25 juli 2022

Duin en Bosch, patiëntenzorg (Jaarboek 32 2009 pg 4-11)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 32, pagina 4

Honderd jaar patiëntenzorg
in het Psychiatrisch Ziekenhuis Duin en Bosch

Paviljoen Hoge Steeg Duin en Bosch.
Paviljoen Hoge Steeg Duin en Bosch. Bakkum, rond 1980. Collectie Oud-Castricum. Togevoegd.

Je werd opgenomen in een inrichting als je afwijkend gedrag vertoonde, omdat je bijvoorbeeld aan de drank was, een zwervend bestaan leed, verstandelijk gehandicapt was, lijdende aan depressies of schizofrenie of manisch-depressief was. Kortom er waren tal van mogelijkheden om in een ‘gesticht’ terecht te komen, waar het leven voor je geregeld werd.

Of je nu vrijwillig was opgenomen of met een maatregel, je moest je houden aan de afspraken waar je niets over te zeggen had. Je identiteit werd je ontnomen vanwege de gestichtkleding die je verplicht was te dragen. Patiënten verbleven er soms levenslang. Nieuwe medicijnen brachten na 1948 een ommekeer teweeg.

Krankzinnigenwet

Op 27 april 1884 werd door koning Willem III het ‘Staatstoezicht op Krankzinnigen’ bij wet geregeld. In deze wet werden de provincies verantwoordelijk gesteld voor de behandeling en verpleging van hun krankzinnigen.


Noord-Holland heeft als enige provincie deze taak letterlijk opgevat door psychiatrische ziekenhuizen te bouwen om de nood te lenigen en ook om de werkeloosheid een halt toe te roepen. De inwoners van de provincie Noord-Holland waren toentertijd straatarm en door het bouwen van ziekenhuizen werd de economie aangejaagd.

Door de armoede ontstond enorme sociale achterstand en was er sprake van ernstig alcoholmisbruik. Reden voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis (PZ) was, behoudens de gangbare psychiatrische stoornissen, ook maatschappelijke ondergang. Er ontstonden wachtlijsten en er waren steeds meer voorzieningen nodig om psychiatrische patiënten te huisvesten.

Professor Winkler

In 1892 stagneerde de doorstroming van patiënten uit het voormalige Wilhelminagasthuis (het WG) in Amsterdam naar het pas geopende Provinciaal Ziekenhuis Meerenberg II te Santpoort. Wat was er aan de hand? Het Wilhelminagasthuis werd onderdeel van de faculteit voor geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam en dr. C. Winkler werd hoogleraar psychatrie/neurologie. Hij zag zijn opname- en onderzoeksafdeling Paviljoen III dichtslibben met chronisch psychiatrische patiënten, waardoor hij onvoldoende wetenschappelijk onderzoek kon doen.

Winkler had ook zitting in een externe commissie, die door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland was ingesteld. Vanuit die functie heeft hij getracht het PZ Meerenberg te Santpoort onder druk te zetten om zo zijn chronische patiënten te doen opnemen. Omdat Meerenberg II geen capaciteit meer had, werd gekozen voor het bouwen van een nieuwe instelling Meerenberg III. Winkler dacht zodoende een ‘cité médicale’ (medische stad) te stichten, drie hoofdgebouwen met ieder een eigen medische en verpleegkundige staf. De administratie zou worden gecentraliseerd.

Dit zou de goedkoopste vorm van behandelen en verplegen zijn en het college van Gedeputeerde Staten verwachtte dat dit plan zonder slag of stoot zou worden aangenomen. Zij hadden buiten de waard gerekend, want Provinciale Staten van Noord-Holland besloten, uit eigen gelederen, een onderzoekscommissie te benoemen om alternatieven te onderzoeken.

Duin en Bosch

In 1901 kwam deze commissie met een verrassend rapport, waaruit bleek dat vergroting van Meerenberg niet wenselijk was, omdat men een nieuw behandel- en verpleegmodel wilde introduceren: ‘het paviljoenstelsel’. Provinciale Staten besloten na langdurige discussie op 12 november 1901 tot het bouwen van een nieuw gesticht elders in de provincie.
Gedeputeerde Staten (GS) werd verzocht een plan te ontwerpen voor de bouw van een krankzinnigengesticht en de aankoop van terreinen in voorbereiding te nemen.

In Castricum werd een geschikt terrein gevonden. De duingrond, groot ongeveer 82 hectare, was eigendom van prinses Marie zu Wied, dochter van Prins Frederik.
Tegelijk met de aankoop bepaalden Provinciale Staten dat het nieuw te bouwen gesticht de naam ‘Duin en Bosch’ zou krijgen.
Hoewel Winkler zijn zin niet had gekregen, kon hij toch invloed uitoefenen, omdat hij en een van zijn naaste medewerkers door GS werden gevraagd een ontwerp te maken voor het nieuwe gesticht. Die naaste medewerker was dr. Jan Willem Jacobi.

In het eerste bouwplan dat architect F.W.M. Poggenbeek in samenspraak met dr. Jacobi en prof Winkler opstelde, werd uitgegaan van 620 patiënten; wegens tegenvallende bouwkosten werd het maximum later bepaald op 732. Het plan omvatte een administratiegebouw en zes paviljoens, drie voor mannen en drie voor vrouwen. Paviljoens waren respectievelijk bestemd voor rustige patiënten, half onrustige patiënten en onrustige patiënten. Verder waren er werkplaatsen voor mannen, zoals de mattenvlechterij en een matrassenmakerij en voor de vrouwen lokalen voor de behandeling van de was, een barak voor besmettelijke ziekten, een anatomiegebouw, personeelswoningen, een


Jaarboek 32, pagina 5

ziekenhuis voor personeel, een centrale voor verwarming en verlichting, een kerkje, een watertoren enzovoorts.

Alle voorgevels van de paviljoens hadden een zuidoostelijke oriëntatie. Zo konden alle patiënten, ook de bedlegerige, optimaal van de zon genieten. De tuinen van de onrustige patiënten waren door hoge hekken omgeven.

J.W. Jacobi was de eerste geneesheer-directeur van 1903-1916. Hij overleed op 51-jarige leeftijd en werd op de begraafplaats van Duin en Bosch begraven.
J.W. Jacobi was de eerste geneesheer-directeur van 1903-1916. Hij overleed op 51-jarige leeftijd en werd op de begraafplaats van Duin en Bosch begraven.

Dr. J.W. Jacobi

Dr. Jacobi ontving op 1 april 1903 zijn benoeming tot geneesheer-directeur van het te bouwen Duin en Bosch, met daarbij een studieopdracht van Provinciale Staten om de nieuwste behandel- en verpleegmethoden in kaart te brengen en deze, indien mogelijk, in het nieuwe Psychiatrisch Ziekenhuis in te voeren. In België en Duitsland bezocht hij diverse instellingen, waaronder de universiteit van Heidelberg. Daar kwam hij in contact met dr. Kraepelin, de arts die voor het eerst het ziektebeeld schizofrenie beschreef en waar Jacobi het behandelen van patiënten met de permanente badtherapie (hydrotherapie) bestudeerde. Door gebruik te maken van warm water en een prikkelarme ruimte (het bad) kwamen patiënten tot rust. Jacobi heeft deze behandelmethode geïntroduceerd in Nederland. In eerste instantie heeft hij geëxperimenteerd in Amsterdam.

Het voormalig Nederlands Hervormd Weeshuis aan de Zwanenburgwal (in Amsterdam)stond leeg en vanwege de ruimtenood nam de provincie het in gebruik. Jacobi begon daar met het opnemen van vrouwen. Dit was eigenlijk het begin van Duin en Bosch. Later zijn deze patiënten overgeplaatst naar Bakkum en opgenomen in het paviljoen Vrouwen I, later ‘Hoograde’ genoemd. Daar werd voor het eerst de badtherapie toegepast.

Behalve op psychiatrisch-medisch gebied was Jacobi ook vooruitstrevend op het gebied van organisatiestructuur en personeelsbeleid. Tegen de bestaande gewoonte in benoemde hij een driehoofdige directie, een structuur die tot ver in de jaren (negentien) zestig werd gehandhaafd.

Luchtfoto van het PZ terrein Duin en Bosch. Midden - links de paviljoens voor vrouwen en midden rechts voor mannen.
Luchtfoto van het PZ terrein Duin en Bosch. Midden – links de paviljoens voor vrouwen en midden – rechts voor mannen.

Samen met de vakorganisatie, die aangestuurd werd vanuit het PZ (Psychiatrisch Ziekenhuis) Meerenberg te Santpoort, heeft Jacobi betere arbeidsomstandigheden gerealiseerd en mochten vrouwen en mannen bij de inrichting werken, ook al hadden zij een relatie. Door het toedoen van Jacobi werden op het terrein personeelswoningen gebouwd, ‘de broederwoningen’. In 1912 verrezen, toen nog op het terrein, de stenen woningen aan de Van Duurenlaan. De houten ‘noodwoningen’ aan de Dr. Ramaerlaan zijn na de eerste wereldoorlog gebouwd. Op 5 december 1916 overleed Jacobi en hij werd begraven op de begraafplaats van Duin en Bosch.

De weg links gaat naar de broederwoningen van Duin en Bosch.
De weg links gaat naar de broederwoningen van Duin en Bosch. Van Oldenbarneveldweg 36, 40 in Bakkum. Nu Van Duurenlaan en Dr. Ramaerlaan. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Jaarboek 32, pagina 6

Patiëntenzorg

Personeelsleden noch patiënten voelden zich in het begin in het ongebaande duinterrein thuis. Er werden wat maatregelen genomen om hen, die het spoor bijster waren geraakt, te helpen. Het verplegend personeel werd voorzien van signaalhorentjes om bij verdwalen noodsignalen te kunnen geven. Wie een ontsnapte patiënt terugbracht, kon rekenen op een premie van 2 gulden.

Het leven in de inrichting verliep volgens een strak patroon, vastgelegd in tal van voorschriften en studies, die echter een ding gemeen hadden: “Het welzijn van de zieke medemens.”

Ziekenzaal in de (negentien)twintiger jaren.
Ziekenzaal in de jaren (negentien) twintig.

Dit uitgangspunt is prachtig weergegeven in een omstreeks 1924 gehouden voordracht van dr. Hermann Simon over de taak van het verplegend personeel. Een citaat uit zijn toespraak is hierbij weergegeven. Uit zijn visie blijkt betrokkenheid, aandacht, medemenselijkheid en vooral ethisch handelen.

De taak van het verplegend personeel bij een actievere behandeling der geesteszieken

Naar een voordracht gehouden voor het personeel van het Provinciaal Ziekenhuis nabij Santpoort
door dr. Hermann Simon


De meest ideale taak van het gesticht zou nu zijn om de hersenziekte, die aan de geestesstoring ten grondslag ligt, te genezen. Helaas zijn wij daarin tot nu toe nog niet in alle gevallen geslaagd, al zijn velerlei pogingen daartoe reeds gedaan en al is de hoop gerechtvaardigd dat in de toekomst ook voor de meest voorkomende geestesziekten, die wij tegenwoordig onder de naam ‘Schizophrenie’ (dementia praecox) samenvatten, het geneesmiddel gevonden zal worden. Hoewel het ons derhalve tot nu toe niet gegeven is, het merendeel onzer zieken afdoend te genezen, hebben wij het toch in de hand hun toestand in zeer belangrijke mate gunstig te beïnvloeden en de geestelijke stoornis te verminderen.

Wij kunnen in de eerste plaats zo goed als zeker verhoeden dat de ziekteverschijnselen ernstiger uiterlijke vormen aannemen dan de eigenlijke hersenziekte volstrekt nodig maakt. Bij de zieken, die wij in het Ziekenhuis krijgen, is haast altijd de uiterlijke vorm der ziekte veel lelijker dan de bestaande hersenstoornis nodig maakt.

Juist de lelijkste verschijnselen, zoals brutale gewelddadigheid, neiging tot vernielen, gemeen schelden, grove onzindelijkheid, smeren met ontlasting en dergelijke, behoren helemaal niet tot het wezen der geestesziekte, maar het zijn alleen lelijke gewoonten, die de zieken tengevolge van het ontbreken of het verloren gaan van opvoedkundige invloeden aangenomen hebben.

Het bereikbare doel van het gesticht is dus:

  • De zieken wederom zooveel mogelijk voor een ordelijk samenleven met andere mensen geschikt te maken, of deze geschiktheid ondanks de ziekte bij hen te behouden.
  • Hun lichamelijke en geestelijke werkkracht moet in gang gehouden en opgevoerd worden en zij moeten indien enigszins mogelijk zo ver gebracht worden dat zij, ook al zijn zij niet genezen, weer uit het ziekenhuis als nuttig lid in de maatschappij terug kunnen keren.
  • Arbeid en geneeskundige opvoeding zijn de hulpmiddelen die ons voor het bereiken van dit doel ter beschikking staan.

Anti-psychiatrie

De jaren (negentien) zeventig staan voor een periode die de ‘anti- psychiatrie’ genoemd is, dit in reactie op de ‘inrichtings-psychiatrie’. Zeker vanaf 1975 staat de mondigheid van de patiënt voorop en de democratisering van de instellingen krijgt veel aandacht. Het is een periode waarin de omgang met de patiënten het karakter krijgt van gelijkwaardigheid, en waardoor samenwerking wordt beoogd tussen patiënt en de multidisciplinaire teams die toen gevormd werden. De gelijkwaardigheid werd onder meer vorm gegeven door het niet meer dragen van het uniform door de verpleegkundigen. Geleidelijk ging men over op burgerkleding. Dit was voorheen alleen toegestaan op bijzondere feestdagen. De slogan was: “Voor ons is elke werkdag een feestdag!”

Het verpleegkundig uniform werd vervangen door andere uniforme kleding, die in die tijd zeer modieus werd gevonden: ‘het spijkerpak’, gedragen door zowel mannen als vrouwen en in de linkerborstzak het pakje shag. De meeste mannen droegen in die tijd een baard (het liefst slordig lang) en lange haren. Een teken van verzet tegen de gevestigde orde. Het zal duidelijk zijn dat niet iedereen hiervan gediend was. De geneesheer-directeur mevrouw Kloosterman, die niet bekend stond om haar vernieuwingsdrang, kwam in aanvaring met de medische staf en de veranderende cultuur.


Jaarboek 32, pagina 7

Geneesheer-directeur van 1955 tot 1975 was mevrouw J. A. Buiter -  Kloosterman.
Geneesheer-directeur van 1955 tot 1975 was mevrouw J. A. Buiter-Kloosterman.

Bestuurlijke veranderingen

Mevrouw Kloosterman trad in 1975 terug. Zij werd opgevolgd door de heren E.J.M. Crabbendam (geneesheer-directeur) en H.L. Polak (directeur). In 1994 werd dit bestuur door een algemeen directeur, W. ’t Hooft opgevolgd.

Het jaar 1994 is een bijzonder jaar geweest, want op 1 januari werd Duin en Bosch geprivatiseerd en kwam de Stichting Psychiatrisch Ziekenhuis Duin en Bosch tot stand.

In 2004 fuseerde deze stichting met de RIAGG’s in Midden-Kennemerland, Zaandam en Purmerend en ontstond een nieuwe stichting met de naam GGZ Dijk en Duin.

In juli 2008 fuseerde GGZ Dijk en Duin met de Parnassia Bavo Groep gevestigd in Den Haag.

Nieuwbouw

Naast veranderingen op bestuurlijk niveau is er ook van alles gebeurd met de huisvesting. Midden jaren (negentien) zeventig sliepen de patiënten nog steeds op grote slaapzalen. Ze moesten zich op de gang wassen bij een lange rij wasbakken met alleen koud water. De dagelijkse levensomstandigheden waren niet meer van die tijd.

Gang bij slaapzaal in paviljoen De Loet.
Gang bij slaapzaal in paviljoen De Loet (het vroegere Mannen II). Duin en Bosch, Oude Parklaan 15-95 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Vanaf 1975 is begonnen met een renovatie van de oude paviljoens.
In de jaren (negentien) tachtig zijn tal van oude paviljoens afgebroken. Er is nieuwbouw gepleegd, die helaas totaal afwijkend was van de oude bouwstijl. In een paar jaar tijd zijn zes nieuwe paviljoens en een polikliniek tot stand gekomen.

Gelukkig is een aantal oude panden gespaard. Met ingang van 19 september 2001 zijn die paviljoens rijksmonument geworden. Ook het terrein is rijksmonument met alle bescherming van dien. Er is nu (in 2009) een plan in wording dat moet voorzien in vervanging van de nieuwbouw uit de jaren (negentien) tachtig door nieuwe paviljoens, die meer in stijl zijn met de oude paviljoens. De vrijkomende gronden zullen worden bebouwd met woningen. Hopelijk komt daarmee geld vrij voor de restauratie van de rijksmonumenten.

De ravage in paviljoen Vrouwen I na het bombardement op 13 augustus 1940. Pas in 1963 kregen de paviljoens namen: Vrouwen I werd Hoograde genoemd.
De ravage in paviljoen Vrouwen I na het bombardement op 13 augustus 1940. Pas in 1963 kregen de paviljoens namen: Vrouwen I werd Hoograde genoemd.

Tweede Wereldoorlog

Ook Duin en Bosch heeft geleden onder de Tweede Wereldoorlog. In 1940 vond er een bombardement plaats door de geallieerden, die het voorzien hadden op Duitse stellingen. Het paviljoen Vrouwen I (later Hoograde genoemd) werd getroffen; twee vrouwen kwamen om en er vielen acht gewonden.

In 1942 kreeg de toenmalige directie, onder leidingvan dr. Teenstra, het bevel om Duin en Bosch te ontruimen. Intussen was de patiëntengroep nog uitgebreid met 250 patiënten, die afkomstig waren van de nabijgelegen St.-Willibrordusstichting uit Heiloo.
De evacuatie moest plaatsvinden op 23 juni 1942. Teenstra ontsloeg eerst 60 ‘betere’ patiënten. De overige 770 patiënten werden overgeplaatst naar andere instellingen: 254 patiënten gingen naar de Willem Arntzhoeve bij Den Dolder, 195 werden geplaatst in ‘Groot-Graffel’ te Warnsveld, 162 in Medemblik en 159 in Rosmalen. De directie koos domicilie in een voormalig schoolgebouw in Limmen om zodoende dichtbij het ziekenhuis te blijven en de zaken in de gaten te houden.

Patiënten en personeel hebben het nodige te lijden gehad van de oorlogsomstandigheden. De Joodse patiënten die naar Den Dolder en Rosmalen waren geëvacueerd, konden uit de handen van de bezetter worden gehouden; in Medemblik en Warnsveld zijn ze slachtoffer van de terreur geworden.

Arbeid en dagbesteding

Er is een spreekwoord dat zegt: “Ledigheid is des duivels oorkussen.” Als je amper of geen structuur in je leven


Jaarboek 32, pagina 8

hebt, zeker als het in je hoofd een warboel is, kan het leven verzanden in dagdromen en lusteloosheid. Dit was vroeger een veel voorkomend probleem in de psychiatrie. Als je werd opgenomen in een instelling, kreeg je bedverpleging. Men ging van de vooronderstelling uit dat wie ziek was het bed moest houden. In eerste instantie was dit goed beheersbaar, maar zodra mensen lopend patiënt werden, ontstond het probleem met betrekking tot de dagvulling. Na de passieve bedverpleging werd verantwoording teruggegeven, waarbij een gezonde wisselwerking tussen de zieke mens en zijn omgeving onderdeel is van het terugvinden van sociaal en geordend gedrag.

Binnen de Nederlandse psychiatrische inrichtingen stonden de ideeën van de Duitse psychiater Simon en de Nederlander Van der Scheer (naar hem is de Prof. Van der Scheerlaan in Bakkum genoemd) centraal. Zij noemden  hun aanpak de actievere therapie, die uitging van het belonen van goed gedrag en het straffen van onaangepast gedrag met als uitgangspunt dat er overdag moest worden gewerkt en er ’s avonds gelegenheid was voor ontspanning, een en ander binnen het afdelingsgebeuren. Al snel werd het begrip ontspanning verlaten en bleef de arbeidstherapie over.

Een tuinploegje aan het werk rond 1960. De strohoeden beschermen tegen de zon en de bijverschijnselen van medicijnen.
Een tuinploegje aan het werk rond 1960. De strohoeden beschermen tegen de zon en de bijverschijnselen van medicijnen.

Destijds was de arbeidstherapie hoofdzakelijk ten nutte van de instelling: land- en tuinbouw, de wasserij, mattenmakerij, naai -en linnenkamer, maar ook werk zoals het ‘lezen’ (selecteren) van erwten en bonen. De patiënt was een waardevolle werkkracht. De invoering van een beloningsstelsel voor patiëntenarbeid bleek de werkbereidheid van de verpleegden te stimuleren.

Een beloning met tabak of sigaren voor de mannelijke patiënten was wel gebruikelijk. Als compensatie voor de vrouwelijke patiënten besloot de Commissie van Bestuur in 1910 dat: “Voor de werkende vrouwelijke patiënten voortaan viermaal daagsch één van de 2 kopjes thee of koffie zal gesuikerd zijn.”

In 1920 werden gestichtsmunten uitgegeven, waarmee de patiënten in de gestichtswinkel allerlei zaken konden kopen. Patiënten konden de munten verdienen, als ze zich voldoende hadden ingezet op een van de beschikbare werkterreinen.

Werkploeg van patiënten in gestichtskleding. Pas rond 1940 werd deze kleding afgeschaft.
Werkploeg van patiënten in gestichtskleding. Pas rond 1940 werd deze kleding afgeschaft.

Bezigheidstherapie

Na de Tweede Wereldoorlog is er vernieuwing ontstaan in genoemde aanpak. De begeleiding van gewonde militairen door psychologen bestond uit therapeutisch werken. Als gevolg van revalidatie van oorlogsslachtoffers en militairen ontstond ‘welfare werk’ en revalidatie en daaruit kwamen de sociale werkplaatsen voort.

In 1947 werd de ‘Wet plaatsing minder valide arbeidskrachten’ van kracht. De naam inrichting werkte stigmatiserend en gaf voeding aan het wijdverbreide begrip dat opname een definitieve en ver van de samenleving verwijderde opbergplaats was. Om deze misvatting een halt toe te roepen, werden de inrichtingen ziekenhuis of centrum genoemd, een naamgeving die weer uitzicht gaf op herstel en teruggang naar de eigen omgeving.

In de periode van economische bloei groeide de sociale werkvoorziening, die ook toegankelijker werd voor psychiatrische patiënten. Toen in 1967 de psychiatrische zorg onder de AWBZ kwam te vallen, werden de budgetten jaarlijks verhoogd en was er ruim voldoende geld om nieuwe activiteiten te ontwikkelen voor arbeid en dagbesteding.

In het begin van de jaren (negentien) zeventig ontstond de eerder genoemde beweging die ‘anti-psychiatrie’ wordt genoemd, met een humane en gelijkwaardige benade-


Jaarboek 32, pagina 9

ring van patiënten. Creativiteit en zelfbeschikking staan voorop en men gaat uit van het ‘gezonde’ deel van de mens. Arbeid was niet meer het uitgangspunt. Het hebben van een zinvolle dagbesteding werd belangrijk geacht.

Dagbesteding bestond niet langer uit werken in de zin van arbeid, maar ook werken aan jezelf door middel van creatieve-, bewegings- en bezigheidstherapie. Er kwam een einde aan het beloningssysteem van goed gedrag en het straffen van onaangepast gedrag. De gelijkwaardigheid werd vorm gegeven in behandelplannen. Patiënten en behandelaars sloten met elkaar een overeenkomst over het te volgen behandelbeleid. Er is verschil tussen patiënt en behandelaar, maar als mens ben je gelijkwaardig. Behandelingen kregen daardoor meer kans van slagen.

Als we de tegenwoordige situatie bezien, is duidelijk dat er ook hier, door de marktwerking, een zakelijke benadering is gekomen. Tal van ondersteunende behandelmethoden worden onvoldoende tot niet vergoed door verzekeraars met als gevolg dat onder andere dagbestedingsactiviteiten zullen verdwijnen. Gelukkig is de behandelovereenkomst vastgelegd in een wet, waardoor gelijkwaardigheid gewaarborgd lijkt te zijn.

Bedverpleging in paviljoen Breehorn (1939).
Bedverpleging in paviljoen Breehorn (1939).

Verpleging en behandeling

Als je werd opgenomen in een algemeen of psychiatrisch ziekenhuis of sanatorium, dan was bedverpleging gebruikelijk. Opname op Duin en Bosch hield in dat je de eerste weken op een afdeling werd geplaatst waar je werd geobserveerd. Voor de verpleegkundigen, die in die tijd broeder en zuster werden genoemd, was het een hele toer om alles rustig en beheersbaar te houden.
Hoewel binnen een strak kader werd gewerkt, ging men wel zorgzaam en zorgvuldig met de patiënten om. Deze begrippen staan vandaag de dag sterk onder druk vanwege de marktwerking in de zorg.

De broeders en de zusters deden hun uiterste best om het leven in een psychiatrisch ziekenhuis leefbaar te houden. Van groot belang bij de behandeling en verpleging was de komst van de actievere therapie, waarmee en waardoor patiënten een vorm van dagritme kregen en het leven geen sleur werd.

Medicatie bestond niet. Als het echt uit de hand liep en mensen bijzonder onhandelbaar waren, gaf de psychiater wel eens morfine, maar men wist toen al dat dit verslavend kon werken. Ook was er de permanente badtherapie, waarbij door middel van warm water en een prikkelarme omgeving rust werd bewerkstelligd.

Een andere vorm van behandeling, met name bij onrustige patiënten, was het inwikkelen. Patiënten werden in natte doeken gewikkeld en men liet ze drogen. Dit was een erg pijnlijke behandeling, die al snel door de inspectie werd verboden.

Een andere behandelmethode was de insulinekuur, waarbij mensen in een vorm van bewusteloosheid werden gebracht. Deze behandeling werd gebruikt bij mensen die leden aan een depressie. Er kwam veel verpleegkundig en medisch inzicht aan te pas om deze behandeling goed te laten verlopen.

Ook hier weer gelden de sleutelbegrippen ‘zorgzaam en zorgvuldig’. Zo werd van verpleegkundigen veel tact en begrip gevraagd bij de toepassing van de elektroshock therapie. Naast het verpleegkundig bezig zijn moesten de verpleegkundigen ook actief meewerken bij de arbeid en dagbesteding, een ondersteunende behandelmethode die uitgegroeid is tot een zelfstandig vakgebied.

Pas in 1948 komt het eerste medicijn op de markt, een antipsychoticum met de naam Largactil. Een uitvinding! Bijna alle oudere behandelmethoden, behalve de elektroshock therapie, werden overbodig. Largactil is de start geweest van de ontwikkeling van een reeks van anti-psychotica en anti-depressiva.

Mede door het ontwikkelen van medicatie ontstaat er een andere wijze van verplegen. Ook krijgt het een socio-therapeutisch karakter en werd er uitgegaan van wat de patiënt nog kon. Er ontstond een scala aan ondersteunende behandelingen en de functie van verpleegkundige ging meer in de richting van begeleiden en resocialiseren.

Voor de cliënt – door deze naamgeving is de afhankelijkheid grotendeels verbannen – ontstaat een keuzemogelijkheid ten aanzien van behandelingen: de psychomotore-, de creatieve- en de drama-therapie. Ook ontstaan er andere vormen van klinische opname, zoals poliklinische behandeling en opname in een socio-therapeutisch centrum. De cliënt krijgt inzagerecht in de verslag legging en is en blijft zelfstandig. Helaas is een aantal mogelijkheden verdwenen, deels door een andere visie op psychiatrie en deels door bezuinigingen.

Al deze behandelmethoden vragen van verpleegkundigen veel inzet en deskundigheid die zij kregen door hun opleiding. De opleiding tot verpleegkundige is op een hoger niveau gebracht, waardoor deze beter beantwoordt aan de medische eisen.


Jaarboek 32, pagina 10

Recreatie

Vanouds heeft men getracht om het inrichtingsleven te verlichten. Vroeger deed men dit vooral door onder andere te wandelen, soms met muzikale begeleiding door de fanfare van het ziekenhuis.

Het fanfare korps van Duin en Bosch.
Het fanfare korps van Duin en Bosch. Mient en Ruiterweg in Castricum, 1936. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dat niet iedereen daar blij mee was laat een verslagje zien uit de bestuursvergadering van het toenmalige VVV uit Castricum met als datum 14 december 1926. “Opgemerkt wordt, dat ’t meermalen voorkomt, dat patiënten van D. en B. (Duin en Bosch) in groote groepen onder geleide in het dorp of langs de Zeeweg wandelen, of zich op het strand bevinden. Dit wordt niet in het belang van ’t vreemdelingenverkeer geacht.”

Patiënten gingen rond 1970 op vakantie naar Spanje onder de hoede van dokter Breetveld.
Patiënten gingen rond 1970 op vakantie naar Spanje onder de hoede van dokter Breetveld.

Zeker is wel dat de middenstand in Castricum geprofiteerdheeft van de bestedingen van patiënten van Duin en Bosch. Er werd wekelijks een bedrag aan de patiënten gevraagd voor de afdelingskas, waaruit dit alles werd gefinancierd. Er waren vakanties naar het buitenland of naar de Veluwe en Zuid Limburg. Er werden dagtochtjes gemaakt en bij al deze activiteiten waren verpleegkundigen nodig om dit alles te begeleiden. Denk niet dat het voor het personeel een uitje was, want je had een enorme verantwoording en je nam die ook.

De jaarlijkse afdelingsfeesten waren ook een goede gelegenheid voor contact tussen het verplegend personeel en familie van de patiënten.
De jaarlijkse afdelingsfeesten waren ook een goede gelegenheid voor contact tussen het verplegend personeel en familie van de patiënten.

Laten we tenslotte vooral de Sinterklaasfeesten niet vergeten. Bij mij is het geloof in de ‘goedheiligman’ weer terug, omdat ik hem zelden zo dikwijls op dezelfde dag heb ontmoet!

Wub van Weenen als Sinterklaas.
Wub van Weenen als Sinterklaas. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De kerstdagen werden uitvoerig, maar ook ingetogen gevierd.
De jaarlijkse afdelingsfeesten voor familieleden en vrienden van de patiënt waren een ontmoetingspunt voor personeel en familie. Heel belangrijk!

Met de intrede van de eigen bijdrage in het kader van de AWBZ werden de budgetten krapper. Ook werd het voor de instelling te prijzig om steeds maar weer personeel in te zetten voor feestelijkheden. Ook hier een gevolg van de marktwerking in de zorg. Jaren geleden is een rapport uitgebracht over de verveling op afdelingen met de titel: ‘Een keten van lege zondagen’. Het zou nu weer actueel zijn. Patiëntenzorg is bekneld geraakt in het economische krachtenveld en steeds veranderende bekostigingsregelingen.

Jan Camps

Bronnen:

  • Boer, N. de, Psychiatrie in Westfriesland 1600-2000, Zwolle 2004.
  • Glastra, J., Een ziekenhuis op drift, De evacuatie van Duin en Bosch, 18e jaarboek Oud-Castricum, 1995.
  • Kleffens, P. van, Het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch te Bakkum, gedenkschrift ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan, Haarlem 1959.
  • Vijselaar, J., Gesticht in de duinen, de geschiedenis van de provinciale psychiatrische ziekenhuizen van Noord-Holland van 1849-1949, Hilversum 1997.

Jan Camps, schrijver van dit artikel, kwam in september 1970 in dienst van het ziekenhuis Duin en Bosch. Na de verkorte opleiding tot B-verpleegkundige werd hij 1e verpleegkundige op de opname afdeling voor mannen in paviljoen De Loet.

In 1974 stapte hij over naar de Sociaal Psychiatrische Dienst (tegenwoordig RIAGG) in Amsterdam en vandaar uit werd hij groepsleider in een Socio-therapeutisch Centrum.

Vanaf 1980 tot 2005 vervulde hij bij Duin en Bosch weer tal van functies. De laatste 10 jaar was hij onder andere plaatsingscoördinator, coördinator van het onderzoek Cannabis en Schizofrenie, secretaris van de Clozapine Plus Werkgroep, bibliothecaris Medische Bibliotheek en beheerder van het museum Breehorn. Hij stond aan de wieg van het Nederlands Museum voor de Psychiatrie ‘het Dolhuys’ te Haarlem, waar hij ook rondleidingen geeft.


Jaarboek 32, pagina 11

Het administratiegebouw op Duin en Bosch in Bakkum.
Het administratiegebouw op Duin en Bosch in Bakkum.

Enige jaartallen uit de geschiedenis van Duin en Bosch

1902  Provinciale Staten besluiten Gedeputeerde Staten te machtigen tot de aankoop van gronden voor de bouw van een krankzinnigengesticht in Castricum. Besloten werd het nieuwe gesticht de naam Duin en Bosch te geven.

1904  Dependance geopend aan de Zwanenburgwal in Amsterdam. De bouw van Duin en Boschbegint. Aanleg van de ‘Gestichtsweg’, later ‘Duinenboschweg’ genoemd.

1903  Dr. J.W. Jacobi aangesteld als geneesheerdirecteur. Gekozen wordt voor het paviljoensysteem.

1907 Bouw van de dokterswoningen aan de Van Oldenbarneveldweg.

1909 Eerste vergadering commissie van bestuur op 18 mei.

1909 Op 25 mei arriveren de eerste patiënten uit Amsterdam.

1914 Tramverbinding met het station gerealiseerd.

1916 Op 5 december overlijdt dr. Jacobi en hij wordt overeenkomstig zijn wens op het ziekenhuiskerkhof begraven.

1918 De naam ‘Gesticht Duin en Bosch’ wordt veranderd in ‘Provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch’.

1926 Actievere therapie volledig ingevoerd. Ruim 85 procent van de patiënten was hierbij betrokken.

1935 Paviljoen Breehorn voor opname van 158 patiënten gerealiseerd.

1940 Paviljoen ‘Hoograde’ getroffen door bommen. Er vallen twee doden.

1948 De eerste medicijnen, antipsychotica, komen beschikbaar.

1942 Het ziekenhuis moet op last van de bezetter worden ontruimd. Patiënten worden gedurende de oorlogsjaren elders in het land ondergebracht.

1959 Voor bewegingstherapie wordt een gymnastieklokaal gebouwd.

1963 Sluiting begraafplaats op het terrein.

1967 Psychiatrisch ziekenhuis te Medemblik opgeheven. Personeel en patiënten komen naar Duin en Bosch.

1968 De commissaris der koningin Prinsen opent het nieuwe zusterhuis dat 100 zitslaapkamers bevat.

1975 Periode van renovatie en vervolgens nieuwbouw van paviljoens.

1994 Het ziekenhuis wordt verzelfstandigd en wordt een stichting onder de naam ‘Psychiatrisch Ziekenhuis Duin en Bosch’. Start van een periode van meer spreiding van de zorg en oprichting regionale behandelcentra.

2004 Fusie met Riagg Midden-Kennemerland en Riagg Zaanstreek/Waterland. De nieuwe naam wordt ‘GGZ Dijk en Duin’.

2008 Fusie met de Parnassia Bavogroep. Oprichting ‘BV Dijk en Duin’.

21 juli 2021

Tuberculose in Castricum en Bakkum

Door: Eric Bor

Afb. 1. Ina Bleeker met enkele zussen en haar moeder (foto Gert-jan Bremer)

Tuberculose is één van de oudste infectieziekten en kwam al in de oudheid voor. In het lichaam van Egyptische mummies van rond 3000 voor Christus hebben wetenschappers resten van de ziekte aangetroffen. In 1901 was tuberculose volksziekte nummer één in Nederland. Per 10.000 inwoners overleden er 18 aan de ziekte. Castricum en Bakkum golden in het begin van de twintigste eeuw als plaatsen met uitzonderlijk veel tuberculozen. De tbc-lijders gingen veelal naar sanatoria in Bilthoven of op de Veluwe, maar de meesten werden thuis in een tbc-huisje gelegd.

8 april 2021

Jacobi, Dr. J.W. (Jaarboek 22 1999 pg 26-28)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 22, pagina 26

Wie was … Dr. J.W. Jacobi

Dr. J.W. Jacobi
Dr. J.W. Jacobi

Het museum van Duin en Bosch is in het bezit van een aantal tastbare herinneringen aan de eerste geneesheer-directeur.
In de eerste plaats is er zijn gefotografeerd portret: een ernstig ogende man kijkt strak maar vriendelijk voor zich uit, een denker, een bedachtzame man. Tot de collectie van het museum behoort ook zijn wandelstok, versierd met een esculaap: in de Griekse mythologie de god van de geneeskunst.

Het administratiegebouw met de keuken.
Het administratiegebouw met de keuken.

Van onvervangbare waarde zijn de door Jacobi zelf gemaakte foto-glasnegatieven waarop de gebouwen en delen van het landschap van het pas in gebruik genomen Duin en Bosch te zien zijn. Ze zijn destijds door zijn familie aan Duin en Bosch geschonken. Zijn naam wordt verder in herinnering gehouden door de naar hem genoemde Jacobilaan.

Dokter Jacobilaan (Peperstraat) een kar met melkbussen en twee meisjes op klompen.
Dokter Jacobilaan (Peperstraat) een kar met melkbussen en twee meisjes op klompen. Rechts nog een deel van woning nummer 15. Aan de overzijde van de weg stonden nog geen huizen. Circa 1910. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Indien een andere arts aan de basis had gestaan van Duin en Bosch, was er ongetwijfeld een ander instituut gebouwd. Jacobi’s ambities en ideeën zijn van grote invloed geweest op het ziekenhuis zoals dat in het begin van deze eeuw tot stand is gekomen.

Serre personeelsziekenhuis. Op deze plaats is later De Clinghe gebouwd.
Serre personeelsziekenhuis. Op deze plaats is later De Clinghe gebouwd. Oude Parklaan (Duin
en Bosch) 50-52 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Tussen 1880 en 1915 zijn in ons land 19 psychiatrische ziekenhuizen gebouwd. Vrijwel alle zijn in een ander landschap gelokaliseerd en zijn van een andere bouwstijl dan Duin en Bosch. Met name inrichtingen met een protestants-christelijke signatuur ontwikkelden denkbeelden die nauwer aansloten bij dat wat toen het ‘staatstoezicht voor krankzinnigen en krankzinnigengestichten’ voor ogen stond. Zij introduceerden een therapeutische visie op de architectuur van gebouwen waar volgens hun zienswijze psychiatrisch zieken optimaal behandeld konden worden. Men ging er van uit dat de inrichting het best verdeeld kon worden in kleine paviljoens gegroepeerd rond de kerk.

Kerkje van Duin en Bosch.
Kerkje van Duin en Bosch. Aquarel van John Caspers, 2003. Foto Jacques Schermer. Toegevoegd.

De indeling van de gebouwen was zodanig dat het personeel centraal in het paviljoen woonde. De hoofdverpleegkundigen werden veelbetekenend ‘huisvader’ of ‘huismoeder’ genoemd, om daarmee het gezin als hoeksteen van de samenleving en tevens als een systeem van waaruit in principe positieve ontwikkelingen voort kunnen komen, na te bootsen. In de hiërarchie van de inrichting was de dominee gelijkwaardig aan de geneesheer-directeur.

Jacobi deelde die opvatting niet en het heeft hem veel strijd gekost om zijn opvattingen omtrent de bouw van een nieuw psychiatrisch ziekenhuis gerealiseerd te krijgen. Over zijn boeiende leven gaat dit artikel.

Jan Willem Jacobi geportretteerd in begin 1868.
Jan Willem Jacobi geportretteerd in begin 1868. Nadat hun eerste kind in het eerste levensjaar is overleden, wordt Jan Willem Jacobi als tweede kind van Hendrik Jacobi en Christina Louise Wilhelmina Bertelman op 31 mei 1865 te Haarlem geboren. Na Jan Willem krijgt het echtpaar Jacobi-Bertelman nog drie dochters. Vader Hendrik Jacobi is griffier bij de Staten van Noord-Holland. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jan Willem Jacobi wordt op 31 mei 1865 geboren te Haarlem. Zijn ouders behoren tot een milieu van gegoede burgers. Hij groeit op in een harmonisch gezin en gaat naar de in Haarlem bekende school van de heer Prinsen Geerlings. Daarna bezoekt hij het gymnasium waar hij op 27 juni 1884 het eindexamen doet. Vervolgens studeert hij medicijnen te Amsterdam, wordt arts in mei 1892 en promoveert in 1896 tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift, getiteld: ‘Klinische waarnemingen op het gebied der acute infectieziekten’.
De keus voor deze studie hangt nauw samen met zijn toenmalige werkzaamheden in de infectie-afdeling van het Buitengasthuis, het latere Wilhelmina-gasthuis, in Amsterdam. Hij was daar in juli 1892 inwonend assistent-geneesheer geworden en een jaar later benoemd tot vervangend geneesheer-directeur.

Jan Willem Jacobi trouwde met Marie Albertine van Leersum, Breda 1898.
Jan Willem Jacobi trouwde met Marie Albertine van Leersum, Breda 1898. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In de periode 1899 tot 1908 worden te Amsterdam uit zijn huwelijk met Marie Albertine van Leersum hun vijf kinderen geboren: vier zoons en één dochter.

Het gezin Jacobi, van links naar rechts Wim, Miep, moeder Tine, Ernst, Hein, vader Jan Willem en Ab.
Het gezin Jacobi, van links naar rechts Wim, Miep, moeder Tine, Ernst, Hein, vader Jan Willem en Ab. Van Oldenbarneveldweg 40 in Bakkum, 1910. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Belangstelling voor de psychiatrie

De nu volgende periode, zo zal later blijken, is beslissend geweest voor de verdere carrière van Jacobi. In het Buitengasthuis komt hij in contact met de in 1893 tot hoogleraar in de psychiatrie en neurologie benoemde Cornelis Winkler (1855-1941). Winkler heeft onmiskenbaar zijn stempel gezet op het wetenschappelijk denken, maar ook op de verdere vorming van de jongere Jacobi.
Winkler omschrijft hem als een ‘uitstekend onderzoeker’ met wie hij casuïstiek (de beschrijving van een ziektegeschiedenis) verrichtte, onder andere ‘een zeer fraai geval van Friedreichse tabes’ (een door de Duitse internist Nicolaus Friedreich omschreven vorm van ataxie, een coördinatiestoornis tussen het motorisch zenuwstelsel en de spieren).


Jaarboek 22, pagina 27

De loopbaan van Jacobi verloopt voorspoedig. Hij wordt aangesteld als ‘uitwonend’ eerste geneesheer, hetgeen in die tijd een duidelijke promotie betekende. Uitwonend wilde vrijwel altijd zeggen dat men een vaste aanstelling kreeg en werd opgenomen in de zogenaamde ‘formatie’.

Duin en Bosch te Bakkum, in aanbouw rond 1908.
Duin en Bosch te Bakkum, in aanbouw rond 1908. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Eerste plannen voor de bouw van Duin en Bosch

In Amsterdam maar ook elders in de provincie Noord-Holland is de vraag naar de opvang van armlastige psychiatrische patiënten zodanig toegenomen dat in 1899, door het provinciaal bestuur een commissie benoemd wordt, die als opdracht had te onderzoeken hoe de nood te lenigen was. Als prominent lid van de commissie wordt Cornelis Winkler hernoemd als de psychiatrisch deskundige. Uit de uiteindelijke rapportage blijkt dat men in meerderheid van mening is dat uitbreiding van het gesticht Meerenberg te Santpoort de beste optie was. Meerenberg had toen al een grote reputatie opgebouwd als het instituut met een wetenschappelijke benadering van de inrichtingspsychiatrie.
Gedeputeerde Staten aanvaarden de denkbeelden van de commissie.

Provinciale Staten daarentegen kunnen zich niet verenigen met de plannen en benoemen uit hun midden een onderzoekscommissie die tot een ander oordeel komt. Men acht in eerste instantie uitbreiding van Santpoort vanwege de dreigende onbestuurbaarheid van zo’n grote inrichting ongewenst. Bovendien is de commissie voorstander van een paviljoensysteem. Provinciale Staten nemen het advies over en besluiten in de najaarsvergadering van 1902 tot de bouw van een psychiatrisch ziekenhuis elders in de provincie. Gedeputeerde Staten vinden in de duinen bij Bakkum een geschikt terrein van 82 hectare. Het ziekenhuis zal Duin en Bosch gaan heten.

De bouwfilosofie

Door het provinciaal bestuur wordt op voordracht van Professor Winkler, Dr. Jacobi aangezocht de wijze van behandeling en verpleging nader te onderzoeken en in overleg met Winkler en de architect F. W. M. Poggenbeek een ontwerp voor het nieuwe ziekenhuis te maken. Hij krijgt de gelegenheid zich in het buitenland te oriënteren. Een buitengewoon verlof wordt hem daarvoor toegekend. In België bezoekt hij de gezinsverpleging te Geel en Lierneux en in Duitsland een 8-tal soortgelijke instituten.

Paviljoen vrouwen III, later paviljoen Kinnehin geheten en nu omgevormd tot een zeer luxe appartementengebouw 'Prinses zu Wied'.
Paviljoen vrouwen III, later paviljoen Kinnehin geheten en nu omgevormd tot een zeer luxe appartementengebouw ‘Prinses zu Wied’.

Zowel in zijn rapportage als in de presentatie van de tekeningen en de plaats van de gebouwen, gaat Jacobi uit van het paviljoensysteem, dat wil zeggen afzonderlijke gebouwen voor verschillende categorieën patiënten. De beheersbaarheid van een relatief grote groep patiënten door een efficiënt ingezet aantal personeelsleden is het uitgangspunt van de bouwfilosofie.

Werkploeg van patiënten.
Werkploeg van patiënten. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De inspectie voor de geestelijke volksgezondheid kan zich op een aantal punten niet vinden in de plannen. Voor de keuze van het terrein kan men niet warm lopen, maar men acht het gebied uit hygiënisch oogpunt voor het gestelde doel wel geschikt. Uit medisch-psychiatrisch standpunt twijfelt men sterk of de keuze wel zo gelukkig is. Met name het beschikbare bouwland langs de Zeeweg, van belang met het oog op de werkverschaffing der patiënten, vindt men veel te klein. Het geboomte, spaarzaam aanwezig, moet worden ontzien wil het terrein niet te veel aan natuurschoon verliezen. Meer effen terrein zou een betere keus geweest zijn.

Duin en Bosch in aanbouw, links de woning Duin en Bosch 42 (vroeger nummer 1) en rechts de tramremise. Het zandpad was de route van het trammetje.
Duin en Bosch in aanbouw in 1910, links de woning Duin en Bosch 42 (vroeger nummer 1) en rechts de tramremise. Het zandpad was de route van het trammetje. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In een gesprek tussen de inspectie, de gedeputeerde voor de ziekenhuizen en Winkler en Jacobi, worden de bezwaren nader genoemd. De inspectie heeft veel moeite met de voorgenomen bouw van twee paviljoens elk voor 128 rustige patiënten, twee gebouwen beide voor 126 half-rustigen en lichamelijk zieken en twee paviljoens elk voor 56 onrustige patiënten. Totaal 620 plaatsen. Opgemerkt wordt dat aan een systeem van kleine paviljoens de voorkeur is te geven. Er wordt op gewezen dat het voor psychiatrische patiënten in kleine gebouwen met ten hoogste 40 plaatsen aangenamer en huiselijker is.
Er wordt overwogen de ontworpen gebouwen te splitsen. Verder worden bedenkingen genoemd tegen de totale omvang van het gesticht: dat zou veel te groot zijn voor een geneesheer-directeur.

Dr. Jacobi bracht daar tegenin dat men overzicht moet kunnen houden. “Zolang men aan 120-150 patiënten een medicus wenst te geven, zal men die voor de behandelend arts overzichtelijk moeten rangschikken.” Men komt niet tot overeenstemming.
Dat verhindert Gedeputeerde Staten niet om het oorspronkelijke bouwplan, met een verzoek om Koninklijke goedkeuring, in te dienen bij het ministerie.

Therapie Werkplaatsen voorzijde, Duin en Bosch in Bakkum.
Therapie Werkplaatsen voorzijde, Duin en Bosch in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Botsende meningen

De inspecteurs voor de geestelijke gezondheidszorg, die de aanvraag voor raad en advies ontvangen, rapporteren aan de minister van binnenlandse zaken hun bezwaren tegen het gekozen systeem. Ze geven aan hoe op eenvoudige wijze, zonder ingrijpende verandering van de plannen, enigszins tegemoet gekomen kan worden aan hun grote moeite met het bouwplan.

De minister betoogt dat de vraag naar de omvang van het ziekenhuis een wetenschappelijk geschil betreft over de beste wijze van inrichten van een psychiatrisch ziekenhuis. Hij heeft uit de stukken de overtuiging gekregen, dat aan de eisen krachtens de wet op de verpleging van krankzinnigen voldaan is, onverschillig welk systeem gekozen zal worden. Hij is van mening dat tegen de grootte van het gesticht en de omvang van de paviljoens, zoals door Jacobi voorgesteld, geen bezwaar gemaakt kan worden. Bij Koninklijk Besluit van 22 maart 1904 wordt de verlangde vergunning tot de oprichting van Duin en Bosch verleend. Een groot succes voor Jacobi. Met de bouw wordt begonnen in september 1904.

Toegangsweg en ingang van Hoograde Duin en Bosch. Dit pand was heel vroeger een opnameafdeling voor vrouwen en had de naam Vrouwen 1.
Toegangsweg en ingang van Hoograde Duin en Bosch. Dit pand was heel vroeger een opnameafdeling voor vrouwen en had de naam Vrouwen 1. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Zwanenburgwal

In het najaar van 1904 zijn alle psychiatrische instellingen in Nederland vol. Met name in Amsterdam, in het Wilhelminagasthuis, is de situatie voor de zoveelste keer nijpend. Daar verblijven ruim 80 vrouwelijke patiënten die wachten op plaatsing in Bakkum. Voor tijdelijke huisvesting is de aandacht gevallen op het juist ontruimde gebouw van het jongensweeshuis aan de Zwanenburgwal in Amsterdam.


Jaarboek 22, pagina 28

Een van de paviljoens van Duin en Bosch in aanbouw in 1906.
Paviljoen Hoge Steeg / Mannen 1 van Duin en Bosch in aanbouw in 1906. De aannemer meldt in verband met de veiligheidswet dat in de timmerwerkplaats op het bouwterrein een stoommachine van 26 pk wordt geplaatst om de volgende werktuigen aan te drijven: lint- en cirkelzaagmachine, freesbankmachine, lijstenschaafmachine, boor- en hakmachine, een slijpmachine en een kortzaagmachine. Bovendien worden voor de aanmaak van metselspecie twee kalkmolens door stoom aangedreven. Het werkend personeel bestaat uit 142 mensen, waaronder 42 timmerlieden, 22 metselaars, 26 opperlieden en 22 grondwerkers. De aanvoer van de bouwmaterialen geschiedt over een aparte spoorbaan langs de Duinenboschweg tot aan de duinvoet. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bij koninklijk besluit wordt toestemming verleend het gebouw tijdelijk te bestemmen voor de huisvesting van maximaal 125 patiënten.
De directie wordt opgedragen aan dr. Jacobi. Hij krijgt het druk, want daarnaast heeft hij in Amsterdam een functie als gerechtelijk geneeskundige in psychiatrische aangelegenheden. Tegelijk is hij aangewezen om op te treden als geneesheer-directeur van de nieuw te bouwen inrichting. Het is een zware taak. De organisatie rond de nieuwbouw verloopt zeker in de begintijd lang niet vlekkeloos. Zo is er voor de aanvoer van bouwmaterialen wel een railverbinding naar het station Castricum aangelegd, maar over het functioneren daarvan is Jacobi niet tevreden.

In april 1909 nam het gezin Jacobi hun intrek in de directeurswoning van het psychiatrisch ziekenhuis
Duin en Bosch.
In april 1909 nam het gezin Jacobi hun intrek in de directeurswoning van het psychiatrisch ziekenhuis
Duin en Bosch. De woning op de hoek van de Zeeweg en de Van Oldenbarneveldweg. Op het balkon staat moeder Jacobi met twee van haar kinderen. Vader Jacobi zit voor de serre en wordt omringd door de andere drie kinderen. Van Oldenbarneveldweg 40 in Bakkum, 1911-1912. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het nieuwe ziekenhuis

In de laatste week van april 1909 kan de familie Jacobi hun nieuwe huis op de hoek van de Bakkummerstraatweg (thans Van Oldenbrneveldweg) en de Zeeweg – het huidige Fochteloo – betrekken. De maand daarop arriveren de patiënten die tot dan in de Zwanenburgwal verpleegd werden. Daarmee is het ziekenhuis Duin en Bosch dus in gebruik genomen. In dat eerste jaar zijn er ontwikkelingen te melden die illustreren dat Jacobi het niet gemakkelijk heeft met de provinciale politiek en de eerder genoemde inspecteurs. Het betreft met name de verhoging van het maximum aantal patiënten.

In 1903 was diezelfde inspectie nog van mening dat een ziekenhuis met 620 plaatsen te groot zou zijn voor een directeur en nu, in 1909, wordt een verhoging tot 732 plaatsen billijk gevonden.
Wat was het geval? De overheid kampte met een groot tekort aan plaatsen voor mensen die op kosten van het rijk verpleegd moesten worden, de zogenaamde rijkspatiënten.

De bouw van Duin en Bosch was met hogere kosten gepaard gegaan, in ieder geval hoger dan aanvankelijk was geraamd. Door het benutten van nog onbezette plaatsen en het realiseren van overcapaciteit kon het provinciaal bestuur een lucratieve overeenkomst sluiten met de rijksoverheid door het plaatsen van rijkspatiënten. De extra inkomsten die deze maatregel met zich meebracht, waren voor het bestuur belangrijker dan het goed tot ontwikkeling laten komen van een net begonnen ziekenhuis.

Moeilijke start

Dr. Jacobi wordt al snel met grote problemen geconfronteerd. In 1910 worden in totaal 316 rijkspatiënten opgenomen: 230 mannen, bijna allen afkomstig uit het rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik en 86 vrouwen, voornamelijk overgeplaatst vanuit het gesticht in Grave.

De paardentram met passagiers nabij de spoorwegovergang naar de Mient met op de achtergrond het seinwachtershuisje.
De paardentram met passagiers nabij de spoorwegovergang naar de Mient met op de achtergrond het seinwachtershuisje. Geheel links Piet van Duijn, Marie Liefting en vierde van links is Kuperus (werkzaam op kantoor op Duin en Bosch). De andere zijn bezoekers van Duin en Bosch. Later werd de tram elektrisch gemaakt door de heer Maartensen.

De verhuizing vanuit Medemblik vond iedere maand plaats, telkens zo’n 20 tot 30 patiënten. Voor dat doel werd in Medemblik een extra wagon aan de trein aangehaakt. Deze werd bij aankomst in Castricum weer afgekoppeld, op de tramlijn van het ziekenhuis gerangeerd en het rijtuig werd door paarden naar het ziekenhuisterrein gebracht. Met de directie van het gesticht in Medemblik was een bijzondere regeling getroffen. Telkens werden in de week voorafgaand aan de komst van de nieuwe patiënten, hun dossiers met daarin de ziektegeschiedenis toegezonden. Na bestudering door de artsen in Bakkum, kan men dus al vooraf de beste bestemming voor de nieuwe patiënten bepalen. Het blijkt een uiterst moeilijke categorie patiënten. In het eerste jaar komen 28 ontvluchtingen voor, meestal omdat men van oorsprong een zwervend bestaan gewend was.

Personeelswoningen aan de Peperstraat de latere Dr. Jacobilaan.
Personeelswoningen aan de Peperstraat de latere Dr. Jacobilaan in 1910. Colectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De afgelegen ligging van het ziekenhuis bezorgt Jacobi grote zorgen. Het is daardoor bijvoorbeeld moeilijk voldoende deskundig personeel te werven. Voor de elders schoolgaande kinderen van het personeel is de afstand van Bakkum naar het station Castricum eveneens bezwaarlijk. Een bevredigende oplossing daarvoor wordt gevonden door de railverbinding te gaan gebruiken voor het vervoer van personen. De paardentram maakte circa 13 ritten per dag aansluitend op de aankomst van de treinen in Castricum.

De periode tot 1916

Als we de taakopvatting van Jacobi volgen, blijft de invloed van Professor Winkler, die overigens meer neuroloog dan psychiater was, duidelijk aanwezig. Naast het besturen van het ziekenhuis vult een belangrijk deel van zijn dag zich met wetenschappelijk werk. Het anatomiegebouw bij de begraafplaats is zijn werkterrein. Het bewerken en microscopisch onderzoeken van hersenpreparaten van overleden patiënten heeft zijn grote interesse. Hij tracht enige samenhang te ontdekken tussen het afwijkende gedrag van zijn patiënten en zijn bevindingen in het anatomiegebouw. Hij verzorgt in een aantal vaktijdschriften publicaties over zijn wetenschappelijk werk onder andere in ‘Het Ziekenhuis’ en ‘Het tijdschrift voor Geneeskunde’.

Muziektent op Duin en Bosch met het fanfarekorps Door Inspanning Uitspanning.
Muziektent op Duin en Bosch met het fanfarekorps Door Inspanning Uitspanning (DIU). Kort nadat het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch in 1909 in gebruik was genomen, werd daar de vereniging ‘Door Inspanning Uitspanning’ opgericht. De personeelsleden hielden zich in de vrije uren met toneel, zang en gymnastiek bezig. Uit die vereniging ontstond op 6 juni 1911 het fanfarekorps DIU, dat later zelfstandig zijn weg zou gaan. De eerste dirigent was Dirk Slop, hoofd van de technische dienst van het ziekenhuis. Hier bij het 25 jarig Duin en Bosch. Het plaatselijke fanfarekorps DIU “Door Inspanning Uitspanning” opgesteld voor de muziektent bij de Beukenlaan. Het korps bracht het tot ere-afdeling van de Nederlandse Federatie van Harmonie en Fanfare korpsen. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
 

De jaarverslagen, onder redactie van Jacobi, maken vanaf 1911 melding van een toenemende beheersing van de ziekenhuisorganisatie. De toon is optimistisch. Zelfs het uitbreken van de 1e wereldoorlog lijkt de besloten ziekenhuis gemeenschap niet echt te verontrusten. De directeur gaat eindelijk de vruchten plukken van zijn vele inspanningen. Het verenigingsleven begint op gang te komen. Het fanfarekorps en de toneelvereniging verzorgen uitvoeringen. Door de inspanningen van de personeelsvereniging ‘Ontwikkeling’ vinden voordrachten plaats. Door het personeel wordt een afdeling opgericht van de Nederlandse Vereniging tot afschaffing van alcoholhoudende dranken en er kwam een afdeling van de Nederlandse Ambtenarenbond tot stand.

Juist nu het reilen en zeilen van Duin en Bosch goed geregeld is, wordt het gezin Jacobi door een zware slag getroffen. Op 23 december 1915 overlijdt de jongste zoon Willem Lodewijk, hij werd slechts 12 jaar oud. Misschien heeft die tragische gebeurtenis Jacobi’s weerstand gebroken, want nog in diezelfde maand wordt ook hij ziek. Hij blijft lang bedlegerig. Toch is hij de zomer daarop volgend weer zover hersteld dat hij zijn werk gedeeltelijk kan hervatten.
In het najaar van 1916 wordt hij echter ter observatie opgenomen in de Boerhave kliniek.

Het graf van Dr. Jacobi.
Het graf van Dr. Jacobi. Goudsbergen 14, Duin en Bosch in Bakkum, 12 januari 2014. Foto Peter Levi. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Eind november vindt een operatie plaats. Hoewel de ingreep geslaagd lijkt, overlijdt hij in de nacht van 4 op 5 december toch nog plotseling.
Op 9 december wordt hij onder grote belangstelling op de begraafplaats van het ziekenhuis ter aarde besteld. Een granieten obelisk houdt daar de herinnering levend aan de eerste geneesheer-directeur van Duin en Bosch, die zo nadrukkelijk zijn stempel drukte op het ziekenhuis zoals we dat nu nog kennen.

Gerrit Schumm

Bronnen:

  • Vijselaar, J. c.s.: Gesticht in de duinen, Hilversum, 1997. Het Ziekenhuis, jaargang 1909 en 1911, tijdschrift.
  • Jaarverslagen van Duin en Bosch van 1909 tot en met 1916.
  • Linda Kos, documentalist medische bibliotheek Duin en Bosch

12 januari 2021

Duin en Bosch, evacuatie (Jaarboek 18 1995 pg 27-30)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 18, pagina 27

Een ziekenhuis op drift

De evacuatie van Duin en Bosch

Evacuatie Duin en Bosch, uitladen van goederen in Rosmalen.
Evacuatie Duin en Bosch, uitladen van goederen in Rosmalen. De evacuatie moest plaatsvinden op 23 juni 1942. Teenstra ontsloeg eerst 60 betere patiënten. De overige 770 patiënten werden overgeplaatst naar andere instellingen: 254 patiënten gingen naar de Willem Arntsz hoeve bij Den Dolder, 195 werden geplaatst in Groot-Graffel te Warnsveld, 162 in Medemblik en 159 in Rosmalen (Coudewater). De directie koos domicilie in een voormalig schoolgebouw in Limmen om zodoende dichtbij het ziekenhuis te blijven en de zaken in de gaten te houden. Patiënten en personeel hebben het nodige te lijden gehad van de oorlogsomstandigheden. De Joodse patiënten die naar Den Dolder en Rosmalen waren geëvacueerd, konden uit de handen van de bezetter worden gehouden; in Medemblik en Warnsveld zijn ze slachtoffer van de terreur geworden. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Juni 1942

Door velen werd het reeds gevreesd, door anderen mogelijk ver­wacht: maar in juni 1942 werd de directie van Duin en Bosch geconfronteerd met een aan duidelijkheid niets te wensen overla­tend bevel van de Duitse Wehrmacht tot ontruiming van het grote ziekenhuiscomplex met uitzondering van een paar bedrijfsgebou­wen, zoals ketelhuis, centrale, wasserij en keuken. Het bericht kwam voor de directie als een donderslag bij heldere hemel en betekende voor bewoners en personeel zonder meer op zeer korte termijn evacuatie naar oorden elders in het land. Ik sprak erover met personen, die er nauw bij betrokken waren en zich er alles van konden herinneren, al is het 53 jaar geleden. Zij wisten er dikwijls kleurig en boeiend over te vertellen. Dat sommigen van hen al niet meer onder ons zijn, is een onontkoombaar gegeven.

Dokterswoning van Duin en Bosch, van Oldenbarneveldweg 38 in Bakkum.
Dokterswoning van Duin en Bosch, van Oldenbarneveldweg 38 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Limmen

De directie en de centrale boekhouding en administratie werden voorlopig ondergebracht in een van de dokterswoningen, maar ver­huisden evenwel spoedig naar een niet meer in gebruik zijnd schoolgebouw in Limmen. Van hieruit trachtten geneesheer-directeur dr. Teenstra en hoofdadministrateur Van Keeken plus een aan­tal medewerkers, contact te houden met de vier evacuatiebestemmingen in Warnsveld, Medemblik, Rosmalen en Den Dolder. Het onderhouden van deze contacten bleek later zeer moeilijk te zijn.

Mannelijke patiënten en personeel van Duin en Bosch tijdens de evacuatie periode in Groot Graffel te Warnsveld tijdens de tweede wereldoorlog.
Mannelijke patiënten en personeel van Duin en Bosch tijdens de evacuatie periode in Groot Graffel te Warnsveld tijdens de tweede wereldoorlog. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Warnsveld

“Ik werd met vele anderen aangewezen als begeleider van een groep van 195 mannelijke en vrouwelijke patiënten voor evacuatie naar de psychiatrische inrichting ‘Groot-Graffel’ in Warnsveld”, vertelde me oud hoofdverpleegkundige Arie Kossen, toen nog jong verpleger. De groep werd ondergebracht in twee paviljoens waarover dokter Ten Raa de leiding had. “De huisvesting kon nooit optimaal zijn, want Groot-Graffel kon normaal 700 mensen herbergen. Na ons arriveerde nog een groep vrouwen uit Santpoort, zodat er een overbezetting van 400 mensen was. De voedselvoorziening was aanvankelijk uitstekend, maar werd snel minder en er werd tenslotte bijna honger geleden. Een ‘zwaar’ onderhoud met de rentmeester van de stichting, een belangrijke figuur, leidde tot duidelijke verbetering, er kwam meer eten. De verstandhouding met het personeel van Groot-Graffel was zonder meer prima, er werd met elkaar gezongen, zelfs toneel gespeeld, kortom we werden gastvrij ontvangen door onze collega’s in het dorp, die huisvesting aanboden aan het gehuwde personeel van Duin en Bosch. Ik en mijn vrouw met wie ik in het gemeentehuis van Warnsveld trouwde, woonden op kamers bij een collega.”

Toen de voedselsituatie minder werd kon men bij boeren in de omgeving naast melk, ook nog lang rogge en tarwe bemachtigen. “Ik kocht bij een heel goede boer zelfs een big tegen de geldende prijs per kilo. Niks geen ‘zwart’. Ik bracht hem in een zak achter op de fiets naar huis”, lacht Arie Kossen bij de gedachte eraan. Het leven werd eind 1944, begin 1945 echt moeilijk toen Warnsveld in de frontlinie kwam te liggen. Het echtpaar Kossen bracht nog een dag of vier door in de kelder bij de buren, terwijl de granaten van de Duitsers en Canadezen en de gevreesde V1’s van de Duitsers over het dorp gierden. “Begin 1945 werd ik met andere collega ’s bij toerbeurt tewerkgesteld bij het aanleggen van versterkingen en geschutsopstellingen voor de Duitsers. Ik zat midden in de winter aan de IJssel te kappen en te zagen voor 35 gulden in de week met zaterdags een worst en een brood mee naar huis.” Arie Kossen kan er boeiend en met zin voor humor einde­ loos over vertellen.

Over het wel en het wee van de patiënten schrijft dokter Ten Raa in zijn sober bijgehouden, maar veelzeggende dagboek over de laatste angstige maanden in Warnsveld:

  • 23 januari 1945 Vandaag veel onrust in de lucht, bommen en schieten.
  • 26 januari 945 Moordende koude, 15 graden beneden nul. Brand­stoffen slinken onrustbarend.
  • 6 februari 1945 De hele dag bombardementen. Veel patiënten van­nacht onrustig. Huilen en schreeuwen.
  • 13 februari 1945 Rantsoenen vet en boter zeer sterk beperkt. Voor ongeveer 1500 patiënten is nog zo’n 12 kilogram boter per week beschikbaar. Het middageten van de patiën­ten is ongeveer de helft van gewoonlijk. Kolen zijn op en er moet met hout worden gestookt.
  • 10 maart 1945 Door gebrek aan hout, stopt heden de centrale ver­warming. Koude noordenwind, koud op alle zalen.
  • 28 maart 1945 Met opgewektheid gevierd het 25-jarig dienstjubileum van zuster Fekkes, vooral nu de gebeurtenis­sen wijzen op een snel naderend einde van de oor­log.
  • 31 maart 1945 Vanmiddag is alles op en om het terrein in oorlogsopstelling. De patiënten van de zolders zullen beneden op de grond slapen. Alle mobiele patiën­ten blijven ’s nachts in de kleren.
  • 4 april 1945 Om half twee ’s middags begint een beschieting met granaten, die met korte onderbrekingen duurt tot 10 uur ’s avonds. Na talloze granaatinslagen, die een mannelijke patiënt doodden, kwam om 10 uur ‘s avonds nog mitrailleurvuur op ons mannen­ paviljoen, waardoor 2 patiënten op slag gedood werden. Toen kort na 1 uur vier voltreffers op ons vrouwenpaviljoen. Het was een hel toen de Canadezen door de gangdeuren naar binnen scho­ten. Begeleid door broeder Nonnekes, die een branden­de lantaarn omhooghield, kon ik de Canadese offi­cier overtuigen, dat dit een ziekenhuis was en geen militaire vesting, zoals hij op zijn kaart had staan. Het was zijn opdracht het gesticht volkomen te vernietigen. Even na ons gesprek hield het artille­rievuur op ons gesticht op.
  • 5 april 1945 Een helse nacht om nooit te vergeten. Alle patiën­ten tezamen gepakt met het personeel in de bene­den gangen. Niemand sliep. Alle personeel hielp voortreffelijk in de allerzwaarste omstandigheden.

Tot zover het dagboek van dokter Ten Raa. De volgende dag was Groot-Graffel bevrijd. Vier patiënten lieten het leven en in de loop van de evacuatie werden de enkele Joodse patiënten, die van Duin en Bosch waren meegekomen, weggevoerd naar de vernietigings­kampen in het oosten.


Jaarboek 18, pagina 28

“Het was een benauwde en angstige tijd, die je nooit meer ver­geet,” aldus Arie Kossen. Zijn groep keerde het eerst terug op Duin en Bosch op 30 oktober 1945.

Hoofdgebouw te Medemblik.
Hoofdgebouw te Medemblik.

Medemblik

Met als einddoel het zusterziekenhuis in Medemblik kroop in die bewogen juni maand in 1942 een lange karavaan autobussen, vracht- en verhuiswagens richting IJsselmeer, waar 162 mannelij­ke patiënten en 40 personeelsleden zouden worden ondergebracht. De algemene leiding berustte bij dokter Kruytbosch; de dagelijkse leiding was in handen van zuster Frikkee.
Oud-verpleegster Jeanne Kriekaard (in 1994 overleden) was er bij en vertelde me haar ervaringen: “De ontvangst was uitermate har­telijk en warm, het laatste niet in het minst door de grote ketels met stevige, smakelijke soep, die de keuken in Medemblik voor ons had bereid.” Die ontvangst was haast symbolisch voor de fijne verstandhouding, die er in die lange evacuatietijd was ontstaan. Het ziekenhuis kende niet als Duin en Bosch paviljoens, maar het ‘bloksysteem’, waarbij de bevolking eigenlijk onder één dak woont, dat wil zeggen in twee grote vleugels en een hoofdgebouw. De Duin en Bosch-bewoners werden in een aantal door de Medemblikker patiënten ontruimde zalen ondergebracht, terwijl een grote werkzaal als ziekenzaal werd ingericht. Het ongehuwde personeel van Duin en Bosch werd in slaapkamertjes gehuisvest op de bovenverdieping, terwijl de gehuwden al redelijk snel onderdak vonden in het stille stadje.

“In het ziekenhuis mengden onze mannen zich al gauw onder de Medemblikkers, omdat sommige zalen eigenlijk gewoon in elkaar overliepen. Het ging wederkerig en ’s avonds was het vaak één grote familie en een en al gezelligheid. Tussen de personeelsleden waren de relaties eveneens prima, wat later zou blijken uit een handvol huwelijken, die er werden gesloten. Het eten was er heel lang goed en voldoende, maar in de laatste winter werd het steeds meer mondjesmaat net als overal. Licht en verwarming waren er de laatste maanden nauwelijks meer. Grote met hout gestookte en soms bar rokende en stinkende kachels zorgden nog voor wat behaaglijkheid. Het water werd tenslotte tot een minimum gerant­soeneerd”, aldus Jeanne Kriekaard, die een trieste herinnering had aan die dag in maart 1944 toen de Duitsers 9 Joodse patiënten van Medemblik en Duin en Bosch wegvoerden naar Auschwitz, waar ze het leven lieten. “We waren machteloos en verslagen”, besloot ze haar verhaal.

Patiënten en personeel geëvacueerd in Medemblik.
Patiënten en personeel geëvacueerd in Medemblik.

Aanvankelijk als huishoudelijke hulp, later in de grote keuken werkzaam heeft Gré Froma-Zonneveld aan die jaren in Medemblik – ondanks alles – veel goede herinneringen. “De verstandhouding tussen het interne perso­neel van Medemblik en ons was prima en er ontston­den van lieverlede hechte relaties tussen de broeders van Medemblik en de zusters en dienstmeisjes van Duin en Bosch. Op Duin en Bosch vond men in die jaren de omgang van broeders met dienstmeisjes maar zo zo”, wil ze even kwijt. Een sterke, angstige herinnering heeft ze aan 15 januari 1945 toen zo’n 100 man Grüne Polizei en Wehrmacht een grote razzia hielden in het ziekenhuis, dat – overigens niet ten onrechte – door de Duitsers werd beschouwd als een broeinest van verzet en een verblijfplaats voor onderduikers. “Ik werd uit de keuken gehaald en door de beruchte Fischer, commandant van de Grüne Polizei, gesommeerd hem de weg te wijzen boven in het hoofdgebouw, waar hij kennelijk niet vond wat hij zocht. Ik ging trillend op mijn benen weer met hem naar beneden. Veel later hoorde ik dat zich op zolder een bekende Medemblikker ver­zetsman schuilhield. In de vroege ochtend van die dag werd een aantal uitwonende personeelsleden – op weg naar hun werk – op een hoop gedreven en voor verhoor meegenomen naar het hoofdkwartier van de Grüne Polizei. De meesten werden vrij snel weer losgelaten, een paar moesten voor een verder verhoor naar Alkmaar, maar ook zij keerden gauw terug, behalve een paar broeders van Medemblik, die naar Duitsland werden getransporteerd. Een aantal jonge Medemblikker verplegers – bevreesd voor de Arbeitseinsatz in Duitsland – bracht de dag door in de verwarmingskelders, die zich onder het gehele complex uitstrekten. Ze kwamen na vertrek van de Duitsers weer te voorschijn, al hadden ze wel angstige ogenblikken gekend.”

Wat haar het meest is bijgebleven, was de beschie­ting van een kleine Nederlandse vrachtboot door een Engelse Typhon op het IJsselmeer vlak onder de haven van Medemblik een paar weken vóór de bevrijding. Met een aantal doden en gewonden aan boord meerde de boot af langs het ziekenhuisterrein aan de Westerhaven, waar al snel de nodige en nog mogelijke hulp werd geboden. Een paar oudere Duin


Jaarboek 18, pagina 29

en Bosch-zusters begeleidden de gewonden op een met stro en strobalen bedekte boerenwagen met een witte vlag naar het zie­kenhuis in Enkhuizen: een gevaarlijke onderneming met die vlieg­tuigen in de lucht.

De klokkenstoel op het terrein van Duin en Bosch.
De klokkenstoel op het terrein van Duin en Bosch. De klokkenstoel stond voorheen bij het Provinciaal Ziekenhuis in Medemblik. Hij verhuisde naar Castricum na sluiting van het Provinciaal Ziekenhuis in Medemblik in de jaren kort na 1960. In de jaren na 1960 heeft er op Duin en Bosch vervangende nieuwbouw plaats gevonden. Na de voltooiing daarvan is door de aannemer een klokkenstoel geschonken en is de luiklok daarin opgehangen.De klokkenstoel stond bij het Oude Huys, museum, theehuis. Toen de vervangende nieuwbouw werd gesloopt en er veel ging veranderen op het zieknhuisterrein is in 2014 de klok door Parnassia Vastgoed Groep aan de Oudheidkundige Vereniging Medenblick geschonken. De klok staat nu in het museum van deze vereniging. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Toen de Bevrijdingsdag eindelijk kwam, werd de etensbel aan de muur van het hoofdgebouw uitbundig geluid (hij prijkt nu naast het Duin en Bosch-museum in een klokkenstoel). “Ja, je was blij, maar toch timide en triest om wat er gebeurd was, het fusilleren van drie Medemblikker personeelsleden. Je kende ze allemaal zo goed”, besloot Gré Froma haar verhaal.

De aankomst in juni 1942De aankomst in juni 1942 op 'Coudewater' te Rosmalen.
De aankomst in juni 1942 op ‘Coudewater’ te Rosmalen.

Rosmalen

“Die evacuatie kwam als een donderslag bij heldere hemel. De nacht vóór het vertrek sliepen we met de vrouwen in het stro, omdat ledikanten en bedden al in de vrachtauto’s waren geladen”, vertelde hoofdverpleegster Chris Commandeur mij’ toen ik twee jaar geleden met haar sprak over de evacuatie naar het rooms-katholieke gesticht ‘Coudewater’ in het Brabantse Rosmalen. Met haar colle­ga en huisgenote Jeanne Holtrop vergezelde ze een groep van 159 vrouwen, die onder supervisie van mevrouw dokter Aukes moes­ten verhuizen naar het zuiden des lands. De patiënten werden ondergebracht in een tweetal ontruimde paviljoens, het personeel in het zogeheten ‘Sanatorium’. Toen er later nog 200 mensen uit ‘Oud-Roosenburg’ bij Loosduinen en 150 uit Noordwijkerhout bij kwamen, moest het personeel zich in de dorpen Berlicum en Rosmalen vestigen. Hoe was het contact met het personeel van Coudewater? “Er was heel weinig contact, de omgang was bijna gereserveerd. Mogelijk speelde daarbij de katholieke signatuur van het gesticht wel een rol; we leefden eigenlijk helemaal apart en dat was onder de gegeven omstandigheden toch wel vreemd”, aldus de zusters. “De voedselvoorziening was bepaald goed te noemen. Dank zij een eigen boerderij, waarvan de verbouwde tarwe, rogge en peulvruchten nooit werden ingeleverd bij de Duitsers, was er haast geen gebrek, terwijl de keuken in 1944 toch voor zo’n 1500 mensen moest zorgen”, weet Chris Comman­deur. “Er werd ook regelmatig clandestien geslacht. Nee, honger hebben we nooit geleden zoals de mensen in Den Dolder, al kon­ den wij het moeilijk begrijpen dat de patiënten van hun klasse-afdeling ondanks de schaarste altijd betere en ruimere voeding kregen, terwijl iedereen toch dezelfde bonkaarten had.”

De zusters willen het zo veel jaren later nog wel even kwijt. Ontspanning was er vrijwel niet en daarvoor was ook geen gele­genheid toen van medio tot eind 1944 de Engelsen en Canadezen gestaag oprukten in het zuiden en Coudewater in de frontlinie kwam te liggen. “Een angstige tijd door de schietpartijen en bombardementen over en weer. De patiënten werden in de kelders van de paviljoens ondergebracht waar ze beschermd waren tegen bomscherven. Het was gewoon een hel als de granaten over Coudewater gierden en de bommen insloegen, terwijl je ’s nachts de vrouwen in de kelders moest verzorgen en verschonen. Velen waren incontinent. We konden er amper rechtop staan”, herinne­ren de zusters zich nog maar al te goed. Overigens vielen er geen slachtoffers, behalve een zuster uit Oud-Roosenburg, die door een granaatscherf werd getroffen en gewond werd. Op 24 oktober werd Coudewater door de Engelse troepen bevrijd. “Ik was die dag jarig en had me geen mooier verjaardagscadeau kunnen wensen”, aldus Jeanne Holtrop.

Paviljoen Vrouwen 1.
Toegangsweg en ingang van Hoograde Duin en Bosch. Dit pand was heel vroeger een opnameafdeling voor vrouwen en had de naam Vrouwen 1. In de jaren 1960 , toen het Provinciaal Ziekenhuis te Medemblik werd opgeheven en naar Bakkum kwam, hebben alle paviljoens een eigen naam gekregen. Hoograde wil zeggen “hoge grenslijn”. Oude Parklaan in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Toch zou het nog ruim een jaar duren – om precies te zijn op 20 november 1945 – dat de groep ‘Rosmalen’ weer op haar oude paviljoens Vrouwen 1 en Vrouwen 2 van Duin en Bosch terug­ kwam en aan een bange tijd een einde kwam.
De zusters Holtrop en Commandeur zijn in 1993 en 1994 overle­den.

Den Dolder

Ook al eiste direct oorlogsgeweld geen slachtoffers onder patiënten en personeel, de evacuatieperiode in Den Dolder zou de meest rampzalige, de zwartste bladzijde in de oorlogsgeschiedenis van het zieken­huis worden. Van de 254 mannen en vrouwen, die juni 1942 een ander onderkomen vonden in een tweetal paviljoens van de Willem Arntzhoeve, stierf van juni 1942 tot december 1946 ongeveer 25 procent. Een schrikbarend sterftecijfer, dat zijn oorsprong vond in het vanaf 1942 stijgend voedselgebrek, in de kou op de tenslotte onverwarmde zalen en in de onmoge­lijkheid hen – ondanks alle zorg en inzet van het per­ soneel – de verzorging en behandeling te geven, die zij nodig hadden.
Evenals de evacués van Rosmalen sliepen de patiënten van Vrouwen 2 en Vrouwen 3 de laatste nacht in het stro, omdat de ledikanten en bedden al de dag ervoor naar Den Dolder waren vervoerd, waar een paar personeelsleden de slaapgelegenheid zo goed mogelijk hadden verzorgd.

Een van hen was oud-verpleegster Hilde Nienhuis. Zij wist er nog heel veel van te vertellen. “Het verkeer langs de route door Amsterdam was voor de Duin en Bosch karavaan speciaal omge­leid. Dokter Graafland (later werd hij vervangen door dokter Elderson) en hoofdzuster Ruisaart hadden de leiding. We werden vriendelijk ontvangen en de relatie met onze collega’s van de Willem Arntzhoeve was en bleef ook heel prettig. Ja, alles liet zich in het begin goed aanzien, maar dat zou in de loop van de tijd ver­anderen. De voedselrantsoenen werden steeds kleiner en de opge­slagen voorraden in de centrale vestiging in Limmen waren al gauw als een druppel op een gloeiende plaat. Kwam er eens wat extra’s, dan belandde dat vaak op de klasse-afdeling van de Willem Arntzhoeve hoeve in plaats van bij ons. Het verbaasde ons nauwelijks sinds de leiding van het ziekenhuis door een N.S.B.-directeur was vervan­gen. Hoewel het nabijgelegen vliegveld Soesterberg regelmatig door de geallieerde luchtmacht werd gebombardeerd en twee paviljoens van de inrichting werden getroffen, vielen onder onze mensen geen slachtoffers.


Jaarboek 18, pagina 30

De Jodenvervolging, die zich in 1943 ook tot ziekenhuizen en psy­chiatrische inrichtingen uitstrekte, was een andere bedreiging. Het personeel had al direct de namen van de vijf of zes Joodse mensen uit hun kleding gehaald en bij een razzia week een zuster via een achteruitgang met hen uit naar een blokhut in het bos, die een vei­lige haven bleek. In 1944 was er geen verwarming meer, moest het water uit twee bronnen op het terrein worden gehaald en lag de wasserij stil. We wasten vuil lijf- en beddengoed met ‘luchtzeep’ in koud water in de badkuipen, ook besmet goed, want er was een dysenterie-epidemie onder de patiënten uitgebroken, die steeds meer slachtoffers maakte. Daarbij kwam tot overmaat van ramp de schurft, die we haast niet meer konden behandelen, omdat er geen desinfectiemiddelen waren. Het werd een ware ramp. Veel mensen stierven door de kou, door gebrek aan voedsel en geringe weerstand. Voor de doden waren geen kisten meer; ze werden in een papieren zak gewikkeld en op een grote kar naar het kerkhof vervoerd. Heel luguber allemaal”, aldus Hilde Nienhuis, die de Joodse patiënten van de Willem Arntzhoeve staande in vrachtau­to’s zag wegvoeren. “Het was afschuwelijk en we konden niets voor hen doen, we waren machteloos”, verzucht ze nu nog zoveel jaren later.

Paviljoen Mannen 1, later Hoge Steeg genoemd, in 1946.
Paviljoen Mannen 1, later Hoge Steeg genoemd, in 1946. Oude Parklaan in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In december 1946 arriveerde haar groep na vier verschrikkelijke jaren weer op Duin en Bosch. Velen van hen, in 1942 vertrokken, hadden het niet overleefd.

Drie Duitse soldaten tijdens de tweede wereldoorlog.
Drie Duitse soldaten tijdens de tweede wereldoorlog. Er was in 1943 een continent van 400 Duitse soldaten. Openbare gebouwen werden gevorderd voor het onderbrengen van de Duitsers, onder andere op Duin en Bosch, het zusterhuis en scholen, en ook woningen werden gevorderd. Deze soldaten zaten vermoedelijk op Duin en Bosch. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Terug naar Bakkum

Wat was er sinds juni 1942 met het leegstaande Duin en Bosch gebeurd? De verlaten paviljoens boden al gauw huisvesting aan Duitse militairen en manschappen van de ‘Organisation Todt’, de bouwafdeling van de Duitse Wehrmacht. Zij werden ingezet bij de aanleg en het bouwen van versterkingen en fortificaties, zoals de bunkers in de duinen en aan de kust en de voor een deel nooit opgeruimde ‘Tankwal’ bij de Geversweg. Ook bouwden zij de bunkers op het ziekenhuisterrein aan de Sifriedstraat, twee kleine en één grote, die later volgestort met beton en overdekt met zand, aan het gezicht onttrokken zijn, én ook de nog zichtbare bunker achter het PWN-gebouw.

Tankmuur bij de Geversweg.
Tankmuur bij de Geversweg. Deze Panzermauer is bedoeld om het binnendringen van tanks naar het duingebied te verhinderen. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Dankzij de bezetting – men had ze immers nodig – bleven elektrische centrale, ketelhuis en wasserij gewoon functioneren met het daar werkzame personeel, zo goed en zo kwaad als dat onder de oorlogsomstandigheden mogelijk was.

De elektriciteitscentrale van Duin en Bosch.
De elektriciteitscentrale van Duin en Bosch in 1935.. (Jan) J.S.G. Bedeke de machinist en J.J. le Noble de elektriciën van de elektriciteitscentrale van Duin en Bosch. De elektriciteitsopwekking gebeurde met een stoomturbine (Laval turbine) en 110 Volt gelijkstroomgeneratoren. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Aan de directie was eind 1942 de toegang tot het ziekenhuis ontzegd.
Men zou verwachten dat na de bevrijding de evacuatiegroepen spoedig op Duin en Bosch zouden terugkeren, maar niets bleek minder waar. Na de capitulatie van de Duitse troepen hadden de Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) hun oog laten vallen op de leegstaan­ de gebouwen. Van de zes paviljoens, voor zover bruikbaar, werden er vier ingericht tot bewaringskamp voor ‘politieke delinquenten’ en twee tot verblijf van de manschappen. In het A-gebouw werden wapenkamers en militaire bureaus gevestigd.

Het administratiegebouw op Duin en Bosch.
Het administratiegebouw op Duin en Bosch. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Half juli 1945 werd een deel van het A-gebouw vrij gegeven en kon men het bewoonbaar maken om van daaruit de langzamerhand weer ter beschikking gestelde paviljoens leeg te ruimen en schoon te maken. Het daarvoor aangetrokken personeel moet het gevoel gehad hebben ‘sisyfusarbeid’ te verrichten. De gebouwen waren volkomen uitgewoond, niet alleen door de Duitsers, maar ook door de paarden die er gestald waren. Langzaam maar zeker werden de paviljoens enigermate geschikt om hun eigenlijke bewoners weer te ontvangen, al zou het nog wel behelpen worden voorlopig. Er was nog aan alles gebrek. Een direct na de bevrijding inzettende stroom van nieuwe patiënten en een groot tekort aan verpleegkun­digen en medische staf, maakten het alleen nog maar erger.

Het 'thuisfront' in Limmen op 9 mei 1945.
Het ’thuisfront’ in Limmen op 9 mei 1945.

De 130 patiënten uit Warnsveld, die op 30 oktober 1945 als eer­sten met hun begeleiders terugkeerden, vonden misschien letterlijk een ‘opgemaakt bedje’, maar meer ook vrijwel niet. Op 20 novem­ber van dat jaar volgden 129 vrouwen uit Rosmalen.

Daggang in gebouw De Loet (het vroegere Mannen 2).
Dag gang in gebouw De Loet (het vroegere Mannen 2). Oude Parklaan 15-95 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Omdat de schoonmaak en herinrichting van de gebouwen veel tijd vergde, werden alle teruggekeerden voorlopig op Mannen 2 (de tegenwoordige Loet) ondergebracht, wat in dit nu meer dan over­bevolkte paviljoen uiteraard ook problemen met zich mee bracht. Men kon de problemen echter de baas! Had men zich nog maar zo kort geleden, onder slechtere omstandigheden niet moeten behel­pen? De terugkomst van de groepen uit Medemblik en Den Dolder zou nog meer dan een jaar duren. Pas op 19 december 1946 keerden de laatste evacués terug op Duin en Bosch. Aan meer dan vier jaar van ontberingen, droefenis, angst en ellende was toen een eind gekomen.

Jaap Glastra

12 januari 2021

Duin en Bosch (Jaarboek 18 1995 pg 18-26)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 18, pagina 18

Het oude Duin en Bosch

Een ziekenhuis van oprichting tot in oorlogstijd

Luchtfoto van Duin en Bosch met links de paviljoens voor vrouwen rechts voor mannen.
Luchtfoto van Duin en Bosch met links de paviljoens voor vrouwen rechts voor mannen. Collectie Pennekamp. Toegevoegd.

Een verhaal …

25 november 1902 … voor Castricum en Bakkum een dag als zo veel andere dagen van het jaar, lijkt het … Bij café Van Benthem stappen een paar vrouwen in de stoomtram, die zich sissend en puffend, grote wolken van stoom uitblazend, opmaakt voor zijn verdere reis naar Haarlem … In de smederij van oude Klaas Smit vlamt het vuur hoog op; vonken sproeien de zwartgeblakerde schoorsteen in. In de deuropening hangen een paar dreumesen en kijken gefascineerd naar het vonkenspel en naar de jonge Cor Peperkamp, die boven het aambeeld zijn grote hamer zwaait en neer laat komen op het roodgloeiende ijzer. Het dreunt in hun kleine oren en de stille Dorpsstraat rinkinkt er van … Van achter de ramen van de school van Meester Dekker klinken aloude Sinterklaasliedjes, zoals ze elk jaar rond deze tijd klinken … “mak­kers, staakt uw wild geraas …” Ja zeker, de Goedheilig man is weer in het land. Hij zal Castricum en Bakkum ook dit jaar weer niet vergeten, al liggen ze er op deze grijze herfstdag haast ver­stild bij … Ach, in de rustige agrarische dorpen gebeurt nou een­ maal niet zo veel en zeker niet in deze tijd van het jaar, nu land­bouw en tuinderij op hun winterrust zijn en de bedrijvigheid rond de veeteelt zich meer in de beslotenheid van schuur en stal afspeelt. De weilanden in Molendijk en verder naar Uitgeest toe in Noordend, de akkers en de duinveldjes langs de oude Heereweg, ze liggen er kaal en verlaten bij. ’t Lijkt of er winter in de lucht zit … Een dag als zo vele andere?

Luchtfoto van Bakkum, 1923. Vooraan links van het duintje staan de houten en stenen woningen voor het personeel van Duin en Bosch.
Luchtfoto van Bakkum, 1923. Vooraan links van het duintje staan de houten en stenen woningen voor het personeel van Duin en Bosch nu de Doctor Ramaerlaan en de van Duurenlaan. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Voorspel

25 November 1902 … de Commissaris der Koningin van Noord- Holland laat in het Haarlems Prinsenhof aan de Jacobijnestraat – toen nog zetel van het Provinciaal Bestuur – ongetwijfeld met vol­ doening zijn hamer vallen, een wat andere en kleinere hamer dan die van Cor Peperkamp. Hij bekrachtigt daarmee het juist zonder hoofdelijke stemming genomen besluit van zijn Provinciale Statenleden om Gedeputeerde Staten (G.S) te machtigen tot de aankoop van de nodi­ge gronden voor de bouw van een groot psychiatrisch ziekenhuis of krankzinnigengesticht zoals men het nog pleegt te noemen, en wel in de nabijheid van de gemeente Castricum. Aan dit besluit was gedurende twintig jaar veel voorafgegaan, te veel om uitge­breid te vertellen; een reden om het in kort bestek samen te vatten.

In 1884 was de nieuwe Wet tot Regeling van het Staatstoezicht op Krankzinnigen aangenomen; een wet die bij artikel 11 de zorg voor voldoende plaatsruimte voor verpleging en verzorging van krankzinnigen opdroeg aan de Provinciale Besturen. En het was nu juist het gebrek aan plaatsruimte, dat in het laatste kwart van de vorige eeuw een bron van toenemende zorg was voor het Bestuur van onze provincie.

Het Provinciaal Gesticht ‘Meer en Berg’ nabij Santpoort bood nauwelijks ruimte meer voor het stijgend aantal armlastige patiën­ten, waarvan een deel elders in het land of in andere inrichtingen soms ver van hun woonplaats werd verpleegd. Aan deze situatie wilde men om allerlei redenen een eind maken. Daarbij kwam dat de prognose voor de komende jaren verre van geruststellend was. Er werd veel over gepraat in bestuurskringen zonder dat men evenwel tot een oplossing van de problemen kwam. Het vraagstuk werd dermate nijpend, dat in 1898 de toenmalige geneesheer-directeur van Meer en Berg, Van Deventer, met een uitvoerig rap­port kwam met als hoofdconclusie: de oprichting van een tweede Provinciaal Krankzinnigengesticht.
Een tweede gesticht zou het bestaande stelsel van uitbesteding voortaan overbodig maken en het zou een ‘open’ gesticht moeten zijn met een zo ruim mogelijke gelegenheid tot het verschaffen van productieve arbeid aan de verpleegden. Van Deventer hand­haafde zijn bezwaren tegen een uitbreiding van zijn Meer en Berg en adviseerde de oprichting van een landbouwkolonie, namelijk een cen­traal gesticht met een aantal arbeiderswoningen, waarin gezinsver­pleging mogelijk zou kunnen zijn.

Gedeputeerde Staten benoemden rond de eeuwwisseling een com­missie van deskundigen, die tenslotte – zij het niet eenstemmig – met voorstellen kwam: een uitbreiding van Meer en Berg tot een zogenaamde cité médicale met de bouw van 3 gestichten, elk met een eigen geneesheer-directeur met een eigen medische staf en het oude plan van een landbouwkolonie, uit de koker van het lid dr. W. P. Ruysch, die hiermee overigens alleen stond. Geen van de twee voorstellen vond tenslotte genade. Na uitvoerige behandeling in Provinciale Staten kwam het op 12 november 1901 tot een machti­ging aan G.S. om terrein aan te kopen voor de bouw van een nieuw krankzinnigengesticht in de provincie, ‘elders dan in Santpoort’.

Prinses Marie Von Wied.
Prinses Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Marie van Oranje Nassau 1841-1910 (prinses Marie Von Wied). Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In oktober 1902 slaagde men er in – achttien jaar na de totstandko­ming van de wet van 1884 – duingronden te vinden nabij Castri­cum, een terrein groot ongeveer 82 hectare tegen de prijs van 54.700 gulden, in eigendom van Marie, prinses von Wied, geboren Prinses der Nederlanden en geparenteerd aan het huis der Oranjes. Een maand later – op 25 november 1902 – werden G.S. gemachtigd lot aankoop over te gaan en werd besloten het


Jaarboek 18, pagina 19

De eerste geneesheer-directeur dr. J. W. Jacobi.
De eerste geneesheer-directeur dr. J. W. Jacobi.

nieuwe gesticht de naam ‘Duin en Bosch’ mee te geven en een geneesheer-directeur aan te stellen. Dat werd met ingang van 1 april 1903 dr. J.W. Jacobi, arts verbonden aan het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Op basis van zijn rapport van 20 oktober. 1902 is bij de bouw van Duin en Bosch gekozen voor het paviljoensysteem. Het opnemen van circa 600 patiënten in één enkel groot gebouw was om allerlei redenen ongewenst.

In 1904 was gebrek aan verpleegruimte evenwel zo nijpend actueel geworden dat dr. Jacobi benoemd werd tot directeur van een inmiddels in gebruik genomen dependance, waarin maximaal 125 vrouwelijke patiënten konden worden verpleegd. In deze depen­dance van het nog te bouwen Duin en Bosch – gevestigd in de hoofdstad (Amsterdam) aan de Zwanenburgwal in een ontruimd jongensweeshuis – werden direct al uit het Wilhelmina Gasthuis 82 vrouwen opgenomen, een kleine verlichting van de problemen weliswaar. Een oplossing was in aantocht, omdat men inmiddels in het duin­ gebied bij Castricum met de bouw was begonnen.

De oude Bergerweg en links de weg naar de Duin en Bosch woningen.
Circa 1925: de oude Bergerweg en links de weg naar de Duin en Bosch woningen. De oude (Heere)weg liep links. De Van Oldenbarneveldweg rechts is pas ontstaan bij de bouw van de dokterswoningen aan deze weg. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Hoe had men in Castricum en Bakkum dit alles ontvangen? Het lijdt geen twijfel dat de meningen in de stille, misschien haast wat ingeslapen dorpen verdeeld zijn geweest. Natuurlijk had men van de provinciale plannen vernomen, al was er nog geen radio en televisie en voor iedereen nog geen krant. Men had ten dele de ontwikkelingen wel gevolgd, wellicht niet zonder de nodige bedenkingen en de nodige kritiek. De overwegend agrarische bevolking was waarschijnlijk ook niet vrij te pleiten van een zeke­re behoudzucht. En dan zo’n groot gesticht pal naast de deur, nee niet iedereen was er blij mee … Dat bij dat alles op de achtergrond ook het taboe meespeelde, dat toen nog heerste bij alles rond de geesteszieke medemens, is welhaast zeker … Dat er overigens ook een gezonde, op de toekomst gerichte visie bestond, staat al even­ zeer vast.

Doorkijk Rijksstraatweg (nu Dorpsstraat) met rechts De Rustende
 Jager, links zijn de tramrails zichtbaar. Bij deze herberg met doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd.
Doorkijk Rijksstraatweg in 1920 (nu Dorpsstraat) met rechts De Rustende Jager, links zijn de tramrails zichtbaar. Bij deze herberg met doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Rond de stamtafel bij Jan Koopman in De Rustende Jager zullen heel wat wijze hoofden zijn geschud, zal politiek bedreven zijn, maar zullen ook positieve standpunten met verve verdedigd zijn met als inzet een verwachte groei van de gemeente, die de vesti­ging van zo’n groot ziekenhuis met zich mee zou brengen en de allure, die het aan de dorpen zou verlenen. De voorstanders ver­wachtten een toenemende economische groei en zou dat niet zeer welkom zijn? Zij zouden gelijk krijgen, want langzaam maar zeker veranderde er iets en zou er van vooruitgang sprake zijn. Het inwonertal steeg van zo’n 1.900 in het begin van deze eeuw tot ongeveer 5.500 in 1931. Duin en Bosch had met haar bevolking en personeel met hun gezinnen daartoe bijgedragen. Als tekenen van vooruitgang kwamen kort na de bouw van Duin en Bosch bijvoor­beeld de school in Bakkum, het nieuwe raadhuis aan de Dorps­straat, de ingebruikneming van de nieuwe Pancratiuskerk en een vervanging van de oude herberg De Rustende Jager door een modern hotel-restaurant tot stand.

De tegenstanders, de sceptici, de voorstanders, hun stemmen zijn al lang verklonken… In 1902 en 1903 hadden de plannen gestalte gekregen op de tekentafels en in 1904 begon de bouw van Duin en Bosch, een karwei, dat vijf jaar in beslag zou nemen…

Duin en Bosch in de beginjaren.
Duin en Bosch in de beginjaren.

Bouw

Niemand van de Castricummers en Bakkummers van nu heeft uiteraard de bouw van het ziekenhuis bewust beleefd en Duin en Bosch zien groeien in het toen nog ruige en vrijwel ongerepte duingebied, niemand heeft gezien hoe de Duin en Boschweg met naast zich het tracé van een trambaan aangelegd werd door de Zanderij richting bouwterrein.

Gezin van Cor de Vries in 1947.
Gezin van Cor de Vries (achterste rij, 2e van rechts) en Janiie Schipper (achterste rij, helemaal rechts) bij het huis aan de Hoogevoort in Castricum, 1947. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Er zijn alleen de verhalen van enkele hoogbejaarde dorpsbewo­ners, waarvan de vaders werkzaam waren bij de bouw en soms na de ingebruikneming van het gesticht, erbij in dienst traden. Een zoon van één van die vaders, de nu 89-jarige Cor de Vries, wist nog veel te vertellen over de bouwperiode, steunend op de verhalen van zijn vader. Hij vertelde van de bouwmaterialen, hoofdza­kelijk steen en dakpannen, die per schip vanaf Akersloot via de Schulpvaart op het Schulpstet werden aangevoerd en van daar met wagens en karren langs de Stetweg, Bakkummerstraat en Peper­straat (nu Dr. Jacobilaan) naar de bouwplaatsen werden gebracht. Het bracht bedrijvigheid en vertier in Bakkum en Ab Zoon zag in die jaren in zijn cafeetje aan de Stetweg zijn omzet stijgen…

Vader de Vries bleef als klusjesman op Duin en Bosch, evenals


Jaarboek 18, pagina 20

andere Castricummers, die in de tuinen, het park en de varkens­stallen of in de keuken en de huishoudelijke dienst de zekerheid van een vast inkomen verkozen boven een seizoensgebonden loon in de tuinderij. “De mensen van de verpleging kwamen allemaal van buiten”, vertelde hij.
Voor grondwerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld de aanleg van de Duin en Boschweg en het bouwrijp maken van het terrein werden overwe­gend mensen uit de gemeente en de naburige dorpen aangetrok­ken. Bij de eigenlijke bouw werkten veel vaklieden van verre, die als ‘kostgangers’ in gezinnen waren ondergebracht. Voor menig gezin vormde hun kostgeld een welkome aanvulling op het dik­wijls niet zo hoge gezinsinkomen, dat in de winter soms helemaal ontbrak als er op land en tuin geen werk was. Wat bracht de komst van een aantal ‘vreemde eenden in de bijt’ teweeg? “Nou ja”, lach­te Cor de Vries, “er werd door sommigen nogal een stevige borrel gedronken en dat gaf wel eens wat wrijving, hè? Overigens zullen de plaatselijke horeca-bedrijven er wel bij gevaren hebben …”

Aankomst van de paardentram op Duin en Bosch.
Aankomst van de paardentram op Duin en Bosch in 1916. Ten behoeve van kolentransport werd er een spoorlijntje aangelegd. In 1913 werd het lijntje doorgetrokken tot bij het administratiegebouw. Ook werd een railverbinding gemaakt met spoorwegstation Castricum. Voor 1.000 gulden kocht het bestuur twee oude tramwagons en op 30 januari 1914 kon de paardentramdienst van start. Prijs: personeel en patiënten 3 cent en bezoekers 5 cent per rit. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Werd er dus via Bakkum steen enzovoorts aangevoerd, het transport van hout en ander materiaal ging per trein naar Castricum en vanaf het station per tram langs de als eerste object aangelegde Duin en Boschweg naar het bouwterrein. De tramlijn liep aanvankelijk tot de grens van het terrein en kreeg een kleine aftakking ter hoogte van de huidige bouwkundige werkplaats, die ook het eerst werd opgetrokken. In 1913 zou de lijn worden doorgetrokken tot de centrale, in verband met het kolentransport.

Het administratiegebouw.
Het administratiegebouw.

Hoe zou de bouw zich verder ontwikkelen? Het Koninklijk Besluit dat die bouw formeel mogelijk maakte, sprak – kort samengevat – van de bouw van zes paviljoens: drie voor vrouwen en drie voor mannen, waarbij een maximum bezetting van 620 patiënten was gesteld (310 voor vrouwen en 310 voor mannen), dat alles met de nodige dienstgebouwen, waaronder woningen voor minstens vier ‘opwonende’ doktoren bij wie de medische zorg zou moeten berus­ten over de bewoners, het inwonend personeel, maar ook over de in Castricum en Bakkum woonachtige personeelsleden en hun gezin­nen. Naast hun praktijk op Duin en Bosch zouden zij geen andere uitoefenen. In 1904 kwamen behalve de Duin en Boschweg en de trambaan een tweetal opzichterswoningen, het anatomie (sectie) gebouw, werkplaatsen voor mannen en een dubbele woning tot stand.

Een van de paviljoens van Duin en Bosch in aanbouw.
Paviljoen Mannen 1 van Duin en Bosch in aanbouw in 1906. De aannemer van de bouw van Duin en Bosch meldt in verband met de veiligheidswet dat in de timmerwerkplaats op het bouwterrein een stoommachine van 26 pk wordt geplaatst om de volgende werktuigen aan te drijven: lint- en cirkelzaagmachine, freesbankmachine, lijstenschaafmachine, boor- en hakmachine, een slijpmachine en een kortzaagmachine. Bovendien worden voor de aanmaak van metselspecie twee kalkmolens door stoom aangedreven. Het werkend personeel bestaat uit 142 mensen, waaronder 42 timmerlieden, 22 metselaars, 26 opperlieden en 22 grondwerkers. De aanvoer van de bouwmaterialen geschiedt over een aparte spoorbaan langs de Duinenboschweg tot aan de duinvoet. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In de twee daaropvolgende jaren werden behalve het Administratiegebouw de zes geplande paviljoens gebouwd. Geheel naar de opvattingen van die tijd verrezen de vrouwenpavil­joens aan de linker-, de paviljoens voor mannen aan de rechterzij­de van de hoofdweg over het terrein. Scheiding der seksen moest er zijn en dat zou nog heel, heel lang zo blijven. In 1907 werden de ‘dokterswoningen’ aan de Bakkummerstraat (nu Van Oldenbarneveltweg), de centrale (het ketelhuis met bijbehorende werkplaatsen), de wasserij en de watertoren opgetrokken.

Het kerkje van Duin en Bosch.
Het kerkje van Duin en Bosch in 1989. Duinenboschweg 132 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het kerkgebouw met 220 zitplaatsen, de varkensstallen en nog een dienstwoning kwamen in hetzelfde jaar van de grond. In het openingsjaar 1909 werd de bouw besloten met een barak voor besmet­telijke zieken. De gebouwen waren typerend voor die tijd: hoog en plomp zonder veel versiering, al verleenden de wit-gesausde buitenmuren aan het geheel toch wel een wat levendiger toets. Boven de vrouwenwerkplaats (‘het breipaleis’), die middels een overdek­ te doorgang met Vrouwen 1 was verbonden, was de toneelzaal gevestigd, die plaats bood aan 380 personen en die veelvuldig gebruikt zou worden.

Een heel oude duinboerderij uit de 17e eeuw heet wel 't Oude Huis.
Een heel oude duinboerderij uit de 17e eeuw heet wel ’t Oude Huis. Oorspronkelijk heette het De Kwekerij. Tot 1830 eigendom van L. Boreel die het huis en de landerijen aan Koning Willem 1 heeft verkocht. Hier nog met een houten landbouwschuur, een volledige stolp. Het stenen gedeelte ligt er recht achter. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Zijn er nu nog een tweetal paviljoens, het A-gebouw en verschillen­ de dienstgebouwen uit die bouwperiode over gebleven, in ouderdom blijven zij ver achter bij de oude duinboerderij, die uit de 18e, mogelijk zelfs uit de 17e eeuw dateert. Zij maakte deel uit van de in 1902 aangekochte terreinen en herbergt na vele functies (theehuis voor bezoekers bijvoorbeeld) na de restauratie in 1969 nu (anno 1995) het Duin en Bosch-museum ‘Het Oude Huijs’ dat de herinnering aan de bouw­ jaren levendig houdt, maar anderszins veel interessante zaken uit de geschiedenis van de ziekenhuizen van Medemblik en Castricum laat zien en elke maand bezoekers trekt uit de gemeente, maar ook steeds meer uit de regio. Het aantal dienstwoningen beperkte zich in 1909 nog tot drie woningen op het terrein (voor machinist en park­wachters) en vijf aan de Van Oldebarneveltweg, bewoond door de geneesheer-directeur (het huidige PWN-gebouw), drie artsen en de bouwkundig opzichter. In 1912 werden nog een dokterswoning en aanvankelijk 14, later nog eens 8 ‘beambtenwoningen’ gebouwd aan wat tegenwoordig Van Duurenlaan heet.

Vroeger personeelswoningen van Provinciaal ziekenhuis Duinenbosch aan de Peperstraat.
Vroeger personeelswoningen van Provinciaal ziekenhuis Duinenbosch aan de Peperstraat (nu Dokter Jacobilaan) in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Men had woningen nodig om personeel te werven en aan zich te binden. In verband met de woningnood na de eerste wereldoorlog verrezen als ’tijdelijke maatregel’ nog 24 houten woningen aan de huidige Dr. Ramaerlaan. Een aantal jaren geleden werden deze woningen – nog voor een groot deel door personeel bewoond – door het ziekenhuis afgestoten, evenals de stenen woningen aan de Van Duurenlaan. Ze werden meestal door de toenmalige bewoners gekocht. Goede bouw en regelmatig en gedegen onderhoud leer­den hoe betrekkelijk het begrip ‘lij­delijk’ was. Ze staan er nog, zij het soms verbouwd en gerenoveerd, maar houden met hun uiterlijk de herinnering levend aan wat eens de ‘broederwijk’ was.

Het zusterhuis, het latere lescentrum. Het gebouw staat links van het administratiegebouw.
Het zusterhuis, het latere lescentrum. Het gebouw staat links van het administratiegebouw. Oude Parklaan 123-131 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1920 werd direct bij de hoofdin­gang van het terrein nog een com­plex van vijf blokken woningen opgetrokken, bestemd voor inwonen­de zusters. Traditioneel noemt men de nog niet zo heel lang geleden gerestaureerde woningen de ‘zusterhuisjes’. Tegenwoordig (anno 1995) worden ze èn door Duin en Bosch personeel èn door niet-‘Duin en Boschers’ bewoond.
In het kader van de bouw verdient ook vermelding het Badhuis schuin tegenover hel rustieke kerkje.


Jaarboek 18, pagina 21

Het badhuis op het terrein van Dijk en Duin.
Het badhuis op het terrein van Dijk en Duin. Tot ver in de vijftiger jaren zijn vele huizen nog niet voorzien van een douchegelegenheid. Vele gemeenten hadden al lang daarin voorzien door de stichting van een badhuis. Zo niet de gemeente Castricum. De enige mogelijkheid was er door gebruik te maken van de faciliteiten van Duin en Bosch. Alleen op zaterdagmiddag kon men in het badhuis daar een douche nemen. Foto Henk Hommes. Toegevoegd.

Aanvankelijk was het bedoeld als badgelegenheid voor rustige en mobiele patiënten, die er zich onder toezicht van verplegend per­soneel konden baden. Later kwam het ook ter beschikking van personeel en huisgenoten en in de latere jaren zelfs van dorpsbe­woners, tot de komst van bad en douche in veel woningen het gebouwtje overbodig maakte. Nu is het in gebruik als opslagruim­ te voor de schoonmaakdienst en waar eertijds de douches stroomden, staat nu (in 1995) moderne reinigingsapparatuur en bussen met schoon­maakmiddelen enzovoorts.

De watertoren van Duin en Bosch in 1985.
De watertoren van Duin en Bosch in 1985. Foto van Ad van de Velde. Toegevoegd.

De al van verre zichtbare watertoren voorzag Duin en Bosch een lange reeks van jaren van water uit eigen bronnen. Later voorzag de PWN deels daarin en een aantal jaren geleden nam het pro­vinciaal bedrijf die taak helemaal over. De niet meer toegankelijke watertoren (onbetrouwbare trappen en dergelijke) staat nu (anno 1995) als een bedrijfsmonument in de schaduw van de centrale. Hij markeert Duin en Bosch vanuit de verte nog altijd samen met het speelse torentje van het Administratiegebouw. Het silhouet van de schoorsteen van het ketelhuis verdween, toen de stoom plaats maakte voor andere vormen van energie.

De eindhalte van de elektrische tram naast het spoorhuis aan de Kramersweg in 1934.
De eindhalte van de elektrische tram naast het spoorhuis aan de Kramersweg in 1934. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Tenslotte nog even iets over het smalspoornet, dat zich over het terrein uitstrekte en de gebouwen onderling en met magazijn en keuken verbond. Het maakte vervoer van voedsel en ook andere zaken mogelijk en vormde een verre voorloper van de moderne gele cars, die nu (in 1995) haast geruisloos het terrein doorkruisen.

Door het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland werd een toezicht college (commissie van bestuur) ingesteld dat advies gaf en controle uitoefende op de Besturen van de Provinvciale Ziekenhuizen van Noord-Holland.
Door het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland werd een toezicht college (commissie van bestuur) ingesteld dat advies gaf en controle uitoefende op de Besturen van de Provinciale Ziekenhuizen van Noord-Holland. De heer Benders ( 1e Geneesheer-Directeur), de heer Valkering (lid), Onbekend, Mevrouw Miedema-Zondervan (lid), Onbekend, De heer Gerhard (voorzitter), De heer Deinum (secretaris). 1932. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bestuur

Nadat op grondslag van het Huishoudelijk Reglement voor het Provinciaal Gesticht voor Krankzinnigen genaamd Duin en Bosch een Commissie van Bestuur was ingesteld, werd dit besturend orgaan op 28 december 1908 door de Commissaris der Koningin geïnstalleerd en vergaderde het op 18 mei 1909 voor het eerst in het Administratiegebouw. Onder toezicht van Gedeputeerde Staten hielden de vijf commissieleden zich bezig met het bestuur van het ziekenhuis.
De geneesheer-directeur had naast zijn verantwoordelijkheid voor de zorg en behandeling van de patiënten, ook het personeel en het beheer van Duin en Bosch in alle facetten in zijn portefeuille. Een veelomvattende taak en al spoedig te groot geacht voor één persoon, waarna aanstelling en ontslag van verplegend personeel beneden de rang van hoofdverplegende en van alle dienstpersoneel werd over­ gedragen aan de Commissie van Bestuur. Benoeming en ontslag van de geneesheren, de adjunct-directeur der technische dienst, de apo­theker en de adjunct-directrice (de hoofdbeambten) zou berusten bij Gedeputeerde Staten. Tot 1920 ontbrak in de Commissie van Bestuur het vrouwelijk element en was het bestuur van het zieken­huis met zijn vele vrouwelijke patiënten en dito personeel dus een echte mannenaangelegenheid, maar het was nog maar 1920.
In dat kader paste bijvoorbeeld heel wel een regeling voor de tabaks- en sigarenvoorziening voor de mannelijke patiënten, aanvankelijk zonder enige compensatie voor de vrouwen, die dit terecht als een vorm van discriminatie beschouwd zouden hebben, als zij dit begrip reeds gekend hadden. Maar gelukkig werd een en ander rechtgetrokken met het besluit dat “voor de werkende(!) vrouwelij­ke patiënten voortaan vier maal daagsch één van de twee kopjes gesuikerd zal zijn, dit naar aanleiding van een verzoek om meer suiker voor koffie en thee”. Er werd in het nog zo prille Duin en Bosch kennelijk geducht op de kleintjes gelet.

Verpleging in de open lucht.
Verpleging in de open lucht.

Bewoners

Begin mei 1909 was het dan zo ver, de bewoning kon beginnen. De adjunct-directrice, een paar personeelsleden en enkele patiën­ten die konden helpen bij het inrichten van de zalen, kwamen als ‘kwartiermakers’ van de Amsterdamse Zwanenburgwal naar Castricum en op 25, 26, en 27 mei arriveerden de eerste bewoners uit Amsterdam op Duin en Bosch en eind 1909 werden er 30 mannen en 166 vrou­wen verpleegd, allen afkomstig uit Noord-Holland. Toen bleek al dat de prognose ten aanzien van het aantal verplegingsbehoeftigen in onze provincie te somber was geweest en zou voor het nieuwe


Jaarboek 18, pagina 22

ziekenhuis in de toekomst overcapaciteit kunnen ontstaan met alle financiële consequenties van dien. Een oplossing voor dit dreigen­ de probleem kwam in de vorm van een contract tussen Provincie en Rijk inhoudende de verpleging van patiënten, die onder ’s Rijks zorg en toezicht vielen.
Bij Koninklijk Besluit was het aantal  in Duin en Bosch te verple­gen patiënten inmiddels verhoogd van de oorspronkelijke 620 tot 732 als een aanvaardbaar maximum. In 1910 werden de eerste Rijks patiënten opgenomen: mannen uit het overvolle Rijks Krankzinnigen Gesticht in Medemblik en vrouwen uit Grave. Een uitzondering wenste men te maken voor ‘gevangenispatiënten’. Zij kregen een plaats in de in Medemblik gebouwde versterkte afde­ling. Nu konden er meer paviljoens in gebruik worden genomen en van de 732 plaatsen steeg de bezetting aan het einde van 1910, 1911 en 1912 respectievelijk tot 550, 649 en 717.

Die totalen waren uiteraard in de loop der volgende jaren aan schommelingen onderhevig en in 1918 daalden zij tot 635, een gevolg van de overplaatsing van de Rijkspatiënten naar elders. Daarna was het oude niveau toch weer snel bereikt en in het eind der jaren (negentien) twintig zelfs gestegen naar 871. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog werden er nog 879 patiënten verpleegd. In 1925 werd gestart met gezinsverpleging en werden in Castricum en Bakkum 12 patiënten in gezinnen geplaatst en het jaar daarop steeg dat aantal zelfs tot 23, maar vanaf 1927 trad een langzame daling in, die mogelijk verband hield met het groeiend toerisme in onze dorpen, waardoor een toenemend aantal gezinnen hun deuren openden voor pensiongasten. Dat was lucratiever dan permanent een Duin en Bosch bewoner over de vloer. In 1946 waren nog 4 patiënten in het dorp woonachtig, in 1958 nog 2, een aflopende zaak dus.

Arbeidstherapie in de schoenmakerij.
Arbeidstherapie in de schoenmakerij.

Hoe verliep in de jaren voor en na de eerste wereldoorlog het leven van hen, die soms voor kortere, maar veelal voor langere tijd moesten worden opgenomen? De eerste jaren werden velen in bed verpleegd op de ziekenzalen, ’s zomers bij goed weer onder de lui­fels van de paviljoens in de open lucht. De bedverpleging naar de opvattingen van Neisser was immers populair. Maar natuurlijk waren er ook ‘lopende’ patiënten. Zij bevolkten de hoge dagzalen en holle corridors, waarvan men bij voortduring trachtte een stuk ongezelligheid weg te nemen door wat aardig meubilair, veel plan­ten en passende wandversiering.

Arbeidstherapie in het schillokaal voor vrouwen.
Arbeidstherapie in het schillokaal voor vrouwen.

Alle goede zorgen en verpleging ten spijt, leek het leven voor veel bewoners in de beginjaren vrij doelloos, temeer omdat slechts een betrekkelijk klein deel van hen op de één of andere wijze bezig was, al probeerde men dat wel te stimuleren en waren sommigen ergens ook zeker actief. Enkele bevoorrechten mochten zich bui­ten de ziekenhuismuren en afdelingstuinen begeven en rondwandelen op het uitgestrekte – toen nog niet afgepaalde – terrein, dat door begroeiing en onoverzichtelijkheid de kans op verdwalen groot maakte. Uit die jaren dateert nog het in het Duin en Bosch museum bewaarde hoorntje, waarmee verplegend personeel was uitgerust en waarmee men onderling contact kon blijven houden bij het zoeken naar een patiënt, die verdwaald was of – want dat kon ook – wanneer men zélf soms de weg was kwijtgeraakt. In dat verband paste ook de beloning van twee gulden bij het naar het ziekenhuis terugbrengen van een verdwaalde of weggelopen patiënt, een ‘vindersloon’ dat uiteraard niet voor het personeel was bedoeld.

Arbeidstherapie in de naaikamer.
Arbeidstherapie in de naaikamer.

Naast de gangbare bedverpleging had een heel andere vorm van therapie inmiddels zijn intrede gedaan: de hydrotherapie. Met deze behandelingsmethode met permanente baden was men in de vori­ge eeuw in de psychiatrie al bezig geweest. Nadien won zij steeds meer terrein en in de eerste decennia van deze eeuw werd zij in de Nederlandse gestichten veelvuldig toegepast. Ook Duin en Bosch kende haar permanente of geprolongeerde baden, waarbij patiën­ten onder voortdurend toezicht langere of kortere tijd verbleven in een badkuip, waarin het water steeds op de juiste temperatuur werd gehouden. Voor zo’n behandeling werden zij met vaseline ingesmeerd om verweking en eventuele ontsteking van de huid te voorkomen. Zij werden zo nodig in hun bewegingen beperkt door een zeil, dat over de badkuip gespannen, alleen via een ronde opening het hoofd vrij liet. Zo kende Vrouwen 3 (het tegenwoordige – in 1995 –


Jaarboek 18, pagina 23

nog in de oude staat verkerende, maar al lang niet meer bewoonde ‘Kinnehin’) een badkamer met drie kuipen. Op het wat rustiger Vrouwen 2 werd – zij het wat minder – ook hydrotherapie toegepast. Voor de mannenpaviljoens gold hetzelfde. In Mannen 3 werd in 1923 zelfs nog een permanente badkamer ingericht.
Uit die ‘natte’ permanente badkamer zal wel het grapje komen dat in veel zie­kenhuizen de ronde deed: “Ergens in een ‘gesticht’ op de afdeling permanente baden loopt – kennelijk door een ietwat haperende communicatie daar terecht gekomen – een mannetje met een akte­tas. Op de vraag wat hij komt doen, antwoordt hij geheel naar waarheid: ik ben de pianostemmer, kunt u mij de weg wijzen? Antwoord: Zo de pianostemmer? Die hebben we hier nog niet, wel Napoleon. Winnetou en de Maagd van Orleans. Maar maakt u zich niet druk of ongerust, het is voor uw eigen bestwil, en voor de arme man zich nader kon verklaren, lag hij in het lauwe bad­ water.” Hoe het verder liep, bleef in het vage.

Zo had alles zijn eigen tijd, ook in de psychiatrie. In Duin en Bosch waren al voor 1920 bewoners bij diverse werkzaamheden betrokken, maar hun aantal steeg in de loop der jaren door de opvattingen, die de Duitse psychiater dr. Hermann Simon al in 1905 vanuit zijn ziekenhuis in Gütersloh (Westfalen) rond de actieve arbeidstherapie en de actievere therapie in het algemeen had verkondigd. Ze hadden ook in Duin en Bosch weerklank gevonden, niet in het minst door de propaganda, die dr. van der Scheer (1919-1921) er voor voerde. Dr. Van der Scheer was dok­ter Melchior in 1918 als geneesheer-directeur opgevolgd.

Grafmonument Dr. W.J.Jacobi, eerste directeur van Duin en Bosch.
Grafmonument Dr. W.J.Jacobi, eerste directeur van Duin en Bosch. Gerestaureerd in 2013. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dokter Melchior was de opvolger van dr. J.W. Jacobi; laatstge­noemde was de grondlegger van de medische zorg in Duin en Bosch. Zijn leven vanaf zijn aantreden als geneesheer-directeur in 1909 was heel nauw verweven met dat van zijn ziekenhuis en zijn bewoners. Na een slopende ziekte overleed hij op 5 december 1916. Betreurd door velen werd hij – zoals hij dat had gewild – te midden van zijn patiënten op het ziekenhuiskerkhof begraven. Een in verval zijnd (red: inmiddels gerestaureerd door Werkgroep Oud-Castricum) monument siert nog zijn graf.

In 1926 was de actievere therapie in Duin en Bosch volledig inge­voerd en in de loop van hetzelfde jaar was van de 423 vrouwen 85 procent, van de 451 mannen 89 procent op de een of andere wijze erbij betrokken.

Deze mannen beiden in dienstkleding (1919) van het pas geopende Duin en Bosch zijn: links: A. Giethoorn en rechts G. van Straaten, 28 jaar oud.
Deze mannen beiden in dienstkleding (1919) van het pas geopende Duin en Bosch zijn: links: A. Giethoorn en rechts G. van Straaten, 28 jaar oud. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Tegenover het actief en productief bezig zijn in ziekenhuisverband stond natuurlijk een zekere beloning afhankelijk van de pres­tatie. Die beloning was er overigens al in 1920 toen op Duin en Bosch een beloningenstelsel werd ingevoerd en men met ‘gestichtsmunten’ van het ‘verdiende’ geld in de gestichtswinkel allerlei zaken kon kopen. In 1921 bedroeg de wekelijkse winkelomzet 100 gulden, een bedrag dat na de laatste oorlog, in 1958 geste­gen was tot gemiddeld 740 gulden.

 Fanfarecorps D.I.U. voor de muziektent in de Beukenlaan rond 1935.
Fanfarecorps D.I.U. voor de muziektent in de Beukenlaan rond 1935.

Ontspanning

Al snel na de opening van het ziekenhuis werd er aan de noodza­kelijke ontspanning gedacht. De afgelegen ligging, de besloten­heid van het ziekenhuis, waarin aanvankelijk met uitzondering van enkele in de dorpen wonende personeelsleden, vrijwel alle perso­neel inwonend was, maakte dat men op elkaar aangewezen was en na het werk gezelligheid en ontspanning zocht. Logisch gevolg was de oprichting van de vereniging ‘Door Inspanning Uitspanning’ (D.I.U.), die zich de eerste paar jaar met toneel en zang bezig hield. In 1910 al waagde de sectie ’toneel en zang’ zich voor het voetlicht in de toneelzaal, tot groot genoegen van bewoners en personeel. In 1912 kwam er een afdeling gymnastiek tot stand. Onder de wonderschone naam ‘Hygiëne’ en geleid door de heer J. Witbaard, trachtte men naast de geest ook de lichamelijke conditie op peil te houden en in hetzelfde jaar werkte de groep al met vrije oefeningen, stokoefeningen, brugoptreden en een aantal ‘standen’ mee aan een bont programma. Bewoners en personeel met huisgenoten bevolkten op zulke avonden de grote zaal boven het ‘breipaleis’.

Fanfarekorps van Duin en Bosch.
Fanfarekorps van Duin en Bosch bij Mient-Ruiterweg in 1936. Van links naar rechts (voor zover zichtbaar): J. de Jong (portier), J. Witbaard (tuinman), G. Heintzberger (schilder), G. van den Born (schilder), W. Jacobs (PWN), J. Zandbergen (vioolleraar), Jan de Nijs (metselaar), P. de Baat (keukendienst, later portier, J. le Noble (elektromonteur), Gerrit van der Wolff (timmerman). Het muziekkorps telde 35 actieve leden. Jaarlijks werden 1 tot 2 openbare uitvoeringen gegeven in de toneelzaal van Duin en Bosch. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De meest bekende uitloper van D.I.U. zou het fanfarecorps wor­den, dat – in 1911 opgericht – in februari 1912 al met een uiteraard nog eenvoudig programma optrad. Onder leiding van de heer G. Slop Dzn. Een en ander zou het zich vanaf de laagste fanfare-afdeling der Koninklijke Nederlandse Federatie van Harmonie- en Fanfaregezelschappen tot de op één na hoogste, de Ere-Afdeling ontwikkelen. En dan duikt in mei 1911 in een programma de naam Van Weenen op in een blijspel en een klucht. Deze man van de technische dienst zou later als de haast legendarische Wub van Weenen niet weg te denken zijn uit het culturele leven van Bakkum en Castricum.


Jaarboek 18, pagina 24

'Het Oude Huis’ als theehuis voor bezoekers; sinds 1969 is hierin het museum ondergebracht.
‘Het Oude Huis’ als theehuis voor bezoekers; sinds 1969 is hierin het museum ondergebracht.

Tegen de opvattingen van de kerkelijke overheid in, waagde hij revu­es te schrijven en op te voeren met een uiteraard gemengde bezetting en dat was in die dertiger jaren ‘not done’ in Castricum. Een moedi­ge man, die ondanks alles volle zalen trok en daarnaast ook nog 40 jaar met verve in zijn dorp de rol van Sint-Nicolaas vertolkte.
In 1911 werd ter geestelijke verheffing van het personeel een ver­eniging ‘Ontwikkeling’ opgericht, die lezingen – al dan niet met lichtbeelden – organiseerde en onder meer als sprekers kende dr. Muntendam (Ned. Rode Kruis) en de grote natuurkenner Jac. P. Thijsse. Tenslotte maakte in 1924 het Zusterkoor ‘Duin en Bosch’ onder leiding van Stephan Jansen zijn entree. Het beperkte zich niet alleen tot zang in de vroege kerstmorgen in de paviljoens, maar trad ook naar buiten en kreeg later zelfs landelijke bekendheid door radio-optredens onder leiding van de zangeres Jo Immink. Het was een voorloper van het latere Castricums Vrouwenkoor.
Ja, niemand op Duin en Bosch kwam – cultureel gesproken – iets tekort. De fanfare maakte wel het meest furore niet alleen door haar vele optredens op Duin en Bosch, maar ook daarbuiten in Castricum, Bakkum, Limmen en elders, maar vooral door haar concoursresultaten. Vermelding verdient onder andere het optreden in Haarlem bij de grootse huldiging van de eerste Holland-Indië-vliegers in 1925. Twee coupletten van het Wilhelmus, gespeeld door D.I.U., onderstreepten het geheel.
Onder leiding van achtereenvolgens de heren Slop, Peetoom, Joossen en na de Tweede Wereldoorlog van de bekende Zaanse dirigent Toon de Vries en na diens afscheid nog tot 1954 onder de heer A.N. v.d. Berg, leefde de fanfare het langst. Op 25 januari 1954 werd het laatste concert gegeven en was er voor de bekende fanfare geen ‘da capo’ (red: muziekterm: opnieuw, vanaf het begin) meer. De andere verenigingen waren de fanfare – door gebrek aan leden en animo – inmiddels al voorge­gaan. Ze hadden vanaf 1909 tot na de laatste oorlog de Duin en Bosch-bewoners en vele anderen het nodige plezier verschaft.

Oude Toneelzaal van Duin en Bosch.
Oude Toneelzaal van Duin en Bosch. Dit pand was gelegen achter het oude Hoograde. Heel vroeger waren er op het terrein tal van activiteiten voor patiënten en personeel en door personeel, zoals toneel, cabaret, harmonie enzovoorts. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het zou uiteindelijk de in 1936 opgerichte vereniging O.V.A. (Ontspanning voor Allen) zijn, die èn personeel èn patiënten in clubverband samenbracht bij sport (de Vierdaagse in Nijmegen, voetbal, sportdagen enzovoorts) en bij zang en muziek (de muziek- en zangclub van Broeder Schijp). De algemene opvattingen ten aanzien van de ontspanningstherapie hadden zich in die jaren ook in die zin gewij­zigd. O.V.A. organiseerde ook toneel-, film- en muziekavonden in de toneelzaal en hield met uitzondering van de oorlogsjaren moe­dig stand, tot zij op 1 januari 1966 ophield te bestaan. Haar taak werd gedeeltelijk overgenomen door de huidige Ontspanningscommissie die onder meer nu elke week op de donderdagavond zorgt dat ‘er wat te doen is’ in de fraaie toneelzaal van de Clinghe.

Het zou uiteindelijk de in 1936 opgerichte vereniging O.V.A. (Ontspanning voor Allen) zijn, die en personeel en patiënten in clubverband samenbracht bij sport (de Vierdaagse in Nijmegen, voetbal, sportdagen etc.) en bij zang en muziek.
Het zou uiteindelijk de in 1936 opgerichte vereniging O.V.A. (Ontspanning voor Allen) zijn, die en personeel en patiënten in clubverband samenbracht bij sport (de Vierdaagse in Nijmegen, voetbal, sportdagen etc.) en bij zang en muziek (de muziek- en zangclub van Broeder Schip). De algemene opvattingen ten aanzien van de ontspanningstherapie hadden zich in die jaren ook in die zin gewijzigd. O.V.A. organiseerde ook toneel-, film- en muziekavonden in de toneelzaal en hield met uitzondering van de oorlogsjaren moedig stand, tot zij op 1 januari 1966 ophield te bestaan. Haar taak werd gedeeltelijk overgenomen door de huidige Ontspanning- commissie die onder meer nu elke week op de donderdagavond zorgt dat er wat te doen is in de fraaie toneelzaal van de Clinghe. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Personeel

De eerste jaren van het ziekenhuis waren uiter­aard ‘pioniersjaren’, waarin na de bouw van de paviljoens immers ook de verplegingsorganisatie vorm moest krijgen. Het verplegend en huishou­delijk personeel was, zoals reeds eerder werd verteld, aanvankelijk intern en vormde door de ligging van het gebouwencomplex een vrij besloten gemeenschap, waarin men met elkaar de nodige afleiding en gezelligheid zocht en vond. In 1914 waren er 11 zusters en 9 broeders in de dorpen woonachtig, maar in 1917 waren dat nog maar 2 zusters tenslotte, een daling waaraan onder andere de schaarste in de eerste wereldoor­log niet vreemd zal zijn geweest. Die oorlog zorgde in 1914 bij het afkondigen van de mobili­satie voor de nodige problemen in het nog jonge ziekenhuis. Liefst 28 personeelsleden, waarbij een arts en elf verplegers, werden opgeroepen met als direct gevolg ontruiming van twee mannenafdelingen, die ter beschikking werden gesteld van het Nederlandse Rode Kruis, dat er zo nodig 50 zieken of gewonden zou kunnen onder­ brengen. In 1917 werden ze weer door Duin en Bosch in gebruik genomen.

Broederhuisjes op Duin en Bosch.
Broederhuisjes op Duin en Bosch. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Voor de statistiek: in 1920 telde het ziekenhuis in totaal 48 broe­ders en liefst 197 zusters. Vanaf de start van Duin en Bosch had­ den zij een 10-urige werkdag. In 1919 werd de 8-urige werkdag en de 45-urige werkweek ingevoerd. Hierdoor was er meer personeel nodig, dat niet gemakkelijk te werven was. Dit probleem en ook een bezuiniging op de hoge kosten van de provinciale ziekenhui­zen resulteerde in 1924 in de terugkeer naar de 48-urige werkweek voor de verpleging. Daarnaast kwam er ook een reorganisatie van de diensten en werden er andere beperkende maatregelen inge­voerd. die maakten dat de organieke sterkte van het verplegend personeel met 30 personen kon worden teruggebracht, die van andere diensten met 21. Het aantal van de gediplomeerde verplegenden werd bepaald op 47 zusters en 23 broeders. De indienstneming van leerlingverplegenden op arbeidscontract maakte moge­lijk dat de kosten van salarissen en pensioenbijdragen van het zie­kenhuispersoneel konden verminderen.

Eetzaal in het voormalige zusterhuis.
Eetzaal in het voormalige zusterhuis, 1935. Later werd dit het lescentrum. Oude Parklaan 123-131 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Niettemin waren de lonen en salarissen van het Duin en Bosch-personeel bepaald nog wel aantrekkelijk en staken ze gunstig af bij wat de doorsnee Castricummer en Bakkummer verdiende. Dat dit – met name in de crisisjaren – wel eens leidde tot een verborgen jaloezie kan men zich voorstellen.
Mede onder invloed hiervan ontstond er in Castricum al vroeg een afdeling van de toenmalige S.D.A.P., die snel groeide en werd er reeds in 1911 een afdeling van de Centrale Nederlandse Ambtena­renbond opgericht, de voorloper van de huidige Abva/Kabo zou je kunnen zeggen. Twee jaar later organiseerden de katholieke amb­tenaren zich in de rooms-katholieke Bond van Overheidspersoneel ‘Sint Paulus’. In 1918 kreeg Castricum er nog een afdeling van de Algemene Christelijke Ambtenarenbond bij.

Er was sinds de opening van Duin en Bosch duidelijk een andere wind gaan waaien in Castricum, die wat van de gezapigheid van vroeger had weggeblazen. De mensen van Duin en Bosch waren in de loop der jaren over het algemeen wel geïntegreerd en voelden zich lid van de dorpsgemeenschap. Een aantal van hen vervulde nuttige functies in het verenigingsleven, was actief bezig op vak-


Jaarboek 18, pagina 25

bondsgebied en had zelfs zitting in de gemeenteraad zoals Piet de Vries (vader van de eerdergenoemde Cor), die aan de wieg stond van de afdeling Castricum van de rooms-katholieke Bond van Overheids­personeel en het later tot wethouder bracht. Tot hen behoorde ook Tijmen Hellinga, voorman van de groeiende afdeling van de S.D.A.P. in Castricum, die het eerste socialistische raadslid en later de ‘rooie wethouder’ werd. Een andere katholieke vakbondsman, Dirk Berlee, had ook zitting in de gemeenteraad, die toen nog uit 11 leden bestond.

De dertiger jaren

In Duin en Bosch bleef men de ontwikkelingen in de psychiatrie zeker op de voet volgen. De periode van 1909 tot 1930 was echter niet zo rijk aan grote gebeurtenissen. Toch verdient een markant feit hier vermelding en wel de totstandkoming in 1914 van de eigen tramverbinding met het station Castricum, aanvankelijk met paardentractie, in 1918 geëlektrificeerd, maar in 1938 overbodig geworden en opgeheven (zie het artikel van Piet van der Kamp in het 16e jaarboekje (1993), getiteld: Het trammetje naar Duin en Bosch).

Elektrische tram naar Duin en Bosch rond 1935.
Elektrische tram naar Duin en Bosch rond 1935. Van links naar rechts J.Witbaard, G.de Wit en G.Borst. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1937 werd een gedeelte van Mannen 3 ingericht en van het nodige instrumentarium voorzien om negen patiënten te behandelen met de insuline-shocktherapie. In het voetspoor van deze behandelmethode volgden later de Cardiazol-shock- en de Azoman-shocktherapie. Dat men – ook medisch – nieuwe wegen zocht, moge uit dit alles blijken, al waren de resultaten ervan niet altijd wat men ervan verwachtte. In 1939 paste men voor het eerst met succes de elektroshock-therapie toe.

Een andere gebeurtenis was de bouw van een vierde vrouwenpa­viljoen voor 158 patiënten, dat in 1935 aan de dienst werd overge­dragen. Het werd urgent geacht in verband met de verwachte behoefte aan verpleegruimte voor vrouwelijke patiënten. Achteraf bleek die behoefte minder groot dan de prognose had voorzien. Het pavil­joen werd wel anders dan de zes al vanaf 1909 bestaande pavil­joens, maar had de ‘plompheid’, de ‘ongezelligheid’ wel overge­nomen en zou aan haar oorspronkelijke bestemming nooit helemaal voldoen. Men zou het heel lang ‘het nieuwe paviljoen’ blij­ven noemen.

Dagvervblijf paviljoen Hoograde, vroeger Vrouwen 1.
Dagvervblijf paviljoen Hoograde, vroeger Vrouwen 1. Oude Parklaan in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1937 verliet dr. A.M. Benders, die in 1921 dr. Van der Scheer was opgevolgd als geneesheer-directeur, de dienst van het zieken­huis. In hetzelfde jaar trad als zodanig aan dr. P.E.M. Teenstra, als vijfde in die functie. Hem zouden zware jaren wachten.

Overigens kenmerkten de jaren dertig zich – zoals een arts uit die tijd ze later zou schetsen – als de meest gelijkmatige periode sinds de oprichting in 1909. Er was een sterk gevoel van saamhorigheid, het personeel was ‘honkvast’ en bleef Duin en Bosch trouw, wat zeker te maken had met de heersende economische crisis en de daarmee gepaard gaande werkloosheid, die vanaf 1929 een groot deel van West-Europa en ook ons land in zijn greep had. Men koos voor zekerheid en bleef waar men was.
Ondanks die ‘gelijkmatigheid’ binnen de muren van het zieken­huis, waren daar buiten, in het oude Europa de spanningen opgelo­pen en de opgehoopte conflictstof en expansiezucht hadden al tot bezettingen en gewapende conflicten geleid. Het zou nazomer 1939 worden, dat ons land en uiteraard ook Duin en Bosch indirect bij het gebeuren buiten de grenzen werd betrokken. Voor het ziekenhuis, bleven de consequenties daarvan niet uit. Het zag een aantal mannelijke personeelsleden naar hun mobilisatiebestemming vertrekken, maar de leiding was de problemen rond de open­ gevallen plaatsen snel meester en het leven hervatte min of meer weer zijn loop voor de ongeveer 880 patiënten en voor het personeel. Ach, hoe gauw zou het anders worden.

 Bij 'Het Oude Huis’ toen het nog als theehuis in gebruik was; bij de deur Willem Kuijs (rechts) en een patiënt van Mannen 1.
Bij ‘Het Oude Huis’ toen het nog als theehuis in gebruik was; bij de deur Willem Kuijs (rechts) en een patiënt van Mannen 1.

Oorlog

1940. Na een strenge winter met veel sneeuw en ijs was een mooi voorjaar gekomen, dat de bollenvelden in en rond Bakkum en Castricum had doen kleuren tot strakke rechthoeken van geel en rood, wit en blauw. De meimaand leek hoogtij te gaan vieren. Juist in die dagen van ontwakend leven, van hoop – tegen beter weten in – op een spoedige beëindiging van het conflict, bleek hoe voos het begrip ‘neutraliteit’ voor ons land eigenlijk was. Op 10 mei – een prachtige voorjaarsdag – overviel, als een dief in de nacht het Duitse leger ons land met overmacht van mankracht en wapens. Na vijf dagen van ongelijke strijd capituleerde het Nederlandse leger en op 14 mei werd de bezetting een feit.

Het leven veranderde als bij toverslag en ook in het rustige Duin en Bosch ontkwam men niet aan de maatregelen van de bezetter. Het ‘nieuwe paviljoen’ werd op 10 mei direct door het Nederlandse Rode Kruis ingericht voor de verpleging van lichtgewonde en herstel­lende militairen, die onder de algehele leiding van dr. Teenstra door Duin en Bosch-personeel konden worden verzorgd. Eind mei werd het paviljoen weer ontruimd en werden de patiënten elders ondergebracht, waarna het gebouw in gebruik werd genomen voor huisvesting van plus minus 250 patiënten van de Sint Willibrordusstichting in Heiloo, waar de Duitsers een aantal gebouwen hadden gevorderd. De groep bleef er met haar eigen personeel tot 1942 toen in juni heel Duin en Bosch moest worden ontruimd.

Bombardement op Vrouwen I in augustus 1940.
Bombardement op Vrouwen I in augustus 1940.

De eerste rechtstreekse confrontatie met het oorlogsgeweld kwam in de nacht van 12 op 13 augustus 1940 toen paviljoen Vrouwen 1 (het latere ‘Hoograde’) door vijf brisant- en een aantal brandbom­men werd getroffen. De ravage was enorm maar de hechte bouw voorkwam instorting. Helaas werden twee vrouwen op slag gedood en een achttal werd gewond. Dat de inwonende zusters, die op de bovenverdieping sliepen, ongedeerd bleven was een groot wonder. Dank zij kordaat optreden van de dienstdoende nachtzusters ontstond geen paniek en waren ziekenhuisbrandweer en gemeentelijke luchtbeschermingsdienst de situatie spoedig meester.
Dat toen al – drie maanden na de bezetting – de ‘gelijkschakeling’ van de Nederlandse pers een feit was, moge blijken uit de uiterst tendentieuze berichtgeving in de verschillende bladen. Onder de grote kop: “Engelse bomaanval op Castricum” schreef een krant:


Jaarboek 18, pagina 26

“Het A.N.P. meldt onder andere nog over den aanval van een Engels vlieg­tuig op het Provinciale Ziekenhuis te Castricum, dat het toestel tot half één boven het dorp cirkelde, blijkbaar om toch maar absoluut zeker te zijn dat het zijn doel goed zou raken.” En besloot met de slotalinea: “Uit alles blijkt dat de Brit met opzet zijn bommen op het ziekenhuis heeft geworpen.” Een ander blad berichtte heel uit­voerig en gooide er nog een schepje bovenop met “de bevolking is zeer verbitterd over dezen laffen aanval” en “Algemeen noemt men het doelloos en misdadig. De vlieger heeft positief het zieken­ huis willen raken en is hierin ook goed geslaagd”.

Inmiddels deden de vele richtlijnen, de verbodsbepalingen en de beperkende maatregelen van de bezetter zich in het ziekenhuis steeds meer gelden en begonnen voedseldistributie en toenemende schaarste een goed functioneren van verpleging en verzorging moeilijker te maken. Men improviseerde en maakte dikwijls van de nood een deugd. Ondanks dat probeerde men – voor zover mogelijk – alles nog zoveel mogelijk zijn gang te laten gaan en bleef er nog tijd over voor ontspanning zoals op zondagmiddag 26 april 1942 als de fanfare D.I.U voor bewoners en personeel een ‘Solistenconcours’ in de toneelzaal houdt en eigen leden om de prijzen en de punten strijden, zoals bijvoorbeeld het saxofoonkwartet dat met 59 punten een eerste prijs behaalt. De leden G. Ronk (altsax), J. van Gelder (sopraansax), H. Mars (tenorsax) en C. Stolk (baritonsax) gaven een fraaie vertolking van ‘Avondvertelling’ van Joh. Zaagmans. Het zouden voorlopig de laatste opgewekte klan­ken zijn op het Duin en Bosch-terrein.
Boven het Noordhollands kustgebied, boven Castricum en Bakkum, boven Duin en Bosch pakten zich donkere wolken samen. Voor de bewoners van de dorpen en het ziekenhuis was de maat nog lang niet vol.

Mannelijke patiÎnten en personeel van Duin en Bosch tijdens de evacuatie periode in Groot Graffel te Warnsveld tijdens de tweede wereldoorlog.
Mannelijke patiënten en personeel van Duin en Bosch tijdens de evacuatie periode in Groot Graffel te Warnsveld tijdens de tweede wereldoorlog.

Evacuatie

Of de herinnering aan de geslaagde landing van de Engelse troe­pen op de Noordhollandse kust in 1799 en uitmondend in de slag bij Castricum en Bergen de Duitsers ertoe bracht de hele Nederlandse kuststrook in de hoogste slaat van verdediging te brengen, weten we niet. Maar de nu nog hier en daar zichtbare restanten van bunkers en kazematten wijzen erop, dat men dit deel van de ‘Atlantik Wall’ enorm wilde versterken. Dit had haast onvermijdelijk een evacuatie van hen, die de kuststrook bewoon­den tot gevolg. De noodklok luidde voor Castricum, Bakkum en uiteraard voor Duin en Bosch. En – misschien al eerder verwacht – in de laatste weken van juni 1942 kwam het bevel tot volledige ontruiming van het ziekenhuiscomplex. Op korte termijn moest men zorgen voor voldoende bussen om patiënten en personeel naar hun evacuatie-oorden te vervoeren, voor voldoende vracht­wagens om veel meubilair als ledikanten, bedden, maar ook tafels, stoelen, kasten enzovoorts over te brengen. Men slaagde er in die omvangrijke organisatie bin­nen de gestelde termijn rond te krijgen. In de pavil­joens had men de zorg voor het gereedmaken van kle­ding, medicijnen, beddengoed, huishoudelijk gerei, verplegingsartikelen, serviesgoed en wat dies meer zij. Met de inzet van alle krachten lukte alles won­derwel en men kan gerust stellen dat de evacuatie en de voorbereiding ervan een immens grote operatie is geweest, een massale prestatie, zoals het ziekenhuis die in haar 33-jarig bestaan niet had gekend.

In 1942 begon de evacuatie van Duin en Bosch.
In 1942 begon de evacuatie van Duin en Bosch. In recordtijd moest het terrein verlaten zijn en iedereen moest helpen. Patienten liepen met een deel van de inboedel naar buiten. Het meeste werd opgehaald door vrachtauto’s en bussen en werd naar onder andere Warnsveld gebracht. Collectie NHA. Toegevoegd.

Hoe verliep deze massale verhuizing, hoe hebben bewoners en personeel deze diaspora, die hen van het vertrouwde Duin en Bosch naar de vier evacuatie-oorden bracht, beleefd? Wat vonden ze in Warnsveld, in Medemblik, Den Dolder en Rosmalen? Hun ervaringen waren naast negatief (kon het anders?) toch ook dikwijls positief. Elke evacuatieplaats kreeg zijn eigen verhaal over die moeilijke periode, die in de laatste weken van juni 1942 begon en voor de laatst teruggekeerde groep uit Den Dolder in december 1946 zou eindigen. Die verhalen, veelal interviews met betrokkenen, vindt U in het volgende artikel getiteld “Een ziekenhuis op drift“.

Jaap Glastra

Boek

Bronnen:

  • Het Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch te Bakkum, Gedenkschrift uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan, 1959, door dr. P. van Kleffens.
  • Jaarverslagen vanaf 1909
  • Doctoraalscriptie stadssociologie, juli 1993, Marja Onrust.
  • Gesprekken met hen, die nog veel wisten.

Geneesheer-directeuren van Duin en Bosch

  • J.W. Jacobi: 1 april 1903 – 27 december 1908 dependance Amsterdam en 28 december 1908 – 5 december 1916 (overleden) in Castricum
  • F.A. Melchior: 1 januari 1917- 8 december 1918 (overleden)
  • W.M. van der Scheer: 1 juni 1919 – 1 maart 1921 vertrek naar Santpoort
  • A.M. Benders: 1 juni 1921- 1 juni 1937 met pensioen
  • P.E.M. Teenstra: 11 juli 1937 – 3 januari 1955 met pensioen
  • mevrouw J.A. Buiter-Kloosterman: 1 maart 1955 – 31 maart 1976 met pensioen
  • E.J.M. Crabbendam: 1 augustus 1975 – 1 december 1992 met pensioen.

4 januari 2021

Kruisverenigingen (Jaarboek 17 1994 pg 29-36)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 17, pagina 29

De Castricumse kruisverenigingen

Het Dr. Leenaershuis aan de Mient toen de uitleen post voor medische hulpmiddelen van de kruisvereniging.
Het dokter. Leenaershuis aan de Mient toen de uitleen post voor medische hulpmiddelen van de kruisvereniging. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De oorsprong van het kruiswerk

Tot in de vorige eeuw was de verzorging van zieken grotendeels opgezet vanuit een religieuze beleving. Het waren nonnen van diverse rooms-katholieke orden en diaconessen, die deze taak voor hun rekening namen. Het was maatschappelijke hulp, die naast de verpleging ook huishoudelijke en financiële hulp omvatte. In 1875 werd de hulp uit de religieuze hoek gehaald door de oprichting van de eerste Nederlandse kruisvereniging. Het was de inspecteur van de volksgezondheid in Noord-Holland dr. J. Penn, die het initiatief nam tot de oprichting van de vereniging Het Witte Kruis. Het voornaamste doel was de bestrijding van besmettelijke ziekten, als tyfus en malaria. In enkele plaatsen werden ontsmettingsdiensten opgezet met ontsmettingsovens. Door gebrek aan ziekenhuiscapaciteit was er dringend behoefte aan goede thuisverpleging, waarvoor ook verpleegartikelen nodig waren. Een bed kwam in menig huis niet voor: men sliep in de bedstee, waarin vaak meerdere personen een slaapplaats vonden. Van een koortsthermometer had menigeen nog nooit gehoord.

Bijeenkomst van de leden van de Naaikamer en het Wit-Gele Kruis, waarvan een aantal leden in klederdracht.
Bijeenkomst van de leden van de Naaikamer en het Wit-Gele Kruis, waarvan een aantal leden in klederdracht. Hier in de bewaarschool aan de Dorpsstraat 72 in Castricum, later in café Roozendaal. Deze bijeenkomst was ter gelegenheid van een Fancy Fair. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1916 volgde de eerste rooms-katholieke vereniging: het Wit-Gele Kruis. De protestants-christelijke vereniging werd pas in 1938 onder de naam Het Oranje-Groene Kruis opgericht. Het werk van de kruisverenigingen is van onschatbare waarde geweest voor de verbetering van de volksgezondheid. Naast de verpleging is en wordt veel gedaan aan preventie. Niet iedereen was overtuigd van het belang om zichzelf te wassen. Voorlichting leidde er toe dat men er zich langzamerhand bewust van werd, dat hygiëne belangrijk was voor zowel de eigen gezondheid als die van de medemens. Men heeft een lange strijd tegen onwetendheid, domheid, vooroordelen en conservatisme moeten voeren.

Het Witte Kruis

In Castricum wordt in 1908 een afdeling van de Noordhollandse Vereniging Het Witte Kruis opgericht. Een van de organisatoren is meester H.A. Nijsen geweest. Behalve een brief, die gericht is aan de gemeenteraad, tasten we over de beginjaren van Het Witte Kruis in het duister. De brief van 26 mei 1908 is ondertekend door secretaris Nijsen en bevat de aankondiging van de oprichting: “Bij dezen heb ik de eer U te berichten, dat op 10 mei jongstleden alhier is opgericht een afdeling ‘Castricum’ van de Noordhollandse Vereeniging ‘Het Witte Kruis’. Namens het Bestuur van genoemde vereniging richten wij tot U Edelachtbare Heren het beleefd verzoek onze bestuursvergaderingen in een lokaal van het Gemeentehuis te mogen houden.”
Dat verzoek wordt gehonoreerd, gelet op het bedankbriefje van 14 juli. Op 15 september wordt een vergadering in de raadszaal aangekondigd, waarbij melding wordt gemaakt van de Koninklijke goedkeuring op 27 juli 1908 Staatsblad 262.

Ontsmettingsdienst

Een van de taken van het Witte Kruis was het ontsmetten van kleding en huizen in geval van besmettelijke ziekten, zo blijkt uit nota’s, die de Ontsmettingsdienst bij de gemeente indient. Deze nota’s komen echter van Het Witte Kruis Alkmaar, dat kennelijk op deze taak is ingesteld. Wat de rol van de Castricumse afdeling hierin is, wordt niet duidelijk gemaakt. In de ‘Staat van uitgaven en baten’ van de gemeente komen regelmatig uitgaven met betrekking tot ontsmetting voor. In 1924 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van 11 gevallen van roodvonk en 2 van difteritis.

Wijkverpleging

Uit een financieel overzicht van 1916 van het Witte Kruis blijkt dat er nog niet veel om gaat en wordt de vereniging door de gemeente bescheiden gesubsidieerd. Slechts een bedrag van 72,55 gulden wordt door het gemeentebestuur geschonken, terwijl aan contributies het bepaald niet schokkende bedrag van 290 gulden wordt ontvangen. Hoeveel leden er zijn, is niet vermeld. Uitgaven worden gedaan voor ziekenverpleging 31,80, verplegingsartikelen 97,70 en voor tuberculosebestrijding 21,15 gulden. Het overzicht wordt meegestuurd bij een verzoek aan de gemeente om een subsidie van 200 gulden voor de invoering van een afdeling wijkverpleging. In de brief wordt nog vermeld, dat ook een bijdrage aan Duin en Bosch is gevraagd. Het doet wat merkwaardig aan, dat ook een dergelijk verzoek is uitgegaan naar de gemeente Limmen en de zustervereniging in Limmen. Een mogelijke en voor de hand liggende verklaring zou zijn, dat voor gezamenlijke rekening een wijkverpleegster in dienst genomen kon worden. In de ‘memorie van toelichting’ die wordt meegezonden, wordt er op gewezen, dat er ziekenverpleging in de steden bestaat door de aanwezigheid van ziekenhuizen en dat in vele dorpen in Noord-Holland al wijkverpleging bestaat. Op 15 april 1916 wordt het verzoek in de gemeenteraad behandeld. Men heeft vooral financiële bezwaren en raadslid Kuijs “ziet niet veel heil in zo’n verpleegster voor zieken”. Men weet er niet zo raad mee en gaat eens in Limmen te rade. Ook burgemeester Mooij is nogal gekant tegen een subsidie voor de wijkverpleging van het Witte Kruis. Noch op 26 juli, noch op 14 september 1916 kan men tot een besluit komen.

Zuster J.M.P. Boelrijk, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1928 tot 1946. Bij haar afscheid wordt zij door het 'Nieuwsblad voor Castricum· gekenschets als een "kwiek figuur met heldere scherpe ogen die met haar opgewekt stemgeluid mensen aanmoedigt". Na haar pensionering is zij bij haar broer in Delft gaan wonen.
Zuster J.M.P. Boelrijk, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1928 tot 1946. Bij haar afscheid wordt zij door het ‘Nieuwsblad voor Castricum’ gekenschetst als een “kwiek figuur met heldere scherpe ogen die met haar opgewekt stemgeluid mensen aanmoedigt”. Na haar pensionering is zij bij haar broer in Delft gaan wonen.

Het Wit-Gele Kruis

Heeft die besluiteloosheid mogelijk iets te maken met de verwachte oprichting van een rooms-katholieke kruisvereniging in ons dorp? Deze wordt namelijk enkele jaren later opgericht in het overwegend katholieke Castricum. De stichtingsdatum is 8 december 1920. Uit een financieel overzicht van 1924 blijkt het bestaan van een wijkverpleegster. Het is zuster C. Zomerdijk, die een jaarsalaris van 1.900 gulden krijgt. De vereniging wordt officieel aangeduid met ‘rooms-katholieke wijkverpleging het Wit-Gele Kruis’. Wie de oprichters zijn, wordt niet vermeld. Maar uit een aantekening in het archief van de Pancratius-parochie blijkt, dat het kerkbestuur onder pastoor Engering promotor is geweest. Bepaald spontaan is de oprichting niet gegaan, want in 1913 komt de wijkverpleging al ter sprake. In de sporadische stukken, die van de beginjaren bekend zijn, wordt in 1928 melding gemaakt van twee namen van wijkzusters: W.J. Gerritsen en J. Boelrijk. Op een aantekening van 193 1 komt de naam van zuster C. Boots voor en in 1932 die van J. Wagenaar. Kort na de oprichting verzoekt het bestuur van het Wit-Gele Kruis om de benoeming van een schoolarts in de gemeente. De brief van 20 september 1921 wordt pas op 25 april 1922 beantwoord. Het negatieve antwoord is bijna voor-


Jaarboek 17, pagina 30

spelbaar: “Geen geld”. Een andere argumentatie is er niet.

Samenwerking

Zoals gemeld, wordt eerst het neutrale Witte Kruis in het rooms-katholieke dorp opgericht. Niet duidelijk is in hoeverre leden na de oprichting van het Wit-Gele Kruis zijn overgestapt. Het was een principiële keuze die door de kerk nadrukkelijk werd gepropageerd. De vereniging werft leden met het motto “ieder huis lid van het Wit-Gele Kruis”. Het was de dorpelingen zelf kennelijk niet helemaal duidelijk van welke vereniging men lid was, gelet op een aantekening in het verslag van de ledenvergadering van 1 maart 1935: “De zusters is het niet altijd duidelijk wie van welke kruisvereniging is.” Samenwerking tussen de twee kruisverenigingen heeft vanaf het begin bestaan. In de verslagen van de bestuursvergaderingen wordt regelmatig gesproken van een ‘goede samenwerking’. Die bestaat met name uit de verstrekking van verplegingsartikelen, op het gebied van de verpleging en uit het werk op het consultatiebureau voor zuigelingen door uitwisseling van de wijkverpleegsters. In 1935 wordt nog nadrukkelijk de samenwerking op het gebied van de TBC-bestrijding genoemd. Uit de verslagen blijkt echter ook dat de verstandhouding niet altijd optimaal is geweest. Met name rond de stichting van het wijkgebouw heeft men redelijk scherp tegenover elkaar gestaan. Maar daarover verder in dit artikel.

Het 'Kruisgebouwtje' aan de Burgemeester Mooijstraat 14, waar tot 1959 het uitleenmagazijn was gevestigd.
Het ‘Kruisgebouwtje’ aan de Burgemeester Mooijstraat 14, waar tot 1959 het uitleenmagazijn was gevestigd. Kees Stuifbergen, die naast het magazijn een sigarenwinkeltje had was aanvankelijk de beheerder. In de oorlogsjaren was mej. Nies Veenstra magazijnbediende. In het onverwarmde gebouwtje was het geen pretje om in de winter dienst te hebben. Klompen of laarzen, dikke sokken en enige lagen kleding waren nodig om niet te bevriezen.

Het Kruisgebouwtje

De opslag en uitleen van verplegingsartikelen is – tot de bouw van het Leenaershuis – gevestigd in een magazijn aan de Burgemeester Mooijstraat 14. In de volksmond wordt het aangeduid als het ‘kruisgebouwtje’. Het magazijn is eigendom van en wordt beheerd door het Witte Kruis. De exploitatie is in handen van de beide verenigingen. De oudstbekende beheerder van het Kruisgebouwtje is C. Stuifbergen, die in dezelfde straat een sigarenwinkeltje had.

Wanneer hij opgevolgd werd, is niet bekend, maar in ieder geval wordt in 1944 mejuffrouw Nies Veenstra genoemd. Zij wordt op 1 oktober 1959 na de opening van het Leenaershuis opgevolgd door mevrouw E.S. Veenstra-Pieterse. Opvallend is dat op de lijst 11 ‘ligtenten’ staan vermeld. Deze tenten zijn ingezet in de tuberculosebestrijding, waarover later meer. Na de opening van het nieuwe kruisgebouw in 1959 is het pand aan de Burgemeester Mooijstraat overbodig geworden en worden in een advertentie in het Nieuwsblad voor Castricum gegadigden voor overname gezocht. Velen melden zich, waaronder de gemeente Castricum en de VVV. In het algemeen heeft men de bedoeling om het gebouwtje na herinrichting geschikt te maken voor hergebruik. Ook aannemer Biesterbos heeft zijn oog laten vallen op het pand, maar meer vanwege de locatie. Zijn bod is verreweg het hoogst en voor 6.000 gulden wordt het op 17 maart 1961 zijn eigendom. Helaas wordt het karakteristieke pandje gesloopt en vervangen door niet zo fraaie nieuwbouw.

De oorlogsjaren

De bezetter laat in de tweede wereldoorlog een groot deel van het dorp slopen en gelast veel Castricummers om het dorp te verlaten.


Jaarboek 17, pagina 31

Ook enige bestuursleden van Het Witte Kruis moeten evacueren. Voorzitter N.D. de Haan vertrekt naar Zaandijk; medisch adviseur dokter H.J. van Nievelt woont in Limmen. Secretaris-penningmeester H.A. Nijsen neemt na 35 jaar afscheid van het bestuur. Zijn plaats wordt ingenomen door N. Blokdijk, die in Castricum mag blijven wonen. De nog aanwezige bestuursleden krijgen alle volmachten in afwachting van betere tijden. Tot na de bevrijding in 1945 worden geen vergaderingen meer gehouden. Als gevolg van het vertrek van de meeste leden wordt magazijnbediende Nies Veenstra op 1 januari 1944 – tijdelijk – ontslagen. Het ledental is ondertussen van 500 tot 96 teruggelopen.

Zuster A.A. Steilberg, wijkverpleegster hij het Witte Kruis van 1942 tot 1946.
Zuster A.A. Steilberg, wijkverpleegster hij het Witte Kruis van 1942 tot 1946. Zij was aanvankelijk onderwijzeres, maar had meer belangstelling voor de gezondheidszorg. Werd kort na het behalen van haar diploma wijkverpleging in Castricum aangenomen, waar weinig patiënten waren. Werd daarom ook naar Limmen uitgezonden. Haalde haar diploma als ‘heilgymnast en masseur’. Vestigde zich als fysiotherapeut in Castricum in 1946.

Er is een tekort aan alles, zo ook aan verplegingsartikelen en medicijnen. Een extra handicap is nog dat enige artikelen in de haast van de evacuatie door leden naar elders zijn meegenomen. In 1942 wordt zuster A.A. Steilberg bij het Witte Kruis als wijkverpleegster in dienst genomen. Er is dan weinig werk voor haar, reden om haar naar plaatsen te sturen, waar geëvacueerde Castricummers verblijven om meegenomen verplegingsartikelen terug te halen en de contributie te innen. Op de fiets heeft zij honderden kilometers afgelegd naar plaatsen in de Zaanstreek en rondom Castricum met op de terugweg een steek en andere artikelen achterop. Voor haar werk kwam zij ook in Alkmaar, waar haar fiets werd gestolen. Om thuis te komen kreeg zij van iemand een herenfiets zonder banden te leen. Toen zij de volgende dag bij een patiënte op haar bandenloze fiets met het nodige lawaai op bezoek kwam, kreeg zij van haar patiënte een fiets met ‘antiplof’ banden cadeau.

Jaren van schaarste

Na het verdwijnen van de gehate bezetter keert de bevolking weer snel naar het dorp terug. Het ledenbestand van Het Witte Kruis telt begin 1945 al weer 273 en een jaar later 550 leden. Zuster A.A. Steilberg neemt afscheid, omdat zij zich als fysiotherapeute vestigt. Bij het Wit-Gele Kruis gaat zuster J.M.P. Boelrijk na 18 jaar wijkverpleging met pensioen. Er wordt van alles geprobeerd om het tekort aan verplegingsartikelen te lenigen. Men grijpt alles aan om aan de nodige goederen te komen. Als de burgemeester vraagt of men oorlogsschade heeft geleden, moet men dat goeddeels ontkennen. Slechts de verdwijning van verplegingsartikelen tijdens de oorlogsjaren met een waarde van 150 gulden wordt gemeld. Wel vraagt men aan de gemeente om teruggave van een bed, dat aan de dienst luchtbescherming was uitgeleend en op de zolder van het voormalige Armenhuis aan de Overtoom staat. Daarnaast is het bestuur ’ter ore gekomen’ dat er bruikbare goederen op diezelfde zolder liggen, die de kruisvereniging goed kan gebruiken.

Voormalig Armenhuis aan de Overtoom 14 in Castricum.
Voormalig Armenhuis aan de Overtoom 14 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In die tijd van schaarste worden zo af en toe goederen mondjesmaat ter beschikking gesteld door met name de overheid. In de herfst van 1945 weet het Noordhollandse Wit-Gele Kruis beslag te leggen op levensmiddelenpakketten voor een heel kwetsbare groep de 1- en 2-jarigen. Prompt worden ze naar de plaatselijke afdelingen vervoerd, waar de zusters de pakketten onder de meest behoeftige gezinnen uitdelen. In 1946 worden er ‘wat’ babypakketten, en 3 dekens, 18 lakens en slopen en enige warmwaterzakken toegewezen. Fietsbanden zijn ook een zeer schaars artikel, maar voor de wijkverpleegsters in ons uitgestrekte dorp van groot belang. De geneeskundige inspectie weet op een partijtje beslag te leggen, dat prompt aan de kruisverenigingen wordt aangeboden. Aandoenlijk is het aanbod van een Zuid-Afrikaans handelshuis dat ter bestrijding van schurft zeep ter beschikking stelt.

Het bestuur van het Wit-Gele Kruis

Als bestuursleden van de katholieke kruisvereniging worden in 1934 genoemd C.P. Spaansen als voorzitter, M. Marcker als secretaris en Sprengers als penningmeester. Na afloop van de tweede wereldoorlog treedt het bestuur en bloc af. Als voorzitter treedt aan de heer Dingerdis; de heren J. Mul en C. Borst worden respectieve!ijk secretaris en penningmeester. In 195 1 doet zich een merkwaardige zaak voor. Voorzitter Dingerdis moet om gezondheidsredenen plotseling aftreden. Voor 28 maart 195 1 wordt een vergadering ingelast om een nieuw bestuur te formeren, waarvoor zich ook een kandidaat heeft gemeld. Aan het begin van de vergadering blijkt de persoon niet aanwezig. Na enig wachten, wordt hij staande de vergadering gebeld. De dochter neemt het telefoontje aan en deelt mee dat vader niet thuis en ziek is. “En u moet er maar niet op rekenen dat hij voorzitter wordt.”

In 1937 was de EHBO post nog een simpele cabine. De dames zijn van links naar rechts Cies Steeman (trouwde later met Piet Vlaarkamp), Stien Stet, en To Juffermans.
In 1937 was de EHBO post nog een simpele cabine. De dames zijn van links naar rechts Cies Steeman (trouwde later met Piet Vlaarkamp), Stien Stet, en To Juffermans.

Het hevig in verlegenheid gebracht bestuur besluit bij gebrek aan een andere kandidaat hem toch maar te benoemen. Hoe dat verder is verlopen, wordt helaas niet vermeld, maar in 1953 blijkt het bestuur te bestaan uit voorzitter M.N.J. van der Meij, secretaris C. (To) Juffermans en penningmeester A.H.J. van Amsterdam. Men heeft weinig geluk met de bezetting van de voorzitterspost. Ook Van der Meij moet om gezondheidsredenen in 1956 aftreden. Hij krijgt met het oog op zijn gezondheidstoestand een ietwat merkwaardig afscheidscadeau: een kist sigaren! J. Mul neemt zo lang als vicevoorzitter de zaken waar. Dat zal zo jarenlang blijven, want in diezelfde functie treedt hij pas in 1960 af, waarbij hij tot erelid wordt benoemd. Hij zal de vereniging door de moeilijke periode rond de stichting van een nieuw kruisgebouw moeten loodsen. Onder zijn leiding zal het zo vurig gewenste Leenaershuis worden gesticht. Zijn opvolger Dirk Berlee komt binnen een jaar na zijn aantreden plotseling te overlijden.


Jaarboek 17, pagina 32

Jubileum van meester Nijsen in de Duinrandschool.
Jubileum van meester Nijsen in de Duinrandschool, van Oldenbarneveldweg 37 te Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het bestuur van Het Witte Kruis

De eerste vermelding van een bestuurslid komt voor in de brief van 1908 met betrekking tot de oprichting van het Witte Kruis. Het is secretaris H.A. Nijsen, die schoolhoofd is van de tweede openbare lagere school aan de Van Oldenbarneveltweg te Bakkum. Deze school kreeg later meer bekendheid als ‘de school met den bijbel’. In 1945 wordt een voorlopig bestuur gekozen bestaande uit: voorzitter N. Blokdijk, secretaris-penningmeester J. Joosse, G. Ronk, G.W. Verhoeven, N. de Jonge en de dames G. Hogenstijn-van Maarleveld en G. Jacobs-Wentink. In 1949 neemt Joosse het roer van de vereniging over en zal meer dan 30 jaar voorzitter blijven. De vereniging wordt opgedeeld in 2 afdelingen. De heer S. Kramer wordt secretaris/penningmeester van de afdeling Uitlening, Wijkverpleging en TBC-bestrijding. G.J. Schutter heeft diezelfde functie voor de afdeling Gezinsverzorging. De dames G. Schutter-Verpoorten en J. Joosse-Hellinga hebben veel bijgedragen tot de stichting van de afdeling Gezinsverzorging, waarvan mevrouw T. Offenberg-Podevin de leidster wordt.

Het bestuur heeft niet alleen de taak om de vereniging te leiden, maar stopt veel tijd in de omvangrijke administratie. Die bevat naast de ledenadministratie en de inning van de contributies van duizenden leden, ook de uitleenadministratie. De in de loop der jaren steeds groter wordende personeels- en salarisadministratie wordt jarenlang door deze functionarissen onbezoldigd bijgehouden. De boeken worden in 1958 tijdens een bezoek van de provinciaal penningmeester van het Witte Kruis ten huize van Kramer en Schutter gecontroleerd. Beiden wordt in een brief lof toegezwaaid voor de goede wijze waarop zij hun werk belangeloos hebben verricht in het belang van de gezondheidszorg van de Castricumse bevolking. In 1958 dreigt de gemeentesubsidie als gevolg van een gering overschot te worden gekort. Pas dan neemt men het besluit om tot vergoeding van de administratieve werkzaamheden over te gaan. Schutter doet kennelijk het meeste werk, een bedrag van 240 gulden per jaar vindt hij genoeg. In de zeven jaar dat hij het doet, is het werk meer dan verdubbeld. Als op 16 november 1983 het 75-jarig bestaan van het kruiswerk in Castricum wordt gevierd, krijgen Job Joosse en Ger Schutter voor hun grote verdienste van burgemeester Gmelich-Meijling de medaille van verdienste opgespeld. Zij hebben dan meer dan 30 jaar hun beste krachten aan de Castricumse gemeenschap gegeven.

Zuster C. Boots, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1931 tot 1966.
Zuster C. Boots, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1931 tot 1966. Tot haar pensioen heeft zij haar werk aanvankelijk in Akersloot, daarna in Limmen en Castricum op de fiets gedaan.

Financiën

Het inkomen van de kruisverenigingen komt aanvankelijk grotendeels van contributies van de leden, aangevuld met wat subsidies. Tot de vijftiger jaren wordt het kruiswerk deels nog gezien als een vorm van liefdadigheid. Dit blijkt uit het feit dat het inkomen af en toe wordt aangevuld met de opbrengsten van fancy fairs, collecten en dergelijke. Door de financiële crisis dreigt Het Witte Kruis in 1949 met haar activiteiten in de gezinsverzorging te stoppen. Door persoonlijk ingrijpen van burgemeester Smeets wordt dat voorkomen. Het gemeentebestuur zegt financiële steun toe. In de vijftiger jaren zijn de financiële zorgen zo groot, dat Het Witte Kruis besluit tot een actie onder bedrijven en instellingen om fondsen te verwerven. Er gaan in 1955 brieven uit naar Duin en Bosch, PWN en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. In de brieven wordt er melding van gemaakt, dat met de PTT, de Hoogovens en de Koninklijke Marine al overeenkomsten zijn afgesloten.
De provincie Noord-Holland wijst het verzoek af; wat het antwoord van de anderen is, wordt niet vermeld. Als argumenten voor de verzoeken worden genoemd, dat de gezinsverzorgsters geen rijwielvergoeding en ook geen vakantiegeld krijgen, wat ze rechtens toekomt. Een financieel overzicht uit 1954 van het Witte Kruis vermeldt een bedrag aan salariskosten van 5.600 gulden. In 1973 is dat gestegen tot 305.000 gulden en staan er 50 personen op de personeelslijst.

De aanvankelijk kleine vereniging is uitgegroeid tot een middelgrote onderneming. De overheid komt in de jaren (negentien) zestig gelukkig met een goede regeling, waardoor het kruiswerk uit de hoek van de liefdadigheid wordt gehaald en aan de financiële zorgen goeddeels een einde komt. Voor 213 wordt het werk van de kruisverenigingen voortaan vergoed door rijks- en gemeentelijke subsidies. Het restant moet door de leden opgebracht worden. De contributies van de duizenden leden worden tot in de zestiger jaren nog steeds huis aan huis opgehaald. Voor het Wit-Gele Kruis is in de vijftiger jaren mejuffrouw Van Amsterdam ingeschakeld om de contributies te innen. Zij krijgt er een kleine vergoeding voor. Voor elk nieuw lid, dat zij ronselt, krijgt ze een gulden. Langzamerhand ziet men in dat het ophalen van geld aan huis te tijdrovend en te kostbaar is. Nog in 1969 wordt gesproken over het probleem van de contributie-inning ‘in het veraf gelegen Molendijk’. Kort daarna verdwijnt de geldloper uit het dorpsbeeld en gaat men over op een geautomatiseerde administratie en contributie inning. Men veronderstelt, dat men daarvan de primeur voor Castricum heeft. Daarom laat men in 1970 een artikeltje in het Nieuwsblad voor Castricum opnemen, waarin dat trots wordt vermeld. De verpleegster die de gezinnen goed kent, wordt regelmatig in probleemgevallen om advies gevraagd. Als een gezin de contributie niet kan opbrengen, wordt een aangepast tarief gerekend ‘volgens de beoordeling van de kraamverpleegster’. ‘Dreestrekkers’ (red: mensen met AOW uitkering) krijgen ook contributievermindering.

TBC-bestrijding

Tot 1960 heeft Nederland te maken gehad met tuberculose-epidemieën. De kruisverenigingen hebben een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen de volksziekte nummer 1, zowel in de preventieve als in de verzorgende sfeer. Vele door de ziekte getroffen Castricummers worden veelal voor enige maanden in ziekenhuizen en sanatoria opgenomen. Volstrekte rust is de remedie om van de gevreesde ziekte te genezen. Namen van sanatoria zullen voor vele Castricummers een bekende klank hebben. In Berg en Bosch in Bilthoven, Dekkerswald in Groesbeek, Maria-oord in Rosmalen en Erica in Nunspeet hebben tientallen dorpsgenoten enige tijd doorgebracht. Aan de opnamen hebben de kruisverenigingen veel werk gehad.

Men is in coördinerende en administratieve zin ingeschakeld in de grote landelijke campagne om de vreselijke ziekte voor-


Jaarboek 17, pagina 33

goed de baas te worden. Ter bestrijding van de kosten worden door rijk en gemeente extra subsidies verstrekt. Daarnaast zijn er ook inzamelingsacties en worden collecten gehouden. Zo is er ook een schenking van 150 gulden van de dameskrans Dorcas.

Hotel-café Borst aan de Van Oldenbarneveldweg 25 in Bakkum.
Hotel-café Borst aan de Van Oldenbarneveldweg 25 in Bakkum (1989). Collectie Oud-Casticum. Toegevoegd.

In 1947 treedt ‘Het Zaansch Muziek- en Cabaretgezelschap’ belangeloos in Hotel Borst op. De opbrengst valt na aftrek van de kosten echter wat tegen. Reden voor het gemeentebestuur om eens te informeren naar de onkostennota van het gezelschap. Door de landelijke Emmabloem-collecte worden huis aan huis- en straatcollecten gehouden. Tijdens de ledenvergadering van Het Wit-Gele Kruis van 16 november 1948 wordt de in het kader van de campagne gemaakte film over de TBC-bestrijding vertoond. “Het was jammer”, schrijft de secretaris “dat niet meer helangstellenden aanwezig waren. want het was een lust om te zien”. Een merkwaardige uitspraak. Ook thuis worden patiënten verpleegd, waarvoor de kruisverenigingen de beschikking hebben over ligtenten.

Voormalig TBC paviljoen De Wisk, afgebroken in 2011. Duin en Bosch, Oude Parklaan in 1950.
Voormalig TBC paviljoen De Wisk, afgebroken in 2011. Duin en Bosch, Oude Parklaan in 1950. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In die tijd was het een bekend verschijnsel als op het erf van een woning een dergelijk bouwsel stond opgesteld. Een houten huisje met een schuin dak met aan de voorzijde openslaande deuren voorzien van veel glas. De patiënten werden in volstrekte bedrust zoveel mogelijk bloot gesteld aan de – toen nog – frisse buitenlucht. De piek van de epidemie ligt in het jaar 1953. De kruisverenigingen melden in dat jaar de meeste verpleegdagen. Een van de grootste gezondheidscampagnes die ons land heeft gekend, is een overweldigend succes geworden. In 1957 wordt met terechte trots vermeld dal er geen enkele verpleegdag meer aan de tuberculose besteed is. Het kruiswerk heeft een niet te onderschatten rol gespeeld in dit succes.

In oktober l938 werd het gebouw De Kern geopend.
In oktober l938 werd het gebouw De Kern geopend. Overtoom 15 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De huisvesting

Het consultatiebureau is jarenlang ondergebracht geweest in hel jeugdhuis De Kern aan de Overtoom. Het magazijn was gevestigd in het ‘kruisgebouwtje’ aan de Burgemeester Mooijstraat. In de zomermaanden van de jaren (negentien) vijftig wordt De Kern als jeugdherberg gebruikt en moeten de kruisverenigingen naar elders uitwijken. Een onderkomen wordt dan gevonden in het veilinggebouw achter het station, daar waar nu (red: 1994) Dijkman Kaas is gevestigd. Deze situatie is verre van ideaal en het Wit-Gele Kruis neemt in 1948 het initiatief tot de stichting van een kruisgebouw. Al vanaf het prille begin wordt er rekening mee gehouden dat het gebouw ook door het Witte Kruis gebruikt zou moeten worden. Vooral het financiële aspect is de drijfveer geweest. Weliswaar wordt in de jaarverslagen over en weer gesproken over ‘goede’ en ‘bevredigende’ samenwerking, maar tussen de regels door kan de lezer een zeker wantrouwen niet ontgaan. Zo vindt op 5 juni 1952 een vergadering van de beide besturen plaats. Doel van het overleg is ‘om verschillen van inzicht op te helderen’. Er blijken problemen te zijn met betrekking tol de uitleen van verplegingsartikelen en een onduidelijke overeenkomst over de kraamhulpverlening. Het gesprek is kennelijk toch niet zo bevredigend verlopen getuige een aantekening in het notulenboek van het Wit-Gele Kruis: “De samenwerking is ‘vrij goed’ , maar wel probleem met beheer magazijn” .

In het begin van de jaren (negentien) vijftig wil het Wit-Gele Kruis zich in de nog overwegend rooms-katholieke gemeenschap sterk profileren. Maar men weet ook dat zowel door de ontkerkelijking als de geplande uitbreiding van hel landelijke dorp de verhoudingen volstrekt anders zullen komen te liggen. Als er wordt gesproken over de stichting van een kruisgebouw, is de geestelijk adviseur steeds nadrukkelijk aanwezig. De derde partij in de besprekingen is de gemeente Castricum in de persoon van burgemeester Smeets. De financiën vormen een groot struikelblok voor de zo vurig gewenste nieuwbouw. In 1951 komt de begroting uil op een bedrag van 70.000 gulden. Men schrikt daarvan zo hevig, dat men prompt besluit om het plan nog maar even in de ijskast te zetten. “Eerst het bouwfonds nog maar even opvoeren”, is de mening van het bestuur van hel Wit-Gele Kruis. Van meet af aan is men het over de naam van het gebouw eens. Het moet het Dr. Leenaershuis worden. Deze rooms-katholieke huisarts was een zeer geliefd persoon in het dorp. Over hem is een uitgebreid artikel verschenen in het 13e Jaarboekje (1990). Hij was medisch adviseur en vicevoorzitter van het Wit-Gele Kruis.

Na zijn dood in 1944 is door de bevolking geld bijeengebracht, dat in een fonds is gestort. Het ‘Leenaersfonds’ bevat 3.625 gulden, dat men wil aanwenden als startkapitaal voor een kruisgebouw. De plek is ook al uitgezocht, aan de Mient ongeveer op de plaats waar het woonhuis van Leenaers heeft gestaan. Naast gemeentelijke goedkeuring is ook van de Nederlandse Spoorwegen toestemming nodig. Als die in 1954 komt, staan alleen de financiën nog in de weg. Die drempel is zo groot, dat het nog jaren zal duren voordat met de bouw begonnen zal worden. De drie partijen hebben evenzovele opties. Het is óf alleen het Wit-Gele Kruis, óf tesamen met het Witte Kruis, óf de gemeente gaat tot stichting over. In 1954 geeft burgemeester Smeets er nog de voorkeur aan dal beide verenigingen niet onder één dak komen. Het bestuur van het Wit-Gele Kruis heeft voorkeur voor samenwerking, maar men verzuimt kennelijk toch om goed met de andere partij te overleggen. Op 2 november 1956 wordt een gezamenlijke vergadering belegd, waarin het Witte Kruis haar ongenoegen uitspreekt over het feit dat men uit de pers moet vernemen, dat de plannen al vergevorderd zijn. Men belooft om het Witte Kruis van verdere plannen ‘op de hoogte te houden’.

Zuster Margot H. Meihuizen van het Wille Kruis vanaf 1945 tot 1963.
Zuster Margot H. Meihuizen van het Wille Kruis vanaf 1945 tot 1963. Met haar autootje toerde zij in haar vrije tijd belangeloos met hulpbehoevenden en ouden van dagen door de omgeving.

Badhuis

Tot ver in de vijftiger jaren zijn vele huizen nog niet voorzien van een douche gelegenheid. Vele gemeenten hadden al lang daarin voorzien door de stichting van een badhuis. Zo niet de gemeente Castricum. De enige mogelijkheid was er door gebruik te maken van de faciliteiten van Duin en Bosch. Alleen op zaterdag middag kon men in het badhuis daar een douche nemen. Kort na de tweede wereldoorlog kreeg men alleen toegang tot het badhuis als men een verklaring van de huisarts kon tonen dat men geen schurft had. Al in de jaren (negentien) veertig had het Witte Kruis aan het gemeentebestuur gevraagd een dergelijke voorziening in het dorp te treffen. Kort na de tweede wereldoorlog antwoordt de gemeente dat door gebrek aan bouwmaterialen van een dergelijke bouw geen sprake kan zijn. Aan het architectenbureau J. Luinge en M. Bart te Alkmaar wordt de opdracht gegeven om een ontwerp voor het kruisgebouw te maken.


Jaarboek 17, pagina 34

Het ontwerp moel voorzien zijn van een badhuis met 15 cellen. Men vindt dit wel wat veel, maar de gemeente acht dat aantal noodzakelijk. De besturen van de beide kruisverenigingen gaan eens een kijkje nemen in Volendam waar zojuist een kruisgebouw is geopend. Daar hoort men dat de exploitatie van een badhuis niet rendabel is. Mede gelet op de bouwvoorschriften voor de woningbouw waarin een badvoorziening moet zijn opgenomen, besluit men uiteindelijk om het badhuis uit het ontwerp te schrappen.

Een andere optie

Burgemeester Smeets spreekt op 3 januari 1956 in aanwezigheid van beide besturen de wens uit dat elke vereniging voor zichzelf een eigen gebouw moet stichten. Maar de beide kruisverenigingen vrezen voor een exploitatietekort. “Geld speelt geen rol, als het wijkgebouw er maar komt”, moet de burgemeester gezegd hebben, aldus de notulen van het Wit-Gele Kruis. Maar al tijdens de vergadering komt hij tot andere gedachten. Er moet een gebouw komen dat door beiden geëxploiteerd gaat worden. Het Witte Kruis heeft er weliswaar wat moeite mee, maar gunt de andere partij uiteindelijk de eer om het gebouw te stichten. Zij zijn het toch geweest die het initiatief hebben genomen en daar is nog het (katholieke) Leenaersfonds. Men blijft opzien tegen de hoge kosten van een nieuw gebouw en als de pastorie van de Nederlands Hervormde kerk aan de Overtoom leeg komt, laat men daar zijn oog op vallen. Het aankoopbedrag van 14.000 gulden is weliswaar niet zo hoog, maar het gebouw is zeker niet geschikt om er zo maar in te trekken. De verbouwing zal veel meer kosten, zo’n 60.000 gulden is de raming. En bovendien blijkt dat het de eerste 3 jaar niet ter beschikking zal komen. Deze mogelijkheid laat men dan ook al snel weer vallen.

Noodziekenhuis

Op zoek naar exploitatiemogelijkheden wordt van alles bedacht om het kruisgebouw rendabel te maken. Zo is er het idee om van de eerste verdieping van het kruisgebouw een noodziekenhuis te maken. Ook samenwerking met het Rode Kruis en de EHBO komen als opties uit de hoge hoed. De geestelijk adviseur van het Wit-Gele Kruis geeft in een vergadering nog eens zijn standpunt weer, dat de katholieken alles in eigen hand moeten houden en beslist niet moeten samenwerken met ‘die anderen’. De voorzitter reageert zeer geagiteerd en zegt dat degenen, die dàt willen ook maar voor geld moeten zorgen. De burgemeester juicht de samenwerking nu toe, maar het bestuur van het Witte Kruis heeft een andere mening. Voorzitter Joosse van het Witte Kruis vindt dat de stichting van een kruisgebouw een gemeentelijke activiteit moet zijn. Vervolgens zou het beheer in particuliere handen moeten komen. Hij pleit voor een beheerscommissie onder voorzitterschap van de burgemeester. Hij ziet het gebouw als een gezondheidscentrum voor Castricum, dat ook voor andere doelen dan alleen het kruiswerk gebruikt zou kunnen worden.

Op 30 januari 1956 vindt nog eens een bespreking met alle partijen plaats op het gemeentehuis. Aan de orde is de herziene begroting. De burgemeester zegt dat de gemeente garant zal staan voor de rente van de geldlening. Het bestuur van het Witte Kruis weigert om haar handtekening te zetten. “Dat is het werk voor de stichting.” – “Maar er is nog geen stichting , die komt pas na bouw”, zegt voorzitter Mul. In de vergadering van 4 juli 1956 besluit men uiteindelijk om nieuwe tekeningen te laten maken. Het nieuwe gebouw zal geen badhuis krijgen en ook geen zusterkamer, waaraan volgens de besturen geen behoefte bestaat. Op 20 september 1956 blijkt dat men nog steeds geen overeenstemming heeft bereikt over wie de opdrachtgever gaat worden. Moet het nu het Wit-Gele Kruis worden of de gemeente? De geestelijk adviseur doet ook nog een duit in het zakje. Hij heeft er een contributieverhoging voor over om alles in katholieke handen te houden. Maar hij vindt geen enkele bijval en zijn idee wordt eensluidend afgewezen. Het Wit-Gele Kruis gaat verder met de ontwikkeling van de plannen en uiteindelijk kan Mul op 15 november 1958 meedelen dat de aanbesteding kan beginnen. Er is nog een laatste premie binnengehaald voor de 2 woningen die op de eerste verdieping zijn gepland. Met de gemeente is een erfpachtcontract afgesloten dat afloopt op 31 december 2008. Het gemeubileerde gebouw wordt in een stichting ondergebracht. Het Witte Kruis weigert nu met dezelfde argumenten de exploitatiebegroting te ondertekenen. In die vergadering zijn twaalf leden van het Witte Kruis, drie van het Wit-Gele Kruis en twee doktoren aanwezig. Hel zijn dokter A.H. van der Werff en dokter H. Wieringa. De laatste doet nog eens een beroep op eensgezindheid. Bij al deze halsstarrigheid wijst de burgemeester op de afspraken die op 23 oktober 1956 zijn gemaakt, waarin men akkoord is gegaan met de constructie om het Wit-Gele Kruis de eer van het bouwen te laten. Ten langen leste komt het er dan toch van en vindt op 16 december 1958 de aanbesteding voor de bouw van het wijkgebouw met 2 bovenwoningen plaats. In De Rustende Jager zijn de Castricumse aannemers uitgenodigd. De laagste inschrijver blijkt Jan Res te zijn, die voor 83.250 gulden het gebouw mag realiseren.

Het Leenaershuis, in 1959 in gebruik genomen door de gezamenlijke kruisverenigingen.
Het Leenaershuis, in 1959 in gebruik genomen door de gezamenlijke kruisverenigingen. Aanvankelijk zou er nog een vleugel mer een badhuis aangebouwd worden, hetgeen uiteindelijk niet meer nodig was.

De opening

De eerste steenlegging is op dinsdag 24 maart 1959. De tekst op de door burgemeester Smeets gelegde steen is: “Eerste steenlegging Dr. Leenaershuis 24 maart 1959”. Besloten wordt om het meubilair via boekhandel C. Stuifbergen aan te schaffen.


Jaarboek 17, pagina 35

Van Amsterdam wordt tot ceremoniemeester bij de opening benoemd. Volgens katholiek gebruik zal het gebouw ingewijd worden, waartoe in verband met de vele niet-katholieken een korte inleiding over de betekenis daarvan gegeven zal worden. Mevrouw E.S Veenstra-Pieterse betrekt de conciërgewoning, hetgeen geestelijk adviseur kapelaan J.J. Tuyp tegen de borst stuit, omdat zij van het Witte Kruis is. Zuster Van Beers krijgt de andere woning toegewezen. Onenigheid over het beheer is er nog steeds als de grote dag daar is. Op 14 oktober 1959 onthult mevrouw Leenaers de plaquette met de afbeelding van haar echtgenoot, naar wie het kruisgebouw is genoemd. In de toespraken wordt dank gebracht aan de gemeente Castricum, het Leenaersfonds, de Hoogovens en de stichting Volksherstel voor de financiële steunverlening. Tot de sprekers behoren onder andere pastoor Minnebo en G.H. Hemmer als directeur van de Raiffeisenbank. Het zevenjarig dochtertje van vicevoorzitter Mul krijgt de eer om aan mevrouw Leenaers de bloemen te overhandigen. Haar zoon G. Leenaers spreekt een dankwoord uit voor de eer die aan zijn vader is bewezen.

De stichting

Na de opening onderhandelt men eind 1959 verder over het beheer van het gebouw. De door de gemeente opgestelde concept statuten vinden geen genade in de ogen van het Witte Kruis. Men vindt dat de gemeente te veel macht houdt ten koste van het particulier initiatief. Eindelijk wordt op 12 februari 1960 de stichtingsvergadering gehouden. Meubilair en magazijn moeten in beheer van de stichting komen, vindt men “ter voorkoming van eeuwige twistappel”, aldus de notulen. In 1966 komt het Witte Kruis met het initiatief voor een tweede wijkgebouw, dat in Molendijk zou moeten komen. Het Witte Kruis heeft ondertussen een naamswijziging gekregen, sinds 1 januari 1966 is het gewijzigd in het ‘Groene Kruis’. Men heeft al een bouwfonds ingesteld. Daarover wil de gemeente opheldering hebben, waarop het bestuur antwoordt dat het fonds wordt gevoed met ontvangsten uit de Emmabloemcollecte. “Dat is een activiteit van het Groene Kruis” geeft het bestuur aan. Fijntjes wordt nog even opgemerkt: “Waarvoor wij geen extra subsidie hoeven te vragen, zoals destijds wel aan het Wit-Gele Kruis is verstrekt.” Dit plan is nooit uitgevoerd. Wel wordt in 1970 in Molendijk een dependance in gebruik genomen en toen dat niet meer nodig was, een dependance als zuigelingen- en kleuterconsultatiebureau in Geesterhage.

Het personeel

In de geschiedenis van de kruisverenigingen zou op de eerste plaats het werk van het personeel genoemd moeten worden. Zij zijn het toch die het gezicht van het kruiswerk over tientallen jaren hebben bepaald. Maar behalve wat administratieve gegevens en wat losse aantekeningen komt het verhaal van de zuster niet uit het archief te voorschijn. Het is ondoenlijk om een opsomming te geven van de vele honderden vrouwen, die in dienst van de beide kruisverenigingen zijn geweest. Gelukkig is een oud geïllustreerd weekblad ‘De Katholieke Illustratie’ zo vriendelijk geweest om in 1952 een artikel over het wijkwerk in Castricum te plaatsen onder de titel: “Wat de zusters doen”.

Een sfeertekening

Als sfeertekening volgen daaruit enige episoden:

“We hebben zo’n dorp uitgezocht, een aardig, riant dorp: Castricum, achter de duinen, en we zijn op stap gegaan met de twee zusters van het Wit-Gele Kruis, die daar hun werk doen. Ik moet u zeggen , dat mijn sympathie voor de bromfiets aanmerkelijk is gestegen, want de zusters kunnen nu de energie, die ze anders verbruikten om hun district rond te fietsen gebruiken voor hun eigenlijke werk. Wat dat werk is? Vraag liever wat ze niet doen. Ze gaan er op uit om zieken te verplegen, zoals mevrouw Voskuyl, die lange tijd bedlegerig is. Het was een lang lijstje dat de zuster nog moest afwerken, maar toen ze eenmaal binnen was, had ze opeens geen haast. Rustig, gemoedelijk deed ze haar werk, maar het ging allemaal zo doelmatig, zo zeker, dat je je afvroeg of er wel kunst aan was. Klaar? Dan naar het volgende adres, een boerderij. Even aanrijden daar waar een t.b.c.-patiënt in een ligtent kuurt, voor de controle.

Een foto, die bij het artikel in de Katholieke illustratie in 1952 was geplaatst. Dokter de Jongh en zuster Bosdriesz ontmoeten elkaar onderweg.
Nog een foto, die bij het artikel in de Katholieke illustratie in 1952 was geplaatst. Dokter de Jongh en zuster Bosdriesz ontmoeten elkaar onderweg.

Onderweg naar de volgende boerderij ontmoet ze op een binnenweggetje de dokter. Bromfiets en auto stoppen; de dokter krijgt verslag van haar bevindingen en zij nieuwe instructies; een gewijzigde behandeling van een patiënt. Dag zuster , dag dokter. Het is mooi weer vandaag en voor de boerderij wordt de zuster al begroet door de vrouw des huizes met haar kroost. Johan komt een handje geven. maar haar volle aandacht gaat uit naar de jongste spruit, die ze kent vanaf zijn eerste levensuur. In Castricum is nog geen centrum voor kraamzorg en de zuster van de wijk is tevens kraamverpleegster. Ze heeft dat boerenzoontje ‘zelf gehaald’ .
Na de controle het advies, kom maar naar het consultatiebureau voor zuigelingen. Daar zal de zuster ook weer moeten zijn om de districtskinderarts te assisteren. En kom dan ook maar eens met de groteren naar het kleuterbureau. Daar is de zuster ook alweer bij. Voor de verandering eens wat ander werk, we gaan op bezoek bij een paar oudjes; bejaardenzorg heet dat. Opa Hourik, gepensioneerd veldwachter, oud 93 jaar en zijn 87-jarige echtgenote zijn ruim 65 jaar getrouwd en ze zitten nog altijd in hun eigen kleine gedoetje. Als we binnen komen, is oma bezig met piepers jassen en opa kijkt belangstellend toe. We maken een plaatje en als de fotograaf aan 0ma vraagt om naar opa te kijken, interrumpeert de oude baas: “Dat hoefden ze 65 jaar geleden ook niet te zeggen.” Alles is in orde en we gaan maar weer. We draaien nog een paar ziekenbezoekjes af en bewonderen nog ettelijke wolken van baby’s.

Ondertussen filosoferen we hoe vrij kort geleden, zo’n veertig jaren, toen deze gezondheidszorg nog niet bestond, één op de vier baby’s voor het eerste levensjaar stierf. Dat komt door die ‘brommende’ wijkzusters. die het klaarspelen al of niet eigenwijze moeders te leren wat je wel en niet moet doen. Dan brengt de zuster


Jaarboek 17, pagina 36

Zuster Bosdriesz, zij wordt beschreven in het artikel in de katholieke illustratie van 1952. Deze foto komt ook bij dat artikel voor. Zij is zojuist met haar Solex op de boerderij van de familie Twisk - Wassenaar aan de Heereweg gearriveerd.
Zuster Bosdriesz, zij wordt beschreven in het artikel in de katholieke illustratie van 1952. Deze foto komt ook bij dat artikel voor. Zij is zojuist met haar Solex op de boerderij van de familie Twisk-Wassenaar aan de Heereweg gearriveerd.

een bezoekje waar we niet hij horen. Haar zorg strekt zich namelijk ook uit tot de aanstaande moeders en eerlijk gezegd zo’n controle bezoek voor de prenatale zorg is niet iets waar je over moet schrijven in een illustratie. We snappen niet hoe de zuster het voor elkaar speelt om van de morgen tot de avond te jakkeren. En van haar antwoord dat het ‘gewoonte’ is, worden we ook niet veel wijzer. Er is trouwens sprake van dat er nog een derde wijkzuster voor het Wit-Gele Kruis komt, als er gemeente subsidie komt. Voor de verandering naar het gemeentehuis. waar drie gewichtige mannen een onderhoud hebben met een wijkzuster. Het zijn burgemeester Smeets van Castricum, burgemeester Sutman Meijer van Heerhugowaard en tevens secretaris van het Wit-Gele Kruis in Noordholland en dokter De Jongh, die we straks al op een binnenweggetje aantroffen met één van de wijkzusters. Burgemeester Smeets wil wel, maar ja er is zoveel …

We bezoeken ook nog een verlamde vrouw die al sinds jaren in een bedstee ligt. De zuster moet er voor zorgen dat het arme mensje niet doorligt, het niet te koud en niet te warm heeft en voldoende gevoed wordt. Wat de zuster zelf niet kan, moet zij aan de huisgenoten leren. Aan hel einde van de dag maken we de balans op: prenatale zorg, kraamverpleging, zuigelingen- en kleuterzorg, ziekenverpleging, gebrekkigen- en bejaardenzorg, t.b.c.-bestrijding en controle. Is er nog meer, zuster? Ja, ’s zomers moet de hygiëne op het kampeerterrein gecontroleerd worden. De zusters vinden dat alles ‘niet zoveel werk’ en ‘het is zo gebeurd’, maar als je dat zo’n dertig – veertig keer achter elkaar doet, is het avond voordat er een uurtje rust overschiet. De avond is al aan het vallen, als we Castricum verlaten. Onderweg zien we nog hoe zuster Bosdriesz ergens voor een bezoekje aan de bel staat. Buiten het dorp loopt zuster Landman alweer met haar trouwe brommer een erf op waar onder een hemel van drogend wasgoed kinderen en een hond dartelen. Twee zusters in Castricum, zo zijn er duizenden in het land.”

Personeelsschaarste

Regelmatig is er gebrek aan wijkzusters en de kruisverenigingen verzinnen van alles om personeel naar Castricum te halen. Mogelijk kan het te maken hebben met de slechte beloning. De pensioenvoorziening van zuster Boelrijk is niet best geregeld. Als zij in 1946 met pensioen gaat, wordt zij afgescheept met een wandlampje en een pensioen van 750 gulden per jaar. Dit leidt nog jaren later op 14 november 1950 tot een rel tussen de rooms-katholieke raadsfractie en het bestuur van het Wit-Gele Kruis. De raadsfractie heeft heftige kritiek op haar lage pensioen. Het bestuur ontkent heftig, maar haalt ter vergadering bakzeil. Ter plekke wordt haar pensioen met 400 gulden verhoogd. In 1962 worden getrouwde vrouwen opgeroepen om gezinsverzorgster te worden. Meisjes worden aangespoord om ‘een echt vrouwelijk beroep’ in de gezinsverzorging te kiezen. In een advertentie van 1975 wordt de ligging van ons dorp aangeprezen als lokmiddel voor de kandidaten: “In het mooie Castricum, gelegen aan de voet van het natuur- en recreatiegebied Het Noordhollands duinreservaat mer de prachtige bossen, duinen en het mooie strand heeft het Groene Kruis voor u vacant de functie van wijkverpleegkundige.” Ook de huisvesting wordt in deze advertentie aangeprezen: “De woningdienst van de gemeente Castricum stelt op korte termijn een passende en zelfstandige woonruimte in het vooruitzicht.” Of dat laatste waar is, is niet duidelijk. Maar het huisvestingsprobleem speelt al langer een rol. Om deze reden trekken dan ook regelmatig zusters naar elders. Wanhopig wendt het bestuur van het Groene Kruis in 1967 zich tot de gemeente met het verzoek om een dreigend vertrek van een gezinsverzorgster te voorkomen. Het gemeentebestuur belooft haar ‘binnen niet al te lange tijd’ zelfstandige woonruimte te verschaffen. Men voegt er nog aan toe: “Eventueel over een half jaar”. Maar vier jaar later blijkt de zuster zich nog steeds te moeten behelpen met ‘op kamers’ wonen in Castricum en inwonen bij haar moeder in Amsterdam. Als zij haar ontslag aanbiedt, heeft men een onderhoud op het gemeentehuis en trekt de gezinsverzorgster met nieuwe beloften haar ontslag in. Maar een jaar later is er nog niets veranderd. En andermaal schrijft de vereniging naar de gemeente. Het antwoord is op 23 juni 1972 eindelijk positief: zij krijgt een woning aangeboden, die zij in het najaar kan betrekken.

Zuster Weel op haar afscheid van de kruisvereniging.
Zuster Weel op haar afscheid van de kruisvereniging rechts dhr. J. Joosse. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De ontzuiling

Vele tientallen jaren hebben de twee kruisverenigingen naast elkaar en samen gewerkt. Men begint langzaam in te zien dat het een inefficiënte wijze van werken is. Het komt voor dat twee zusters tegelijkertijd een flatgebouw betreden en dat vervolgens ieder haar eigen patiënt bezoekt. Via een lange weg van discussies komt men uiteindelijk tot de conclusie dat men tot fusie moet over gaan. Men heeft ook weinig keus, want het voortbestaan van kleine kruisverenigingen wordt door aangescherpte regelgeving en subsidiëring vrijwel onmogelijk gemaakt.
Op 1 januari 1978 komt de onvermijdelijke fusie tussen het Groene Kruis en het Wit-Gele Kruis tot stand. De naam wordt gewijzigd in ‘Kruisvereniging Castricum’. Het personeel treedt op die datum in dienst van de Stichting Samenwerkende Kruisverenigingen in de IJmond te IJmuiden. Daarmee wordt een nieuwe weg ingeslagen, waarmee tegelijkertijd een periode wordt afgesloten. Een periode van twee kruisverenigingen waarin veel mensen, personeel en bestuursleden hun beste krachten aan de gezondheid van ons dorp hebben gegeven.

F. Baars

Bronnen:

  • Archief van het Witte Kruis
  • Archief van het Wit-Gele Kruis