Er is door Oud-Castricum eerder over de betekenis van de naam Castricum gepubliceerd in de jaarboeken van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum jaargangen 23 en 35. Met name het eerste deel Castr- was aanleiding te denken aan castra (legerplaats), of castor (bever) en één van de redenaties was ‘dat het zo Latijns klinkt’. Zelden is in de verklaringspogingen gelet op plaatsen met een naam die ook op –icum eindigt en naar het moment van ontstaan van deze plaatsen met behulp van de archeologie al helemaal niet. In deze zoektocht naar de betekenis van de naam Castricum is het gebied van de landen om de Noordzee afgezocht naar plaatsnamen met -icum of -inghem. Er is hierbij gelet op volk en taal. Zou deze werkwijze leiden tot bewijs naar analogie voor de betekenis van die aparte naam Castricum of levert het juist meer vragen op?
Onderstaand artikel van de hand van Rino Zonneveld is ontstaan na jaren van onderzoek. Het beknopte deel is gepubliceerd in 43e Jaarboek (2020), op pagina’s 44-51. Hieronder is de volledige versie van het artikel te lezen.
Eerder heeft Oud-Castricum over de betekenis van de naam Castricum gepubliceerd in de jaarboeken 23 en 35. Met name het eerste deel Castr- was aanleiding te denken aan castra (legerplaats), of castor (bever) en een van de redeneringen was ‘dat het zo Latijns klinkt’. Zelden is in de betekenisgeving gelet op plaatsnamen die ook op –icum eindigen.
Naar het moment van ontstaan van deze plaatsen is niet gekeken. En naar bewijzen vanuit de archeologie al helemaal niet. In dit verhaal is gezocht in het kustgebied van de landen om de Noordzee naar plaatsnamen met -icum of -inghem. Er is daarbij gelet op volk, taal en vondsten. Zou deze werkwijze leiden tot een verklaring van die aparte naam Castricum of levert het juist meer vragen op?
Volksverhuizingen
Het spreken van talen heeft onder andere geleid tot plaatsnaamgeving om elkaar te vertellen waar en van wie het grondgebied is. De zoektocht naar de naamgeving Castricum begint met de volken die hier hun invloed hebben uitgeoefend in de eerste tien eeuwen van onze jaartelling.
Romeinen
Het Romeinse rijk kwam tot aan de Rijn, de Limes (betekent grens). In onze Noordzee-omgeving waren tussen 43 en 410 na Christus Engeland, België, Frankrijk en delen van Duitsland en Nederland bezet door de Romeinen. In vele plaatsnamen is hun taalinvloed herkenbaar aan Latijnse woorddelen als –castra dat legerkamp betekent en in Engeland is verbasterd tot –chester zoals in Winchester of –caster zoals in Lancaster. Andere Romeinse woorddelen zijn bijvoorbeeld colonia (-coln) kolonie, zoals in Keulen of Lincoln, of porta (-port) poort, portus (-port) haven, of strata (strat- of -street) zoals in Stratford. Caster en Castricum lijkt daarom een mogelijke verklaring.
Noordzee-Germanen of Ingvaeones
De Ingvaeones zijn beschreven in Tacitus boek Germania uit 98 na Christus. De Romeinen streden tegen en handelden met dit volk. De Ingvaeones behoorden tot een West-Germaanse groep met eenzelfde cultuur die langs de Noordzeekust leefde in de gebieden Jutland, Holstein, Friesland en de Deense eilanden. Naderhand werden ze de Friezen, Angelen, Saksen en Juten genoemd. Hun taal is bekend als Noordzee-Germaans en omvat Oudfries, Oudengels en Oudsaksisch. Deze taal wordt beschouwd als een groep klankverwante dialecten én als bakermat van onze Germaanse talen.
Angelen, Saksen, Juten en Friezen
Eind vierde eeuw vertelt de geschiedschrijver Eutropius dat de ‘Saxones’ van de Noord-Duitse laagvlaktes de zee tussen het vasteland en Engeland onveilig maakten. In het jaar 380 na Christus beginnen Romeinse nederzettingen aan de Engelse kust te veranderen in Saksische kustforten. De Angelen uit Sleeswijk-Holstein, Saksen uit Nedersaksen, Juten uit Yulland en sommige Friezen trokken het Britse eiland vanaf 400 na Christus binnen. Zij dreven de Keltische bevolking naar Cornwall, Wales en Schotland en stichtten tussen 550 en 1066 na Christus hun eigen koninkrijken, waaruit het Angelsaksisch Engeland is ontstaan. De Angelsaksische monnik Beda (672-735 na Christus) zag het Engels als voortkomend uit de taal van de Angelen, de Saksen en de Juten. De naam Engeland is in het Oudengels Ænglaland en genoemd naar de Angelen. Woorddelen die duiden op de Noordzee-Germaanse dialecten en herkenbaar zijn in de Nederlandse taal, zijn bijvoorbeeld burna een moeras (Borne); dun een heuvel (duinen); eg, ey en oog een eiland (Schiermonnikoog, Callantsoog); leah, -ley of -loo een open ruimte in een bos (Heiloo); tun en later town verwant met Zaun en tuin met de betekenis omheind erf.
Doordat de Romeinen langer in Brittannië bleven en hun schrijfkunst konden doorgeven, is er veel genoteerd. De monnik Beda beschrijft in zijn werk Historia ecclesiastica gentis Anglorum (Engelse kerkhistorie) de geschiedenis van het Angelsaksische volk vanaf Julius Caesar tot aan het jaar 731 na Christus. Zo weten we dat Saksen hun naam gaven aan Essex (Oost-Saksen), Wessex (West-Saksen), Sussex (Zuid-Saksen) en de Angelen veel namen achterlieten in Norfolk en Suffolk. Vooral in het gebied van de Angelen komen veel driedelige plaatsnamen voor: een persoonsnaam gevolgd door -ing en dan gevolgd door -ham. Het deel met –ing stamt van het Oudengelse -ingas en betekent ‘horend bij een persoon of volk van’. Het laatste deel -ham(-heim) of –ton (-tuin) betekent woonplaats of boerderijplaats. Bijvoorbeeld Dersingham in Norfolk is ontstaan uit Deorsige+ingas+ham en betekent woonplaats van Deorsige’s mensen. Keddington in Lincolnshire ontstaat uit Cydda+ingas+tun en betekent de boerderijplaats
Jaarboek 43, pagina 45
van Cydda’s mensen. Vele -ingham plaatsen in Norfolk en Suffolk zijn ontstaan in de vroege Angelsaksische periode (410-660 na Christus) en zijn door taal en volk verbonden.
Salische Franken
Vanaf ongeveer 300 na Christus trokken de Salische Franken vanuit de omgeving Groningen naar het zuiden en westen. Zij begaven zich naar het gebied in en rond de Betuwe. In 358 na Christus gaf de Romeinse keizer Julianus de Saliërs toestemming zich in het gebied te vestigen. Rond 440 na Christus trokken zij, verdreven door Saksen, naar een gebied dat nu West-Vlaanderen en Artois heet. Zij vermengden zich daar met de oorspronkelijke Keltoromaanse bevolking. Zij stichtten een koninkrijk met als centrum Tournacum of Doornik en vormden de bakermat voor het latere Merovingische Rijk. Waar zich in Vlaanderen een Frankische stamvader vestigde, ontstonden plaatsnamen met het achtervoegsel –ingem, zoals in Alveringem.
Vikingen
De Vikingen koersten vanaf 789 na Christus richting Engeland en vanaf 810 na Christus richting Nederland. Het Engelse Norfolk en Suffolk moesten zelfs gehoorzamen aan de zogenaamde Danelaw of Denenwet.
De Oudnoorse en Oudengelse taal hebben ook veel overeenkomsten. Denk aan –by met de betekenis boerderij en dorp zoals in Grimsby, gathr is een yard of een gaard, lundr is een bosje (Lunteren), thorpe is een dorp en thveit (-thwaite) is de weide (’t weid).
Tussen 856-863 na Christus waren er Denen in Kennemerland. Tijdens het bewind van Rorik van Friesland bestonden er nauwe banden tussen Engeland en West-Nederland. Wellicht zijn er in Kennemerland ook Oudnoorse en Deense taalinvloeden. Vele –inghem plaatsen worden in Engeland al genoemd voordat de Vikingen daar zijn. Ze zijn dan ook bij ons zeker niet de nalatenschap van de Vikingen …
Samengevat hebben de nagelaten plaatsnamen in het westelijk Noordzeegebied dus een oorsprong in de Keltische, Romeinse, Frankische of Angelsaksische taal. Een van deze volken heeft de naam Castricum of Castringhem en andere –inghem plaatsnamen als immaterieel erfgoed nagelaten.
Onderzoeksvragen
Welke schriftelijke bronnen zijn te raadplegen?
Om de meest oorspronkelijke betekenis van een plaatsnaam te vinden, is het belangrijk de alleroudste geschreven spelling te achterhalen. De Engelsen gebruiken daarvoor onder andere kloosteroorkonden en het Domesday Book uit 1086. In Nederland worden geschriften uit een klooster of kerk zoals de Annalen (Jaarboeken) van de Egmondse Abdij gebruikt.
In het jaar 993 na Christus werd de naam Castricum voor het eerst vermeld in de boeken van de Abdij van Egmond. Er wordt dan melding gemaakt van een schenking van graaf Arnulf, de zoon van Dirk II, aan de abdij van Egmond. De schenking betrof: ‘in Castrichem duas mansas excepta quarta parte unius manse’. Vertaald: één en driekwart mansa (oppervlaktemaat) gelegen in ‘Castrichem’.
Andere bronnen zijn gegevens van de plaatsnaamdeskundigen als Blok en Gysseling die informatie leveren op het gebied van taal en etymologie (waar de woorden van afgeleid zijn). En tenslotte is internet een bron.
Welke spellingsvormen heeft Castricum gehad?
Men schreef vóór 993 de naam Castricum als Castrichem, Casterchem (rond 1083), Castringhem (tot 1120), daarna als Casterkem en Kasterkem en in 1644 als Castricum. En dan zijn er ook nog vele varianten met c en k verwisseling. De middeleeuwer nam het niet nauw met de spelling. Als het gelezene maar klonk als wat men bedoelde …
Welke verklaringen heeft de naam Castricum tot op heden gehad? Castricum is afgeleid van castra wat legerplaats betekent. Castricum zou dan in de Romeinse tijd een naam hebben gehad. Er zijn zeker archeologische vondsten uit die periode, maar nog niet van dien aard dat hier een Romeinse nederzetting zou zijn geweest. Een andere verklaring komt uit 1796 als Lieve van Ollefen schrijft dat de naam afkomstig is van de Griekse god Castor. Castors-hum is verworden tot Castercum. Ook deze verklaring zou duiden op een ontstaan in de Romeinse Tijd. In 1858 vraagt de
Jaarboek 43, pagina 46
Commissaris des Konings om opheldering over de betekenis van de naam Castricum: de Castricumse burgemeester blijft echter het antwoord schuldig. Er wordt ook gedacht dat de naam van castor fiber (bever) afgeleid kan zijn. Castricum heet dan Castorhem en zou zelfs een verlatijnsing van Bevorhem (Beverwijk) kunnen zijn. Ook Castriacum, een Gallo-Romaans dorpje in Frankrijk, zou een aanknopingspunt zijn. De uitgang is -acum en is later in taal verworden tot -ik, net als Tournacum in Doornik. De -acum plaatsen zijn van Keltische oorsprong.
Analyse van de plaatsnaam laat in ieder geval zien dat Castricum sinds het jaar 993 bestaat uit drie klankgrepen: Castr–i–chem. De meest recente uitleg is Castrik-heem, zoals door Simon Zuurbier wordt beschreven in Jaarboek 23.
Plaatsen met -inghem rond de Noordzee
Vanwege de kleine verschillen zijn plaatsnamen met achtervoegsel –ingham/-inghem/-gem/-ichem/-icum verzameld. Een volledige lijst met 213 -inghem namen staat op de website van Oud-Castricum. De betekenis van de eerste klankgreep wordt vermeld en indien bekend de oudste schriftelijke vermelding. De lijst laat ons beseffen dat de naam Castricum niet zo uniek is als hij klinkt. Er zijn veel klankovereenkomsten met Engelse, Noord- Franse en Vlaamse plaatsnamen.
De plaatsen met –ingham in Engeland
De belangrijkste namen zijn:
Antingham (Norfolk). De naam Antingham betekent de plaats van de mensen van Anta.
Birmingham (West Midlands) van de mensen van Beor.
Gillingham(Dorset) afgeleid van Gylla.
Immingham(kust bij Grimsby) van Imma.
Nottingham(East Midlands) van Snot.
Saxlingham (Norfolk) van Saksen.
Hierboven zes van de 53 namen. De oudste namen zoals Birmingham (660) en Immingham (679) worden genoemd in de zevende eeuw. Archeologische vondsten zijn er al uit de zesde eeuw.
De plaatsen met –inghem in Artois in Noord-Frankrijk
Het noordelijke deel van Artois (Graafschap Artesië, 2019) was heel lang Nederlandstalig. In dit gebied komen toponiemen voor met uitgang -inghem of –inghen, die in geschriften al vermeld worden in de Karolingische periode (8e tot 10e eeuw). Uit studie naar de 21 plaatsnamen in dit gebied blijkt dat Franse plaatsnaamdeskundigen de driedeling hanteren: persoonsnaam-, gevolgd door –ing (volk van) en –hem (plaats).
Jaarboek 43, pagina 47
De belangrijkste namen zijn:
Ebblinghem. De oudste vorm is Humbaldingahem uit 826. Verklaard als het gebied, volk van Humbald of Ebbl.
Eringhemvan Eberso.
Ruminghem. Volk van Rumo.
De plaatsnamen bestaan dus al grofweg vóór het jaar 800 na Christus. Er zijn veel klankovereenkomsten tussen plaatsnamen in Noord-Frankrijk en Engeland en ook dit duidt op overeenkomst in taal en bevolkingsgroep. Bijvoorbeeld Balinghem en Ballingham; Barminghem en Birmingham.
De plaatsen in België met –inghem en –eg(h)em
De 103 plaatsen met –eg(h)em blijken in hun oudste schrijfwijze vaak een –inghem uitgang te hebben en liggen in het Nederlandstalige gebied. Veel namen worden door Belgische historici toegewezen aan de Franken. Veel plaatsen worden vermeld in geschriften uit begin negende eeuw. Belgische plaatsnaamkundigen spreken over bewoning in de vierde, vijfde, zesde en zevende eeuw. Archeologisch bewijs nemen ze echter niet mee in de plaatsnaamverklaringen.
Jaarboek 43, pagina 48
De belangrijkste namen zijn:
Adegemis van Addingahem uit Addinga en haim ‘woning van de lieden van Addo’.
Alveringem.
Egemvan Haid, Hait of Heit.
Hillegemvan Hildin’ (hildjō- ‘strijd’). Denk ook aan het Nederlandse Hillegom.
Kobbegem.
Nossegem.
Petegemvan Pettingehem. Denk aan het Noord-Hollandse Petten.
Plaatsen met een oorsprong in de zesde en zevende eeuw zijn: Zomergem, Zerkegem, Wommelgem, Volkegem, Rollegem, Oudegem, Meuzegem, Markegem, Evergem en Beerlegem.
Plaatsnamen met –ik(um) of –ing(hem/um/em/hum) in Denemarken, Duitsland (kust) en Friesland
Het zou voor de hand liggen dat in het gebied waar de Angelen, Saksen, Juten, Friezen of Salische Franken vandaan komen, vele plaatsen met suffix –ingham zouden bestaan. Het tegenovergestelde blijkt: er zijn géén –inghem plaatsen. Als het land in de volksverhuizingperiode van rond 400 door emigratie leeg is, dan hebben de nieuwkomers wellicht hun naam gegeven aan de plaatsen die er nu liggen.
Plaatsnamen met –ik(um) of -ing(hem/um/em/hum) in Nederland
Er zijn 36 plaatsnamen gevonden en ook bij ons is de deling in (persoons)naam –ing –hem aanwezig. Vele plaatsen duiden op een eerste vermelding in geschriften uit de elfde of twaalfde eeuw. Het ontstaan van de plaatsen wijst vaak op de vijfde tot achtste eeuw. Er zijn plaatsnamen die opvallende klankgelijkenis tonen met plaatsen in Vlaanderen, Noord-Frankrijk en Engeland. Bijvoorbeeld: Berlicum (Noord-Brabant) en Birlingham.
Enkele belangrijke namen zijn:
Blaricum(Het Gooi) van de persoonsnaam Bladheri.
Doetinchem(IJssel) van Dutto.
Gorcum/Gorinchem(Boven-Merwede) van Goro.
Petten(Noord-Holland) van Pettinghem.
Rodinchem(Waal).
Sassenheim(Zuid-Holland).
Plaatsen met -inghem in Kennemerland
Belangrijke namen zijn:
Adrichembij Beverwijk van Adrik.
Hegginghembij Santpoort-Noord of Heemskerk, afgeleid van Emeken of -heg.
Gisleshemtussen Velsen-Noord en Heemskerk van Gyssa.
Ob(b)inghembij westzijde strandwal tussen Heiloo en Limmen.
Rinnegombij Egmond: afgeleid van Rinno.
Alle -inghem plaatsen liggen bij het duin- en strandwalgebied van Kennemerlands kust.
Jaarboek 43, pagina 49
Waar liggen plaatsen met de uitgangen –ingham/- inghem/-ichem/-icum?
De overeenkomst met andere –inghem en -icum plaats- namen kan leiden tot een betekenis voor Castricum. De verspreiding van de plaatsen met klankverwantschap en specifiek met achtervoegsel -inghem levert prachtige over- zichtskaarten op. In Engeland zijn de -ingham plaatsen niet gelegen in het Saksengebied zoals Essex, Wessex en Sus- sex, maar concentreren ze zich in en rond Suffolk en Nor- folk, het Angelengebied. De Belgische en Noord-Franse –inghem namen liggen vooral aan de kust in West-Vlaanderen en Artois. Op de Nederlandse kaart liggen de –inghem namen aan de westkust tussen Den Haag en Wieringen. Het groepje -inghem namen rond de Betuwe kan het gevolg zijn van de Salische Franken die daar rond 400 na Christus hebben gewoond. Zij zijn door andere volken verder zuidwaarts gedreven richting Vlaanderen en Artois en, gelet op de -ing- hem namen aan de kust, mogelijk ook naar de Hollandse duinstreek en specifiek naar Kennemerland toe.
Zijn er in de verzamelde reeks van -inghem namen verklaringen voor de eerste klankgreep?
Gysseling denkt dat de -inghem namen zijn ontstaan in de late vijfde en zesde eeuw. Volgens Blok zou dat zijn gebeurd in de periode vanaf de zesde eeuw. In bijna alle gevallen wordt het eerste deel van de plaatsnaam verklaard als ach- ternaam, via de mannelijke lijn doorgegeven. De naam van een stamvader, leidsman van het volk uit de periode van de volksverhuizing, leidt tot de naamgeving van de plaats waar zij wonen. De voorkeur naar de oorsprong van de naamge- vers van achtervoegsel -inghem gaat inmiddels logischerwijs uit naar twee groepen: de Angelsaksen en Salische Franken.
Welke datering kan worden genoemd uit schriftelijke bronnen?
De datum van oudste vermelding wordt ‘terminus ante quem’ genoemd en betekent dat de plaats in ieder geval ouder is dan het moment dat het genoemd wordt. Uit 993 na Christus dateert de oudste schriftelijke vermelding van Castricum. Andere -inghem plaatsen worden eerder vermeld: Birmingham in 660 na Christus, Immingham in 679 na Christus, Hillegem in 811 na Christus en Ebbinghem in 826 na Christus. Hieruit is af te leiden dat de naamgeving van de -inghem plaatsen ligt in de periode van de achtste eeuw en eerder. In Engeland is de naamgeving in ieder geval van vóór 660.
Welke dateringen kunnen worden afgeleid uit de archeologische vondsten in Kennemerlandse –inghem– nederzettingen?
Kan de beoogde ontstaansperiode van een plaats uit archeologisch onderzoek worden bevestigd? In geschriften worden de plaatsen met uitgang -ingham, -icum voor het eerst vermeld in de vroege negende eeuw. De plaatsen zijn dus ouder dan de vermelding. Het is om deze reden van belang de periode tussen de start van de volksverhuizing en de negende eeuw in de archeologische schijnwerper te zetten.
Een indicatie voor Angelsaksische bewoning is handgemaakt én versierd aardewerk uit de vijfde eeuw. Men gebruikte voor een beter bakresultaat klei gemengd met bijvoorbeeld schelpengruis, fijn grind en in bovenstaand geval hiervoor kaf van het koren. Men treft dit aan in Vlaanderen, Angelsaksisch Engeland, Den Burg op Texel. Friesland, Groningen en Drenthe en (nog) niet in het Noord-Hollandse gebied.
Wel is in de vijfde-eeuwse strandwalnederzetting Uitgeest-Dorregeest voornamelijk ‘Frankisch’ ruwwandig draaischijfaardewerk gevonden uit Mayen in Duitsland. Dit verraadt een intensief netwerk van de bewoners met het Frankisch gebied Kennemerland via de Vecht, het Almere en het waterrijke Oer-IJ-gebied, over vaarwater goed bereikbaar als eindbestemming. Blijkbaar gingen de vijfde-eeuwse Angelsaksische volksverhuizers West-Nederland voorbij en dreven Saliërs naar het zuiden én onze kant op. Twee van de drie vroegmiddeleeuwse fibulae (mantel- of kledingspelden) uit Dorregeest kunnen als `Frankisch` bestempeld worden.
Het draaischijfaardewerk uit de vijfde, zesde en zevende eeuw is afkomstig uit het Frankische gebied en ook het type huisplattegrond (tweebeukig) uit het duingebied ’Groot Olmen’, bij Bloemendaal, kent vooral duidelijke parallellen in het zuiden. Ook hierin liggen aanwijzingen voor de herkomst van de kolonisten die het gebied in de late vijfde eeuw bevolkten.
Jan de Koning, archeoloog, schrijft: “De heemnamen Castricum en Scupildhem worden ook naamkundig in verband gebracht met Frankische persoonsnamen. Deze personen zijn al vaak in verband gebracht met zogenaamde homines franci, vrije Franken, die onder bescherming stonden van de Frankische koning.”
Toekomstige opgravingen kunnen leiden tot bewijs dat vroege bewoners sterke banden hadden met de Franken, hun taal en naamgeving. Castricum zou dus heel goed een Frankische naamgever kunnen hebben?
Zijn er genetische bewijzen van de migratie te vinden in ons DNA? Is er een kans dat er in de -inghem plaatsen DNA-verwantschap is?
Er bestaat een duidelijke overeenkomst tussen DNA-materiaal uit Friesland met Denemarken 100 procent, uit Oost-Duitsland 51 procent, uit Saksen 49 procent. DNA-materiaal uit graven in Engeland uit de zesde eeuw, kort na de immigratie van de Angelen en de Saksen, vertoont een duidelijke analogie met Noord-Duitsland. Er is geen onderzoek bekend over de overeenkomst tussen Salische Franken en bevolking uit bijvoorbeeld Engeland, Noord-Frankrijk en Kennemerland.
Zijn de Angelen, Friezen, Saksen, Juten over land en/of over zee naar hun nieuwe woonoorden getrokken?
Het verhaal, volgens Beda, gaat dat de Angelen varend over de Noordzee vanuit de omgeving Sleeswijk-Holstein afkomstig zijn. Er zijn echter veel plaatsen in de omgeving van de Veluwe die het woord Angel of Engel in zich hebben zoals Engelanderholt, Engelenburg, Angerlo en Angelestein. Ook het Warnenvolk komt uit contreien van Sleeswijk-Holstein en in Gelderland liggen Warnsborn en Warnsveld.
Jaarboek 43, pagina 50
De Saksen, Angelen, Warnen en ook Chauken en Chamaven zouden de Salische Franken hebben verdreven naar het zuiden en wellicht ook richting Kennemerland. In België zijn geen plaatsen bekend met een Angelen of Warnen herkomst in de naam. Het blijft wel een aandachtspunt dat de Angelen met hun –inghem namen in Norfolk en Suffolk woonden. Is die groep dan deels wél over zee gegaan?
Welke rol hebben de Salische Franken gespeeld in de volksverhuizing?
De Saliërs vestigen zich rond de Betuwe al voordat Angelen en Saksen deze kant op komen. Rond 450 na Christus vestigen zij zich meer richting Vlaanderen en Artois. In dezelfde vijfde eeuw dringen Saksen onze kuststreek binnen. De -inghem plaatsen met een persoonsnaam ervoor, dateren uit de vijfde tot zevende eeuw. Gysseling denkt dat de -inghem namen zijn ontstaan uit een samensmelting van Angelsaksische en Frankische talen, die vervolgens naar Brabant, Holland en Engeland zijn uitgestraald of door immigratie werden verspreid.
De Salische Franken lijken dus wat betreft verblijfplaats en taal een bron te kunnen zijn voor de plaatsnaam met een -inghem achtervoegsel. Verklaring van de Kennemerlandse -inghem plaatsen kan zijn dat de Salische Franken richting Kennemerland en kust getrokken zijn vanwege, of samen mét de Angelen en Saksen. In de woongebieden van de Salische Franken vanaf 400 na Christus komen veel -inghem namen voor.
Wat kan de betekenis van Caster zijn als het een persoonsnaam is?
In de oude Noordzeetalen komt het woord kasta voor, in het Middelengels cast, in het Zweeds kasta, in het Deens kaste en in het Noordfries kastin. In Nederland bestaat kastiebal als naam voor een balspel waarbij gegooid en gevangen wordt. In het Noors betekent kaster gooien. Alle betekenissen duiden op gooien, werpen. Kaster zal de naam van een stamvader zijn geweest met de betekenis werper.
Conclusie
De -inghem namen in Kennemerland ontstaan mogelijk vanaf 450 na Christus. Als de -inghem namen het ontstaan te danken hebben aan de Salische Franken vermengd met de Angelsaksen, dan startte de -ingham naamgeving in Engeland rond 450 na Christus, toen de volksverhuizing deels migreerde naar Engeland. De plaatsnaamdeskundigen bevestigen in hun onderzoek dat nederzettingsnamen met -heem, hun naamsoorsprong vinden in de vijfde tot tiende eeuw. Plaatsnaamdeskundigen nemen aan dat stamvaders hun naam gaven aan het eerste deel van de -ingham plaatsnaam. Castricum zou ontstaan kunnen zijn uit Kaster-inghem. Kaster zou de naam van de Castricumse stamvader geweest kunnen zijn.
De schriftelijke vermelding van plaatsnamen levert voor de -inghem namen als oudste vermelding op 993 na Christus voor Castricum en 660 na Christus voor Birmingham. Uit de beweging van de volkeren en met name Salische Franken zou de naam Castricum mogelijk al in de vijfde eeuw en zeker in de zesde eeuw het licht hebben gezien.
Archeologische aanwijzingen voor bewoning in Castricum in het eerste millennium duiden op sporen uit de Late IJzertijd, de Romeinse tijd, de Merovingische en Karolingische periode. Het gaat in het kader van naamgeving om de Merovingische periode. Het ons bekende draaischijfaardewerk uit de vijfde, zesde en zevende eeuw komt uit het Frankische gebied. Of de bewoners in het Castricum van toen Salische Franken waren, lijkt aannemelijk. Het duingebied in Castricum zou op archeologisch gebied nog vele antwoorden kunnen bevatten. DNA-verwantschap vraagt nog om onderzoek bij de bevolking uit ‘Salische Franken’-gebieden en Kennemerland.
Uit de route waarlangs migratie plaatsvond kunnen twee mogelijkheden afgeleid worden voor het ontstaan van de naam Castricum.
De eerste is dat de -inghem namen zijn ontstaan in Noord-Frankrijk en in de zevende eeuw uitgewaaierd over Engeland, Kennemerland, enzovoorts.
De tweede mogelijkheid is dat de namen zijn blijven hangen ten tijde van migratie van de Salische Franken richting België en Artois en Kennemerland in de vijfde eeuw.
In combinatie met het ontbreken van Angelsaksisch aardewerk en het wel aantreffen van aardewerk uit het Rijngebied in onze omgeving, is het meest aannemelijk dat er tussen de vijfde en zesde eeuw een Frankische oorsprong is van onze plaatsnaam.
Castricum de nederzetting van de Frankische stamvader Kaster.
De voorlopige conclusie van dit onderzoek is dat Castricum, naar analogie met al die andere -inghem plaats- namen, de nederzetting is van de Frankische stamvader Kaster.
Rino Zonneveld
Bronnen
Blok, D. (1979). De Franken in Nederland. Haarlem.
De Jonge, W., Bazelmans, J., en De Jager, D. (2006). Forum Hadriani: van Romeinse stad tot monument. Utrecht: Matrijs.
Domesday Book. (1086).
Erren, H. (sd). Frankische volksverhuizing 400-440. Eigen werk.
Gillingham, Dorset. (2019).
Graafschap Artesië. (2019).
Gysseling, M. (1960). In Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226).
Gysseling, M. (1978). De geschiedenis van onze taal. Twintig eeuwen Vlaanderen, deel 9, pagina’s 12-43.
Hamerow, H., Hollevoet, Y., & Vince, A. (1994). Migration Period Settlements and Ánglo-Saxon’Pottery from Flanders. Medieval Archaeology, 38, pagina’s 1-18.
IJpelaan. (sd).
Koene, B., Schweitzer, F., & Morren, J. (2003). In Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen (pagina 100). Hilversum: Verloren.
Voor de naam Castricum is nog geen waterdichte verklaring gevonden. Meerderen hebben zich reeds eerder met dit onderwerp bezig gehouden. Een geheel nieuwe invalshoek is de oorsprong te zoeken in de Moezelstreek, waar de patroonheilige Castor werd geëerd in een periode dat er connecties waren van deze streek met Kennemerland. De parochiekerk in Castricum zou gesticht zijn door de landheer Karel Martel, die vanuit zijn thuisland ‘de Moezelstreek’ een van zijn trouwe mannen met dit kerkelijk bezit heeft beloond. In deze gedachtegang is de oorspronkelijke naam Castorheem geëvolueerd tot Castricum.
Verschillende verklaringen voor de naam Castricum
Voor velen doet de naam Castricum wat mysterieus en Latijns aan. Leden van de Werkgroep Oud-Castricum hebben zich bij tijd en wijle bezig gehouden met de naam van het dorp. Van Deelen (1) citeert L. van Ollefen (2) die meende dat de naam afkomstig is van ‘den Griekschen’ Castor, dat is van Castorhum, een huis waar deze Castor, in dit toen nog heidense land, als een god werd vereerd. Verder noemt Van Deelen een brief uit 1858 van de Commissaris des Konings aan de burgemeester waarin hij inlichtingen vraagt, aangezien de naam van het dorp “zo verschillend wordt geschreven.”
De burgemeester Jan de Quack antwoordde dat hij daar niets van afwist: “op zijn boers zei men Kasterkom.” Hij vermeldt ook meerdere schrijfwijzen uit het verleden, die duidelijk ontleend zijn aan het archief van de vroegere abdij van Egmond. Vanaf 1644 schreef men ‘Castricum’.
Wil Steeman (3) wijst op een aantal voorheen gedane suggesties, waarvan de meeste zo triviaal zijn dat we ze hier niet herhalen. Tevens oppert hij nog de mogelijkheid dat Castricum afgeleid zou kunnen zijn van Gaast-rik-heem, rijk aan geestgrond. Taalkundig is er echter geen verband tussen gaast en cast.
Karsten (4) stelt dat het eerste deel van de naam, het Latijnse castra, kamp betekent. Ook Steeman noemt castrum als legerplaats, kamp. Dat zo’n kamp in het vroegere Oer-IJ estuarium zou hebben gelegen, zo dicht bij het Romeinse forten havens bij Velsen, is vrijwel uitgesloten (5).
Ter gelegenheid van de millenniumwisseling schonk Simon Zuurbier opnieuw aandacht aan de dorpsnaam Castricum, die voor het eerst ongeveer 1000 jaar geleden in de geschreven bronnen van de abdij van Egmond voorkomt (6).
Naamkundigen neigen het meest naar Castrik-heem als oorspronkelijke naam, die in elk geval een Frankische en geen Friese naam zou zijn. Door research wordt dit laatste bevestigd.
Boekenoogen (7) toont aan dat in Hollands Noorderkwartier in de Frankische tijd een Fries dialect werd gesproken, gezien een aantal opvallende kenmerken en persoonsnamen die met Friese overeenkomen en alleen uit de Friese klankwetten zijn te verklaren. Hij gebruikte onder meer de grafelijkheidsrekeningen van Holland uit de 14e eeuw (8).
Onder invloed van de kerk was toen ongeveer de helft van het namenbestand afkomstig van heiligen en bijbelse personen, maar in de 12e eeuw droegen priesters en leken nog Germaanse namen. Onder de Friese vond hij slechts een met de lettercombinatie Cast: ‘Godilt Castardsdochter’ (8).
In noordelijk Gallië werden de Gallo-Romeinse namen al snel verdrongen door Germaans-Frankische (9) die tot ver in de middeleeuwen dominant bleven, totdat het gewoonte werd doopnamen naar heiligen te noemen. Een Frankische naam bestond gewoonlijk uit twee elementen, elk met een eigen betekenis: Sigebert = schitterende (-bert), zege (-sige) of de naam van Clovis’ vader: Childerik = sterk (-rik) in de strijd (-childe).
Namen van twee gekoppelde Germaanse begrippen zijn ook bij Friese namen te vinden; Sibrand = zege (sigi) en zwaard (-brand). Het element cast- vindt hierbij echter geen enkele aansluiting. De naam Castricum verklaren uit een tweedelige Germaanse naam is blijkbaar geen ‘begaanbare weg’.
De oorsprong van de parochie Castricum
Eind 7e eeuw kreeg Pippijn de Middelste als Major Domus de macht in handen in Francia Rinensiss, het Oost-Frankische rijk, toen Austrasië genoemd. Nadat Pippijn de eenheid in het Frankische Rijk had hersteld door het opstandige westelijke Neustrië te verslaan, heroverde hij Fresia Citerior, het Friese gebied ten zuiden van de Rijn, waartoe Brabant en Zeeland behoorden.
Franken, die zich in het bezette gebied vestigden, en de inheemse adel bond hij aan zich door schenkingen van landerijen en verdubbeling van hun weergeld. Deze ‘homines Franci’ vormden een betrouwbare heersende klasse.
Pippijn stierf in 714 en werd opgevolgd door zijn natuurlijke zoon Karel Martel. Nadat in 719 ook de Friese koning Redbad was gestorven, benutte Karel de kans om heel westelijk Friesland te bezetten, mogelijk zelfs tot aan de Lauwers, het riviertje op de grens van Friesland en Groningen. De politiek van het belonen van loyale medestanders zette hij voort. Strategisch gelegen koninklijke domeinen ontstonden er aan de zeegaten en riviermonden (10).
Volgens een oorkonde, gegeven in de stad Trier, schonk Karel Martel de villa Adrichem aan Willibrord. De inhoud van deze oorkonde was meer dan driehonderd jaar later nog bekend bij Thiofried, abt van Willibrords klooster te Echternach (1083-1110).
In een tweede oorkonde schonk Karel Martel ‘de kerk gebouwd in de villa Felison’ aan Echternach (11). Deze abdij lag in het thuisland van de Pippiniden. Koene c.s. (12) wijden een uitgebreide be-
Jaarboek 35, pagina 17
schouwing aan deze giften, maar toch blijft veel onduidelijk over de relatie tussen beide. D.P. Blok laat dit in het midden en spreekt slechts van het complex Velsen/Adrichem (12).
De villa Adrichem moet vrij groot zijn geweest met horige boeren en een Herenhof. Karel Martel heeft de strategische ligging ervan zeker ook onderkend. De overdracht aan Willibrord, een loyale vazal van Pippijn II en Karel Martel, is vermoedelijk geen gift geweest maar een koningsgoed. Hierover behield de koning de zeggenschap en genoot Willibrord de revenuen.
Zoekend naar de oorsprong van de parochie Castricum toonde ik (de schrijver) eerder aan dat zij geen dochterkerk van de abdij van Egmond was (13). Zij komt ook niet voor op de kerkenlijst uit het ‘Liber Sancti Adalberti’ (circa 1150) en gezien de strijd van de monniken en buren van de abdij circa 1100 tegen de buren van Castricum ligt dit ook niet voor de hand.
Van de buren van Castricum werd gezegd dat: “Zij machtig waren door afkomst en fortuin daardoor bron en aanleiding waren tot haat, tweespalt, na-ijver en hoogmoed” (14). Een later Egmonds document noemt hen ‘het onbezonnen driftig volk van Castricum’. Zij stonden bij de kloosterlingen in een kwade reuk.
Dat Castricum een dochter van Limmen was, is zeer onwaarschijnlijk, want zij zou dan door de bisschop, wiens bezit zij was, bij de overdracht in 1108 met haar dochterkapellen Akersloot en Uitgeest aan het Utrechtse kapittel van St.-Marie zijn vermeld.
Tenslotte is er ook geen indicatie dat Velsen de moederkerk was. In de 19e eeuw werden lijstjes gevonden in een Echternachs Sacramentarium met namen van Hollandse en Friese kerken die het klooster hadden toebehoord. Zij zijn bestudeerd door D.P. Blok, die ze vergeleek met de in de oorkonde van 1063 genoemde namen (15).
Het oudste lijstje van voor 1000 noemt alleen de moederkerken, de latere uit de 11e eeuw ook de dochterkerken Agathenkirica, Hemezenkyrke, Ascammedelf, Spirnereuualt, Sloton, Harleim (Beverwijk, Heemskerk, Assendelft, Spaarnwoude, Sloten en Haarlem). De oorkonde uit 1063 noemt vrijwel dezelfde namen (16), maar ook hier is geen spoor van de naam Castricum te ontdekken.
Castricum en Heemskerk
Hoe de parochie Castricum is ontstaan en wie de stichter was, kan men hoogstens vermoeden. In de Frankische tijd werden sommige heiligen vereerd door adellijke geslachten; onder deze ridderheiligen waren St.-Joris, St.-Catharina (van Assendelft) en St.-Pancratius (Castricum).
De parochiekerk van Castricum is waarschijnlijk door een aanzienlijk of adellijk heer gesticht (13). Op grond van een vergelijking met andere romaanse kerkjes kwam W.J. Reder, die toezicht hield op de restauratie van het gebouw in 1953 tot 1956, tot de conclusie dat de kerk van Castricum in de eerste helft van de 11e eeuw moet zijn gebouwd (17).
Bij de restauratie in 1992 werd langs de binnenzijde van de muren een sleuf gegraven voor de aanleg van een drainagesysteem en kreeg ik (de schrijver) de gelegenheid de oudste muren tot aan de grondslag te onderzoeken (13). Dit onderzoek bevestigde de conclusie van Reder. De grootte van de
Jaarboek 35, pagina 18
dorpskerk uit de 11e eeuw was voor die tijd vrij fors, wat overeenstemt met het bericht dat omstreeks 1100 de buren van Castricum ‘rijk en machtig waren door afkomst en fortuin’. De kerk omvatte het huidige kerkschip, behalve het travee dat kerk en toren met elkaar verbond.
Heemstede en Heemskerk
Heemstede in het ambacht Castricum ligt op een kleine ovale geest tegen de grens met Heemskerk. Dit heeft tot de onjuiste gedachte geleid dat er een relatie zou kunnen bestaan met de naam Emeke, de stichter van de Hemezen-kyrika (15). Emeke (de dialectische H weggelaten) had volgens Groesbeek op eigen grond en kosten een kapel gesticht, de latere parochiekerk van Heemskerk (18).
De Friese naam Emeke was in de middeleeuwen bekend. Onder de aan de abdij Egmond tiendplichtige boeren op het land tussen Rekere en het Schoorl(?)woud wordt Emeke in Emekencamp genoemd (19). In de grafelijkheidsrekeningen van Kennemerland en Westfriesland, 1343-1344, vinden we onder de uitgaven Emeke, die vleeschhouwer, 2 schouderen, 2 hammen, 4 sc., 4 d.’ (20).
De Cock wees op de rechte Korendijk, die een vroeger bestaand grensbos zou hebben vervangen, waarbij de ambachtsgrenzen kunnen zijn gewijzigd (21). De Maerdijk of Korendijk aan de noordkant van de grenssloot, die de duinrand met Heemstede verbindt, is vermoedelijk in de tweede helft van de 12e eeuw aangelegd (22)
De naam Heemstede is een verbastering van Hemstede (23); toponymisch (naamkundig) is er geen enkel verband met de persoonsnaam Emece. Hem betekent akker, een omheind of door een sloot omgeven stuk land (24). Op het akkerland, de hem, omgeven door lager drassiger weiland, werd koren verbouwd, waarmee de naam Korendijk is verklaard. Hemstede wordt ook genoemd in het archief van Egmond, waar de stichters van de abdij, graaf Dirk II (overleden in 988) en zijn echtgenote Hildegard, een in Hemstede gelegen hoeve aan het klooster schenken (25).
De heren van Castricum en van Heemskerk
De enige relatie tussen de beide dorpen Heemskerk en Castricum is dat zij in de latere middeleeuwen dezelfde ambachtsheer hadden (26). Graaf Willem II en zijn broer Floris verkochten in 1248 in volle eigendom aan de ridders Simon van Haerlem en Wouter van Egmond de ‘curtis nostram in Hemezkerke, que vulgariter Hoflant dicitur’ (onze hof in Heemskerk die in de volksmond het Hofland wordt genoemd) met alle inkomsten en toebehoren.
Simon van Haerlem, overleden 1280, vestigde zich in Heemskerk waar hij veel land bezat en de jurisdictie in Heemskerk en Castricum verwierf. Zijn zoon Willem, overleden 1317, volgde hem als zodanig op.
In 1318 werd Jan van Bergen, baljuw van Kennemerland, overleden 1321, beleend met het erfgoed van zijn oom Willem van Haerlem inclusief de ambachten Heemskerk en Castricum. Na zijn dood vervielen zijn goederen wegens het ontbreken van wettige nakomelingen aan de grafelijkheid.
In 1327 kocht Jan van Polanen ‘onse huys tot Heemskerk’ en de ambachten Heemskerk en Castricum. Hij werd in 1339 baljuw van Kennemerlanden West Friesland en overleed in 1342. Beide ambachten kwamen later door vererving en huwelijk aan het geslacht Van Assendelft (26).
Castricum in het archief van de abdij van Egmond
De naam Castricum wordt, in enkele varianten, vermeld in de volgende archiefstukken van de abdij van Egmond(27):
Aantekeningen in een oud evangelieboek (eind 11e eeuw, 1080-1100); De Evangelie-aantekeningen bevatten giften aan de abdij van de eerste graven en andere eigenaren van hoeven, kerken, goederen en rechten. Graaf Arnulf schonk het klooster in Kasterkem 21⁄4 hoeve. Van drie hoevebezitters in Castrichem worden de namen vermeld, Rantzo, Nichilominus en Albret.
Liber Sancti Adalberti, waarin opgenomen het Gravenregister (1125-1144); De schenkingen van de eerste drie graven aan het klooster zijn overgenomen in het Gravenregister van het Liber Sancti Adalberti. Daarin wordt verder het Urbarium gebruikt, een opsomming van de inkomsten uit het kloosterbezit, gepacht door personen in diverse plaatsen. Onder anderen waren dat Meinard de Casterkem in Castricum, Thedericus de Castrikem in Limbon en Wibrandus de Eskemendelf in Casterkem. Ook kreeg de abdij in Castringhem nog een revenu van 9 uncias octo den. minus.
Oorkonde van 1083, de gravenoorkonde (1125-1150); De in de gravenoorkonde genoemde toponiemen zijn ontleend aan het Gravenregister (28).
Annales Egmundenses, deel handschrift F (1148-1173); Deze Annales memoreert de heervaart van graaf Floris III tegen de Westfriezen in 1168, waarin een aantal gesneuvelde edelen en andere militairen met name worden genoemd, waaronder Bruno de Kasterkem (29).
Vita Sancti Adalberti II (kort voor 1143), bijna geheel teruggaande op Vita I. Tenslotte komt de naam Castricum voor in twee late kopieën uit de 15e eeuw van de Vita Sancti Adalberti secunda, in de codex A (Alkmaar) gespeld als Castrichem en in de codex B (Berlijn) als Casterkem en Kasterkem.
De evolutie van Castor-heem naar Castricum
Van Ollefen citeerde Soeteboom in diens Saanlands Arcadia, waar deze schrijft dat Castricum komt van Castor. Laten wij de fantasierijke verklaring achterwege, dan blijkt Castorheem, hoe vreemd ook, een goed en interessant uitgangspunt te zijn voor de evolutie tot de huidige naam. Castricum behoort tot de oudst bekende plaatsen van onze streek, daterend van vóór de 10e eeuw. In de loop van zo lange tijd treden in de spreektaal en later in de schrijftaal vaak sterke veranderingen op. Bij de evolutie van Castorhem tot Castricum geven de in het archief van
Jaarboek 35, pagina 19
Egmond genoemde varianten waardevolle aanwijzingen. In het middeleeuws Nederlands lopen namen beginnend met C en die met K willekeurig door elkaar. We hanteren alleen namen met C, hetgeen het volgende oplevert: Castorhem – Castrichem, Casterchem, Castringhem, Castrickem, Casterkem, Casterkom of Castricum.
D.P. Blok veronderstelde dat Castringhem een ‘–ingheem’ naam is, plaats aan een rivier of ander water, maar gaf ook de mogelijkheid van een ‘–heem’ naam aan (30). Omdat de -ingheem vorm in het archief van Egmond maar eenmaal voorkomt, laten we die buiten beschouwing.
Een onbeklemtoonde tussenlettergreep heeft in de loop van de eeuwen de neiging tot een toonloze e te vervallen of geheel te verdwijnen. Er komt soms een i voor in de plaats of de e migreert tussen t en r en de tussenlettergreep blijft bestaan. De –heem of –haim namen voor nederzetting of woonplaats, die tussen circa 500 en 900 in zwang kwamen, zijn met hun afgesleten uitgangen –um, –om, –em in de omgeving van Castricum en ver daarbuiten nog altijd herkenbaar zoals Bakkum, Rinnegom, Hallum, Adrichem en Arem.
De zachte h van −hem wordt een ch en vervolgens vaak
een harde k.
Als we de genoemde gegevens combineren, dan ontstaat een beeld hoe parochie en ambacht zijn ontstaan. In de regel gaan de parochiegrenzen, die naadloos aansloten bij die van omgevende parochies, vooraf aan de ambachtsgrenzen. De nog niet ontgonnen gronden, de wouden, de wildernis, werden als bisschoppelijk domein beschouwd en later in bezit genomen door de Hollandse graven.
Omdat de parochie Castricum geen dochter van Velzen, noch van Limmen of van de abdij Egmond was, moet de parochiekerk van Castricum zijn gesticht als vrije autonome parochiekerk. Er zijn dan twee mogelijkheden: óf de kerk is gebouwd op een ‘vicus publicus’, een publiek domein, dus niet op particuliere grond, gedoteerd (gegeven) door de dorpelingen en bediend door een door de bewoners gekozen priester, zij het onder de jurisdictie van de bisschop, óf zij is gesticht op particuliere grond en gedoteerd door de ‘dominus’, de landheer die als grondeigenaar het recht had op de aanstelling van een priester en het beheer van de kerkelijke goederen (31).
Karel Martel had, om zich in de veroverde gebieden te kunnen handhaven, een groep invloedrijke, trouwe mannen nodig, die hij aan zich trachtte te binden door hen met allerlei al of niet kerkelijke ambten en goederen te belonen. Het aantal kerken in lekenbezit werd daardoor steeds groter. Bovendien nam de macht van deze kerkheren zelf toe. De kerkheer werd van patroon en beschermer tevens kerkeigenaar.
Het is aannemelijk dat een van de Oost-Frankische immigranten uit het thuisland van Karel Martel zich heeft gevestigd in de naaste omgeving van het aan Willibrord overgedragen koningsgoed Adrichem-Velsen, al of niet daarmee verbonden voor het verrichten van diensten.
Het thuisland van Karels voorgeslacht en nazaten ligt in het gebied rondom het dal van de Moezel met de steden Koblenz, Trier en Metz met Echternach, waar Willibrords klooster was gelegen, in de nabijheid. In Trier werd de oorkonde uitgevaardigd, waarbij Willibrord de villa Adrichem ontving.
Jaarboek 35, pagina 20
St.-Castor (eind 4e eeuw) wordt beschouwd als de apostel van de Moezelstreek. Hij is ook de patroon van Koblenz, de plaats waar de Moezel in de Rijn stroomt en waar een klooster, gewijd aan St.-Castor, staat (32).
Het is plausibel dat de oorsprong van de naam Castricum in de Moezelstreek gezocht moet worden.
ir. J. Kol
Geraadpleegde literatuur:
D. van Deelen, Historie van Castricum en Bakkum, 1973, pagina 11;
L. Van Ollefen, Stad- en dorpsbeschrijver van Kennemerland, 1796;
W. Steeman, Oorsprong van gemeentenaam Castricum nooit achterhaald, Dagblad Kennemerland, december 1988;
G. Karsten, Noordhollandse plaatsnamen, 1951, pagina 45;
A.V.A.J. Bosman, Het culturele vondstmateriaal van de vroeg Romeinse versterking Velsen 1, 1997, Dissertatie Universiteit van Amsterdam;
In het kader van het thema ‘millennium’ past het ook om in dit jaarboekje enige aandacht te schenken aan de naam van ons dorp, omdat ongeveer duizend jaar geleden, en wel omstreeks het jaar 990, de naam Castricum voor het eerst in de geschreven bronnen voorkomt. In de boeken van de Abdij van Egmond wordt rond genoemd jaar melding gemaakt van een schenking van de zoon van Dirk II, graaf Arnulf, aan de abdij van één en driekwart hoeve gelegen in ‘Castrichem’: “in Castrichem duas mansas excepta quarta parte unius manse.” (red: – letterlijke vertaling – In Castrichem twee huizen behalve een vierde deel uit één huis)
Naamvarianten in de middeleeuwen naast Castrichem waren ook Casterkem, Castringhem, Kasterchem en Kasterkem. In de afgelopen eeuwen is het bijna uitsluitend Castricum geweest, hoewel Kasterkum en Castercom ook nog zijn voorgekomen.
Naamverklaringen
Over de herkomst van de naam bestaan verschillende theorieën. Hierna volgen de in de loop der jaren zoal opgedoken naamverklaringen. Zo zou de naam Castricum zijn afgeleid van het Latijnse woord ‘Castra’ dat legerplaats betekent. Met de uitgang ‘icum’ weet men vervolgens niet goed raad, omdat hieraan geen Latijnse betekenis kan worden toegekend en niet past bij Castra.
Van Ollefen en Biller schrijven in de Stads- en Dorpsbeschrijver in 1796 dat de naam afkomstig zou zijn van de Griekse mansnaam Castor. De oorspronkelijke vorm van Castricum zou dan ‘Castors-hum’ zijn, wat betekent ‘huis van Castor’. Met de komst van de Romeinen in Noord-Holland zouden met hen ook de namen van de machtige goden van de Romeinen en Grieken in onze contreien bekend zijn geworden. Door de inheemse bevolking, die nog zeer bijgelovig was en allerlei afgoden vereerde, zou besloten zijn om ook hier deze machtige goden te gaan vereren. Zo zouden dan hier de naam ‘Castor’, zoon van de Griekse God Zeus en ook de naam ‘Bacchus’, de Romeinse God van de drank, bekend zijn geworden en hebben geleid tot de namen voor Castricum en Bakkum.
Vanuit dezelfde redenering kwam men ook op de mogelijke afkomst van ‘Castor-home’ met als letterlijke betekenis ‘Bever-woning’. De naamoorsprong zou dan dezelfde zijn als van Beverwijk. Gezien de bodemgesteldheid van meer dan duizend jaar geleden zouden bevers in dit gebied veelvuldig kunnen voorkomen.
Kramer schrijft dat de naam Castricum door vele historici als een verbastering wordt gezien van Castra in Kinheim met de betekenis van ‘Kasteel in Kennemerland’ en daarmee ook de onderbouwing vormt van zijn vermoeden dat er in Castricum een Romeins kasteel heeft gestaan. Tot op heden zijn hiervoor echter geen bewijzen gevonden.
Wil Steeman – secretaris van de Werkgroep Oud-Castricum – heeft eens geopperd dat de naam Castricum afgeleid zou kunnen zijn van het woord Gaast-ric-heem: de woonplaats die rijk (ric) is aan geestgronden (gaasten). Een gaast (of geest: denk aan Uitgeest) was een hoger gelegen stuk grond, dat geschikt was voor landbouw en bewoning. Naar de mening van het Meertens Instituut is het niet zo waarschijnlijk dat de naam ‘gaast’ ooit is veranderd in ‘cast’. Het Meertens Instituut houdt zich onder andere bezig met de naamkunde en dan vooral toegespitst op de studie van persoonsnamen en plaatsnamen.
Volgens het Meertens Instituut zijn in de periode tussen ruwweg 500 en 900 van onze jaartelling de heemnamen in gebruik gekomen. Het woord ‘heem’ betekent ‘nederzetting’ en kennen we (veelal verbasterd tot ‘um’ of ‘em’) in zeer veel plaatsnamen: Bakkum, Rinnegom, (onder Egmond), Hallum (de voorloper van Egmond), Adrichem (de voorloper van Beverwijk) en Arem (nu onder zand bedolven bij Noord-Bakkum), maar ook van bijvoorbeeld Haarlem en Hilversum.
Huidige wetenschappers neigen nog het meest naar een oorsprong van ‘Castrik-heem’. Iemand met de naam Kastrik of Castrik zou zich hier gevestigd hebben. Naamdeskundigen zeggen dat het een Frankische, in elk geval niet een typisch Friese naam is.
Misschien was de man ‘Castrik’ hier belangrijk en/of zijn naam opvallend voor de lokale bevolking, want zijn woonplek, ‘Castrik-heem’, werd de naam van het dorp, dat ontstond toen zich uiteindelijk een dorp vormde rond de kerk, in het huidige centrum van Castricum.
Castricum werd de verzamelnaam van vijf buurtschappen: de Kerkbuurt, de Oosterbuurt, Heemstede (richting Heemskerk), het Noordeinde en Kleibroek.
Simon Zuurbier
Bronnen
Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum, Schoorl 1973.
Hof, J., De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573, Hollandse Studiën 5, ‘s-Gravenhage-Haarlem 1973.
Koning, Jan de, De naam Castricum en zijn vroegste geschiedenis, werkstuk studie Middeleeuwse archeologie, 1988.
Kramer, M., Heeft te Castricum een Romeinsch Kasteel gestaan?, Noord-Hollandsch Dagblad, 10 juni 1926.
Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, Amsterdam 1988.
Ollefen, L. van, De Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver, deel IV, Kennemerland, Amsterdam 1796.
Steeman, W., Oorsprong van gemeentenaam Castricum nooit achterhaald, Dagblad Kennemerland, december 1988.
Verschenen jaarboekartikelen over de naam Castricum: