26 juni 2023

Cafés en kasteleins in Bakkum (Jaarboek 39 2016 pg 57-67)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 39, pagina 57

Cafés en kasteleins in Bakkum

Hotel-café-restaurant Borst.
Hotel-café-restaurant Borst. Van Oldenbarneveldweg 25 in Bakkum, 2007. Naast een verbouwing heeft het hotel ook een andere naam gekregen. Hotel Borst heet nu Hotel Fase Fier Eten en Drinken. In 2015 bestond het hotel 100 jaar en inmiddels heeft de 4e generatie Borst (vandaar de naam Fase Fier) het hotel en restaurant overgenomen. De kroeg in het pand is verdwenen, Fase Fier is nu vooral een restaurant, inclusief nieuwe menukaart en koks, en hotel. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Net zoals de vele winkels die Bakkum heeft gekend, verdwenen er in deze dorpskern ook verschillende cafés. Alleen hotel-café-restaurant Borst wist zich 100 jaar te handhaven. Voor zover was na te gaan in archieven of via familieleden van vroegere eigenaren, passeren in dit artikel alle Bakkumse cafés de revue.

Kermis

Hoewel Bakkum ruim 100 jaar geleden een veel kleiner aantal inwoners had dan Castricum, werden er in Bakkum in verhouding meer drankvergunningen verleend. Ook de bouw van ‘Duin en Bosch’ (1904-1909) was aanleiding voor de opening van meer cafés. Een vestiging aan de Bakkummerstraat droeg zelfs enige tijd de naam van het provinciaal ziekenhuis.

De vertrouwde kermis in de jaren (negentien) tachtig.
De vertrouwde kermis in de jaren (negentien) tachtig.

Op basis van de drankwet van 15 oktober 1904, houdende bepalingen tot regeling van de kleinhandel in sterke drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap, stelde de gemeenteraad van Castricum op 22 februari 1905 een verordening vast regelende het heffen van vergunningsrecht voor de uitoefening van de kleinhandel in sterke drank. Het recht bedroeg jaarlijks 12,50 gulden voor elke 50 gulden huurwaarde met een minimum van 25 gulden.

Bakkummer kermis in 1947 voor café Borst.
Bakkummer kermis in 1947 voor café Borst. Van links naar rechts Floor de Graaf, Jaap Borst, Ber van Benthem, Cees Cornelisse, Rie Strik, Cees Duijn, Han Brakenhoff en Jaap Tiebie.

Cafébezoek en kermisviering waren toen al nauw met elkaar verbonden. Een druk bezochte kermis betekende voor de kasteleins een aanzienlijke verhoging van hun inkomen. Vandaar dat de caféhouders er alles aan was gelegen om zoveel mogelijk publiek te trekken. En ondanks de bescheiden omvang van de Bakkummer kermis kon het er in die tijd, als het weer meezat, bijzonder druk zijn. De kermis was lange tijd berucht om de vechtpartijen en stond daarom bekend als ‘Bakkummer oorlog’.

Het verhaal gaat ook dat er tussen de kasteleins ten noorden en ten zuiden van de Zeeweg tijdens de kermisdagen een felle concurrentiestrijd woedde. Dit was met name aan de orde toen Cees Castricum naast zijn zaak aan de Heereweg een grote feesttent liet zetten om de dansende kermisvierders wat ruimte te geven.

De Zuid-kasteleins wisten burgemeester Mooij zodanig te bepraten dat de tent van Castricum werd verboden. Cees trok zich daar echter niets van aan en zette, volgens Rinus de Ruijter in zijn boek ‘Schippers van het Stet’, een nog grotere tent neer.

Pieter Koelewijn, rijksveldwachter van 1908 tot 1934.
Pieter Koelewijn, rijksveldwachter van 1908 tot 1934. Van Oldenbarneveldweg 39 in Bakkum, 1926. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De burgemeester is toen met de kermisdagen maar bij zijn dochter in Amsterdam gaan logeren en liet het handhaven van de openbare orde over aan veldwachter Koelewijn, die veel gezag had in Bakkum. Met veel tact wist hij de vrede te bewaren en de danstent kwam elk jaar terug …

Borst, Van Oldenbarneveldweg 25

De voorganger van Hotel Borst was café ‘De Hoop’, waarmee Wub Joosten in 1903 startte. Eind 1904 verkocht hij het café aan zijn broer Jacobus Joosten, die bakker was in Beverwijk. In 1911 verkocht Jacobus het geheel weer door aan zijn broer Martinus, winkelier van beroep. Enige tijd later kocht Jacobus er nog een stuk grond bij, maar in 1915 had hij een grote betalingsachterstand opgebouwd en kwam daardoor in acute geldnood. Als gevolg daarvan werd hij gedwongen om zijn gehele bezit te verkopen.

Café De Hoop in 1905.
Café De Goede Hoop in 1905.

Jaarboek 39, pagina 58

Op 16 september vond er in het lokaal van Van Benthem in Castricum een openbare verkoping plaats en kocht landbouwer Willem Borst (1887-1974) voor een bedrag van 2.215 gulden het café dat toen het adres Duinbuurt 473 had, maar later werd omgedoopt in Van Oldenbarneveldweg 25. De volledige inventaris bestond uit 16 stoelen, vier houten tafeltjes, zes kelkjes en twee kop en schotels. De caféruimte was niet groter dan zes bij acht meter, dus alles paste er net in.

Willem Borst.
Willem Borst.

Willem, die in 1918 met Heintje de Winter trouwde, nam de exploitatie van het café zelf ter hand. Aanvankelijk woonde het gezin in een kleine kamer met keuken achter de schuifdeuren van het café. In 1921 werd er aan de zuidkant van het café een serre gebouwd en aan de westkant een veranda. Nadat er voor de serre een gezellige theetuin was ingericht, veranderde de naam café De Hoop definitief in café W. Borst.

Café Borst kreeg rond 1928 een theetuin en heette tijdelijk ‘Bondshotel Berg en Bosch’. Vader Willem poseert hiervoor met links op de foto zijn kinderen Dirk en Annie.
Café Borst kreeg rond 1928 een theetuin en heette tijdelijk ‘Bondshotel Berg en Bosch’. Vader Willem poseert hiervoor met links op de foto zijn kinderen Dirk en Annie.

Toen de jongste zoon Dirk in 1928 was geboren, werden zowel het woonhuis als het café verbouwd. In deze periode breidde Willem het aantal logeerkamers eveneens uit en presenteerde zijn hotel en theetuin trots als ‘Bondshotel Berg en Bosch’. Twee jaar later werd ook de open veranda aan de voorkant in een serre veranderd.
Het naastgelegen woonhuis van de familie Zonneveld werd door Willem in 1931 gekocht en afgebroken voor de bouw van een toneelzaal. Langzamerhand kreeg de zaak de aanblik die vele jaren in stand werd gehouden.

Toneelvereniging De Schakel speelt "Van een ander ras" in de toneelzaal van Borst.
Toneelvereniging De Schakel speelt “Van een ander ras” in de toneelzaal van Borst. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Vader Willem was een inventieve en handige man. Het bier bewaarde hij koel in de kelder onder de gelagkamer. Om niet steeds het trappetje af te moeten, ontwierp hij een stok met daaraan een haak, waarmee hij de flesjes achter de kroonkurk kon aanhaken en daarna ophijsen.


Jaarboek 39, pagina 59

Tijdens een openbare verkoping tikte Willem een orgel met echte pijpen op de kop. Dat orgel kwam naast de grote kolenkachel te staan en zou jarenlang de dansliefhebbers begeleiden.

De vijf kinderen van Willem en Hendrika hielpen van jongs af aan mee in de zaak. Dochter Trien (1920-2006) en zoon Kees (1919-1996) assisteerden moeder in de bediening en zoon Dirk (1927-2004), die aanvankelijk voor aannemer Borst werkte, ruilde op een gegeven moment zijn troffel om voor het koksmes in de keuken. Later ging hij zich met zijn vrouw Corrie (1928) meer richten op het hotelbedrijf.

Tante Trien achter de bar.
Tante Trien achter de bar.

Trien Borst, die voor heel Bakkum bekend was als Tante Trien, vertelde in het Noord-Hollands Dagblad van 31 maart 1998:
“Vanaf mijn dertiende werkte ik mee en ik heb dat vijfenzestig jaar volgehouden. Sinds kort doe ik het wat rustiger aan. Ik ben een nachtmens. Het was in de kleine uurtjes voordat ik naar huis kon, want we hadden altijd wel een paar klanten die ook na sluitingstijd bleven zitten. Dan gingen de deuren op slot en praatten we na totdat soms de politie met grote zaklampen door de ramen scheen. Hoewel we dan buiten zicht trachtten te blijven door onder het biljart te kruipen of achter de bar, werden we wel eens gesnapt. Ik werd daarom verscheidene keren bij de burgemeester op het matje geroepen. Ook gebeurde het wel dat ik mijn echtgenoot Dirk, die veehandelaar was, ’s morgens vroeg op straat tegen kwam. Hij ging dan de ene kant op naar de veemarkt en ik de andere kant, naar bed …”

In het verleden heeft het nabijgelegen psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch een flinke stempel gedrukt op de exploitatie van café Borst. Als de patiënten tussen de middag moesten eten, ging de familie vaak voor de lunch naar Borst. Daar zat het iedere zondag stampvol.

Een biljartgroep bij Borst in 1994.
Een biljartgroep bij Borst in 1994. Van links naar rechts achterste rij: Jan Castricum, Wil Castricum en René Glorie; tweede rij: René Hooijschuur, Jan Reijnders, Karel Glorie, William Borst, Nol van Wandelen, Erik Zonneveld en Rick Weerstand; geknield: Hans van der Himst, Nico Mooij, Dick Zonneveld, Wil Lute, René Hoogeboom en Jan Willem Zonneveld.

Omdat de inrichting jarenlang ouderwets knus was, werd Borst vaak ‘de grootste huiskamer van Bakkum’ genoemd. Talloze vergaderingen, optredens, bruiloften en andere feesten hebben in zaal Borst plaatsgevonden en deze fungeerde soms ook als bioscoop.

Artiesten als Snip en Snap, Kees Stet, De Mounties, Rudi Carell en Tom Manders hebben er in de jaren 1950 en 1960 op het podium gestaan en ook de plaatselijke toneelverenigingen hadden hier jarenlang hun domicilie. Bovendien was de Castricumse popgroep The Frogs vanaf 1964 daar acht jaar lang elke zondag van 20 tot 23 uur goed voor een enorme publieke belangstelling. Hotel Borst werd in die tijd de belangrijkste poptempel in de regio genoemd (zie ook het artikel over de popmuziek in het 31e Jaarboek, 2008).

Een andere ‘artiest’ die opviel, zoals Trien Borst in een artikel in het Noord-Hollands Dagblad van 31 maart 1998 vertelt, was pater Henri de Greve. Hij was een gedreven man en goed verteller, die zeer bekend was geworden door zijn radio-praatjes in het programma ‘Lichtbakens’ van de KRO. De Greve richtte in 1938 de ‘Bond zonder Naam’ op, een beweging gericht op naastenliefde, los van geloofsovertuiging of levensbeschouwing. Toen hij in 1949 naar Borst kwam, liep heel Bakkum uit. Zowel de grote zaal als de kleine zijzalen zaten tot aan de nok toe vol. Er waren zelfs mensen die een ladder tegen het gebouw zetten en op het platte dak klommen om via de geopende ramen van de twee glazen koepels mee te kunnen luisteren naar de wondermooie moralistische verhalen van deze pater.

De naam Borst is sinds mensenheugenis gekoppeld aan de Bakkummer kermis. Op de tweede zondag van oktober ontmoeten jong en oud elkaar voor de terrassen en kan je spreken van een heuse reünie. Weer of geen weer, elk jaar is het een gedrang van jewelste en vloeit het bier rijkelijk.


Jaarboek 39, pagina 60

Vogelschieten bij Borst

Het ouderlijk huis van Cor Mooij, waar hij in 1920 is geboren, bevond zich vlak achter Hotel Borst. Zijn vader had daar zijn tuinderij.
Cor herinnerde zich dat in de jaren (negentien) twintig achter het hotel twee keer per jaar schietwedstrijden werden gehouden:
“Op twee palen werd dan een houten vogel geplaatst. Die had een romp met een kop, een staart en twee vleugels. Er zat een klein blikken bandje aan. Als je meedeed met schieten betaalde je per schot. Dat geld kreeg je dan weer terug als je er wat vanaf schoot. Je moest het doel in het midden raken, anders draaide de vogel gewoon een slag in de rondte. Wij jongens zochten de loden kogels op en verkochten die dan weer voor een paar centen aan de schutters. Het zorgde voor aardig wat klandizie bij Borst. De schutters kwamen overal vandaan; eentje zelfs helemaal uit de Haarlemmermeer. De inleg werd verdeeld. Voor ieder onderdeel van de vogel was een bedrag bepaald. Het meeste geld kreeg de schutter die de romp eraf schoot.”

Nog niet zolang geleden vond iemand op het land bij de Van Tienhovenhoeve een bijzondere kogel. Natuurlijk wist Cor Mooij direct waar die vandaan kwam …

Na de kermis van oktober 2015 onderging het café-restaurant een metamorfose en verdween na een verbouwing van vijf weken Borst-in-oude-stijl voorgoed. Het nieuwe restaurant kreeg een eigentijdse uitstraling met veel hout en een bruinleren interieur. De twee zalen werden samengevoegd tot één, met in totaal 80 zitplaatsen.

Dat het café verleden tijd was, deed de huidige eigenaars William Borst (1960) en zoon Fabian (1989) zeer. William reageerde in het Dagblad Kennemerland van 29 oktober 2015 als volgt: “Toen ik vijf jaar was zag alles er al uit zoals het hier tot en met de kermis was. Dus het was wel even slikken. Ik ben opgegroeid in het café. Er was altijd gekkigheid, gasten die dansten op het biljart. Een heel breed publiek kwam hier. Van clochards tot miljonairs; een doorsnee van de bevolking van Bakkum. De hotelfunctie blijft en dat geldt ook voor evenementen als de kermis, popquiz, ringsteken en Jazz in Bakkum”.

De familie- en personeelsleden van Fase Fier Eten & Drinken voor de opening in november 2015
De familie- en personeelsleden van Fase Fier Eten & Drinken voor de opening in november 2015. Van links naar rechts staand: Suzanne van de Ven, Jolanda Groot, Sharon Clarke, Thimo van der Meij, Ella Zijlstra, Connor Smith, Fabian Borst, Ranil Vergonet en William Borst; gehurkt: Tamara Molenaar, Ellen Borst, Nikki Groenheide en Saskia de Wit.

Per 23 november 2015 werd er nog een grote verandering ingevoerd. Sindsdien draagt de ruim een eeuw oude horecavestiging de naam ‘Fase Fier Eten & Drinken’. De betekenis hiervan werd op die dag door Fabian onthuld: “Omdat het roer volledig is omgegaan, vonden we een nieuwe naam passend bij een nieuwe start. Fier staat niet alleen voor de vier generaties Borst, maar ook voor trots en zelfverzekerdheid die we graag willen uitdragen.”

De Duinstreek, Bakkummerstraat 75

Het pand Bakkummerstraat 75, dat tot 1930 alleen diende als brandstoffenhandel, liet Willem de Groot (1888-1959) in 1930 verbouwen tot café dat de naam ‘De Duinstreek’ kreeg. Achter het pand bleef de opslag van kolen, briketten en turf gehandhaafd.

Café De Duinstreek in 1937.
Café De Duinstreek in 1937.

Willem was getrouwd met Trijntje Borst (geen familie van Hotel Borst) en hun inmiddels overleden jongste dochter Agaath (1922-2016) wist nog veel over de zaak te vertellen: “Mijn vader had een volledige vergunning. Dat hield in dat hij mocht tappen en tegelijkertijd sterke drank mocht verkopen. Wij woonden ernaast op nummer 75a. Met mijn broers en zuster heb ik altijd geholpen in de zaak. Dat begon met eenvoudige klusjes als glazen spoelen en later mocht ik ook serveren. Het café was niet groot en telde ongeveer 30 stoelen. Vooral in de winter was het er rustig. Vaak kwamen er vertegenwoordigers koffie drinken die hun eigen brood meenamen. Er werden ook veel vergaderingen gehouden van bijvoorbeeld de VVV, Vrouwenbond, Middenstandsvereniging en de Postduivenclub. We waren dagelijks open en gingen nooit op vakantie. Af en toe was er tijd voor een familiebezoekje, maar meer ook niet.


Jaarboek 39, pagina 61

Het bier, dat we inkochten bij drankenhandel Koop uit Beverwijk, werd in houten vaten geleverd en ’s zomers gekoeld met ijsblokken van de melkfabriek.

Van concurrentie met Borst was totaal geen sprake. Zij hadden een grote zaal en er kwam ook ander publiek. Het café was ook niet de grootste bron van inkomen voor ons gezin. In de eerste plaats hield vader de brandstoffenhandel aan en daarnaast vervoerde hij met paard en wagen aardbeien naar Beverwijk. Vader had trouwens wel een hekel aan schenken op de pof, want dat kostte klanten, zei hij altijd. Als iemand in het krijt stond, was hij namelijk bang dat die naar een ander café zou gaan.

In 1953 hield de VVV hield haar ledenvergadering in café W. de Groot te Bakkum.
In 1953 hield de VVV hield haar ledenvergadering in café W. de Groot te Bakkum.

We hadden veel vaste klanten die een kaartje kwamen leggen of een biljartje maakten. Ook zagen we steeds dezelfde gasten van kampeerterrein Bakkum. Dat waren rasechte Amsterdammers, waar je ontzettend mee kon lachen. Op een keer kwam eens een stel kampeerders binnen met een jongetje van een jaar of zes dat moest plassen. In die tijd legden we altijd een schijfje citroen in het urinoir voor de frissigheid. Toen het jongetje terugkwam zat hij lekker te sabbelen op het citroenschijfje …

Ik kan mij niet herinneren dat er problemen zijn geweest door dronkenschap of dat de politie erbij moest komen. Vader kon goed met mensen overweg en had bovendien handen als kolenschoppen. Vaak ging hij ’s morgens om een uur of tien met een bak koffie op de veranda zitten. Op een gegeven moment kwam er een man aanrennen die op weg was naar de kerk. Vader hield de man staande en zei tegen hem dat hij zich niet hoefde te haasten, omdat de kerk pas om 11 uur zou beginnen. Toen bleek dat de voorbijganger op weg was naar de gereformeerde kerk, waar vader natuurlijk nooit aan gedacht had!

Van de oorlogsjaren weet ik niet veel meer, alleen dat het café een aantal jaren werd gesloten en volgens mij was dat tijdens de evacuatieperiode. De kermistijd staat mij nog wel helder voor de geest. Dat betekende een hogere omzet, maar ook meer kosten. Zo hadden we speciaal voor die dagen twee kelners in dienst. Dat waren Ber Schermer en Joop Zentveld. Om de sfeer te verhogen hadden we ook de toen alom bekende kermisband ‘De drie musketiers’ van Cees Nat ingehuurd en dat kostte ook wel een paar centen. Nee, het was een onzeker avontuur, want de opbrengsten waren ook erg afhankelijk van het weer. Als het droog en zonnig was gingen de mensen een rondje lopen langs alle cafés en daar moest je het tenslotte van hebben.

Ook hebben we de nodige bruiloften en partijen meegemaakt. Die werden vanaf het begin in een bovenzaal gehouden, wat heel wat voeten in de aarde had. Tijdens het gebruik moest de zaal namelijk gestut worden om de vloer meer draagkracht te geven. Een nadeel was ook dat we steeds de trap op moesten met eten en drinken en dat was geen pretje. Mijn vader is na een jaar of zeven gestopt met de bovenzaal, omdat het toch praktischer was om alles beneden te houden. Maar dat had weer tot gevolg dat het loodzware biljart er elke keer uit moest om te worden opgeslagen in de schuur. Dat gebeurde dan met behulp van acht mannen.

De mensen konden overigens wel feesten in die tijd. Een bruiloft begon meestal na de kerk om een uur of elf met koffie en een broodmaaltijd. Daarna een borreltje, receptie en aan het eind van de middag een driegangendiner. De gasten leverden zelf het eten als groente, vlees, aardappelen, broodjes, enzovoorts. en wij bereidden alles in onze keuken. Na het diner begon de feestavond en ging men weer vrolijk verder. We hebben zelfs op zaterdagavonden meegemaakt dat de mensen ’s nachts door wilden gaan tot de volgende morgen als het kerk- of melkerstijd was. In ieder geval werd elk feest afgesloten met koffie en broodjes. Daarna konden wij weer aan de gang om alles schoon te maken. Het afrekenen ging heel eenvoudig, want de borreltjes werden per fles betaald. De aangebroken flessen mocht men mee naar huis nemen. Het was zo’n andere tijd, je kunt je dat nu bijna niet meer voorstellen.

In 1955 koos De Groot voor de slijterij in plaats van een café.
In 1955 koos De Groot voor de slijterij in plaats van een café.

In 1955 splitste de gemeente alle drankvergunningen en moest vader kiezen waar hij mee door wilde gaan. Hij koos voor de slijterij, dus vanaf dat moment is het café opgeheven en werd het interieur verbouwd tot winkel.”

Slijterij Nolet.
Slijterij Nolet. Stationsweg 13 in Castricum, 1999. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Agaath ging de slijterij samen met haar zus leiden. Zij stopten daarmee in 1970 en vanaf dat jaar verhuurden zij de zaak aan Paul Nolet, die het pand in 1980 kocht van de twee zusters. Nolet had daar zijn drankwinkel tot 1998 en verplaatste zijn slijterij toen naar de Stationsweg, waar Taxi Tervoort voorheen was gevestigd. Het pand heeft daarna nog tijdelijk een winkelfunctie gehad, maar die werd spoedig opgeheven en omgezet in een woonbestemming.

Woonhuis aan de Bakkummerstraat 75a in Bakkum, 2015.
Woonhuis aan de Bakkummerstraat 75a in Bakkum, 2015. Foto Tom Heijjer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jaarboek 39, pagina 62

De Dukdalf, Van der Mijleweg 1

De Dukdalf is het jongste café dat Bakkum heeft gekend. Cees Lute was daarvan de eerste eigenaar. Hij kocht het pand rond 1975 van Niek Bakker, die er een kapperszaak annex sigarenwinkel runde. In de jaren 1930 en 1940 was daarnaast garage Dijkhuizen gevestigd. Lute verbouwde het pand tot cafetaria ‘De Vluchtheuvel’ en in het linkerdeel begon hij een bar onder de naam ‘De Dukdalf’.

Café De Dukdalf.
Café De Dukdalf. Van der Mijleweg 1 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1977 kregen de broers Jan en Ben Castricum het beheer over de horecavoorzieningen. Jan (1947), die getrouwd is met Marry, dochter van de vroegere caféhouder Jaap Tuin aan de Heereweg, vertelde over De Dukdalf: “In 1980 hebben we het pand overgenomen van Cees Lute. Alles bij elkaar hebben mijn broer en ik met onze echtgenotes 27 jaar in de zaak gestaan. Het café is in de loop der tijd wel van functie veranderd. In het begin deed het alleen dienst als bar en discotheek. In 1983 hebben we de zaak verbouwd en is er een zaaltje bijgekomen voor feesten en partijen.

De Dukdalf sponsorde in 1982 het B2-team van Vitesse ’22.
De Dukdalf sponsorde in 1982 het B2-team van Vitesse ’22. Van links naar rechts staand: Ron Scholten, Bob Res, reserveleider Jaap Veldt, Arend Koet, Jeroen Konijn, Dennis Lammers, Jeroen de Swart, Falco van der Miesen, Frans Schermer en trainer Peter Lambert; zittend: Marcel Zoontjes, Dave Jonker, Jeroen de Jonge, Otto Spaan, Sander van der Klei en leider Arie Glorie.

In de beginperiode hadden we veel vaste gasten, zoals de leden van de reddingsbrigade en een klaverjasclub. Ook kwamen vaak dezelfde mensen langs om een biljartje te maken. Tijdens het ‘eerste deuntje’ van de Bakkummer kermis was het extra druk en huurden we een muziekduo in. In de zomer hadden we ook bezoekers van de jeugdherberg en het kampeerterrein.

Een advertentie uit 1983.
Een advertentie uit 1983.

Onze biervaten, geleverd door de groothandel Noord-Holland Noord uit Alkmaar, werden in de kelder onder de voorbar opgeslagen.

Cafetaria De Vluchtheuvel met links café De Dukdalf begin jaren (negentien) negentig.
Cafetaria De Vluchtheuvel met links café De Dukdalf begin jaren (negentien) negentig.

De laatste jaren werd het darten populair en dat trok nogal wat publiek. We organiseerden toen een aantal keren een toernooi dat ging om het kampioenschap van Castricum. Per 31 december 2004 verkochten we de zaak aan snackbarketen Family. De vroegere caféruimte werd vanaf die tijd af en toe nog gebruikt voor feesten en klaverjassen, totdat het omstreeks 2009 werd opgeheven en de ruimte bij het cafetaria werd getrokken. Family is daar trouwens nog steeds gevestigd.

Natuurlijk hebben we in al die jaren een hoop leuke en gekke dingen meegemaakt. Ik herinner mij dat er een keer een jongen in De Vluchtheuvel zat en een taxi bestelde. In de auto vroeg de chauffeur waar hij naartoe moest, waarop het antwoord luidde: naar De Dukdalf …”


Jaarboek 39, pagina 63

Menno Twisk als diskjockey.
Menno Twisk als diskjockey.

Herinneringen van Menno Twisk

Menno Twisk (1957) was diskjockey in De Dukdalf van 1976 tot 2000. Bij hem kwamen de volgende her naar boven:
“De eerste DJ was Ron Lute. Daarna draaiden Co Wiendels en Uke Rorije platen en ben ik ‘aangeschoven’. We hebben vanaf midden jaren (negentien) zeventig samen ook tijdens kermissen gedraaid voor de nieuwe eigenaren, de gebroeders Castricum. Daarnaast ben ik ook nog een aantal jaren in de Voem Voem als diskjockey gaan werken, maar bleef dat ook altijd doen (totaal meer dan 20 jaar) bij bruiloften en partijen in De Dukdalf.

In die tijd was het nog de kunst om niet te mixen maar de muziek ‘aan elkaar te praten’ om het zo maar te noemen en op die manier de bezoekers te ‘entertainen’. Met kermissen of grote feesten moest er altijd flink geïmproviseerd worden. De stoppen sloegen geregeld door of de vinylplaten op de draaitafels moesten ‘nat’ gedraaid worden. Met verzwaring van een voorwerp op de kop van de naald in de arm van de pick-up werd het ‘overslaan’ van de muziek in het feestgedruis voorkomen. De kermissen werden toen nog gevierd met drank in glas en het kon er wel eens om spannen als er een knokpartij uitbrak tijdens ‘de ‘Bakkummer oorlog’. Meestal konden we dit soort spanningen binnen De Dukdalf met de vaste bezoekers in de kiem smoren door trucjes als het draaien van ‘verkeerde’ muziek of het aandoen van de grote lichten. In tegenstelling tot wat sommigen denken was het juist de onrustige situatie buiten de horecagelegenheden en op het kermisterrein zelf dat het afschaffen van het eerste deuntje op de maandag in de hand werkte.

Kenmerkend voor onze manier van platen draaien in De Dukdalf was, dat bijvoorbeeld een bruiloft met een (stijl)dansavond gepaard kon gaan, zonder dat er een band ingehuurd hoefde te worden. Daar werden dan gelijk (dans)ruimte en budget mee gewonnen. Hiervoor moesten we wel noodgedwongen ook wat Engelstalige en modernere hitsingles gebruiken, waar men niet zo aan gewend was om op te stijldansen. Het kwam dan ook wel eens voor dat ik samen met Marry van Jan Castricum, of met de bruid een quickstep of Engelse wals op een stukje popmuziek moest voordansen, wat vaak tot grote hilariteit leidde. In veel gevallen hebben we naast het huwelijksfeest ook het 12,5-jarige huwelijksfeest voor hetzelfde echtpaar verzorgd en in twee gevallen werd zelfs nog het zilveren huwelijk gevierd.

De fijnste herinneringen heb ik aan de belevenissen tijdens de lange samenwerking met de altijd optimistische en humoristische Dirk Heintzberger die op feestavonden als barkeeper of ober werkte. In mijn ogen een geboren entertainer die helaas in 2015 plotseling en te vroeg overleden is. Wat hebben wij met hem veel meegemaakt en enorm kunnen lachen. Daarover zouden we een boek op zichzelf kunnen schrijven. Misschien komt dat er nog een keertje van. Dirk zou dat in ieder geval verdienen.”

De Goede Verwachting, Heereweg 36

Café 'De Goede Verwachting' van Willem Castricum.
Café ‘De Goede Verwachting’ van Willem Castricum. Heereweg 36 in Bakkum, 1920. Van links naar rechts onbekend, Cor Castricum, Nelis Castricum, Piet Sap, onbekend, Siem Morsch, Mien Morsch, Jo Col, Marie Col, in de auto Baas Wullem. Voorste rij van links naar rechts Dirk Castricum, Anton Castricum, Mien Castricum, Doris Castricum, Dieuwe Castriucum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Van oorsprong was het pand Heereweg 36 een boerderij, waarin Lammert Hageman een herberg annex café begon. In 1859 werd deze uitspanning, die ‘De Roskam’ heette, voortgezet door Dirk de Winter senior (1828-1902).

Volgens het boek ‘Historie van Castricum en Bakkum’ van Derk van Deelen zou de herberg op 2 juli 1860 door brand geheel verloren zijn gegaan. Na de herbouw werd Dirk de Winter junior (1859-1937), onder andere jachtopziener en tuinder van beroep, eigenaar van de zaak van 1902 tot 1905.

Café De Goede Verwachting.
Café De Goede Verwachting. Heereweg 36 in Bakkum, 1900. Op deze plaats staat nu een appartementengebouw en een garage met benzinestation. Collectie Henk Heideman. Toegevoegd.

Het café werd vanaf 1905 gerund door Dieuwertje Stroomer, die getrouwd was met schelpenvisser en vrachtrijder Cees Castricum (1861-1925). Het echtpaar woonde vanaf dat jaar aan de Heereweg. Cees, later ook bekend als kastelein, kocht het pand in 1905 en gaf het de naam ‘De Goede Verwachting’.

De familie Castricum met personeel voor De Goede Verwachting rond 1915.
De familie Castricum met personeel voor De Goede Verwachting rond 1915. In het midden met donkere blouse Dieuwertje Stroomer en geheel rechts haar man Cees Castricum.

Na zijn overlijden verkocht Dieuwertje het in 1926 aan Johan van der Velden, een caféhouder uit Leiden. Een jaar later kwam hij in financiële problemen en kocht Dieuwertje het café alweer terug tijdens een openbare verkoping.

Het pand kwam in 1928 in handen van haar zoon Willem (1887-1953), die achter het café een transportbedrijf had.

Theetuin bij café De Goede Verwachting.
Theetuin bij café De Goede Verwachting. Heereweg 36 in Bakkum, 1930. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De crisis trof ook de familie Castricum. ‘De kamers boven het café werden in die tijd verhuurd, waardoor de gezinsleden soms op het biljart in slaap moesten zien te raken’. Aldus een verhaal van Jan Castricum, dat is opgetekend in De Castricummer van 30 juni 1999.


Jaarboek 39, pagina 64

Een foto uit de jaren 1930, nu met duidelijk de speeltuin in beeld en daarachter de theetuin.
Een foto uit de jaren (negentien) dertig, nu met duidelijk de speeltuin in beeld en daarachter de theetuin.

Bij het café hoorden ook een open terras en een speeltuin. Op een aangrenzend landje kon men tijdens de kermis ‘katknuppelen’. Dit oude volksvermaak was toen echter al niet zo wreed meer als de naam doet vermoeden. Tussen twee palen hing een vat, waarin zich – in plaats van oorspronkelijk een kat – een stukje hout bevond dat ‘de kat’ werd genoemd. Naar dit vat werd gegooid met knuppels of staven. Winnaar werd degene die de kat losgooide van het vat. Tijdens dit spel ging de fles kwistig rond en als toeschouwer kon men maar het beste op een flinke afstand blijven.

Een ploeg die tijdens de kermis meedeed aan het katknuppelen naast De Goede Verwachting.
Een ploeg die tijdens de kermis meedeed aan het katknuppelen naast De Goede Verwachting. Namen voor zover bekend: staand vierde van links Dirk Koppes en vijfde van links Cor de Winter; zittend tweede van links Piet Borst.

Tijdens de kermis werd er uiteraard volop gedanst. Dat gebeurde op de klanken van een bijzonder mooi elektrisch pierement. Er stond dan rechts van het café een grote tent en de kermisgangers liepen heen en weer tussen café Borst en De Goede Verwachting.


Jaarboek 39, pagina 65

De firma Castricum had naast het café De Goede Verwachting ook een transportbedrijf.
De firma Castricum had naast het café De Goede Verwachting ook een transportbedrijf. Collectie Henk Heideman. Toegevoegd.

Siem Castricum (1926-1992), een van de elf kinderen van Willem en echtgenote Mien Mors, zwaaide met echtgenote Ans Swart de scepter over het café van 1948 tot 1960. Wij spraken met hun oudste zoon Piet (1951), die zich nog een en ander wist te herinneren:
“Mijn vader werkte ook voor het transportbedrijf van de familie, totdat de zaak in 1977 failliet ging. Moeder stond er dus vaak alleen voor, maar zij werd wel met allerlei werkzaamheden geholpen door haar schoonzusters.

Als het Bakkummer kermis was moest ik vanwege de drukte met mijn oudste zus Ria uit logeren naar familie in Zijdewind. Voor de muziek huurde mijn vader dan een duo in. Dat pakte elk rondje graag aan, met als gevolg dat de muzikanten aan het eind van de avond zo lam waren dat ze nog maar één nummertje konden spelen. Toen heeft vader ze voorgesteld om de jenever maar stiekem achter zich met behulp van een trechtertje in flessen te gieten. Zodoende gingen ze met een aardige voorraad naar huis toe …

Ik weet ook nog goed dat wij een van de eerste waren die televisie hadden die in het café stond. Op woensdag- en zaterdagmiddag kwamen de kinderen uit de buurt dan kijken, terwijl hun ouders gezellig aan de bar gingen zitten. Omdat ik boven het café sliep en het erg gehorig was, hoorde ik regelmatig bijzondere geluiden als de gemoederen beneden soms wat verhit werden.

Er waren in die tijd al gasten die met de auto kwamen. Als die te veel hadden gedronken, eiste mijn moeder hun sleutels op en vervolgens werd taxi ‘Jan Pret’ gebeld om ze naar huis te brengen.

De auto's voor het oude station zijn taxi's. De achterste is van Jan Lute (Jan Pret).
De auto’s voor het oude station zijn taxi’s. De achterste is van Jan Lute (Jan Pret). Stationsweg in Castricum. In 1968 is dit station gesloopt. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ook mijn ouders hadden het niet breed en daarom gingen we niet echt op vakantie, maar soms wel dagjes weg, bijvoorbeeld naar de Julianatoren in Apeldoorn.

Verder kan ik mij herinneren dat mijn vader onbreekbare glazen had gekocht. Dat was iets nieuws, maar het werd een fiasco want als er een koud biertje in de zon stond spatte het glas in duizenden stukjes uiteen.

Mijn ouders stopten met het café in 1960, aangezien mijn moeder het niet meer aankon. Toen werd de zaak overgenomen door de familie Tuin en verhuisde ons gezin naar Heereweg 15. Vanaf die tijd stond het café bekend als ‘Café Tuin’. Jaap Tuin haalde het biljart eruit en plaatste er een grote bar in.”

Een suikerzakje van café Tuin.
Een suikerzakje van café Tuin.

Henk Snabilie werd in 1973 de laatste eigenaar, die het café verwaarloosde en gebruikte voor de opslag van speelautomaten. In augustus 1998 werd het pand gesloopt om plaats te maken voor de bouw van een restaurant met bovenwoningen. In 1999 opende barbecuerestaurant Gonzales daar haar deuren. Sinds 2008 was hier restaurant ’t Mirakel van Bakkum’ gevestigd, waarvan Renato Holshuijsen de uitbater was.

Per 1 april 2016 ging de huur van het pand over op Arnold Nijen Twilhaar, die het restaurant voortzette onder de naam ‘De Heerlijkheid van Bakkum’.

De Onderneming, Heereweg 12

Over dit pand is aan de hand van verkoopaktes bekend dat er sinds 1905 een ‘koffiehuis’ was gevestigd, waarmee toen ook een café werd aangeduid. Uitbaters, die in vergunningen uit die periode worden genoemd, waren Johannes Kamp en Klaas Brantjes. Jo Borst, een broer van Willem Borst, werd in 1913 eigenaar van de woning met winkel en koffiehuis op dit adres.

Café 'De Onderneming'.
Op het oude huisnummer 466A had J.J. Kamp zijn handel in Fourage- en Koloniale Waren. Rechts had de heer G. van Egmond zijn café ‘De Onderneming’. Heereweg 12 in Bakkum, 1910.

Zijn zwager Gert van Egmond, een tuinder uit Heemskerk, kocht het geheel in 1917 en runde vanaf die tijd samen met zijn vrouw de herberg annex café ‘De Onderneming’. Gert werkte op het land en hield zich vooral met de aardbeienteelt bezig.

Gert van Egmond voor zijn herberg annex café De Onderneming in 1920.
Gert van Egmond voor zijn herberg annex café De Onderneming.

In 1925 verkocht Van Egmond het huis aan de achterzijde aan Jan Wester, die er een bakkerij begon. Het horecabedrijf werd beëindigd in 1928. Vanaf 1930 tot 1974 woonden hier achtereenvolgens de bakkers Jan Wester, Toon Huisman en Harry Matze.


Jaarboek 39, pagina 66

Duin en Bosch, Bakkummerstraat tussen 98 en 100

Aan de Bakkummerstraat, op de plaats waar nu de Van der Mijleweg begint, werd in 1905 een café gebouwd dat ‘Duin en Bosch’ heette.

Café Duin en Bosch is nog net links achteraan zichtbaar.

De eigenaar was Leonardus Burgering, die in de notariële stukken koffiehuishouder en melkverkoper werd genoemd. Leonardus kreeg al in 1906 financiële problemen, want op 28 december van dat jaar vond op verzoek van een bank de openbare verkoop van het pand plaats ten gevolge van wanbetaling.

Het bezit, dat bestond uit een koffiehuis, woonhuis met erf, een doorrijstal en een perceel bouwterrein, werd voor een bedrag van 4.885 gulden gekocht door Albertus Leonardus Burgering, een broer van Leonardus.

Heel veel meer is er over de periode Burgering niet bekend, behoudens dat uit vertellingen van Wim Kuijs (zie 35e Jaarboek, pag. 4) blijkt dat er in het café in 1916 de eerste filmvertoningen plaats vonden.

Café Duin en Bosch.
Café Duin en Bosch. Bakkummerstraat in Bakkum, 1925. Het café
is herkenbaar aan de aparte waranda. Op de foto Franciscus Anthonius Metzer en zijn vrouw Martha Amanda Karoline Wittkowski. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het café werd eind 1925 overgenomen door Anthonius Metzer uit Arnhem. De uitspanning stond bekend door optredens van de in die tijd bekende accordeonist Kees Kranenburg, die tijdens de kermisdagen veel belangstellenden trok. Ook de eerste Bakkumse jazzband met de muzikanten Jaap Castricum, Wim Jacobs, Klaas Nobel en Cees Blei was daar te beluisteren.

The Willy Jazzband die in het café van Metzer speelde.
The Willy Jazzband die in het café van Metzer speelde. Van links naar rechts Jaap Castricum, Wim Jacobs, Klaas Nobel en Cees Blei.

Op 15 september 1928 kwam er een einde aan het hotel-café, toen het in brand vloog. In een verhaal van Derk van Deelen over de Bakkummerstraat in het Nieuwsblad voor Castricum van 21 maart 1969 staat hierover: “De eigenaar, de heer Metzer, was alleen thuis en plotseling stond het pand in lichterlaaie. Metzer stond in zijn ondergoed voor een bovenraam te schreeuwen. De brandweer was snel ter plaatse maar ze kon niets uitvoeren, ze hadden geen water. De heer Metzer sprong uit het bovenraam op de serre en werd door de brandweer op de begane grond geholpen. De burgemeester had angst voor het ontploffen van koolzuurflessen. De kastelein kon hem echter geruststellen, want de flessen waren opgeborgen in de kelder.”

Metzer verhuisde in 1929 met zijn vrouw naar Hamburg en vanwege de aanleg van de Van der Mijleweg werd het pand niet meer herbouwd.

De restanten van het café met de grond werden in hetzelfde jaar in het openbaar verkocht op last van de schuldeisers en de brandverzekering. Een van de schuldeisers was Albertus Leonardus Burgering, die eigenaar was voor Metzer de zaak overnam. Burgering werd door de openbare verkoop opnieuw eigenaar en verkocht het geheel enkele maanden later aan de gemeente.

Het Haasje, Heereweg 8

Dit pand, afgebroken in 1993, stond bekend als de woning van de familie Groentjes, waar dochter Neeltje op 6 oktober 1799 tijdens de Slag bij Castricum werd doodgeschoten.

Nadat het huis een paar keer was doorverkocht, werd Pieter Zonneveld eigenaar in 1870. Hij verhuurde het pand aan zijn broer Hendrik, die er een café begon.

In dit huis aan de Heereweg 8, dat in 1993 is afgebroken, was café Het Haasje gevestigd.
In dit huis aan de Heereweg 8, dat in 1993 is afgebroken, was café Het Haasje gevestigd.

Nadat Hendrik Zonneveld overleed in 1875, werd het café door zijn vrouw Trijntje Boon voortgezet tot 1888. Toen nam Floris Twisk het van haar over en gaf daaraan de naam ‘Het Haasje’. Op de buitenmuur zou volgens het boek van Derk van Deelen te lezen zijn geweest:

‘Het Haasje geswint.
Kom binnen mijn vrind.
Wie niet met droge keel wil lopen,

Kan in ’t Haasje een borreltje kopen.’


Jaarboek 39, pagina 67

Floris Twisk overleed in 1889 en vanaf die tijd werd de zaak gerund door zijn echtgenote Bet Castricum. Het café heette toen in de volksmond ‘Café van Bet van Floor’. Ondanks de krappe ruimte werd er ook tijdens de kermis gedanst.

In 1903 nam Jan Zonneveld de huur van het café van Bet over, tot de zaak in 1908 werd opgeheven. De drankvergunning werd verkocht aan Jan Kamp, die de vergunning gebruikte voor eerdergenoemd café De Onderneming aan de Heereweg 12.

Hendrik Zonneveld, zoon van de eigenaar Pieter Zonneveld, trouwde in 1908 en ging wonen in het voormalige café. Hendrik bleef er wonen tot 1936. Direct daarna werd het pand bewoond door Jan de Ruijter, die het in 1957 kocht en er tot 1974 woonde. Het pand kwam daarna nog in handen van twee leden van de familie De Ruijter.

Peijs, Van Oldenbarneveldweg 2

Klaas Peijs (1876-1939) was sigarenhandelaar, koopman, manufacturier, brievengaarder en caféhouder. Vanaf 1905 bewoonde hij op de hoek van de Bakkummerstraat en de Van Oldenbarneveldweg (toen Bergerweg geheten) een groot wit woon- en winkelhuis, waarin Klaas een café had. Dat brandde af in 1911, waarna hij op deze plek een nieuw pand met daarin een textielzaak en een hulppostkantoor liet bouwen.

Café Peijs in 1907.
Café Peijs in 1907.

Het café heeft dus maar zes jaar bestaan. In de loop der tijd waren er diverse winkels in het pand gevestigd, zoals een sigaren- en een groentezaak. Al geruime tijd wordt het volledig als woning gebruikt.

Woonhuis. Van Oldenbarneveldweg 2 in Bakkum.
Woonhuis. Van Oldenbarneveldweg 2 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

De laatste ronde

Dit artikel laat zien dat Bakkum in vroegere tijden een bloeiende cafétijd heeft gekend. Nu vinden we er alleen nog restaurants en hotels. Zelfs de bruine kroeg van Borst heeft het onderspit moeten delven. Het is alweer lang geleden dat men van café tot café kon gaan en er in De Goede Verwachting de volgende spreuk boven de bar hing: “Toen Mozes op de rotsen klopte, gebeurde het wonder dat het water dropte. Maar een groot wonder gebeurt er hier, want als men klopt dan komt er bier.”

Hans Boot
Arend Bron

Bronnen:

  • Archief gemeente Castricum (drankvergunningen).
  • Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum, 1973.
  • Edities Alkmaarsche Courant, De Castricummer, Nieuwsblad voor Castricum en Noord-Hollands Dagblad.
  • Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum (1900-1940), 1982.
  • Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum Deel 2 (1900-1950), 1994.
  • Notariële archieven.
  • Ruijter W. Jzn., Q de, Schippers van het Stet, 1974.
  • Ruyter, L. de, Hotel Borst 100 jaar, 2015.
  • Stichting Werkgroep Oud-Castricum, Castricum-Bakkum in vervlogen jaren Deel 1, 1996.

Met dank aan:
William Borst, Jan Castricum, Marry Castricum-Tuin, Piet Castricum, Agaath de Groot, Cor Mooij en Menno Twisk.

19 december 2022

Koningsbosch, jeugdherberg (Jaarboek 35 2012 pg 63-74)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 35, pagina 63

Van jeugdherberg Koningsbosch naar Stayokay Bakkum

Koningsbosch, de eerste door de NJHC gebouwde jeugdherberg. Gebouwd in 1932, gemeentelijk monument.  Tegenwoordig is dit een restaurant en hotel genaamd Huize Koningsbosch.
Koningsbosch, de eerste door de NJHC gebouwde jeugdherberg. Gebouwd in 1932, gemeentelijk monument.  Tegenwoordig is dit een restaurant en hotel genaamd Huize Koningsbosch.

Aan de Heereweg te Bakkum, omgeven door het duinrandbos van het Noordhollands Duinreservaat staat de vroegere jeugdherberg Koningsbosch. Vanwege de architectonische vormgeving is het gebouw geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst.

Maar ook om een andere reden is het een bijzonder gebouw. Het is de eerste speciaal gebouwde jeugdherberg in opdracht van de Nederlandsche Jeugdherbergcentrale.

Na vele jaren jeugdherberg Koningsbosch werd Stayokay Bakkum de nieuwe benaming. In 2012, het jaar waarin het gebouw tachtig jaar bestaat, is het einde van Stayokay Bakkum in zicht gekomen.

De Nederlandsche Jeugdherbergcentrale (NJHC)

Naar Duits voorbeeld ontstaan in de jaren (negentien) twintig van de vorige eeuw de eerste jeugdherbergen in Nederland. Op particulier initiatief wordt in 1927 de eerste jeugdherberg geopend in Ouderkerk aan de Amstel. Nog voordat de NJHC is opgericht, zijn er in totaal al twee jeugdherbergen bijgekomen: in Petten en Amersfoort. Ze zijn klein en zeer eenvoudig.

Uitnodiging voor de opening van jeugdherberg Koningsbosch.
Uitnodiging voor de opening van jeugdherberg Koningsbosch. Heereweg 84 in Bakkum, 1932. De officiële opening is op 26 maart 1932 nadat de eerste steen op 1 oktober 1931 is gelegd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De NJHC gaat op 5 april 1929 officieel van start. Het doel is om goedkope en veilige overnachtingsgelegenheden voor de jeugd te bieden en om tot een goed netwerk van jeugdherbergen te komen. Voor de NJHC wordt een plaats ingeruimd in het kantoor van het Nederlandsch Jeugdleiders Instituut in Amsterdam. Een van de eerste taken van de nieuwe stichting is het uitgeven van eigen Nederlandse trekkerskaarten.

Inlegkaart trekkerskaart van de jeugdherbergen.
Inleg-trekkerskaart van de jeugdherbergen. Afgestempeld op 19 december 1970 te Koningsbosch bij het afscheid van Joop en Saar Richter. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1929 verschijnt de eerste jeugdherberg gids en worden huisregels opgesteld, waarin rechten en plichten van de bezoekers van jeugdherbergen zijn beschreven. In het eerste jaar vinden er in de jeugdherbergen 8.575 overnachtingen plaats. De NJHC heeft dan nog geen eigen jeugdherbergen. Ze is een overkoepelend orgaan dat naast de uitgifte van trekkerskaarten en de jeugdherberg gids, ook landelijke propaganda maakt.

De Zevensprong te Petten. Geen comité van notabelen, oproep om geld, besprekingen over statuten en dergelijke. Enkele jongelieden huurden een ‘huis’ voor 1 gulden per week en met een groep jonge vrienden besteedden zij hun vakantie om dit krotje te vertimmeren. De heer en mevrouw Wiese, de ouders van een van de initiatiefnemers, werden daar de eerste jeugdherbergouders.
De Zevensprong te Petten. Geen comité van notabelen, oproep om geld, besprekingen over statuten en dergelijke. Enkele jongelieden huurden een ‘huis’ voor 1 gulden per week en met een groep jonge vrienden besteedden zij hun vakantie om dit krotje te vertimmeren. De heer en mevrouw Wiese, de ouders van een van de initiatiefnemers, werden daar de eerste jeugdherbergouders.

Enkele huisregels vermeld in de jeugdherberggids van 1929

Wanneer men ’s avonds moe en stoffig na een langen tocht in een Jeugdherberg aankomt, beginne men zich geheel te wasschen. Liefst neme men een douche. Het nemen van een voetbad is echter voor ieder verplicht.

De ledikanten worden niet als bergplaats voor rugzakken en stoffige kleeding gebruikt. Deze wordt opgeborgen op daarvoor bestemde plaatsen. Ieder brenge zijn eigen lakens mee.

Alles is ingericht op het zich zelf helpen onder leiding van den Herbergvader. Ieder heeft daarom de plicht, waaraan hij zich nimmer mag onttrekken, om ervoor te zorgen, dat de slaapzalen vóór het vertrek den volgenden morgen wederom zijn schoongemaakt, de bedden opgemaakt en de keuken en waschgelegenheden in hun ouden toestand zijn teruggebracht.

Alcoholgebruik en rooken zijn ten strengste verboden. Om 10 uur ’s avonds moet iedereen stil zijn om allen in de gelegenheid te stellen een goede nachtrust te genieten.

Wanneer men ’s avonds na een lange tocht moe en stoffig in een Jeugdherberg aankomt, bestaat de mogelijkheid om een douche te nemen. Het nemen van een voetbad is echter voor ieder verplicht. De ledikanten mogen niet als bergplaats voor rugzakken en kleding worden gebruikt.

Zowel verenigingen als individuele personen kunnen bij de NJHC ingeschreven worden. Voor individuele personen bedraagt de contributie 3 gulden, inclusief het mededelingenblad. Voor jongeren bedraagt de contributie 1 gulden en voor gezinnen 1,50 gulden. De jeugdherberggids van 1930 vermeldt al 24 jeugdherbergen. In bijna alle jeugdherbergen zijn uitsluitend vegetarische maaltijden verkrijgbaar.


Jaarboek 35, pagina 64

Boerderij Zeeveld omstreeks 1930.

Boerderij Zeeveld

Een plaatselijke comité onder voorzitterschap van mevrouw Aukes, die ook lid was van Provinciale Staten, onderneemt actie om tot een jeugdherberg in Castricum te komen. Er wordt geld ingezameld onder meer door het organiseren van een bazaar en het werven van donateurs. De boerderij Zeeveld, bezit van de provincie Noord-Holland, zou als jeugdherberg ingericht kunnen worden. In 1930 verleent Gedeputeerde Staten van Noord-Holland toestemming.

Naast het naambord van de boerderij hangt de driehoek van de Nederlandsche Jeugdherberg Centrale.
Naast het naambord van de boerderij hangt de driehoek van de Nederlandsche Jeugdherberg Centrale.

Op 9 juli 1930, op een mooie zomermiddag, vindt de opening plaats. Genodigden worden ontvangen op de dors, een ruimte waar tijdens de hooitijd de hooiwagens naar binnen worden gereden. De ontvangstruimte is sober versierd met enig groen, enkele dahlia’s en rozen.

“Toen we allen op de toegeschoven banken waren gezeten en ons konden steunen tegen het pas geborgen hooi, opende mevrouw Aukes, voorzitster van het plaatselijke comité de bijeenkomst, (…)”, zo schrijft een verslaggever van de Alkmaarsche Courant om daarna zijn artikel te vervolgen met:

“In haar openingswoord wees zij er op hoe hier in korten tijd getracht en hopelijk gelukt is, om een jeugdherberg te kunnen openen, waar de reizende en trekkende jeugd goed en goedkoop een frissche slaapplaats kan worden verschaft (…).”

Boerderij Zeeveld.
Boerderij Zeeveld. Noorderstraat 2 in Bakkum. Deze mooie boerderij is gelegen aan het oude stukje Heereweg. Het gedeelte van de Heereweg langs de jeugdherberg is pas in 1930 aangelegd. Zeeveld is een tamelijk riant boerenbedrijf. Het is gebouwd in het begin van de vorige eeuw en de boerderij heeft tot 1962 als zodanig dienst gedaan. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na het openingswoord wordt een rondgang gemaakt en geeft de verslaggever een indruk van de tot jeugdherberg ingerichte boerderij. “Zeker er zijn geen ruime en luchtige slaapgelegenheden als in een hotel kunnen worden geboden, maar de reizende en trekkende jeugd vraagt dat niet, die heeft genoeg aan een sober maar helder gespreid bed, met eenvoudige waschgelegenheid en vraagt geen luxueuze ingerichte waschtafel.”

In de stal, waar in de winter de koeien staan, slapen de meisjes. Voor de jongens zijn de slaapplaatsen ondergebracht in twee tenten op het erf en ook op de zolder. Achter in de boerderij, in de paardenstal, is de keuken, waar ieder zijn eigen potje kan koken.

De dors deed dienst als ‘dagverblijf ’. Piet Mooij (staand) was naast boer ook twee seizoenen ‘jeugdherbergvader’ (1930).
De dors deed dienst als ‘dagverblijf ’. Piet Mooij (staand) was naast boer ook twee seizoenen ‘jeugdherbergvader’ (1930).

Vanaf die dag kunnen 14 meisjes en 10 jongens bij vader Piet Mooij terecht.

Het plaatselijk comité legde in oktober verantwoording af over het eerste seizoen, waarbij eraan wordt herinnerd dat gezien het weinige geld dat beschikbaar was. Er waren in die eerste maanden toch nog 195 overnachtingen, waarvan 2 uit Castricum zelf, 144 uit Noord-Holland, 43 uit andere provincies en 6 uit het buitenland.

In 1931 is het aantal gasten gestegen tot 985, dus is het bezoek meer dan vervijfvoudigd. Ten opzichte van 1930 is het aantal jeugdherbergen in 1931 inmiddels toegenomen tot 33 en daar zal spoedig een nieuw te bouwen jeugdherberg in Bakkum bij opgeteld kunnen worden.

Jeugdherberg Koningsbosch

Koning Willem I.
Koning Willem I. Bakkum, 1829. Koning Willem I, geboren in 1772 in Den Haag als prins Willem Frederik, werd na de Franse tijd in 1813 koning der Nederlanden (Nederland en België). Koning Willem I kocht in 1829 het Bakkumse duingebied uit de nalatenschap van Abraham Barnaart, grootgrondbezitter. Ook het aan de zuidzijde grenzende terrein van jonkheer Lucas Boreel werd aangekocht. Verschillende namen verwijzen naar het vroegere koninklijk bezit. Een stuk duingebied wordt Koningsduin genoemd. De waterloop langs de Zeeweg, tussen het fietspad en de rijweg, draagt de naam Koningskanaal. Een noordelijker gelegen stuk bebost duinterrein heet Koningsbosch, waarnaar de vroegere jeugdherberg Koningsbosch werd vernoemd. Een van de bospaden in het duingebied achter Bakkum draagt de naam Van Wiedlaan, zo genoemd naar prinses Von Wied die ook eigenaresse van de Bakkumse duinen is geweest en een kleindochter was van koning Willem I. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1829 verwierf koning Willem I het duingebied bij Bakkum. Daarna is het enkele generaties lang in het bezit gebleven van leden van de koninklijke familie. Sinds 1903 is de Provincie Noord-Holland eigenaresse.

Het bollenland achter de duintjes, tegenover jeugdherberg Koningsbosch.
Het bollenland achter de duintjes, tegenover jeugdherberg Koningsbosch. Heereweg in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hiertoe behoort ook het gebied Koningsbosch in de binnenduinrand. Daar wordt in 1931 begonnen met de bouw van een nieuwe jeugdherberg, die ook de naam ‘Koningsbosch’ zal dragen. Het is de eerste jeugdherberg die in opdracht van de NJHC zal wor-


Jaarboek 35, pagina 65

den gebouwd. De bouw wordt door de Provinciale Staten van Noord-Holland mogelijk gemaakt door uitgifte van grond in erfpacht en een garantstelling tot een bedrag van 50.000 gulden  voor een geldlening.

Voor de eerste speciaal gebouwde jeugdherberg Koningsbosch wordt op 1 oktober 1931 de eerste steen gelegd.
Voor de eerste speciaal gebouwde jeugdherberg Koningsbosch wordt op 1 oktober 1931 de eerste steen gelegd door de gedeputeerde van Noord-Holland, de heer A.H. Gerhard. Hij staat met de hoed in de hand achter de zittende dame, links op de foto. Piet Mooij van Zeeveld was er ook.

De Amsterdamse architect Den Tex krijgt opdracht het gebouw te ontwerpen en hij volgt daarbij de stijl van de Amsterdamse School. Het gebouw zal ruimte bieden aan 76 bedden en een inpandige woning voor de herbergouders. De bouw wordt gegund aan de firma G. & J. Broertjes te Heemstede en Bloemendaal. In tegenwoordigheid van een grote groep genodigden wordt op 1 oktober 1931 de eerste steen gelegd door de heer Adrien Henri Gerhard, gedeputeerde van Noord-Holland.

Opening jeugdherberg Koningbosch.
Opening jeugdherberg Koningsbosch. Foto Ger van Geenhuizen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Op paaszaterdag 26 maart 1932 is de officiële opening van jeugdherberg Koningsbosch. De eerste spreker is Dr. C.P. Gunning, voorzitter van de NJHC. Hij memoreert hoe in 1929 bij rentmeester Vogelenzang van het PWN het idee rijpte om dit terrein aan de Heereweg te gebruiken voor het stichten van een jeugdherberg en dat een in dat jaar gevormd comité ervoor heeft gezorgd dat de jeugdherberg er is gekomen.

Architect Den Tex roemt de artistieke bijdragen van mevrouw Ten Raa, lid van het plaatselijke comité en ontwerpster van een tweetal glas-in-lood ramen naast de open haard in het dagverblijf. Ook wijst hij op de vierkante mozaïekzuil die de luifel bij de ingang draagt. Het mozaïekwerk toont de figuren van een meisje, een haan, een uil en een boom.

De ingang met luifel en vierkante mozaïekzuil van jeugdherberg Koningsbosch.
De ingang met luifel en vierkante mozaïekzuil van jeugdherberg Koningsbosch. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na het hijsen van de vlag is er gelegenheid om de jeugdherberg te bezichtigen. Vanwege een sterke wind ziet men af van het ontsteken van een groot paasvuur.

Vader en moeder Mooij bedanken voor de eer om de eerste jeugdherberg ouders van Koningsbosch te worden, zij geven de voorkeur aan voortzetting van het boerenbedrijf. Het zijn Jan en Sien Reinders die in volledige dienst als jeugdherberg ouders worden geïnstalleerd. Zij zullen door de bezoekers met ‘vader’ en ‘moeder’ worden aangesproken.

Adrien Henri Gerhard werd op 7 april 1858 te Lausanne geboren. Hij stamde uit een geslacht van kleermakers. Ook zijn vader Hendrik Gerhard was kleermaker, maar was daarnaast een vakbondsleider en een pionier van de sociale beweging.

Adrien volgde de Rijksnormaalschool te Hoorn en werd in 1882 op 24-jarige leeftijd hoofd van een school in Amsterdam. Hij was een Nederlands politicus, vrijdenker, onderwijsspecialist en mede-oprichter van de SDAP. Hij kwam in 1913 in de Tweede Kamer en werd een alom gewaardeerd onderwijswoordvoerder. Hij sprak met een onvervalst Amsterdams accent. Hij bleef Kamerlid tot 1931. Van 1913 tot 1935 was hij lid van Provinciale Staten van Noord-Holland. Van 1916 tot 1935 was hij tevens gedeputeerde van die provincie.

Gerhard was lid van het plaatselijke jeugdherbergbestuur. Hij overleed te Bakkum op 3 juli 1948 op 90-jarige leeftijd.

Vele jongeren geven gehoor aan de oproep om zaterdag voor Pasen naar Koningsbosch te komen, de opening mee te maken en er het paasweekend door te brengen. Onder hen is ook Leo de Wolff. Aan hem wordt gevraagd om voor het maandblad ‘De Trekker’ een artikel over de opening te schrijven. Dat doet hij, maar hij betrekt daarin ook zijn herinneringen aan Zeeveld.

“ (…) Ik keerde me om, daar lag nu die modeljeugdherberg, waarvan reeds talrijke wonderlijke sprookjes de ronde deden. Fantastische verhalen waren in omloop over de inrichting van dit jeugdpaleis. In de verte achter wat hooge boomen moest de oude jeugdherberg liggen, ‘Zeeveld’, waar we zoo’n menig gezellig uurtje hadden doorgebracht. In die oude boerderij had je je thuis gevoeld, juist door de intieme primitiviteit van de inrichting. Waar boer Mooij en zijn vrouw je des avonds in het dagverblijf of buiten op het erf aan de babbel hielden, waar je de geur van het hooi opsnoof, waar de vogels je gratis op muziek tracteerden,


Jaarboek 35, pagina 66

’s morgens vroeg en in den avond. En nu, vlak voor ons een model-jeugdherberg (…).”

De in 1932 in gebruik genomen modeljeugdherberg Koningsbosch. In de beginjaren krijgt de jeugdherberg van de trekkers de bijnaam ‘halftonsherberg’, een verwijzing naar de bouwkosten.
De in 1932 in gebruik genomen modeljeugdherberg Koningsbosch. In de beginjaren krijgt de jeugdherberg van de trekkers de bijnaam ‘halftonsherberg’, een verwijzing naar de bouwkosten.

Groei

In 1932 stijgt het aantal jeugdherbergen tot 41. Overnachten voor gasten tot en met 18 jaar kost 0,30 gulden, voor gasten tot en met 21 jaar 0,40 gulden en voor gasten boven de 21 jaar 0,50 gulden. Voor een broodmaaltijd wordt 0,30 en voor een warme maaltijd 0,50 gulden gerekend. Het huren van een slaapzak kost 0,15 gulden. Bakkum verstrekt koude douches gratis. Wil men er warm water bij, dan moeten er 5 centen op tafel komen. De rijwielstalling is echter kosteloos.

In 1936 betrekt de NJHC een eigen kantoor in de Professor Tulpstraat. Daarmee is een einde gekomen aan de inwoning in het gebouw van het Nederlands Jeugdleiders Instituut.

In 1939 wordt het 10-jarig bestaan van de NJHC gevierd. Er zijn dan 64 jeugdherbergen.

Tussen 10.00 en 15.00 uur waren de jeugdherbergen gesloten. Op een poster werd dit in rijmvorm aan de gasten kenbaar gemaakt. De R. in de rechter benedenhoek doet vermoeden dat het ontwerp van de hand van de Bakkumse herbergvader Jan Reinders is.
Tussen 10 en 15 uur waren de jeugdherbergen gesloten. Op een poster werd dit in rijmvorm aan de gasten kenbaar gemaakt. De R. in de rechter benedenhoek doet vermoeden dat het ontwerp van de hand van de Bakkumse herbergvader Jan Reinders is.

Jeugdherbergouders

Het ‘vader’ en ‘moeder’ zijn van een jeugdherberg was geen bestaand beroep. Veelal werden echtparen gevraagd die bereid waren tegen een kleine vergoeding het beheer van een jeugdherberg op zich te nemen. Meestal waren vrij wonen en een gedeeltelijke kostvergoeding voldoende om de jeugdherberg als bijbaan te accepteren.

Jan Reinders schrijft daarover in het boek ‘Een kwart eeuw jeugdherbergen 1929-1954’ het volgende:
“Nergens kun je een diploma halen voor het vak herbergvaderen en -moederen. En toch moet je van alles kunnen, een soort duivelskunstenaar zijn. Kok, directeur, administrateur, je technische knobbel moet een zekere omvang hebben bereikt, … en dan nog een beetje pedagogie, wat psychologisch inzicht, … o ja, een beetje kennis van de levende natuur verdient wel aanbeveling, terwijl enige bekwaamheid in het volksdansen en musiceren, wat kennis van land en volk niet ongewenst zijn. En dan nog vader en moeder zijn, snapt u wat ik bedoel?”

Zegel jeugdherberg Koningsbosch.
Zegel jeugdherberg Koningsbosch, circa 1950. Jan Reinders maakte van alle jeugdherbergen in Nederland steunzegels. Hij keerde na de oorlog niet terug naar de jeugdherberg en richtte zich volledig op muziek en tekenen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat uit de kring van jeugdherbergouders de behoefte naar voren komt om meer contact met elkaar te hebben en aan scholing. Op de School voor Maatschappelijk Werk te Amsterdam wordt die mogelijkheid geboden. Jan Reinders vindt dat er ook wat moet gebeuren met hun rechtspositie. De jeugdherbergouders richten een eigen belangenorganisatie op.


Jaarboek 35, pagina 67

De oorlogsjaren

Al in 1939 krijgt het jeugdherbergwerk te maken met de oorlogstoestand in Europa. Een bericht in ‘De jeugdherberg’ meldt dat de in april geplande cursus voor jeugdherbergouders niet zal doorgaan, omdat een aantal jeugdherbergen voor de legering van militairen is gevorderd. Ook voor andere jeugdherbergen wordt dit verwacht.

De in 1939 afgelaste cursussen vinden nu van 8 tot 13 april 1940 plaats in Koningsbosch. Tijdens die bijeenkomst ontstaat een gespannen sfeer vanwege de Duitse aanval op Denemarken en Noorwegen. Een aantal deelnemers verlaat de cursus vroegtijdig.

Op 10 mei 1940 komt de oorlog over Nederland. Het met zoveel zorg opgebouwde jeugdherbergwerk wordt uiteindelijk onder nationaal socialistische leiding gesteld. Op een bijeenkomst op 7 mei 1941 in Utrecht krijgen de jeugdherbergouders van de nieuwe ‘leiding’ te horen welke nieuwe wegen er zullen worden gegaan.

Jeugdherbergouders hoeven geen lid van de NSB te worden en de huisregels worden niet veranderd. Alleen de toegang voor Joden wordt verboden! Na afloop van de bijeenkomst staat het voor enkele herbergouders vast dat ze ermee stoppen. Zij verliezen hun baan, maar ook hun woning, zonder enige garantie op financiële hulp. Anderen proberen het nog een poosje, maar verlaten dan ook het werk of worden door de nieuwe leiding ontslagen. De rest doet zijn best om het werk zoveel mogelijk door de beroerde tijden heen te loodsen.

Koningsbosch 10 jaar

Ook voor Koningsbosch breken moeilijke tijden aan. In de periode 1940-1941 wordt de jeugdherberg regelmatig voor korte perioden gevorderd voor legering van Duitse militairen. Ook moet enkele weekenden gastvrijheid worden verleend aan jeugdgroepen van organisaties die de Duitse ideologie uitdragen.

Bunker complexen in het duingebied van Castricum, 1941. Rechts bovenaan de kaart is er een groot complex met 31 bunkers ten oosten van de Heereweg in de driehoek Duinweg, Doornduin en de jeugdherberg Koningsbosch. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Toch wordt in april 1942 door een honderdtal trekkers het 10-jarig bestaan van Koningsbosch gevierd. Op de avond van paaszaterdag houdt ‘vader’ Reinders een lezing met lichtbeelden over Kennemerland. Paaszondag maken de bezoekers ’s morgens een excursie door het Geversduin onder Castricum en de middag wordt besteed aan sport en spel. ’s Avonds wordt door de trekkers een revue opgevoerd.

Het aantal jeugdherbergbezoekers loopt drastisch terug, mede omdat het vooral voor jonge mensen steeds gevaarlijker wordt om op pad te gaan. Bovendien hebben de Duitsers, evenals vele andere jeugdherbergen, uiteindelijk ook Koningsbosch gevorderd. Daarmee komt in 1942, het jubileumjaar van Koningsbosch, ook een einde aan het jeugdherberg ouderschap van de familie Reinders, maar daarmee zal Jan Reinders nog niet van het jeugdherberg toneel verdwijnen.

Nieuwe start

Na de bevrijding krijgen de jeugdherberg besturen hun in oorlogstijd onteigende panden weer terug. Slechts enkele plaatselijke stichtingen maken gebruik van dit rechtsherstel. Anderen zien van hun recht af, omdat zij de kosten van achterstallig onderhoud aan gebouwen en inventaris financieel niet kunnen opbrengen.

De NJHC, die voor de oorlog uitsluitend een overkoepelend orgaan was en de exploitatie van de meeste jeugdherbergen aan de plaatselijke stichtingen overliet, krijgt in 1945 als erfenis een gehavend en verwaarloosd net van jeugdhergbergen.

Van de overgebleven 39 jeugdherbergen kunnen er in 1945 slechts 9 weer gasten ontvangen. De andere 30 zijn ingezet voorde geallieerde militairen, evacués, terugkerende arbeiders uit Duitsland enzovoorts. Het is in het eerste jaar improviseren en dat zal nog enkele jaren zo blijven. De NJHC organiseert werkkampen voor hen die bereid zijn om hun vakantietijd te besteden aan timmeren, metselen en schilderen.

Bakkum, Pinksteren 1946. De corveeploeg. Het derde meisje van rechts is Erna Meijer. Zij had er toen nog geen vermoeden van dat ze in 1954 een seizoen in Koningsbosch als assistente zou werken en daardoor een speciale band met deze jeugdherberg zou krijgen.
Bakkum, Pinksteren 1946. De corveeploeg. Het derde meisje van rechts is Erna Meijer. Zij had er toen nog geen vermoeden van dat ze in 1954 een seizoen in Koningsbosch als assistente zou werken en daardoor een speciale band met deze jeugdherberg zou krijgen.

Reinders opgevolgd

Het echtpaar Leo Rommerts en Alie Muller wordt gevraagd om de jeugdherberg te gaan leiden. Koningsbosch staat op dat moment leeg. Het hele pand is door de Duitsers uitgewoond. Er moet van alles opgeknapt worden. Zodra de jeugdherberg te Bakkum gereed is, trekken zij erin en kunnen zij in 1946 de eerste gasten, vooral afkomstig uit Amsterdam, ontvangen. Er moet veel geïmproviseerd worden, want er is in die jaren weinig geld.

Jeugdherberg ouders Leo en Alie Rommerts
Jeugdherberg ouders Leo en Alie Rommerts (1945 tot en met 1960). Heereweg 84 in Bakkum, 1955. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

“Ik moest in de zomer vaak koken voor honderd mensen, maar ik had maar een paar pannen. De gasten kregen overigens nooit vlees in die tijd, want dat was veel te duur. Alleen seizoensgroente en aardappelen. Als er scholen kwamen deden we vaak een kwartje op de prijs en dan kochten we worst die we in plakken sneden en dan bakten, zodat de kinderen wel wat vlees kregen”, aldus de 86-jarige Alie Rommerts in een kranteninterview uit 2002.

Vader en moeder Rommerts krijgen drie kinderen; Floris, Marjolijne en Charlotte. De laatste twee zijn in de jeugdherberg geboren. Het gezin bewoont de bovenverdieping van de rechtervleugel. Het verlangen van Leo om zanger te worden is met het jeugdherbergouderschap niet op de


Jaarboek 35, pagina 68

achtergrond geraakt. In de herfst, de winter en het vroege voorjaar ziet hij kans om aan zijn zangcarrière te werken. Een paar maal per week reist hij naar Amsterdam om zangles te nemen. In 1948 zingt hij voor het eerst mee in de Mattheus-Passion. Sindsdien wordt hij de zingende jeugdherbergvader genoemd. Dit alles lokt veel zang- en muziekliefhebbers naar Koningsbosch. Als actieve voorbereiding voor het luisteren naar een grote uitvoering van de Mattheus-Passion organiseert hij voor geïnteresseerde trekkers Mattheus-weekenden, maar ook met zijn grote liefde voor volksliederen maakt hij van Koningsbosch de jeugdherberg van de zang. Een en ander heeft zelfs geleid tot de vorming van het zangkoortje ‘Jan Pierewiet’, dat enkele jaren in het radioprogramma ‘Boanopstekken’ van de VARA heeft gezongen. Het zingen bij de haard is voor moeder Rommerts een van haar mooiste herinneringen. Daarover zegt ze in het eerder genoemde interview:

“Mijn man had een hele mooie stem en volgde, toen we vlak na de oorlog kwamen wonen in Koningsbosch, nog een zangstudie. Al snel wisten de trekkers van de zangkwaliteiten van mijn man en hij moest bijna iedere avond zingen. Dan zaten wij in het hoekje naast de haard en de bezoekers zaten dan in een grote kring om ons heen. Dat was zo gezellig altijd, we waren eigenlijk één groot gezin.”

Rond de open haard was het gezellig vertoeven als de zingende Leo Rommerts zichzelf op zijn gitaar begeleidde.
Rond de open haard was het gezellig vertoeven als de zingende Leo Rommerts zichzelf op zijn gitaar begeleidde.

Nadat in voorgaande jaren opvallend veel ouderen de jeugdherbergen ontdekken als een goedkoop ‘pension’, besluit de NJHC in 1952 de leeftijd voor het verkrijgen van een trekkerskaart op maximaal 35 jaar te stellen.

In 1954 bestaat het jeugdherbergwerk vijfentwintig jaar. In dat jaar wordt het verbod voor toegang van berijders van bromfietsen, scooters en motoren opgeheven. Bezoekers met auto’s worden gedoogd, maar bij de jeugdherbergen bestaan nog geen parkeerterreinen. In 1955 start de ons bekende Jan Reinders met een serie artikelen ‘Wèg van de grote weg’, een poging om de bezoekers langs mooie binnenwegen van jeugdherberg naar jeugdherberg te leiden. Later werden deze artikelen in boekvorm uitgegeven en verkocht voor slechts 0,25 gulden.

De haardzaal waarin werd gegeten en werd gerecreëerd.
De haardzaal waarin werd gegeten en werd gerecreëerd.

Een trekkersechtpaar

Erna Fopma-Meijer (84) en Ger Fopma (85) vormen een trekkersechtpaar, bovendien is Erna een van de assistenten van vader en moeder Rommerts geweest.

Erna en Ger Fopma.
Erna en Ger Fopma koesteren herinneringen aan hun trekkerstijd en aan Koningsbosch.

Erna vertelt: “Ik ben geboren in Den Haag en Ger in Amsterdam. Mijn eerste trektocht was op een geleende herenfiets. Ik kende Ger toen nog niet.” Ger: “Mijn eerste kennismaking met jeugdherbergen was een weekend met Ons Huis in Koningsbosch. Ons Huis was een club op socialistische grondslag.

Erna vervolgt:“Ger en ik ontmoetten elkaar in 1951 voor het eerst in de jeugdherberg aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam. Wij hielpen het ‘Comité 25 jaar Jeugdherbergen’ bij verschillende acties om geld in te zamelen voor een nieuwe jeugdherberg. Ik meen dat dit de jeugdherberg in Sittard is geworden.

Het bezoeken van jeugdherbergen trok ons aan, omdat je zo van de ene naar de andere kon trekken en dus heerlijk onderweg was. Ook de omgang met andere jonge mensen vonden we fijn. De geldende regels vonden we heel normaal. We hebben ons nooit beknot gevoeld. We waren een oorlog gewend met veel meer beklemmende regels.

We kwamen regelmatig in Koningsbosch, zoals met de Mattheus-weekenden. Leo Rommerts studeerde dan met ons de koralen in en zong zelf met wat collega’s de bas-aria’s. Zo werkten we de hele Mattheus-Passion door. Heerlijke weekenden waren dat. Ook deden we mee aan werkweekenden, niet alleen in Bakkum, maar ook in andere jeugdherbergen in het land.”

Erna was van half mei tot in oktober 1954 jeugdherberg assistente in Bakkum. Het was een voorstel van Alie Rommerts dat zij samen met Ger intern zou komen wonen. Ger kon dan vanuit Bakkum op en neer reizen naar zijn werk in Amsterdam. Zij namen het aanbod aan, maar er werd wel eerst getrouwd, want dan zouden zij sneller in aanmerking komen voor een woning in Amsterdam.

“Ik heb het aanbod aangenomen om met Ger samen te kunnen zijn, niet omdat ik zo gek ben op huishoudelijk werk. Het was eigenlijk ‘van de nood een deugd maken’, ook al was onze woonruimte in het zogenaamde ziekenkamertje zeer


Jaarboek 35, pagina 69

beperkt. Er was alleen ruimte voor een bed en een open kast voor de bagage. Ik was de enige assistente. Alleen in het hoogseizoen mocht er een kracht bijkomen. In oktober konden we een paar kamers huren in het Betondorp te Amsterdam en was mijn assistentschap bij Koningsbosch voorbij”, vertelt Erna.

In 1959 zijn zij in Castricum komen wonen. Ger en Erna raakten bevriend met de familie Rommerts. Als Leo Rommerts voor een zanguitvoering het land in ging, nam Ger de leiding van avondwandelingen met de trekkers van hem over. Ook werden ze wel gevraagd om waar te nemen als Alie en Leo met vakantie gingen of anderszins weg moesten.

Eldert Kortenoever.
Eldert Kortenoever bezig met de uitleg tijdens een duinexcursie bij Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ger kan zich de natuur-educatieve presentaties van Eldert Kortenoever nog goed herinneren. In een van de loodsen op het kampeerterrein had hij een kleine natuurhistorische tentoonstelling ingericht. Later kreeg hij de beschikking over een houten gebouw tegenover het kampeerterrein. Toen Kortenoever door het PWN was aangesteld als voorlichtingsambtenaar, organiseerde hij onder andere excursies voor scholen en hield hij presentaties, ook in Koningsbosch. Hij zat ook in het plaatselijke bestuur van de jeugdherberg.

Ger onthult een bijzondere herinnering aan die bijeenkomsten:
“Een vriend van de familie Rommerts, kunstschilder Cor Heeck, kwam ook wel naar de presentaties van Kortenoever. Hij bracht dan zijn schetsboek mee om daarin, tijdens de voordracht, portretten van aanwezigen te schetsen. Ik heb nog altijd het schetsje dat hij van mij heeft gemaakt.”

Het echtpaar Fopma kijkt met veel genoegen terug op deze jaren.
“Wij zeggen altijd dat die trekkerstijd ons gevormd heeft tot de mensen die we nu zijn en er zijn veel vriendschappen voor het leven uit voortgekomen”, zo besluit Erna.

Veranderingen

Vanaf 1960 vinden grote veranderingen in het jeugdherbergwerk plaats. In een tijd van opkomende vrijheidsbeleving blijkt uit een onderzoek dat de huisregels als star en streng worden ervaren. De huisregels dienen niet te verdwijnen, maar een soepelere omgang hiermee is wel gewenst. Het merendeel jeugdherbergouders is wel voor veranderingen, maar zij beseffen ook dat die een verzwaring van hun taak met zich zullen meebrengen. Er zullen meer assistenten moeten komen.

Als in 1964 de familie Richter 25 jaar in het jeugdherbergwerk werkzaam is, wordt deze unieke foto gemaakt met de vier echtparen die achtereenvolgens de jeugdherberg te Bakkum hebben gediend.
Als in 1964 de familie Richter 25 jaar in het jeugdherbergwerk werkzaam is, wordt deze unieke foto gemaakt met de vier echtparen die achtereenvolgens de jeugdherberg te Bakkum hebben gediend. Van links naar rechts de heren Reinders, Rommerts, Richter en de dames Reinders, Rommerts en Richter. Het echtpaar Mooij, dat de eerste boerderij-jeugdherberg beheerde, staat rechts.

Het echtpaar Rommerts wacht al die veranderingen niet af. Het is altijd hard werken en dat kunnen zij na vijftien jaar niet langer volhouden. De familie Rommerts stopt in 1960 en verhuist naar de Prins Bernhardstraat. Leo blijft de zangkunst beoefenen en blijft werken voor de Stichting Schoolconcert. Eén huisgenoot keert naar de jeugdherberg terug: hond Flappie.

“Hij vond het niks in het dorp, moest ineens aangelijnd uitgelaten worden. Nadat hij twee keer naar de jeugdherberg was teruggelopen, hebben we hem hier maar gelaten, bij de nieuwe jeugdherbergouders”, zo vertelde Alie Rommerts.

Na het vertrek van het echtpaar Rommerts komen in 1960 Joop Richter en Saar Niesing met hun zoon Joost naar Bakkum. Joop en Saar zullen het beheer van de jeugdherberg overnemen. Eerder werkten zij in de jeugdherbergen te Blaricum en Axel.

De verkoop van frisdranken en het vervallen van de vleesloze maaltijden zijn veranderingen die in 1961 in de jeugdherbergen worden doorgevoerd. Er wordt voortaan vlees of vis bij de maaltijd verstrekt. De prijs stijgt daarmee met 60 cent naar 1,75 gulden. Om het imago van de NJHC te verbeteren verandert in 1965 de naam van het maandblad ‘De Trekker’ in ‘Toer’.

De Bakkumse Corrie Meijne-Olthoff werkt al vanaf 1952 op Koningsbosch en is de steun en toeverlaat van Joop en Saar Richter. Sytze de Vries, een van de assistenten, herinnert zich dat Corrie er in 1969 nog werkte. Haar man Kees Meijne zorgde ervoor dat de voedselresten bij zijn varkens terecht kwamen.


Jaarboek 35, pagina 70

De jeugdherberg is uitgebreid met onder andere een grotere eetzaal.
De jeugdherberg is uitgebreid met onder andere een grotere eetzaal.

Uitbreiding

In 1967/1969 wordt Koningsbosch uitgebreid en gerenoveerd. Links van het voorplein wordt een beheerderswoning gebouwd. Aan de achterkant van het bestaande gebouw wordt een slaapvleugel en een bijkeuken met kelderen aan de noordvleugel een eet- en recreatiezaal gerealiseerd.

Jan Hillebrants is de architect. Vele jaren was hij compagnon van Frans Den Tex. Per 1 april 1968 wordt Sytze de Vries door het echtpaar Richter als assistent aangenomen en komt hij midden in de verbouwing terecht. Op 1 mei krijgt Sytze gezelschap van Geke Winius uit Drachten en op 1 juni komt Greetje van Gelder uit Groningen. Tijdens het hoogseizoen wordt er gewoon doorgewerkt aan de verbouwing, zodat er door de assistenten veel geïmproviseerd moet worden om de jeugdherberg ‘normaal’ te laten draaien.

“Je liep de hele dag met een natte lap in je handen, want alles wat je beet pakte was in principe vies. Ook vegen was een groot bestanddeel van je dagtaak. Zeker in het begin moest je, voor dat het donker werd, even goed kijken hoe het terrein er bij lag, zodat je ’s avonds in de duisternis je weg kon vinden”, aldus Sytze de Vries.

Na de uitbreiding en grondige renovatie kunnen gasten ondergebracht worden in twee-, vier-, of achtpersoonskamers met eigen douche en toilet. De slaapzalen blijven als vanouds, want groepen vinden bij elkaar slapen toch het leukst.

De slaapzaal van jeugdherberg Koningsbosch.
Een kijkje op de slaapzaal van Koningsbosch aan de dameskant in 1968. Er waren nog streng gescheiden afdelingen wat betreft jongens en meisjes. Het bed opmaken moest je wel zelf doen, daar was de prijs ook naar. Foto JosPe. Collectie RAA. Toegevoegd.

Tegen het eind van het seizoen verhuist de familie Richter naar de bungalow en wordt het inpandige oude woongedeelte verbouwd tot een woon- en slaapgedeelte met plaats voor zeven assistenten. Hiermee komt een einde aan de situatie dat de assistenten deel uitmaken van het gezin Richter.

Nu de capaciteit tot 150 gasten is vergroot, is ook het aantal assistenten toegenomen. Naast zes nieuwe assistenten en een extra huishoudelijke hulp is een ervaren kracht voor het echtpaar Richter erg welkom. Halverwege mei kan Sytze de Vries voor een tweede seizoen beginnen, maar nu als assistent-beheerder.

“Er was op dat moment in de jeugdherberg nog geen vijfdaagse werkweek. Buiten het seizoen ging je een keer per twee weken een weekend naar huis. In het seizoen was dat een keer per drie weken”, aldus Sytze.

Op 7 juni 1969 wordt de jeugdherberg officieel heropend. In dat jaar bezoekt prins Claus Koningsbosch, alwaar hij begroet wordt door een NJHC-delegatie. Na bezichtiging van de verbouwde jeugdherberg gaat het gezelschap per fiets door de Noord-Hollandse duinen naar jeugdherberg Slot Assumburg.

In de tijd van vader en moeder Richter was het verrichten van corvee nog heel gewoon.
In de tijd van vader en moeder Richter was het verrichten van corvee nog heel gewoon.

40 jaar NJHC

In 1969 worden alle jeugdherbergen van frisdrankautomaten voorzien. De extra kosten voor warme douches en het gebruik van de trekkerskeukens zijn komen te vervallen. In dat jaar wordt ook het 40-jarig jubileum van de NJHC gevierd.

In 1970 wordt een najaarsbijeenkomst voor jeugdherbergleiding in Bakkum gehouden. Deze bijeenkomst dreigt te mislukken wanneer een van de inleiders op het laatste ogenblik de eis stelt pas zinnig over drugs te kunnen praten, als niet tenminste 15 à 20 personen met hem praktische ervaring willen opdoen. Voor hem komt een andere inleider en de cursus, met nog vele andere onderwerpen die zich in de jongerenwereld afspelen, kan toch doorgaan.

Voor het eerst wordt gesproken over ‘jeugdherbergleiding’, er komt blijkbaar een einde aan het jeugdherbergouderschap. Het als experiment begonnen ‘gespreid ontbijten’ wordt na


Jaarboek 35, pagina 71

twee jaar in alle jeugdherbergen doorgevoerd. De gasten hoeven niet meer om 8 uur gezamenlijk te ontbijten, maar kunnen dit nu doen tussen 7.30 en 9.30 uur.

De dansleden in zelf vervaardigde kostuums.
De dansleden in zelf vervaardigde kostuums. Van links nar rechts zittend op de vloer Gerda van Tuijl, Ellen van den Akker, Anneke Mulder en Nel Verkaar. Daarachter Ans van der Molen, Walter Roozendaal, Ans Kuijs, Frank Dirkse, Dick Roozendaal, Ernst Mooij, Ronald Borstlap (op de kruk), Henk Schipper en Wim Hendrikse.

Volksdansen

Jeugdherbergen en volksdansen waren nauw met elkaar verbonden. Daar kon ook de plaatselijke jeugd van profiteren. In 1947 werd de volksdansvereniging Koningsbosch opgericht, die een lange reeks van jaren haar thuisbasis in de jeugdherberg zou hebben. Na het vertrek van de familie Rommerts en de komst van de familie Richter blijft dat zo. Het volksdansen brengt zoveel gezelligheid met zich mee dat de jeugd het geen probleem vindt naar de afgelegen jeugdherberg toe te komen. Siem Mooij, jawel een zoon van de al eerder genoemde Piet Mooij, draagt na vijftien jaar het voorzitterschap over aan Jan Pel. Daarna volgen de voorzitters elkaar snel op. Het dansseizoen in verenigingsverband wordt afgesloten als het trekkersseizoen weer begint, maar het volksdansen gaat door. Onder leiding van Joop Richter mogen de leden op de zaterdagavonden met de trekkers meedansen.

Volksdansen op het plein onder de kastanjeboom.
Volksdansen op het plein, onder de kastanjeboom bij jeugdherberg Koningsbosch in 1955, met onder anderen links met handen op de rug Siem Mooij. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na verloop van tijd wordt er een tweede volksdansvereniging opgericht, Tarantella, die voor haar dansavonden terecht kan in een minder afgelegen onderkomen. Zo ontstaan er twee wekelijkse dansavonden, waar de leden over en weer naar toe gaan. Ook worden er gezamenlijke activiteiten georganiseerd.

In 1967 beleeft volksdansvereniging Koningsbosch haar 20-jarig bestaan. Het jubileum wordt in september gevierd met een weekend in jeugdherberg Teun de Jager in Schoorl en in november met een feestelijke dansavond in de vertrouwde haardzaal van Koningsbosch.

In de krant verschijnt over de feestavond een verslag van Truus Gorter, een van de senior-dansers. Een citaat uit dit verslag:
”Vergeet ik nog te vermelden dat dit alles bij het open haardvuur plaatsvond, waarbij menig traantje werd weggepinkt, al was dit dan door de vele rook, de schoorsteen was te vochtig.”

In 1971 gaan Koningsbosch en Tarantella fuseren en wordt Igram opgericht. Met een dansfeest wordt de fusie een feit en komt er ook een einde aan een lange periode van gastvrijheid in jeugdherberg Koningsbosch.

Eenhoofdige leiding

Na 31 jaar komt in december 1970 een einde aan het tijdperk van de Richters. Ze worden opgevolgd door het echtpaar Ferwerda. Willem (Wim) Ferwerda was voor een korte tijd jeugdherbergbeheerder in de Stadsdoelen te Amsterdam. Daarna is hij met zijn vrouw naar Koningsbosch gekomen, maar enkele jaren later volgt een echtscheiding. Wim blijft als beheerder met zijn dochtertje in de naastgelegen bungalow wonen. Een nieuwe vriendin zal zijn vrouw en moeder voor zijn kind worden.

Wim Ferwerda (1943-2011).
Wim Ferwerda (1943-2011).

Per 1 januari 1976 wordt de eenhoofdige leiding ingevoerd. De ‘manager’ is geboren. Wim Ferwerda wordt door de oudere generatie gasten nog wel met ‘vader’ aangesproken, maar door de jongeren met ‘meneer’. Hij wordt in zijn werk bijgestaan door een hoofdassistent en enkele assistenten.

Kees Verbeek was een van de assistenten. Hij was inwonend en bewaart aan zijn tijd op Koningsbosch goede herinneringen.
Ik was er precies in die tijd (in het begin van de jaren 1980) dat de keuken compleet veranderd werd. De oude keuken bestond uit ouderwetse terrazzo aanrechten met grote spoelbakken, daterend uit de tijd dat de gasten nog zelf moesten afwassen en corveeën. Na de verbouwing mochten wij alles doen.”

De keukenverbouwing was een ramp. Voor 150 gasten koken in een bouwkeet was geen pretje, het afwassen nog minder. Een sauna was er helemaal niks bij. Ik heb er wel leren werken en niet terugschrikken voor onmogelijke opdrachten. Met het Amsterdamse hoofdkantoor bestond grote onenigheid. Zoals altijd had men daar totaal geen feeling met wat er op de werkvloer moest gebeuren. Piepers schrappen en ontpitten voor 150 man was een dagtaak. Wat denk je van sla wassen of 150 kippenpoten braden in een bouwkeet! Maar al met al heb ik een prima tijd op Koningsbosch gehad.”

Op 7 april 1995 viert Wim zijn 25-jarig dienstverband met de NJHC. In het medewerkersblad NJH Cursief wordt daarvan verslag gedaan. Hij vertrouwt de verslaggeefster toe dat het werk wel anders is dan toen hij 25 jaar geleden begon.

“Alleen al omdat ik ouder ben. De afstand in leeftijd tussen mij en mijn collega’s in de herberg is groter en


Jaarboek 35, pagina 72

dat merk je. Er is ook geen lol meer aan om achter de bar te staan. Niet voor mij, maar ook niet voor de gasten. Die zien liever iemand van hun eigen leeftijd. Dus ik sta nu achter de bar, wanneer er middelbare dames in de herberg zijn.”

Als Wim geconfronteerd wordt met de plannen om de jeugdherberg in Bakkum en die in Egmond onder te brengen bij één beheerder, houdt hij het voor gezien. Met een afvloeiingsregeling wordt het hem mogelijk gemaakt om op 58-jarige leeftijd met pensioen te gaan. Na een kort ziekbed komt hij op 17 juli 2011 te overlijden.

Dochter Marieke heeft haar hele jeugd op Koningsbosch doorgebracht:
“Ik heb er een fantastische tijd gehad en heb me er als enig kind nooit eenzaam gevoeld. Ik ben opgegroeid in een mooie omgeving met veel bos en veel mensen om me heen. Ik kon me kostelijk vermaken met de kinderen van de gasten. Ik had een goede band met mijn vader. Hij hield van kunst, architectuur en geschiedenis. We hebben met z’n tweeën veel musea bezocht.”

Frank van Vught gereed voor het serveren van de soep.
Frank van Vught gereed voor het serveren van de soep.

Managers

Wim Ferwerda wordt op 1 januari 2001 door Frank van Vught opgevolgd. Van Vught kan meteen aanpakken, want Koningsbosch ondergaat opnieuw een flinke opknapbeurt. De entree wordt vernieuwd en een open balie vervangt een klein kantoortje met een luikje waar de bezoekers zich voorheen moesten melden. Verder is direct achter de receptie een bar geplaatst en de eetzaal wordt ook geschikt gemaakt als feestzaal, met discolichten en een mobiele bar.

In de gemoderniseerde jeugdherberg zijn gelukkig enkele oude details behouden gebleven. Zo is de open haard met aan beide zijden de glas-in-lood raampjes in ere gehouden. De vuurplaats van de open haard is verhoogd om de schoorsteentrek te verbeteren. De muurschilderingen, die Jan Reinders had aangebracht, zijn verdwenen. In de haardzaal staat zelfs een bar, want het alcoholverbod is allang geleden opgeheven.

Groep tieners aan de bar in jeugdherberg Koningsbosch.
Groep tieners aan de bar in jeugdherberg Koningsbosch. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Op zondag 24 maart 2002 is het feest. Koningsbosch bestaat zeventig jaar en dat wordt gevierd. De jaarlijkse reünie van jeugdherbergleiding wordt ter gelegenheid van het jubileum in Bakkum gehouden.’s Middags is er een open huis met onder meer een foto-expositie en een theaterworkshop voor kinderen.

De verbondenheid van de familie Mooij met Koningsbosch: Devra Mooij heeft er gewerkt als assistente, haar oom Siem en vader Ernst hebben er gevolksdanst, oom Nico was kind aan huis bij de familie Richter en haar grootvader Piet was de eerste jeugdherbergvader op boerderij Zeeveld.
De verbondenheid van de familie Mooij met Koningsbosch: Devra Mooij heeft er gewerkt als assistente, haar oom Siem en vader Ernst hebben er gevolksdanst, oom Nico was kind aan huis bij de familie Richter en haar grootvader Piet was de eerste jeugdherbergvader op boerderij Zeeveld.

Devra Mooij, een kleindochter van de eerder genoemde Piet Mooij van boerderij Zeeveld, is in 2001 op 16-jarige leeftijd als oproepkracht in jeugdherberg Koningsbosch begonnen. Over haar eerste baantje zegt ze het volgende:
“Ik vond het in het begin natuurlijk heel spannend, maar lieve collega’s hebben mij goed opgevangen. Al gauw had ik het er erg naar mijn zin en ging ik meer voor de gezelligheid naar het werk dan voor het geld. Bijna elke maand hadden we een borrel of een uitje. We hadden een goede band met elkaar en dat zag je duidelijk in het werk terug. In het begin assisteerde ik vooral’s avonds bij het diner en ’s ochtends bij het ontbijt, zoals


Jaarboek 35, pagina 73

het buffet klaarzetten, afwassen, tafels afnemen, de zaal en de keuken schoonmaken. Later werd ik ook ingezet bij het schoonmaken van de kamers en op het laatst werkte ik als receptioniste.”

Koningsbosch wordt vooral door groepen bezocht, zoals van basisscholen uit Nederland, maar ook uit het buitenland. Artsen zonder Grenzen komt ook regelmatig. In de weekenden zijn er vooral Nederlandse families.

Devra: “Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet heel veel contact met de gasten had. Als ik klaar was met afruimen van het ontbijtbuffet en het werk in de keuken, waren de meeste mensen al uitgecheckt of vertrokken om er een gezellige dag van te maken.”

Stayokay

Sinds 2003 is het begrip ‘jeugdherberg’ vervangen door het meer internationaal klinkende ‘hostel’ en is ‘Koningsbosch’ vervangen door ‘Stayokay Bakkum’.

Stayokay Bakkum.
Stayokay Bakkum.

Het hoofdkantoor van de Stayokay bevindt in Amsterdam en beschikt nu over 26 hostels. Ongeveer de helft van de bezoekers komt uit het buitenland. Er hoeft al lang geen corvee meer te worden gedaan. De trekkerskaart is vervangen door de stayokaycard, de eetzaal wordt nu restaurant genoemd en de eenvoudige maaltijden zijn vervangen door driegangendiners.

Sander met een deel van zijn team.
Sander met een deel van zijn team. Van links naar rechts Leonie Zandbergen, Cecilia Gatti, Veronica Pool, Kim de Jongen, Sander Bodegraven.

Frank van Vught is alweer een aantal jaren manager van de Kennemer Duincamping Geversduin en na een interim periode is Sander Bodegraven in november 2009 manager van Stayokay Bakkum geworden. Omdat hij zowel manager van Stayokay Bakkum als van Stayokay Egmond is, moet hij zijn aandacht verdelen over een tamelijk groot team medewerkers. Wat de open haard in de haardzaal betreft, heeft volgens Sander de verhoging van de vuurplaats niet tot verbetering geleid.

“Alleen met heel langzaam opstoken krijgt de schoorsteen voldoende tijd om op te warmen en ontstaat er voldoende trek voor een knap vuur. Maar zodra er deuren open gaan en er valse trek ontstaat, is het mis.”

Jeugdherbergvaders en -moeders

1932 Jan en Sien Reinders
1942 Leo en Alie Rommerts
1960 Joop en Saar Richter
1971 Wim Ferwerda
2001 Frank van Vught
2009 Sander Bodegraven

Het einde van Koningsbosch / Stayokay Bakkum.
Het einde van Koningsbosch-Stayokay Bakkum.

Tegenwoordig is iedereen welkom. Schoolklassen komen op werkweek, maar ook groepen uit het bedrijfsleven weten Stayokay Bakkum te vinden. Er kunnen ruimten worden gehuurd, ook voor ‘all inclusive’ feesten. Individuele gasten, gezinnen, opa’s en oma’s met kleinkinderen worden de laatste jaren zoveel mogelijk naar Stayokay Egmond verwezen. De meeste gasten komen niet meer op de fiets en al helemaal niet lopend met een zware rugzak op de schouders. Om aan het autogebruik tegemoet te komen, ligt naast de jeugdherberg nu een ruim parkeerterrein.

Stayokay is nog steeds een organisatie die tegen een zeer schappelijke prijs een comfortabel verblijf biedt, maar voor Stayokay Bakkum is dat na 80 jaar voorbij. Volgens Sander Bodegraven is het een moeilijke afweging geweest.
“Er moest zowel op de locatie Bakkum als Egmond worden geïnvesteerd. De renovatiekosten voor het gebouw


Jaarboek 35, pagina 74

in Bakkum kwamen veel hoger uit dan die voor Egmond en omdat Egmond meer overnachtingen oplevert, is voor het openhouden van die locatie gekozen.”

Jeugdherberg Koningsbosch. Na 60 jaar is de boom groot en het plantertje dood?
Jeugdherberg Koningsbosch. Na 60 jaar is de boom groot en het plantertje dood?

Sinds 15 april 2012 is Koningsbosch formeel gesloten, alleen als Stayokay Egmond onvoldoende plaatsen voor groepen beschikbaar heeft, wordt nog van Koningsbosch gebruik gemaakt. Zo zal de situatie blijven totdat een nieuwe eigenaar of huurder is gevonden. De majestueuze kastanjeboom, voorafgaand aan de opening in 1932 als een klein boompje geplant, heeft het (jeugd)herbergtijdperk overleefd.

Ernst Mooij

(Toegevoegd: De kastanjeboom is gekapt)

Bronnen:

  • Anoniem, Geïllustreerde gids met wandelkaart van het provinciaal landgoed te Castricum, uitgegeven door de directie van het badhotel (1932);
  • Bolman, J., Meilink, L., Warffemius M.G., Eem kwart eeuw jeugdherbergen 1929-1954;
  • Bookelmann, W.W., NJHC Inlichtingen Jeugdherbergen, 50 jaar dienstbaar aan de jeugd (1979);
  • Eikman, M., Dagblad Kennemerland, 1-3-2002, Jeugdherberg betekende saamhorigheid;
  • Heideman, J., Castricum en Bakkum tijdens de Tweede Wereldoorlog, Deel I 1939-1942;
  • Koninklijke bibliotheek, digitale raadpleging van verschillende edities van Het Vaderland: staats- en letterkundig nieuwsblad en het Haarlem’s Dagblad;
  • Kortenoever, H., Wie was … Eldert Kortenoever, 29e Jaarboek Oud-Castricum (2006);
  • Krantenknipsels over onder andere de zangcarrière van Leo Rommerts;
  • Nieuwsblad voor Castricum, 20 maart 2002, Koningsbosch stond bij iedereen bekend als de muziekherberg;
  • NJH Cursief, mededelingenblad nummer 6 (1995);
  • Noord-Hollands Archief, digitale raadpleging van het Haarlems Dagblad;
  • Regionaal Archief Alkmaar, digitale raadpleging van verschillende Alkmaarsche Couranten;
  • Vries, S. de, Koningsbosch Bakkum (2011) en 80 jaar Koningsbosch Bakkum (2012);
  • www.stayokay.com

Met dank aan: Erna en Ger Fopma, Kees Verbeek, Marieke Ferwerda, Devra Mooij, Sander Bodegraven en Nina de Wildt.

18 oktober 2021

Johanna’s Hof (Jaarboek 27 2004 pg 3-15)


Jaarboek 27, pagina 3

De geschiedenis van Johanna’s Hof

Boerderij – theehuis – partycentrum

Johanna's Hof.
Johanna’s Hof. Johannisweg 3 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Inleiding

Johanna’s Hof kent een rijke historie die een aanvang neemt met de bouw in 1832 tijdens de uitvoering van een grootschalig ontginningsproject in het duingebied van Bakkum en Castricum. In dit artikel wordt uitvoerig ingegaan op dit project, dat diende om uitgestrekte duinvalleien voor landbouw en veeteelt geschikt te maken, Dit gebeurde onder andere door de aanleg van wegen, kanalen en sloten, die moesten zorgen voor een goede waterhuishouding en door de bouw van meerdere duinboerderijen. Naar aanleiding van de aankoop in 1829 van een uitgestrekt duingebied voor dit project door koning Willem I wordt het eigendom van het duingebied in de opeenvolgende eeuwen geschetst. Verder worden de geschiedenis, de opeenvolgende bewoners en de naamgeving van de duinboerderij Johanna’s Hof behandeld.

In 1927 wordt door de toenmalige eigenaar, provincie Noord- Holland, besloten om de inmiddels bouwvallige boerderij te slopen en wordt in haar opdracht in 1933 een fraai uitziend hotel-café-restaurant gebouwd. Dit kreeg de naam: Theehuis Johanna’s Hof; de exploitatie wordt verpacht aan Cornelis Heek. De Tweede Wereldoorlog ‘gooit roet in het eten’ en Johanna’s Hof gaat dienen als verblijf voor hoge Duitse officieren. Kort voor de bevrijding in 1945 gaat het Theehuis in vlammen op, alleen de garage annex schuur blijft behouden.

Van hieruit begint Theun de Hoop kort na de oorlog het bedrijf weer op te bouwen. Vanaf 1981 is Gerrit Dokter hier bedrijfsleider en hij heeft in het jaar 2000 het eigendom van Theun de Hoop overgenomen. De aanleiding hiertoe vormde een grote brand in december 1999, waarbij een flink deel van het bestaande gebouw in de as werd gelegd. Met de herbouw van Johanna’s Hof en de heropening in 2001 is met behoud van het oorspronkelijke karakter ook een grote uitbreiding gerealiseerd die het geheel mede de functie van partycentrum heeft gegeven.

Landbouw en veeteelt in de duinvalleien

Het duingebied was tot de 19e eeuw een wildernis die steeds van aanzien veranderde door de vele zandverstuivingen. Aan de dorpen was een verplichting tot helmbeplanting op de binnenduinen opgelegd om de aangelande gronden, erven en huizen tegen verstuiving te beschermen. Dit duingebied werd in die tijd vooral voor de jacht gebruikt en voor de konijnenvangst. De konijnenvangst werd door de eigenaar van het duingebied verpacht aan een duinmeier die bovendien het beheer voerde over het duingebied en er zijn woning had.

Boerderij de Brabantse Landbouw.
Boerderij de Brabantse Landbouw. Oude Schulpweg 8 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Al aan het einde van de 18e eeuw zijn er pogingen ondernomen om kleine delen van het duingebied voor de landbouw geschikt te maken. In het duingebied van de familie Deutz van Assendelft werd in 1771 een bedrijf gesticht ‘De Brabantsche Landbouw’, een gemengd bedrijf met enkele melkkoeien, jongvee en schapen die de mest leverden voor 30 hectare akkerland.

In de tientallen jaren die volgden, werd de roep steeds sterker om de laag gelegen gedeelten in het duingebied beter te gaan benutten voor landbouw en veeteelt. In 1799 werd een ‘Ontwerp tot vruchtbaarmaking der duinen’ aangeboden aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks. Dit ontwerp was opgesteld door Jan Kops, toen chef van het Bureau van Landbouw en ging uit van een ontginning en kolonisatie van 16.000 morgen (circa 13.000 hectare) duingebied. Het plan werd door zijn grootschaligheid door het departementaal bestuur niet goed ontvangen. Bovendien waren er in deze Franse periode weinig mogelijkheden voor investeringen.

Door de ‘Maatschappij tot bevordering van den Landbouw’ was in 1816 een prijsvraag uitgeschreven voor het opstellen van een ontwerp om voor landbouw geschikte duinvalleien te ontsluiten door deze te voorzien van een goede afwatering en van toegangswegen. Als reactie hierop zond Daniël Theodore Gevers van Endegeest een omvangrijke verhandeling in over de ontsluiting van de Nederlandse duinen voor de landbouw en noemde het duingebied van Bakkum als een geschikte plaats voor ontginning met een afwateringsproject van de Hoepbeek. De plannen van Gevers werden in 1824 met goud bekroond en behelsden de ontwikkeling van het duinterrein tot een volwaardig landgoed met een landhuis, wegen en vaarten, boerderijen met landbouwgronden en bospartijen voor houtkap, jacht en recreatie. Het landgoed moest zichzelf kunnen bedruipen op basis van een rendabele landbouwondememing en moest bovendien landschappelijk mooi zijn. Het zwaartepunt was veeteelt, de akkerbouw werd van secundair belang geacht. De stalmest moest voor vruchtbare weiden en akkers zorgen.

Het voorgaande speelde zich af tijdens de regeerperiode van Koning Willem I, die groot voorstander was van het uitvoeren van landontginningsprojecten, sterk betrokken was bij de economische ontwikkeling van ons land en daarvoor initiatieven ontplooide. In 1829 geeft hij de Amsterdamse makelaar Jan Cornelisz. Twisk opdracht om het duingebied, voornamelijk gelegen onder Bakkum en ter grootte van ruim duizend hectare, te kopen. Voor de uitvoering van het ontginningsproject en het beheer van het zogenoemde ‘Landgoed Bakkum’ stelde de koning op 12 september 1829 een commissie in, bestaande uit de eerder genoemde Daniël Theodore Gevers van Endegeest (op dat moment referendaris bij de Raad van State), David Jacobus van Lennep (hoogleraar aan het Atheneum in Amsterdam en een van de directeuren van de Maatschappij tot bevordering van den Landbouw) en Jacob Rendorp (grootgrondbezitter en ambachtsheer van Heemskerk en Wijk aan Zee en Duin).

De vroegere eigenaren van het duingebied

In de 17e eeuw waren de graaf van Egmond en de heer van Marquette beleend met het duingebied in onze regio. Nadien werd het duingebied door de Staten van Holland verkocht aan veelal vermogende Amsterdamse families.
In 1832 wordt bij de oprichting van het Kadaster vermeld dat van het duingebied in de gemeente Castricum het noordelijke gedeelte ter grootte van 665 hectare in het bezit is van Abraham Jacobsz Barnaart, het zuidelijke gedeelte ter grootte van 769 hectare van Andries Adolph Deutz van Assendelft en een tussenliggende strook duin groot 344 hectare van jonkheer Lucas Boreel.

Abraham Jacobsz Barnaart stond vermeld in de kadastrale registers als rentenier wonende in Sassenheim. Hij is op 23 mei 1829 in Lisse overleden. Het opmeten van alle percelen in de gemeente Castricum en de uitwerking en registratie in de zogeheten oorspronkelijk aanwijzende tafels (O.A.T.) strekten zich uit over een aantal jaren


Jaarboek 27, pagina 4

Het duingebied van de gemeente Castricum met daarbij aangegeven de eigenaren van de verschillende delen van dit duingebied en de aanwezige duinboerderijen in de periode vóór 1829.
Het duingebied van de gemeente Castricum met daarbij aangegeven de eigenaren van de verschillende delen van dit duingebied en de aanwezige duinboerderijen in de periode vóór 1829.

voorafgaande aan de officiële oprichting van het kadaster in 1832. Daarom staat in de O.A.T. nog Abraham Barnaart als eigenaar te boek. terwijl hij in 1829 reeds is overleden. Abraham Barnaart, afkomstig uit een Amsterdamse koopmansfamilie, kocht in 1803 het duingebied ten noorden van de Zeeweg (toen gemeente Bakkum) met de bijbehorende duinboerderij ‘Het Zeeveld’ van de erfgenamen van de Alkmaarse koopmansfamilie Van der Nolle. (Zie het 7e jaarboekje.) Het duingebied ten zuiden van de Zeeweg (Castricum) had hij in 1813 gekocht van de erfgenamen van Jan van Bruijnswaard en Guurtje van Velsen.

Boerderij Zeeduin.
Boerderij Zeeduin op de hoek Zeeweg-Van Oldenbarneveldweg in Bakkum, 1892. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Op 24 oktober 1829 verkochten de erfgenamen van Abraham Barnaart Jacobszoon aan de Amsterdamse makelaar Jan Cornelisz Twisk in opdracht van Koning Willem I het gehele duingebied in Bakkum gelegen ten noorden van de Zeeweg (469 hectare) met de boerderij ‘Het Zeeveld’ en het duingebied ten zuiden van de Zeeweg (196 ha) met de duinboerderij ‘Het Zeeduin’. (Deze boerderij is afgebroken vóór 1914, stond nagenoeg op de plaats van het kantoor Fochteloo van PWN en is afgebeeld in het 20e jaarboekje blz. 36.) Deze bezittingen werden voor 12.240 gulden aan makelaar Twisk verkocht.

Het Oude Huys.
Een heel oud huis uit de 17e eeuw heet wel ’t Oude Huis . Oorspronkelijk heette het De Kwekerij. Oude Parklaan 8 (Duin en Bosch) in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jonkheer Lucas Boreel was in 1780 in Amsterdam geboren en zoon van de toen machtige mr. Willem Boreel en Maria Trip. Lucas trouwde in 1811 met Maria Johanna Sara, gravin van Limburg Stirum en was tot 1830 houtvester van het eerste jachtdistrict in de provincie Noord-Holland. Daarna had hij zitting voor de Ridderschap in de Staten van Noord-Holland. In 1826 kocht hij een duingebied onder Castricum ter grootte van 344 hectare met de daarop staande duinmeierswoning, later ‘De Kwekerijwoning’ genoemd (‘Het Oude Huys‘ op het terrein van Duin en Bosch). Deze bezittingen in het duingebied van Castricum werden door jonkheer Lucas Boreel op 3 oktober 1829 voor 8.000 gulden bij Jean de la Chambre Karshoff, notaris te Beverwijk, uit de hand verkocht aan makelaar Jan Cornelisz Twisk, die handelde in opdracht van Koning Willem I.

Het ontginningsproject

Na de instelling van de commissie door koning Willem I in 1829 werd het project voortvarend aangepakt. De grote, drijvende kracht was Daniël Theodore Gevers van Endegeest, zoals blijkt uit het omvangrijke archief dat over het ontginningsproject is bewaard. Dit omvat onder andere de uitwerking van de plannen, de bouwtekeningen en de uitvoerige correspondentie die is gevoerd door Gevers met de andere commissarissen en met hoofdopzichter Kros over allerlei lopende zaken, over de voortgang van het project en de besluiten.

Jonkheer mr. Daniël Theodore Gevers van Endegeest was geboren op 25 augustus 1793 in Rotterdam en zoon van jhr. mr. Dirk Cornelis Gevers en Maria Catharina de Leeuw. Hij trouwde in Amsterdam op 28 mei 1828 met jonkvrouwe Margaretha Johanna Deutz van Assendelft, geboren te Amsterdam 6 oktober 1807 en dochter van jhr. mr. Andries Adolph Deutz van Assendelft en Jacoba Margaretha Maria Boreel. Zijn schoonvader bezat duingebied in Castricum (860 morgen) en Heemskerk (554 morgen). Dit duingebied maakte deel uit van het ontwikkelingsproject.

Daniël Gevers studeerde rechten in Leiden en promoveerde in 1817, was referendaris bij de Raad van State, achtereenvolgens lid van de Tweede en Eerste Kamer, voorzitter van de Tweede Kamer, minister van Buitenlandse Zaken. Daarnaast was hij onder andere president-curator aan de Leidse Hogeschool, voorzitter van de commissie van beheer en toezicht over de droogmaking van de Haarlemmermeer, regent van het Deutzenhotje en ambachtsheer van Endegeest, Oegstgeest en Poelgeest. Hij woonde onder anderee in ‘s-Gravenhage en op landgoed Endegeest te Oegstgeest, waar hij op 27 juli 1877 kinderloos is overleden.

Gerrit Willems is aangesteld als opzichter/voorman op het ‘Landgoed Bakkum’ en fungeert als zodanig als assistent-in-het- veld voor opzichter/rentmeester Jan Kros, die niet op het Landgoed woont maar in Spaarndam en tevens opzichter is over de Rijnlandse werken aldaar.
Opzichter Willems werkt zelf ook mee aan de aanplant en verdient 2 gulden per dag. Dat is beduidend meer dan een arbeider in het ontginningsproject, die 16 stuivers per dag verdient.

Het commissarishuis
Het commissarishuis aan de Zeeweg in 1925. Men is bezig met het maken van een ereboog voor de opening van de verharde Zeeweg. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1830 wordt er al volop gewerkt en gebouwd. Op 20 september van dat jaar is de bouw van het Commissarishuis aan de Zeeweg gereed. In dit pand is een kamer ingericht voor het verblijf van commissarissen. Bij het Commissarishuis kunnen circa 15 koeien worden geplaatst. Ook is er een veestal in aanbouw voor de plaatsing van 38 koeien en berging van hooi (later Van Lennepsoord genoemd). In de bestaande stal bij Bakker (de toenmalige bewoner van de Kwekerijwoning) zijn 25 koeien ondergebracht. Vanwege de stalcapaciteit van circa 78 koeien en het aanwezige aantal van 61 volgt het besluit om er nog een tiental koeien bij te kopen. Aan de ontginningswerkzaamheden wordt op dat moment door 58 ‘aardwerkers’ gewerkt.

Schaapsherderswoning Klein Jonanna's Hof, Boerderij van Lennepsoord.
Schaapsherderswoning Klein Jonanna’s Hof, Boerderij van Lennepsoord. Schilder: Sijf Portegies. Toegevoegd.

Jaarboek 27, pagina 5

Ook in september van 1830 worden plannen genoemd om een schuur direct aan de vaart (het Koningskanaal langs de Zeeweg) te bouwen met de deur aan het water om zo gemakkelijk het water uit de vaart direct in een bak te scheppen of te pompen en het via een goot naar de stalgoot te brengen voor de koeien. Bij de inrijdeur voor de hooiwagens zal aan weerszijden een stal worden gebouwd voor de plaatsing van vier paarden. Tegenover de paardenstal komt dan later een woning voor de boer; hierin hoeft dan geen grote hooizolder te worden ondergebracht.

Overzicht van de ligging van de boerderijen, de ontgonnen kavels en de loop van de hoofdafwatering (uit boek Jelles).
Overzicht van de ligging van de boerderijen, de ontgonnen kavels en de loop van de hoofdafwatering (uit boek Jelles).

Bouw van boerderij Johanna’s Hof

In februari 1832 heeft Gevers in het Commissarishuis overnacht. Hij is op dat moment kapitein van de 1e compagnie van het veldbataljon der Haagse Schutterij te Standaardbuiten bij Zevenbergen, Gevers rapporteert: “De bewoner V. d. Berg en zijne vrouw schijnen wel tevreden, zoo ook Tromp aan het Zeeduin en Jacobs aan de Duinwoning, die thans een knecht heeft en een eigen ploeg en ijverig werkt. Willems heeft zich aangeboden als blijvend opziener maar naar het zeggen van den heer Kros zoude het in zijn belang zijn en niet tot schade der onderneming dat Willems niet voor het najaar in het duin kwam. Hij zou dan in de nieuw gebouwde woning kunnen komen.”

Op 3 maart 1832 is er een beschrijving en schetsplan opgemaakt voor de te bouwen boerenwoning. De schatting is dat deze in september 1832 door Willems kan worden betrokken, die op dat moment zelf in Bakkum buiten het duingebied woont, terwijl zijn gezin nog in Spaarndam verblijft. Er wordt gerekend op een stalcapaciteit van 16 koeien en 5 paarden.

Plan voor de aanleg van erf en omliggende terrein rond de boerderij. Ook de Johanna's laan en Johanna's bosch worden genoemd.
Plan voor de aanleg van erf en omliggende terrein rond de boerderij. Ook de Johanna’s laan en Johanna’s bosch worden genoemd.

Op 23 mei 1832 wordt de nieuwe woning voor de somma van 5.000 gulden aanbesteed aan Klaas de Vries, timmerman en Fulps Ranke, metselaar, beiden wonende in Castricum. In een brief van 31 juli van Kros aan Gevers wordt gemeld: “De woning vordert thans zeer goed. Er is hoop dat in deze week de balken gelegd zullen worden en aan het kapwerk een begin zal komen.”

In september bericht Kros dat Willems waarschijnlijk in november zijn nieuwe woning kan betrekken en mogelijk, als hij zijn huis hier spoediger kan verhuren, nog wel eerder. Ook is er een plan gemaakt voor de aanleg van het erf van Johanna’s Hof. De tekening geeft de geplande inrichting van het erf met een tuin en een boomgaard achter de boerderij. Daarbij wordt onder andere vermeld: “Voor het huis een bloemrond en het overige bezood; om het huis zoude het om de verstuiving niet kwaad zijn enige schulpen te doen brengen.”

Kros rapporteert over dit plan aan Gevers: “Ik heb dit Willems overgebragt. De woning hem aangenaam te maken om het er zijne vrouw te doen behagen, zal niet meer noodig zijn. Maandagmorgen heeft hij haar gezond verlaten, eenige zwakheid uitgezonderd, die zij van eene koortsige gesteldheid had behouden. Nog zal hij niet te Bakkum geweest zijn of zijne vrouw was aangetast van de cholera die hier vrij sterk heerscht. Willems is dadelijk gehaald, heeft het geluk gehad van haar nog levend te zien, maar niet om haar te behouden, zijnde zij ’s nachts ten 11 en 1/2 ure van denzelfden dag reeds overleden. Daardoor zal hij eenige dagen tehuis moeten zijn en het is hierom dat ik mij na Bakkum zal moeten begeven.”

Johanna's Hof.
Johanna’s Hof was een lange boerderij en lag evenwijdig langs Zeeweg en Hoepbeek in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Enkele weken later schrijft Kros over Willems dat het verlies van zijn vrouw geen verandering heeft gebracht in het aanvaarden van zijn post en dat hij vanaf 15 oktober op Johanna’s Hof woont.

In hun rapportage aan koning Willem I over het jaar 1832 schrijven de commissarissen: “Er is voor de daartoe geraamde som van 6.000 gulden behoorlijk in het onderhoud der gebouwen voorzien en eene nieuwe boerenwoning aan de Hoepbeeksche vaart aangelegd, Johanna ’s Hof genaamd, liggende tusschen die landen welke het eerste voor verhuring zullen vatbaar zijn. Dezelve is reeds door den


Jaarboek 27, pagina 6

opzichter bewoond, het koren is er in den nazomer gedorschen en 16 stuks jong kalfvee, benevens 5 paarden vinden er eene behoorlijke stalling. Tot nu toe voldoet dit gebouw geheel aan het doel en aan de verwachting.”

Ondertekening door de drie commissarissen.
Ondertekening door de drie commissarissen.

De naam Johanna’s Hof

Blijft de vraag waar de naam Johanna’s Hof vandaan komt. Omdat er in 1830 voor de nieuwe grote schuur en stal de naam Van Lennepsoord is toegekend en dus de naam van een van de drie commissarissen Dirk Jacob van Lennep is gebruikt, ligt het voor de hand ook de naam Johanna bij de andere commissarissen te zoeken.

Johanna was de vrouw van Daniël Th. Gevers en dochter van Andries Deutz van Assendelft, eigenaar van het zuidelijke duingebied in Castricum. Deze vrouw was gedoopt als Margaretha Johanna Deutz van Assendelft en officieel heette zij ook zo, maar zij gebruikte als roepnaam en lievelingsnaam Johanna. Deze naam is toegekend aan de boerderij en, zoals het kaartje voor de inrichting van het omliggende erf met tuin en boomgaard aangeeft, ook aan de oprijlaan en het achtergelegen bos: Johanna’s Laan en Johanna’s bosch. Dat zij zich Johanna noemde, wordt nog eens bevestigd door het feit dat er in meerdere onderhandse akten betreffende de verkoop in 1836 van stukjes bosland sprake is van de verkoop aan: “Jonkheer Mr. Daniël Theodore Gevers, wonende te ‘s-Gravenhage ten behoeve van zijn Hoogwelgeboren echtgenote Jonkvrouwe Johanna Margaretha Deutz van Assendelft.” Ook wordt in het Nederlandse Adelsboek (1913) Johanna als eerste voornaam gegeven.

Daniël Theodore Gevers van Endegeest (foto Iconografisch Bureau RKD 's-Gravenhage).
Daniël Theodore Gevers van Endegeest (foto Iconografisch Bureau RKD ‘s-Gravenhage).
Margaretha Johanna Deutz van Assendelft (foto Iconografisch Bureau RKD 's-Gravenhage).
Margaretha Johanna Deutz van Assendelft (foto Iconografisch Bureau RKD ‘s-Gravenhage).

In de vele brieven die zij aan Daniël schreef in hun verkeringstijd (onder andere in 1827), ondertekende zij met J. Deutz of met het familiaire Hansje Deutz. Op het grafmonument van Daniël Theodore Gevers van Endegeest op het kerkhof te Oegstgeest heeft zijn echtgenote een uitvoerig opschrift laten beitelen dat wordt afgesloten met: “door Johanna Margaretha Deutz van Assendelft Haren dierbaren Echtgenoot gewijd tot blijvend aandenken van zijn edel en Godvruchtig leven in dankbare Herinnering van nimmer te vergeten bijna vijftig jarig huwelijksgeluk.”

Koning Willem I op Johanna’s Hof

Volgens een artikel in de Alkmaarse krant prees de gemeente Castricum zich uiterst gelukkig om op 29 juli 1839 koning Willem I “op haren grond te mogen aanschouwen”. Doel van het bezoek van de koning was de bezichtiging van zijn duinontginning. Om 9 uur stapte hij uit zijn rijtuig bij de woning Johanna’s Hof en werd daarbij begroet door de Castricumse burgemeester Jan de Quack. Ook dominee Canne richtte het woord tot de koning en “betuigde zijne en der gemeente dankbaarheid en vreugde over de eer en het geluk, welke op dezen dag aan Castricum mogten te beurt vallen”. Volgens de krant begaf de koning, vergezeld door twee van zijn adjudanten en de commissarissen van de duinontginning, zich vervolgens in Johanna’s Hof, waar de hoog welgeboren vrouwen Rendorp van Marquette en Gevers voor Zijne Majesteit een dejeuné in gereedheid hadden gebracht. Kort hierna werd de koning in zijn rijtuig in de duinontginning rondgeleid.

Gerrit Willems, de eerste bewoner

De eerste bewoner van Johanna’s Hof vanaf 15 oktober 1832 is dus Gerrit Willems. Gerrit is in 1791 geboren in Spaarnwoude, is in Spaarndam achtereenvolgens werkman en winkelier. Hoogstwaarschijnlijk is hij door de in Spaarndam woonachtige hoofdopzichter Jan Kros benaderd, want in 1829 wordt hij opzichter bij het ontginningsproject in Bakkum en na beëindiging van dit project rond 1834 is hij landbouwer-veehouder op boerderij Johanna’s Hof tot zijn overlijden op 5 juni 1858. Gerrit trouwt in Spaarnwoude in 1834 met Antje van Stet, geboren in Limmen in 1792 en overleden te Spaarndam op 1 oktober 1832. Uit dit huwelijk zijn in Spaarnwoude/Spaarndam zes kinderen geboren, waarvan er drie jong overlijden. Gerrit betrekt Johanna’s Hof samen met zijn 16-jarige dochter


Jaarboek 27, pagina 7

Acte met vermelding; van de aankoop van een stukje bosland door 'Johanna Margaretha Deutz van Assendelft'.
Akte met vermelding; van de aankoop van een stukje bosland door ‘Johanna Margaretha Deutz van Assendelft’.

Antje en zijn 9- en 8-jarige zoons Meijndert en Gerrit. Dochter Antje trouwt in 1836 met Lourens Zonneveld van Bakkum; van dit echtpaar stammen vele Castricumse Zonneveldjes af. (zie het 21e jaarboekje Familie Zonneveld 1). Waarschijnlijk mede door deze familiebanden zien we dat later verschillende familieleden van Lourens Zonneveld in de zogeheten Duinontginning wonen. In een opgave uit 1903 van de te betalen pacht aan vorstin Von Wied wordt vermeld dat zoon Kees Zonneveld in het Commissarishuis woont, zoon Lou Zonneveld aan de zuidkant en Engel Zonneveld van Trijn Boon aan de noordkant op Van Lennepsoord, Piet Zonneveld van schoonzus Sientje Sinnige in de Kroftwoning en Jan Zonneveld van broer Jan in een huisje aan de Geversweg.

Kroftwoning.
Kroftwoning. Kroftlaan (duinen) in Bakkum, 1916. Kunstenaar: Meine Krist. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Gerrit Willems trouwt voor de tweede maal in 1837 met Guurtje Dekker uit Egmond aan Zee. Uit dit huwelijk worden nog de dochters Maartje, Dirkie en Pietertje geboren. In het bevolkingsregister van 1850 wonen behalve het gezin van Gerrit Willems en Guurtje Dekker ook de 30-jarige boerenknecht Jan de Winter, de 22-jarige werkbode Aaltje Hoegesteijn uit Den Helder en de 13-jarige Pieter van Wieringen uit De Rijp op Johanna’s Hof. Als weduwe hertrouwt Guurtje Dekker in 1860 met Dirk Bruin, sinds 1857 weduwnaar van Trijntje van Bruijnswaard en zij gaat bij hem in Bakkum wonen.

Gerrit Willems heeft nog de goede jaren van het project meegemaakt. Jaarlijks worden op Johanna’s Hof veeverkopingen gehouden die enkele duizenden guldens opbrengen.

Johannes Vasseur vlucht naar Amerika

Na het overlijden in 1858 van Gerrit Willems komt op 1 februari 1859 Johannes Bernardus Vasseur inwonen op Johanna’s Hof en hij staat te boek als landbouwer en zaakwaarnemer. Hij is dan twintig jaar, geboren in Velsen en zoon van Paulus Vasseur, genees- en verloskundige. In 1860 trouwt deze Johannes met Dirkje Willems, dochter van Gerrit Willems en wordt na het vertrek van zijn schoonmoeder in dat jaar hoofdbewoner van Johanna’s Hof. In 1863 wordt Vasseur benoemd tot strandvonder.

Johannes Vasseur is op 3 januari 1869 stiekem naar Amerika vertrokken, daarbij zijn zwangere vrouw Dirkje Willems met haar vier kinderen in de steek latend. De toedracht is dan onbekend. Dominee Van der Laan krijgt op 13 januari het verzoek van de officier van justitie een onderzoek in te stellen naar de redenen van het heimelijk vertrek van Vasseur en of het vermoeden op waarheid berust dat hij zich gelden uit de diaconiekas, die aan hem als administrerend diaken waren toevertrouwd, heeft toegeëigend. Een bericht van 20 januari meldt dat Vasseur in Londen op de veemarkt gezien zou zijn en ook dat op de stoomboot via Londen veedrijvers met hem hebben gesproken.

Een bericht van 12 februari meldt: “De voortvlugtige heeft een brief aan zijn vrouw geright, waarin hij zou hebben medegedeeld dat hij 3.000 gulden, toebehoorende aan Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, uit zijn zak zou hebhen verloren en toen op de vlugt was gegaan. Dat hij leed gevoelde over zijn vlugt en wel weer terug wilde komen. Jhr. Jacob Rendorp van Marquette, commissaris aan de duinontginning van Z.K.H. had een brief van Vasseur ontvangen uit New York, waarin hij mededeelde te laat berouw gevoeld te hebben, over den ondoordachten stap.”

Pieter Kuijs, arbeider, landbouwer en schelpenvisser, werkt na het vertrek van Johannes B. Vasseur als knecht voor Dirkje Willems. Omstreeks 1871 gaan Pieter Kuijs en Dirkje Willems samen wonen aan de Heereweg in Bakkum; voordat zij in 1876 kunnen trouwen, worden hun kinderen geboren: Pieter (1871), Gerrit (1872) en Jacob (1874), die nog de naam Vasseur krijgen. Het huwelijk van Johannes B. Vasseur met Dirkje Willems wordt pas na het vonnis van de rechtbank op 1 oktober 1875 ontbonden vanwege kwaadwillige verlating. J.B. Vasseur woont dan in Patterson in de staat New Jersey (Amerika).

Arie Docter

Arie Docter is opgegroeid in de duinontginning. Zijn ouders Hendrik Docter en Guurtje Bleeker wonen op de Brabantsche Landbouw. Als Arie op 23-jarige leeftijd in 1872 trouwt, gaat hij in mei van dat jaar met zijn bruid Antje van der Sluis op Johanna’s Hof wonen. Hier worden in de jaren die volgen hun drie kinderen geboren. Na 21 jaar vestigt Arie zich in mei 1893 met zijn gezin in Heemskerk.

Willem Twisk

Na het vertrek van Arie Docter zijn Willem Twisk in 1893 met zijn vrouw Agie Levering en drie kinderen de nieuwe bewoners van Johanna’s Hof. Willem is in 1859 geboren, woont in zijn jeugd op de Bleumerweg en is een zoon van de rijke boer Kees Twisk en Wilhelmina Kuijs.

Boerderij Johanna 's Hof omstreeks 1895.
Boerderij Johanna ’s Hof omstreeks 1895.

Jaarboek 27, pagina 8

Volgens een lijst uit 1898 staat er dan bij de boerderij een schuur, een schaapskooi en een vijzelberg.

Johanna's Hof was een lange boerderij en lag evenwijdig langs Zeeweg en vaart. De voorgevel staat op het oosten. Hier de zuid- en oostgevel.
Johanna’s Hof was een lange boerderij en lag evenwijdig langs Zeeweg en vaart. De voorgevel staat op het oosten. Hier de zuid- en oostgevel.
De west- en zuidgevel; de dorsdeuren zaten aan de zuidwestkant. Aan de westzijde stond ook lange tijd een hooiberg.
De west- en zuidgevel; de dorsdeuren zaten aan de zuidwestkant. Aan de westzijde stond ook lange tijd een hooiberg.
Dit was de aanblik van de boerderij vanaf de Zeeweg; op de voorgrond is nog net iets van de vaart te zien.
Dit was de aanblik van de boerderij vanaf de Zeeweg; op de voorgrond is nog net iets van de vaart te zien.

De eerste kampeerders zetten vanaf 1914 hun tenten op in het bos tegenover boerderij Johanna’s Hof. Voor water, melk of stro kloppen zij aan bij Willem Twisk, die het goed kan vinden met het kampeerdersvolkje en al spoedig ontstaat met hen een hechte band. Ook komen kampeergasten op de boerderij logeren. Het kamperen in het bos tegenover de boerderij neemt dusdanige vormen aan dat in 1920 door de Provincie een vergunning tot kamperen wordt verstrekt aan in totaal twintig personen. In de jaren die volgen, neemt dat aantal vergunningen explosief toe. In 1927 komen er enkele sanitaire voorzieningen, waarna in 1928 de officiële opening van het kampeerterrein Bakkum volgt. (Zie 25e jaarboekje Kampeerterrein Bakkum.)

Het vullen van de strozakken op kampeerterrein Bakkum.
Het vullen van de strozakken op kampeerterrein Bakkum. Vroeger sliep je niet op een matras maar op een strozak. Aan het begin van het seizoen moest je hem wel zelf vullen. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Agie Levering, de vrouw van Willem Twisk, overlijdt eind 1921. Als haar jongste zoon Hendrik een half jaar later trouwt met Dieuwertje Schouten, wordt hij de hoofdbewoner op Johanna’s Hof en woont zijn 62-jarige vader bij hen in. Hendrik Twisk speelt in op de ontwikkelingen van het kampeerterrein en richt op het erf een theetuin in voor de verkoop van koffie, thee, frisdrank en versnaperingen en dat was niet alleen voor de kampeerders, maar in die tijd ook voor fietsers. De verharding van de Zeeweg eindigde bij boerderij Johanna’s Hof. De fietsers die naar strand wilden, stalden hun fiets bij de boerderij en liepen verder naar het strand. Bij het ophalen van de fiets hadden de meesten best dorst gekregen. In 1925 is de Zeeweg volledig bestraat.

Boerderij Johanna's Hof.
Boerderij Johanna’s Hof i 1922. De bewoners waren de fam. Willem Twisk en zijn vrouw Agie Levering. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Aankoop Landgoed Bakkum door Provincie Noord-Holland

Koning Willem I, eigenaar van het eerder genoemde duingebied binnen de gemeente Castricum, overlijdt in 1843. Bij de boedelscheiding gaan deze bezittingen niet naar de troonopvolger koning Willem II, maar naar diens broer Willem Frederik Karel, bekend als Prins Frederik der Nederlanden, die in 1825 trouwde met prinses Louise van Pruisen. Uit dit huwelijk worden de dochters Louise en Marie geboren. Louise trouwde met Koning Karel XV van Zweden en Marie met de Prins von Wied. Na het overlijden van Prins Frederik in 1881 worden zijn Castricumse bezittingen geërfd door dochter Marie, Prinses von Wied, geboren Prinses der Nederlanden en wonende te Neuwied (Duitsland).

In 1902 had de Provincie Noord-Holland deze prinses bereid gevonden om een deel van haar grondgebied, ter grootte van ruim 80 hectare, te verkopen om het mogelijk te maken hier binnen de provincie een tweede psychiatrische inrichting te stichten die de naam ‘Duin en Bosch‘ zou krijgen. Een jaar later doet Hare Koninklijke Hoogheid von Wied het aanbod aan de Provincie Noord-Holland om al haar overige bezittingen in Castricum te verkopen voor 240.000 gulden. De uiteindelijke overdracht vindt plaats op 31 december 1903 en omvat het duinterrein van ruim 967 hectare, inclusief de duinboerderijen waaronder Johanna’s Hof. Uit een voor de koop opgesteld overzicht van de opbrengsten blijkt Willem Twisk 260 gulden per


Jaarboek 27, pagina 9

jaar aan pacht te betalen.
Nu de Provincie Noord-Holland eigenaar is geworden, moeten allerlei besluiten rond het Landgoed door Gedeputeerde Staten (GS) worden genomen. Voor het beheer wordt een rentmeester aangesteld die moet rapporteren aan GS. Deze rapportage, de stukken over allerlei besluiten en de eigendomsbewijzen, worden bewaard in de archieven van de Provincie Noord- Holland.

Hendrik Twisk met familie en schoonfamilie aan de westzijde van de boerderij. V.l.n.r. zwager Petrus Beentjes met echtgenote Catharina Schouten en zoontje Bank, vader Willem Twisk, Dieuwertje Schouten en echtgenoot Hendrik Twisk en schoonzus Maria de Winter - Schouten.
Hendrik Twisk met familie en schoonfamilie aan de westzijde van de boerderij. Van links naar rechts zwager Petrus Beentjes met echtgenote Catharina Schouten en zoontje Bank, vader Willem Twisk, Dieuwertje Schouten en echtgenoot Hendrik Twisk en schoonzus Maria de Winter-Schouten.

In april 1924 rapporteert rentmeester Vogelenzang dat de boerderij Johanna’s Hof in slechte staat verkeert en dat het bij stormweer niet zonder gevaar is. De pachter Twisk is bereid om 100 gulden per jaar meer te betalen mits een en ander wordt verbeterd en hersteld.

Nadat een commissielid van GS ter plaatse de situatie heeft bekeken, worden voorstellen ter verbetering van de Provinciale Waterstaat afgewacht. In augustus van dat jaar ligt er een schetsontwerp met verbouwing van de boerderij. De kosten hiervan worden begroot op 3.500 gulden. Vanwege de verkoop van versnaperingen en frisdrank op Johanna’s Hof wordt in een begeleidend schrijven opgemerkt dat, indien men er toe zou overgaan om Johanna’s Hof als theehuis in te richten, de kosten dan zo hoog zouden worden dat het beter zou zijn om het bestaande gebouw te slopen en een nieuw theehuis te bouwen.

Sloop in 1927 van de boerderij Johanna’s Hof

Ook de Provincie kijkt met een kritisch oog naar de kosten van de verbouwing. In een schrijven van de rentmeester geeft zij aan dat de huidige huur 390 gulden bedraagt en dat een verbouwing van 3.500 gulden een huurverhoging zou eisen van 240 gulden, wat zij als een te grote stijging aanmerkt. Er is echter een huur van 2.000 gulden per jaar geboden voor de boerderij als café met circa 20 logeerkamertjes. Volgens de rentmeester zou er van Johanna’s Hof veel meer gemaakt kunnen worden. Er zou in een hier algemeen gevoelde behoefte worden voorzien door deze boerderij te bestemmen voor bijvoorbeeld theehuis met speeltuin, enzovoorts. Hij bepleit een nader onderzoek door de Provinciale Waterstaat naar de beste bestemming voor Johanna’s Hof. Uit dit onderzoek volgt een besluit over de sloop van de boerderij en de uitgifte van het terrein in erfpacht aan een geschikte ondernemer; de Provincie wil niet zelf investeren in een horecaonderneming.

In maart 1927 wordt gemeld dat het huurcontract in september afloopt en dat direct daarna de oude boerderij gesloopt kan worden, zodat het terrein per 1 januari 1928 in erfpacht uitgegeven kan worden met de verplichting op dat terrein een ‘ververschingshuis of theehuis’ te bouwen. Inmiddels laat de familie Twisk aan de Bleumerweg een nieuwe boerderij bouwen waar Hendrik Twisk in 1928 met vrouw, vader en dan 3 kinderen gaan wonen; de weilanden bij Johanna’s Hof huurt hij nog een aantal jaren.

Johanna’s Hof is een van de laatste boerderijen uit het grote ontginningsproject van rond 1830 die nog als boerderij werd gebruikt. De landbouw in het duingebied leverde bij lange na niet die opbrengsten op die ervan werden verwacht. Als oorzaken werden genoemd de slechte waterhuishouding, met afwisselend wateroverlast en droogte tot gevolg, mesttekorten en te lage prijzen voor de landbouwproducten door internationale concurrentie.

Schets van de ligging van de boerderij met hooiberg en schuurtje en de aan de overzijde van de weg gelegen jachtopzienerswoning. De Johanna's weg maakte toen nog een knik. Voorafgaande aan de bouw van het theehuis is de weg rechtgetrokken. Naast de boerderij nog percelen bouwland en grasland die door de familie Twisk werden gepacht.
Schets van de ligging van de boerderij met hooiberg en schuurtje en de aan de overzijde van de weg gelegen jachtopzienerswoning. De Johanna’s weg maakte toen nog een knik. Voorafgaande aan de bouw van het theehuis is de weg rechtgetrokken. Naast de boerderij nog percelen bouwland en grasland die door de familie Twisk werden gepacht.

Vele plannen voor een horeca bestemming

Toch gaat het niet zoals GS het voor ogen heeft. Er blijken geen gegadigden te zijn voor erfpacht. Nu – februari 1928 – wordt de tijd te kort om voor het begin van de kampeertijd een definitief gebouw op Johanna’s Hof te hebben en omdat het zeer gewenst is, dat er toch iets verkrijgbaar is, wordt het terrein verpacht aan Gerrit Zonneveld, die allerlei waren gaat verkopen in de houten jachtopzienerswoning, genaamd ‘Cock Cock’, die staat naast de gesloopte boerderij.

De jachtopzienerswoning 'Cock Cock'.
De jachtopzienerswoning ‘Cock Cock’.

In de tussentijd gaat het plannen maken door. De rentmeester stelt voor om op kosten van de Provincie een theehuis te laten bouwen met een huursom die voor de Provincie geen schade oplevert en waarvoor wél huurders te vinden zijn. Eerst doet GS nog een poging om onder gunstiger erfpachtvoorwaarden iemand te vinden. Als dit opnieuw mislukt, geeft GS opdracht aan de Provinciale Waterstaat om een eenvoudig plan op te maken voor het bouwen van een ‘ververschingsgebouwtje’ ter hoogte van het voormalige Johanna’s


Jaarboek 27, pagina 10

Hof. GS wil alleen tot de bouw besluiten als de zekerheid bestaat dat het verversingshuis voor een aantal jaren op voor de Provincie bevredigende voorwaarden kan worden verhuurd.

Eind oktober 1928 worden drie verschillende plannen besproken, waarvoor bouwkosten worden genoemd van 9.500, 17.000 en 22.000 gulden. Omdat het aanbieden van logeergelegenheid door GS niet gewenst wordt geacht, komt alleen het goedkoopste plan in aanmerking. Ook voor het exploiteren vaneen ‘verversingschgebouw zonder logeergelegenheid’ blijken er geen gegadigden te vinden. GS maakt nu niet langer bezwaar tegen een nieuw te bouwen Johanna’s Hof met logeergelegenheid.

Voor het zomerseizoen 1929 wordt net als in 1928 het terrein verhuurd voor een bescheiden ’theehuis – winkeltje’ bestaande uit een uitneembare houten tent. Verder wil GS voor 1.000 gulden per jaar het bij de voormalige boerderij horende bouwland en grasland ter grootte van 6 hectare verhuren voor een periode van 10 jaar.

Inmiddels zijn er gegadigden voor de huur van een door de Provincie te bouwen Johanna’s Hof, uit onze gemeente met name Hendrik Twisk, Jan Brasser, Nicolaas Peijs en Willem Borst. De heer J.W. Kockx van de NV Noordzeebad uit Egmond aan Zee wil wel Johanna’s Hof huren met minimaal twaalf 2-persoonskamers op voorwaarde dat ook een door de Provincie te bouwen hotel nabij het strand voor een periode van 15 jaar kan worden gehuurd. Hiertoe is de Provincie niet bereid.

Locatie van het te houwen theehuis met de te bouwen schuur.
Locatie van het te houwen theehuis met de te bouwen schuur.

De bouw van het theehuis in 1933

Op 28 december is er goedkeuring van GS voor de bouw van het theehuis met schuur. De aanbesteding is gesteld op 19 januari 1933. De bouw wordt gegund aan de firma Henselmans uit Noord-Scharwoude voor een bedrag van 15.978 gulden. De bouwtekeningen laten een fraai ontwerp zien van een gebouw met een grondoppervlak van 10 x 20 meter met op de begane grond onder andere een entree, theekamer, eetkamer, keuken en buffet en op de eerste verdieping 7 slaapkamers, waarvan zes 2-persoons. Bij het theehuis hoort ook een garage/schuur van ca. 6 x 9,5 meter.

Bouw van het theehuis Johanna's Hof.
Bouw van het theehuis Johanna’s Hof, 1933. Collectie PWN en Oud-Castricum. Toegevoegd.

Cornelis Willem Heck

Op 20 september 1933 wordt een huurcontract ‘met betrekking tot hotel-café-restaurant-gebouw Johanna’s Hof’ opgesteld met de nieuwe pachter Cornelis Willem Heck. De huur wordt vastgesteld op een bedrag van 1.600 gulden per jaar en is gebaseerd op 7,5 procent van de totale bouwkosten. Cornelis Willem Heck komt van Zandvoort, was daar vleeshouwer en gehuwd met Johanna Margaretha van Tetterode. Hun enige kind, dochter Cateau, is in 1924 in Haarlem geboren.

Heck heeft grote plannen. Al kort na de opening richt hij een verzoek aan de Provincie om 1 of 2 tennisbanen aan te laten leggen tegen een extra huur van 7,5 procent van de aanlegkosten. De Provincie heeft hiertoe niet besloten. De grote plannen heeft Heck toch snel moeten laten varen, zo blijkt uit zijn verzoek eind 1935 aan GS om een vermindering van de huur met 25 procent, dit vanwege de slechte bedrijfsresultaten door de crisistijd. Dit verzoek wordt ingewilligd. Het theehuis is bekend om zijn voortreffelijke keuken; in 1936 heeft men er al voor 3,50 gulden volledig pension met stromend water op alle kamers en is het pension het gehele jaar geopend.

De oorlogsjaren

In de oorlogsjaren komt Johanna’s Hof in handen van de bezetter en wordt geheel gecamoufleerd. In het hotel verblijven hoge Duitse officieren. Enkele maanden voor de bevrijding brandt op 31 januari 1945 het gebouw tot de grond toe af; er werd verteld om de administratie


Jaarboek 27, pagina 11

te vernietigen. Nooit is bewezen dat de Duitsers dit met opzet hebben gedaan. Alleen de garage bleef bij de brand gespaard.

In de oorlogsjaren moeten Cor Heck, zijn vrouw en dochter Cateau evacueren en komen terecht in de Friese gemeente Tietjerksteradeel. In deze gemeente woont ook de familie De Hoop. Vader De Hoop heeft een flink boerenbedrijf annex veehandel. Het duurt niet lang of zoon Theun krijgt meer dan gewone belangstelling voor Cateau Heck. Als dan ook de familie Heck direct na de oorlog weer terugkeert naar Bakkum, volgt Theun na enkele maanden en trouwt in 1946 met Cateau.

Theehuis Johanna's Hof met nog juist zichtbaar achter twee rijen bomen de schuur annex garage.
Theehuis Johanna’s Hof met nog juist zichtbaar achter twee rijen bomen de schuur annex garage.
Het prachtige theehuis Johanna's Hof.
Het prachtige theehuis Johanna’s Hof.
Een blik in het interieur van het theehuis.
Een blik in het interieur van het theehuis.
Restanten van het theehuis na de brand in 1945.
Restanten van het theehuis na de brand in 1945.
Voortzetting van het theehuis na de oorlog in de schuur; het grote terras compenseerde het ruimtegebrek binnen.
Voortzetting van het theehuis na de oorlog in de schuur; het grote terras compenseerde het ruimtegebrek binnen.

Direct na de oorlog is Cor Heck in de garage weer begonnen om het bedrijf op te bouwen. De Provincie heeft wel in de jaren na de oorlog overwogen om tot herbouw over te gaan, maar concludeert dat vanwege de zeer hoge bouwkosten dit voorlopig onverantwoord zou zijn. In principe heeft de Provincie geen bezwaar tegen de plannen van Heck om zelf een nieuw pand te laten bouwen en wil daartoe ook het terrein voor een lange periode aan Heck in erfpacht gegeven. Ook Heck moet vanwege de hoge kosten afhaken en huurt de garage en de rijwielstalling die bij de brand gespaard zijn gebleven. De garage wordt ingericht als theehuis. Bij de beperkte welvaart van toen en de geringe verplaatsingsmogelijkheden, voldeed het de eerste jaren goed aan de toenmalige behoefte van het relatief nog gering aantal bezoekers aan duin of strand.


Jaarboek 27, pagina 12

Theun de Hoop

Cor Heck heeft er op een gegeven moment genoeg van en gaat een theehuis exploiteren aan het Uddelermeer. Hij meent dat zijn schoonzoon Theun de Hoop als boerenzoon minder geschikt is voor de horeca. Theun echter heeft ondernemersgeest en voelt er best voor om dit werk te gaan doen en het bedrijf uit te bouwen. Hij solliciteert en het lukt hem de nieuwe pachter te worden. Daarbij heeft het meegeholpen dat zijn vrouw meegegroeid is met de horeca-activiteiten op Johanna’s Hof.

Theun sluit in 1949 met de Provincie een contract voor een bedrag van 1.650 gulden per jaar voor de pacht van “de overkapping van de rijwielbergplaats, de waranda, de keuken en de garage met het bijbehorende terrein van de vroegere uitspanning ‘Johanna’s Hof’ aan de Zeeweg te Bakkum”. Verder vermeldt het contract nog dat de pachter het gepachte zelf moet gebruiken voor het uitoefenen van het café-restaurantbedrijf, het houden van de fietsenstalling en het verkopen van provinciale wandelkaarten.

Theun de Hoop vertelt: “In de garage (de vroegere paardenstal) ben ik met mijn bedrijf begonnen. Alles was voor mij bijzonder vreemd, maar als je van dit werk houdt, zakelijk bent aangelegd en het wil allemaal een beetje lukken … och, dan krijg je er heus wel aardigheid in. Een deel van de garage werd ook als woonkamer gebruikt. Ik ben in 1946 met 100 stoelen begonnen en langzamerhand zijn dit er 300 geworden. Tot en met 1950 was het hier niet zo erg druk. Door de week deed ik alles zelf, terwijl in de weekenden een paar kelners kwamen helpen. Ik moest het wel alleen doen, want de omzet was toen nog niet zo groot. ’s Nachts kwamen er wel eens jachtopzieners koffie drinken.”

Advertentie op een plattegrond van Castricum en Bakkum. Uitgave VVV van omstreeks 1950.
Advertentie op een plattegrond van Castricum en Bakkum. Uitgave VVV van omstreeks 1950.

Verbouwing in 1952

Het uitoefenen van het café-restaurantbedrijf zoals het pachtcontract dit vermeldt, is nog heel kleinschalig en vindt nog steeds plaats in de voormalige garage van het vroegere, luxe theehuis. Wel was er inmiddels achter dit gebouwtje een kleine keuken aangebouwd. Theun de Hoop heeft plannen voor een flinke uitbreiding en wil er een zijvleugel aan bouwen. Hierbij speelde ook dat zijn vergunning tot de verkoop van sterke drank na 1 juli 1952 niet meer zou worden verlengd, omdat zijn ‘lokaliteit niet aan de eisen voldeed’. Theun wil graag machtiging van GS voor de verbouwing van Johanna’s Hof.

In 1952 werd aan de zuidzijde een zijvleugel aan Johanna's Hof gebouwd.
In 1952 werd aan de zuidzijde een zijvleugel aan Johanna’s Hof gebouwd. Collectie PWN en Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hij krijgt daarbij steun van de Gemeente Castricum en van het PWN. Het gemeentebestuur schrijft aan GS: “Er bestaat een zeer grote behoefte aan een inrichting waar sterke drank wordt verkocht, niet alleen met het oog op het drukke bezoek van het terrein bij Bakkum door badgasten en vakantiegangers, maar ook ten behoeve van hen die in het jachtseizoen de jacht beoefenen en als regel dan enige tijd in Johanna’s Hof vertoeven. Een andere gelegenheid daartoe is ter plaatse niet aanwezig.” Op 12 maart 1952 komt er een machtiging van GS om over te gaan tot de verbouwing die wordt uitgevoerd door P. Buis uit Oudorp. De totale kosten bedragen 17.500 gulden  waardoor de huur wordt verhoogd van 1.650 naar 2.350 gulden. Op 20 december 1952 wordt het theehuis officieel heropend.

Hoog bezoek op Johanna's Hof aan het einde van de jacht. Onder andere prins Bernhard kwam hier vele jaren minstens twee keer per jaar.
Hoog bezoek op Johanna’s Hof aan het einde van de jacht. Onder andere prins Bernhard kwam hier vele jaren minstens twee keer per jaar.
Johanna's Hof speelde een belangrijke rol bij de jachtheren. Hier werd na afloop van de jacht het wild verzameld en op een tableau uitgestald en werd de inwendige mens niet vergeten.
Johanna’s Hof speelde een belangrijke rol bij de jachtheren. Hier werd na afloop van de jacht het wild verzameld en op een tableau uitgestald en werd de inwendige mens niet vergeten.

Johanna’s Hof speelde een belangrijke rol bij de jachtheren. Hier werd na afloop van de jacht het wild verzameld en op een tableau uitgestald en werd de inwendige mens niet vergeten.
Onder andere prins Bernhard kwam hier vele jaren minstens twee


Jaarboek 27, pagina 13

keer per jaar. Theun de Hoop: “Dan gebeurde het wel dat Prins Bernard geen trek had in de traditionele erwtensoep maar bij hem in de keuken zelf een lekker maaltijd met een biefstukje uitzocht.”

In 1952 werd aan de zuidzijde een zijvleugel aan Johanna 's Hof' gebouwd.
In 1952 werd aan de zuidzijde een zijvleugel aan Johanna ’s Hof’ gebouwd.
Het interieur van de nieuwe zijvleugel.
Het interieur van de nieuwe zijvleugel.

Pannenkoeken

In de jaren (negentien) zestig neemt het aantal bezoekers van Johanna’s Hof enorm toe. Op zomerse dagen is er sprake van een ware invasie van dagjesmensen, strandbezoekers, kampeerders, ruiters en plaatselijke inwoners. Op die dagen heerst er een ongekende drukte in de keuken, want door toedoen van de Nederlandse Spoorwegen zijn de pannenkoeken van Johanna’s Hof een begrip geworden.

Theun de Hoop: “In 1960 zijn de Nederlandse Spoorwegen begonnen met dagtochten. Hoe men toen bij Johanna’s Hof gekomen is? De directie van het PWN en de NS kwamen bij me dineren. Men bestelde onder adere erwtensoep en pannenkoeken. Een paar maanden later werd ik door het PWN opgebeld of ik er iets voor voelde om mee te doen aan de dagtochten. Dat meedoen bestond uit het bakken van pannenkoeken. Ik heb geen nee gezegd. Kort daarna bezocht Bert Garthof me. Hij stelde een radiopraatje samen. Enkele dagen later werd dat programma ’s morgens om half tien gebracht. Een uur later zaten hier de eerste pannenkoekeneters. ’s Middags was het helemaal mis. Johanna ’s Hof zat afgeladen vol met mensen, die pannenkoeken wilden hebben. En dan te bedenken dat we moesten bakken in een noodkeukentje. In 1961 bouwden we een nieuwe keuken.”

Het visitekaartje van Johanna's Hof: een groot terras in een prachtige omgeving.
Het visitekaartje van Johanna’s Hof: een groot terras in een prachtige omgeving.

De kosten voor de uitbreiding van de keuken- en toiletaccommodatie in 1961 worden gedragen door het PWN met een verhoging van de huur als gevolg. De uitbreiding is vooral noodzakelijk geworden door de steeds groeiende vraag naar warme maaltijden en pannenkoeken, ook in het kader van de NS-dagtocht ‘Duinwandeling Castricum’.

Het bedrijf blijft groeien. In de jaren (negentien) zestig krijgt Theun de Hoop toestemming om achter het restaurant een houten bungalow te plaatsen, waardoor de woonruimte in de voormalige garage als onderkomen voor het personeel beschikbaar komt. Hier woont hij met zijn tweede echtgenote Grietje Kater, die eerder een hotel exploiteerde in Callantsoog.


Jaarboek 27, pagina 14

Het terras van Johanna's Hof.
Het terras van Johanna’s Hof. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Abel en Trijn Oortgijzen hebben vele jaren gewerkt als ober en hulp in de keuken op Johanna’s Hof. Zij hadden geen kinderen en waren hier bijna altijd te vinden. Ook Cor Kolenbrander was nadien vele jaren de ober van Johanna’s Hof. Er zijn in de loop der jaren vele obers, koks en ander personeel op Johanna’s Hof werkzaam geweest.

Theun de Hoop met zijn liefhebberij: het fokken en houden van Shetland pony's.
Theun de Hoop met zijn liefhebberij: het fokken en houden van Shetland pony’s.

Het boerenbloed is Theun nooit kwijtgeraakt. Niet alleen had hij destijds stallen, waar ongeveer 12 paarden konden worden ondergebracht als de ruiters iets wilden consumeren, hij heeft zich ook intensief beziggehouden met het fokken, houden en verhandelen van Shetland pony’s. Meerdere keren behaalde hij bij landelijke evenementen van fokkers een eerste plaats.

In 1968 is er opnieuw provinciaal overleg over Johanna’s Hof. Van Marie, directeur van het PWN, is van mening dat een sanering van de gebouwen van Johanna’s Hof dringend noodzakelijk is, omdat deze niet meer aan de eisen van de tijd voldoen en voor de exploitant zeer oneconomisch zijn ingericht. Hij vindt uitbreiding van Johanna’s Hof echter onaanvaardbaar, omdat dit strijdig is met de belangen van waterwinning, natuurbehoud en de verkeerssituatie. Hij pleit voor een opvangcentrum annex dagcamping met restaurant op de gronden van de voormalige boerderij Diederik nabij de gemeentegrens met Egmond-Binnen om daarmee Johanna’s Hof te ontlasten. De beide restaurants zouden bij voorkeur door één exploitant moeten worden gedreven om ongewenste onderlinge concurrentie te voorkomen; voor deze functie bestaat tegen de persoon van de heer De Hoop geen enkel bezwaar.

De ideeën van Van Marie worden niet overgenomen. GS besluit niet meer zelf te investeren in het horecabedrijf, maar de opstallen te verkopen aan de heer De Hoop en het terrein van Johanna’s Hof ter grootte van 1360 vierkante meter voor een periode van 50 jaar vanaf 31 december 1968 aan hem in erfpacht uit te geven.

De nieuwe uitbreiding.
De nieuwe uitbreiding.

Bouw van een nieuwe zaal in 1969

Johanna’s Hof mag zich inmiddels verheugen in een grote bekendheid en populariteit bij de steeds grotere groep bezoekers van duin en strand en bij de bewoners in de wijde omtrek. Daardoor wordt een uitbreiding van het theehuis-restaurant steeds urgenter. Uiteindelijk worden in 1969 de plannen gerealiseerd. Aan het bestaande restaurant wordt een nieuwe zaal van 9 bij 18,5 meter bijgebouwd, die ook voor bruiloften en partijen uitstekend geschikt is. Daartoe wordt de zaal in Oud-Hollandse stijl ingericht met eikenhouten balken, een schouw en een open haard. Johanna’s Hof krijgt verder een nieuwe ruime hal, een nieuwe keuken en personeelsruimte.

Theun de Hoop en echtgenote Grietje Kater zijn vanaf 1970 directeuren van de te Bakkum gevestigde NV Café-restaurant Johanna’s Hof. De NV gaat eind 1972 over in een BV. Zij hebben het eigendom van het erfpachtrecht van de grond.
In 1978 besluit Theun de Hoop om te stoppen met zijn horecawerkzaamheden en het geheel te verhuren aan Antonius Gerhardus Boersema, restauranthouder in Reeuwijk, inclusief – met toestemming van het PWN – het erfpachtrecht. Theun woont inmiddels vanaf 1978 aan de Achterlaan.

Met de bedrijfsvoering door de heer Boersema ging het niet goed en toen een faillissement nabij was, werd in overleg met de bewindvoerder van de in surseance verkerende BV en met het PWN in 1981 besloten om de huur en exploitatie in handen te geven van het echtpaar Hiemstra-Kuiper, dat op dat moment Motel Hardegarijp exploiteerde.

Gerrit Dokter

In 1986 hebben huurder Dirk Hiemstra en echtgenote besloten om de exploitatie van Johanna’s Hof te beëindigen. Voor de bedrijfsleiding hadden zij al vanaf 1981 Gerrit Dokter aangesteld. Door eigenaar Theun de Hoop wordt nu Gerrit Dokter als de nieuwe exploitant aan het PWN voorgesteld. Het PWN heeft hiertegen geen bezwaar en GS geeft officieel op 3 februari 1987 schriftelijk toestemming voor de wijziging in exploitatie.

Gerrit Dokter is geboren op Ameland, woonde op het eiland tot zijn achttiende en ging toen in Friesland werken. Het is puur toeval dat er eerder op (boerderij) Johanna’s Hof een Docter woonde; van een familierelatie is geen sprake. Gerrit Dokter heeft op heel professionele wijze het café-restaurantbedrijf vanaf 1981 geëxploiteerd en verder uitgebouwd. Naast de horeca is voor hem de paardensport een grote passie. Hij zit zelf graag in het zadel en stapt regelmatig in het aangespannen rijtuig om de omgeving te verkennen. Hij is ook een van de mensen die van hét jaarlijkse evenement voor paarden in Noord-Holland, ‘de 4,5 kilometer van Alkmaar’, een enorme publiekstrekker wist te maken door een grootscheepse sponsoring te organiseren.

De brand op 2 december 1999.
De brand op 2 december 1999.

De brand in 1999

Op 2 december 1999 brak ’s nachts een felle brand uit in Johanna’s Hof, waarbij een flink deel van het bestaande gebouw in de as werd gelegd. Het betrof de gezellige jachtzaal, de keuken, het kantoor en de stallen. Gelukkig bleven de grote zaal met de prachtige tegelschouw, afkomstig uit een Noord-Hollandse stolpboerderij, en de wintertuin behouden. De brand was ontstaan door kortsluiting in de spoelkeuken. Binnen twee maanden ging de zaak met allerlei noodvoorzieningen al weer open en konden er bezoekers worden ontvangen.


Jaarboek 27, pagina 15

De restanten na de brand.
De restanten na de brand.

Nadat Gerrit Dokter de opstallen van Theun de Hoop in eigendom had verkregen, werden plannen voor herbouw en nieuwbouw ontwikkeld waarin allerlei wensen en ideeën konden worden meegenomen. Zo werd Johanna’s Hof flink groter en behield onder andere door de rieten daken dezelfde uitstraling en het landelijke en intieme karakter.

Op 29 juni 2001 gaven Gerrit en echtgenote Foekje Dokter een groot feest om de heropening van het restaurant te vieren. Hiermee werd een periode afgesloten waarin hard is gewerkt aan de realisatie van de plannen. Er is nu veel meer ruimte gekomen om de toenemende stroom bezoekers te kunnen ontvangen.

Het nieuwe partycentrum (foto Kees Koot).
Het nieuwe partycentrum (foto Kees Koot).

De uitbreiding, die Johanna’s Hof tevens de functie van partycentrum geeft, bestaat uit een nieuwe vleugel met vijf zalen in Engelse jachtstijl, een binnenterras en een kleedruimte voor artiesten. In totaal is er binnen plaats voor 550 mensen. Daarnaast zijn de paardenstallen uitgebreid en is ook het buitenterras sterk vergroot met plaats voor nog eens 350 mensen. Om een snelle bediening op het buitenterras mogelijk te maken worden door de obers de bestellingen doorgeseind naar het buffet. Er werken zo’n 80 mensen, van wie 25 in vaste dienst en de overigen parttime.

Een begrip in de wijde omgeving

Johanna’s Hof is een begrip in de wijde omgeving. Dit getuigen ook de vele bezoekers die ’s winters maar vooral zomers hier neerstrijken: fietsers, wandelaars, joggers en ruiters die hier graag even pauzeren, maar ook automobilisten, zakenlieden, bewoners uit de regio en vakantiegangers die hier komen om iets te gebruiken en van de sfeer te genieten.

Gerrit Dokter met zijn vrouw Foekje; al vele jaren runnen zij samen Johanna's Hof (foto Kees Koot).
Gerrit Dokter met zijn vrouw Foekje; al vele jaren runnen zij samen Johanna’s Hof (foto Kees Koot).

Gerrit Dokter: “Wij hebben een lage drempel. Je kunt hier zowel in trainingspak binnenkomen als in een chique outfit. De ligging midden in de natuur en de nabijheid van Bezoekerscentrum ‘De Hoep’ spelen natuurlijk een grote rol. Maar er is hier ook meerwaarde gecreëerd: de speeltuin voor de kleintjes, de mogelijkheid om paarden te stallen – waar vind je dat hier in de omgeving? – en de vijver met de sierwatervogels. Er lopen maar liefst tachtig verschillende soorten rond bij de vijver en in de tuin bij het terras.”

Johanna's hof.
Johanna’s hof. Na de hevige brand op 2 december 1999 is er met man en macht gewerkt om de zaak weer op te bouwen. Op 1 februari 2000 ging de zaak weer open.. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Johanna’s Hof kent een lange en rijke historie, het staat bij velen bekend als een gezellig en gastvrij café-restaurant, als de plaats van bruiloften en partijen en het is op zomerse dagen heerlijk genieten op het grote terras met uitzicht op een prachtige omgeving van bos en duinen. Dat Johanna’s Hof in deze sfeer nog een lange toekomst mag hebben!

Simon Zuurbier

Bronnen:

  • Archieven:
    – Koninklijk Huisarchief: archief koning Willem 1.
    – Nationaal Archief: archief Staatssecretarie 1813-1840, archief geslacht Gevers.
    – Regionaal Archief Alkmaar: archief gemeente Castricum en bevolkingsregisters en burgerlijke stand van Castricum.
    – Rijksarchief Haarlem: Archieven Provinciaal Bestuur Noord-Holland.
  • Belonje, mr. J.; Het Zeeveld te Noord-Bakkum, 7e Jaarboekje
    Werkgroep Oud-Castricum, 1984.
  • Jelles, J.G.G.: Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands duinreservaat, Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur, mededeling nummer 87, Arnhem, 1968.
  • Kistermann, H.: Aspekten van de gebruiksgeschiedenis van het duinterrein Bakkum, Amsterdam, januari/maart 1989.
  • Roos, Rolf: Bewogen Kustlandschap; Duinen en polders van Noord- Kennemerland, 1995.
  • Ruijter, Q. de: Over duinboerderijen en haar bewoners, 4e Jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum, 1981.
  • Ruijter W. Jzn., Q. de: Schippers van het Stet, 1974.

Met dank aan:

Th. de Hoop, G. Dokter, H.H. Posthuma (PWN) en W.J. Twisk (Biddinghuizen).

3 februari 2021

De Harmonie was hotel Heerema en café Ammeraal

Door: Eric Bor

In Castricum worden cafés vaak liever naar hun eigenaar dan bij hun naam genoemd. De Harmonie, op de hoek van de Burgemeester Mooijstraat en de  Stationsweg, heette van 1939 tot 1948 hotel Heerema en van 1949 tot 1970 café Ammeraal. In het pand zit nu een Chinees restaurant.

8 oktober 2020

Herinneringen aan De Rustende Jager (Jaarboek 07 1984 pg 11-16)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 7, pagina 11

Herinneringen aan De Rustende Jager

Veel Castricummers betreuren nog altijd de sloop van De Rustende Jager. Sommigen omdat het sfeervolle gebouw zo helemaal bij hun beeld van de oude dorpskom past, anderen weer vanwege persoonlijke herinneringen aan bruiloften, vergaderingen, toneeldansavonden enz.

Een groot deel van de levensgeschiedenis van Maria Kuys, beter bekend als Zus Kuys is verweven met het wel en wee van De Rustende Jager. Zij is geboren in 1906 drie jaar voor de nieuwbouw van De Rustende Jager. Zij woonde er tegenover in de Zaadhandel, het tegenwoordige Eethuysje en rijwielhandel. Haar vader was Piet Kuys groente- en fruitexporteur en ook enige jaren lid van de gemeenteraad, en haar moeder mevr G. Kuys-Piepers, het eerste vrouwelijk gemeenteraadslid. Zus Kuys heeft verschillende eigenaren van “De Rus” goed gekend en er vaak een handje geholpen. Later kwam ze in dienst van Libert Eggers junior.

Gevelsteen van De Rustende Jager.
Afb. 1 Gevelsteen van De Rustende Jager.

Als jong kind leerde zij De Rustende Jager al van boven tot onder kennen, spelende met de dochter van Jan Koopman die er kastelein was. Bij De Rustende Jager hoorde ook een stalhouderij; een taxibedrijf met echte paardekrachten. Zus Kuys weet zich nog goed te herinneren wat een feest het was als Teun de koetsier een goeie bui had en je mee mocht voor een ritje naar Duin en bosch. In de winter als er sneeuw lag werd de arreslee gebruikt en dat was helemaal een sprookje.

Omstreeks 15 jaar was Zus toen ze zo af en toe mee ging helpen in De Rustende Jager, samen met de andere buurmeisjes Trien Boddeke, Annie Peperkamp en Nelie Hoogland. Vooral de komst ieder jaar van kinderen uit de armste buurten van Amsterdam is haar goed bij gebleven. Zus Kuys: “Met een speciale trein kwam die enorme grote groep kinderen aan. Ze wandelden eerst naar de duinen, waar de hele dag gespeeld werd. Het was dan altijd mooi weer Aan het eind van de dag werden de kinderen verdeeld over alle hotels in Castricum en Bakkum voor het avondeten. Overal werd dezelfde maaltijd opgediend, aardappelen, worteltjes, een gehaktbal en een griesmeelpuddinkje met bessensap toe. Mijn vriendinnen en ik vonden het prachtig om mee te mogen helpen bij de bediening.”

Gevelsteen van De Rustende Jager.
Afb. 2 Gevelsteen van De Rustende Jager.

Jaarboek 7, pagina 12

Afb. 3. Advertentie in de eerste gids van de VVV 'Castricum Vooruit' verschenen in 1925.
Afb. 3 Advertentie in de eerste gids van de VVV ‘Castricum Vooruit’ verschenen in 1925.

Voor De Rustende Jager werd de grote hoeveelheid gehaktballen gebraden aan de overkant van de straat, in de oven van bakkerij Hoogland, die op de plaats stond waar nu (in 1984) de foto-disco Spaan is gevestigd. Zus Kuys kan het zich voor de geest halen of het gisteren gebeurd is. Ze zegt: “Ik zie die magere bleke koppies nog voor me. Ze smulden van het feestmaal dat hun werd voorgezet. Maar sommigen waren zulk eten kennelijk niet gewend en werden er ziek van. Na afloop liepen de kinderen vanuit de hotels weer in lange rijen terug naar het station.

Ze zongen dan uit volle borst een lied met onder andere de tekst:

“Het is feest, het is feest,
Vakantie Kinderfeest,
om 7 uur naar bed,
en de wekker vroeg gezet.”

Voor het dorp en voor de café’s waren kermissen de hoogtijdagen van het jaar. Vóór 1928 werd de kermis gewoon op de ‘Rijksstraatweg’ de tegenwoordige Dorpsstraat gehouden. In het centrum van dat gebeuren stond toen De Rustende Jager. De draaimolen had daar zijn plaats. De palingkraam stond voor het huis van de familie Kuys en achter de school die naast het gemeentehuis stond, aan de Schoolstraat waren de schommelschuitjes. De kermissen verliepen toen nog minder rustig dan tegenwoordig. Zus Kuys: “Er gingen planken voor de ramen en dan gingen ze er nog wel eens dwars doorheen.” Vechtpartijen tussen Bakkummers en Casticummers waren niet ongewoon. De bewoners van de twee dorpen hadden een kijkje op elkaar en dat was op de lagere school al duidelijk merkbaar. Oud-wethouder Klaas Veldt weet bijvoorbeeld dat voor de school begon de Bakkummers zich aan de ene kant van de speelplaats bij de school opstelden en de Castricummers aan de andere kant. Ze zagen elkaar toen bepaald nog niet als dorpsgenoten.
Hoogtepunt van de jaarlijkse kermissen was het “Eerste Deuntje” op maandag, de tweede kermisdag. Niet één die er dan werkte behalve dan de kasteleins en hun personeel. Getrouwde kinderen kwamen van heinde en ver terug naar huis om het mee te vieren. Het hele jaar door werd ervoor gespaard. Ringsteken en draverijen behoorden vaak ook tot die feestelijkheden.

Gebeurtenissen waar ieder jaar ook weer naar werd uitgekeken waren de houtveilingen die altijd in De Rustende Jager werden gehouden. In het duingebied gekapt hout werd dan verkocht aan de boeren voor hekwerk of als brandhout onder andere aan de bakkers. Ook de hooiveilingen werden druk bezocht. Dan kon staand grasgewas gekocht worden door bijvoorbeeld tuinders die wel een paar koeien maar geen grasland hadden. Ze moesten het gras zelf maaien en de voorwaarde was dat dat vóór 28 juni gebeurd moest zijn, zodat er nog tijd overbleef voor een tweede snede. Bij de veilingen mochten de bezoekers graag nog even blijven ‘nazitten’ dat wil zeggen tot “melkerstijd” dan. De hoogste bieders kregen een kwartje verteergeld, de zogenaamde plukkies. “Er werden dan weleens zoveel kwartjes opgedronken dat het niet mooi meer was”, vertelde eens de in 1979 overleden Henk Twisk bijgenaamd “de Beinzer”. “Voor nog geen kwartje kon je heel wat doen. Biljarten kostte 6 cent en als je dan drie borreltjes dronk was je die avond nog geen kwartje kwijt.”

De thans 83-jarige Klaas Veldt herinnert zich een van de laatste houtveilingen nog goed. “Er werd nog al eens ingebroken en toen tijdens de veiling opeens de sirene van de naastgelegen Boerenleenbank ging loeien, ontstond er wat beroering in de zaal. Rentmeester Vogelenzang rende naar de telefoon. Toen hij terugkwam deed hij plechtig mededeling van de geboorte van prinses Beatrix. Dat ook deze houtveiling weer erg goed slaagde zal niemand verbazen.”

Zoals wel bekend is, had Castricum vroeger ook een veiling voor de tuinbouwproducten, waarvan de aardbeien zeker genoemd mogen worden. ledere zaterdag was het uitbetalen in “De Rus”. De tuinders lieten zich die dag ook meteen knippen en scheren bij barbier Boddeke, de buurman van de familie Kuys, die zijn zaak in het pand had waar nu optiek Bergman is gevestigd. In het café wachtten ze aangenaam verpozend op hun beurt.

Ook Gerard Kabel voormalig postbode en gemeentebode heeft zo zijn herinneringen aan De Rustende Jager. Hij ziet nog voor zich dat Egmonders met wagens vol bramen op weg naar de conservenfabriek Dokter in Beverwijk kwamen opsteken in De Rustende Jager. Ook hondekarren met soms wel 4 of 5 honden uit Egmond kwamen langs, op weg om vis te halen in IJmuiden. Heel bijzondere buitenlandse gasten had De Rustende Jager in 1928, toen er bezoekers van de Olympische Spelen logeerden.


Jaarboek 7 pagina 13

Jonkheer F.A.G. Gevers.
Afb. 4 Jonkheer F.A.G. Gevers geboren 2 september 1890 overleden 2 mei 1984.

Grote drukte ook als er vroeger jachtpartijen waren in het Geversduin en de jagers na afloop in de Rustende Jager werden onthaald. Bij de verkoop van het duingebied door de familie Gevers werd bedongen dat jonkheer F.A.G. Gevers er tot zijn dood toe zou mogen blijven wonen. Hij woonde eerst met een huishoudster en later alleen in een houten huis nabij Kijk Uit. Ongetwijfeld vanwege de van oudsher bestaande band tussen de familie Gevers en De Rustende Jager gebruikte de jonkheer daar vanaf 1946 zijn middagmaal. Een bijzonderheid mag het wel genoemd worden dat zijn menu iedere dag hetzelfde was. Het bestond uit rijst, witlof en tartaar. Ondanks pogingen daartoe wilde hij van geen andere gerechten weten. Na de sloop van De Rustende Jager werd jonkheer Gevers de gast van hotel Komman. Op 2 mei 1984 overleed hij op 93-jarige leeftijd.

De bejaarden van Castricum vereeuwigd voor 'De Rus' en de doorrijstal. Libert Eggers senior links op de foto steekt boven iedereen uit.
Afb. 5 De bejaarden van Castricum vereeuwigd voor ‘De Rus’ en de doorrijstal. Libert Eggers senior links op de foto steekt boven iedereen uit.

In 1926 beleefde Castricum de premiere van de door de Castricummer Wub van Weenen zelf geschreven en geregisseerde revue “En U”. De plaatselijke krant schreef er o.a. het volgende over: “De zaal van den Rustende Jager was stampvol. Na een openingswoord van de heer Van Weenen werd het scherm opgehaald en werd ons vertolkt het tafereel: Castricum voorheen en thans. Dit tafereel was schitterend. Eerstens al door de aankleding, maar vooral door het mooi spel dat de beide oudjes ons te genieten gaven. Vervolgens werd de Middenstand bezongen, de Bloemenexport, de Melkcontrole, de Bouw, de Hinderlijke Duinmuskieten en Castricum aan Zee. Vooral dit laatste tafereel, dat een hulde inhield aan het besluit van B. en W. en den raad voor het genomen besluit inzake algehele beharding van de Strandweg en voor het werken van “Castricum Vooruit” om Castricum te maken tot een Badplaats, was zeer aardig bedacht en werd zeer goed gespeeld”.

Tafereel uit de revue, van links naar rechts de heer Berlee, Bets Rommel en Piet Vader.
Afb. 6 Tafereel uit de revue, van links naar rechts de heer Berlee, Bets Rommel en Piet Vader.

De revue werd een groot succes ondanks het verzet van de geestelijkheid tegen deze frivole gebeurtenissen. De kapelaan sprak vanaf het preekgestoelte zijn misnoegen over deze ontwikkelingen uit. Vooral het feit dat een gemengd gezelschap aan de uitvoeringen meewerkte en “bal na” waren voor de geestelijkheid in het begin kennelijk moeilijk te verteren zaken. De belangstelling was er zeker niet minder om. “En U” werd vijf maal in verschillende zalen in het dorp herhaald! Bij deze ene revue is het dan ook niet gebleven. Andere revues waren “Wat zeg je d’r nou van”, “Reclame” en “Simmi Harlie Lea”. Het is jammer dat de teksten van deze revues die vooral over plaatselijke gebeurtenissen gingen niet bewaard zijn gebleven. Wub van Weenen was een man met bijzondere kwaliteiten en hopelijk zal aan hem nog eens de rubriek “Wie was …” in ons jaarboekje gewijd kunnen worden.

De medewerkers aan de revue 'Reclame'.
Afb. 7 De medewerkers aan de revue ‘Reclame’. De 7e persoon van links op de tweede rij is Wub van Weenen.

Jaarboek 7, pagina 14

Veel verenigingen maakten gebruik van De Rustende Jager maar het toneel werd kennelijk toch niet zo erg vaak gebruikt. Zus Kuys weet nog dat het toneel als kamer was verhuurd en de huurder bij uitvoeringen even plaats moest maken.

Voor de entree van De Rustende Jager: drie personen met Libert Eggers junior in het midden.
Voor de entree van De Rustende Jager: drie personen met Libert Eggers junior in het midden. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Na een periode tussen 1920 en 1928 waarin De Rustende Jager niet minder dan zes verschillende eigenaren had, kwam de zaak in handen van Libert Eggers, die er zo’n 22 jaar samen met zijn vrouw de scepter zwaaide. Libert was een imposante man met een grote bos wit haar. Hij was een echte charmeur en op de dansavonden in zijn ‘Rus’ mocht hij graag zelf meedoen. Zijn vrouw Johanna Cornelia Huyskens was, behalve iemand met veel zakelijk instinct, een uitstekende kokkin; vooral de Franse keuken was haar specialiteit. Na het overlijden van Libert senior vin 1950 nam Libert Eggers junior samen met zijn vrouw Annie Schuchard de zaak over. Libert junior is in 1974 overleden. Annie Eggers en Zus Kuys, die inmiddels een meer vast dienstverband was aangegaan, weten uit de tijd dat de familie Eggers de zaak leidde uiteraard veel te vertellen.

Libert Eggers junior achter het buffet op de dag van het 25 jarig jubileum, 1 juni 1953.
Afb. 8 Libert Eggers junior achter het buffet op de dag van het 25 jarig jubileum, 1 juni 1953.

In de tijd van Eggers Senior traden vele Castricumse artiesten in de toneelzaal op, wiens namen de oudere inwoners zich nog wel zullen herinneren, zoals Wim Kuys en Jan Lieftinck met als arrangeur Arie Twisk, het al genoemde gezelschap van Wub van Weenen, de accordeonnisten Dirk van Antje en Gerrit Schermer en zanger Kees Pruis. Later het beroemde duo Hofman uit Amsterdam met levensliedjes begeleid door hun twee dochters. Eén van deze dochters heeft Castricum als woonplaats uitverkoren en geeft daar al vele jaren vioollessen: Jeane Wijbenga – Hofman. Zij heeft in De Rustende Jager weer haar leerlingen uitvoeringen gegeven. Ook vierden in De Rustende Jager Tholen en Van Lier en Daan Pool triomfen voor de toneelvereniging “Ons Genoegen”. Vele Castricummers herinneren zich waarschijnlijk nog de dansavonden op de woensdag, zaterdag- en zondagavonden. Menig huwelijk is daar uit voortgekomen. Het hotel bloeide op. De gasten logeerden er ieder jaar in de zomermaanden voor 7,50 gulden per dag, hetgeen voor die tijd een stevige prijs was.

In 1939 werd de zaak in verband met de mobilisatie gevorderd door het Nederlandse leger. Op de hotelkamers werden onderofficieren ingekwartierd en in de danszaal kwamen korporaals en manschappen naast elkaar te liggen. Toen brak de oorlog uit en was “de Rus” ineens vol met Duitsers die van de zaal een keuken maakten. “Alleen voor Ariërs” kwam op de ramen van het café te staan …”

Het dansorkest de 'Casanova's'. De tweede links is zangeres Annie Eggers. Tweede van rechts haar man Libert Eggers junior.
Afb. 9 Het dansorkest de ‘Casanova’s’. De tweede links is zangeres Annie Eggers. Tweede van rechts haar man Libert Eggers junior.

Na de oorlog moest de zaak weer helemaal opnieuw opgebouwd worden. De dansavonden kwamen terug en ook het hotel begon weer te draaien. De eerste gasten kwamen weer in de zomer van 1947. Hele families huurden soms het hotel, dat 20 gasten kon bevatten, af. Annie Eggers: “De eerste Duitsers kwamen in 1951 weer terug. Sommigen schuchter, anderen brutaal om hun vrouwen te laten zien waar ze in de oorlog geweest waren.”
Als het mooi weer was werden de gasten zo vroeg mogelijk naar het bos of strand vervoerd. Om 12.30 uur werden de lunchpaketten gebracht of werd de lunch in het hotel gebruikt. Daarna werd begonnen met de voorbereidingen voor het avondeten.

Libert Eggers junior was een zeer muzikaal mens en de dansavonden werden meestal begeleid door zijn eigen band de “Casanova’s”. Uit de Zaanstreek, IJmuiden en Beverwijk trok de jeugd naar Castricum. Op zondagavond stonden de bezoekers buiten al te wachten voordat de zaal openging.

'Zus' Maria Kuys achter de tap van De Rustende Jager.
Afb. 10 ‘Zus’ Maria Kuys achter de tap van De Rustende Jager.

Jaarboek 7, pagina 15

Een rustig momentje in hun drukke bestaan. Zittend van links naar rechts Zus Kuijs, Annie Eggers en Libert Eggers junior.
Een rustig momentje in hun drukke bestaan. Zittend van links naar rechts Zus Kuijs, Annie Eggers en Libert Eggers junior.  Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Zus Kuys stond achter het buffet en had veel plezier in haar werk. Kelner Frans Schut die dertig jaar in “De Rus” heeft gewerkt, kon de orde uitstekend bewaren. “Jammer dat ie weg ging”, verzucht Zus Kuys nu nog, maar ook aan Willem Groot en Klaas Koper bewaart zij goede herinneringen. Libert Eggers junior zorgde niet alleen door zijn muzikale talenten voor een bijzondere sfeer. Hij had meer dan 50 opgezette dieren verzameld die overal in café en zaal waren opgesteld. De gordijnen van het café waren ’s avonds altijd open en op alle tafeltjes brandden kaarsen wat een heel gezellig gezicht was. Veel verenigingen hadden in “De Rus” hun domicilie, zoals de schaakclub, damclub, instituut voor arbeidersontwikkeling, schermvereniging, boksclub, bejaardenvereniging, cabaretclubje, enzovoorts.

Op 1 juli 1953 vierde de familie Eggers het feit dat zij vijf en twintig jaar in De Rustende Jager gevestigd waren. Een kwart eeuw hard werken, waarin een bijzondere plaats binnen de dorpsgemeenschap was veroverd, was wel een herdenking waard. Grote belangstelling was er voor de receptie met thé-dansant. Meer dan zestig bloemstukken toverden de zaal om in een bloementuin.

Aan het eind van de jaren negentienvijftig werd het onrustig in het dorp. Om erger te voorkomen besloot burgemeester Smeets muziekinstrumenten als trompet en slagwerk te verbieden. Alleen piano, viool en bas werden nog toegestaan. Alras werd Castricum het Violendorp genoemd. Na veel overleg met de burgemeester werden de maatregelen tenslotte weer versoepeld en kon Libert Eggers junior zijn repertoire in weer wat losser en vrolijker klanken omzetten. Annie Eggers: “Gelukkig kwamen de danslustigen weer terug en werd het als vanouds weer vol, soms zo vol dat je er geen kat aan z’n staart door kon trekken. Maar dat was juist gezellig, hoe voller hoe leuker.”

Visitekaart van De Rustende Jager, huurder en later eigenaar J. Endstra.
Visitekaart van De Rustende Jager, huurder en later eigenaar J. Endstra. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1964 besloot Libert Eggers te stoppen. Het maar werken van de vroege ochtend tot de late avond begon hem toen teveel te worden. De Rustende Jager werd verkocht aan Jan Endstra. Ook toen bleef Zus Kuys assistentie verlenen. De familie Endstra heeft veel veranderingen in de zaak doorgevoerd, onder meer verdween het buffet en kwam er een bar in het café-gedeelte; een bar waar na afloop van menige raadsvergadering nog een stevig borreltje is gedronken en waarbij bleek dat er in de sluitingsuren nog wel enige rek kon zitten. Endstra legde het accent bij de exploitatie meer op het restaurantgebeuren en op bruiloften en partijen en schafte de wekelijkse dansavonden op den duur geheel af. “De Rus” had een volledige vergunning. Het verkopen van drank in het café was niet langer aanvaardbaar meer. Een gedeelte van het café werd daarom afgezonderd en ingericht als slijterij.

Afbraak De Rustende Jager.
Afbraak De Rustende  Jager in 1976. Collectie. Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Zo brak dan het jaar 1974 aan, waarin de Rabobank het oog op het oude etablissement liet vallen. Pogingen werden nog in het werk gesteld om tenminste de karakteristieke gevel in het nieuwbouwplan te doen opnemen. Tenslotte kwam de volgende zakelijke mededeling van het bestuur: “Een gedegen onderzoek met behulp van onze architect en de bouwtechnische afdeling van de Centrale Bank heeft geleid tot de conclusie dat het pand “De Rustende Jager” niet op een verantwoorde manier is in te passen in de nieuwbouwplannen en besloten is een geheel nieuw bankgebouw te realiseren.” Daarmee was het vonnis geveld. In oktober 1976 deed de sloper zijn werk. Opnieuw was een stukje tastbare historie uit de oude dorpskern verdwenen.

N.A. Kaan


Jaarboek 7, pagina 16

De Rustende Jager

Er staat in de Dorpsstraat een stukje historie,
Van oudsher de kern en de “clou” en de glorie.
De postkoets vond standplaats, de paarden een stal.
Bij kermis: de boeren met deernen op ’t bal.

Men pikt’ er een pintje, er werd wat gepraat,
Men rustte een wijle aan ’t pad (nog geen straat)
En sprak over koetjes en kalfjes en meer.
De Rustende Jager had toen alreeds sfeer.

Nadien werd ’t gehucht eerst een dorp en dan thans
Gaat levend de klop in een drifte cadans.
Maar wat er vervaagde, ’t historisch café,
Dat staat er nog immer bij wel en bij wee

De gevel getuigt van haar aloud bestaan.
De Rustende Jager met lauw’ren belaan.
Vond oorsprong in de postkoets en trekschuitgetij.
Nu dendert de truck en de auto voorbij.

Nu davert door ’t dorp het te snelle vervoer,
Van postkoets geen zweem meer, ’t verkeer gaat nu stoer
In ’n aantal cylinders voorbij als een flits.
De koplamp met ’t flitsende licht als een gids.

Van d’aloude rust is hier niets meer bekend.
Geen paard dat men rustig en leidende ment.
De dood loert nu grijnzend op iedere hoek,
Ja, ’t beeld van een eeuw her is werkelijk zoek.

Van postkoets tot motor, in wild-bonte rij.
Ging alles De Rustende Jager voorbij.
Maar ’t huis overleefde het jachtig gewoel
Het klopt nu nog steeds met het eerstluidend doel.

Er staat in de Dorpsstraat een stukje historie,
Van oudsher de kern en de “clou” en de glorie.
Al zijn we gedekt door een zuil of een zerk.
Dan doen ze daarbinnen nog vrolijk hun werk.

Gedicht van A.W. van Kluijve geschreven omstreeks 1955. De heer Van Kluyve was de schrijver van vele gedichten die gedurende een reeks van jaren gepubliceerd werden in het Nieuwsblad voor Castricum. Hij werd geboren op 8 febr. 1896 en overleed op 19 december 1983.

8 oktober 2020

De historie van De Rustende Jager (Jaarboek 07 1984 pg 3-10)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 7, pagina 3

De historie van De Rustende Jager

Links herberg De Rustende Jager.
Castricum rond 1740. Links herberg De Rustende Jager waar de distributie van de post plaats vond. In de doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd. Pentekening van Sijf Portegies naar een gravure van Hendrik Spilman. Toegevoegd.

In dit jaarboekje wordt voor de eerste keer een onderwerp zowel uit archeologisch als uit historisch oogpunt bekeken. Het onderwerp betreft het hotel, café De Rustende Jager, dat in 1976 is gesloopt en waarna archeologische opgravingen zijn verricht. Over deze opgravingen zie het artikel “Van nederzetting tot bankgebouw” elders in dit jaarboekje. Ook zijn herinneringen van Castricummers aan De Rustende Jager in een artikel vastgelegd.

Dit artikel gaat in op de historie van het pand van De Rustende Jager en op de geschiedenis van de herberg van Castricum, zoals ze in oude akten is te vinden. De herberg, vroeger ook bierstal geheten, komen we al tegen in het jaar 1687. Nog veel ouder in de Castricumse geschiedenis en samenhangend met de bierstal is het recht van de biertol.

De biertol van Castricum

De biertol was een heffing (accijns) op het bier, die geïncasseerd mocht worden door degene die dit recht had verworven. Bij de oudste vermelding blijkt het recht van de biertol reeds toe te behoren aan de machtige heren van Haarlem. Uit dit geslacht kennen we Simon van Haarlem als de oudst bekende ambachtsheer van Castricum en als bouwheer van kasteel Kronenburg. De bezittingen van Simon van Haarlem gaan over op zijn neef Jan van Bergen. Na diens overlijden komen we voor het eerst de vermelding tegen over de biertol van Castricum en wel op 26 februari 1325 als lijftocht (levensonderhoud) van Femense, vrouw van Simon van Zaanden, die het verkregen heeft uit de nalatenschap van Jan van Bergen. Vervolgens blijft het recht een aantal generaties in het bezit van het geslacht van Zaanden tot op 9 november 1470 dit recht is verkocht aan Jan van Assendelft, onder andere ambachtsheer van Castricum. De waarde van dit recht was in het jaar 1472 nog 2 pond en 10 schelling per jaar.

De rechten van de biertol lopen vervolgens parallel aan de ambachtsheerlijke rechten. Zo wordt in 1664 door Cornelis Geelvinck zowel het recht van de biertol als de heerlijke rechten van Castricum gekocht van Anna van Renesse voor respectievelijk 120 en 33.000 gulden. De biertol gaat ook in dit geslacht over van vader op zoon tot en met Joan Geelvinck, de laatste mannelijke nakomeling, die in 1802 overleed. Bij elke overgang wordt de nieuwe eigenaar door de Graaf of de Staten van Holland beleend met de biertol. Op 20 april 1798 wordt de belening door het leenhof van Holland beëindigd en verandert de biertol in een zogeheten vrij en allodiaal (red: niet leenplichtig) goed.
Op 1 februari 1803 erft Albertus Cornelis Schuyt, die was gehuwd met de dochter van Joan Geelvinck, de biertol.

In de eerste helft van de vorige eeuw komt er een einde aan de ambachtsheerlijke rechten (zie ook het 3e jaarboekje “de ambachtsheren van Bakkum“); het recht van de biertol is eenzelfde lot beschoren. De inkomsten, die met de biertol samenhingen, moeten beslist niet gering zijn geweest. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat er in de late middeleeuwen zeer veel bier werd gedronken. Het bier was de volksdrank bij uitstek: water was te ongezond om te drinken en de wijn was te duur. In de periode tussen 1300 en 1650 bedraagt het bierverbruik 250 tot 400 liter per hoofd per jaar (tegenwoordig – in 1984 – 80 liter). Het is daarom ook duidelijk dat de belasting op het bier met name voor de steden een zeer belangrijke bron van inkomsten was. Voor de stad Amsterdam zijn er jaren geweest, dat dit 55 procent bedroeg van de totale inkomsten van de stad. Ook van Castricum vinden we een opgave over de bieromzet en wel dat ene Anna Gerrits, waardin alhier over het jaar 1667 voor 38,25 ton aan bier heeft getapt.

Links de herberg met doorrijstal.
Afb. 1 Links de herberg met doorrijstal. Afbeelding gemaakt door A. Zeeman omstreeks 1730.

De bierstal van Castricum

Zoals ook in zoveel andere dorpen het geval was, vinden we in Castricum de herberg, vroeger bierstal geheten, nabij de kerk. De herberg staat juist tegenover de oude Pancratiuskerk, de enige kerk die Castricum gedurende vele eeuwen bezat. De mensen moeten vaak lange tochten maken, veelal te voet om de kerk te bereiken. Na de kerkdienst komen zij in de herberg nog wat samen om met elkaar te praten, de dorst te lessen en eventueel nog wat te eten, voordat de lange terugtocht wordt aanvaard.

De eerste eigenaren van de Castricumse bierstal waren Haarlemse bierbrouwerijen. Hoe ver dit teruggaat is niet na te gaan, wel weten we dat Haarlem in de middeleeuwen naast Gouda tot verreweg de belangrijkste brouwerssteden gerekend mocht worden en tientallen brouwerijen binnen haar stadsmuren telde. In 1687 wordt in aanwezigheid van de Castricumse schout Jan Duijm de bierstal verkocht door Jacobus Schouten, brouwer in de Haarlemse brouwerij “de oliphant” aan de gebroeders Hendrik en Adriaan Stoep, die eerder brouwer van dezelfde brouwerij waren. Het bezit wordt weer direct doorverkocht aan Wouter van der Graaf, brouwer in de Haarlemse brouwerij “de Passer”. De erven van Wouter van der Graaf verkopen in 1725 de bierstal aan Huibertus van Spijck, die in ditzelfde jaar eigenaar was geworden van de brouwerij „de Passer en Valck” (het pand bestaat nog en is gelegen aan de westzijde van de Bakenessergracht te Haarlem (noot 4).


Jaarboek 7, pagina 4

Huibertus krijgt met financiële moeilijkheden te kampen en verkoopt de bierstal voor 300 gulden op 5 november 1743 aan Cornelis van der Cocq uit Leiden en aan Maria van der Mey uit Zandvoort, ieder voor de helft. De nieuwe kopers verkopen de bierstal op dezelfde datum en voor hetzelfde bedrag voor de helft aan Abraham de Pape, oud schepen van de stad Haarlem en de andere helft weer aan Huibertus van Spijck, de oorspronkelijke verkoper Onduidelijk zijn de achtergronden van deze omslachtige verkooptransactie. Op 5 augustus 1746 koopt Huibertus van Spijck het deel van Abraham de Pape, zodat hij weer alleen eigenaar wordt van de bierstal, een situatie zoals ze ook had bestaan voor 1743.
Op 2 november 1753 verkoopt Huibertus van Spijck, dan nog steeds brouwer van de brouwerij “de Passer en de Valk” te Haarlem aan Mr. Nicolaas Geelvinck, ambachtsheer van Castricum en Bakkum voor 250 gulden het recht van een vrije bierstal te Castricum. Een voorwaarde bij de verkoop was het betrekken van het bier van de brouwerij van de verkoper, zolang deze nog leefde.

Logement De Rustende Jager.
Afb. 2 Logement De Rustende Jager, zoals het bord boven de luifel laat zien in het jaar 1900.

Van herberg tot Rustende Jager

Met deze verkoop treedt een nieuwe periode in, waarin de herberg eigendom is van de gemeentelijke gezagsdragers en waarin niet meer gesproken wordt over de bierstal maar over de herberg.
Bij de hiervoor genoemde eigendomsovergangen wordt de ene keer gesproken over de verkoop van de bierstal en een andere keer van het recht van de bierstal. In het eerste geval moeten we denken aan de verkoop van de bierstal of herberg, in het laatste geval aan het verkooprecht van bier. Uit de stukken is geen duidelijkheid te verkrijgen of het telkens de verkoop van dit recht betreft. Omdat op 8 mei 1787 Mr Joan Geelvinck na het overlijden van zijn vader Nicolaas Geelvinck als ambachtsheer van Castricum en Bakkum de herberg verkoopt is het aannemelijk dat niet alleen het recht maar ook de bierstal in 1753 in het bezit van zijn vader was gekomen.
De nieuwe eigenaar van de herberg wordt in 1787 Mr Joachim Nuhout van der Veen, schout van Castricum (noot 5). Bij de verkoop wordt het perceel als volgt omschreven: “een huis, erve en tuin met een kolfbaan en een stukje lands agter gemelde tuin gelegen, nog de vangschuur daarbij, zijnde het voornoemde huis een herberg staande en gelegen alhier in de Kerkbuurt.”
De gehele verkoop omvat behalve de herberg ook nog enkele percelen land naast en ten noorden van de herberg gelegen en een perceel land aan de Kramersweg voor de totale verkoopsom van 3.600 gulden. Met de vangschuur wordt een doorrijstal bedoeld, waar de paarden gevoederd worden.

Acht jaar hierna in 1795 woedt er in het dorpscentrum een grote brand, waarbij 5 woonhuizen, een stal en een schuur in de as zijn gelegd. Ook de herberg geraakt hierbij in brand, maar deze kan geblust worden.
In 1813 komen we voor het eerst de naam van de herberg “De Rustende Jager” tegen. We mogen aannemen dat deze naam door de schout Nuhout van der Veen is toegekend.
Uiteraard verhuurt de schout de herberg; in de periode 1809 – 1814 komen we als zodanig Pieter Jansz. Mos tegen, die in verschillende bronnen tapper, logementhouder en kastelein wordt genoemd. Bij zijn overlijden in 1814 laat hij aan zijn vrouw Johanna Margaretha Telvoren de inboedel van De Rustende Jager na.

Aan de hand van een zeer uitvoerig beschreven inventaris van deze inboedel (noot 6), krijgen we een beeld van het interieur van de herberg.

De herberg is als volgt ingedeeld:

  • Het voorhuis met een tafel, drie banken en een kastje aan de wand met bierglazen, diverse kelken, tinnen bierkannen en drankflessen met diverse soorten drank.
  • De danskamer met aan de wand 12 schilderijen, een spiegel en een theeblad; deze ruimte heeft verder 2 vaste bedsteden, een vaste kast met glazen, kelken en serviezen; er staan 8 stoelen, een grote ronde tafel en 3 kleine vierkante tafels.
  • De gelagkamer met aan de wand eveneens 12 schilderijen, 7 verlakte schenkblaadjes, een vast rek met 12 Delftsblauwe borden en een Friese hangklok; verder staan er 11 stoelen en een vierkante tafel.
  • De schepenkamer met aan de wand 5 verlakte theeblaadjes, 12 schilderijen en een spiegel; verder is er in dit vertrek een bedstede, een vaste glazenkast, een vaste kast voor een vuurhaardje en 8 witte stoven, 12 stoelen en 3 tafels (in de
    schepenkamer werd door schout en schepenen vergaderd).
  • De keuken met diverse keukenartikelen, een vaste kast, een bedstede, een tafel en 2 stoelen.
  • De gang met een vaste kast en een wandrek.
  • De kelder met rode en witte wijn, diverse ketels en braadpannen en 2 tafels.
  • De kelderkamer met aan de wand 10 schilderijen; verder een glazen kast, een bedstede, een latafel (red: bergmeubel), een kabinet en 8 stoelen.

De herberg heeft verder een paardenstal, een koestal met hooizolder en een wagenhuis met een oude boerenwagen en een kar. Bij de kolfbaan vinden we verder nog een tafel, 16 kolven en 8 ballen.

Bartholomeus Rommel, kastelein en eigenaar

Johanna Margaretha Telvoren bezit naast deze inboedel ook in Castricum nog enkele stukken weiland en in Alkmaar nog een huis. Zij hertrouwde in 1815 met Bartholomeus Nicolaas Rommel, geboren in Amsterdam en voorvader van de bij velen nog bekende kapitein Rommel. Bartholomeus wordt kastelein- logementhouder van De Rustende Jager. Het logement legt hem geen windeieren, want in de loop der jaren koopt hij vele stukken land en huizen in Castricum. In 1832 heeft hij in Castricum inmiddels 26 hectare land en 5 huizen, waaronder huize Kerkzigt – een groot en langgerekt pand, dat in deze eeuw nog als Rooms-Katholiek Patronaatsgebouw in gebruik is geweest en stond op de plaats van de bioscoop en naastliggende panden.
Bij de volkstelling van 1830 woont Bartholomeus Rommel, met zijn vrouw, enig zoon, een stalknecht en 2 dienstboden in De Rustende Jager. Hij gaat in het voorjaar van 1833 op huize Kerkzigt wonen, hij wordt dan landeigenaar genoemd en heeft geen bemoeienis meer met De Rustende Jager; de herberg wordt vanaf mei 1833 door de familie Nuhout van der Veen voor 300 gulden per jaar verhuurd aan Frederik Jan Herman Schneiders.


Jaarboek 7, pagina 5

De Rustende Jager en bijbehorende percelen in 1833.
De Rustende Jager en bijbehorende percelen in 1833.

Op 25 juli 1833 verkopen de erfgenamen van Mr. Joachim Nuhout van der Veen aan Bartholomeus Rommel (noot 7) De Rustende Jager en het bijbehorende land, dat zich uitstrekte tot aan het verlengde van de korte Cieweg. Bij deze verkoop hoort ook een stal en erf aan de overkant van de herberg. De situering van de herberg met bijbehorende landerijen is aangegeven in de schets. In de akte van 1833 wordt het als volgt omschreven:

Kadasternummer:

  1. B 368: een huis zijnde ingericht tot eene herberg, erf en stal, het erf groot 7 are
  2. B 369: een tuin groot 15,10 are
  3. B 370: een stukje bouwland groot 6,40 are
  4. B 371: een stukje weiland groot 21,60 are
  5. B 364: een tuin groot 5,70 are
  6. B 393: een tuin groot 2,80 are
  7. B 394: een stal en erf groot 3,20 are

Het geheel wordt verkocht voor 3.800 gulden. Na Schneiders, die het pand voor 3 jaar heeft gehuurd, wordt Johannes Frederik Rommel logementhouder en kastelein. Na het overlijden van zijn vader in 1846 erft hij als enig zoon het bezit van De Rustende Jager.
Johannes is naast logementhouder ook brievendistributeur. De herberg speelt een belangrijke rol in de postverzorging. De postkoets loopt van Haarlem naar Alkmaar; bij de herberg worden de paarden verzorgd in de doorrijstal en worden de brieven afgegeven, die door Rommel verder worden bezorgd. In 1847 wordt hij daarom ook houder van het distributiekantoor en brievengaarder genoemd. Johannes is ook op andere terreinen actief; hij heeft ook een verhuur van paarden en rijtuigen.

Van zijn vader heeft Johannes Frederik Rommel een aantal huizen en zeer veel land in Castricum en in de omliggende gemeenten geërfd. Vanaf circa 1850 verhuurt hij De Rustende Jager en komen we hem tegen als landeigenaar, veehouder en landbouwer. Huurder is Pieter de Weijer, die met zijn 4 kinderen, een stalknecht, een dienstbode en een boerenknecht in De Rustende Jager gaat wonen.
Na zijn overlijden in 1859 wordt zijn zoon Jan de Weijer de logementhouder, die de herberg tot de zomer 1872 zal huren. Inmiddels is de herberg in andere handen overgegaan. Op 30 november 1871 verkoopt Johannes Frederik Rommel De Rustende Jager met een gedeelte van de bijbehorende percelen land voor 6.340 gulden aan Arie Noë, wonende te Heiloo en zonder beroep.8)

Openbare verkoop
Openbare verkoop

Bij de verkoping zijn begrepen de stal en erf aan de overzijde van de Dorpsstraat (B 394), de herberg en doorrijstal (B 368), de tuin (B 369) en het stukje bouwland langs de weg, die nu Torenstraat wordt genoemd (B 370). De laatste 3 percelen worden samengevoegd tot de percelen B 1240 en B 1241 (zie schets). Op de scheiding van deze twee percelen liep een greppel en stond een pedestal met vaas, die bij de verkoping door Arie Noë voor 20 gulden moest worden overgenomen. Een andere voorwaarde bij de verkoop was dat de bewoners van twee naastliggende huizen te allen tijde gratis water uit de pomp in de inrijstal mochten halen.

Het grondgebied van de Rustende Jager in 1872.
Het grondgebied van de Rustende Jager in 1872.

In mei 1872 wordt Jan Koning Kars de kastelein van De Rustende Jager; hij is gehuwd met Jannetje Noë, dochter van Arie Noë, de eigenaar. Jan Koning Kars richt in 1882 de sociëteit “Ons Genoegen” op, het is een samenkomst op elke dinsdagavond van een aantal notabele Castricummers.
In december 1885 overlijdt Arie Noë. Op 9 februari 1886 wordt De Rustende Jager in het openbaar verkocht. Een openbare verkoping van “de Rus” zelf is een bijzonderheid; dit is nog niet eerder gebeurd. Terwijl alle openbare verkopingen van huizen en land in Castricum sinds mensenheugenis in de Rus werden gehouden. Daarnaast genoot zij in de wijde omgeving bekendheid om de jaarlijkse houtveilingen, de veilingen van staand grasgewas, de openbare verpachting van land, enzovoorts.

Advertentie van het hotel, pension en restaurant de Rustende Jager.
Advertentie van het hotel, pension en restaurant de Rustende Jager, Dorpsstraat 62 in castricum, rond 1923. Toegevoegd.

De verkoop omvat nu de herberg met doorrijstal (perceel 1241) groot 16,20 are en aan de overzijde van de Dorpsstraat de paardenstal met wagenhuis en erf (perceel 1242, eerder B 394). Het geheel wordt gekocht voor 3.310 gulden door Jan Koopman ( noot 9). Deze Jan Koopman was reeds in 1880 als wagenmaker in Castricum komen wonen. Vanaf 1886 is hij herbergier van De Rustende Jager, maar blijft daarnaast zijn oude beroep van wagenmaker uitoefenen.


Jaarboek 7, pagina 6

In de periode van 1830 tot 1890 hebben er geen ingrijpende veranderingen plaats gevonden aan de herberg en de doorrijstal. Doordat eerst vanaf 1830 het kadaster alle veranderingen aan perceelindeling en bebouwd oppervlak registreert, hebben we van voor 1830 geen informatie. In 1892 wordt de doorrijstal aan de kant van de Torenstraat iets uitgebouwd, waardoor er een stukje van de weg bij wordt getrokken en het gehele perceel op een grootte komt van 16,30 are (wordt perceelnummer 1716).
In 1899 overlijdt Jan Koopman; zijn vrouw Helena Mak zet het bedrijf voort. We komen haar tegen als pension-, koffiehuis-, café en hotel-, en biljarthoudster en herbergierster. Op 10 april 1900 krijgt zij vergunning tot verkoop van sterke drank in het klein.

'De Rus' een paar jaar later, de versiering aan de luifel is inmiddels veranderd, rechts een kijkje in de doorrijstal
Afb. 3 ‘De Rus’ een paar jaar later, de versiering aan de luifel is inmiddels veranderd, rechts een kijkje in de doorrijstal. Het plaatje geeft een goede indruk van het straatbeeld in die tijd.

Een nieuwe Rustende Jager

Op 30 juli 1901 wordt de Rustende Jager voor 10.000 gulden gekocht door haar zoon Johannes Bartholomeus Koopman (noot 10). Deze in het dagelijks spraakgebruik ook genoemde Jan Koopman heeft grootse plannen. In de periode 1910 – 1911 wordt De Rustende Jager volledig nieuw gebouwd en krijgt het de ons nog zo bekende trapgevel. Aan het complex wordt een toneelzaal toegevoegd, waardoor het bebouwde grondoppervlak van het terrein komt van 2,34 are op 4,84 are.
Deze periode is overigens voor Castricum van veel betekenis geweest. Er wordt een nieuw raadhuis in 1911 gebouwd (de huidige muziekschool) en in ditzelfde jaar ook de R.K. Pancratiuskerk met pastorie en zusterhuis. Het centrum van Castricum kreeg in een zeer kort tijdsbestek een volledig nieuw aanzien.

De "oude" Rustende Jager in dezelfde periode van zeer dichtbij. Voor het pand de koets met de familie Rommel.
Afb. 4 De “oude” Rustende Jager in dezelfde periode van zeer dichtbij. Voor het pand de koets met de familie Rommel.
Het jaar 1906. Het logement is inmiddels bondshotel, café, restaurant gaan heten.
Afb. 5 Het jaar 1906. Het logement is inmiddels bondshotel, café, restaurant gaan heten. Op de gevel is de tekst station stoomtram verschenen.

Dit terwijl voordien in een reeks van tientallen jaren er nauwelijks van veranderingen sprake was. Wat of wie de oorzaak of inspirator was van deze vernieuwingsgolf, is mij niet bekend. In deze periode komen ook andere initiatieven van de grond. Samen met pastoor Engeringh, Piet Kuijs en H. Hemmer richt Jan Koopman in 1914 de muziekvereniging “Eendracht maakt Macht” op. De vereniging speelt vaak in de muziektent, die is geplaatst achter de Rustende Jager.
In 1920 gaat het café en hotel in andere handen over. Op 14 april van dat jaar verkoopt Jan Koopman de Rustende Jager met de doorrijstal, schuur en tuin (perceelnummer 1716) voor 37.000 gulden aan Frederik Jacobus Kluft (noot11), een hotelhouder uit Bergen, die het perceel voor hetzelfde bedrag en op 15 juli van datzelfde jaar verkoopt aan de gebroeders Hendrikus en Wilhelmus Bischot (noot 12), respectievelijk caféhouder te Castricum en kleermaker te Amsterdam. Ook zij zijn niet lang eigenaar. Ruim 8 maanden later op 31 maart 1921 verkopen zij het geheel eveneens voor 37.000 gulden aan Jan Blauw (noot 13) eerder hotelhouder te Amsterdam.

Het hotel, café, restaurant en bondshotel zeer kort na de nieuwbouw.
Afb. 6 Het hotel, café, restaurant en bondshotel zeer kort na de nieuwbouw.

Jan Blauw gaat failliet. Het terrein van de Rustende Jager wordt opgesplitst in een aantal kleinere percelen:

  • nummer 3175 het hotel en doorrijstal groot 9,55 are
  • nummer 3176 het erf groot 4,80 are
  • nummer 3177 de stal en het erf groot 1,95 are

In een openbare verkoping op 15 december 1925 worden de drie percelen gekocht door achtereenvolgens Willem Borst, caféhouder, Bernardus Anthonius Res, gemeenteontvanger en Jacobus de Nijs, metselaar, allen wonende te Castricum.


Jaarboek 7, pagina 7

Voor de Rustende Jager wordt door Willem Borst 16.500 gulden betaald (noot 14). Met deze verkoping zien we opnieuw een verkleining van het grondgebied, wat direkt hoort bij de Rustende Jager. Het oorspronkelijk grondgebied strekte zich uit tot het verlengde van de Korte Cieweg en was 55,8 are groot. Bij de opeenvolgende verkopingen wordt het grondgebied steeds verder ingekrompen. Zo wordt in 1871 nummer B 364 en B 371 niet meeverkocht, waardoor de grootte kwam op 28,5 are; in 1886 wordt nummer 1240 afgesplitst en blijft 16,3 are over en bij deze verkoop in 1925 resteert tenslotte nog 9,55 are.

In hetzelfde jaar 1911 ziet de omgeving van De Rustende Jager er totaal anders uit als tegenwoordig. Uitgestrekte tuinderijen tussen Dorpsstraat en Bakkum. Tussen de toneelzaal en de doorrijstal zien we een speeltuintje.
Afb. 7 In hetzelfde jaar 1911 ziet de omgeving van De Rustende Jager er totaal anders uit als tegenwoordig. Uitgestrekte tuinderijen tussen Dorpsstraat en Bakkum. Tussen de toneelzaal en de doorrijstal zien we een speeltuintje.

Een half jaar later op 7 mei 1926 verkoopt Willem Borst de Rustende Jager voor 26.750 gulden aan Pieter van Egmond, dat moment magazijnmeester en wonende in Castricum (noot 15). De vergunning tot verkoop van sterke drank komt op naam van zijn vrouw Pietertje Pronk. Door Pieter van Egmond worden weer enige bouwactiviteiten ontplooid. Aan de achtergevel van het toneel aan de buitenkant wordt in 1926 een houten hok geplaatst om voor toneeluitvoeringen de nodige rekwisieten (red: toneelvoorwerpen) op te kunnen bergen. In het voorjaar van 1928 laat hij de kozijnen in de koffiekamer veranderen; de kleine ruitjes in de bovenramen verdwijnen en in het midden van elk kozijn komen grote vierkante ramen. De ingang naar de koffiekamer is aan de Dorpsstraat. Pieter van Egmond heeft niet lang plezier van zijn vernieuwingen, want op 28 juni 1928 verkoopt hij de Rustende Jager inclusief de inventaris voor 47.500 gulden aan Libert Eggers (noot 16).

De percelen aan de Dorpsstraat
De percelen aan de Dorpsstraat

Libert Eggers was in Halfweg dames- en herenkapper, daarbij verkocht hij rookwaren en staatsloten. De staatsloten verkocht hij soms wel helemaal, soms slechts gedeeltelijk, waarop hij het restant dan maar voor zich zelf hield, tot eind juni 1928 op zo’n lot een prijs viel van 50.000 gulden. Hij ging gelijk naar Amsterdam om zijn prijs op te halen en kwam terug met de boodschap aan zijn vrouw dat hij in Castricum een hotel had gekocht en geen “kop” meer knipte (noot 17). Met veel enthousiasme runde Libert de Rustende Jager.

Van de eerste veranderingen aan De Rustende Jager door Libert Eggers merken we iets in 1936; dan worden aan de westzijde van de toneelzaal een urinoirgebouwtje bijgebouwd. In datzelfde jaar wordt het grondgebied van “de Rus” verkleind met 11 vierkante meter tengevolge van een verbreding van de Dorpsstraat. Dit grondgebied wordt in 1939 opgesplitst in 2 percelen; het café, hotel groot 7,32 are en de doorrijstal groot 2,12 are.

Hier zien we de muziektent, waar Jan Koopman met de muziekvereniging 'Eendracht maakt Macht' speelde.
Afb. 8 Hier zien we de muziektent, waar Jan Koopman met de muziekvereniging ‘Eendracht maakt Macht’ speelde.

De doorrijstal

De doorrijstal hoort in 1939 nog steeds bij De Rustende Jager; de er tegenaan gebouwde rijtuigstal was, zoals hiervoor aangegeven, in 1925 in andere handen overgegaan. De doorrijstal is als zodanig niet meer in gebruik. Na de oorlog wordt de stal in drie gedeelten verhuurd; aan de westzijde staat de brandweerauto, het middengedeelte wordt verhuurd aan Pieter Eikel voor opslag van fietsen en de oostkant wordt in 1948 ingericht tot IJssalon.
De rijtuigstal wordt in 1926 door Jacobus de Nijs verkocht aan Matthijs Olgers voor 3000 gulden (noot 18). Olgers heeft een expeditiebedrijf, heeft enkele bussen en exploiteert het strandpaviljoen Armeria. Hij laat de rijtuigstal inrichten tot garage met winkelaanhorigheden en verkoopt het geheel in 1934 voor 3.500 gulden aan de één jaar eerder opgerichte N.V. met de welklinkende naam “Maatschappij tot exploitatie van autobusdiensten en toeringcarbedrijf “de Zeemeeuw” gevestigd te Wormer met Jacobus Fontijn als directeur/eigenaar (noot 19). Onder de naam De Zeemeeuw” heeft Fontijn tot aan de tweede wereldoorlog het strandvervoer verzorgd. Eind 1955 koopt Fontijn de doorrijstal erbij met het plan om op het gehele perceel een garage met servicestation te bouwen. De doorrijstal was op dat moment voor de helft bezit van Eggers en de andere helft had Eggers reeds in 1938 voor 1.500 gulden verkocht aan de Amstelbrouwerij (noot 20).

De doorrijstal bij de Rustende Jager, Dorpsstraat 62a in Castricum, rond 1930.
De doorrijstal bij de Rustende Jager, Dorpsstraat 62a in Castricum, rond 1930. Collectie Stuifbegren. Toegevoegd.

Voor een garagebedrijf wordt op de hoek van de Torenstraat – Dorpsstraat om verkeerstechnische redenen geen toestemming verkregen, waardoor Fontijn het gehele pand in 1956 verkoopt aan de heer A. Tervoort samen met de Benzine en Petroleum Handel Mij N.V. te Amsterdam (B.R).


Jaarboek 7, pagina 8

De doorrijstal en de ernaast liggende garage in 1942. Links 'de Rus.
Afb. 9 De doorrijstal en de ernaast liggende garage in 1942. Links ‘de Rus.

De doorrijstal en aangrenzende garage worden inmiddels zeer bouwvallig. In januari 1958 schrijft de gemeente aan de eigenaren dat het dak gevaar oplevert; door gaten in het dak kan de wind onder de pannen komen. In 1958 wordt de doorrijstal en garage gesloopt en op deze plaats wordt een benzinestation, showroom en woning gebouwd, welke vele jaren door de familie Hoekstra wordt geëxploiteerd. Aanvankelijk deed de heer Hoekstra dit vele jaren namens de B.P. waarbij vanaf 1961 dit verkooppunt door de B.P. tevens was bestemd als trainingscentrum voor het geven van cursussen aan pompbedienden.
Sinds 6 februari 1978 had Hoekstra het bedrijf in eigen beheer als „Autoshop Hoekstra”, totdat ook dit nog relatief nieuwe pand moet wijken voor een nieuw bankgebouw van de Algemene Bank Nederland (ABN).

De Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) aangetreden in 1945 voor de Rustende Jager en de doorrijstal.
De Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) aangetreden in 1945 voor de Rustende Jager en de doorrijstal. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

De Rus tijdens en na de tweede wereldoorlog

In 1939 wordt De Rustende Jager tijdens de voor-mobilisatie gevorderd voor inkwartiering van het Nederlandse leger. Op de kamers op de eerste verdieping werd het kader en in de danszaal werden de manschappen gelegerd. Na het uitbreken van de oorlog werden hun plaatsen ingenomen door de Duitsers.

Na de oorlog moet de zaak geheel worden opgebouwd. Alles is in verval geraakt. Op 22 sept. 1950 overlijdt Libert Eggers senior; zijn vrouw Johanna Cornelia Huyskens op dat moment reeds 70 jaar neemt samen met haar zoon Libert junior de zaak over. Libert junior was daarvoor etaleur. Twee jaar later trekt de weduwe Eggers zich terug en wordt de zaak gerund door zoon Libert met zijn vrouw Annie en met hulp van zus Kuijs. Al spoedig wordt besloten tot een nieuwe dansvloer, later gevolgd door nieuwe toiletten en badkamer Andere verbeteringen volgen. In 1959 wordt aan de oostzijde van de toneelzaal een stenen aanbouw gebouwd, welke als ingang en gardarobe dienst gaat doen.

De toneelzaal was overigens 6,4 meter breed en 16 meter lang. In 1961 vinden nieuwe veranderingen plaats; van de zaal worden de raamkozijnen aangepast, de dubbele kozijnen worden ingekort en door grote ramen vervangen. Libert Eggers junior besluit het rustiger aan te gaan doen en verhuurt ‘De Rus’ vanaf 28 februari 1964 aan de Amstelbrouwerij, die het vervolgens onder verhuurt aan Jan Endstra. De heer Endstra besluit al spoedig tot een aanpassing van het café. In 1965 wordt van het oorspronkelijke café een gedeelte voor een slijterij afgescheiden met een eigen ingang aan de Dorpsstraat; de café ingang wordt verplaatst naar de oostzijde. Nadat Endstra in april 1969 eigenaar is geworden van De Rustende Jager, krijgen in de er aan volgende jaren diverse zaken een opknapbeurt, zoals de hotelkamers, toiletten, keuken en dergelijke.

Afbraak van De Rustende Jager, oktober 1976.
Afbraak van De Rustende Jager, oktober 1976. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het einde van de Rustende Jager

Van deze verbouwing, die in 1973 plaats vindt, heeft Endstra nauwelijks kunnen profiteren, omdat hij ingaat op een bod van de plaatselijke Rabobank om ‘De Rus’ te verkopen. Door deze aankoop kan de bank zijn activiteiten uitbreiden. In de herfst van 1974 wordt De Rustende Jager definitief gesloten. Een periode van leegstand breekt aan, waarbij alleen het reisbureau van de bank er een tijdelijk onderkomen krijgt. Intussen worden door de bank diverse plannen opgesteld om het pand van De Rustende Jager te betrekken bij het bestaande naastliggende bankgebouw. De Rabobank heeft aan een uitbreiding van 1.200 vierkante meter voldoende en doet pogingen om een groot gedeelte van ‘De Rus’ te verhuren. Zo doet zij een aanbod aan de gemeente om in het gebouw enkele gemeentelijke diensten onder te brengen, hetgeen voor de gemeente om diverse redenen niet aantrekkelijk is.

Het hele jaar 1975 staat ‘De Rus’ leeg. De leegstand, kleine vernielingen en de verwaarlozing komen het gebouw niet ten goede. Op ongeloofwaardige argumenten van onveiligheid worden de luifels en de zo karakteristieke trapgevel verwijderd, hetgeen een aanzienlijke ontluistering van het pand betekent. Al spoedig blijkt dan ook dat de Rabobank het pand wil slopen om op die plaats een nieuw bankgebouw neer te zetten. Voornoemde ontluistering is vooral om de weerstand tegen het slopen bij de Castricumse bevolking te verminderen. Vele Castricummers zien met pijn in het hart hoe ‘De Rus’ gedoemd is te verdwijnen. De weerstand tegen sloop is algemeen. Op 14 januari 1976 wordt een actie gestart tot behoud van De Rustende Jager vanuit het jongerencentrum ‘de Bakkerij‘, waarbij het accent wordt gelegd op het behoud van de leefbaarheid van de dorpskern door handhaving van karakteristieke panden als ‘De Rus’. Een tentoonstelling over De Rustende Jager wordt ingericht.

Meer dan 2.000 handtekeningen worden ingezameld en bij de bank aangeboden, echter zonder dat er in de afbraakplannen wijzigingen komen. De bank acht het niet economisch verantwoord om het uiterlijk van het pand te handhaven en in te passen in een bankgebouw. Ook een oproep van de actievoerders aan de Castricummers om hun rekening bij de bank op te zeggen als laatste poging, brengt geen verandering. Tenslotte valt in de derde week van oktober 1976 de slopershamer en bezegelt hiermee een einde aan De Rustende Jager.

De Rustende Jager een middelpunt in de Castricumse dorpsgemeenschap.
Afb. 10 De Rustende Jager een middelpunt in de Castricumse dorpsgemeenschap.

Jaarboek 7, pagina 9

Het betekent het einde van een gebouw, een ontmoetingspunt van vele Castricummers, door vele eeuwen heen, waarbij het café en eerder de herberg als ontmoetingsplaats, als dansgelegenheid, als onderkomen van vele verenigingen en als plaats van de veilingen en openbare verkopingen van huizen en land in het leven van onze vroegere dorpsgenoten een grote rol heeft vervuld. De afbraak van De Rustende Jager betekent óók een verdere verminking van de Dorpsstraat, die toch al zoveel schoons prijs heeft moet geven.

S. P.A. Zuurbier

Afbeeldingen

Afb. 6, 7 en 8 uit de collectie van Ton de Groot.
Afb. 3, 9 en 10 uit de collectie van Henk Heideman.
De overige afbeeldingen uit de collectie van de Werkgroep Oud – Castricum.

Noten:

  1. Archief van de Heren van Haarlem – 1254 – 1321 door J.C.Kort; ‘s-Gravenhage, 1976.
  2. Archief van de families Geelvinck en Schuyt en de heerlijkheden Castricum en Bakkum – Streekarchief Alkmaar.
  3. Het bier en zijn brouwers; A.Hallema en in.J.A.Emmens, Amsterdam, 1968.
  4. Het voorgeslacht van de Alkmaarse de Lange’s, Ned. Leeuw, jaargang 94, oktober/november 1977.
  5. Collectie Aanwinsten nr 336 – Rijksarchief Haarlem.
  6. Notaris Jacob Nuhout van der Veen, d.d. 7 oktober. 1814, deel 1193 akte 139.
  7. Notaris Adrianus P. de Lange, d.d. 25 juli 1833, deel 1148 akte 178.
  8. Notaris Cornelis J.Prins te Beverwijk, d.d. 30 november 1871.
  9. Notaris Jacob van Leeuwen te Alkmaar, d.d. 9 februari 1886.
  10. Notaris Gerrit Daniël Boerlage te Velsen, d.d. 30 juli 1906.
  11. Idem, d.d. 14 april 1920.
  12. Idem,d.d. 15 juli 1920.
  13. Idem, d.d. 31 maart. 1921.
  14. Notaris Jacobus Petrus Stuijt te Castricum, d.d. 15 december 1925.
  15. Idem, d.d. 7 mei 1926.
  16. Idem, d.d. 28 juni 1928
  17. Aantekeningen van mevr Eggers.
  18. Notaris J.R Stuijt, d.d. 4 november 1926.
  19. Idem, d.d. 15 oktober 1934.
  20. Notaris H.A.A.M. van Cranenburgh, d.d. 22 december 1938.
De laatste dagen zijn geteld - oktober 1976.
Afb. 11 De laatste dagen zijn geteld – oktober 1976.

Jaarboek 7, pagina 10

De ‘Rus’

Wel “Rus” wat gaat er nu met jou
gebeuren oude jongen?
Wordt je hersteld en weer vernieuwd;
en zo roem bezongen?
Of gaat de sloper aan de gang?
Ik hoop het niet, maar ben wel bang.

Je was voorheen een prachtig pand,
dat node tot veel dingen.
Een rustpunt was je iedere dag,
voor vriend en vreemdelingen.
En velen denken met plezier;
nog aan zon menig potje bier

Het geestrijk vocht, door jou versterkt,
voorwaar het is niet te tellen.
Je broodjes en je maaltijden
je kon ze zo maar bestellen.
En alles ging met smaak naar binnen.
O “Rus” wat gaan ze nu beginnen?

Je zaal stond altijd kant en klaar
voor bruiloft en partijen.
En wie daar aanwezig was
kon zich best vermeien.
Dit alles is nu van de baan;
als nu je gevel maar blijft staan!

En dan hersteld zoals voorheen,
dat is de wens van velen.
Een vraag dus aan de Rabobank
wilt u het spel mee spelen.
De oude ‘Rus’ hij hoort voorwaar,
hier in ons dorp, ’t is zonneklaar

Gedicht van zuster B. Bots
Gepubliceerd in het Nieuwsblad
voor Castricum op 28 januari 1976
B.G.M.J. Bots werd geboren op 19 december 1901
en is overleden op 4 november 1978.