Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 18, pagina 18
Het oude Duin en Bosch
Een ziekenhuis van oprichting tot in oorlogstijd
Een verhaal …
25 november 1902 … voor Castricum en Bakkum een dag als zo veel andere dagen van het jaar, lijkt het … Bij café Van Benthem stappen een paar vrouwen in de stoomtram, die zich sissend en puffend, grote wolken van stoom uitblazend, opmaakt voor zijn verdere reis naar Haarlem … In de smederij van oude Klaas Smit vlamt het vuur hoog op; vonken sproeien de zwartgeblakerde schoorsteen in. In de deuropening hangen een paar dreumesen en kijken gefascineerd naar het vonkenspel en naar de jonge Cor Peperkamp, die boven het aambeeld zijn grote hamer zwaait en neer laat komen op het roodgloeiende ijzer. Het dreunt in hun kleine oren en de stille Dorpsstraat rinkinkt er van … Van achter de ramen van de school van Meester Dekker klinken aloude Sinterklaasliedjes, zoals ze elk jaar rond deze tijd klinken … “makkers, staakt uw wild geraas …” Ja zeker, de Goedheilig man is weer in het land. Hij zal Castricum en Bakkum ook dit jaar weer niet vergeten, al liggen ze er op deze grijze herfstdag haast verstild bij … Ach, in de rustige agrarische dorpen gebeurt nou een maal niet zo veel en zeker niet in deze tijd van het jaar, nu landbouw en tuinderij op hun winterrust zijn en de bedrijvigheid rond de veeteelt zich meer in de beslotenheid van schuur en stal afspeelt. De weilanden in Molendijk en verder naar Uitgeest toe in Noordend, de akkers en de duinveldjes langs de oude Heereweg, ze liggen er kaal en verlaten bij. ’t Lijkt of er winter in de lucht zit … Een dag als zo vele andere?
Voorspel
25 November 1902 … de Commissaris der Koningin van Noord- Holland laat in het Haarlems Prinsenhof aan de Jacobijnestraat – toen nog zetel van het Provinciaal Bestuur – ongetwijfeld met vol doening zijn hamer vallen, een wat andere en kleinere hamer dan die van Cor Peperkamp. Hij bekrachtigt daarmee het juist zonder hoofdelijke stemming genomen besluit van zijn Provinciale Statenleden om Gedeputeerde Staten (G.S) te machtigen tot de aankoop van de nodige gronden voor de bouw van een groot psychiatrisch ziekenhuis of krankzinnigengesticht zoals men het nog pleegt te noemen, en wel in de nabijheid van de gemeente Castricum. Aan dit besluit was gedurende twintig jaar veel voorafgegaan, te veel om uitgebreid te vertellen; een reden om het in kort bestek samen te vatten.
In 1884 was de nieuwe Wet tot Regeling van het Staatstoezicht op Krankzinnigen aangenomen; een wet die bij artikel 11 de zorg voor voldoende plaatsruimte voor verpleging en verzorging van krankzinnigen opdroeg aan de Provinciale Besturen. En het was nu juist het gebrek aan plaatsruimte, dat in het laatste kwart van de vorige eeuw een bron van toenemende zorg was voor het Bestuur van onze provincie.
Het Provinciaal Gesticht ‘Meer en Berg’ nabij Santpoort bood nauwelijks ruimte meer voor het stijgend aantal armlastige patiënten, waarvan een deel elders in het land of in andere inrichtingen soms ver van hun woonplaats werd verpleegd. Aan deze situatie wilde men om allerlei redenen een eind maken. Daarbij kwam dat de prognose voor de komende jaren verre van geruststellend was. Er werd veel over gepraat in bestuurskringen zonder dat men evenwel tot een oplossing van de problemen kwam. Het vraagstuk werd dermate nijpend, dat in 1898 de toenmalige geneesheer-directeur van Meer en Berg, Van Deventer, met een uitvoerig rapport kwam met als hoofdconclusie: de oprichting van een tweede Provinciaal Krankzinnigengesticht.
Een tweede gesticht zou het bestaande stelsel van uitbesteding voortaan overbodig maken en het zou een ‘open’ gesticht moeten zijn met een zo ruim mogelijke gelegenheid tot het verschaffen van productieve arbeid aan de verpleegden. Van Deventer handhaafde zijn bezwaren tegen een uitbreiding van zijn Meer en Berg en adviseerde de oprichting van een landbouwkolonie, namelijk een centraal gesticht met een aantal arbeiderswoningen, waarin gezinsverpleging mogelijk zou kunnen zijn.
Gedeputeerde Staten benoemden rond de eeuwwisseling een commissie van deskundigen, die tenslotte – zij het niet eenstemmig – met voorstellen kwam: een uitbreiding van Meer en Berg tot een zogenaamde cité médicale met de bouw van 3 gestichten, elk met een eigen geneesheer-directeur met een eigen medische staf en het oude plan van een landbouwkolonie, uit de koker van het lid dr. W. P. Ruysch, die hiermee overigens alleen stond. Geen van de twee voorstellen vond tenslotte genade. Na uitvoerige behandeling in Provinciale Staten kwam het op 12 november 1901 tot een machtiging aan G.S. om terrein aan te kopen voor de bouw van een nieuw krankzinnigengesticht in de provincie, ‘elders dan in Santpoort’.
In oktober 1902 slaagde men er in – achttien jaar na de totstandkoming van de wet van 1884 – duingronden te vinden nabij Castricum, een terrein groot ongeveer 82 hectare tegen de prijs van 54.700 gulden, in eigendom van Marie, prinses von Wied, geboren Prinses der Nederlanden en geparenteerd aan het huis der Oranjes. Een maand later – op 25 november 1902 – werden G.S. gemachtigd lot aankoop over te gaan en werd besloten het
Jaarboek 18, pagina 19
nieuwe gesticht de naam ‘Duin en Bosch’ mee te geven en een geneesheer-directeur aan te stellen. Dat werd met ingang van 1 april 1903 dr. J.W. Jacobi, arts verbonden aan het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Op basis van zijn rapport van 20 oktober. 1902 is bij de bouw van Duin en Bosch gekozen voor het paviljoensysteem. Het opnemen van circa 600 patiënten in één enkel groot gebouw was om allerlei redenen ongewenst.
In 1904 was gebrek aan verpleegruimte evenwel zo nijpend actueel geworden dat dr. Jacobi benoemd werd tot directeur van een inmiddels in gebruik genomen dependance, waarin maximaal 125 vrouwelijke patiënten konden worden verpleegd. In deze dependance van het nog te bouwen Duin en Bosch – gevestigd in de hoofdstad (Amsterdam) aan de Zwanenburgwal in een ontruimd jongensweeshuis – werden direct al uit het Wilhelmina Gasthuis 82 vrouwen opgenomen, een kleine verlichting van de problemen weliswaar. Een oplossing was in aantocht, omdat men inmiddels in het duin gebied bij Castricum met de bouw was begonnen.
Hoe had men in Castricum en Bakkum dit alles ontvangen? Het lijdt geen twijfel dat de meningen in de stille, misschien haast wat ingeslapen dorpen verdeeld zijn geweest. Natuurlijk had men van de provinciale plannen vernomen, al was er nog geen radio en televisie en voor iedereen nog geen krant. Men had ten dele de ontwikkelingen wel gevolgd, wellicht niet zonder de nodige bedenkingen en de nodige kritiek. De overwegend agrarische bevolking was waarschijnlijk ook niet vrij te pleiten van een zekere behoudzucht. En dan zo’n groot gesticht pal naast de deur, nee niet iedereen was er blij mee … Dat bij dat alles op de achtergrond ook het taboe meespeelde, dat toen nog heerste bij alles rond de geesteszieke medemens, is welhaast zeker … Dat er overigens ook een gezonde, op de toekomst gerichte visie bestond, staat al even zeer vast.
Rond de stamtafel bij Jan Koopman in De Rustende Jager zullen heel wat wijze hoofden zijn geschud, zal politiek bedreven zijn, maar zullen ook positieve standpunten met verve verdedigd zijn met als inzet een verwachte groei van de gemeente, die de vestiging van zo’n groot ziekenhuis met zich mee zou brengen en de allure, die het aan de dorpen zou verlenen. De voorstanders verwachtten een toenemende economische groei en zou dat niet zeer welkom zijn? Zij zouden gelijk krijgen, want langzaam maar zeker veranderde er iets en zou er van vooruitgang sprake zijn. Het inwonertal steeg van zo’n 1.900 in het begin van deze eeuw tot ongeveer 5.500 in 1931. Duin en Bosch had met haar bevolking en personeel met hun gezinnen daartoe bijgedragen. Als tekenen van vooruitgang kwamen kort na de bouw van Duin en Bosch bijvoorbeeld de school in Bakkum, het nieuwe raadhuis aan de Dorpsstraat, de ingebruikneming van de nieuwe Pancratiuskerk en een vervanging van de oude herberg De Rustende Jager door een modern hotel-restaurant tot stand.
De tegenstanders, de sceptici, de voorstanders, hun stemmen zijn al lang verklonken… In 1902 en 1903 hadden de plannen gestalte gekregen op de tekentafels en in 1904 begon de bouw van Duin en Bosch, een karwei, dat vijf jaar in beslag zou nemen…
Bouw
Niemand van de Castricummers en Bakkummers van nu heeft uiteraard de bouw van het ziekenhuis bewust beleefd en Duin en Bosch zien groeien in het toen nog ruige en vrijwel ongerepte duingebied, niemand heeft gezien hoe de Duin en Boschweg met naast zich het tracé van een trambaan aangelegd werd door de Zanderij richting bouwterrein.
Er zijn alleen de verhalen van enkele hoogbejaarde dorpsbewoners, waarvan de vaders werkzaam waren bij de bouw en soms na de ingebruikneming van het gesticht, erbij in dienst traden. Een zoon van één van die vaders, de nu 89-jarige Cor de Vries, wist nog veel te vertellen over de bouwperiode, steunend op de verhalen van zijn vader. Hij vertelde van de bouwmaterialen, hoofdzakelijk steen en dakpannen, die per schip vanaf Akersloot via de Schulpvaart op het Schulpstet werden aangevoerd en van daar met wagens en karren langs de Stetweg, Bakkummerstraat en Peperstraat (nu Dr. Jacobilaan) naar de bouwplaatsen werden gebracht. Het bracht bedrijvigheid en vertier in Bakkum en Ab Zoon zag in die jaren in zijn cafeetje aan de Stetweg zijn omzet stijgen…
Vader de Vries bleef als klusjesman op Duin en Bosch, evenals
Jaarboek 18, pagina 20
andere Castricummers, die in de tuinen, het park en de varkensstallen of in de keuken en de huishoudelijke dienst de zekerheid van een vast inkomen verkozen boven een seizoensgebonden loon in de tuinderij. “De mensen van de verpleging kwamen allemaal van buiten”, vertelde hij.
Voor grondwerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld de aanleg van de Duin en Boschweg en het bouwrijp maken van het terrein werden overwegend mensen uit de gemeente en de naburige dorpen aangetrokken. Bij de eigenlijke bouw werkten veel vaklieden van verre, die als ‘kostgangers’ in gezinnen waren ondergebracht. Voor menig gezin vormde hun kostgeld een welkome aanvulling op het dikwijls niet zo hoge gezinsinkomen, dat in de winter soms helemaal ontbrak als er op land en tuin geen werk was. Wat bracht de komst van een aantal ‘vreemde eenden in de bijt’ teweeg? “Nou ja”, lachte Cor de Vries, “er werd door sommigen nogal een stevige borrel gedronken en dat gaf wel eens wat wrijving, hè? Overigens zullen de plaatselijke horeca-bedrijven er wel bij gevaren hebben …”
Werd er dus via Bakkum steen enzovoorts aangevoerd, het transport van hout en ander materiaal ging per trein naar Castricum en vanaf het station per tram langs de als eerste object aangelegde Duin en Boschweg naar het bouwterrein. De tramlijn liep aanvankelijk tot de grens van het terrein en kreeg een kleine aftakking ter hoogte van de huidige bouwkundige werkplaats, die ook het eerst werd opgetrokken. In 1913 zou de lijn worden doorgetrokken tot de centrale, in verband met het kolentransport.
Hoe zou de bouw zich verder ontwikkelen? Het Koninklijk Besluit dat die bouw formeel mogelijk maakte, sprak – kort samengevat – van de bouw van zes paviljoens: drie voor vrouwen en drie voor mannen, waarbij een maximum bezetting van 620 patiënten was gesteld (310 voor vrouwen en 310 voor mannen), dat alles met de nodige dienstgebouwen, waaronder woningen voor minstens vier ‘opwonende’ doktoren bij wie de medische zorg zou moeten berusten over de bewoners, het inwonend personeel, maar ook over de in Castricum en Bakkum woonachtige personeelsleden en hun gezinnen. Naast hun praktijk op Duin en Bosch zouden zij geen andere uitoefenen. In 1904 kwamen behalve de Duin en Boschweg en de trambaan een tweetal opzichterswoningen, het anatomie (sectie) gebouw, werkplaatsen voor mannen en een dubbele woning tot stand.
In de twee daaropvolgende jaren werden behalve het Administratiegebouw de zes geplande paviljoens gebouwd. Geheel naar de opvattingen van die tijd verrezen de vrouwenpaviljoens aan de linker-, de paviljoens voor mannen aan de rechterzijde van de hoofdweg over het terrein. Scheiding der seksen moest er zijn en dat zou nog heel, heel lang zo blijven. In 1907 werden de ‘dokterswoningen’ aan de Bakkummerstraat (nu Van Oldenbarneveltweg), de centrale (het ketelhuis met bijbehorende werkplaatsen), de wasserij en de watertoren opgetrokken.
Het kerkgebouw met 220 zitplaatsen, de varkensstallen en nog een dienstwoning kwamen in hetzelfde jaar van de grond. In het openingsjaar 1909 werd de bouw besloten met een barak voor besmettelijke zieken. De gebouwen waren typerend voor die tijd: hoog en plomp zonder veel versiering, al verleenden de wit-gesausde buitenmuren aan het geheel toch wel een wat levendiger toets. Boven de vrouwenwerkplaats (‘het breipaleis’), die middels een overdek te doorgang met Vrouwen 1 was verbonden, was de toneelzaal gevestigd, die plaats bood aan 380 personen en die veelvuldig gebruikt zou worden.
Zijn er nu nog een tweetal paviljoens, het A-gebouw en verschillen de dienstgebouwen uit die bouwperiode over gebleven, in ouderdom blijven zij ver achter bij de oude duinboerderij, die uit de 18e, mogelijk zelfs uit de 17e eeuw dateert. Zij maakte deel uit van de in 1902 aangekochte terreinen en herbergt na vele functies (theehuis voor bezoekers bijvoorbeeld) na de restauratie in 1969 nu (anno 1995) het Duin en Bosch-museum ‘Het Oude Huijs’ dat de herinnering aan de bouw jaren levendig houdt, maar anderszins veel interessante zaken uit de geschiedenis van de ziekenhuizen van Medemblik en Castricum laat zien en elke maand bezoekers trekt uit de gemeente, maar ook steeds meer uit de regio. Het aantal dienstwoningen beperkte zich in 1909 nog tot drie woningen op het terrein (voor machinist en parkwachters) en vijf aan de Van Oldebarneveltweg, bewoond door de geneesheer-directeur (het huidige PWN-gebouw), drie artsen en de bouwkundig opzichter. In 1912 werden nog een dokterswoning en aanvankelijk 14, later nog eens 8 ‘beambtenwoningen’ gebouwd aan wat tegenwoordig Van Duurenlaan heet.
Men had woningen nodig om personeel te werven en aan zich te binden. In verband met de woningnood na de eerste wereldoorlog verrezen als ’tijdelijke maatregel’ nog 24 houten woningen aan de huidige Dr. Ramaerlaan. Een aantal jaren geleden werden deze woningen – nog voor een groot deel door personeel bewoond – door het ziekenhuis afgestoten, evenals de stenen woningen aan de Van Duurenlaan. Ze werden meestal door de toenmalige bewoners gekocht. Goede bouw en regelmatig en gedegen onderhoud leerden hoe betrekkelijk het begrip ‘lijdelijk’ was. Ze staan er nog, zij het soms verbouwd en gerenoveerd, maar houden met hun uiterlijk de herinnering levend aan wat eens de ‘broederwijk’ was.
In 1920 werd direct bij de hoofdingang van het terrein nog een complex van vijf blokken woningen opgetrokken, bestemd voor inwonende zusters. Traditioneel noemt men de nog niet zo heel lang geleden gerestaureerde woningen de ‘zusterhuisjes’. Tegenwoordig (anno 1995) worden ze èn door Duin en Bosch personeel èn door niet-‘Duin en Boschers’ bewoond.
In het kader van de bouw verdient ook vermelding het Badhuis schuin tegenover hel rustieke kerkje.
Jaarboek 18, pagina 21
Aanvankelijk was het bedoeld als badgelegenheid voor rustige en mobiele patiënten, die er zich onder toezicht van verplegend personeel konden baden. Later kwam het ook ter beschikking van personeel en huisgenoten en in de latere jaren zelfs van dorpsbewoners, tot de komst van bad en douche in veel woningen het gebouwtje overbodig maakte. Nu is het in gebruik als opslagruim te voor de schoonmaakdienst en waar eertijds de douches stroomden, staat nu (in 1995) moderne reinigingsapparatuur en bussen met schoonmaakmiddelen enzovoorts.
De al van verre zichtbare watertoren voorzag Duin en Bosch een lange reeks van jaren van water uit eigen bronnen. Later voorzag de PWN deels daarin en een aantal jaren geleden nam het provinciaal bedrijf die taak helemaal over. De niet meer toegankelijke watertoren (onbetrouwbare trappen en dergelijke) staat nu (anno 1995) als een bedrijfsmonument in de schaduw van de centrale. Hij markeert Duin en Bosch vanuit de verte nog altijd samen met het speelse torentje van het Administratiegebouw. Het silhouet van de schoorsteen van het ketelhuis verdween, toen de stoom plaats maakte voor andere vormen van energie.
Tenslotte nog even iets over het smalspoornet, dat zich over het terrein uitstrekte en de gebouwen onderling en met magazijn en keuken verbond. Het maakte vervoer van voedsel en ook andere zaken mogelijk en vormde een verre voorloper van de moderne gele cars, die nu (in 1995) haast geruisloos het terrein doorkruisen.
Bestuur
Nadat op grondslag van het Huishoudelijk Reglement voor het Provinciaal Gesticht voor Krankzinnigen genaamd Duin en Bosch een Commissie van Bestuur was ingesteld, werd dit besturend orgaan op 28 december 1908 door de Commissaris der Koningin geïnstalleerd en vergaderde het op 18 mei 1909 voor het eerst in het Administratiegebouw. Onder toezicht van Gedeputeerde Staten hielden de vijf commissieleden zich bezig met het bestuur van het ziekenhuis.
De geneesheer-directeur had naast zijn verantwoordelijkheid voor de zorg en behandeling van de patiënten, ook het personeel en het beheer van Duin en Bosch in alle facetten in zijn portefeuille. Een veelomvattende taak en al spoedig te groot geacht voor één persoon, waarna aanstelling en ontslag van verplegend personeel beneden de rang van hoofdverplegende en van alle dienstpersoneel werd over gedragen aan de Commissie van Bestuur. Benoeming en ontslag van de geneesheren, de adjunct-directeur der technische dienst, de apotheker en de adjunct-directrice (de hoofdbeambten) zou berusten bij Gedeputeerde Staten. Tot 1920 ontbrak in de Commissie van Bestuur het vrouwelijk element en was het bestuur van het ziekenhuis met zijn vele vrouwelijke patiënten en dito personeel dus een echte mannenaangelegenheid, maar het was nog maar 1920.
In dat kader paste bijvoorbeeld heel wel een regeling voor de tabaks- en sigarenvoorziening voor de mannelijke patiënten, aanvankelijk zonder enige compensatie voor de vrouwen, die dit terecht als een vorm van discriminatie beschouwd zouden hebben, als zij dit begrip reeds gekend hadden. Maar gelukkig werd een en ander rechtgetrokken met het besluit dat “voor de werkende(!) vrouwelijke patiënten voortaan vier maal daagsch één van de twee kopjes gesuikerd zal zijn, dit naar aanleiding van een verzoek om meer suiker voor koffie en thee”. Er werd in het nog zo prille Duin en Bosch kennelijk geducht op de kleintjes gelet.
Bewoners
Begin mei 1909 was het dan zo ver, de bewoning kon beginnen. De adjunct-directrice, een paar personeelsleden en enkele patiënten die konden helpen bij het inrichten van de zalen, kwamen als ‘kwartiermakers’ van de Amsterdamse Zwanenburgwal naar Castricum en op 25, 26, en 27 mei arriveerden de eerste bewoners uit Amsterdam op Duin en Bosch en eind 1909 werden er 30 mannen en 166 vrouwen verpleegd, allen afkomstig uit Noord-Holland. Toen bleek al dat de prognose ten aanzien van het aantal verplegingsbehoeftigen in onze provincie te somber was geweest en zou voor het nieuwe
Jaarboek 18, pagina 22
ziekenhuis in de toekomst overcapaciteit kunnen ontstaan met alle financiële consequenties van dien. Een oplossing voor dit dreigen de probleem kwam in de vorm van een contract tussen Provincie en Rijk inhoudende de verpleging van patiënten, die onder ’s Rijks zorg en toezicht vielen.
Bij Koninklijk Besluit was het aantal in Duin en Bosch te verplegen patiënten inmiddels verhoogd van de oorspronkelijke 620 tot 732 als een aanvaardbaar maximum. In 1910 werden de eerste Rijks patiënten opgenomen: mannen uit het overvolle Rijks Krankzinnigen Gesticht in Medemblik en vrouwen uit Grave. Een uitzondering wenste men te maken voor ‘gevangenispatiënten’. Zij kregen een plaats in de in Medemblik gebouwde versterkte afdeling. Nu konden er meer paviljoens in gebruik worden genomen en van de 732 plaatsen steeg de bezetting aan het einde van 1910, 1911 en 1912 respectievelijk tot 550, 649 en 717.
Die totalen waren uiteraard in de loop der volgende jaren aan schommelingen onderhevig en in 1918 daalden zij tot 635, een gevolg van de overplaatsing van de Rijkspatiënten naar elders. Daarna was het oude niveau toch weer snel bereikt en in het eind der jaren (negentien) twintig zelfs gestegen naar 871. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog werden er nog 879 patiënten verpleegd. In 1925 werd gestart met gezinsverpleging en werden in Castricum en Bakkum 12 patiënten in gezinnen geplaatst en het jaar daarop steeg dat aantal zelfs tot 23, maar vanaf 1927 trad een langzame daling in, die mogelijk verband hield met het groeiend toerisme in onze dorpen, waardoor een toenemend aantal gezinnen hun deuren openden voor pensiongasten. Dat was lucratiever dan permanent een Duin en Bosch bewoner over de vloer. In 1946 waren nog 4 patiënten in het dorp woonachtig, in 1958 nog 2, een aflopende zaak dus.
Hoe verliep in de jaren voor en na de eerste wereldoorlog het leven van hen, die soms voor kortere, maar veelal voor langere tijd moesten worden opgenomen? De eerste jaren werden velen in bed verpleegd op de ziekenzalen, ’s zomers bij goed weer onder de luifels van de paviljoens in de open lucht. De bedverpleging naar de opvattingen van Neisser was immers populair. Maar natuurlijk waren er ook ‘lopende’ patiënten. Zij bevolkten de hoge dagzalen en holle corridors, waarvan men bij voortduring trachtte een stuk ongezelligheid weg te nemen door wat aardig meubilair, veel planten en passende wandversiering.
Alle goede zorgen en verpleging ten spijt, leek het leven voor veel bewoners in de beginjaren vrij doelloos, temeer omdat slechts een betrekkelijk klein deel van hen op de één of andere wijze bezig was, al probeerde men dat wel te stimuleren en waren sommigen ergens ook zeker actief. Enkele bevoorrechten mochten zich buiten de ziekenhuismuren en afdelingstuinen begeven en rondwandelen op het uitgestrekte – toen nog niet afgepaalde – terrein, dat door begroeiing en onoverzichtelijkheid de kans op verdwalen groot maakte. Uit die jaren dateert nog het in het Duin en Bosch museum bewaarde hoorntje, waarmee verplegend personeel was uitgerust en waarmee men onderling contact kon blijven houden bij het zoeken naar een patiënt, die verdwaald was of – want dat kon ook – wanneer men zélf soms de weg was kwijtgeraakt. In dat verband paste ook de beloning van twee gulden bij het naar het ziekenhuis terugbrengen van een verdwaalde of weggelopen patiënt, een ‘vindersloon’ dat uiteraard niet voor het personeel was bedoeld.
Naast de gangbare bedverpleging had een heel andere vorm van therapie inmiddels zijn intrede gedaan: de hydrotherapie. Met deze behandelingsmethode met permanente baden was men in de vorige eeuw in de psychiatrie al bezig geweest. Nadien won zij steeds meer terrein en in de eerste decennia van deze eeuw werd zij in de Nederlandse gestichten veelvuldig toegepast. Ook Duin en Bosch kende haar permanente of geprolongeerde baden, waarbij patiënten onder voortdurend toezicht langere of kortere tijd verbleven in een badkuip, waarin het water steeds op de juiste temperatuur werd gehouden. Voor zo’n behandeling werden zij met vaseline ingesmeerd om verweking en eventuele ontsteking van de huid te voorkomen. Zij werden zo nodig in hun bewegingen beperkt door een zeil, dat over de badkuip gespannen, alleen via een ronde opening het hoofd vrij liet. Zo kende Vrouwen 3 (het tegenwoordige – in 1995 –
Jaarboek 18, pagina 23
nog in de oude staat verkerende, maar al lang niet meer bewoonde ‘Kinnehin’) een badkamer met drie kuipen. Op het wat rustiger Vrouwen 2 werd – zij het wat minder – ook hydrotherapie toegepast. Voor de mannenpaviljoens gold hetzelfde. In Mannen 3 werd in 1923 zelfs nog een permanente badkamer ingericht.
Uit die ‘natte’ permanente badkamer zal wel het grapje komen dat in veel ziekenhuizen de ronde deed: “Ergens in een ‘gesticht’ op de afdeling permanente baden loopt – kennelijk door een ietwat haperende communicatie daar terecht gekomen – een mannetje met een aktetas. Op de vraag wat hij komt doen, antwoordt hij geheel naar waarheid: ik ben de pianostemmer, kunt u mij de weg wijzen? Antwoord: Zo de pianostemmer? Die hebben we hier nog niet, wel Napoleon. Winnetou en de Maagd van Orleans. Maar maakt u zich niet druk of ongerust, het is voor uw eigen bestwil, en voor de arme man zich nader kon verklaren, lag hij in het lauwe bad water.” Hoe het verder liep, bleef in het vage.
Zo had alles zijn eigen tijd, ook in de psychiatrie. In Duin en Bosch waren al voor 1920 bewoners bij diverse werkzaamheden betrokken, maar hun aantal steeg in de loop der jaren door de opvattingen, die de Duitse psychiater dr. Hermann Simon al in 1905 vanuit zijn ziekenhuis in Gütersloh (Westfalen) rond de actieve arbeidstherapie en de actievere therapie in het algemeen had verkondigd. Ze hadden ook in Duin en Bosch weerklank gevonden, niet in het minst door de propaganda, die dr. van der Scheer (1919-1921) er voor voerde. Dr. Van der Scheer was dokter Melchior in 1918 als geneesheer-directeur opgevolgd.
Dokter Melchior was de opvolger van dr. J.W. Jacobi; laatstgenoemde was de grondlegger van de medische zorg in Duin en Bosch. Zijn leven vanaf zijn aantreden als geneesheer-directeur in 1909 was heel nauw verweven met dat van zijn ziekenhuis en zijn bewoners. Na een slopende ziekte overleed hij op 5 december 1916. Betreurd door velen werd hij – zoals hij dat had gewild – te midden van zijn patiënten op het ziekenhuiskerkhof begraven. Een in verval zijnd (red: inmiddels gerestaureerd door Werkgroep Oud-Castricum) monument siert nog zijn graf.
In 1926 was de actievere therapie in Duin en Bosch volledig ingevoerd en in de loop van hetzelfde jaar was van de 423 vrouwen 85 procent, van de 451 mannen 89 procent op de een of andere wijze erbij betrokken.
Tegenover het actief en productief bezig zijn in ziekenhuisverband stond natuurlijk een zekere beloning afhankelijk van de prestatie. Die beloning was er overigens al in 1920 toen op Duin en Bosch een beloningenstelsel werd ingevoerd en men met ‘gestichtsmunten’ van het ‘verdiende’ geld in de gestichtswinkel allerlei zaken kon kopen. In 1921 bedroeg de wekelijkse winkelomzet 100 gulden, een bedrag dat na de laatste oorlog, in 1958 gestegen was tot gemiddeld 740 gulden.
Ontspanning
Al snel na de opening van het ziekenhuis werd er aan de noodzakelijke ontspanning gedacht. De afgelegen ligging, de beslotenheid van het ziekenhuis, waarin aanvankelijk met uitzondering van enkele in de dorpen wonende personeelsleden, vrijwel alle personeel inwonend was, maakte dat men op elkaar aangewezen was en na het werk gezelligheid en ontspanning zocht. Logisch gevolg was de oprichting van de vereniging ‘Door Inspanning Uitspanning’ (D.I.U.), die zich de eerste paar jaar met toneel en zang bezig hield. In 1910 al waagde de sectie ’toneel en zang’ zich voor het voetlicht in de toneelzaal, tot groot genoegen van bewoners en personeel. In 1912 kwam er een afdeling gymnastiek tot stand. Onder de wonderschone naam ‘Hygiëne’ en geleid door de heer J. Witbaard, trachtte men naast de geest ook de lichamelijke conditie op peil te houden en in hetzelfde jaar werkte de groep al met vrije oefeningen, stokoefeningen, brugoptreden en een aantal ‘standen’ mee aan een bont programma. Bewoners en personeel met huisgenoten bevolkten op zulke avonden de grote zaal boven het ‘breipaleis’.
De meest bekende uitloper van D.I.U. zou het fanfarecorps worden, dat – in 1911 opgericht – in februari 1912 al met een uiteraard nog eenvoudig programma optrad. Onder leiding van de heer G. Slop Dzn. Een en ander zou het zich vanaf de laagste fanfare-afdeling der Koninklijke Nederlandse Federatie van Harmonie- en Fanfaregezelschappen tot de op één na hoogste, de Ere-Afdeling ontwikkelen. En dan duikt in mei 1911 in een programma de naam Van Weenen op in een blijspel en een klucht. Deze man van de technische dienst zou later als de haast legendarische Wub van Weenen niet weg te denken zijn uit het culturele leven van Bakkum en Castricum.
Jaarboek 18, pagina 24
Tegen de opvattingen van de kerkelijke overheid in, waagde hij revues te schrijven en op te voeren met een uiteraard gemengde bezetting en dat was in die dertiger jaren ‘not done’ in Castricum. Een moedige man, die ondanks alles volle zalen trok en daarnaast ook nog 40 jaar met verve in zijn dorp de rol van Sint-Nicolaas vertolkte.
In 1911 werd ter geestelijke verheffing van het personeel een vereniging ‘Ontwikkeling’ opgericht, die lezingen – al dan niet met lichtbeelden – organiseerde en onder meer als sprekers kende dr. Muntendam (Ned. Rode Kruis) en de grote natuurkenner Jac. P. Thijsse. Tenslotte maakte in 1924 het Zusterkoor ‘Duin en Bosch’ onder leiding van Stephan Jansen zijn entree. Het beperkte zich niet alleen tot zang in de vroege kerstmorgen in de paviljoens, maar trad ook naar buiten en kreeg later zelfs landelijke bekendheid door radio-optredens onder leiding van de zangeres Jo Immink. Het was een voorloper van het latere Castricums Vrouwenkoor.
Ja, niemand op Duin en Bosch kwam – cultureel gesproken – iets tekort. De fanfare maakte wel het meest furore niet alleen door haar vele optredens op Duin en Bosch, maar ook daarbuiten in Castricum, Bakkum, Limmen en elders, maar vooral door haar concoursresultaten. Vermelding verdient onder andere het optreden in Haarlem bij de grootse huldiging van de eerste Holland-Indië-vliegers in 1925. Twee coupletten van het Wilhelmus, gespeeld door D.I.U., onderstreepten het geheel.
Onder leiding van achtereenvolgens de heren Slop, Peetoom, Joossen en na de Tweede Wereldoorlog van de bekende Zaanse dirigent Toon de Vries en na diens afscheid nog tot 1954 onder de heer A.N. v.d. Berg, leefde de fanfare het langst. Op 25 januari 1954 werd het laatste concert gegeven en was er voor de bekende fanfare geen ‘da capo’ (red: muziekterm: opnieuw, vanaf het begin) meer. De andere verenigingen waren de fanfare – door gebrek aan leden en animo – inmiddels al voorgegaan. Ze hadden vanaf 1909 tot na de laatste oorlog de Duin en Bosch-bewoners en vele anderen het nodige plezier verschaft.
Het zou uiteindelijk de in 1936 opgerichte vereniging O.V.A. (Ontspanning voor Allen) zijn, die èn personeel èn patiënten in clubverband samenbracht bij sport (de Vierdaagse in Nijmegen, voetbal, sportdagen enzovoorts) en bij zang en muziek (de muziek- en zangclub van Broeder Schijp). De algemene opvattingen ten aanzien van de ontspanningstherapie hadden zich in die jaren ook in die zin gewijzigd. O.V.A. organiseerde ook toneel-, film- en muziekavonden in de toneelzaal en hield met uitzondering van de oorlogsjaren moedig stand, tot zij op 1 januari 1966 ophield te bestaan. Haar taak werd gedeeltelijk overgenomen door de huidige Ontspanningscommissie die onder meer nu elke week op de donderdagavond zorgt dat ‘er wat te doen is’ in de fraaie toneelzaal van de Clinghe.
Personeel
De eerste jaren van het ziekenhuis waren uiteraard ‘pioniersjaren’, waarin na de bouw van de paviljoens immers ook de verplegingsorganisatie vorm moest krijgen. Het verplegend en huishoudelijk personeel was, zoals reeds eerder werd verteld, aanvankelijk intern en vormde door de ligging van het gebouwencomplex een vrij besloten gemeenschap, waarin men met elkaar de nodige afleiding en gezelligheid zocht en vond. In 1914 waren er 11 zusters en 9 broeders in de dorpen woonachtig, maar in 1917 waren dat nog maar 2 zusters tenslotte, een daling waaraan onder andere de schaarste in de eerste wereldoorlog niet vreemd zal zijn geweest. Die oorlog zorgde in 1914 bij het afkondigen van de mobilisatie voor de nodige problemen in het nog jonge ziekenhuis. Liefst 28 personeelsleden, waarbij een arts en elf verplegers, werden opgeroepen met als direct gevolg ontruiming van twee mannenafdelingen, die ter beschikking werden gesteld van het Nederlandse Rode Kruis, dat er zo nodig 50 zieken of gewonden zou kunnen onder brengen. In 1917 werden ze weer door Duin en Bosch in gebruik genomen.
Voor de statistiek: in 1920 telde het ziekenhuis in totaal 48 broeders en liefst 197 zusters. Vanaf de start van Duin en Bosch had den zij een 10-urige werkdag. In 1919 werd de 8-urige werkdag en de 45-urige werkweek ingevoerd. Hierdoor was er meer personeel nodig, dat niet gemakkelijk te werven was. Dit probleem en ook een bezuiniging op de hoge kosten van de provinciale ziekenhuizen resulteerde in 1924 in de terugkeer naar de 48-urige werkweek voor de verpleging. Daarnaast kwam er ook een reorganisatie van de diensten en werden er andere beperkende maatregelen ingevoerd. die maakten dat de organieke sterkte van het verplegend personeel met 30 personen kon worden teruggebracht, die van andere diensten met 21. Het aantal van de gediplomeerde verplegenden werd bepaald op 47 zusters en 23 broeders. De indienstneming van leerlingverplegenden op arbeidscontract maakte mogelijk dat de kosten van salarissen en pensioenbijdragen van het ziekenhuispersoneel konden verminderen.
Niettemin waren de lonen en salarissen van het Duin en Bosch-personeel bepaald nog wel aantrekkelijk en staken ze gunstig af bij wat de doorsnee Castricummer en Bakkummer verdiende. Dat dit – met name in de crisisjaren – wel eens leidde tot een verborgen jaloezie kan men zich voorstellen.
Mede onder invloed hiervan ontstond er in Castricum al vroeg een afdeling van de toenmalige S.D.A.P., die snel groeide en werd er reeds in 1911 een afdeling van de Centrale Nederlandse Ambtenarenbond opgericht, de voorloper van de huidige Abva/Kabo zou je kunnen zeggen. Twee jaar later organiseerden de katholieke ambtenaren zich in de rooms-katholieke Bond van Overheidspersoneel ‘Sint Paulus’. In 1918 kreeg Castricum er nog een afdeling van de Algemene Christelijke Ambtenarenbond bij.
Er was sinds de opening van Duin en Bosch duidelijk een andere wind gaan waaien in Castricum, die wat van de gezapigheid van vroeger had weggeblazen. De mensen van Duin en Bosch waren in de loop der jaren over het algemeen wel geïntegreerd en voelden zich lid van de dorpsgemeenschap. Een aantal van hen vervulde nuttige functies in het verenigingsleven, was actief bezig op vak-
Jaarboek 18, pagina 25
bondsgebied en had zelfs zitting in de gemeenteraad zoals Piet de Vries (vader van de eerdergenoemde Cor), die aan de wieg stond van de afdeling Castricum van de rooms-katholieke Bond van Overheidspersoneel en het later tot wethouder bracht. Tot hen behoorde ook Tijmen Hellinga, voorman van de groeiende afdeling van de S.D.A.P. in Castricum, die het eerste socialistische raadslid en later de ‘rooie wethouder’ werd. Een andere katholieke vakbondsman, Dirk Berlee, had ook zitting in de gemeenteraad, die toen nog uit 11 leden bestond.
De dertiger jaren
In Duin en Bosch bleef men de ontwikkelingen in de psychiatrie zeker op de voet volgen. De periode van 1909 tot 1930 was echter niet zo rijk aan grote gebeurtenissen. Toch verdient een markant feit hier vermelding en wel de totstandkoming in 1914 van de eigen tramverbinding met het station Castricum, aanvankelijk met paardentractie, in 1918 geëlektrificeerd, maar in 1938 overbodig geworden en opgeheven (zie het artikel van Piet van der Kamp in het 16e jaarboekje (1993), getiteld: Het trammetje naar Duin en Bosch).
In 1937 werd een gedeelte van Mannen 3 ingericht en van het nodige instrumentarium voorzien om negen patiënten te behandelen met de insuline-shocktherapie. In het voetspoor van deze behandelmethode volgden later de Cardiazol-shock- en de Azoman-shocktherapie. Dat men – ook medisch – nieuwe wegen zocht, moge uit dit alles blijken, al waren de resultaten ervan niet altijd wat men ervan verwachtte. In 1939 paste men voor het eerst met succes de elektroshock-therapie toe.
Een andere gebeurtenis was de bouw van een vierde vrouwenpaviljoen voor 158 patiënten, dat in 1935 aan de dienst werd overgedragen. Het werd urgent geacht in verband met de verwachte behoefte aan verpleegruimte voor vrouwelijke patiënten. Achteraf bleek die behoefte minder groot dan de prognose had voorzien. Het paviljoen werd wel anders dan de zes al vanaf 1909 bestaande paviljoens, maar had de ‘plompheid’, de ‘ongezelligheid’ wel overgenomen en zou aan haar oorspronkelijke bestemming nooit helemaal voldoen. Men zou het heel lang ‘het nieuwe paviljoen’ blijven noemen.
In 1937 verliet dr. A.M. Benders, die in 1921 dr. Van der Scheer was opgevolgd als geneesheer-directeur, de dienst van het ziekenhuis. In hetzelfde jaar trad als zodanig aan dr. P.E.M. Teenstra, als vijfde in die functie. Hem zouden zware jaren wachten.
Overigens kenmerkten de jaren dertig zich – zoals een arts uit die tijd ze later zou schetsen – als de meest gelijkmatige periode sinds de oprichting in 1909. Er was een sterk gevoel van saamhorigheid, het personeel was ‘honkvast’ en bleef Duin en Bosch trouw, wat zeker te maken had met de heersende economische crisis en de daarmee gepaard gaande werkloosheid, die vanaf 1929 een groot deel van West-Europa en ook ons land in zijn greep had. Men koos voor zekerheid en bleef waar men was.
Ondanks die ‘gelijkmatigheid’ binnen de muren van het ziekenhuis, waren daar buiten, in het oude Europa de spanningen opgelopen en de opgehoopte conflictstof en expansiezucht hadden al tot bezettingen en gewapende conflicten geleid. Het zou nazomer 1939 worden, dat ons land en uiteraard ook Duin en Bosch indirect bij het gebeuren buiten de grenzen werd betrokken. Voor het ziekenhuis, bleven de consequenties daarvan niet uit. Het zag een aantal mannelijke personeelsleden naar hun mobilisatiebestemming vertrekken, maar de leiding was de problemen rond de open gevallen plaatsen snel meester en het leven hervatte min of meer weer zijn loop voor de ongeveer 880 patiënten en voor het personeel. Ach, hoe gauw zou het anders worden.
Oorlog
1940. Na een strenge winter met veel sneeuw en ijs was een mooi voorjaar gekomen, dat de bollenvelden in en rond Bakkum en Castricum had doen kleuren tot strakke rechthoeken van geel en rood, wit en blauw. De meimaand leek hoogtij te gaan vieren. Juist in die dagen van ontwakend leven, van hoop – tegen beter weten in – op een spoedige beëindiging van het conflict, bleek hoe voos het begrip ‘neutraliteit’ voor ons land eigenlijk was. Op 10 mei – een prachtige voorjaarsdag – overviel, als een dief in de nacht het Duitse leger ons land met overmacht van mankracht en wapens. Na vijf dagen van ongelijke strijd capituleerde het Nederlandse leger en op 14 mei werd de bezetting een feit.
Het leven veranderde als bij toverslag en ook in het rustige Duin en Bosch ontkwam men niet aan de maatregelen van de bezetter. Het ‘nieuwe paviljoen’ werd op 10 mei direct door het Nederlandse Rode Kruis ingericht voor de verpleging van lichtgewonde en herstellende militairen, die onder de algehele leiding van dr. Teenstra door Duin en Bosch-personeel konden worden verzorgd. Eind mei werd het paviljoen weer ontruimd en werden de patiënten elders ondergebracht, waarna het gebouw in gebruik werd genomen voor huisvesting van plus minus 250 patiënten van de Sint Willibrordusstichting in Heiloo, waar de Duitsers een aantal gebouwen hadden gevorderd. De groep bleef er met haar eigen personeel tot 1942 toen in juni heel Duin en Bosch moest worden ontruimd.
De eerste rechtstreekse confrontatie met het oorlogsgeweld kwam in de nacht van 12 op 13 augustus 1940 toen paviljoen Vrouwen 1 (het latere ‘Hoograde’) door vijf brisant- en een aantal brandbommen werd getroffen. De ravage was enorm maar de hechte bouw voorkwam instorting. Helaas werden twee vrouwen op slag gedood en een achttal werd gewond. Dat de inwonende zusters, die op de bovenverdieping sliepen, ongedeerd bleven was een groot wonder. Dank zij kordaat optreden van de dienstdoende nachtzusters ontstond geen paniek en waren ziekenhuisbrandweer en gemeentelijke luchtbeschermingsdienst de situatie spoedig meester.
Dat toen al – drie maanden na de bezetting – de ‘gelijkschakeling’ van de Nederlandse pers een feit was, moge blijken uit de uiterst tendentieuze berichtgeving in de verschillende bladen. Onder de grote kop: “Engelse bomaanval op Castricum” schreef een krant:
Jaarboek 18, pagina 26
“Het A.N.P. meldt onder andere nog over den aanval van een Engels vliegtuig op het Provinciale Ziekenhuis te Castricum, dat het toestel tot half één boven het dorp cirkelde, blijkbaar om toch maar absoluut zeker te zijn dat het zijn doel goed zou raken.” En besloot met de slotalinea: “Uit alles blijkt dat de Brit met opzet zijn bommen op het ziekenhuis heeft geworpen.” Een ander blad berichtte heel uitvoerig en gooide er nog een schepje bovenop met “de bevolking is zeer verbitterd over dezen laffen aanval” en “Algemeen noemt men het doelloos en misdadig. De vlieger heeft positief het zieken huis willen raken en is hierin ook goed geslaagd”.
Inmiddels deden de vele richtlijnen, de verbodsbepalingen en de beperkende maatregelen van de bezetter zich in het ziekenhuis steeds meer gelden en begonnen voedseldistributie en toenemende schaarste een goed functioneren van verpleging en verzorging moeilijker te maken. Men improviseerde en maakte dikwijls van de nood een deugd. Ondanks dat probeerde men – voor zover mogelijk – alles nog zoveel mogelijk zijn gang te laten gaan en bleef er nog tijd over voor ontspanning zoals op zondagmiddag 26 april 1942 als de fanfare D.I.U voor bewoners en personeel een ‘Solistenconcours’ in de toneelzaal houdt en eigen leden om de prijzen en de punten strijden, zoals bijvoorbeeld het saxofoonkwartet dat met 59 punten een eerste prijs behaalt. De leden G. Ronk (altsax), J. van Gelder (sopraansax), H. Mars (tenorsax) en C. Stolk (baritonsax) gaven een fraaie vertolking van ‘Avondvertelling’ van Joh. Zaagmans. Het zouden voorlopig de laatste opgewekte klanken zijn op het Duin en Bosch-terrein.
Boven het Noordhollands kustgebied, boven Castricum en Bakkum, boven Duin en Bosch pakten zich donkere wolken samen. Voor de bewoners van de dorpen en het ziekenhuis was de maat nog lang niet vol.
Evacuatie
Of de herinnering aan de geslaagde landing van de Engelse troepen op de Noordhollandse kust in 1799 en uitmondend in de slag bij Castricum en Bergen de Duitsers ertoe bracht de hele Nederlandse kuststrook in de hoogste slaat van verdediging te brengen, weten we niet. Maar de nu nog hier en daar zichtbare restanten van bunkers en kazematten wijzen erop, dat men dit deel van de ‘Atlantik Wall’ enorm wilde versterken. Dit had haast onvermijdelijk een evacuatie van hen, die de kuststrook bewoonden tot gevolg. De noodklok luidde voor Castricum, Bakkum en uiteraard voor Duin en Bosch. En – misschien al eerder verwacht – in de laatste weken van juni 1942 kwam het bevel tot volledige ontruiming van het ziekenhuiscomplex. Op korte termijn moest men zorgen voor voldoende bussen om patiënten en personeel naar hun evacuatie-oorden te vervoeren, voor voldoende vrachtwagens om veel meubilair als ledikanten, bedden, maar ook tafels, stoelen, kasten enzovoorts over te brengen. Men slaagde er in die omvangrijke organisatie binnen de gestelde termijn rond te krijgen. In de paviljoens had men de zorg voor het gereedmaken van kleding, medicijnen, beddengoed, huishoudelijk gerei, verplegingsartikelen, serviesgoed en wat dies meer zij. Met de inzet van alle krachten lukte alles wonderwel en men kan gerust stellen dat de evacuatie en de voorbereiding ervan een immens grote operatie is geweest, een massale prestatie, zoals het ziekenhuis die in haar 33-jarig bestaan niet had gekend.
Hoe verliep deze massale verhuizing, hoe hebben bewoners en personeel deze diaspora, die hen van het vertrouwde Duin en Bosch naar de vier evacuatie-oorden bracht, beleefd? Wat vonden ze in Warnsveld, in Medemblik, Den Dolder en Rosmalen? Hun ervaringen waren naast negatief (kon het anders?) toch ook dikwijls positief. Elke evacuatieplaats kreeg zijn eigen verhaal over die moeilijke periode, die in de laatste weken van juni 1942 begon en voor de laatst teruggekeerde groep uit Den Dolder in december 1946 zou eindigen. Die verhalen, veelal interviews met betrokkenen, vindt U in het volgende artikel getiteld “Een ziekenhuis op drift“.
Jaap Glastra
Boek
- Jan Camps, Landgoed in de Duinen, boekhandel Laan, Castricum.
Bronnen:
- Het Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch te Bakkum, Gedenkschrift uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan, 1959, door dr. P. van Kleffens.
- Jaarverslagen vanaf 1909
- Doctoraalscriptie stadssociologie, juli 1993, Marja Onrust.
- Gesprekken met hen, die nog veel wisten.
Geneesheer-directeuren van Duin en Bosch
- J.W. Jacobi: 1 april 1903 – 27 december 1908 dependance Amsterdam en 28 december 1908 – 5 december 1916 (overleden) in Castricum
- F.A. Melchior: 1 januari 1917- 8 december 1918 (overleden)
- W.M. van der Scheer: 1 juni 1919 – 1 maart 1921 vertrek naar Santpoort
- A.M. Benders: 1 juni 1921- 1 juni 1937 met pensioen
- P.E.M. Teenstra: 11 juli 1937 – 3 januari 1955 met pensioen
- mevrouw J.A. Buiter-Kloosterman: 1 maart 1955 – 31 maart 1976 met pensioen
- E.J.M. Crabbendam: 1 augustus 1975 – 1 december 1992 met pensioen.
- Verschenen jaarboekartikelen over Duin en Bosch in Bakkum:
- Duin en Bosch
- begraafplaats
- duinresidentie Prinses zu Wied
- evacuatie
- patiëntenzorg
- trammetje
- zusterhuis Koekoeksduin
- Extra:
- Jacobi
- Jacobi gezin en grafmonument
- Broeder Krist vertelt …
- Raadsel met schilderij opgelost
- Verschenen jaarboekartikelen over hulpverleners en zorginstellingen:
- brandweer
- dokter Leenaers
- gezondheidszorg voor 1880
- gezondheidszorg tot 1880-1950
- kindertehuis St. Antonius
- kruisverenigingen
- politie
- Rode kruis
- veldwachters
- verzorgingshuis de Boogaert,
- verzorgingshuis de Santmark
- ziekenhuis psychiatrisch –