Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 25, pagina 27
Kampeerterrein Bakkum
De oudste camping van Nederland
Reeds vanaf 1914 wordt er in Bakkum gekampeerd. Toen zetten de eerste kampeerders hun tenten op in het bos aan de Zeeweg tegenover de boerderij van Willem Twisk. Deze boerderij heette ‘Johanna’s Hof’ en stond op de plaats waar men nu parkeert voor het gelijknamige restaurant. De familie Twisk leverde melk aan de kampeerders. Voor de boerderijbewoners was kamperen een hele gebeurtenis, want van ’s nachts slapen in een tent hadden ze nog nooit gehoord. Spoedig ontstond er een hechte band tussen de kampeerders en de bewoners van de boerderij.
In de zomer van 1914 werd Het Landgoed Bakkum, waar het bivak werd opgeslagen en dat sinds 1903 eigendom was van de provincie Noord-Holland, echter gesloten wegens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Na deze oorlog werd er daar opnieuw gekampeerd.
In 1920 kwam het Landgoed onder beheer van een provinciale rentmeester en in dat jaar kregen elf dames en negen heren een vergunning lot kamperen. Het aantal kampeerders nam echter snel toe en drie jaar later werden er al ruim 750 kampeervergunningen uitgereikt. Aanvankelijk waren deze vergunningen, evenals de daarbij verstrekte wandelkaarten voor het betreden van het duingebied, gratis.
In 1924 ging men er toe over om voor een vergunning van ten hoogste veertien opeenvolgende dagen een gulden kampeergeld te heffen. De familie Twisk voorzag de kampeerders tussen 1920 en 1924 van water en stro. Ook Gerrit Zonneveld, bewoner van het aan de Zeeweg gelegen ‘Commissarishuis’, verkocht in die periode onder andere stro, chocola en frisdrank aan de kampeerders.
Provinciale Staten stelde in 1926 een bedrag van 13.500 gulden beschikbaar voor voorzieningen op het kampeerterrein, hoewel een adviescommissie van mening was dat kamperen niet bevorderlijk was voor het ‘bewaren van natuurschoon’.
Op het terrein werden in 1927 drie toiletgebouwen, wasgelegenheden en een wachtershuisje neergezet en het werd in een aantal stukken opgedeeld: “zodat verschillende groepen afgescheiden van elkander tegelijk kunnen kamperen.” Ook werd er een kampeerreglement opgesteld, waarvan op één na alle vijftien geboden en verboden dienden ter bescherming van flora en fauna. De uitzondering was het 13e: “Het is verboden zich in zwempak of op andere wijze onvoldoende gekleed op het Landgoed op te houden.”
In 1928 werd het kampeerterrein Bakkum geopend, een uitgestrekt terrein van ruim 50 hectare in de duinen, waar plaats was voor honderden tenten. Voor zover bekend is het de oudste camping van Nederland. Provinciale Staten besloot in 1934 met ingang van dat jaar het beheer van de Landgoederen en de camping onder te brengen bij het in 1920 opgerichte Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland (PWN), dat het kampeerterrein jarenlang voorzag van het lekkerste en zuiverste drinkwater, afkomstig uit eigen duinen.
Het kampeerterrein stond vroeger bekend als ‘Kamp Bakkum’ of als ‘Tentenkamp’. Tegenwoordig is de officiële naam “Kennemer Duincamping Bakkum’, maar de oude namen worden nog steeds gebruikt.
Van tent tot stacaravan
De geschiedenis van het kampeerterrein kan voor wat betreft de wijze van kamperen worden verdeeld in drie periodes. In de eerste periode, die loopt tot het midden van de jaren (negentien) dertig, kampeerde men slechts in tenten. Daarna deden de tenthuisjes hun intrede, eerst vervaardigd van linnen en in latere jaren van hout. Rond 1970 brak de derde periode aan toen de eerste stacaravans op het terrein werden geplaatst.
De originele houten huisjes zijn er nog steeds volop te vinden. Deze worden elk jaar omstreeks 15 maart opgebouwd en dan weer vóór 15 oktober afgebroken om ze vervolgens op te slaan. Voorheen werd er de hele winter aan het huisje geklust en om die reden stonden de vele ‘zomerpaleisjes’ in de toch al krap bemeten Amsterdamse bovenwoninkjes of zelfs op het dak.
Jaarboek 25, pagina 28
Hoe kampeerde en reserveerde men vroeger?
Vroeger was ook in Bakkum kamperen nog een primitieve aangelegenheid. De sanitaire voorzieningen waren veel eenvoudiger dan tegenwoordig. Rond de jaren (negentien) vijftig werd er pas een begin gemaakt met de aanleg van een rioleringssysteem op het kampeerterrein.
In de beginperiode sliepen de kampeerders op strozakken. Hun eerste werk na aankomst op het kampeerterrein was dan ook het vullen van de meegebrachte zakken met stro. Bij boerderij ‘Johanna’s Hof’ en het ‘Commissarishuis’ kon men voor vijfendertig cent een baal stro kopen. Na gebruik bracht men het stro weer terug en dit werd dan gebruikt in de stallen.
In de loop der tijd is er diverse keren geëxperimenteerd met methodes om de plaatsen op het terrein eerlijk te verdelen. Eens was het reserveren van een plek een ware sport. Dat was in de jaren 1948 en 1949, waarvan zelfs verslag werd gedaan in het Polygoon-journaal van de bioscopen. De verdeling geschiedde toen op basis van het gezegde: “Wie het eerst komt, wie het eerst maalt.”
Hoe ging dit in zijn werk? Bij de ingang werd een touw gespannen en drommen kampeerders verzamelden zich hierachter. Zodra het touw was verwijderd ontstond er een wedren naar de mooiste plekjes. Degene die ergens het eerste aankwam, greep het daar aangebrachte nummerplaatje en ging daarmee voor inschrijving naar het kampkantoortje. Daarom wachtten de mensen, bij de opening van het terrein, al uren en soms zelfs een nacht van tevoren tot ze naar binnen mochten. Sommigen hadden bij een atletiekvereniging een hardloper ingehuurd die voor hen naar de gewenste plek sprintte. Daar moest vervolgens een voorwerp worden achtergelaten om de reservering veilig te stellen. Dit kon bijvoorbeeld een paraplu zijn of een namaaktentje.
Spoedig bleek dat deze ‘sportieve’ verdelingsmethode geen succes was en dus ging men op zoek naar een betere oplossing. Eerst kwam er een rouleersysteem, waarbij bejaarden en invaliden voorrang kregen. Daarna werd de alfabetische lijst met de andere inschrijvers in vier blokken verdeeld. Op basis hiervan ontving men een oproepkaart voor een bepaalde datum, de zogeheten ‘zoekdag’, en een tijdstip met volgnummer. Met 20 personen tegelijk konden de mensen dan bij het loket hun favoriete plaatsnummer kenbaar maken. Elk seizoen rouleerden deze blokken, opdat eenieder ook een keer bij de eersten kon zitten.
Toen halverwege de jaren (negentien) tachtig bleek dat er nog heel weinig roulatie was, liet men dit systeem varen. Vanaf die tijd kon men vooraf boeken, echter onder bepaalde voorwaarden. Tegelijkertijd werd een belangrijke regel afgeschaft. Deze regel hield in dat elke eigenaar van een tenthuisje dit gedurende twee weken zelf mocht bewonen en vier weken moest verhuren aan anderen. Met deze regeling wilde men op de camping leegstand van huisjes voorkomen en ervoor zorgen dat meer mensen van Bakkum konden genieten. Maar het systeem werd aan verschillende kanten omzeild en controleurs werden op creatieve wijze in de luren gelegd: “Nee hoor, de deur is op slot maar het huissie is echt bewoond. Kijk maar, d’r staat nog een fles verse melk op tafel en daar ligt een homp kaas.” Dat dit dan een namaakkaas was en de fles met witte verf ‘half gevuld” geschilderd, viel door de stoffige ruitjes moeilijk te zien.
De capaciteit is inmiddels voldoende ruim en iedereen slaagt er doorgaans in een plek van zijn of haar gading te vinden.
Bezoekers en tarieven
Op 4 augustus 1929 stonden er op het terrein 184 in gebruik zijnde tenten. Zeven jaar later werden er in het hoogseizoen liefst 6.000 a 7.000 kampeerders geregistreerd. Eind jaren (negentien) dertig telde de camping al meer dan 100.000 overnachtingen. Dit aantal liep in de jaren (negentien) vijftig en (negentien) zestig zelfs op tot 400.000.
Volgens het jaarverslag van het PWN over 1949 werd het aantal toegestane tenten in dat jaar verhoogd van 800 tot 1100 en kwam 97,2 procent van de kampbevolking uit Noord-Holland. Van de 2.191 kampeergezinnen uit deze provincie waren er 1.441 uit Amsterdam en 667 uit de Zaanstreek afkomstig. De meest voorkomende beroepen van de ’tentleiders’ waren in die tijd metaalbewerkers, bouwvakarbeiders, verkeerspersoneel en handelaren.
Een overzicht van de omvang van de kampeeractiviteit op Bakkum over de jaren 1960 tot en met 1965 laat zien dat er toen maximaal zo’n 1.350 tenthuisjes, 350 trekkerstenten en 25 caravans geplaatst konden worden.
Jaarboek 25, pagina 29
De nota ‘Toerisme en recreatie in Castricum’, die in 1970 in opdracht van de gemeente werd geschreven, vermeldde een capaciteit van 8.000 personen en 1.750 staanplaatsen, waarvan er circa 1.500 bestemd waren voor statische kampeerders en de rest voor mobiele kampeerders, hetgeen ook in 2002 nog het geval was. Verder vermeldde de nota dat de kampeersector vooral door het kampeerterrein Bakkum een grote invloed bleek te hebben op de gastenstructuur van de gemeente Castricum.
Ook was vastgesteld dat de verblijfsrecreanten op het terrein binnen een straal van 30 kilometer rondom Castricum woonden, hetgeen hoofdzakelijk te maken had met het grote aantal Amsterdamse bezoekers. Voor deze Mokummers, grotendeels afkomstig uit de arbeidersklasse, was Bakkum de voor- en achtertuin die zij op hun knellende etagewoninkje in de bomvolle binnenstad ontbeerden. Zij hechtten er grote waarde aan tussen hun stadgenoten te staan, zodat zelfs wijken ontstonden van Amsterdammers en Zaankanters.
Over de hoogte van de tarieven is in de loop der tijd het nodige te doen geweest. In 1937 vond de krant Het Volk dat het kamp te duur was, omdat een ‘ingezonden briefschrijver had uitgerekend dat een gezin met drie of vier kinderen 7,75 of 9,50 gulden per week kwijt was, een hoger bedrag dan de huur van een middenstandswoning in de stad’. Daarentegen had een journalist van dezelfde krant in 1930 geschreven hoe goedkoop het kamperen in Bakkum was vergeleken met andere kampeerterreinen. Het Parool van 30 juni 1950 klaagde dat het PWN de prijzen geleidelijk had opgeschroefd, waardoor arbeiders verdrongen werden en men steeds meer luxe wagens op het kampeerterrein zag verschijnen. “Je reinste centenvangerij”, citeerde de krant een kampeerder. En de krant schreef verder: “Maar desondanks blijven de mensen komen. Als het terrein in de lente weer geopend wordt, trekken zij als Mekkagangers naar Bakkum, waar je ’s avonds tussen de verdroomde bomen een enkele Jordaanse trekharmonica een weemoedig levenslied kunt horen spelen. Heel zachtjes. Want de mensen zitten hier en bloc van de stilte te genieten.”
In 1966 hanteerde men een tarief van 2 gulden per persoon voor de eerste week of twee kwartjes per etmaal. Voor iedere dag langer moest een kwartje per persoon worden betaald en kinderen onder 14 jaar, mits onder geleide van een ouder of verzorger, hadden vrije toegang. In de beginjaren (negentien) tachtig kregen seizoenkampeerders met een minimum inkomen nog een korting op het seizoentarief van maximaal 25 procent. Toen men er echter achterkwam dat wel heel veel mensen deze korting binnensleepten door te boeken op naam van iemand met zo’n laag inkomen, is men snel van deze regeling afgestapt. Tegenwoordig is een gezin van vier personen voor een toeristische kampeerplaats inclusief auto en elektra in het hoogseizoen een bedrag van ongeveer 23 euro per dag kwijt.
Toezicht en zwartboek
Vanaf de invoering van het kampeerreglement in 1927 moest elke kampeerder zich houden aan strenge regels.
Voor de jeugd waren er aparte terreinen ingericht, een jongens – en een meisjesveld. Het was toen ten strengste verboden om na tien uur ’s avonds nog bij iemand van het andere geslacht te zijn. Om hier toezicht op uit te oefenen, werd in 1934 de vrouwelijke politieagente Maria Brakenhoff benoemd tot kampwacht. Zij was speciaal belast met handhaving van de openbare zedelijkheid en moest de hele zomer ’s avonds de tenten langs om te controleren of niet toch stiekem meisjes achter waren gebleven op het jongensveld of andersom.
In die tijd werd er ook een zwartboek op het kampeerterrein ingesteld. Iedereen die iets uitspookte wat niet volgens de regels was, werd in het boek vermeld en van het terrein gestuurd. Als de aanmeldingen van de nieuwe kampeerders binnenkwamen in januari van het volgend jaar, werd zorgvuldig gekeken of zich daaronder geen namen uit het zwartboek bevonden. Was dit het geval dan werd inschrijving geweigerd. Bovendien werden de namen uit het zwartboek doorgegeven aan de ANWB, die deze weer meldde aan alle officië1e kampeerterreinen in het land.
Jaarboek 25, pagina 30
Het verhaal wil echter dat de meeste weggestuurde kampeerders heel handig waren in het omzeilen van de controle door gewoon een andere naam op te geven. Zodoende stonden sommigen naar eigen zeggen wel onder drie of vier verschillende namen in het zwartboek vermeld.
De oorlogsjaren
Toen Nederland werd bezet, was het ook voorbij met het mooie kampeerterrein. Sommige kampeerders lieten alles in de steek en vertrokken onmiddellijk naar hun woonplaats. Kampeerterrein Bakkum ging dicht in 1941, al stond er in het PWN-jaarverslag over dat jaar een zin die toch vragen oproept: “Gedurende een tijdvak van 10 weken werd aan een kampeerder vergunning verleend zijn tent te laten staan.” Wie de kluizenaar-kampeerder is geweest stond niet vermeld.
De activiteiten in de oorlogsjaren beperkten zich tot het bijschilderen van enkele gebouwen en het regelmatig schoonhouden van de loodsen waarin de kampeergoederen waren opgeslagen. Begin 1942 werd het terrein door de Duitse Wehrmacht gevorderd en werden onder andere de loodsen van dubbele deuren voorzien en gebruikt voor het stallen van paarden en militaire opslag.
Na de oorlog, toen het duin- en strandgebied weer werd vrijgegeven en de mijnen waren opgeruimd, kon in 1946 het kampeerterrein weer voor het publiek worden opengesteld. De tenten konden echter niet overal worden neergezet, omdat op sommige vakken grote bunkers stonden. Deze bunkers, die later nog dienst deden als postkantoor en winkelruimte, werden pas vanaf 1973 gesloopt.
Groei in de jaren vijftig
Bakkum werd pas een echt vakantiedorp in de jaren (negentien) vijftig. Toen had vrijwel iedereen recht op vakantiedagen. Wat reeds een gewoonte was geworden aan het eind van de jaren (negentien) dertig, bleef echter ook na de oorlog in stand; de vrouwen bleven een aantal weken op het kamp, terwijl de man heen en weer pendelde.
Zo kreeg Bakkum de naam ‘forensencamping’. Het verschil was dat men nu niet langer op de fiets kwam, maar veelal met brommertjes. Het hele gezin op een brommer en daarachter een karretje met kampeerspullen was in die dagen een bekend verschijnsel. Zaterdagavond en zondags was het gezin herenigd. En vanaf maandag was moeder weer de baas. Woensdag was het ‘frisse neuzen dag’. Veel vaders kwamen die avond langs, dus kregen de koters een fikse schrobbeurt om er weer vlekvrij uit te zien.
In de loop der tijd werd er van alles bijgebouwd op het terrein. Er kwam een extra schuur om de kampeermaterialen op te bergen, een schaftlokaal en een bergplaats voor het stro waarmee de kampeerders hun matrassen vulden. Het aantal op het terrein aanwezige privaten en wasbakken werd uitgebreid en er werd een warmwater-automaat geplaatst. En om de camping helemaal modern te doen zijn, kwamen er voor de kampeerders aansluitingen op het elektriciteitsnet.
Het eenvoudige houten kampkantoortje maakte in 1959 plaats voor een stenen kantoor, voorzien van toen zeer moderne loketten.
Ook de tenthuisjes werden elk jaar mooier. De één had een serre met glas-in-loodramen, de ander een pergola en een derde een overdekte veranda met houten vloer waar comfortabele stoelen uitnodigend klaar stonden.
De huisjes werden in die tijd nog gebracht en weer afgevoerd met paard en wagen en de volle karren waren lange tijd een vertrouwd beeld op de Zeeweg.
Jaarboek 25, pagina 31
Het Algemeen Dagblad schetste in 1950 hoe in het vroege voorjaar het ‘villadorp’ weer werd opgebouwd. Over een vrouw die aan het werk was schreef men: “Zij zingt onder het werken. En in de simpele woorden van het liedje ligt al haar vreugde om het eigen bezit besloten: “Ik heb een huisje met een tuintje, en een keukentje er bij.” Daarnaast vermeldde deze krant dat de Amsterdammer ook graag uitbreidingen aan het huisje wilde aanbrengen als hij deze bij anderen had gezien. Zodoende eindigde het artikel met: “Dus rust de heer des huizes niet, voordat hij ook bijgebouwen heeft geknutseld.”
De kampeerverenigingen
Het jaarverslag van het PWN over 1948 vermeldde dat de Vereniging van Kampeerders dat jaar film – en muziekavonden, excursies, sportwedstrijden, lezingen en zelfs een kampfeest met vuurwerk op het strand had georganiseerd. Kennelijk had die vereniging nog geen officiële status, want pas in de Alkmaarse Courant van 26 januari 1949 werd verslag gedaan van de oprichting van de kampeervereniging Bakkum met 300 leden, welke vergadering in Amsterdam werd gehouden. Deze vereniging kreeg als naam ‘Forensenkampeervereniging Bakkum’ die later werd afgekort tot ‘KVB’. De vereniging stelde zich een tweeledig doel. Dat was op de eerste plaats het behartigen van de belangen van alle kampeerders op Bakkum, ongeacht of zij lid waren van de vereniging. Op de tweede plaats kwam het organiseren van allerlei activiteiten op het terrein.
Al in juli 1949 berichtte het dagblad Kennemerland: “Dat de kampeervereniging zeer actief is en voor dit seizoen een programma heeft samengesteld dat er zijn mag.” Melding werd gemaakt van het vertonen van films en van het bezichtigen van een tentoonstelling over de duinflora, onder leiding van de heer Kortenoever, educatief medewerker van het PWN. De tentoonstelling werd door de kampbewoners druk bezocht en zeer gewaardeerd.
Met bijna 900 leden is de KVB momenteel een der grootste kampeerverenigingen in Nederland. Zij werkt uitsluitend met vrijwilligers en voor de diverse sport- en spelevenementen bestaan er aparte werkgroepen, die elk jaar begin januari in Amsterdam-Noord bij elkaar komen om de activiteiten voor het nieuwe seizoen op elkaar af te stemmen. De ontspanning voor de jeugd, zoals het organiseren van viswedstrijden of vossenjachten, vormt hierin het hoofdbestanddeel. Voor de ouderen wordt er echter ook altijd genoeg georganiseerd. Zo kan men al zo’n 12 jaar meedoen aan een dart-toernooi, dat wordt afgesloten met een gezellige prijsuitreiking onder het genot van een hapje en een drankje in een strandpaviljoen.
Van de organisatoren van de evenementen was Piet Linke, die heel wat bingo-avondjes zal hebben geleid, een van de bekendste.
Zoals op elke camping zijn ook hier de sportactiviteiten altijd een belangrijke vrijetijdsbesteding geweest. Centraal op het terrein zijn dan ook naast een speelveld voorzieningen te vinden voor voetbal, volleybal, basketbal en tennis. Daar vinden sinds jaar en dag talloze evenementen plaats die door de kampeervereniging worden georganiseerd. Voor het voetbal verliet men in de jaren (negentien)vijftig en (negentien)zestig één keer per seizoen het terrein voor de traditionele wedstrijd tegen het eerste elftal van CSV, dat toen nog op het fraaie complex aan de Zeeweg speelde. Hier liggen onder andere de voetstappen van bekende voetballers als Benny Muller en Rinus Israël. De emoties liepen echter soms hoog op, vooral toen ene Cootje Prins (destijds berucht bij Ajax) debuteerde en zich door zijn harde acties niet erg geliefd maakte.
Voor een stukje ontspanning kan men ook al jaren terecht in het heuse openluchttheatertje ‘De Pan’, dat is gecreëerd in een duinpan en plaats biedt aan zo’n 1.500 personen. Er is slechts een eenvoudig podium neergezet en de kampeerders moeten zelf hun stoeltje meenemen als ze willen zitten.
Vroeger traden in ‘De Pan’ regelmatig Amsterdamse artiesten op, zoals Johnny Jordaan, tante Leen en Rita Corita. Later was dat onder andere André Hazes. Ook werd het amfitheater vaak gebruikt voor bingo-avonden en filmvoorstellingen. Nu zijn het meer de play- backshows en dergelijke die in het theater worden gehouden.
De films worden tegenwoordig gedraaid in ‘Paradise’, een gebouw dat omstreeks 1980 aan de oostzijde van het terrein is gerealiseerd. Hierin vinden ook met groot succes disco-avonden voor de jeugd plaats. Verder houdt de kampeervereniging zich bezig met het meedenken en praten over de herinrichtingsplannen voor de camping, waarop aan het eind van dit artikel nader wordt ingegaan. De vereniging overlegt regelmatig met het PWN om samen tot een plan van aanpak te komen.
Vanzelfsprekend is de kampeervereniging voor elke verbetering op de camping en tegen elke tariefverhoging.
Winkels, school en kerk
In de beginperiode waren de kampeerders voor de boodschappen op het kampeerterrein nog aangewezen op de winkels van Bakkum, die hierdoor in de zomermaanden goede zaken deden. Voor de oorlog bestonden er echter al enkele winkeltjes op het kamp, waar alles te koop was wat de kampeerders nodig hadden. Ook kon men zich door de barbier glad laten scheren. Nadat de winkeltjes na de oorlog nog enige tijd in bunkers waren ondergebracht, werden er spoedig voor die bestemming houten keetjes gebouwd. Hierin vestigden zich onder andere een bakker, een kruidenier en een petroleumhandelaar.
Jaarboek 25, pagina 32
De middenstanders uit het dorp konden zich hiervoor jaarlijks laten inschrijven en aan de hoogste bieder werd een pachtcontract gegeven. Daarbij werd als een van de belangrijkste voorwaarden gesteld dat op het terrein dezelfde prijzen werden gehanteerd als elders binnen de gemeente.
De houten keetjes werden eind jaren (negentien) zestig vervangen door stenen gebouwtjes. Ze stonden in de vorm van een hoefijzer rondom Loods 1. Ooit waren er negentien winkels en in 1972 waren er nog vijftien, waaronder een schoenenwinkel, een bloemenzaak, een viswinkel, een olieboer, een snoepwinkel en een drogist die ook souvenirs verkocht. Alhoewel souvenirs? Meestal waren dit normale gebruiksartikelen zoals olielampjes, die door winkelier Klaas Peijs werden voorzien van een sticker met het opschrift: “Groeten uit Bakkum “.
Later werd in de loods een supermarkt gevestigd en kwam er een snackbar bij, zodat men voor een patatje niet meer naar ‘De Klomp” in Bakkum hoefde. Naast de supermarkt zijn er nu nog acht andere winkeltjes over. Al sinds 1965 is ‘Het Kippaleis’ van poelier Wiet van Duin een begrip bij de bewoners van de camping. Daar kan men lekker even genieten op het ruime terras, het zogenaamde ‘kippenterras’.
De schoolgaande kinderen, waarvan de ouders op het kampeerterrein verbleven, hebben jarenlang onderwijs kunnen volgen tot de zomervakantie aanbrak. Eerst gingen de kinderen van het ‘zwarte voetenkamp’ (die bijnaam dankten ze aan het zwarte boszand dat zich na een tijdje niet meer van je voeten liet schrobben) naar de School met den Bijbel en de Centrale Openbare Lagere School in Bakkum. Toen deze scholen lang niet alle ’tentenkampkinderen’ meer konden opnemen, vond men in 1953 tijdelijk onderdak in het clubhuis op het CSV-terrein aan de Zeeweg.
De toeloop hield echter dermate aan, dat de gemeenteraad moest besluiten om naar meer ruimte voor de kampschool uit te kijken. Men vond een oplossing door het huren van een houten gebouwtje bij de ijsbaan naast het CSV-terrein. In totaal kon nu aan 119 leerlingen en drie onderwijzers onderdak worden geboden. In 1966 kwam er een einde aan het kampschooltje en werd de Duinrandschool in Bakkum vanaf dat moment aangewezen om in het vervolg de leerlingen van het kampeerterrein op te nemen. Dit duurde nog enige jaren, totdat er aan het schoolbezoek van kinderen tijdens het verblijf op de camping geen behoefte meer was.
De kerkgangers hoefden lange tijd niet naar Bakkum of Castricum om diensten bij te kunnen wonen. Sinds de zomer van 1949 konden de kerkelijke kampeerders namelijk terecht in een grote oecumenische ‘kerktent’, die aan de overkant van de Zeeweg op een rustig plekje achter het theehuis ‘Johanna’s Hof’ stond. “De diensten werden geleid door bedienaren van de Ned.-Hervormde, Gereformeerde en Rooms-Katholieke kerkgenootschappen en van de zijde der kampeerders was daarvoor behoorlijke belangstelling”, aldus het jaarverslag van het PWN over 1949.
In de jaren (negentien) zestig werden de diensten regelmatig uitgezonden op televisie en dat verklaart naar men zegt misschien het hoge bezoekersaantal. Later werd er tot begin jaren tachtig nog kerk gehouden in Loods 5 onder leiding van pastor Brandsen, die verbonden was aan de rooms-katholieke kerk te Bakkum.
Eigen postvoorziening en huisarts
Na de oorlog heeft het kampeerterrein ook een eigen postkantoor gehad. Dat was ingericht in een bunker, één der merkwaardigste bijkantoren die de PTT ooit in bezit heeft gehad. De post werd dagelijks klokslag 9.00 uur op het winkelplein uitgedeeld.
Ook is de medische hulp op Kamp Bakkum altijd goed verzorgd geweest. Op het kampeerterrein werd in 1937 een vaste hulppost van het Rode Kruis gevestigd.
In 1939 werd dokter Johan van der Sluis als eerste aangesteld om op werkdagen een aantal uren aanwezig te zijn om de kampeerders “kosteloos van raad te dienen”.
Hierover werd in een vergadering van Provinciale Staten in 1940 echter de nodige discussie gevoerd. Uiteraard werd de doelstelling om spoedig ziektes op het terrein te constateren toegejuicht. Zodra er echter sprake was van een aanvang van behandeling, zouden de kampeerders profiteren van een kosteloze geneeskundige behandeling en dat vond een Statenlid “een eigenaardige omstandigheid”. Als conclusie werd gesteld dat het in eerste instantie ging om een passieve controle en dat het onjuist leek om hiervoor enig geld te heffen.
In die periode kwam de dorpsdokter ’s morgens en hield zitting in de keurige loods waarop een groot rood kruis was geschilderd. Ook de wijkzuster bezocht in de drukke weken het kamp. Jarenlang was het de gewoonte dat de huisarts die zich als laatste vestigde in Castricum, de dienst op het kamp overnam van zijn voorganger.
In 1947 was huisarts Atto van der Werff de dokter op het kamp. Hij gaf in dat jaar aan 579 patiënten advies en stuurde enkele personen die een besmettelijke ziekte hadden opgelopen, naar hun woonplaats terug. Vanaf 1978 houdt Aart Leemhuis als vaste huisarts spreekuur op het terrein en hij heeft in die 24 jaar (red: gerekend tot 2002) vanzelfsprekend met zijn kampeergasten van alles meegemaakt. Dit varieert van een spoedbevalling tot het begeleiden van patiënten die terminaal waren en graag nog een keer naar Bakkum wilden om afscheid te nemen.
Campingbeheerders en dienstwoning
Doordat alle campingbeheerders lange tijd op hun post bleven, heeft slechts een gering aantal personen deze functie op het nu (in 2002) 74 jaar bestaande kampeerterrein bekleed. In de eerste plaats was dit Jacob Jacobs van 1934 tot 1956. In 1946 hadden de bewoners van het kampeerterrein voor Jacobs een huldigingsfeest georganiseerd voor zijn zilveren ambtsjubileum. Toen Jacobs in oktober 1956 afscheid nam, ontving hij van de kampeerders een fraaie oorkonde als dank voor het vele goede werk dat hij voor het kampeerterrein had gedaan. Hij werd opgevolgd door Henk Hartman, die beheerder was tot 1973.
Jaarboek 25, pagina 33
Daarna kwam Peter Vos, die begin dit jaar (2002) afscheid nam en als beheerder de langste staat van dienst bij het PWN heeft gehad. Vanaf 1 januari 2002 zwaait Ton de Meijer daar de scepter. Tegenwoordig is het een echte managersfunctie en in plaats van hoofdzakelijk contact met de bezoekers zoals vroeger, zit de beheerder nu het merendeel van zijn tijd achter de computer.
In 1935 werd aan de westzijde van de ingang een woning gebouwd, want zo schreef Het Volksblad van 14 februari 1935: “Een permanente kampwacht is geen overbodige luxe.” De kampwacht werd in 1949 in een verslag van de provincie nog omschreven als ‘Burgemeester der kampeerstad’ en ontving toen een jaarlijkse vergoeding wegens zijn werkzaamheden buiten de normale diensturen. De woning op het kamp werd tot de komst van beheerder Vos als dienstwoning gebruikt. In 1973 stopte men hiermee om te voorkomen dat de beheerder in zijn spaarzame vrije tijd ook nog eens met vragen van kampeerders werd lastig gevallen.
Rasechte Amsterdammers en hun humor
Het behoeft geen betoog dat Amsterdammers bekend staan om hun gein en reken maar dat men daar al die jaren op Kamp Bakkum van heeft kunnen genieten. Ook stonden de Mokummers vaak bekend als vrijgevig, want zij gaven snel een fooitje, sigaretje of bloemetje.
Er waren Amsterdammers die al ruim 60 jaar ‘op Bakkum’ kwamen en nooit ergens anders op vakantie gingen. Daarom werd de hoofdweg naar het voetbalveld niet voor niets Kalverstraat genoemd. Nog steeds zijn er echte, oude Jordanezen die naar Bakkum komen.
Met de reeks van anekdotes die zich op het kamp hebben afgespeeld, zou je gemakkelijk een avond kunnen vullen. Hier volgen er een paar: Een kampeerster zei eens tegen de beheerder: “Seg, heppie 200 flooie voor mijn te koop? Hoezo? Nou, ik mot me huissie in de oorspronkullukke staat oplefere!”
Een oud vrouwtje liep over het winkelplein met in haar handen een pak closetpapier en passeerde een bank waarop een paar mannen zaten. Een van de mannen sprak haar aan en vroeg: “So wijfie, hepje nieuwe wc-rolle gekocht? Het antwoord was: “Ben je belasert, ik hep de forige late stome!”
Het verhaal van een oudere Jordanees die Bakkum één jaar oversloeg: “Ik staen hier al vijfendertig jaer. Most ik een keer met me frou mee met de bus, naer Oostenrijk. Wat denk je, most ik mee wandele, de berg op. Kom ik bekaf bofe op die berg en wat sien ik daer: één den! Hier op Bakkum sien ik er elke dag duisende!”
De bijzondere band en leefwijze binnen de kampbevolking was midden jaren (negentien) negentig aanleiding en gaf stof genoeg voor het maken van de tv-serie ‘De camping’. In acht boeiende afleveringen liet men toen het wel en wee van de Amsterdammers op Bakkum zien. De ouderen blikten in de tv-serie regelmatig terug op de tijd van vroeger.
De algemene conclusie was dat er toen meer gezelligheid bestond en de spelletjes verdwenen naarmate het kijken naar het ‘blauwe oog’ ook op het kampeerterrein toenam. Dit werd eind mei 2002 nog eens bevestigd door Jan en Lenie Saft, die al zo’n 45 jaar op Bakkum komen. En zij verblijven nog steeds in hetzelfde eenvoudige, maar sfeervolle huisje, waar zij ooit met z’n dertienen sliepen toen de kinderen met vrienden en vriendinnen nog meegingen op vakantie.
Jan, vroeger machinebankwerker van beroep, nam altijd de pinksterweek vrij om in zijn huisje te kunnen zijn. Zijn baas probeerde hem nog wel eens van zijn verlof af te houden door te wijzen op een voorspelling van slecht weer. Het antwoord van Jan was dan steevast: “Ik zit liever een week met regen in Bakkum, dan dat ik voor jou moet werken”. Het echtpaar Saft genoot altijd van de dieren op het kampeerterrein, zoals de eekhoorns die het huisje binnenkwamen voor wat pinda’s. Helaas is dat nu verleden tijd, wat ook geldt voor de fazanten die zich niet meer op het terrein laten zien. Jan nam vroeger ook eenden mee naar het kamp of liet daar de eieren uitbroeden. Ze werden van water voorzien in een vijvertje, waarvoor een teil werd gebruikt.
Tegenwoordig gaat er alleen nog een kanariepietje mee, dat regelmatig uit zijn kooi mag mits deuren en ramen zorgvuldig gesloten zijn. Ook de fototentoonstelling ‘Groeten uit Bakkum’, die van juli tot september 2002 werd gehouden in bezoekerscentrum ‘De Hoep’, liet duidelijk zien hoe groot de rol is die Bakkum speelt in de levens van vele Amsterdammers. Bij de opening van de tentoonstelling omschreef de burgemeester van Castricum het kampeerterrein dan ook terecht als ‘Klein Mokum’. Op de foto’s stonden diverse trouwe campinggasten die al zo’n 30, 40 of zelfs 70 jaar in Bakkum komen, doorgaans onder het motto: “Als je 2-hoog in de stad woont, dan is Bakkum toch het paradijs?”
Jaarboek 25, pagina 34
Spannende avonturen
Het kampeerterrein werd begin jaren (negentien) zestig uitgekozen als locatie voor een jongensboek. Het was H.A. van Ommen die het spannende verhaal schreef dat zich op het kampeerterrein en in de directe omgeving afspeelde. Het boek, dat in pocketvorm door Kluitman werd uitgegeven, kreeg de titel ‘De jongens van tent 868’. Het gaat over de familie Distel, zoon Tom en zijn vriend Jaap. De jongens doen verkenningstochten en ontdekken geheimzinnige voorvallen, die aanleiding zijn voor vader Distel (rechercheur bij de Amsterdamse Politie) om deze nauwkeurig te onderzoeken. Uiteraard kunnen mysterieuze zaken als smokkelpraktijken pas door toedoen van de oplettende jongens worden opgelost. In het boek wordt beheerder Hartman ook nog genoemd.
In werkelijkheid is er voor de jeugd ook altijd volop gelegenheid geweest op het terrein voor het beleven van avonturen of om te ravotten. Er zal dan ook in de loop der tijd heel wat afgeklommen zijn in de beruchte en op het kamp niet weg te denken ‘apenbomen’. Deze bomen zijn nog steeds te vinden aan de Dennenlaan, die sinds kort op de bewegwijzering tevens is aangeduid als ‘Apenlaan’ omdat deze al jaren zo door de kampeerders werd genoemd.
Brand en storm
Het kampeerterrein heeft in het verleden ook te maken gehad met enige gevaarlijke situaties. Zo ging er op 10 augustus 1965 bij het vullen van de gasflessen in Loods 1 op het winkelplein iets mis. Een enorme explosie was het gevolg. De ontploffende flessen vlogen tot ver op het terrein en in mum van tijd stond het dak van de loods in lichterlaaie. De meeste bezoekers werden op tijd geëvacueerd tot buiten het terrein richting strand, maar er ontstond grote paniek omdat veel kinderen hun ouders kwijt geraakt waren. De uit Castricum toegesnelde brandweer wist de brand goed te blussen en mede dankzij het ideale strandweer die dag deden zich, behoudens enkele lichte verwondingen, geen ernstige ongelukken voor. Daarna werd er met man en macht gewerkt aan de distributie van nieuwe gasflessen, waar Ted de Braak (toen een bekende televisiepersoonlijkheid) ook nog aan meehielp.
Op 3 april 1973 werd Kamp Bakkum opgeschrikt door een hevige orkaan. Hierdoor werden maar liefst 250 van de 500 huisjes tegen de grond geslagen en 1200 bomen ontworteld. Peter Vos was nog maar net aangesteld als beheerder en moest alle zeilen bijzetten om mensen te mobiliseren en te motiveren. Hij sloeg zich er echter voortreffelijk doorheen en dwong bij iedereen respect af voor zijn optreden. Vos maakte daarbij nog wel iets bijzonders mee. In zijn vorige functie op de grote vaart had hij in 1972 in de haven van Amsterdam een man betrapt bij het stelen van een partij koffie. Deze man kwam hij een dag voor de storm tegen op het kamp, toen hij zijn huisje aan het opbouwen was. Omdat dit te dicht bij de weg stond, werd de kampeerder gesommeerd het enkele meters te verplaatsen. De volgende dag vielen er op de plek waar het huisje had gestaan drie bomen neer. De eigenaar was Vos toen zo dankbaar dat hij hem een doos sigaren gaf.
Maatschappelijke veranderingen
De veranderingen die in de maatschappij optraden in de laatste dertig jaar van de vorige (20ste) eeuw, waren ook van grote invloed op het reilen en zeilen van de camping. De welvaart nam toe en de mensen raakten gewend aan meer luxe en comfort. Beter sanitair, meer toiletten, wastafels, spiegels en stopcontacten was dan ook de wens. Het aantal werkuren per week daalde en de extra vrije tijd werd veelal op de camping doorgebracht. Tegelijkertijd groeide het autobezit en glimmend gepoetste Dafjes, Kevers, Lelijke Eenden en Kadetten werden vol trots pal voor de caravan of tent gestald.
Door de toenemende mobiliteit gingen de mensen ook vaker op pad naar het buitenland. Het was niet langer een vanzelfsprekende traditie dat van generatie op generatie het verblijf op het kampeerterrein werd voortgezet. Dat is een van de verklaringen voor de afname van de vraag naar een plek op Bakkum in de jaren (negentien) negentig. Maar daar zijn meer redenen voor. Overal schoten nieuwbouwwijken uit de grond en steeds meer gezinnen trokken weg uit de binnenstad. In de tuinsteden aan de rand van de stad en ook in Almere woonde je heerlijk ‘buiten’ en daarmee kwam Bakkum letterlijk en figuurlijk wel iets verder achter de horizon te liggen.
Meer vrouwen dan ooit benutten de mogelijkheid eerst een flink aantal jaren deel te nemen aan het arbeidsproces, voor ze aan kinderen begonnen. Dit leidde tot sterke verschuivingen in de bevolkingsopbouw. Soms lijkt het nu op de camping de omgekeerde wereld vergeleken met vroeger: vader zit met de peuters, terwijl moeder naar haar werk is. En als beiden geen tijd hebben, zijn de kleintjes in goede handen bij opa en oma. Die zijn dankzij het vervroegde pensioen nog jong en energiek genoeg om er met de kleinkinderen op uit te trekken naar de camping.
Jaarboek 25, pagina 35
Natuur en milieu
Het unieke terrein midden in de natuur heeft met de rijke flora en fauna in het kustgebied van meet af aan een grote aantrekkingskracht gehad op kampeerders. Zo schreef het Algemeen Handelsblad al in 1930: “Het voordeel en het voorrecht van het daar kamperen is, dat men eenmaal in het bezit van een kampeerkaart, vrij wandelen kan in het gehele gebied (…) Er wordt terecht zeer streng toezicht gehouden op de gedragingen van de bezoekers. Daardoor komt het zelden tot misdragingen (…) want vrije openstelling van dit duingebied zou betekenen (…) prijsgeven aan vernielzucht.”
Omdat de natuur beschermd en goed beheerd moet worden, is ‘natuurgericht kamperen’ uitgangspunt op Bakkum. Het betekent dat de natuur op het terrein zelf ook de volle aandacht krijgt, zowel bij het gebruik van energie en materialen voor voorzieningen als bij het inrichten van de plekken. Het houdt ook in toezicht op veilig vuurgebruik, het optreden tegen vernielingen en het voorkomen van vervuiling. Nog steeds ontvangen de campinggasten een gratis duinkaart en ook anno 2002 maakte men, genietend van de stilte en de natuur, vaak gebruik van de rechtstreekse verbindingsweg om het strand te bereiken. Naast de zorg voor de natuur is de zorg voor het milieu ook steeds meer deel uit gaan maken van het beleid van de camping.
Herinrichtingsplannen
Het PWN had in opdracht van de provincie al jaren plannen om camping Bakkum opnieuw in te richten met meer aandacht voor eigentijdse voorzieningen. De kampeerders en de politici in het Haarlemse provinciehuis voelden eind 2000 echter niets voor de aanvankelijk door het PWN beoogde vier sterrenstatus, omdat men van mening was dat het misschien juist wel goed zou zijn als het kampeerterrein zich van alle andere Nederlandse campings zou blijven onderscheiden door eenvoud, goede maar sobere voorzieningen en zonder auto’s op het terrein.
De ontwikkeling van de plannen ondervond aanzienlijke vertraging doordat het overleg met de kampeerders begin 2001 was vastgelopen. Voor de hervatting van de besprekingen in het najaar van 2001 werd zelfs een bemiddelaar aangewezen. Inmiddels waren er nieuwe voorstellen gepresenteerd.
Een van de belangrijkste uitgangspunten was dat meer mensen in staat worden gesteld in de natuur te recreëren. Dit verwachtte men te bereiken door minder seizoenplaatsen en meer toeristische plaatsen toe te wijzen. Het plan van het PWN om het aantal seizoenplaatsen terug te dringen naar 1000 en het aantal toeristische plaatsen te vergroten tot 600, was echter het grootste struikelblok in het overleg met de kampeerders. Deze vreesden de standplaats waar ze al jaren staan, uiteindelijk te verliezen.
Ook het voornemen om het parkeerterrein aan de zuidelijke zijde van de Zeeweg grotendeels te verplaatsen naar een locatie op het huidige terrein, grenzend aan het winkelplein, stuitte op bezwaren. In dit geval waren de kampeerders bang dat hiermee ook verkeer op de tot nog toe autoloze camping zou worden toegestaan. Het PWN vond dit onterecht en zag deze ingreep meer als een veiligheidsmaatregel, omdat er nu steeds meer mensen vanaf de camping de drukke Zeeweg moeten oversteken.
Na bijna een jaar onderhandelen en nadat het PWN flink wat water bij de wijn had gedaan, waren beide partijen eind juni 2002 in principe akkoord over de grootschalige herinrichting. De uitgangspunten van het akkoord zijn onder andere een verplaatsing van ongeveer 240 kampeerplaatsen, het behoud van het autovrije karakter, het terugbrengen van het aantal seizoensplaatsen van 1.500 naar 1.300, de verhoging van het aantal toeristische plaatsen naar 550, het toestaan van stacaravans, een kostendekkende exploitatie en het handhaven van de specifieke Bakkumsfeer.
Slotwoord
Uit het voorgaande blijkt dat het kampeerterrein in Bakkum altijd een belangrijke functie heeft gehad en nog heeft binnen de gemeente Castricum.
Er heeft in de loop der jaren een ontwikkeling plaatsgevonden van ‘forensencamping’ tot ‘camping voor elk wat wils’. Men heeft immers de keuze tussen ‘basic’ kamperen, groepskamperen of een comfortabel verblijf in tent, huisje of caravan. Bakkum blijft daardoor onverminderd bekoren en het schijnt dat de belangstelling voor dit vakantieoord de laatste jaren weer aan het toenemen is.
Voor velen was en is kampeerterrein Bakkum onvergetelijk, wat de tekst van het hierbij geplaatste ‘Bakkumlied’ nog eens illustreert.
Hans Boot
Jaarboek 25, pagina 36
Bakkumlied
Jongens maakt voort, de vacantie is daar
Keijzer staat met zijn auto al klaar
Bedden, kisten, huisraad laden wij er in
Wij doen het alleen met vrolijke zin
Refrein:
Hoera de vacantie o zalige tijd
Van werken, leren en zorgen bevrijd
Hoera de vacantie o zalige tijd
Van werken, leren en zorgen bevrijd
Zitten wij allen de auto snelt voort
Wij rijden naar Bakkum dat heerlijke oord
Binnen een tocht van bijna een uur
Geraakt onze hele kampeerclub in vuur
Refrein
Wij zijn er zo klinkt ’t vrolijk in ’t rond
Onze kampeeruitrusting staat spoedig op de grond
Nu aan het werk wat gezwoeg en getob
Eindelijk staat dan de tent weer rechtop
Refrein
Alles nu naar binnen gebracht
Waar moeder al met thee ons verwacht
O! Toch vacantie veertien dagen lang
Vroeg in de morgen gewekt door vogelgezang
Refrein
Nu kunnen wij genieten van zee en bos
Zingen dan allen er vrolijk op los
Moeten wij weer scheiden roepen allen met elkaar
Lief Bakkum, lief Bakkum tot volgend jaar
Refrein
Lied geschreven in 1925 door mevrouw P. Gruijs-Kat, geboren 10 juli 1893, een van de eerste kampeersters op Kamp Bakkum.
Bronnen:
- Baars, F., Het onderwijs in Castricum vanaf de Tweede Wereldoorlog, 13e Jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum, 1990.
- Bruijn, L.H. de, Kamperen op Bakkum, artikel in Ons Amsterdam, april 2000.
- Deelen. D. van, Historie van Castricum en Bakkum, Schoorl 1973.
- Documentatie kampeerterrein, overzicht van verslagen en persberichten 1916 toto en met 1950.
- Fototentoonstelling ‘Groeten uit Bakkum’, M. Carstens/S. Snijders/H.Savenije, 2002.
- Interview Werkgroep Oud-Castricum met N. Veldt en H. Twisk, 1978
- Jelles, Ir. J.G.G. Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands Duinreservaat, Arnhem, 1968.
- Op Bakkum 1914-2002, uitgave van het PWN ter gelegenheid van het afscheid van campingbeheerder Peter Vos, januari 2002.
- Op zoek naar Castricum’s verleden, Stichting Werkgroep Oud- Castricum, Schoorl, 1992.
- Oude Ansichten van Castricum, 1971.
- Ruijter W. Jzn., Q. de, Schippers van het Stet, 1974.
Met dank aan:
Uitgeverij Kluitman, Irma Nooter-Höweler, Jan en Lenie Saft, Gerard Tennissen, Peter Vos, Han de Vries en Jan Zijlstra.
- Verschenen artikelen over Bakkum:
- Bakkum, de Heerlijkheid en zijn ambachtsheren
- Bakkum, einde gemeente
- Bakkum in de 18e eeuw
- Bakkum omstreeks 1830
- Bakkum na 1930, de huizen en hun bewoners
- Bakkum, vijftig jaar kerk
- Bewoningsgeschiedenis Bakkum Noord
- Boenstraatje te Bakkum
- Cafés en kasteleins in Bakkum
- Cunerakapel
- Kampeerterrein Bakkum
- Kermis in Bakkum
- Kermis in Castricum en Bakkum
- Klompenbuurt in Bakkum
- Koninklijk Landgoed Bakkum (deel 1)
- Koninklijk Landgoed Bakkum (deel 2)
- Ongevallen in Bakkum
- Een vreeselijk ongeluk
- Starburg buitenplaats in Bakkum