benadrukte dat de parochie het centrum dienstbaar wilde maken aan de gehele Castricumse gemeenschap en niet alleen om financiële redenen.
Meer ruimte voor gemeenschapsdoeleinden
Misschien dat de geest van mevrouw Absil nog in de gemeente rondwaarde, want op 12 november 1980 stemde de gemeenteraad in met een voorstel van het gemeentebestuur tot ondersteuning van samenlevingsopbouw door oprichting van een Gemeenschapsraad.
In 1981, zo’n tien jaar na de eerdere afwijzing van het voorstel, werd alsnog een stichting in het leven geroepen en de aangetrokken opbouwwerker Bert de Bruyn ging aan de slag. In het dorpshuis De Kern werden vier organisaties gehuisvest, te weten de Stichting Dienstverlening Ouderen Castricum (SDOC), het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW), Gezinsverzorging en later de Gemeenschapsraad.
Het gemeentehuis werd in 1982 ten zuiden van het winkelcentrum gebouwd en het oude raadhuis werd aan de
Jaarboek 41, pagina 50
muziekschool verhuurd. Het in 1971 op initiatief van Etty Mader opgerichte Creativiteitscentrum ging in augustus 1983 over van De Kern naar de Gerardusschool. In 1988 fuseerden de Muziekschool, Creativiteitscentrum (Cras), de Culturele Werkgroep Castricum (CWC) en twee groepen op het gebied van culturele vorming van de schooljeugd tot Stichting Kunstzinnige Vorming Castricum (SKVC).
Alle betrokkenen zagen de voordelen hiervan in en daarmee ontstond een prachtig instituut dat lessen en cursussen in vele disciplines en lesvormen verzorgde en daarnaast concerten, voorstellingen en exposities organiseerde.
Nico Lute en Lous Mooyman bedachten de naam Toonbeeld en in 1989 verhuisde de instelling onder die naam naar de voormalige Gerardusschool aan de Willem de Zwijgerlaan.
Wethouder Postma opende het gebouw op 12 mei 1990. Hij werd na zijn tijd als wethouder voorzitter van het bestuur.
CWC
De Culturele Werkgroep Castricum (CWC) is op initiatief van wethouder Jacques Mulder in 1971 opgericht naar aanleiding van de gereedkoming van de grote theaterzaal De Clinghe op het terrein van Duin en Bosch.
De CWC werd bemand door enthousiaste vrijwilligers onder voorzitterschap van Hans Schwartz. De werkgroep was opgedeeld in een programma- en een tentoonstellingscommissie. Op 1 oktober 1971 vond de eerste voorstelling plaats met optredens van Thérèse Steinmetz en de cabaretgroep Don Quishocking. Veel bekende artiesten kwamen in de loop van de jaren naar Castricum zoals Henk van Ulsen, Freek de Jonge en Bram Vermeulen.
Traditie was de jaarlijkse Castricumse Avond met optredens van koren, solisten, toneelgroepen, enzovoort. Op zondagochtend trokken de koffieconcerten veel belangstelling. De tentoonstellingscommissie organiseerde spraakmakende tentoonstellingen van professionele kunstenaars en literaire lezingen in de bibliotheek (Maarten Biesheuvel, Thomas Rosenboom, A.F.Th. van der Heijden, enzovoorts) en iedere twee jaar was er een grote tentoonstelling met werk van plaatsgenoten. Door de komst van De Clinghe verminderde de druk op een theaterzaal in het dorp. In 2016 is De Clinghe gesloopt na een aantal jaren weinig in gebruik te zijn geweest. De CWC ging op in Toonbeeld.
Centrum maatschappelijke dienstverlening
Ook op het gebied van zorg dienden zich veranderingen aan. In 1990 bracht de plaatselijke kruisvereniging een notitie uit over de ontwikkeling van de thuiszorg en ondersteuning van ouderen bij het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Het gemeentebestuur zag een mogelijkheid om een nieuw steunpunt voor gezinsverzorging en wijkverpleging te realiseren samen met de Stichting Dienstverlening Ouderen Castricum.
Als locatie werd door het gemeentebestuur gedacht aan een deel van de bovenverdieping van de bibliotheek in combinatie met de ruimte tussen de bibliotheek en Geesterhage. Daarnaast wilde men ruimten binnen Geesterhage huren. De opheffing van het vandalisme gevoelige tussenterrein en verlichting van de exploitatie van bibliotheek en Geesterhage werden als voordelen gezien. Bovendien zou dan een centrale hal
Jaarboek 41, pagina 51
kunnen ontstaan ten dienste van beide hoofdgebouwen en de instellingen. Die laatste gedachte sloeg niet aan bij het bibliotheekbestuur. Men zag geen voordelen in verplaatsing van de hoofdtoegang naar de centrale hal en wilde de aanwezige verbinding dichtmetselen.
De gemeenteraad stemde op 7 december 1993 in met de plannen voor een centrum onder de noemer van maatschappelijke dienstverlening met een centraal zorgloket. Architectenbureau Wierenga ging aan de slag. Het inventieve ontwerp werd goed onthaald. De raad verleende een bijdrage uit een gemeentelijke reserve voor sociale vernieuwing, zodat de benodigde investering gedekt kon worden. Geesterhage ontwikkelde zich meer en meer als multifunctioneel centrum.
Toekomstplannen voor ontmoetingscentrum Geesterhage
Het zat er al een tijdje aan te komen, maar in 1994 besloot de Bisschop van Haarlem tot fusie van de Betlehem- en Pancratiusparochie en onttrekking van het kerkgebouw Geesterhage aan de eredienst. Het afnemend aantal parochianen noodzaakte daartoe. De gefuseerde parochie kreeg opdracht om de verkoop van Geesterhage uit te voeren.
Op 25 september 1995 verstuurden de heren A.G. Kenter, P.J.J. Pannekeet en W.M. Slootman, voorzitter, secretaris en penningmeester en voormalige bestuursleden van de Betlehemparochie, mede namens F.P.G. Peters het volgende persbericht: “We hebben besloten zo spoedig mogelijk een stichting op te richten met als doelstelling het exploiteren van het gebouw Geesterhage voor sociale en culturele activiteiten, evenementen en dergelijke en het gebouw van de rooms-katholieke Parochiegemeenschap Castricum over te nemen”.
Het gemeentebestuur gaf een gemeentegarantie voor de aankoopsom van 300.000 gulden. De grond zou door de parochie aan de stichting verpacht worden. Op 29 november 1995 was de oprichting van de stichting een feit.
Geesterhage functioneerde prima in combinatie met de zorginstellingen, maar met name aan ruimte voor de jeugd bestond nog altijd behoefte en de accommodatie van Toonbeeld in de oude Gerardusschool liet veel te wensen over. In september 1998 verleende het gemeentebestuur opdracht aan bureau ICS een haalbaarheidsonderzoek te doen naar een multifunctionele accommodatie. Als mogelijke participanten in een welzijnscentrum werden genoemd de stichting Toonbeeld, jongerencentrum de Bakkerij en de Gemeenschapsraad. In maart 1999 werd het rapport openbaar. Het bureau achtte een multifunctioneel gebouw haalbaar, maar niet zonder Toonbeeld. Het bureau adviseerde Geesterhage in de planvorming te betrekken vanwege de aansluiting op de al aanwezige voorzieningen.
Het bestuur van Toonbeeld volhardde in de voorkeur voor verwezenlijking van eigen nieuwbouwplannen in combinatie met woningbouw op het terrein van de voormalige Gerardusschool, waardoor een patstelling ontstond. Tot overmaat van ramp besloot de gemeenteraad om voor de dekking van voorzieningen geen woningbouw meer in te zetten.
Op welzijnsgebied was er nog een ander beweging gaande. Wethouder Jan Postma was in januari 1994 een discussie begonnen met de Gemeenschapsraad, de Bakkerij en de Stichting Dienstverlening Ouderen om tot een fusie te komen. Er moesten veel weerstanden bij de respectievelijke besturen worden overwonnen. Pas in maart 1998 kwam het tot een gezamenlijke intentieverklaring en in januari 2000 werd na een lang proces de stichting Welzijn gevormd. Ook voor de nieuwe organisatie werd ruimte gevonden binnen Geesterhage. De uitvoering van het jongerenwerk vond plaats in gebouw Discovery aan de Stationsweg.
Hof van Cultuur
Per 1 januari 2002 fuseerden Castricum, Akersloot en Limmen. Eind 2001 presenteerde het nieuwe college van de fusiegemeente een collegeprogramma.
Jaarboek 41, pagina 52
Een multifunctioneel centrum was nog steeds het doel maar wel zonder Toonbeeld. Voormalig wethouder Postma, nu voorzitter van Toonbeeld, was er wel tevreden mee. Hij zag een grootschalig multifunctioneel centrum vanwege de kosten niet zitten en wilde eerdere plannen op de locatie Gerardusschool, nieuwbouw met appartementen erboven, weer snel oppakken.
In opdracht van de gemeente deed nu het bureau Nieuwe Ruimte onderzoek naar de locatie aan de Jan van Nassaustraat en het programma van eisen van Toonbeeld. De conclusie was dat nieuwbouw de voorkeur verdiende boven aanpassing en uitbreiding van de bestaande accommodatie; een bevestiging van alle eerdere onderzoeken. Nieuwbouw op de bestaande locatie zou bij nader inzien om stedenbouwkundige redenen toch te veel bezwaren opleveren.
Diverse gesprekken van het gemeentebestuur met het bestuur van Toonbeeld leidden tenslotte tot een intentieverklaring van gemeente en stichting om onderzoek te doen naar nieuwbouw in of nabij Geesterhage.
Het stedenbouwkundig adviesbureau van de gemeente kreeg opdracht voor een ruimtelijke verkenning van de mogelijkheden. Het resulteerde in de conclusie dat een nieuw multifunctioneel gebouw met een theaterzaal gerealiseerd zou kunnen worden met toevoeging van huur- en koopwoningen ter dekking van de kosten.
Niemand repte meer over het besluit dat deze vorm van dekking niet meer toegepast kon worden. Het gebouw zou op de parkeerplaats bij Geesterhage kunnen staan. Een ondergrondse parkeergarage kwam ook in het vizier. Het ontwikkelingsgebied kreeg zelfs de naam ‘Hof van Cultuur’.
Toonbeeld nam contact op met projectontwikkelaar Biesterbos (BPO) en Geesterhage ging in overleg met Kennemer Wonen over renovatie en daar bij de mogelijkheid tot realisering van huurwoningen op het terrein van onder andere basisschool Molenweid en het aanwezige parkeerterrein. Projectontwikkelaar BPO (Biesterbos) en Kennemer Wonen voerden in 2005 een haalbaarheidsonderzoek uit, waarbij Toonbeeld, Geesterhage, Bibliotheek en ViVa! Zorggroep werden betrokken.
Nu was de gemeente weer aan zet. Op 1 december 2005 stemde de gemeenteraad in met integrale ontwikkeling van een Cultuurhuis samen met de genoemde initiatiefnemers. Heel Geesterhage zou worden afgebroken.
Begin maart 2006 werd opnieuw een mijlpaal. Alle betrokken partijen zetten hun handtekening onder een nieuwe intentieverklaring. Met de realisering zou circa dertig miljoen euro gemoeid zijn. Gerekend werd op start van de bouw van het Cultuurhuis in 2008 en ingebruikname in 2010.
Jaarboek 41, pagina 53
Nieuw plan
Er werd al een prijsvraag uitgeschreven voor de naam van het nieuwe centrum. Niet minder dan 214 namen werden er aangedragen door in totaal 118 personen. De jury koos in mei 2008 voor de naam ‘Nieuw Geesterhage’ en voorzitter Ton Kenter reikte theaterbonnen uit aan de winnaars. Voor een theatervoorstelling in het nieuwe gebouw was het nog te vroeg. Gebleken was dat het oorspronkelijke ontwerp te grootschalig was en voor de woonomgeving te veel bezwaren met zich meebracht. Tussen Biesterbos Planontwikkeling (BPO) en Kennemer Wonen kwam het in 2011 tot een breuk.
In samenspraak met het buurtcomité werd door BPO aan een nieuw kleinschaliger plan gewerkt. ‘Nieuw Geesterhage’ werd gewoon weer ‘Geesterhage’. Op 2 februari 2012 werd een derde ontwerp aan de raad gepresenteerd. De kern van dat plan was dat het oude gebouw voor een deel bleef staan.
De kerkzaal met ontmoetingsruimte zou worden gesloopt ten behoeve van de bouw van een theaterzaal met foyer. Voor Toonbeeld zou nieuwbouw plaatsvinden. Er kwam geen concertzaal (Toonbeeld zou de theaterzaal kunnen gebruiken) en geen ondergrondse parkeergarage.
Door een bijdrage van de provincie van rond een miljoen en de opbrengsten van 43 woningen in de omgeving en 14 op de vrijkomende Toonbeeld-locatie zou het Kultuurhuis gefinancierd kunnen worden. BPO behield als eigenaar van een groot deel van het centrum een belangrijke vinger in de pap.
Bijzonder in het licht van de geschiedenis was dat een inspreker namens de protestantse kerk bij de behandeling van het plan wees op andere in toekomst leegkomende kerkgebouwen ter voorziening in de behoefte aan ruimte. Ooit verzetten de kerken zich nog tegen inmenging van niet-kerkelijke organisaties.
Het weerhield de gemeenteraad er niet van om ten lange leste een positief oordeel uit te spreken. Ton Kenter, voorzitter van de stichting Geesterhage en Peter Brouwer, directeur van Toonbeeld, konden evenals vele andere betrokkenen hun geluk niet op.
Na verkleining van de bibliotheek en realisatie van een nieuwe hoofdtoegang begon in 2015 na een lange aanlooptijd de bouw van de foyer, de theaterzaal en de ruimte voor Toonbeeld. Ter gelegenheid van de start van de laatste bouwfase werd op 10 juni 2016 nog een feestelijke bijeenkomst georganiseerd.
Op 10 januari 2017 werd het vernieuwde Geesterhage geopend door burgemeester Toon Mans, Ted Biesterbos, Jan Postma en Ton Kenter. Het was Ton Kenter, vanaf het eerste uur voorzitter van het stichtingsbestuur, die de grote betrokkenheid van Ted Biesterbos roemde: “Zonder hem hadden wij hier niet gestaan.”
Het was een moeizame weg vanaf de oprichting van de Stichting Sociaal en Cultureel Centrum in 1967, maar Castricum heeft het centrum na een halve eeuw dan toch gekregen.
Niek Kaan
Bronnen:
Archief gemeente Castricum;
Regionaal Archief Alkmaar;
Nieuwsblad voor Castricum en De Castricummer.
Met dank aan: Bernard van den Boogaard, Peter Brouwer, Ger Foeken, Hilde Hollaender-Hundt, Ton Kenter, Jan Postma, Kees Stam, Henk Stigt en Fons Verbeek.
Al vóór 1967 was geprobeerd in Castricum een schilderclub van de grond te krijgen. De amateurschilders uit ons dorp waren aangewezen op Tintoretto in Heiloo. Zo’n zeven dames en heren uit Castricum waren lid van deze club, die door de Bakkumse kunstschilder Cor Heeck werd begeleid. Dat moest toch anders kunnen, vonden Gerard en Ans Lunow, nieuwe inwoners van Castricum. Samen met Cor Heeck werd besloten te onderzoeken of er voldoende belangstelling was.
Gerard Lunow heeft zijn herinneringen aan die beginperiode vastgelegd: “Eind 1964 vestigde ons gezin zich in Castricum, in een nieuwbouwwijk in de weilanden, ver buiten het centrum. Zo uit de grote stad tussen de koeien: een grote verandering. Mijn vrouw ging weer schilderen. Ze hoorde van de amateurschilderclub in Heiloo, Tintoretto. We gingen er op een avond heen en werden voorgesteld aan de docent Cor Heeck. Hij wilde wel meewerken aan de oprichting van een club in Castricum. We besloten een oproep te plaatsen in het Nieuwsblad voor Castricum. Op 31 januari 1967 verscheen het artikel onder de kop ‘Schilderclub in Castricum?’. Ruim een week later werd de vraag in een persbericht al positief beantwoord.”
Er waren niet minder dan 26 aanmeldingen. De eerste bijeenkomst werd in de oude dorpskerk gehouden. In deze historische omgeving vond op 2 mei 1967 de oprichting plaats. Doel van de vereniging zou zijn: creatieve ontspanning en ontwikkeling; in die volgorde. De naam ‘Perspectief’ werd gekozen op voorstel van Cees Bakker. Een voorlopig bestuur was snel gevormd. Gerard Lunow voorzitter, Hans van Herwijnen secretaris en Ans Lunow penningmeester. Cor Heeck wilde de begeleiding van de club op zich nemen.
Het jonge bestuur onderzocht verschillende huisvestingsmogelijkheden en liet al direct het oog vallen op de oude school aan de Van Oldenbarneveldweg. Voorlopig was het gebouw nog als school in gebruik, maar Perspectief meldde zich bij de gemeente als ‘ernstig gegadigde’.
Om in de onmiddellijke behoefte te voorzien, nam het kersverse bestuur contact op met de heer C.H. Freling, hoofd van de Jac. P. Thijsse mavo in Bakkum over de mogelijkheid van het gebruik van het handenarbeidlokaal in deze school. De heer Freling was bereid mee te werken aan het tijdelijk gebruik en de gemeente stemde ermee in voor de prijs van twee gulden per uur.
Er kon gestart worden met een werkgroep schilderen en aquarelleren. Woensdagavond 6 september 1967 was de eerste clubavond. Met Cor Heeck was afgesproken dat de deelnemers een werkstuk mee zouden nemen, zodat hij een indruk kon krijgen van de schilderkwaliteiten. Het lokaal was voor de schilderkunst niet ideaal. Cor Heeck heeft nog eens verteld hoe de schilders zich moesten behelpen met prullenbakken voor ondersteuning van hun werkstukken.
De eerste secretaris van de vereniging en van 1976 tot het jaar 2000 voorzitter Hans van Herwijnen, herinnert zich ook de primitieve omstandigheden waaronder gewerkt moest worden: de onmogelijke hoge tafels met krukken, het schoonmaken van de werkplekken iedere avond en het in diepe duisternis verlaten van het schoolterrein. Toch vormde zich al spoedig een vaste kern van rond de 24 personen, die vrijwel nooit een avond oversloegen.
Naar de Van Oldenbarneveldweg
De grote doorbraak voor de vereniging kwam toen er een lokaal in de uit 1904 daterende lagere school in Bakkum in gebruik genomen kon worden. In februari 1975 berichtte de gemeente Castricum aan Schilderclub Perspectief dat zij bereid was de oude Duinrandschool aan de Van Olden-
Jaarboek 40, pagina 32
barneveldweg te bestemmen voor sociaal-culturele doeleinden, nadat het nieuwe gebouw voor deze school aan de Prof. Winklerlaan gereed was gekomen. Dat bericht werd bij de vereniging met enthousiasme ontvangen.
Naast Perspectief waren de eerste gebruikers het Rode Kruis en de kunstenaars Berthy Müller, Ton van Beest en Otto Heuvelink. De gemeente zorgde voor de eerste inrichting. Secretaris Van Herwijnen stelde een lijst op van alle benodigdheden, zoals atelier-ezels, stapelkrukken en tafelezels. De begroting kwam uit op ruim 10.000 gulden. Geweldig om nu te beschikken over een eigen atelier. Er kwam al snel een extra werkgroep schilderen en een etsgroep.
Na vertrek van het Rode Kruis kwam een tweede lokaal beschikbaar voor Perspectief. De tussenmuur werd in 1981 met hulp van vrijwilligers weggebroken en er ontstond een echt groot atelier. De prachtige ruimte gaf de club vleugels en het aantal werksoorten werd in de loop der jaren uitgebreid met textiele werkvormen, beeldhouwen en keramiek. In 1989 kon een derde lokaal gehuurd worden. De verbinding met dat lokaal werd onder leiding van Jaap van der Poll door klussers van de vereniging eveneens verbeterd.
Een volgend hoogtepunt voor de vereniging was de overname in 1994 van het gebouw van de gemeente. Al vanaf 1990 werd er overleg over gevoerd. Wethouder Postma was een groot voorstander van de overdracht van het beheer van gemeentelijke gebouwen aan de gebruikers. De gemeente had eerder verschillende plannen overwogen, zoals de bouw van bungalows en een appartementencomplex, maar dankzij protesten was daarvan afgezien.
Na jaren van overleg, wikken en wegen, stemde de gemeenteraad na enige aarzelingen in met de verkoop van het gebouw en een erfpacht overeenkomst voor de grond. Voor veel Castricummers en Bakkummers was het een opluchting dat het fraaie gebouw, dat inmiddels is aangewezen als gemeentelijk monument, behoed werd voor de slopershamer. Perspectief kon het voor de boekwaarde van rond 6.800 gulden kopen en kreeg een bedrag van 75.000 gulden, dat de gemeente inschatte als het benodigde bedrag, om het achterstallig onderhoud uit te voeren.
Op advies van de toenmalige penningmeester Anneke van Wallenburg richtte het bestuur van Perspectief een aparte stichting op voor onderhoud en beheer van het gebouw. Het bestuur bestond uit vijf leden met als eerste voorzitter Klaas Weijdema. De bestuursleden werden door het bestuur van Perspectief benoemd.
Op 20 mei 1994 werd het gebouw eigendom van ‘Stichting De Duinrand’. Perspectief werd de huurder van drie lokalen. Ook de kunstenaars Berthy Müller en Ruud Lans huurden een lokaal. Middels inzamelingsacties, een kunstveiling en het opstarten van een kunstuitleen werd het budget voor het opknappen van het gebouw verruimd. De renovatie van het gebouw is krachtig ter hand genomen. Het houtwerk en metselwerk werden door de aannemer Borst en schildersbedrijf Huipen hersteld en geschilderd, met als leidraad de stijl van het basisontwerp uit 1904. Ook de riolering werd vernieuwd, vooral dankzij de grote inzet van vrijwilliger Gerard van Houweninge. Klaas Weijdema wist de vervanging van de oude gaskachels door centrale verwarming voor elkaar te krijgen.
Op 2 september 1994 is het gebouw door burgemeester Schouwenaar geopend door de onthulling van de gemeentewapens van Castricum en Bakkum, die samen met de nieuwe naam ‘Ateliers De Duinrand’ op de gevel prijken.
Begeleiders van Perspectief
De vereniging heeft het geluk gehad steeds uitstekende begeleiders te kunnen aantrekken, onder wie de inmiddels overleden Cor Heeck en Jaap Dekker.
Cor Heeck begeleidde de schilderclub van 1967 tot 1980. Hij kreeg een afscheidsexpositie en werd benoemd tot ere-lid. In het 20e Jaarboek van Oud-Castricum is zijn levensverhaal opgenomen. Hij was als kunstschilder een begrip in Castricum.
Jaarboek 40, pagina 33
Klaas Weijdema schreef in het verenigingsblad Perspectiviteiten: “Iedereen bij Perspectief heet Jan, Piet of Klaas, zonder dat we achternamen kennen, maar Cor Heeck is voor de meesten toch steeds Mijnheer Heeck gebleven. Niet omdat hij zo autoritair is, of zich op een hoog voetstuk plaatst, maar gewoon uit respect. Uit respect voor de vakkennis die nooit geleid heeft tot schoolmeesterachtig optreden. Met wat zelfspot gelardeerd, werd ons steeds verteld dat wat hij nu ging doen met ons mislukte kunstwerk misschien niet het juiste was, hij wist het ook niet zeker, maar je kon nooit weten enzovoorts, enzovoorts.
Of die arme beginnende olieverfschilder, die netjes heel zuinig kwakjes verf op zijn nieuwe palet had uitgestald. Die kreeg te horen dat hij wel zuinig op z’n vrouw, maar nooit op de verf moest zijn. Toen de stakker nog zei dat olieverf duur was, kreeg hij natuurlijk te horen dat z’n vrouw meer geld kostte, vandaar.“
Toen Cor Heeck eens werd gevraagd naar een omschrijving van zijn eigenwerk (stillevens, landschappen en portretten, die op veel tentoonstellingen te bezichtigen zijn geweest), zei hij ooit – na lang nadenken: “Het is net boerenkool met worst; je kan er niet over praten, je moet het proeven.”
In het juninummer van 1992 stond in Perspectiviteiten een In Memoriam: “Cor Heeck is op 10 mei 1992 overleden op 81-jarige leeftijd. Vanaf de oprichting tot 1980 bepaalde Cor Heeck het gezicht van Perspectief. Veel van onze leden hebben bij hem de fijne kneepjes van de schilderkunst onder de knie gekregen. Zijn persoonlijke manier van lesgeven en de kunst om de essentie op humoristische wijze aan te duiden, heeft velen de stimulans gegeven die ze nodig hadden.”
Tekenen en schilderen was Jaap Dekker met de paplepel ingegoten. Zijn vader, huisschilder en kunstschilder, had een amateurschilderclubje dat in huize Dekker kon schilderen. In de oorlog moest Cor Heeck vanuit Castricum evacueren naar Heiloo en door het contact tussen vader Dekker en Cor Heeck ontstond de schilderclub Tintoretto. De jonge Jaap volgde een opleiding op de grafische school en werd de opvolger van Cor Heeck als begeleider van Tintoretto. Kort na de oprichting werd hij ook begeleider bij Perspectief. Jaap: “Ik krijg daarbij te maken met deelnemers die het schilderen heel verschillend benaderen. Van fanatiek vooruit willen gaan tot eenmaal per week gezellig in een groep wat tekenen of schilderen zonder verdere aspiraties. Ik oordeel nooit, maar probeer ieder in zijn waarde te laten.”
Op 1 januari 1968 startte de jeugdschilderclub onder begeleiding van Jaap. Die club is wegens gebrek aan belangstelling in 1974 opgeheven. Jaap ging andere groepen begeleiden, dit alles naast zijn werk als veelzijdig kunstenaar. In april 1982 werd hij aangesteld als begeleider van de etsgroep.
In 1998 en in 2002 werden tentoonstellingen van zijn werk georganiseerd, toen hij 30 respectievelijk 35 jaar aan Perspectief was verbonden. Bij het 35-jarig bestaan werd Jaap in Dagblad Kennemerland geïnterviewd. Daaruit: “Docent Dekker heeft zelden moeite met het feit dat er allerlei verschillende niveaus aan het werk zijn. Ik ga vaak met de groep naar buiten om te schilderen. Ik laat ze dan juist in de zomer een winterlandschap maken om hun fantasie te prikkelen. Of ik laat ze in de duinen een beekje tekenen dat er helemaal niet is.”
In 2009 moest hij om gezondheidsredenen stoppen met zijn begeleidingswerk. In 2011 is hem een expositie aangeboden. Jaap Dekker overleed op 2 juni 2011.
Werksoorten
Perspectief is begonnen als schilderclub, maar al in 1968 polste het bestuur de belangstelling van de leden voor andere takken van beeldende kunst. In 1977 werd een werkgroep keramiek gevormd onder leiding van Topy ten Hove. In 1969 werd voor het eerst naar een model getekend. Cora Lunow begeleidde een werkgroep textiele werkvormen. Dirk Nab gaf tekenles en uit een cursus ‘Abstract’ van Jessica Keppel vloeide de groep abstract schilderen voort, die tegenwoordig (in 2017) door Eric Beets wordt begeleid.
De belangrijkste taak van de begeleiders is de individuele begeleiding van de leden in de beoefening en de ontwikkeling van hun creativiteit. Er worden bij de club alleen korte basiscursussen en workshops tekenen en schilderen, grafische technieken en beeldende vorming gegeven, dus geen opleidingen zoals bij de stichting Toonbeeld.
Jaarboek 40, pagina 34
Er zijn meer dan 18 groepsactiviteiten waaraan de leden kunnen deelnemen, die begeleid worden door 12 professionele kunstenaars.
Exposities
De eerste expositie van de schilderclub werd gehouden in de aula van de Juliana van Stolbergschool rond kerstmis 1968. Deze aula was in die tijd in Castricum de enige geschikte ruimte. De tentoonstelling omvatte 74 werken van volwassen leden en 33 van jeugdleden. De jongste exposanten waren 7 jaar.
Tientallen exposities op diverse plaatsen bij verschillende gelegenheden volgden. Ze werden dikwijls prachtig aangekleed met bloemstukken, verzorgd door Foeke en Gerda van Buren. De kersttentoonstelling in 1982 stond in het teken van het 15-jarig bestaan. Bij die gelegenheid werd een vlag ontworpen door de groep textiele werkvormen.
Vele malen nam Perspectief deel aan de succesvolle tweejaarlijkse kersttentoonstellingen in de aula van het Bonhoeffercollege, die georganiseerd werden door de tentoonstellingscommissie van de Culturele Werkgroep Castricum. Deze tentoonstellingen, waaraan onder andere ook de Fotoclub Castricum deelnam, trokken duizenden bezoekers.
De gemeente Castricum stelde de hal en trappenhuis van het gemeentehuis beschikbaar voor exposities. Toen daar in 1988 de modeltekengroep onder leiding van Topy ten Hove exposeerde met modellen in verschillende staat van ontkleding, ontstond er grote ophef rond een schilderij van twee bij drie meter. Het zou te aanstootgevend zijn en te veel in het zicht hangen. Daarom moest het verwijderd worden. Het werd landelijk nieuws. Het bestuur van Perspectief was wel ontstemd over de affaire, maar kon de publiciteit rond deze expositie ook wel weer waarderen.
De afgelopen jaren hebben bekende inwoners van Castricum een middag geposeerd in atelier De Duinrand. De resultaten waren te zien tijdens de tentoonstelling in het gebouw ter gelegenheid van de Kunstfietsroute. Onder andere burgemeester Toon Mans, Henny Huisman en Simone Veldt-Bakker waren bereid te poseren en mochten uiteindelijk hun voorkeur voor een van de werken uitspreken.
Meer dan het wekelijkse atelierbezoek
Vanaf 1985 is Perspectief gaan deelnemen aan de jumelage-uitwisselingen met Balatonfüred in Hongarije. Bij een bezoek in 1989 gingen er 17 leden mee. Ze stelden daar een tentoonstelling samen met 30 schilderijen en acht werken in brons en gips van de beeldhouwgroep. Bij de Hongaarse grens was nog sprake van uitkijktorens en gewapende militairen. Je ging echt door het IJzeren Gordijn. In 2005 kwam een delegatie uit Balatonfüred naar Castricum. Nog steeds worden er contacten onderhouden, alhoewel de officiële jumelage al jaren geleden is beëindigd.
Jaarboek 40, pagina 35
In de zomermaanden, als er geen groepsbijeenkomsten zijn, kan op verschillende locaties buiten worden geschilderd. Een aantal malen namen leden van Perspectief deel aan de Zeedijk teken- en schilderdag in Amsterdam. Bewoners van de wijk zaten dan model, zoals toen de oudste bewoonster tante Trui.
In 1984 en 1985 is een groep van Perspectief met zeilschip De Onderneming gaan varen op het Lauwersmeer en in 1986 werd een schilderweekend in Giethoorn gehouden. Jaarlijks waren er ook excursies naar Artis onder leiding van Jessica Keppel en later Jaap Dekker.
Veel leden hebben onvergetelijke weekenden op verschillende plaatsen in het land meegemaakt.
Sinds 2009 organiseren Perspectief en Toonbeeld de Kunstfietsroute. Op een groot aantal plaatsen kunnen dan exposities bezocht worden.
Viering jubilea
Aan de viering van jubilea heeft de vereniging altijd veel aandacht geschonken. Ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan werd in 1982 een tentoonstelling georganiseerd. Op 2 mei 1987 werd het 20-jarig bestaan van Perspectief gevierd met een tentoonstelling en een lunch bij Hotel Borst, de ‘buurman’.
Tevoren was in april een expositie gehouden met werk van de begeleiders van Perspectief.
Bij het 25-jarig bestaan in 1992 verscheen een speciale jubileumuitgave van Perspectiviteiten. Ook werd een culturele verrassingstocht georganiseerd en maar liefst vier tentoonstellingen van de leden en van de docenten. Werk van leden werd ook in winkeletalages getoond. In de zaal van Borst was een feestavond, waarbij leden van Perspectief zorgden voor geschilderde decors, waaronder een van Adam en Eva in het paradijs, dat 2,5 x 2 meter groot was.
In mei 2002 werd het 35-jarig bestaan gevierd met een open huis en een feestelijke bijeenkomst.
Voorzitters van Perspectief:
1967-1976: Gerard Lunow 1976-2000: Hans van Herwijnen 2000-2004: Jan Spaaks 2004-2007: Peter de Man 2008-2012: Walter Driessen 2012-heden (2022): Sjoerd Dijkstra
Peter Heemskerk
Bronnen:
Archief Vereniging Perspectief;
Archief gemeente Castricum.
Verschenen jaarboekartikelen over verenigingen in Castricum:
In een bomvrije kluis in het Castricumse duingebied werden in de eerste oorlogsjaren onze belangrijkste kunstschatten opgeslagen. Het was te danken aan de inzet van de conservator van het Stedelijk Museum, jonkheer Willem Sandberg, dat de kunstbergplaats nog juist voor de inval van de Duitsers is gebouwd. Via hem is Castricum verbonden met bijzondere mensen en gebeurtenissen. In een kleine houten barak, vlakbij ‘Kijk Uit’, ontving Sandberg wetenschappers, kunstenaars en verzetsstrijders. Daar werd gefilosofeerd over de toekomst van Nederland na de oorlog.
De mensen die de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam uitvoerden, vierden in Castricum nog een feestje, kort voor hun arrestatie. Kunstenaar en typograaf Hendrik Werkman liet zich inspireren door de ‘schilderijenbunker’ en maakte een prachtige serie prenten onder de naam ‘Amsterdam-Castricum.’ De agenda’s van de kunstbergplaats, die worden bewaard in het archief van het Stedelijk Museum, onthullen iets van de geschiedenis die zich deels in het Geversduin afspeelde.
De oorlogsdreiging nam in de jaren (negentien) dertig steeds meer toe en in augustus 1939 werd de mobilisatie van het leger afgekondigd. Enkele maanden later begon de distributie van levensmiddelen. Evacuatieplannen voor de bevolking uit gebieden die voor de verdediging onder water gezet zouden worden, lagen klaar. De Rode Kruisafdeling voor Castricum, Limmen en Uitgeest kreeg opdracht noodziekenhuizen voor militairen in gereedheid te brengen.
Zorgen waren er ook over het nationaal kunstbezit in geval van oorlog. In 1938 maakte Sandberg, vergezeld door Spanjekenner dr. Johan Brouwer, een reis naar Spanje om de maatregelen te bestuderen die daar tijdens de Spaanse burgeroorlog getroffen waren om de kunstschatten te beschermen. Bijzondere indruk maakten de in rotsen uitgehouwen kluizen. De mogelijkheden die Spanjes rotsen boden, lagen voor ons land aan zee, in de duinen.
Hoge landinwaarts gelegen duinen zouden het meest geschikt zijn voor het maken van ondergrondse betonnen bergplaatsen, met een aardlaag erboven, ter bescherming tegen bombardementen. Samen met zijn directeur jonkheer Röell overtuigde Sandberg het gemeentebestuur van Amsterdam van de noodzaak om spoedig maatregelen te nemen. In overleg met de architect ir. P.C. Tirion was de gewenste bouwplaats in het Geversduin al snel gevonden.
Voor de kunstschatten van het Rijk drong de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg dr. J. Kalf ook aan op de bouw van ondergrondse bergplaatsen. Toch waren in september 1939, toen de Duitse aanval op Polen al had plaatsgevonden, de gemeentelijke en de rijksbergplaatsen nog niet gereed.
Evacuatieplan
In augustus 1939 begon het overbrengen van de belangrijkste kunstwerken naar veiliger plaatsen. H.P. Baard, na de oorlog directeur van het Frans Hals museum, schreef in zijn in 1946 verschenen boek ‘Kunst in schuilkelders’: “Het is niet gemakkelijk, den buitenstaander de spanning te schetsen, die de eerste phase van de evacuatie beheerschte. Hier werd de vlucht voorbereid van onze nationale kunstschatten, hetgeen wij voelden als een historisch moment van een draagwijdte, die wij nog niet konden beseffen, maar daarom niet minder vreesden.”
Het Rijksmuseum koos voor tijdelijke bergplaatsen in een aantal Noord-Hollandse dorpen. Ongeveer 2.000 schilderijen en meer dan 30.000 objecten van artistieke en historische waarde, glaswerk en porselein moesten worden vervoerd. Op 4 september 1939 werd de Nachtwacht op een glastransportwagen (!) naar kasteel Radboud in Medemblik gereden. Veel topstukken kwamen terecht in gymnastieklokalen in Wieringerwerf, Winkel, Lutjewinkel, Barsingerhorn en Schagerbrug.
Vrijwel onbekende dorpen kregen voor ingewijden de betekenis van cultuurcentra. Zo was het ‘Straatje van Vermeer’ onafscheidelijk verbonden met Schagerbrug, ‘ De Joodsche Bruid’ met Wieringerwerf en de ‘ Vrolijke Drinker’ van Frans Hals met Lutjewinkel. Op 1 november 1939 was het omvangrijkste transport van kunstwerken, dat ons land ooit heeft gekend, voltooid.
Jaarboek 31, pagina 20
Het Stedelijk Museum bracht zijn verzameling schilderijen van Van Gogh, schilderijen van de Amsterdamse universiteit en van het stadhuis onder in stalen lichterschepen. Voor dit evacuatieplan, dat in augustus 1939, werd uitgevoerd, is Sandberg verantwoordelijk geweest. “Deze stalen schepen liggen te allen tijde in groote getale in de Amsterdamse havens”, schreef Sandberg aan de wethouder voor kunstzaken. “Zij zouden indien noodig binnen twee uur aan de Amstel bij de Stadhouderskade kunnen aanleggen, terwijl de kunstwerken per tapissière (verhuiswagen) van het museum naar de aanlegplaats kunnen worden vervoerd.”
Op 28 augustus 1939 werden de eerste verhuiswagens geladen. Eerder waren de kunstwerken naar belangrijkheid in drie categorieën ingedeeld. Rood stond voor onvervangbaar; wit voor belangrijk en blauw betekende vervangbaar. Israëls, Breitners, Van Goghs en andere werden opgeborgen in het ruim van de Dankbaarheid. In het ruim van de Mercurius en dat van De Morgenstern werd ook een deel opgeslagen, samen met werk van Mondriaan, Charley Toorop en andere moderne kunstenaars. Het was zoveel dat tenslotte nog een vierde schip in gebruik is genomen, de Harwu Almien.
Om de museale klimatologische omstandigheden te benaderen, waren in de ruimen kachels, emmers met ongebluste kalk en hygrometers geplaatst. De schepen werden bewaakt door suppoosten, die hun post onder geen beding mochten verlaten. Aanvankelijk lagen de schepen bij elkaar in de buurt in de Knollendammervaart bij Spijkerboor en in het Noord-Hollands kanaal. Enige weken later besloot men de lichters verder uit elkaar te leggen. Begin oktober was de kunstvloot verspreid over de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse wateren. De Dankbaarheid lag in het Kogerpolderkanaal bij De Woude. Ongeveer 500 meter noordelijker dobberde de Mercurius. Onder de bevolking deed het gerucht de ronde dat de Nachtwacht, in een grote zinken koker ingesoldeerd, op de bodem van het Alkmaardermeer rustte.
De eerste fase was nu afgerond. Het belangrijkste kunstbezit was wel weg uit het onveilige Amsterdam, maar echte veiligheid konden alleen bomvrije schuilkelders bieden.
Amsterdamse kluis
De gemeente Amsterdam bereikte overeenstemming met het Provinciaal Waterleidingbedrijf (PWN) over de plaats en de directeur Publieke Werken vroeg op 17 oktober 1939 bij de gemeente Castricum vergunning voor de bouw van een ‘betonnen bergplaats aan de Helmweg in het Geversduin ‘. Het gemeentebestuur verleende de bouwvergunning nog diezelfde dag. Omdat op geheimhouding was aangedrongen, verwonderden de bestuurders zich er wel over dat de Beverwijksche en de Alkmaarsche Courant het nieuws van de bouw van de ‘schatkelder’ al op 21 oktober 1939 publiceerden.
De dienst Publieke Werken van Amsterdam stelde een bestek op voor de aanbesteding. Het dak en de buitenmuren van de bergplaats moesten 1,50 meter dik worden, het hoofdgedeelte ruim 12x5x2,50 meter. Een voorvertrek met twee stalen deuren verschafte toegang tot de bergplaats. Het geheel zou door een zandlaag van 4 meter (later tot 10 meter verhoogd) worden bedekt. De Amsterdamse Aannemingsmaatschappij ‘De Kondor’ was de laagste inschrijver en voor een bedrag van 20.810 gulden kreeg dat bedrijf het werk. Op nieuwjaarsdag 1940 werd het beton voor de Castricumse bergplaats gestort en in maart 1940 vond de oplevering plaats. De kluis werd gecamoufleerd, zodat hij vanuit de lucht niet zichtbaar zou zijn.
Er werden tientallen uitschuifbare rekken gemonteerd om de schilderijen aan op te hangen. De inventarisatie was daardoor eenvoudig en de toestand van de schilderijen kon voortdurend worden gecontroleerd. Een luchtbehandelinginstallatie waarborgde de juiste temperatuur en het vochtgehalte.
Jaarboek 31, pagina 21
De logboeken
In het archief van het Stedelijk Museum van Amsterdam zijn de agenda’s opgeborgen die in gebruik zijn geweest als logboeken van de kluis. De allereerste aantekening is gemaakt op woensdag 3 april 1940: ‘Bewaking door Siliakus’. De agenda’s leveren veel informatie op over het gebruik van de bergplaats en ook over de verschillende bezoekers die er een kijkje kwamen nemen.
De eerste schilderijen van de schepen werden vanaf begin april naar de kluis gebracht. Op 7 mei kwam volgens de agenda het laatste transport aan. Ook zaken die nog in het Stedelijk Museum waren achtergebleven, werden aangevoerd.
Op vrijdag 10 mei, de dag van de Duitse inval, ging het werk gewoon verder. Genoteerd werd in de agenda: “Drie wagens met schilderijen en kisten vanuit het Stedelijk Museum gebracht en verschillende werkzaamheden verricht door personeel onder leiding van jonkheer Sandberg.”
De dagen daarop kwamen er kunstwerken aan uit het Rijksmuseum dat nog zonder schuilplaats zat. Bewaker Siliakus bezorgde de fiets van jonkheer Sandberg en een brandblusser.
Jonkheer Willem Jacob Henri Berend Sandberg (1897-1984)
Willem Sandberg was vanaf 1937 conservator en van 1945 tot 1962 directeur van het Stedelijk Museum van Amsterdam. Na het gymnasium en militaire dienst ging hij naar de Rijksacademie voor beeldende kunsten, waar hij het maar kort uithield. Hij werd grafisch ontwerper en deed onder andere in Parijs ervaring op.
Sandberg was nauw betrokken bij het verzet. Zo bezocht hij in 1941 Duitsland, op verzoek van de illegaliteit, om te peilen of er kans was op een opstand tegen het Hitler-regime. Hij was betrokken bij het vervalsen van paspoorten en de aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam en moest vervolgens onderduiken. In 1945 volgde hij jonkheer Röell op als directeur. Onder Sandbergs leiding ontwikkelde het museum zich tot een internationaal vermaard centrum voor moderne kunst. Het was zijn overtuiging dat eigentijdse kunst betekenis heeft voor het begrijpen van de wereld waarin wij leven.
Na zijn pensionering in 1962 bleef Sandberg actief als tentoonstellingsmaker en ontwerper. Hij speelde een belangrijke rol in de opbouw van het Israël Museum in Jeruzalem en gaf college aan de Harvard Universiteit in de Verenigde Staten.
Nachtwacht
De Nachtwacht stond begin mei 1940 nog in de ridderzaal van kasteel Radboud. De aanwezigheid van een mijnenveger in de haven van Medemblik baarde zorgen. Het schip zou vijandelijke vliegtuigen kunnen aantrekken, waardoor het kasteel en dus de kunstwerken gevaar liepen. Dat het gevaar niet denkbeeldig was, bleek ook wel, want de mijnenveger beschoot daadwerkelijk een vliegtuig, dat waarschijnlijk in het IJsselmeer terechtgekomen is. Bij Kornwerderzand op de Afsluitdijk was het Nederlandse leger in gevecht met de Duitsers. Een doorbraak van de vijand naar Noord-Holland was te verwachten. Op 13 mei, tweede pinksterdag, nam de hoofddirecteur van het Rijksmuseum dr. Schmidt Degener het besluit om de Nachtwacht naar de bergplaats in Castricum te brengen. Hij nam daarmee een zware verantwoordelijkheid op zich. De oorlog was heel dichtbij.
Baard heeft in zijn boek de spanning rond het zonderlinge transport goed weergegeven: ” Om halfacht ’s avonds vertrok het konvooi vanaf het kasteel. Voorop gingen enkele
Jaarboek 31, pagina 22
auto’s met militairen, dan de glaswagen met de Nachtwacht en de stoet werd gesloten door de auto van de hoofd directeur. Het was voor de achterblijvers een indrukwekkend moment, het meer dan 3,5 meter hoge doek, zorgvuldig in dekzeilen verpakt, langzaam te zien wegrijden onder het enerverend gedreun van geschut. In het dorpje Winkel werd overnacht onder het afdak van de schuur van de smid. Bij het krieken van de dag werd de tocht voortgezet naar Castricum.”
De ingang van de bergplaats was niet berekend op de grote omvang van het schilderij. Op het grasveld voor de naburige woning van jonkheer Frits Gevers werd het doek van zijn spieraam ontdaan en met de verf naar buiten over een grote cilinder gerold. Daarop was ook al een ander doek aangebracht. Zoals jonker Frits aan Hendrik de Smidt, medewerker van het filmmuseum, vertelde, heeft de Nachtwacht twee keer op zijn grasveld gelegen: bij de aankomst in mei 1940 en bij het vertrek. Op 21 maart 1941 werd de Nachtwacht overgebracht naar de gereedgekomen bergplaats van het Rijksmuseum in Heemskerk en vandaar is het stuk op 24 maart 1942 naar een schuilplaats in de Sint Pietersberg getransporteerd.
Het ‘huisje van Sandberg’
Op 14 mei 1940, de dag van de capitulatie, kwam er nog een laatste zending schilderijen en kisten van het Rijksmuseum in Castricum aan. Op dezelfde dag besloten directeur van het Stedelijk Museum jonkheer Röell en conservator jonkheer Sandberg om beurten toezicht te houden. Er werd een kleine barak gebouwd achter de jachtopzienerswoning Kijk Uit, tussen de Oude Schulpweg en het Schoolpad, dat als woonverblijf diende. Het werd al snel het ‘huisje van Sandberg’ genoemd. Er zat een kamer in met openslaande deuren, een slaapkamer en een keuken. Volgens foto’s was
Jaarboek 31, pagina 23
de inrichting gedeeltelijk modern met rieten meubels en biezen matten op de vloer, maar ook met een antieke eettafel en stoelen. De jonkheren werden bijgestaan door bewakers van het Stedelijk Museum. Suppoost Hermanus Beijer ging in januari 1941 in Castricum wonen. (Het museum huurde de woning Breedeweg 10 voor een bedrag van 23,85 gulden per maand.)
Kort na de oorlog schreef Sandberg dat het voor de Duitsers geen geheim was waar de kluis zich bevond en wat erin verborgen zat: “Zij hebben echter nooit hun handen naar de kunstwerken uitgestoken. Waarschijnlijk vonden ze dat de schilderijen nergens veiliger opgeborgen konden worden. Zij waren wel zo overtuigd van de overwinning dat zij te gelegener tijd de schatten wel eens op zouden halen.”
Er was zelfs sprake van een zekere bescherming. De Rijkscommissaris verordonneerde in augustus 1940 dat het zonder zijn bijzondere toestemming verboden was om de inhoud van de bergplaats te onderzoeken of iets van de inhoud mee te nemen.
Bezoekers van het Geversduin
Het Stedelijk Museum had van diverse instellingen en verzamelaars kunstwerken in bewaring genomen. Dat blijkt uit ontvangstbewijzen van musea en onder andere van paleis Noordeinde en paleis Soestdijk. Ook belangrijke collecties van grote verzamelaars, zoals ir. V.W. van Gogh, W.J.R. Dreesmann en Anton Philips zijn door het museum beschermd. Als dank voor het onderbrengen van zijn collectie schonk ir. Van Gogh na de oorlog het beroemde schilderij ‘La Berceuse’ aan het Stedelijk Museum.
Verschillende eigenaren en museumdirecteuren werden afwisselend door directeur jonkheer Roëll en jonkheer Sandberg ontvangen. Er is een film getiteld ‘Rembrandt in de schuilkelder’ bewaard gebleven, die laat zien hoe Sandberg een aantal bezoekers in de bergplaats rondleidt. Voorafgaande aan de opnamen kreeg de Castricumse elektriciën Piet van Duin nog de opdracht een paar extra contactdozen voor de filmlampen aan te brengen.
Baard, toen nog werkzaam bij het Rijksmuseum, bezocht volgens de agenda de bergplaats op 22 juli 1940 en hij vermeldt in zijn eerdergenoemde boek: “Kost het de organisator van een tentoonstelling hoofdbrekens om goede combinaties en geschikte pendants te vinden voor zijn arrangement, bij het behangen van de rekken werd, los van stijl of tijd, slechts rekening gehouden met de afmeting en de dikte van de lijsten. In het onderaardse verblijf werden de kunstwerken van vijf eeuwen, dooreen geroerd met het verrassende resultaat, dat het beste boven bleef drijven. Als zodanig heb ik de exposities in de schuilkelders tot de interessantste gerekend die ik ooit mocht zien.”
Hendrik Werkman
Een bijzondere bezoeker van de Castricumse kluis was de Groningse drukker en schilder Hendrik Werkman. Sandberg was onder de indruk gekomen van zijn werk. In een interview zei Sandberg: “Ik was zo nieuwsgierig en zo geïntrigeerd door die grote bladen van Werkman, dat ik de man wou zien en wou weten wat hij verder deed.” Hij stapte op de trein naar Groningen en zocht hem in zijn
Jaarboek 31, pagina 24
kleine woning op. Werkman bleek een zeer terughoudende Groninger met wie niet gemakkelijk een gesprek te beginnen was. Toch raakten ze bevriend en bleven sedertdien het contact onderhouden. Sandberg ontving Werkman in 1941 bij hem thuis en op een zondag nam hij hem en de schilder Jan Wiegers mee naar de kluis.
Hendrik Nicolaas Werkman ( 1882-1945)
Hendrik Werkman was in 1908 een drukkerij in Groningen begonnen. In het begin van de twintiger jaren had hij nog een grote drukkerij met ruim 20 man personeel. Nadat hij zijn bedrijf wegens zakelijke problemen had moeten sluiten, werd hij beeldend kunstenaar. Werkman schilderde en begon te experimenteren met materialen uit de drukkerij, waarbij hij geen gebruik maakte van de regels binnen het drukkersvak. Het zijn vooral de ‘druksels’ en het daaraan verwante drukwerk waarmee Werkman zich aan de hand van steeds nieuwe ontdekkingen ontwikkelde en zich als beeldend kunstenaar manifesteerde. Zijn druksels worden tot de prentkunst gerekend. In Groningen maakte Werkman deel uit van de in 1918 opgerichte kunstenaarsvereniging ‘De Ploeg’.
Op 10 april 1945, een paar dagen voor de bevrijding, werd Werkman op 62-jarige leeftijd, samen met negen anderen, door een Nederlandse SD’er gefusilleerd. Drie dagen daarna werd de streek door de Canadezen bevrijd. Hoewel hij illegaal drukwerk verzorgde, is de reden van zijn executie nooit helemaal duidelijk geworden.
In een brief aan een vriend schreef Werkman op 20 mei 1941 uitgebreid over het uitstapje naar Castricum: “Met graagte hebben Wiegers en ik die uitnodiging aangenomen, hebben met de heer en mevrouw Sandberg geluncht in hun optrekje (n.b. de directiekeet van het Stedelijk Museum) midden in de wildernis van het uitgestrekte duinlandschap genoten, zowel van de natuur als van de schilderijen, die anders in de musea hangen. Van Gogh, Gauguin, Cézanne, Utrillo, Picasso, Manet, Monet, Pissarro, Renoir en vele andere beroemde schilders.
Terug uit de kluis, mooi verkleumd door de kou die er heerscht, een wandeling door de duinstreek langs broedende vogels op hun nest – een fazant op 14 eieren onder andere Vlaamsche gaaien enzovoorts – de nachtegaal maakte van de nacht een dag en zong wat hij kon. Dat was het besluit van een onvergetelijke dag. U kunt zich denken dat ik gelukkig en dankbaar gestemd ben en verrijkt teruggekeerd van een reis waartegen ik zoo heb opgezien. Eén ding staat voor mij vast: aan het werk.”
Na de reis naar Amsterdam en Castricum heeft Werkman in een serie van zijn mooiste ‘druksels’ aan zijn herinneringen gestalte gegeven. Allerlei natuurmotieven komen er in terug.
Hij was van plan er een oplage van te maken met een pagina tekst bij elk werk, maar dat was er nog niet van gekomen. Daarover schreef hij: “Wel heb ik over de tekst nagedacht, maar de tijd is er nog niet rijp voor en de tekst niet rijp voor de tijd. ” Hij was wel tevreden met het resultaat: “Om twee redenen ben ik met de map Amsterdam-Castricum in mijn schik. In de eerste plaats omdat ik weer aan de slag ben met het maken van drukken en in de tweede plaats omdat het resultaat geheel anders is dan wat ik het laatst heb gemaakt.”
Sandberg vertelde in een interview over de fantastische wijze waarop Werkman de kluis heeft afgebeeld: “Een of andere vogel komt uit de kluis, zoiets als inspiratie. Ook zie je de grammofoon bij ons thuis waarop we jazz-platen draaiden, een bruggetje over een Amsterdamse gracht enzovoorts. Dat is er allemaal uit voortgekomen en dat heeft hem eigenlijk weer op gang gebracht om te werken.”
De latere directeur van het Rijksmuseum professor Van Os schreef ter gelegenheid van de Werkmantentoonstelling,
Jaarboek 31, pagina 25
die in 1965 in Groningen plaatsvond, dat Werkman van onvervangbare betekenis is geweest voor de Nederlandse beeldende kunst.
Jan Romein
Sandberg en zijn vrienden leefden vol verwachting toe naar het einde van de oorlog. In commissies of groepjes werd veel gefilosofeerd over de toekomst. Sandberg zat in een Amsterdams groepje met onder andere de historicus Jan Romein. In het boekje ‘Sandberg, portret van een kunstenaar’ wordt hij als volgt geciteerd: “We zaten vaak in het barakje bij de kunstkluis in Castricum en hebben echt geprobeerd uit te denken hoe die tijd na de oorlog eruit zou moeten zien. Uit die gesprekken is een boekje van Jan Romein voortgekomen, dat ‘Nieuw Nederland’ heette en dat kort na de bevrijding is verschenen.”
Jan Romein schrijft in het voorwoord van zijn boek ‘Nieuw Nederland’ dat hij niet in staat zou zijn geweest het te schrijven, als hij niet tijdens de bezetting deel had genomen aan de bijeenkomsten van een studieclubje, waarin de toekomstvisies uitgebreid werden besproken. Eén van de aanbevelingen was dat in een nieuwe grondwet moest worden vastgelegd, dat de kleine burgerij, het fabrieks- en kantoorpersoneel, de ambtenaren en de intellectuelen, kortom de grote massa van de bevolking, in de nieuwe regering vertegenwoordigd zouden moeten zijn in plaats van de vroegere minderheid.
Sommige deelnemers aan de bijeenkomsten, die op verschillende plaatsen in het land plaatsvonden, hebben het einde van de oorlog niet gehaald. Jan Romein droeg het boek aan hen op.
Jan Romein ( 1893-1962)
Jan Romein was een Nederlands historicus en vanaf 1939 hoogleraar te Amsterdam. In 1920 trouwde hij met schrijfster en historica Annie Verschoor. Vooral vraagstukken op het terrein van de theoretische geschiedenis en de historiografie hadden zijn aandacht. De eerste publicatie over het dagboek van Anne Frank was van zijn hand. In de vroege jaren 1950 stond Romein tamelijk geïsoleerd vanwege zijn communistische sympathieën en in 1951 werd hem de toegang tot de Verenigde Staten geweigerd.
Hij schreef onder andere ‘In opdracht van de tijd’ en ‘Op het breukvlak van twee eeuwen’. In dat boek poogt hij een integrale visie op de geschiedenis te geven. Samen met zijn echtgenote schreef hij ‘De lage landen bij de zee’ en ‘Erflaters van onze beschaving’, boeken die nu nog worden gewaardeerd.
Sandberg: “We dachten dat iedereen door alle oorlogsbelevenissen, de bezetting en de concentratiekampen zo tot in zijn ziel doorkneed was, dat er nieuwe mensen uit tevoorschijn zouden komen. Dat was dus een grote teleurstelling na de bevrijding. Daar werd niets van zichtbaar’. Iedereen holde terug naar zijn baantje, beroep ofzaak van vóór 1940. Terwijl wij dachten dat 1940 nu volledig afg elopen was en een nieuwe fase zou aanbreken.”
Kunstenaarsverzet
Uit hoofde van zijn beroep als conservator en graficus stond Sandberg vanaf het begin van de bezetting midden in alle problemen en discussies over de positie van de kunstenaar tegenover de bezetter. In het najaar van 1941 werd het zogenaamde Haags Comité opgericht ter bespreking van een naoorlogse bestuursorganisatie voor kunstenaars. Onder andere de beeldhouwer Frits van Hal en de schilder J.J. Voskuil maakten er deel van uit. Eens in de veertien dagen kwam dit Comité bijeen in het Stedelijk Museum of in het ‘huisje van Sandberg’, de directiekeet bij de kunstbergplaats. Sandberg verzorgde de contacten met het Amsterdams Comité, dat een gelijke doelstelling kende.
In de agenda’s van de bergplaats komen we verder bekende namen tegen, zoals Rudolf Mengelberg tot 1954 artistiek leider van het Concertgebouw en staatsrechtgeleerde professor G.A. van Poelje.
Jaarboek 31, pagina 26
Ook de namen Willem Arondéus, Johan Brouwer en Koen Limperg vallen op, namen uit het kunstenaarsverzet en deelnemers aan de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam op 27 maart 1943. De Duitsers hadden in november 1941 de Kultuurkamer ingesteld en kunstenaars moesten verplicht lid worden om naar buiten te kunnen treden met hun werk. Degenen die dat principieel weigerden, werd het brood uit de mond gestoten, omdat ze geen overheidsopdrachten meer konden uitvoeren of niet meer konden optreden. Hieruit kwam het kunstenaarsverzet voort.
Er werd een steunfonds opgericht voor kunstenaars die door het niet accepteren van opdrachten in moeilijkheden kwamen. Voor de beeldende kunstenaars en de schrijvers was een groepje mensen actief, dat naast de eerder genoemden bestond uit Gerrit van der Veen, Willem Sandberg en Leen van Dijk. Laatstgenoemde, toentertijd belastinginspecteur in Leiden, was belast met de financiën. Zij raakten ook op andere manieren in het verzet betrokken en zetten zich in voor het verspreiden van valse persoonsbewijzen. Het vervaardigen van het pseudo-watermerk noemde Sandberg het beste stukje typografie waaraan hij ooit gewerkt had.
De aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister
Joden werden van een andere identiteit voorzien, ook degenen die voor de arbeidsdienst naar Duitsland dreigden te worden gestuurd en verzetsmensen. De valsheid van de persoonsbewijzen kon moeilijk worden vastgesteld, maar men kon ze wel altijd verifiëren op het Bevolkingsregister. Om die reden beraamde de groep een aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam; een gebouw naast de ingang van ‘Artis’.
Er ging een maandenlange voorbereiding aan vooraf. Begin maart 1943 was alles gereed. Architect Koen Limperg had een plattegrond van het gebouw gemaakt. Springstof en brandstof benzol was beschikbaar en de nagemaakte uniformen lagen klaar. De aanslag werd uitgevoerd op 27 maart 1943. Willem Arondéus, schilder en schrijver, was daarbij verkleed als politiekapitein en de beeldhouwer Gerrit van der Veen als politieluitenant. De aanslag werd uitgevoerd zoals de bedoeling was, zonder dat er slachtoffers vielen. De geschiedenis van deze opzienbarende verzetsdaad is uitgebreid beschreven door dr. L. de Jong in deel 6 (II) van ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’.
Een deel van de voorbereidingen zal vast in het Geversduin hebben plaatsgevonden. Volgens de kluisagenda van 1942 zijn Arondéus, Brouwer en Limperg meerdere malen bij Sandberg op bezoek geweest en de deelnemers gingen enkele dagen na de aanslag terug naar Castricum. Op 31 maart 1943 hebben ze er volgens een verklaring van de eerder genoemde Leen van Dijk een feestje gevierd. In het ‘huisje van Sandberg’ is dat niet meer geweest; dat was een maand eerder afgebroken. Waar het dan wel heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk. Misschien was het de woning die het Museum aan de Breedeweg huurde. We zullen het waarschijnlijk nooit meer te weten komen.
Van meer belang is dat al de volgende dag de arrestaties begonnen. Alleen Sandberg, die vanwege zijn bekende gezicht en zijn tengere postuur niet aan de aanslag had deelgenomen, en Gerrit van der Veen konden nog onderduiken. Twaalf mannen werden, na een proces in het Tropenmuseum, ter dood veroordeeld en op 1 juli 1943 in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Gerrit van der Veen is later, na een overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, alsnog gepakt en op 10 juni 1944 gefusilleerd. Willem Sandberg was op de dag van de arrestaties bij de kunstbergplaats in Zandvoort en zijn vrouw kon hem nog tijdig waarschuwen. Hij werd in eerste instantie opgevangen in het huis van de familie Van Gogh in Laren en dook daarna onder in Limburg, waar hij de resterende oorlogsjaren aan het verzet bleef deelnemen.
Op de gevel van het voormalige Bevolkingsregister, de huidige Plantagestudio, is een door Willem Sandberg ontworpen plaquette geplaatst met de namen van de twaalf deelnemers en helpers. De aanslag op het Bevolkingsregister wordt nog ieder jaar in Amsterdam herdacht en Provinciale Staten van Noord-Holland besloten in 2004 tot een jaarlijkse themalezing, die de naam Willem Arondéuslezing heeft gekregen.
Jaarboek 31, pagina 27
Willem Arondéus (1894-1943)
‘Het is of ik verduisterd leef – zonder leed en zonder vreugde.’ Willem Arondéus, beeldend kunstenaar en later schrijver, getuigt in zijn dagboekaantekeningen van een verscheurd en eenzelvig bestaan. In de televisiefilm ‘Na het feest, zonder afscheid verdwenen’ belicht documentairemaakster Toni Boumans zijn verzetsactiviteiten, zijn homoseksualiteit en zijn kunstenaarschap. Vier grote opdrachten vielen hem ten deel: een schilderij voor het Rotterdamse stadhuis, twee wandschilderingen in openbare gebouwen in Amsterdam en het ontwerpen van negen gobelins in het Noord-Hollands provinciehuis. Hij schreef twee romans en een biografie van de schilder Matthijs Maris.
Marco Entrop schreef een boek over hem getiteld: ‘Onbekwaam in het compromis’. Van de hand van Rudi van Dantzig verscheen het boek ‘Het leven van Willem Arondéus’.
Ontruiming bergplaats
In december 1941 besloot de Wehrmacht tot de bouw van een verdedigingslinie langs de westkust: de Atlanticwall. De kust, het strand en het direct aangrenzende achterland werden tot strijdtoneel verklaard. Castricum behoorde tot een van de vier steunpuntsgroepen tussen Den Helder en IJmuiden. Dit had de bouw van honderden bunkers, radarinstallaties enzovoort tot gevolg en in november 1942 moesten veel inwoners voor wie het verblijf in het dorp niet noodzakelijk was, vertrekken.
De burgemeester van Amsterdam ontving van de Staatssecretaris op 15 oktober 1942 de opdracht de kunstbergplaats te ontruimen: “Der Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden bittet mich zu veranlassen dass der Schutzkeller des Städtischen Museums in Amsterdam bei Castricum umgehend geräumt wird. Die Schlüssel wären sodann bei der Wehrmachtkommandantur abzugeben. lch habe darauf hingewiesen, dass diese Räumung mit Schwierigkeiten verbunden ist. Die Wehrmacht muss aber, da sich dieser Bunker in einer Kampfstellung befindet, auf ihrem Wunsch bestehen.”
Een nieuwe verhuizing moest worden voorbereid. Hoewel de berging van het Rijk in Zandvoort eerder was ontruimd, konden veel kunstschatten uit Castricum daar in maart 1943 toch naar toe. De Lipsdeuren en de luchtbehandelingsinstallatie waren al eerder gedemonteerd en net als het ‘huisje van Sandberg’ naar Zandvoort overgebracht. Een laatste transport vertrok op 12 maart 1943 naar een nieuwe rijksbergplaats in Paaslo. Het logboek werd op die dag door bewaker Beijer afgesloten met het woord: ‘finis.’ Daarmee eindigde de geschiedenis van de kunstbergplaats in Castricum.
Baard: “Na de laatste transporten naar de duindepots kwam over ons nationaal kunstbezit eindelijk de rust, die niet vóór de bevrijding verstoord zou worden. Ver buiten de stille kluizen werd intussen een gigantische strijd, onverbiddelijk op leven en dood, voortgezet.”
In de omgeving van de bergplaats werden verschillende bunkers gebouwd. De bergplaats zelf is door de Duitsers onder andere als opslagplaats in gebruik genomen. De Castricummer Piet Stuifbergen (87) is er getuige van geweest dat er fietsen in werden opgeslagen en dat de ruimte enige tijd woon- en slaapgelegenheid voor Duitse soldaten is geweest. Niet of nauwelijks meer zichtbare opschriften op de muren getuigen van de aanwezigheid van de andere gebruikers. Aan het einde van de bunker was in gotische letters de wens ‘England verrecke’ aangebracht. Links en rechts stonden de slogans ‘Ein Volk, ein Reich, ein Führer’ en ook ‘Führer befehlt, wir folgen’.
Na de oorlog
De kostbaarste zaken werden in juni 1945 per schip van Maastricht naar Amsterdam teruggebracht. De Nachtwacht kwam aan boord van het schip met de naam ‘ Van God gegeven’ . Op hetzelfde moment dat de schepen Am-
Jaarboek 31, pagina 28
sterdam binnenvoeren, vierde de jubelende stad de komst van de Koningin.
Baard: “Zoo was dan in de zomer van 1945 eindelijk het moment gekomen waarop een deel van de nationale kunstschatten na een al te lange onderbreking zijn plaats in de nieuwe samenleving kon hernemen.” Op de binnenplaats van het Rijksmuseum werd de Nachtwacht ontrold en weer opnieuw op het raamwerk aangebracht. Het schilderij bleek tot ieders opluchting alle beproevingen goed te hebben doorstaan.
Na de oorlog zijn de Duitse bunkers grotendeels gesloopt of onder het zand verdwenen. Niet echter de bergplaats van de gemeente Amsterdam. Nadat het zelfs nog even een opslagplaats is geweest voor de aardappelen van groenteboer Stengs, bepleitte Sandberg in 1952 bij de wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam om de kluis weer voor kunstopslag geschikt te maken. Hij stuurde een tekening van de gewenste aanpassingen overeenkomstig adviezen van een militair bureau en in verband met beveiliging tegen atoombommen ook van de directeur van het Instituut voor Kernphysisch Onderzoek.
In zijn brief aan de wethouder herinnerde hij aan de dramatische meidagen van 1940, toen in allerijl de voornaamste kunstwerken van het Rijksmuseum naar de gemeentekluis in Castricum werden overgebracht en hoe de Nachtwacht op een grasveldje werd opgerold. Sandberg was duidelijk trots op de kluis, want hij liet de wethouder weten: “De kluis was de eerste in Holland en wat ligging, outillage en camouflage betreft, zeker de beste.”
Naar aanleiding van de Hongaarse opstand waarschuwde Sandberg in 1956 het gemeentebestuur opnieuw. Tevergeefs drong hij aan op herstel en modernisering van de kluis. Als voorzitter van het Filmmuseum kreeg hij het in 1958 wel voor elkaar dat de bergplaats voor het bewaren van brandbaar filmmateriaal in gebruik kon worden genomen. Aan de Willemslaan verrees een houten barak die tot 1969 als kantoor en werkplaats van het Filmmuseum dienst deed. Deze stond gedeeltelijk op de nog aanwezige betonnen baan van een V1 lanceerinrichting. Tegenwoordig is dezelfde barak een deel van het clubgebouw van de Kennemer IJsbaan.
De kunstbergplaats vervult tot op de dag van vandaag nog een belangrijke functie en bovendien is het een stuk cultuurhistorisch erfgoed van nationale betekenis.
Niek Kaan
Bronnen:
Publicaties:
Baard, H.P., Kunst in Schuilkelders, Den Haag 1946.
Dantzig van, R., Het leven van Willem Arondéus, AmsterdamAntwerpen 2003.
Entrop, M., Onbekwaam in het compromis, Willem Arondéus kunstenaar en verzetsstrijder, Amsterdam 1993.
Hendriks, A., Huis van illusies, Amsterdam 1996.
Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog delen 2, 6 en 13, Den Haag 1975.
Kalf, J., Bescherming van Kunstwerken tegen Oorlogsgevaren, Den Haag 1938.
Leeuw-Marcar, A., Willem Sandberg portret van een kunstenaar, Amsterdam 1981.
Martinet, J., Brieven van H.N. Werkman 1940- 1945, Amsterdam 1968.
Os, H. W., Werkman, H.N., Groningen 1965.
Petersen, A., Brattinga P., Sandberg: een documentaire, Amsterdam 1975.
Rikhof, F., Kunst in een bunker, Ons Amsterdam, jaargang 48, nummer 3.
Romein, J., Nieuw Nederland, Amsterdam 1945.
Soeting, M., Het Stedelijk Museum in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog, Jong Holland nummer 2, jaargang 17, 2001.
Archieven:
Filmmuseum Amsterdam, met dank aan de heer H. de Smidt.
Gemeente Castricum, met dank aan de heer H. Stigt.
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.
Provinciaal Waterleidingbedrijf, met dank aan de heer H. Posthuma.
In 2017 werd het 50-jarig bestaan van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum (WOC) gevierd met onder andere de tentoonstelling ‘Castricumse Streken’. In Galerie Streetscape op Dorpsstraat 7 waren werken te bezichtigen van bekende en onbekende kunstenaars die Castricum herkenbaar in beeld hadden gebracht. Er waren tien werken van Kees Bakker te zien. Zijn hele leven tekende en schilderde hij en hij raakte nooit uitgekeken op Castricum en omgeving.
Kees (Cornelis) Bakker werd geboren in Den Dolder op 15 april 1925. Zijn ouders, Piet Bakker en Berendina van Ommen, werkten als verpleegkundigen in de psychiatrische instelling Willem Arntzhoeve in Zeist. Hoewel Kees geen ‘geboren Castricummer’ was, had hij wel nauwe banden met Castricum. Zijn opa van vaderskant, Cornelis Bakker, was pensionhouder en woonde aan de voet van de Papenberg.
Kunstnijverheidsschool
Kees bezocht tijdens en na de Tweede Wereldoorlog de Amsterdamse Kunstnijverheidsschool (tegenwoordig Gerrit Rietveld Academie), waar hij uit economische overweging voor reclametekenen koos. Klasgenoten waren onder anderen de Castricumse kunstenaar Elbert de Leur, de bekende dichter en schilder Lucebert en fotograaf Ed van der Elsken. Kees werkte korte tijd in Amsterdam als reclametekenaar en verfraaide menig winkelruit met kunstzinnige kalligrafische reclameteksten. Maar de reclamewereld was hem veel te commercieel.
Indië
In 1947 werd hij als dienstplichtig militair uitgezonden naar Indië. Hij kwam terecht in Koepang, de hoofdstad van Timor, een van de kleine Soenda-eilanden in het zuiden van de Indische archipel. Hij werkte als hygiënist (militaire benaming voor degene die moest toezien op naleving van de hygiëne).
Tijdens zijn verblijf in Indië tekende en schilderde hij zodra het werk het even toeliet. Ook in praktische zin, zoals bijvoorbeeld het bordje voor de tandarts. (Deze medische post stond bekend als ‘gevaarlijk’, omdat het
Jaarboek 42, pagina 58
in een kokospalmenbos gelegen was en er wel eens een kokosnoot naar beneden viel!) Opmerkelijk is dat hij in zijn bagage het boek ‘Portretschilderen’ van Cor Heeck meenam, zijn latere ‘leermeester’ in Castricum. De vele bekende blauwe luchtpostbrieven die hij naar huis schreef, gingen ook gepaard met kleine tekeningen en situatieschetsen. De symbolische pentekening ‘Het verlangen’, met de soldaat, waarin het verlangen naar verloofde en vaderland duidelijk naar voren komt, werkte hij uit tot een ontwerp voor een kleurige wandschildering in de eetzaal.
Zijn Indische tekeningen en aquarellen ‘lezen’ als een reisverslag. De boot waarmee hij naar Indië voer, havenplaatsen die hij onderweg aandeed en allerlei inkijkjes in het leven en de bezigheden van de plaatselijke bevolking, portretten van de lokale bevolking en landschappen. Op 27 december 1949 eindigde deze oorlog met de Nederlandse erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid en in 1950 keerden de soldaten huiswaarts. Kees had over het algemeen goede herinneringen aan zijn tijd in Indonesië.
Duin en Bosch
Voordat hij naar Indië vertrok verloofde hij zich met Coosje Wacht, die hij al kende van de kleuterschool. Terug in Nederland gingen zij samen de opleiding tot B-verpleegkundige volgen in Provinciaal Psychiatrisch Ziekenhuis Duin en Bosch, waarna zij beiden in dienst kwamen van het ziekenhuis. Zij trouwden in 1954 en kregen drie kinderen. Zij namen hun intrek op de Heereweg, aan de westzijde ter hoogte van Achterlaan, daarna verhuisde het jonge gezin naar Schulpstet 6. Later woonden zij in de Geelvinckstraat. Kees volgde daarnaast de opleiding tot creatief therapeut en haalde verschillende mo-aktes kunstzinnige, pedagogische en technische vorming. Jarenlang begeleidde hij als arbeidstherapeut cliënten in de werkplaatsen, onder andere bij het schilderen, speelgoed en pitriet manden maken en matten vlechten. Kees was een creatieve duizendpoot. Wat zijn ogen zagen konden zijn handen maken. Daarnaast was hij een man met een bijzondere karaktereigenschap: hij had begrip voor de minder bedeelde medemens. Dat maakte hem tot een geliefde begeleider bij de vele cliënten die hij onder zijn hoede kreeg. Hij zou er blijven werken tot 1985.
Perspectief
Tot 1967 was er een kleine groep amateurschilders in Castricum die wekelijks naar Heiloo ging om daar bij de vereniging Tintoretto onder leiding van Cor Heeck en Jaap Dekker te werken. Het idee ontstond om voor Cor en Jaap en de Castricumse cursisten een eigen vereniging op te richten. Kees stond mede aan de wieg van deze amateurkunstenaarsvereniging ‘Ateliers voor Beeldende Vorming’, waarvoor zijn vrouw Coosje de naam ‘Perspectief’ bedacht. Hij raakte goed bevriend met Cor Heeck. Zoals hij zelf zei in een interview: “Cor Heeck was een bevlogen man, altijd betrokken en behulpzaam en vol begrip. Hij had in zijn benadering vaak iets wijsgerigs, wat hem bij zijn leerlingen zo sympathiek maakte. Ik heb van hem
Jaarboek 42, pagina 59
heel wat opgestoken waarvan ik nu als amateurschilder de vruchten mag plukken. Ik ben daar blij mee.” Met een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool, was Kees niet echt een amateur, hij gaf regelmatig tips en adviezen aan andere deelnemers. Perspectief bestaat nog steeds en Kees zou tot 2005 enthousiast lid blijven.
Jaarboek 42, pagina 60
Schilderen in de buitenlucht
Kees tekende en schilderde overal en gebruikte verschillende technieken: olieverf, pastel, aquarel en gouache. Zijn passie was het schilderen van landschappen in de buitenlucht. Veel van zijn werk laat het landschap rondom Castricum en omgeving zien, maar ook tijdens vakanties gingen de schilderattributen mee. Het reislustige gezin streek neer voor vakanties in Limburg, Brabant en Drenthe, en later zonder kinderen vakanties op de bonnefooi naar Tsjecho-Slowakije, Polen, Oostenrijk of Duitsland. Met Canadese familie maakten ze cruises naar Panama en naar Indonesië, waar beide mannen in dienst waren geweest.
Haagse School
Kees was vooral gecharmeerd van de stijl van de Haagse School en dat is terug te zien in zijn werk. Deze stroming in de schilderkunst kenmerkt zich door een sfeervolle weergave van het Hollandse landschap in al zijn facetten, waarbij licht, lucht en water de belangrijkste ingrediënten zijn. Bekende schilders zijn Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris, Hendrik Willem Mesdag en Anton Mauve. “Zij streefden een realistische weergave na, waarbij deze tevens een spiegel probeert te zijn van de gemoedstoestand van de kunstenaar” (bron: Wikipedia: Haagse School). Kees bewonderde de schilders, maar ontwikkelde een eigen stijl. Impressionistisch, realistisch en figuratief. Kenmerkend is zijn gebruik van heldere kleuren, een lichte verftoets en veel gevoel voor detail.
Jaarboek 42, pagina 61
Functioneel Leeftijds Ontslag
In 1985 ging Kees met ‘Functioneel Leeftijds Ontslag’. Hij verheugde zich op de tijd waarin hij meer tijd kreeg voor zijn hobby’s. Tijdens de drukbezochte afscheidsreceptie in De Clinghe was er nog een verrassing. Een Koninklijke onderscheiding in de Orde van Oranje-Nassau, voor al zijn werk in het belang van de zorgbehoevende medemens: verpleger, activiteitenbegeleider, maar ook lid van de reddingsdienst en bedrijfsbrandweer. Collega’s en cliënten hadden een prachtig afscheidsboek voor hem samengesteld.
Kees Bakker exposeerde regelmatig, onder andere in het gemeentehuis, de openbare bibliotheek, in De Clinghe en galeries in de omgeving. Veel van zijn werk is ook verkocht. Hij was nog tot op hoge leeftijd creatief en ging twee keer per week naar Perspectief om te schilderen. Na zijn 80ste werd hij langzaam doof en door de toenemende zorg voor zijn vrouw kwam hij niet meer toe aan tekenen of schilderen. Toch hield hij iedereen voor hoe belangrijk het was je hobby of talenten te ontwikkelen. Daarna verslechterde Kees’ gezondheid in rap tempo en overleed hij op 12 april 2015.
Op de beeldbank van Werkgroep Oud-Castricum zijn bijna 40 werken te zien van Kees Bakker. Verdere informatie over zijn werk is verkrijgbaar via meinard.kloppenburg@gmail.com. Ook is er een videocompilatie gemaakt van bekende plekken in Castricum en omgeving gerelateerd aan het werk van Kees Bakker. De link naar YouTube van deze compilatie is te vinden op de website van Stichting Werkgroep Oud-Castricum via www.oud-castricum.nl.
De wieg van Lide Tulp stond in Dordrecht, waar ze op 25 september 1892 werd geboren. Haar laatste rustplaats is te vinden op de begraafplaats ‘Onderlangs’ te Castricum.
Een klein, simpel monumentje dekt haar graf. Men gaat er misschien door die haast aandoenlijke eenvoud gemakkelijk aan voorbij. Het is een kleine grijze sokkel, die wat schuin omhoog een palet draagt met daarop in blokletters haar naam en jaar en datum van geboorte en overlijden: 25 september 1892 en 21 november 1985.
Een tijdsspanne van 93 jaar, die leven en werken van de ook buiten haar dorp Castricum bekend geworden schilderes omvat. Over haar schreef ik dit artikel, een schets van een vrouw, die na haar afscheid van het onderwijs in 1952 in de Jan Hobergstraat 26 woonde en werkte tot ze er 33 jaar later te midden van haar schilderijen stierf.
Op 25 september 1892 was Ruurd Johannes Tulp in het stadhuis van zijn woonplaats Dordrecht bij de ambtenaar van de Burgerlijke Stand om aangifte te doen van de geboorte van een dochter uit zijn huwelijk met Johanna Margaretha Alida Valkhoff. Die dochter zou als Alida Gezina Tulp door het leven gaan, al zou ze zich in de loop van haar lange leven heel gewoontjes Lide gaan noemen en zo zouden velen uit ons dorp haar leren kennen nadat ze zich in 1949 in Castricum vestigde.
Lide was één van de zes kinderen uit het gezin, waarvan drie kinderen jong zijn overleden en het jongste kind geestelijk gehandicapt was. Haar broer Adolf Ype was een ‘rode’ onderwijzer, die als lid van de ‘Kwekelingenbond’ dikwijls optrok met Koos Vorrink, die eerst voorzitter was van de S.D.A.P. en na de oorlog van de Partij van de Arbeid. De grootouders van Lide waren relatief jong, omstreeks 1860, aan de cholera overleden. Lides vader Ruurd Johannes Tulp was als boekhouder werkzaam bij een sigarenfabriek en werd erfgenaam van een rijke oom in Leeuwarden, wat hem in de gelegenheid stelde zich in te kopen in een drukkersbedrijf in Zutphen. Zo trok Lide nog heel jong met haar ouders van Dordrecht naar het Gelderse, waar ze opgroeide en haar jeugd doorbracht. We weten dat ze als kind al graag tekende en kleurde en met ‘kleine frutseltjes’, bezig was en blijk gaf over de nodige creativiteit te beschikken.
Onderwijs
Na de lagere school koos ze voor een onderwijzersopleiding waarnaast zij – het was en werd steeds meer haar grote hobby – cursussen in portret- en figuurtekenen en handvaardigheid volgde. In 1910 behaalde ze de onderwijzersakte, gevolgd door de aktes tekenen en handvaardigheid. Als achttienjarige zocht ze zich in het onderwijs een baan: ze was – vond ze – zelfstandig genoeg om de maatschappij en het echte leven in te gaan. Die baan werd de betrekking van onderwijzeres aan de Openbare Lagere School in de buurtschap Kotten bij Winterswijk voor een klas van maar liefst 50 kinderen. Daar kon ze het vak leren: geen sinecure!
Drie jaar later, in 1914, werd ze benoemd tot onderwijzeres aan een Openbare Lagere School (O.L.S.) in Vaassen, die ze na twee jaar al weer vaarwel zei, toen ze werd aangesteld als leerkracht bij één van de lagere scholen in Hengelo (Overijssel). Daar bleef ze werkzaam tot 1926 en verwisselde ze het oosten des lands voor het westen toen ze, omdat ze iets anders wilde aan een Buitengewoon Lager Onderwijs (B.L.O.) school in Alkmaar werd benoemd. Na nog een paar jaar in haar oude woonstad Zutphen te hebben gewerkt, trok ze opnieuw naar het westen, naar de randstad, ditmaal naar Beverwijk, waar ze in 1948 werd aangesteld bij het B.L.O.. Ons dorp koos ze tot woonplaats, ze woonde in de Geelvinckstraat op nummer 38.
Na 41 jaren bij het onderwijs werd ze in 1952 gepensioneerd en nam ze haar intrek in de Jan Hobergstraat 26. Het werd voor de rest van haar leven de plek waar ze zich eindelijk volledig aan haar hobbies kon wijden.
Jaarboek 21, pagina 31
Dat was ze ook helemaal van plan, getuige haar uitspraak: “Oude dag? Ik haat dat gezeur over de ‘oude dag’. Lieve hemel. Het zijn de jaren waarin je alles kunt doen, wat een weelde.” Over haar schilderwerk waarmee ze toen allang bezig was zei ze: “Ik hoop altijd dat het me een beetje lukt daarin iets te vertolken, niet slechts ‘net echt’ maar het ‘wezen’ dat ik er aan beleef.”
Schilderen
Had zij aanvankelijk alleen met potlood en tekenpen gewerkt, ze waagde zich al gauw aan het schilderen met olieverf, waarvoor ze de grove lijnen met potlood uitzette om die thuis met olieverf verder uit te werken, een techniek waarmee ze rond haar veertigste jaar begon. Haar werk bij het onderwijs stond haar niet zo veel vrije tijd toe als ze wel zou wensen, maar ze buitte die vrije avonden en weekenden dan ook wel helemaal uit. Naast uitbundige stillevens, die ze met een forse penseelvoering op het doek bracht, waren het soms portretten, later bijna uitsluitend landschappen, die van haar hand kwamen. Ze koos daarvoor uit de rustige tinten in groen, grijs, geel, blauw en roze, die haar schilderijen kenmerkten. Vaak afhankelijk van haar stemming.
Haar ideaal, schilderen in Zuid-Frankrijk, kreeg na de oorlog in 1946 gestalte in haar eerste reis naar Antibes, Menton en Cagnes-sur-Mer waar ze inspiratie opdeed. Ze doolde door de vele kleine, soms vervallen dorpjes en stadjes en maakte – bezeten – schetsen van wat haar schildersoog trof in de oude huisjes en op de pleintjes, waar vóór haar zo veel impressionisten en expressionisten hun onderwerpen hadden gezocht en gevonden. Ze had een mateloze bewondering voor hen, vooral voor Van Gogh, Picasso en Chagall. In hun voetspoor bleef ze elk jaar – meestal in september of oktober – naar het zuiden reizen, waarbij ze na die eerste keer in 1946 schetsboek en potlood of tekenpen thuis liet en haar schildersgerei inpakte.
Tijdens haar onderwijsperiode in Alkmaar werd ze lid van de tekenclub ‘Kunst zij ons doel’ waarvan ze zich later met een aantal anderen afscheidde en overging naar de groep ‘Doorwerken’. In deze groep voelde ze zich kennelijk kunstzinnig beter thuis.
Exposities
In 1952 begon in de Jan Hobergstraat een nieuwe fase in haar leven, een periode waarin ze het ene werk na het andere schilderde. Kort daarvoor had ze nog in 1951 ter gelegenheid van het Sint-Nicolaasfeest de gemeente Castricum een schilderij aangeboden, dat een boerderij in de buurt van de Breedeweg voorstelde. Het kreeg een plaats in het toenmalige raadhuis in de Dorpsstraat en is nu nog in het nieuwe raadhuis te zien.
Lide Tulp bleef haar hele leven ongetrouwd. Ze was niet zonder vrienden en kennissen en had een hechte band met haar ‘broeder in de kunst’ Cor Heeck en zijn vrouw Kitty en het echtpaar Groesz, dat in de Burgemeester Mooijstraat een kunst- en antiekzaak dreef, waar haar schilderijen soms in de etalage een plaatsje kregen. Toen de Culturele Werkgroep Castricum in 1973 onder de naam ‘Lide Tulp en 40 anderen’ een grote tentoonstelling organiseerde, exposeerde ze daar samen met Cor Heeck. Hun beider werk trok grote belangstelling. Ook buiten Castricum trokken de schilderijen van haar de aandacht zoals bijvoorbeeld in 1980 bij het Kunstgenootschap ‘Pictura’ in Groningen,
Jaarboek 21, pagina 32
waar ze na Cor Heeck een aantal doeken tentoonstelde. In hetzelfde jaar – ze was inmiddels achtentachtig – was ze ook tegenwoordig op een expositie van olieverven in Galerie Emily in Heiloo, waarover Cor Heeck toen schreef: “Nu op zeer hoge leeftijd maakt ze nog werk met een jeugdig elan waarover ik stomverbaasd ben en waarnaar ik met lichte na-ijver sta te kijken.”
Een tentoonstelling in Galerie Tholen in Bergen toonde haar werk. Ze kreeg door die exposities ook in de regio de nodige bekendheid. Toen ze in februari 1979 in het programma “Van gewest tot gewest” voor de televisie kwam en vertelde over haar werk en haar leven, kreeg ze veel fanmail, heel waarderende brieven uit alle hoeken van het land. Ze beantwoordde de meeste ervan!
Inmiddels hoopten op de Jan Hobergstraat 26 de schilderijen zich op en bleef geen plekje aan de wand van de kamer, de hal en de zolder, waar ze haar ‘atelier’ had, meer onbezet. Dat haar leeftijd zijn tol begon te eisen en haar erfgenamen, zoals ze zich uitdrukte, er geen ‘pakhuis’ op na hielden zal er ongetwijfeld toe geleid hebben, dat ze in 1981 na een expositie in het nieuwe gemeentehuis verreweg het grootste deel van haar oeuvre, circa 200 schilderijen, aan de gemeente Castricum overdroeg in de hoop dat die er wat ‘zinnigs’ mee zou kunnen doen. Haar legaat werd in de raadsvergadering van 27 mei van dat jaar met erkentelijkheid en onder dankzegging aanvaard onder de volgende voorwaarden:
van gemeentewege zal zorg worden gedragen voor het in goede conditie houden van de schilderijen;
de schilderijen zullen zoveel mogelijk in tijdelijke bruikleen worden afgestaan aan dan wel ten behoeve van openbare instellingen.
Zo kan men bijvoorbeeld in het verzorgingstehuis ‘De Santmark’ in de beneden gang een rijtje olieverven uit haar Franse tijd vinden en heeft de ‘Duinrand Artotheek’ werken van haar in bruikleen.
Als vrouw
Hoe was Lide Tulp privé? Ik vroeg het aan Piet en Rie Baltus, die jarenlang op de Jan Hobergstraat 24 haar naaste buren waren en die in de loop der jaren haar grote steun werden. Rie Baltus: “Veel familie had ze niet, maar eenzaam was ze echt niet. ’s Zomers kwamen er wel eens kinderen, neefjes en nichtjes, bij haar logeren. Ze trok met hen op, wandelde, speelde, liet ze tekenen met kleur en gaf hen verf en penselen, wat natuurlijk wel een knoeiboel werd, maar dat vond ze helemaal niet erg: ze liet ze hun gang gaan. Ze was wat men noemt geen feministe in de zin van het woord, maar kwam wel voor de vrouw op. Ze was sociaal-voelend en op haar eigen wijze vooruitstrevend, ze hield van kinderen en was daarbij altijd heel tolerant. Ze mopperde of klaagde niet als onze kinderen in de weekends wel plaatjes draaiden of dansten en dan wel eens wat te luidruchtig waren voor de naaste buurvrouw, want het was best gehorig zo huis aan huis. In haar opvattingen was ze soms eigenzinnig, ook als het haar hobby, het schilderen betrof, maar al met al was het een lieve vrouw, die we naar beste weten en kunnen hebben bijgestaan tot haar overlijden in 1985.”
Een andere, veel jongere vriend van Lide was Jan (Joggem) de Graaf over wie ik in mijn artikel over Cor Heeck in het vorig jaarboekje al schreef. Dit voorjaar vertelde hij me telefonisch vanuit de Ardèche, waar hij alweer een aantal jaren met zijn vrouw Mette woont en schildert, over een even onverwachte als toevallige ontmoeting met ‘mevrouw Tulp’ zoals hij haar noemde.
Ik laat hem graag even aan het woord: “In mijn jongensjaren, zeg maar het begin van mijn ‘Sturm- und Drangperiode’, zag ik het werkzaam zijn in de missie als een mooie droom, die na een enthousiaste lezing over het missiewezen door een missionaris op school voor mij resulteerde in een plaatsje op een seminarium in de buurt van Maastricht. Helaas, helaas, ik kon er niet aarden: de fraters waren er streng, vond ik; alles moest, niets mocht. Ik hield het er niet meer uit en liep weg, trok door België en dwars door Frankrijk naar het zuiden, terwijl ik onderweg in mijn levensonderhoud voorzag met wat ik als schapenhoeder, druivenplukker en weet ik wat allemaal verdiende. In een klein dorpje in Frankrijk stond ik op het dorpsplein plotseling oog in oog met mevrouw Tulp. Ze schilderde er, hoorde mijn verhaal aan en sommeerde me – boos als ze was – direct rechtsomkeert te maken en naar huis of school terug te keren. Daar op dat Zuid-Franse dorpspleintje was ze weer even de schooljuffrouw ten voeten uit! Enfin, ik kreeg ze uitgemeten en begon aan de terugreis.”
Eind mei van dit jaar bezocht ik samen met de heer Zuurbier in het Utrechtse Doorn mevrouw Elisabeth Ruitenberg, achternicht van Lide Tulp. Zij logeerde als kind van drie jaar, herstellende van een ziekte, drie maanden bij tante Lida in Castricum en weet zich daarvan heel vaag nog iets te herinneren, van latere logeerpartijen weet ze veel meer te vertellen: “Het was een lieve tante, wel niet altijd even gemakkelijk, maar ook weer fascinerend en voor mij onverbrekelijk verbonden met dat huisje waar altijd een doordringende verflucht hing en waar ik met enige eerbied haar atelier hoven betrad alsof dat iets heiligs was. En dan die fijnzinnige tekeningetjes, die zij maakte bij door haar bedachte verhaaltjes voor haar neefjes en nichtjes. Juweeltjes …”
Bij de teraardebestelling op 21 november 1985 stond Liesbeth Ruitenberg, haar achternichtje, stil bij de laatste fase van het bewogen leven van Lide Tulp, de fase die ze grotendeels in ons dorp doorbracht. Ze dankte de vele vrienden voor de hulp en de steun in die lange jaren en in het bijzonder bedankte ze Rie Balms, die lang voor haar zorgde. “Een van de meest kenmerkende eigenschappen van Tante Lida heb ik altijd gevonden de enorme belangstelling
Jaarboek 21, pagina 33
die zij had voor alles om haar heen, zowel voor het wereldgebeuren als voor de mensen of die nu vlakbij of – zoals wij – vrij ver van haar vandaan woonden.”
Wie was … Lide Tulp? Een begeesterde vrouw, die zich gelukkig voelde als ze maar kon schilderen. Dat fanatisme behield ze haar hele lange leven, tot de schilderes van Jan Hobergstraat 26 op een herfstdag in 1985 overleed en palet en penseel te midden van haar schilderijen als verstild achterbleven …
Jaap Glastra
Bronvermelding:
Familie Baltus, Jan Hobergstraat 24
Joggem de Graaf, Zuid Frankrijk
Mevrouw Elisabeth Ruitenberg, Doorn
Heer v.d. Borg, afdeling Welzijnszaken gemeente Castricum