8 september 2020

Bakkum de Heerlijkheid en zijn Ambachtsheren (Jaarboek 03 1980 pg 3-18)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 3, pagina 3

De Heerlijkheid Bakkum en zijn Ambachtsheren

Wapen van Heeren van Backum, 1700
Wapen van Heeren van Backum, 1700 (toegevoegd).

1 Het oorspronkelijke dorp Bakkum

Het oorspronkelijke dorp Bakkum was gelegen ten noorden van de huidige Zeeweg en was al vroeg in de middeleeuwen verdeeld in twee kernen Zuid-Bakkum en Noord-Bakkum. Zuid-Bakkum vormde het eigenlijke dorp, hier stond in later tijd het raadhuisje. De bebouwing was gesitueerd rond de driehoek Bleumerweg, Achterlaan en Herenweg. Het gehucht Noord-Bakkum omvatte een tiental huizen in de omgeving van de huidige Hogeweg.


De ambachtsheerlijkheid Bakkum besloeg een totale oppervlakte van 353 ha; het bestuur bestond uit een schout en 5 schepenen.
Afgezien van de geografische ligging, vóór 1749 bestond er geen enkele binding van Bakkum met Castricum: Bakkum behoorde tot het baljuwschap (gebied waarin de baljuw de rechtspraak uitoefende) van de Egmonden en Castricum tot dat van Kennemerland. Bakkum was van oudsher op het noorden georiënteerd, haar ambachtsheer kwam gedurende vele generaties uit het machtige geslacht van Egmond en zetelde op het Slot aan de Hoef.


In 1749 echter kocht Nicolaas Geelvinck als ambachtsheer van Castricum ook de heerlijkheid Bakkum. Deze aankoop luidde een tijdperk in, waarin Bakkum steeds meer met Castricum werd verbonden (vanaf 1749 o.a. gemeenschappelijke schout) om tenslotte in 1812 tijdens de Franse overheersing bij Castricum gevoegd te worden en als zelfstandig dorp ophield te bestaan.

Dat deel van de gemeente wat nu in de volksmond ook Bakkum wordt genoemd en wat gelegen is ten zuiden van de Zeeweg en ten westen van de spoorlijn (rond de straten Poelven, Bakkummerstraat en Stetweg) heeft altijd tot Castricum behoord en is pas na de stichting van het ziekenhuis Duin en Bosch in 1905 bebouwd.

Dit voor de Castricummers buitengewest aan de andere kant van “het spoor” heette gemakshalve ook maar Bakkum.

Grondgebied Heerlijkheid Bakkum.

afb. 1 Grondgebied Heerlijkheid Bakkum.


Jaarboek 3, pagina 4

2 De rechten en plichten van de ambachtsheer

Het gezag berustte in de middeleeuwen bij de graaf van Holland, die als leenheer een groot deel van zijn graafschap in leen had uitgegeven. Zo had de graaf niet alleen burchten, maar ook landerijen of dorpen al of niet erfelijk in leen uitgegeven. Een plaats of dorp, waarvan de graaf geheel of ten dele afstand van het gezag had gedaan, werd een heerlijkheid genoemd.

Na de Spaanse overheersing ging het hoogste gezag berusten bij de Staten van Holland en West-Friesland. De “Staten” werden gekozen door de adel en de steden. Het in leen geven van heerlijkheden kwam nu bij de Staten te liggen; het leenstelsel werd voortgezet en de rechten en verplichtingen voor de ambachtsheren bleven gelden.

De verplichtingen van de ambachtsheer bestonden uit:
* het in goede staat houden van de ambachtsheerlijkheid
* het voldoen aan de heergewade (gift aan de leenheer (de Staten) in geld of goederen, telkens als het leengoed door vererving of anderszins in andere handen overging)
* het voldoen van de hofrechten (o.a. administratieve kosten bij het overgaan van het leengoed in andere handen).

Aan het in leen houden van de ambachtsheerlijkheid Bakkum waren de volgende rechten verbonden:
* De hoge en lage jurisdictie d.w.z. de berechting van civiele zaken en kleine misdrijven.
* Het recht van aanstellen van plaatselijke ambtenaren, als de baljuw, de schout en de bode. Vaak werden meerdere ambten door dezelfde persoon uitgeoefend. De benoemde ambtenaren moesten meestal aan de ambachtsheer een jaarlijkse retributie betalen.
* Het recht van visserij, van pluimgraafschap (toezicht op het gevogelte), en van vogelarij (het vangen van wild gevogelte of het houden van eendenkooien).
* Het recht van zee- of strandvonderij.

Voor de hoge rechtspraak viel Bakkum tot het begin van de 17e eeuw onder het baljuwschap van de Egmonden; in later tijd had het een eigen baljuw en was Bakkum een zogenoemde “vrije” heerlijkheid. Het dorp Castricum viel onder het baljuwschap van Kennemerland.

Het dagelijks bestuur van een ambachtsheerlijkheid bestond uit de schout, die fungeerde als de vertegenwoordiger van de ambachtsheer. De schout trad veelal op als een soort politieman en vonniste ook bij kleine vergrijpen namens de ambachtsheer.
De vertegenwoordigers van de bevolking in het dagelijks bestuur waren de schepenen (het beste te vergelijken met wat wij nu wethouders noemen). De schepenen werden gekozen uit de betere stand; stemgerechtigd waren ook alleen zij die over grond beschikten.
In Bakkum bestond het ‘gemeente’bestuur aanvankelijk uit schout en 3 schepenen. Het aantal schepenen werd met toestemming van de Staten van Holland op 9 maart 1629 uitgebreid tot 5.

3 De ambachtsheerlijkheid Bakkum – begin en einde

De eerste vermelding van Bakkum is te vinden in een schenkingsacte van graaf Dirk II aan de abdij omstreeks het jaar 980 van twee hoeven gelegen te Bakkum: “in Bacchem 2 mansi”.
De eerste keer voor zover bekend dat Bakkum als heerlijkheid in leen wordt uitgegeven is in het jaar 1431; er is dan reeds sprake van een zekere eenheid, banne, ambacht of dorp. Het in leen geven in genoemd jaar van de heerlijkheid Bakkum aan de Heer van Egmond sproot voort uit de steun die hij verleende aan de kabeljauwse partij tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten.
In de strijd tussen Jan van Beieren en Filips de Goede (van Bourgondië) tegen Jacoba van Beieren om het bezit van de graafschappen Holland en Zeeland was Jan van Egmond fel aanhanger van de partij van Jan van Beieren en Filips de Goede (kabeljauwen).
Zijn grote rijkdom stelde hem in staat om de strijd tegen Jacoba van Beieren gedeeltelijk te financiëren, waardoor hij het slot en de heerlijkheid Leerdam en Buren in onderpand kreeg. Hoogtepunt van de strijd, die vanaf 1418 werd gevoerd, speelde zich af tussen 1425 en 1428.
In 1425 komt Jan van Beieren waarschijnlijk door vergiftiging om het leven. Jacoba van Beieren en Filips de Goede sluiten in 1428 vrede bij de “Zoen van Delft”, waarbij Filips erkend werd als ruwaard van Holland en Zeeland.
In 1429 werd in een afrekening met Filips de Goede de schuld aan de Heer van Egmond bepaald op het aanzienlijke bedrag van 40.000 schilden.
Als vereffening van deze schuld werd in een verdrag van “Heere Jan van Egmond met den Hertog van Bourgonje over al het geene hy van de Graaflykheid van Holland te eisschen hadt” op 12 mei 1429 vastgesteld dat Heer Jan van Egmond o.a. de heerlijkheid Bakkum zal krijgen:
“Item, sall die Heere van Egmonde hebben die Herlichede van Backom, ende van Outkerspel mit all, dat der Graeflicheit up dese tyt dair aff toe behoirt”.

Nauwelijks twee jaar later op 29 februari 1431 werd Bakkum officieel in erfelijk leen gegeven door Jacoba van Beieren, gravin van Holland aan Jan, Heer van Egmond:
“ende daer toe noch de Heerlicheden, ende goeden van Bachem in hoge, ende in lage, en in den selve schyn, dat van de dorpe van Oudtkarspel hier vooren geroert staet, mette zee vonden, ende anders alles, dat onser Graeflichede voorsz. tot deser tyt aldaar toebehoort binnen der bepalinge, als ’t van oudts gelegen, en bepaelt is geweest, te weeten tusschen der Heerlicheyt van Egmont aen de Noortsyde die dorpen van Heylo, Oesdom, ende Limmen aen de Oostsyde, ende Castrechem aen de Zuytsyde, ende voorts streckende langens der zee Suytwaerts twintich roeden verre ’t einde der Heerlickheyt van Egmont, die de Heeren van Egmont, voorsz. ende syn ouders tot haer toe beseten, ende gebruyckt hebben gehadt”.

Gedurende bijna 200 jaar en tijdens het bewind van 9 verschillende ambachtsheren zou de heerlijkheid Bakkum in het machtige geslacht van de Heren van Egmond blijven. In 1613 werd de heerlijkheid Bakkum verkocht aan Johan van Oldenbarnevelt. Na diens onthoofding in 1619 kwam het achtereenvolgens aan de geslachten van der Mijle, Perné en Geelvinck.

In de periode dat Mr. Joan Geelvinck ambachtsheer van Bakkum was (1764 – 1802) brak de Franse revolutie uit. De heerlijkheden en heerlijke rechten werden in 1798 ten tijde van de Bataafse Republiek afgeschaft. Het wetsartikel luidde letterlijk:
“Alle eigenlijk gezegde heerlijke regten en titels, waardoor aan een bijzonder persoon of lichaam zou worden toegekend eenig gezag omtrent het bestuur van zaken in eenig stad, dorp of plaats, of de aanstelling van deze of gene ambtenaren binnen dezelve, worden, voor zooverre die niet reeds met de daad zijn afgeschaft, voor altijd vernietigd”.
Bakkum werd bij keizerlijk decreet van 21 okt. 1811 per 1 jan 1812 ondergebracht bij Castricum. Na de Franse overheersing werden in 1814 door de latere koning Willem I de heerlijke rechten gedeeltelijk hersteld. De schout (burgemeester) werd echter nu door de Koning benoemd, maar nog wel op een voordracht van de ambachtsheer. De Provinciale Staten benoemden de periodiek aftredende leden van de raad, alsmede de secretaris eveneens op voordracht van de ambachtsheer.


Jaarboek 3, pagina 5

Bij de grondwetsherziening van 1848 werden tenslotte de heerlijke rechten ten aanzien van de voordracht of aanstelling van personen in openbare ambten afgeschaft. De ingezeten van de gemeenten krijgen direkte invloed op de samenstelling van het gemeentebestuur.
Dit betekende ook voor Bakkum het einde van de uitoefening van de heerlijke rechten, alleen het recht om de titel Heer van Bakkum te voeren en om het wapen van Bakkum in het familiewapen op te nemen is nog voor de ambachtsheer blijven bestaan.

4 Het wapen van Bakkum

Het wapen van Bakkum is een schild waarop in zilver een klimmende blauwe eenhoorn op een groene grond staat afgebeeld. Dit wapen werd door koning Willem I bij kon. besluit van 26 jan. 1817 nr. 3 verleend aan Albertus Johannes Schuyt, de toenmalige ambachtsheer van Bakkum.

Het wapen van Bakkum.
afb. 2 Het wapen van Bakkum.

5 De ambachtsheren van Bakkum

In deze paragraaf worden de opeenvolgende ambachtsheren van Bakkum behandeld. In het bijzonder zal daarbij, voor zover bekend is, aan de orde komen datgene wat zij in relatie tot Bakkum betekenden, of zij door koop of vererving in het bezit waren gekomen van de heerlijkheid Bakkum, de maatschappelijke positie die zij bekleedden etc.
De eerste ambachtsheer van Bakkum was Jan van Egmond. Op 29 febr. 1431 werd de heerlijkheid Bakkum officieel aan Jan van Egmond in erfelijk leen gegeven. Zoals hiervoor reeds uitvoerig is beschreven was dit een vereffening van de schuld, die Filips de Goede had bij de Heer Jan van Egmond. Deze schuld was ontstaan door de steun die de Heer van Egmond leverde in de strijd tegen Jacoba van Beieren.

JAN VAN EGMOND
1e ambachtsheer van Bakkum 1431-1451

Jan van Egmond stamde uit het adellijke geslacht van Egmond, dat in de 2e helft van de 12e eeuw zijn oorsprong had in de advocaten van de abdij van Egmond. Het geslacht had zijn zetel op het slot “op den Hoef”. Jan van Egmond, geboren ca. 1385 was een zoon van Arent van Egmond en Jolanda, gravin van Leiningen. Hij werd veelal genoemd Jan met de Bellen, omdat hij in de strijd een met bellen versierde gordel droeg.
Na de dood van zijn vader in 1409 erfde hij diens bezittingen in Egmond en IJselstein en werd daardoor een van de machtigste edelen in het graafschap Holland. Hij trouwde in datzelfde jaar met Maria van Arkel, waardoor het geslacht Egmond werd verrijkt met vele Arkelse bezittingen. In 1423 kwam bovendien het hertogdom Gelre aan het geslacht Egmond, doordat de toenmalige hertog Reinoud IV van Gelre kinderloos stierf; hij was een neef van Maria van Arkel.
De Heer Jan van Egmond is overleden op 4 jan. 1451 en begraven in de kapel bij het Slot op den Hoef, nalatende de zoons:
* Arnold, hertog van Gelre
* Willem, heer van Egmond, Leerdam, Haastrecht, Schoonderwoerd,IJsselstein en Bakkum.

WILLEM VAN EGMOND
2e ambachtsheer van Bakkum 1451-1483

Willem van Egmond, geboren op 26 jan. 1412 was een zoon van Jan van Egmond en Maria van Arkel. Na het overlijden van zijn vader in 1451 erft hij na deling met zijn broer Arnold de heerlijkheden Egmond, Leerdam, Haastrecht, Schoonderwoerd en Bakkum. Van zijn oom Willem van Egmond erfde hij eveneens in 1451 de heerlijkheid IJsselstein.
Samen met zijn broer en een groot gevolg ging hij in 1450 naar het Heilige Land en werd op deze reis te Rome door paus Pius II plechtig ontvangen. Na de dood van zijn broer Arnold in 1473 werd hij door Karel de Stoute aangesteld tot stadhouder van het hertogdom Gelre.

Willem van Egmond trouwt op 22 jan. 1437 met Walburga van Meurs, vrouw van Baer en Lathum. Hij is overleden op 19 jan. 1483 te Grave en aldaar bij zijn broer, hertog Arnold van Gelre, begraven nalatende o.a. de zoons:
* Jan, 1e graaf van Egmond.
* Frederik, heer van IJsselstein, graaf van Buren en Leerdam.
* Willem, heer van Herpen en Boxmeer.
Het portret van Willem van Egmond komt voor op een glas in de St.Romboutskerk te Mechelen (zie afb. 3)

JAN VAN EGMOND
3e ambachtsheer van Bakkum 1483-1516

Jan van Egmond, geboren te Hattum op 3 april 1438, was een zoon van Willem van Egmond en Walburga van Meurs.
Hij was vurig kabeljauws gezind en daarom aanhanger van Maximiliaan van Oostenrijk, wiens kamerheer hij met zijn beide broers in 1477 geworden was. Hij leverde in het tijdvak 1479-1492 als hoofd der kabeljauwen veelvuldig strijd tegen de hoeken; vele wapenfeiten kwamen op zijn naam. In 1492 sloeg hij de opstand van het Kaas en Broodvolk in Noord Holland neer. Jan was van 1483 tot 1515 stadhouder in Holland; hij werd hierin opgevolgd door graaf Hendrik van Nassau. In 1486 werd hij door keizer Maximliaan tot graaf verheven.

Na het overlijden van zijn vader in 1483 werd hij Heer van Egmond, door koop in 1481 heer van Baer, Lathum en Purmerend, door koop in 1504 heer van Hoogwoud en


Jaarboek 3, pagina 6

Willem van Egmond 2e ambachtsheer van Bakkum.
afb. 3 Willem van Egmond 2e ambachtsheer van Bakkum.

Aartswoud. Zijn bijnaam was “Manke Jan” (zie afb. 4). Jan trouwt in mei 1484 op het Hof in Den Haag met Magdalena, gravin van Werdenberg en is overleden op 21 aug. 1516 op het Slot te Egmond en in de slotkapel begraven onder een koperen tombe, welke hij tijdens zijn leven had laten maken.
Hij liet o.a. de volgende kinderen na:
* Jan, 2e graaf van Egmond
* George, bisschop van Utrecht, heer van Hoogwoud en Aarswoud.
* Walburga, 1e vrouw van Willem van Nassau – vader van Willem van Oranje.

JAN VAN EGMOND
4e ambachtsheer van Bakkum 1516-1S28

Jan van Egmond, geboren in 1499 was een zoon van Jan, 1e; Graaf van Egmond en Magdalena, gravin van Werdenberg. Hij was de onafscheidelijke volgeling van Karel V, die hij op al diens reizen en krijgstochten als kamerheer vergezelde. In 1527 werd hij benoemd tot generaal der lichte ruiterij van het koninkrijk Napels en het hertogdom Milaan.

Jan trouwt in 1516 te Brussel met Francoise van Luxemburg, gravin van Gavre, vrouw van Fiennes, Armentières, Auxy en Zottegem in Vlaanderen en Hamaîde in Henegouwen. Na het overlijden van zijn vader in 1516 erft hij o.a. de heerlijkheden Baer, Lathum, Hoogwoud, Aartswoud en Purmerend. Jan wordt in Italië ziek en overlijdt op 29 jarige leeftijd in 1528 te Ferrara; zijn lijk wordt in de St.Marcuskerk te Milaan begraven en zijn hart naar de Egmondse abdij gevoerd. Hij liet o.a. de volgende kinderen na:
* Karel, 3e graaf van Egmond.
* Lamoraal, 4e graaf van Egmond.

KAREL VAN EGMOND
5e ambachtsheer van Bakkum 1528-1541

Karel van Egmond, geboren in ca. 1520 op het kasteel La Hamaîde in Henegouwen, was een zoon van Jan, 2e graaf van Egmond en van Francoise van Luxemburg.
Hij erfde na de dood van zijn vader in 1528 behalve de grafelijke waardigheid ook o.a. de heerlijkheden Bahr en Lathum (beide in de gem. Angerlo-Gelderland), Hoogwoud, Aartswoud en Purmerend in Holland en Fiennes, Zottegem, Dondes, Armentières en Auxy in Vlaanderen.
Hij volgde zijn vader op als kamerheer van keizer Karel V. Met zijn jongere broer Lamoraal vergezelde hij in 1541 de keizer op de tocht naar Afrika en stierf op de terugreis te Carthagena op 7 dec. 1541. Karel was niet gehuwd.

LAMORAAL VAN EGMOND
6e ambachtsheer van Bakkum 1541-1568

Lamoraal van Egmond, geboren op 18 nov. 1522 op het kasteel La Hamaîde in Henegouwen, was een zoon van Jan, 2e graaf van Egmond en van Francoise van Luxemburg. Lamoraal kreeg door de dood van zijn oudere broer Karel in 1541 naast de grafelijke waardigheid ook diens vele bezittingen

an van Egmond 3e ambachtsheer van Bakkum.
afb. 4 Jan van Egmond 3e ambachtsheer van Bakkum.

Jaarboek 3, pagina 7

en heerlijkheden in Holland, Vlaanderen en Henegouwen. Hij werd in 1553 door keizer Karel V verheven tot prins van Gavere. Hij volgde keizer Karel V op vele van zijn krijgstochten. Hij trouwde op 8 april 1544 tijdens de rijksdag te Spiers in het bijzijn van vele rijksvorsten met Sabina van Beieren, dochter van de paltsgraaf Johan, graaf van Spanheim.

Maximiliaan, de echtgenoot van Maria van Bourgondië, verhief in 1484 de Heer van Egmond (Jan) en zijn nakomelingen in de Rijksgravenstand. Tot meerdere glorie van het graafschap werd de Heer van Egmond eveneens beleend met de hoge heerlijkheden Purmerend, Neck, Purmerland en Ilpendam. Gedurende een lange periode is er een meningsverschil geweest tussen de heer van Egmond en de stadhouder van de lenen van Holland over de vraag of de genoemde heerlijkheden gezamenlijk één leen zijn of zovele afzonderlijke; deze vraag is van belang bij de betaling van heergewade en hofrechten. Bij gelegenheid van de belening van Lamoraal besliste keizer Karel V, dat de heerlijkheden Purmerend, Neck, Purmerland en Ilpendam met die der Egmonden en bovendien die van Bakkum, Warmenhuizen, Haringkarspel, Oudkarspel, Petten en Huisduinen één onversterfelijk leen, te verheergewaden met 3 ons fijn goud of 50 £ Vlaams van 40 groten ’t stuk en 6 schellingen. Bovendien stelt hij voor dit leen een speciaal en hoger tarief vast voor de hofrechten.
Dit wordt nu drievoudig betaald, een bewijs dat het meningsverschil reeds bij de belening van Lamoraals vader en oudste broer onbeslist bleef.

Lamoraal werd in 1546 opgenomen als ridder van het Gulden Vlies. Hij wist als bekwaam veldheer vele overwinningen te behalen o.a. in de veldslagen te St. Quentin (1557) en bij Grevelingen (1558).
Als beloning werd hij in 1559 door Filips II, zoon van Karel V, verheven tot stadhouder en kapitein-generaal van Vlaanderen en Artois, tot lid van de Raad van State en tot bevelhebber van het Spaanse krijgsvolk.

In 1557 is hij begonnen met de bedijking van een gebied aan Spui en Oude Maas, wat naar zijn gemalin Beijerland werd genoemd.
Bij het verzet van de hoge edelen tegen de regeringswijze van Filips II vormde hij met Willem van Oranje en de graaf van Hoorne een driemanschap, dat zich tegen kardinaal Granvelle verzette.

Lamoraal, allesbehalve diplomaat, betuigde bijval met het verzet van de Edelen, maar was tegen gewapend optreden van de verbonden Edelen. Hij werd door Alva op 9 sept. 1567 samen met Hoorne gevangen genomen en onschuldig na een schijnproces ter dood veroordeeld, wat op 5 juni 1568 op de Grote Markt te Brussel voltrokken werd. Zijn lijk werd te Zottegem, een van zijn heerlijkheden bijgezet.
Hij liet 12 kinderen na, waaronder:
* Filips, 5e graaf van Egmond.
* Sabina, vrouwe van Beierland, gehuwd met George, graaf van Solms.
* Lamoraal, 6e graaf van Egmond.
* Karel, 7e graaf van Egmond.

De goederen van Lamoraal werden in 1568 verbeurd verklaard. Sabina van Beieren blijft met haar kinderen in kommervolle omstandigheden achter. Zij krijgt later van de koning een jaargeld.

FILIPS VAN EGMOND
7e ambachtsheer van Egmond 1576-1579

Filips van Egmond was geboren in 1558 en oudste zoon van Lamoraal, 4e graaf van Egmond. Na de dood van zijn vader zocht hij aanvankelijk bescherming in Duitsland bij de keizer, maar keerde later in de Zuidelijke Nederlanden terug. Hier koos hij de zijde van de Staten.
Na de Pacificatie van Gent (1576) was hij weer in het bezit gekomen van de goederen van zijn vader, die bij diens onthoofding waren verbeurd verklaard.
Zo werd Filips graaf van Egmond, prins van Gavere en Steenhuijse, baron van Gaasbeek, Fiennes, Hamaîde, Vierves en Auxy, heer van Armentières, Arquingem en Zottegem. In 1576 werd hij kolonel van een regiment in dienst van de Staten Generaal en tekende in 1577 de Unie van Brussel. Toen in het zuiden de katholieken meer en meer afkerig werden van de weldadige opstand van de calvinisten en zich weer aansloten bij Spanje koos Filips, die katholiek was gebleven, eveneens de zijde van Spanje.
Hierop confiskeerden de Staten Generaal bij resolutie van 20 aug. 1579 alle goederen, die Filips in Holland had.

Voor zijn vele krijgskundige verrichtingen aan Spaanse zijde beloonde Filips II hem met het ordeketen van het Gulden Vlies en het stadhouderschap van Artois. In 1590 werd hij door de koning met een hulpleger naar Frankrijk gezonden, waar hij op 14 maart 1590 in de slag bij Ivry dodelijk gewond werd. Filips werd begraven in Hierges; hij had geen kinderen en was gehuwd met Maria van Hoorne, dochter van Maarten, graaf van Houtkerke.

Lamoraal van Egmond 6e ambachtsheer van Bakkum.
afb. 5 Lamoraal van Egmond 6e ambachtsheer van Bakkum.

LAMORAAL VAN EGMOND
8e ambachtsheer van Bakkum 1590-1607

Lamoraal van Egmond, geboren in ca. 1562, was een zoon van Lamoraal, 4e graaf van Egmond. Hij studeerde te Keulen en Mainz en volgde in 1590 zijn broeder Filips op als 6e graaf van Egmond, prins van Gavere etc.


Jaarboek 3, pagina 8

Lamoraal huwde in ca. 1605 met Maria de Pierrerive, een nicht van de hertog van Rohan, en overleed kinderloos op 23 mei 1617 in Brugge (Brussel?). Hij hield zich achtereenvolgens op aan de hoven van Kleef en Parijs en verbleef daarna eerst in Brabant en later in Holland op de restanten van het Slot te Egmond.

Na confiscatie van de goederen van Filips van Egmond in 1579 door de Staten-Generaal behielden zij het toezicht op de Egmondse goederen in Holland. Het financieel beheer kwam in handen van een door de Staten aangestelde rentmeester. De zuivere inkomsten kwamen allereerst aan de drie in Holland verblijvende dochters van Lamoraal, 4e graaf van Egmond, geheten Francoise, Eleonora en Sabina. Na 1589 is Sabina van dit drietal als enige nog in leven en genoot nu geheel alleen de inkomsten van de Egmondse goederen.

Toen graaf Filips van Egmond in 1590 sneuvelde volgde Lamoraal, een jongere broer hem op als graaf van Egmond en deze trachtte al spoedig daarna de Egmondse goederen in Holland in bezit te nemen. Lamoraal verbleef vaak in Engeland en Frankrijk, was overladen met schulden en leefde zeer verkwistend. De vele schuldeisers wilden steeds tot executie van het bezit van Lamoraal overgaan.

De Staten echter wilden Lamoraal niet in het bezit van de Egmondse goederen stellen omdat zij bezwaren maakten tegen de persoon Lamoraal en zijn levenswijze en bovendien omdat hij als een der eerste edelen toegang tot de Statenvergadering zou krijgen en ook bekleed zou worden met het hoge overheidsgezag verbonden aan de hoge heerlijkheden.
Het liefst hadden de Staten,dat hij naar Frankrijk of een neutraal gebied vertrok. Herhaaldelijk hebben zij grote sommen reisgeld aangeboden en verstrekt, maar Lamoraal bleef of keerde binnen zeer korte tijd weer naar Holland terug.

Om de vele schulden te betalen en om over de grote geldbedragen te beschikken, die aan Lamoraal verstrekt werden, waren reeds vele landerijen, tiendrechten e.d. verkocht. Het bleek langzamerhand niet voldoende te zijn om uit de financiële moeilijkheden te komen.
Met toestemming van de Staten werden in 1599 de heerlijkheden Hoogwoud en Aartswoud verkocht; daarna volgde Huisduinen en in 1601 vervolgens Spanbroek en Spierdijk.

Ook de oude stamgoederen, de hoge heerlijkheid der drie Egmonden en die van Bakkum kwamen nu voor verkoop in aanmerking. Hieraan wilde Lamoraal echter niet zijn medewerking verlenen.
Op 13 dec. 1604 vroeg hij aan de Staten om deze verkoop op te schorten en zou deze verkoop toch moeten geschieden, dan zou Egmond bij Holland ingelijfd moeten worden. Lamoraal wilde voorkomen dat een “vreemde” de naam Egmond zou kunnen dragen.

De Staten beslisten echter op 5 jan. 1605 dat de drie Egmonden als andere goederen zouden worden verkocht met ontbinding van het graafschap. Door weigering van Lamoraal was een gerechtelijke uitspraak nodig; aangeklaagd door een drietal crediteuren werd Lamoraal veroordeeld en de goederen verkocht. De eigendomsoverdracht voor de leenkamer geschiedde nu bij onwillig decreet van het Hof van Holland van 22 en 23 okt. 1607.

In dit decreet stond o.a.:
“Soo is ’t, dat voors. Hoff met rijpe deliberatie van Rade,deurgesien ende overgewegen hebbende alle tgene ter materie dienende is, in den name ende van wegen der Hoge Overicheyt ende Graeffelicheyt van Hollant, Zeelant ende Vrieslant geapprobeert ende geratificeert heeft, approbeert ende ratificeert mitsdesen de voors.vercoopinge ende proceduyren, in desen gedaen ende gehouden, onterft den voorn, heere gecondemneerde ende alle andere die eenich recht, actie ofte toeseggen aen ofte opte voors. heerlicheyt van Backum ende andere gerechticheyt daer aen dependerende,in hooge ende lage gerechte, met sijne appendentiën ende dependentiën als vooren, soude willen pretenderen; ervende, vestigende ende decreterende daerinne, mitsdesen den voors. cooper, zijnen erven, ende nacomelingen ofte actie op hem hebbende … ontbieden ende bevelen daeromme den voors. heere gecondemneerde ende alle anderen, desnoot ende behoorlijck sijnde, haer handen te houden ende te trecken van de voors. heerlicheyt van Bacckum.”

Koopster is Sabina van Egmond;voor de heerlijkheid der Egmonden betaalt zij 26.000 gulden en voor de heerlijkheid Bakkum 4.200 gulden.

SABINA VAN EGMOND
9e ambachtsheer[vrouwe] van Bakkum 1607-1613

Sabina van Egmond, geboren in ca. 1560, was een dochter van Lamoraal, 4e graaf van Egmond. Zij woonde eerst in ’s Gravenhage en huwde op 14 mrt. 1595 te Delft met George Everhard, graaf van Solms. Zij stierf kinderloos te Delft in 1614 en werd begraven in de kerk te Oud-Beierland. Door de confiscatie van de goederen van Filips, haar oudste broer, kwam zij met haar eveneens ongehuwde zuster Francoise in grote financiële moeilijkheden. Ze waren hier te lande gevestigd en protestant geworden. De Staten van Holland waren hun goed gezind en kende hun bij resolutie van 19 sept. 1579 een bedrag van 2.000 gulden toe voor kleding en onderhoud, later kregen zij eveneens het vruchtgebruik van de goederen van het huis van Egmond.

Het wapen van het geslacht van Egmond "zijnde van goud (geel) beladen met zes kepers van keel" (rood).
afb. 6 Het wapen van het geslacht van Egmond “zijnde van goud (geel) beladen met zes kepers van keel” (rood).

Jaarboek 3, pagina 9

Nadat in 1589 Francoise gestorven was, werd aan Sabina vooral op aandringen van prins Maurits van Nassau in 1593 alle bezittingen met de heerlijkheidsrechten van Beierland teruggegeven.
Om de inkomsten uit haar heerlijkheden te vergroten had Sabina de nog resterende meren in haar heerlijkheden Warmenhuizen, Harenkarspel en Oudkarspel doen bedijken.

Op 22 en 23 okt. 1607 koopt zij van haar broer Lamoraal de heerlijkheid der Egmonden en de heerlijkheid Bakkum; de belening geschiedde op 31 jan. 1608. Sabina heeft niet lang genot gehad van haar voorvaderlijk goed. Reeds in 1613 op 26 jan. verkoopt zij wegens insolventie de beide heerlijkheden, samen met tiendrechten enz. aan Johan van Oldenbarnevelt, ridder, heer van Berkel, Rodenrijs etc. voor 66.000 gulden.

Johan van Oldenbarnevelt 10e ambachtsheer van Bakkum.
afb. 7 Johan van Oldenbarnevelt 10e ambachtsheer van Bakkum.

JOHAN VAN OLDENBARNEVELT
10e ambachtsheer van Bakkum 1613 – 1619

Johan van Oldenbarnevelt was geboren op 14 sept. 1547 te Amersfoort en zoon van Gerrit van Oldenbarnevelt en Deliana van Weede.
Hij studeerde rechten in verschillende Europese steden. Bij het uitbreken van de opstand in 1572 sloot hij zich aan bij prins Willem van Oranje en speelde in de beginjaren van de opstand een belangrijke rol.
In 1576 werd hij benoemd tot pensionaris van de stad Rotterdam en had daarbij een vooraanstaande positie in de Staten van Holland.
In 1586 werd hij landsadvocaat van Holland en West-Friesland; hij kreeg hierdoor de leiding in de Statenvergaderingen en in de buitenlandse politiek.
Door de militaire successen van Maurits en Willem Lodewijk en door het diplomatieke raffinement van Johan van Oldenbarnevelt ontstond vanaf ca. 1588 een levenskrachtige staat met een volkomen nieuwe staatsvorm: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

In het godsdienstig conflikt van remonstranten en contra-remonstranten koos hij evenals de Staten van Holland de zijde van de eerste partij en prins Maurits die van de laatste partij.

Op voorstel van Oldenbarnevelt werd in 1617 door de Staten van Holland een scherpe resolutie aangenomen, waarbij aan de stedelijke regeringen werd toegestaan om waardgelders in dienst te nemen tot handhaving van de openbare orde en het voorkomen van relletjes naar aanleiding van het godsdienstig conflikt. In aug. 1618 werd echter prins Maurits opgedragen door de Staten-Generaal om de waardgelders in heel Holland af te danken.
Een poging van militair verweer tegen deze afdanking werd door van Oldenbarnvelt gesteund. In aug. 1618 liet prins Maurits hem gevangen nemen en op 13 mei 1619 werd van Oldenbarnevelt op een schavot voor de Haagse Ridderzaal onthoofd.

Johan van Oldenbarnevelt door de koning van Engeland tot ridder verheven, was hoogheemraad van Delfland (1595), heer van Berkel en Rodenrijs (1600), van Gunterstein (1611) en van de Egmonden en Bakkum (1613).

Hij trouwde in 1575 met Maria van Uytrecht, geboren omstreeks 1552 en overleden te Amersfoort op 19 maart 1629. Zij was de natuurlijke dochter van Magdalena Jandr. van Uytrecht en van Adriaen Willemsz. Plas. Bij resolutie van het Hof van Holland op 14 nov. 1675 werd zij gelegitimeerd. Haar ouders bleven ongehuwd. Haar grootvader was Johan van Uytrecht, heer van den Tempel en dijkgraaf van Delfland. Door dit huwelijk legde van Oldenbarnevelt de grondslag van zijn later zo groot fortuin.

Op 26 jan. 1613 koop Johan van Oldenbarnevelt van gravin Sabina van Egmond de heerlijkheden van Egmond, de heerlijkheid Bakkum en tienden in de heerlijkheid Wimmenum voor een bedrag van 66.000 gulden. Op 29 jan. daarnaanvolgend wordt hij met de heerlijkheid Bakkum beleend.

Het wapen van Johan van Oldenbarnevelt "zijnde in rood een zilveren ankerkruis".
afb. 8 Het wapen van Johan van Oldenbarnevelt “zijnde in rood een zilveren ankerkruis”.

Jaarboek 3, pagina 10

Nog in datzelfde jaar maakte hij een reis door Noord Holland. In een memorie van hem schrijft hij hierover o.a.:
“Die vaert tot Backum gestopt, dient datelijck geopent, als jegens het octroy ende recht gestopt; zij moghen de zijl op haer vaert leggen. Off men mitten heere van Marquette nyet zoude kunnen handelen bij offstandt van een partye jurisdictie van Backum jegens een party duynen”.

Na zijn dood in mei 1619 was de rentmeester op 19 juni 1619 in Bakkum gekomen en heeft in aanwezigheid van de baljuw, schout, schepen en oud-schepen van Bakkum instructies gegeven, hun beloften gevraagd en salaris uitbetaald.

Johan had bij Maria van Uytrecht 5 kinderen:
* Jan overleden op 7-jarige leeftijd in 1584.
* Geertruyd overleden in 1601, gehuwd met Reinout van Brederode.
* Maria gehuwd met Mr. Cornelis van der Mijle.
* Reinier onthoofd op 29 maart 1623 voor een mislukte aanslag op prins Maurits.
* Willem vluchtte naar Brussel na deze aanslag.

Maria van Uytercht - ambachtsvrouwe.
afb. 9 Maria van Uytercht – ambachtsvrouwe.

MARIA VAN UYTRECHT
ambachtsvrouwe 1619-1625

Na het overlijden van Johan van Oldenbarnevelt werd zijn echtgenote Maria van Uytrecht in 1619 ambachtsvrouwe van Bakkum.
Op 18 juli 1623 verkoopt zij aan en ten behoeve van haar dochter Maria van Oldenbarnevelt o.a. de heerlijkheid Bakkum.
Twee jaar later op 20 juni 1625 wordt de heer Cornelis van der Mijle, ridder, heer van der Mijle, Dubbeldam etc. als man en voogd van vrouwe Maria van Oldenbarnevelt, zijn erven en nakomelingen beleend met de heerlijkheid Bakkum.

Cornelis van der Mijle 11e ambachtsheer van Bakkum.
afb. 10 Cornelis van der Mijle 11e ambachtsheer van Bakkum.

CORNELIS VAN DER MIJLE
11e ambachtsheer van Bakkum 1625-1642

Cornelis van der Mijle was geboren in 1578 te ‘s-Gravenhage en zoon van Mr. Adriaan van der Mijle, heer van Bleskensgraaf en Dubbeldam, en Magdalena van Egmond van de Nijenburg. Cornelis ging in 1591 letteren studeren in Leiden. Hij bezocht na zijn studie verschillende buitenlandse universiteiten, studeerde o.a. in Geneve. In 1603 kwam hij terug van een reis door Frankrijk, Italië en Duitsland. Direkt na zijn terugkeer trad hij op 4 febr. 1603 te ’s Gravenhage in het huwelijk met Maria Johanna van Oldenbarnevelt. Op deze bruiloft waren de aanzienlijksten uit het land aanwezig: Louis de Coligny, prins Maurits en prins Frederik Hendrik.
Verwant met de invloedrijkste geslachten, bevriend met de prinselijke familie en met geleerden van Europese naam, stond hem een schitterende toekomst te wachten. Onder leiding van Oldenbarnevelt, die zijn schoonzoon zeer op prijs stelde, werd hij ingewijd in de geheimen der diplomatie.

Eind 1603 werd hij benoemd in de raad van prins Maurits en curator van de Leidse Universiteit. Hij leidde diverse diplomatieke missies naar buitenlandse vorsten, was ambassadeur te Parijs en Venetië. Hij werd in 1609 door de koning van Frankrijk verheven tot ridder.
Cornelis van der Mijle volgde zijn vader op als heer van Bleskensgraaf en Dubbeldam en volgde zijn neef op als heer van de Mijle en St. Anthonispolder. Hij werd in 1613 lid van de Ridderschap van Holland en West-Friesland, in 1614 lid van de Raad van State.


Jaarboek 3, pagina 11

Hij was een overtuigd voorstander van de binnenlandse politiek van zijn schoonvader. Na diens gevangenneming vertrok hij veiligheidshalve tijdelijk naar Parijs. Door zijn ongeoorloofd vertrek werd hij in 1619 uit al zijn functies ontheven en na zijn terugkeer verbannen naar Goeree.
Hij bleef zeer bemind; door toedoen van zijn binnen- en buitenlandse invloedrijke vrienden wist hij gedaan te krijgen, dat hij naar Beverwijk mocht verhuizen en enkele jaren later op 4 juli 1625 kreeg hij door invloed van zijn vriend, de stadhouder Prins Frederik Hendrik, zijn volledige vrijheid terug.
Ook werd hij pas in deze periode op 20 juni 1625 beleend met de heerlijkheid Bakkum, terwijl de heerlijkheid al enkele jaren eerder door zijn echtgenote van haar moeder was gekocht. Hij verkreeg volledig eerherstel, nam in 1632 weer zitting in de Staten van Holland, werd in 1640 opnieuw benoemd tot curator van de Leidse Universiteit. Op 21 nov. 1642 is hij overleden en op 25 nov. daaraanvolgend begraven in de Hofkapel te ‘s-Gravenhage.

Uit zijn huwelijk met Maria van Oldenbarnevelt sproten de volgende kinderen:
* Adriaan, heer van Bakkum, enz.
* Johan ongehuwd overleden in 1633.
* Magdalena gehuwd met Charles de Rechignevoisin.
* Geertruida overleden voor 1655.
* Arent overleden voor 1640.
* Cornelia zeer jong overleden.

MARIA VAN OLDENBARNEVELT
ambachtsvrouwe 1642-1657

Na het overlijden van Cornelis van der Mijle in 1642 werd zijn echtgenote Maria van Oldenbarnevelt ambachtsvrouwe van Bakkum.

Maria van Oldenbarnevelt overleed in febr. 1657 en werd de 23e van die maand begraven in de Grote kerk te ‘s-Gravenhage.
Zij werd opgevolgd door haar zoon Adriaan van der Mijle, die op 16 maart 1658 door de Staten van Holland en West-Friesland werd beleend met de heerlijkheid Bakkum.

Het wapen van het geslacht van der Mijle "in zilver een klimmende zwarte eenhoorn met gouden hoorn en manen".
afb. 11 Het wapen van het geslacht van der Mijle “in zilver een klimmende zwarte eenhoorn met gouden hoorn en manen”.

ADRIAAN VAN DER MIJLE
12e ambachtsheer van Bakkum 1658-1664

Adriaan van der Mijle was geboren omstreeks 1604 en was zoon van Cornelis van der Mijle en van Maria Johanna van Oldenbarnevelt.
Adriaan studeerde in Leiden. Hij maakte na zijn studie de voor zijn stand gebruikelijke buitenlandse reis, die zich uitstrekte tot Italië. Na terugkeer trad hij in militaire dienst, was in 1629 kapitein der Infanterie.
Door stadhouder Frederik Hendrik werd hij aangesteld tot gouverneur van de door prins Willem gestichte vesting Willemstad. In 1654 werd hij kolonel van het Noord-Hollandse Regiment en vervolgens luitenant-generaal der Artillerie.

Adriaan was eveneens hoogheemraad van Delfland, lid van de Ridderschap van Holland en West Friesland en ambachtsheer van Van der Mijle, Dubbeldam, Bakkum, Alblas, Bleskensgraaf en Sint Anthonispolder.
Na het overlijden van zijn moeder, Maria van Oldenbarnevelt, werd Adriaan op 16 maart 1658 door de Staten van Holland en West Friesland beleend met de heerlijkheid Bakkum.

Evenals zijn vader voelde hij zich aangetrokken tot de beoefening der letteren en onderhield hij briefwisseling met o.a. Huygens.
Adriaan trouwde voor de eerste maal in 1634 te Wassenaar met Agatha van Raephorst, dochter van Hendrik, heer van Raephorst en Cornelia van den Eijnde. Na haar dood trouwde Adriaan op 9 dec. 1646 te ’s Gravenhage met Petronella van Wassenaar, dochter van Johan, heer van Duivenvoorde, ’t Woud, Starrenburg, Veur en Voorschoten en van Jonkvrouwe Clara de Hinojosa.
Adriaan is op 29 april 1664 overleden; op 29 jan. 1665 koopt zijn vrouw Petronella van Wassenaar voor 33.333 gulden het kasteel Marquette te Heemskerk van Maximilliaan de Hertaing Petronella overleed te Rijswijk in 1702.

Kinderen uit het eerste huwelijk:
* Maria Cornelia gehuwd met baron Philips Jacob van den Boetzelaer.

Kinderen uit het tweede huwelijk:
* Cornelis geb. in 1649 en jong overleden.
* Johan, heer van Bakkum enz.
* Clara Elisabeth gehuwd met Frederik Hendrik van Reede.
* Maria Agatha bleef ongehuwd, vanaf 1702 vrouwe van Marquette.
* Anna Magdalena ongehuwd overleden in 1689.

Na het overlijden van Adriaan werd op 13- jarige leeftijd zijn zoon jonkheer Johan van der Mijle beleend met de heerlijkheid Bakkum.

JOHAN VAN DER MIJLE
13e ambachtsheer van Bakkum 1664-1671

Johan van der Mijle was geboren te ’s Gravenhage en aldaar gedoopt op 18 aug. 1651 en was zoon van Adriaan van der Mijle en Petronella van Wassenaar.
Na het overlijden van zijn vader werd hij op 30 dec. 1664 beleend met de heerlijkheid Bakkum. In verband met de onmondigheid van Johan (13 jaar) legt zijn moeder, vrouwe Petronella van Wassenaar, als moeder en voogdes hulde, eed en


Jaarboek 3, pagina 12

manschap af in handen van Johan de Witt, raadspensionaris, als stadhouder en registermeester van de leenkamer.
Johan werd eveneens heer van der Mijle, Dubbeldam en St. Anthonispolder. In het najaar van 1671 werd hij tijdens een duel gedood door Willem Albrecht, graaf van Dohna.

PETRONELLA VAN WASSENAAR
14e ambachtsvrouwe van Bakkum 1672-1695

Na de dood van haar zoon Johan van der Mijle werd op 10 jan. 1672 vrouwe Petronella van Wassenaar, weduwe van Adriaan van der Mijle (12e ambachtsheer), beleend met de heerlijkheid Bakkum.
Op 14 sept. 1695 verkoopt baronesse, vrouwe Petronella van Wassenaar, douariére van der Mijle, vrouwe van Marquette, van Oud-Albas en van Andelst voor 4500 gulden de heerlijkheid Bakkum aan de heer Jacob Perné, koopman en wonende te Amsterdam. Twee maanden later op 30 nov. 1695 koopt Petronella van Wassenaar echter het recht van zee – en strandvonderij weer terug van Jacob Perné voor een bedrag van 2000 gulden.

Het wapen van het geslacht Perné "in goud een steigerend zwart paard".
afb. 12 Het wapen van het geslacht Perné “in goud een steigerend zwart paard”.

JACOB PERNÉ
15e ambachtsheer van Bakkum 1695 – ?

Jacob Perné was gedoopt op 23 okt. 1653 in de Oude Kerk te Amsterdam en was een zoon van Benjamin Perné, kaardemaker (werkman in weverij), uit Sandwich (Gr. Brit.) en van Maria Jans uit Amsterdam. Op 16 mei 1674 trouwt Jacob Perné met Maria Verbiest, dochter van Isaak Verbiest en Cornelia van Beeck. Jacob Perné was koopman te Amsterdam en woonde o.a. op de Vijgendam en Kloveniersburgwal. Van het geslacht Perné is weinig bekend; zelfs het overlijden van Jacob is op dit moment (nog) niet te achterhalen.

Op 14 sept. 1695 koopt Jacob Perné voor 4500 van vrouwe Petronella van Wassenaar de heerlijkheid Bakkum met de conditie dat hij Gerrit Gertner, die op dat moment baljuw, schout en secretaris van Bakkum was, niet eerder zal ontslaan vóór hij Gerrit Gertner aan een betere betrekking had geholpen. Op 14 april 1696 staat Gerrit Gertner zijn functies af aan Jacob Perné, die daaraan voorafgaand op 30 nov. 1695 het recht van zee – en strandvonderij weer had teruggegeven aan Petronella van Wassenaar voor het bedrag van 2000 gulden.

Uit zijn huwelijk met Maria Verbiest worden 7 kinderen geboren, waarvan de meesten zeer jong zijn gestorven. Zijn zoon Isaac Perné zal de heerlijkheid Bakkum erven.

ISAAC PERNÉ
16e ambachtsheer van Bakkum ? 1748

Isaac Perné werd op 9 nov. 1681 in de Zuiderkerk te Amsterdam gedoopt en was een zoon van Jacob Perné en Maria Verbiest. Hij trouwde te Haarlem op 26 april 1707 met Johanna Akersloot. Uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren, terwijl Johanna bij de geboorte van het jongste kind overleed; zij werd op 10 dec. 1715 te Haarlem begraven.

Op 30 maart 1709 koopt Isaac Perné een huis in de Barteljorisstraat. Bij de verkoop van dit pand op 3 dec. 1711 aan Mr.Jacob Akersloot, raadspensionaris van Haarlem (waarschijnlijk zijn grootvader) wordt Isaac drossaard van Eindhoven en Cranendonk genoemd. In Haarlem bekleedde Isaac o.a. de functie van commissaris van de Kleine Bank van Justitie en luitenant van de St.Jorisdoelen en van de Kloveniersdoelen.

Eind 1747, als Jacob Perné al enige jaren is overleden, bemerkte zijn zoon Isaac Perné dat hem de heerlijkheid Bakkum is nagelaten. Isaac begaf zich naar de Rekenkamer om er verlij of erfrecht over te vragen, maar dit werd hem door de griffier der lenen geweigerd. In de leenwet stond namelijk geschreven, dat iemand binnen 6 maanden na het overlijden van een leenman verlij moet vragen van het goed, dat hij geërfd heeft, terwijl zijn vader reeds enige jaren was overleden. Isaac Perné wendde zich nu tot de Staten van Holland en West Friesland en beriep zich op zijn onbekendheid met de leenwet. De bewaarder van het grootzegel en stadhouder-registermeester der lenen de heer Adam Adriaen van der Duijn was genegen hem de Heerlijkheid Bakkum in leen af te staan, mits hij als boete dubbele heergewaden en hofrechten betaalde. Dit werd op 17 jan. 1748 door de Staten goedgekeurd en het verlij werd gegeven.

Isaac Perné overleed op 8 okt. 1748 te Haarlem en werd op 15 okt. 1748 aldaar begraven. Hij werd opgevolgd als ambachtsheer van Bakkum door zijn zoon Abraham Perné.

ABRAHAM PERNÉ
17e ambachtsheer van Bakkum 1748 – 1749

Abraham Perné wordt op 18 mei 1714 te Haarlem gedoopt en was zoon van Isaac Perné en Johanna Akersloot. Net als zijn vader werd ook hij commissaris van de Kleine Bank van Justitie en luitenant van de Kloveniersdoelen en de St.Jorisdoelen. In 1743 en 1744 was hij schepen in de stad Haarlem. In 1748 werd hij lid van de vroedschap van de stad, maar werd in datzelfde jaar weer ontslagen. Abraham overleed in 1761 te Haarlem en wordt op 12 okt. van dat jaar begraven. Voor zover we kunnen nagaan bleef hij ongehuwd.

In 1748 erft hij de heerlijkheid Bakkum van zijn vader. Reeds op 18 nov. 1749 verkoopt hij voor 4000 gulden de heerlijkheid Bakkum aan Mr.Nicolaas Geelvinck, heer van Castricum, met


Jaarboek 3, pagina 13

bovendien alle rechten verbonden aan de heerlijkheid met uitzondering van het recht van zee – en strandvonderij.

Het wapen van Geelvinck (van Backum) "1 en 4 in blauw een gouden vink, 2 en 3 in zilver een groene rechterschuinbalk met in het hartschild het wapen van Bakkum".
afb. 13 Het wapen van Geelvinck (van Backum) “1 en 4 in blauw een gouden vink, 2 en 3 in zilver een groene rechterschuinbalk met in het hartschild het wapen van Bakkum”.

NICOLAAS GEELVINCK
18e ambachtsheer van Bakkum 1749 – 1764

Nicolaas Geelvinck is geboren op 11 okt. 1706 en een zoon van de machtige Lieve Geelvinck, een van Amsterdams burgemeesters, en van Agatha Theodora van Bambeeck. De familie Geelvinck was reeds in 1664 in het bezit gekomen van de heerlijkheden Castricum en Cronenburg.

Op 8 nov. 1749 koopt Mr. Nicolaas Geelvinck voor 4000 gulden de heerlijkheid Bakkum van Abraham Perné. De dorpen Bakkum en Castricum hadden nu voor het eerst in de geschiedenis dezelfde ambachtsheer. De dorpen bleven echter nog als zelfstandige eenheden voortbestaan, met elk een eigen college van schout en schepenen.

Nicolaas Geelvinck was in Amsterdam een machtig man; door zijn huwelijken werd hij zeer gefortuneerd. Hij trouwde op 20 sept. 1729 te Amsterdam met Johanna Jacoba Graafland, geboren op 8 okt. 1711 te Amsterdam en overleden aldaar op 5 juni 1740, dochter van Gilles Graafland, heer van Mijnden en de beide Loosdrechten en van Anna de Haze (na de dood van Gilles hertrouwde zij met Lieve Geelvinck, heer van Castricum) Op 23 jan. 1743 trouwde Nicolaas Geelvinck voor de 2e maal met Hester Elizabeth Hooft, geboren op 12 aug. 1718 te Amsterdam en overleden op 31 maart 1743, dochter van Mr. Gerrit Hooft o.a. burgemeester van Amsterdam en van Hester Hinlopen.
De ongelukkige Nicolaas verloor na ruim twee maanden na zijn huwelijk zijn tweede vrouw. Op 19 febr. 1747 trouwde hij voor de 3e en laatste maal met Maria Margaretha Corver, geboren te ’s Gravenhage op 24 okt. 1723 en gestorven op 26 april 1777. Zij was weduwe van Jan Hooft en vrouwe van Velsen en Santpoort. Als enig dochter van Gerrit Corver, o.a. burgemeester van Amsterdam, en van Margaretha Munter, had ze de heerlijkheden Velsen en Santpoort en de prachtige buitenplaats Watervliet te Velsen geërfd.

Mr. Nicolaas Geelvinck bekleedde in Amsterdam vele functies, hij was schepen vanaf 1735 en burgemeester vanaf 1747; bij de omwenteling in Amsterdam in 1748 werd hij door prins Willem IV echter al afgezet. Nicolaas was eigenaar en woonde vanaf 1744 aan de Herengracht noordzijde in het kapitale huis nr 509 en 511.
Op 3 april 1742 kocht hij voor 25.000 gulden van zijn zuster Anna Elisabeth Geelvinck, weduwe van Jean Lucas Pels, de hofstede Akerendam te Beverwijk. Na haar dood in 1757 erfde Nicolaas bovendien de daarnaast gelegen buitenplaats Scheybeeck te Beverwijk.

Nicolaas hield in 1742 o.a. 7 dienstboden, een koets met 4 paarden en werd geschat op een inkomen van 15.000 gulden. Hij ontving van Anna de Haze als weduwe van Lieve Geelvinck en bovendien zijn schoonmoeder uit zijn 1e huwelijk de heerlijkheden Stabroek, Mijnden en de beide Loosdrechten. Deze heerlijkheden zijn later overgedragen aan zijn schoonzuster vrouwe Margaretha Helena Graafland, die trouwde met Mr. Jacob Alewijn.
Nicolaas overleed te Amsterdam op 15 juni 1764; zijn vrouw Maria Margaretha Corver overleed bijna 13 jaar later op 26 april 1777 een vermogen achterlatend van ruim 3 miljoen gulden, een voor die tijd ongekend fortuin.

Kinderen uit zijn eerste huwelijk:
* Mr. Lieve Geelvinck, o.a. schepen van Amsterdam, trouwde met Catherina Elizabeth Hasselaer en overleed 1 jaar na zijn huwelijk in 1757.

Kinderen uit het tweede huwelijk:
* Mr. Nicolaas Geelvinck erfde de buitenplaats Scheybeeck te Beverwijk en de heerlijkheid Stabroek. Hij was stichter van Georgetown – hoofdstad van Brits Guyana – in de hoedanigheid van gouverneur-generaal der West-Indische Compagnie. Hij trouwde voor de 1e maal met Johanna Geertruij van de Poll en voor de 2e maal met Magdalena Sophia Elisabeth Juliana, gravin van Rechteren tot Gramsbergen.
* Anna Jacoba gehuwd met Abraham Dedel, koopman, bankier en assuradeur.
* Joan welke de heerlijkheid Bakkum erfde.
* Agatha Theodora voor de 1e keer gehuwd met Dirk Wolter van Lijnden, heer van Hoevelaken en voor de 2e keer met baron von Thielmeijer.

Kinderen uit het derde huwelijk:
* Margaretha Levina erfde van haar moeder in 1777 de buitenplaats Watervliet te Velsen en de heerlijkheden Velsen en Santpoort; zij trouwde met Mr. Hendrik Hoeufft, raadsheer in het hof van Brabant en het land van Overmaas.
* Agnes Maria Gehuwd met Daniël Hooft, vrijheer van Vreeland, o.a. lid van de 2e kamer en eigenaar van de hofstede Velserbosch te Velsen.

JOAN GEELVINCK
19e ambachtsheer van Bakkum 1764 – 1802

Joan Geelvinck werd geboren te Amsterdam op 7 aug. 1737 en was een zoon van Mr. Nicolaas Geelvinck en Johanna Jacoba Graafland. Op 5 juni 1764 worden bij testament de rechten van de heerlijkheden Bakkum, Castricum en Cronenburg aan Joan Geelvinck overgedragen.

Joan Geelvinck had rechten gestudeerd in Leiden en promoveerde aldaar in 1759. In Amsterdam bekleedde hij verschillende ambten; hij was o.a. schepen in 1765, baljuw en dijkgraaf van Amstelland. Van 1768 tot 1773 was hij Minister-Plenipotentiaris van Hare Hoog Mogenden aan het Hof te Brussel. Op 5 juli 1787 werd hij door de patriotten tot burgemeester van


Jaarboek 3, pagina 14

Amsterdam benoemd, na de onwettige afzetting van de burgemeesters Beels en Dedel. Enkele maanden later op 27 nov. 1787 werd hij echter al door prins Willem V van zijn functie ontheven. Joan was toen reeds uitgeweken naar het buitenland.

Joan Geelvinck trouwde op 22 jan. 1760 te Amsterdam met Maria Elisabeth Beck, geboren te Amsterdam in 1739 en overleden aldaar op 1 april 1774, zij was een dochter van Pieter Beck en Anna Albertina Karsseboom.
Op 18 april 1784 trouwt Johan voor de tweede maal te Amsterdam met Margaretha van Loon, geboren te Amsterdam op 30 okt. 1754; zij was weduwe van Mr. Abraham Muyssart en dochter van Mr. Jan van Loon en Maria Hacker. Margaretha van Loon overleed op 4 nov. 1801 en haar 2e man Joan Geelvinck een half jaar later op 2 juli 1802 te Amsterdam.

Kinderen uit zijn eerste huwelijk:
* Johanna Albertina, die in 1782 trouwde met Albertus Cornelis Schuyt.
* Maria Petronella, die in 1787 trouwde met Franz Anton Tschiffly, vrijheer van Neyenstadt en Cudefrin, o.a. lid van de Grote Raad van de Stad en Republiek Bern.

Na het overlijden van Mr. Joan Geelvinck kwamen zijn dochters met echtgenoten op 28 okt. 1802 op het buitenhuis van Albertus Cornelis Schuyt “de Vlotter” te Heemskerk bijeen. Hier werd besloten dat de heerlijkheden Bakkum, Castricum en Cronenburg zouden overgaan op Albertus Cornelis Schuyt en de heerlijkheid Stabroek op Franz Anton Tschiffly.

Met deze twee dochters stierf het roemruchte geslacht Geelvinck uit.

Het wapen van Schuyt "1 en 4 in goud een rode dwarsbalk beladen met een gouden schuit en vergezeld van drie vliegende zwarte vogels, geplaatst 2 boven en 1 onder de balk - 2 het wapen van Castricum - 3 het wapen van Bakkum".
afb. 14 Het wapen van Schuyt “1 en 4 in goud een rode dwarsbalk beladen met een gouden schuit en vergezeld van drie vliegende zwarte vogels, geplaatst 2 boven en 1 onder de balk – 2 het wapen van Castricum – 3 het wapen van Bakkum”.

ALBERTUS CORNELIS SCHUYT
20e ambachtsheer van Bakkum 1803-1814

Albertus Cornelis Schuyt was geboren op 18 juni 1760 te Amsterdam en zoon van Albertus Schuyt en van Johanna Cornelia van Gheel van Spanbroek.
Op 16 juni 1782 trad hij in het huwelijk met Johanna Albertina Geelvinck, geb. op 6 maart 1762 te Amsterdam en overleden op 8 jan. 1815 en dochter van Mr. Joan Geelvinck en Maria Elisabeth Beck.

Albertus Cornelis Schuyt werd op 27 nov. 1787 door de prins Erfstadhouder Willem V aangesteld als Raad in de vroedschap van Amsterdam en bleef dit tot 1795; werd in 1788 en 1791 Schepen. In 1788 woonde hij op de Leidse gracht en ging kort daarna op de Herengracht wonen. Op deze gracht heeft hij in de loop der jaren meerdere huizen bewoond (o.a. nr. 458, 491 en 619).
Albertus was in 1808 écuyer (stalmeester) van Koning Lodewijk Napoleon, terwijl zijn echtgenote in die periode Dame du palais van Koningin Hortense was.

Op 1 febr. 1803 werden de heerlijkheden Bakkum, Castricum en Cronenburg van Mr. Joan Geelvinck overgeschreven op Albertus Cornelis Schuyt. Al eerder waren op 28 okt. 1802 de rechten verbonden aan de heerlijke titel van de ambachtsheerlijkheid Bakkum in de geest van die tijd aan de meest biedende publiekelijk verkocht voor de somma van duizend gulden. Dit bedrag was getaxeerd door de schepenen van Bakkum.

Albertus was eigenaar van de hofstede Jagerslust, eerder het huis de Vlotter geheten en gelegen aan de Rijksstraatweg te Noorddorp (gemeente Heemskerk). Bij de strijd tegen de Engelsen en Russen in 1799 leed hij aldaar een schade van ruim tienduizend gulden. Hij was in 1804 tot jagermeester benoemd en een van de oprichters van het St. Hubertus Gilde. Hij overleed te Amsterdam op 21 jan. 1814.

Kinderen uit zijn huwelijk:
* Albertus Johannes, zijn opvolger als ambachtsheer van Bakkum
* Johanna Elisabeth op 9 jarige leeftijd overleden.
* Maria Nicoletta gehuwd met Adolf Brandt, kapitein in Hanoverse dienst.
* Anna Isabella Maria zeer jong overleden.
* Clasina Elisabeth op 19 jarige leeftijd overleden.
* Anna Isabella Maria Johanna gehuwd met George Daniel Renneberg, luitenant-kolonel in Hanoverse dienst.

 Albertus Johannes Schuyt 2Ie ambachtsheer van Bakkum.
afb. 15 Albertus Johannes Schuyt 2Ie ambachtsheer van Bakkum.

ALBERTUS JOHANNES SCHUYT van CASTRICUM
21e ambachtsheer van Bakkum 1814-1855

Albertus Johannes Schuyt was geboren op 2 maart 1783 te Amsterdam en zoon van Albertus Cornelis Schuyt en van Johanna Albertina Geelvinck.
Op 12 aug. 1810 trad hij te Amsterdam in het huwelijk met Maria Henriëtte Muilman, geb. te Amsterdam op 21 okt. 1771 en overleden aldaar op 16 febr. 1813; zij was een dochter van Mr. Hendrik Muilman, heer van Haamstede, Koudekerke en Weiland, schepen en raad te Amsterdam en van Susanna Cornelia Hartsinck.

Albertus Johannes Schuyt trouwde voor de 2e maal op 17 aug. 1815 met Susanna Maria Johanna van Marselis Hartsinck, geb. te Amsterdam op 25 april 1792, eveneens Dame du palais van Koningin Hortense, overleden te Parijs op 20 april 1846; zij was een dochter van Pieter Cornelis Hartsinck, schepen en raad te Amsterdam, koopman en bankier en van Maria Petronella van Marselis.


Jaarboek 3, pagina 15

Albertus Johannes Schuyt was heer van Bakkum, Castricum en Cronenburg en had bovendien de heerlijkheid Stabroek weer verkregen. Hij was stalmeester van Koning Lodewijk Napoleon (net als zijn vader), later jagermeester en opperstalmeester. In Amsterdam was hij lid van de Raad en kolonel der schutterij. Hij was Ridder in de Orde van de Ned. Leeuw en woonde op de Herengracht te Amsterdam (o.a. nr. 491 en 605).

Kort na het overlijden van zijn vader deed koning Willem I bij besluit van 26 maart 1814 voor een deel de heerlijke rechten herleven. Zo kregen in de voormalige heerlijkheden de vroegere heren het recht van voordracht van schouten, secretarissen en bestuurders van gemeenten en het benoemingsrecht van kleinere gemeentebedieningen, ook werd het recht van visserij hersteld. Ogenblikkelijk na de afkondiging van dit besluit voerden de vroegere bezitters of hun opvolgers hun heerlijke titels weer in de officiële stukken en zo voerde ook Albertus Johannes Schuyt de titels van heer van Castricum, Bakkum, Cronenburg en Stabroek.

Door zijn eerste huwelijk was Albertus Johannes Schuyt eigenaar van de hofstede Hilverbeek te ’s Graveland. Hij overleed op 10 dec. 1855 te Hanau.

Kinderen uit zijn huwelijk:
* Susanna Albertina zeer jong overleden.
* Albertus Petrus geb. 1816 te Amsterdam, overleden in Batavia.
* Elisa Maria Petronella gehuwd met Prof. Dr. Jan Justus van Toorenenbergen, prof. theologie te Amsterdam.
* Henri Corneille de opvolger als ambachtsheer van Bakkum.
* Francois Jean gehuwd met Louise Regine Henriëtte Hamel, welk gezin zich in Frankrijk vestigde.

Henri Corneille Schuyt 22e ambachtsheer van Bakkum met op schoot de huidige ambachtsheer David Johannes Menno Asse Braakenburg.
afb. 16 Henri Corneille Schuyt 22e ambachtsheer van Bakkum met op schoot de huidige ambachtsheer David Johannes Menno Asse Braakenburg.

HENRI CORNEILLE SCHUYT van CASTRICUM
22e ambachtsheer van Bakkum 1855-1899

Henri Corneille Schuyt was geboren op 6 nov. 1820 te Amsterdam en zoon van Albertus Johannes Schuyt van Castricum en van Susanna Maria Johanna van Marselis Hartsinck.
Op 27 juni 1861 trad hij te Stein bij Gouda in het huwelijk met Cornelia Clara Wilhelmina Sclirijver, geb. op 11 maart 1832 te Krimpen aan de Lek en overleden op 12 april 1895 te Amsterdam, dochter van Jacobus Gerardus Catharinus Schrijver en Wilhelmina Spaan.

Henri Corneille was burgemeester van achtereenvolgens Pernis, Sluijpwijk en Steijn en later van Lisse. Hij was ambachtsheer van Bakkum, Castricum, Cronenburg en Stabroek. In 1855 volgde hij zijn vader in de heerlijkheden op en deed hiervan afstand ten behoeve van twee zijner schoonzoons in 1899. Hierbij ontving Jhr. mr. Carl Adolf Elias de heerlijkheden Castricum en Stabroek en Lambertus Johannes Apollonius Braakenburg de heerlijkheden Bakkum en Cronenburg. Henri Corneille Schuyt overleed te Zaandam op 15 sept. 1915.


Jaarboek 3, pagina 16

Kinderen uit zijn huwelijk:
* Wilhelmina Susanna Johanna Maria gehuwd met Jhr. Scato Gockinga, burgemeester van ’t Zandt, Appingedam en later Hoogkerk.
* Albertine Marie Jeanne gehuwd met Carel George Reinhold van Marselis Hartsinck, assuradeur.
* Jacobus Gerardus Catharinus zeer jong overleden.
* Jacobus Johannes was gehuwd, genaturaliseerd als Engelsman en woonde in Zuid Afrika.
* Alida Arendina Jeannette gehuwd met Jhr. mr. Carl Adolf Elias, burgemeester van Zaandam en Heer van Castricum en Stabroek.
* Elise Jeanne Justine gehuwd met Lambertus Johannes Apollonius Braakenburg arts en opvolger als Heer van Bakkum en Cronenburg.
* Cornelia Clara Wilhelmina was o.a. verpleegster op Soerabaya en gehuwd met J. Waldemaier.

Het wapen van Braakenburg van Backum "in zilver een rode keper, met in het hartschild het wapen van Bakkum".
Afb. 18 Het wapen van Braakenburg van Backum “in zilver een rode keper, met in het hartschild het wapen van Bakkum”.

LAMBERTUS JOHANNES APOLLONIUS BRAAKENBURG VAN BACKUM
23e ambachtsheer van Bakkum 1899-1918

Lambertus Johannes Apollonius Braakenburg was geboren op 8 maart 1862 te Assendelft en zoon van Dr. David Johannes Braakenburg, geneesheer en van Helena Gerarda Sabelis. Op 20 febr. 1895 trad hij in het huwelijk met Elise Jeanne Justine Schuyt van Castricum, geb. op 21 juni 1872 te Lisse en overleden op 101-jarige leeftijd op 9 april 1974 te Heemstede, dochter van Henri Corneille Schuyt van Castricum en Cornelia Clara Wilhelmina Schrijver.

Lambertus J. A. was geneesheer te Leiden, officier van gezondheid der Leidsche Schutterij en vanaf 1904 controlerend geneeskundige van de Rijksverzekeringsbank voor Limburg, vervolgens voor Noord-Brabant en in 1914 voor Noord-Holland. Hij was lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap sedert 1318 te ’s Hertogenbosch. Op 12 juli 1899 verkreeg hij van zijn schoonvader Henri Corneille Schuyt van Castricum de heerlijkheden Bakkum en Cronenburg. Lambertus J.A. overleed op 20 febr. 1918 te Haarlem.

Kinderen uit zijn huwelijk:
* Helena Gerarda Cornelia ongehuwd overleden.
* Elise Jeanne Justine zeer jong overleden.
* Henri Corneille David, koopman gehuwd met Karola Katharina Martinek.
* Elise Jeanne Justine Helena Cornelia, ongehuwd.
* Richard Albert, arts en bacterioloog, eerder adj. dir. Juliana Ziekenhuis te Bandoeng, gehuwd met Elisabeth Jacoba de Menthon Bake.
* Davina Johanna Henriëtte Assa jong overleden.
* David Johannes Menno Asse opvolger als ambachtsheer van Bakkum en Cronenburg.

ELISE JEANNE JUSTINE SCHUYT VAN CASTRICUM
ambachtsvrouwe 1918-1950

Na het overlijden van Lambertus J.A. Braakenburg van Backum werd zijn echtgenote Elise J.J. Schuyt van Castricum in 1918 ambachtsvrouwe van Bakkum.
In 1950 droeg zij bij onderhandse acte de heerlijkheid Bakkum over aan haar jongste zoon David Johannes Menno Asse Braakenburg van Backum.
Zij overlijdt op 101-jarige leeftijd op 9 april 1974 te Heemstede.

D.J.M.A. Braakenburg 24e ambachtsheer van Bakkum.
afb. I7 D.J.M.A. Braakenburg 24e ambachtsheer van Bakkum.

DAVID JOHANNES MENNO ASSE BRAAKENBURG VAN BACKUM
24e ambachtsheer van Bakkum 1950 – heden

David Johannes Menno Asse Braakenburg is geboren op 25 jan. 1915 te Haarlem en zoon van Lambertus J.A. Braakenburg van Backum en van Elise J.J. Schuyt van Castricum. David J.M.A. trouwde voor de 1e maal met Louise Daniëla de Jong Schouwenburg, dochter van Mr. J.L.H. de Jong Schouwenburg en van A. J. Parker en trouwde voor de 2e maal op 28 juni 1968 met Johanna Jacoba ten Cate, dochter van Johannes ten Cate en J.J. Kortenbout van der Sluijs en weduwe van L.M. de Jong Schouwenburg (broer van zijn 1e echtgenote).

David J.M.A. was secretaris van enige bedrijfsorganisaties en van een bedrijfspensioenfonds. In 1950 verkreeg hij bij onderhandse acte van zijn moeder de heerlijkheden Bakkum en Cronenburg. Evenals zijn vader is hij lid van de Illustre Vrouwe Broederschap. Momenteel is hij gepensioneerd en woont te Leusden.

Kinderen uit zijn 1e huwelijk:
* Davina Johanna Helena Assa gehuwd met Richard Gerard van Wel, drs. fys.


Jaarboek 3, pagina 17

* Mr. David Johannes Richard Menno, advocaat en procureur te Rotterdam, gehuwd met Henriëtte Johanna Muller.

Uit dit laatste huwelijk is dit jaar op 3 febr. 1980 een zoon geboren, geheten Arthur Menno David, die waarschijnlijk in de wat verdere toekomst de titel “Heer van Bakkum” gaat dragen.

6 Bakkum in het kort

In de voorgaande hoofdstukken heb ik geschreven over de Heerlijkheid Bakkum en zijn ambachtsheren in hoofdzaak de periode, dat Bakkum nog als zelfstandig dorp bestond. Dit dorp gelegen ten noorden van de huidige Zeeweg had zijn eigen dorpsbestuur, bestaande uit schout en 5 schepenen, zijn eigen wetten en voorschriften en zijn eigen rechthuis.

De oude en in onbruik geraakte Cunerakapel, welke in 1351 was gesticht, was reeds in de 16e eeuw ingericht als rechthuis; het stond in het “centrum van het dorp in de omgeving van de Herenweg – Achterlaan.
In het rechthuis, ook wel raadhuis genoemd, was ook de dorpsschool ondergebracht, waaraan slechts één schoolmeester was verbonden.

Nadat vanaf 1812 Bakkum bij Castricum was gevoegd, verloor het rechthuis, raadhuis of school haar functie; het is nog een poos verhuurd als woonhuis en is omstreeks 1872 gesloopt.

Zoals eerder genoemd was de eerste vermelding van Bacchem omstreeks 980. In de loop der jaren komen we de naam in verschillende vormen tegen Bachem, Backom, Backum, Baccum en tenslotte de huidige schrijfwijze Bakkum.

Het dorp en zijn inwoners kende in de loop der eeuwen vele tegenslagen en ellende. Zo zou Bakkum veel schade hebben geleden door verwoesting en plundering door Spaanse troepen tijdens het beleg van Alkmaar in 1573 en door de Frans/Bataafse troepen in 1799. In het dorp werd ook armoe geleden; het had zijn eigen armenbestuur.

Bakkum telde in de 16e, 17e en 18e eeuw ongeveer 110 inwoners; er stonden ca. 25 huizen. De landbouw en de schelpen visserij waren er de belangrijkste middelen van bestaan.

Dit kleine dorp ten noorden van de Zeeweg had een uitgesproken dorpskarakter; de echter dorpssfeer is nu verdwenen, wel heeft dit gebied zijn landelijke karakter kunnen behouden. Moge tenslotte dit landelijk karakter wat nu nog herkenbaar is, niet verder worden aangetast, zoals dat helaas reeds is geschied door de nieuwbouw van een aantal bungalows aan de Achterlaan.

S.P.A. Zuurbier

BRONNEN

Algemeen:
* Wijs, Dr. J.J.A., Bijdrage tot de kennis van het leenstelsel in de Republiek Holland, ’s Gravenhage 1939.
* Blécourt, A.S. de en H.F.W.D. Fischer, Kort begrip van het oud-vaderlandsch burgerlijk recht, Groningen-Djakarta 1950.
* B.(raakenburg) v.(an) B.(ackum), L.J.A., Ambachtsheerlijkheid Backum, Leiden 1901.
* Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum, Schoort 1973.
* Woordeloos P ., Heerlijkheden in West friesland, West Friesland Oud en Nieuw 26e bundel (1959) – blz. 51 t/m 118.

Geslacht van Egmond
* Dek, Dr. A.W.E., Genealogie der Heren en Graven van Egmond, ’s Gravenhage 1958.
* Geus, J.P., Het afpalen van de meren in de heerlijkheden Warmenhuizen, Oudkarspel en Harenkarspel, Holland, 9e jrg blz 49 ev.
* Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek, dl III blz. 322 t/m 343.
* Mieris, F. van, Groot Charterboek der Graaven van Holland en Zeeland, 4 dln., Leiden 1754-1756.
* Renson, G., Wetenswaardigheden betreffende de goederen van Lamoraal, graaf van Egmont na zijn decapitatie. Eigen Schoon en De Brabander, XLVIIIe jrg nr 3-4.

Johan van Oldenbarnevelt
* Veenendaal, Dr. A .J., Johan van Oldenbarnevelt – bescheiden betreffende zijn staatkundige beleid en zijn familie 3e deel 1614 – 1620, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr. 121, ’s Gravenhage 1967.
* Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek, dl V blz. 384 t/m 386.

Geslacht van der Mijle
* Belonje, Mr. J., Het Ambacht van de Mijle met zijn leenkamer, Hollandse Studiën dl 3, ’s Gravenhage 1972.
* Duijn, D. van, De nakomelingen van Johan van Oldenbarnevelt, Ned. Leeuw, 85e jrg (1968) blz. 382 t/m 386.
* Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek, dl VIII blz. 1190 t/m 1198.
* Vecht, van der, Cornelis van der Mijle, Sappermeer 1907.

Geslacht Perné
* Gemeentearchief Haarlem:
– Doop, trouw – en begraafregisters
– Magistraat van Haarlem
– Transportregisters: nr 9-44 fol. 126, nr 9-46 fol. 92.
* Gemeentearchief Amsterdam: Doop, trouw – en begraafregisters
* Ned. Leeuw, 1954 blz. 151.
* Kon. Ned. Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde – afd. Handschriften, aanwinst Roosegaarde Bisschop.


Jaarboek 3, pagina 18

Geslacht Geelvinck
* Elias, Joh.E., De vroedschap van Amsterdam, 1578 – 1795, 2 dln, Haarlem 1905.
* Elias van Stabrouck, Jhr. A.P.A., Polder en Kempen – bijdrage tot de geschiedenis van Stabroeck, Antwerpen 1938.
* 4 Eeuwen Herengracht, Amsterdam 1977.

Geslacht Schuyt
* Braakenburg van Backum, L.J.A., Braakenburg en Braakenburg van Backum in Zeeland en Holland en Schuyt en Schuyt van Castricum in Amsterdam, Amsterdam 1899.
* Elias, Joh.E., de vroedschap van Amsterdam, 1578-1795, 2 dln, Haarlem 1905.
* Elias van Stabrouck, Jhr. A.P.A., Polder en Kempen – bijdrage tot de geschiedenis van Stabroeck, Antwerpen 1938.
* 4 Eeuwen Herengracht, Amsterdam 1977.
* Groesbeek, Mr. J.W., Heemskerk onderweg van verleden naar heden, Heemskerk 1978.
* Ned. Leeuws, 1910 blz. 23 t/m 25.
* Ned. patriciaat, 2e jrg (1911) blz. 454 t/m 457.

Geslacht Braakenburg
* Braakenburg van Backum, L.J.A., Braakenburg en Braakenburg van Backum in Zeeland en Holland en Schuyt en Schuyt van Castricum in Amsterdam, Amsterdam 1899.
* Ned. Patriciaat, 3e jrg (1912) blz. 31 t/m 37.
* Persoonlijke mededelingen heer D.J.M. A . Braakenburg van Backum,

AFBEELDINGEN
afb. 1 Kaartfragment van de kaart van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland, 1730.
afd. 3, 5, 7 en 10 zijn ontvangen van het Iconografisch bureau Den Haag.
afb. 4 aanwezig in het Metropolitan Museum of Art te New Y ork.
afb. 9 aanwezig in het Rijksmuseum – Amsterdam.
afb. 15, 16 en 17 zijn ontvangen van de heer D.J.M.A. Braakenburg van Backum.

De overige afbeeldingen zijn gefotografeerd door M.B.C. Arends en zijn genomen van de wapenborden van de ‘Heren van Backum’, welke aanwezig zijn in het museumgebouwtje van de Werkgroep Oud-Castricum.