3 oktober 2022

Lommen, burgemeester (Jaarboek 34 2011 pg 49-60)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 34, pagina 49

Wie was … burgemeester Lommen

Cornelia (Corry) van Geffen - Lommen met op schoot haar dochter Catharina Geertruida (Toos) van Geffen. Daarachter haar stiefmoeder Cateau Lommen-Sauveur en links haar broer Piet Lommen en de hond Castor. De foto dateert uit 1908, toen Piet Lommen 23 jaar was.
Cornelia (Corry) van Geffen-Lommen met op schoot haar dochter Catharina Geertruida (Toos) van Geffen. Daarachter haar stiefmoeder Cateau Lommen-Sauveur en links haar broer Piet Lommen en de hond Castor. De foto dateert uit 1908, toen Piet Lommen 23 jaar was.

Op 10 november 1936 overleed burgemeester Lommen op 51-jarige leeftijd. De kerkklokken luidden om zijn overlijden bekend te maken. De Castricummer Courant verscheen nog diezelfde dag met een extra editie.

De gemeenteraad kwam ‘s avonds in een bijzondere zitting bijeen als eerbetoon aan de overledene. De raadzaal was in een rouwzaal herschapen met zwarte draperieën en omfloerste lampen. Iedereen was zeer onder de indruk.

Voor de begrafenis op 13 november op het kerkhof bij de rooms-katholieke Pancratiuskerk liep het hele dorp uit. De burgemeester was door zijn eenvoud en vriendelijkheid zeer geliefd. Castricum had een goede en sympathieke burgemeester verloren.

Heel wat jaren heb ik (Niek Kaan) in het raadhuis aan de Dorpsstraat gewerkt. Vanuit het raam zag je de oude kerk en her en der in het gebouw hingen oude foto’s en portretten. Heden en verleden liepen in elkaar over. Op zekere dag kwam er iemand binnen, die me vertelde dat hij de ‘vorige’ burgemeester nog had gekend. Dat zou dan burgemeester Smeets moeten zijn, dacht ik. Die was intussen al lang gepensioneerd. Nee, zei de man, ik bedoel burgemeester Lommen. De van een straatnaam bekende burgemeester die in 1936 was overleden.

Toen realiseerde ik me dat zijn ambtsperiode nog niet zo heel ver achter ons lag en dat het een interessante tijd was in de geschiedenis van de gemeente. Kortom Lommen kwam op het lijstje van ooit nog eens te onderzoeken personen.

De brandweerkazerne. Boreelstraat, Burgemeester Lommenstraat.
De brandweerkazerne. Boreelstraat, Burgemeester Lommenstraat in Castricum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Wie was die man achter de ‘Burgemeester Lommenstraat’? Via internet zijn al veel gegevens te achterhalen. Piet Lommen is in 1885 in Tilburg geboren in een gerespecteerde katholieke fabrikantenfamilie. Vader Max en diens broer Leo vormen de directie van een vernis- en verfstoffenfabriek die in 1853 door hun grootvader is opgericht. Op zijn 12e jaar verhuist Piet samen met zijn oudere zuster Cornelia en hun ouders naar een statige woning aan de Groesbeekseweg in Nijmegen. In die stad zal hij het voortgezet onderwijs gevolgd hebben. Een zware slag overkomt het gezin als moeder Geertruida in augustus 1899 op 39-jarige leeftijd overlijdt als gevolg van brandwonden, die ze oploopt bij een ongeval.

Haar overlijden is een grote schok voor vele Tilburgers, zoals ook wel blijkt uit een krantenbericht over haar begrafenis.
“Meer dan bij andere gelegenheden maakte de lange stoet, die het lijk van het Tilburgse station naar de kerk van het Goirke begeleidde, een werkelijk triestige en somberen indruk. Een jong, schoon leven, in den vollen bloei geknakt en weggerukt door een rampzalig ongeluk. Was het daarom wonder, dat zoo talrijk velen de laatste eer wilden bewijzen, aan haar, die allen hoogachtten.”

De graven van Geertruida Lommen-Spigt en andere familieleden zijn nog steeds te vinden op de begraafplaats ‘t Goirke in Tilburg en worden als monumenten gewaardeerd en bewaard.

Vader Max hertrouwt een jaar later met Catharina (Cateau) Sauveur en zij neemt de zorg voor het gezin over. Ze krijgen in 1902 samen nog een zoontje, dat ook Max genoemd wordt. Het jongetje overlijdt nog voor het een half jaar oud is. Tragisch is dat vader Max enkele maanden later ook komt te overlijden, net als zijn eerste echtgenote op 39-jarige leeftijd. Het voor hem tweede huwelijk heeft nog geen drie jaar geduurd.

Piet en Cornelia moeten dus op 17- en 19-jarige leeftijd hun beide ouders missen. Cornelia gaat als eerste het huis uit en trouwt in 1905 in Rotterdam met de graanhandelaar Jacobus Julius van Geffen. Piet Lommen en zijn stiefmoeder Cateau zijn nu op elkaar aangewezen. Zij zou in zijn verdere leven een belangrijke rol spelen.


Jaarboek 34, pagina 50

Levensloop Petrus (Piet) Henricus Leo Josephus Lommen

  • 10 september 1885 te Tilburg geboren (zijn zuster Cornelia op 28 februari 1884);
  • 30 september 1897 verhuizing naar Nijmegen;
  • 5 augustus 1899 moeder Geertruida Lommen-Spigt overleden;
  • 26 september 1900 vader Max hertrouwt met Cateau Sauveur;
  • 25 april 1903 Max Lommen overleden;
  • 1905 Piet volontair secretarie gemeente Valburg;
  • 1 november 1909 ambtenaar ter secretarie Valburg;
  • 26 maart 1914 burgemeester van Ursem;
  • 1 augustus 1918 burgemeester van Castricum;
  • 10 maart 1919 legt de eerste steen voor de ambtswoning;
  • 16 augustus 1919 huwelijk met Emma Maury (1897-1960);
  • 1 februari 1931 viering 12,5 jarig ambtsjubileum;
  • 10 november 1936 overleden en begraven te Castricum (Emma overleed 4 november 1960 in Den Haag en is in hetzelfde graf begraven).

Voor de familie Lommen is het een bewogen tijd rond de overgang van de 19e naar de 20e eeuw. De verf- en vernisfabriek van de Gebroeders Lommen wordt opgeheven. Na het overlijden van Max Lommen en het vertrek in 1908 van zijn broer naar Antwerpen is het snel gedaan met het bedrijf. Problemen met de aanvoer van grondstoffen als gevolg van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zullen de ondergang hebben bespoedigd.

Briefhoofd stoomfabriek.
Briefhoofd stoomfabriek.

De stoomfabriek van verfwaren en vernissen van de Gebroeders Lommen is opgericht in 1853 door de grootvader van Piet Lommen, Henri Lommen samen met zijn halfbroer Frans. In 1874 namen twee zoons van Henri de leiding over. Het waren de vader van Piet Lommen, Maximinus (Max) en zijn broer Leo.

De firma verwierf in 1880 het recht om het predicaat hofleverancier te voeren. De fabriek is op enkele adressen in Tilburg gevestigd geweest. Vernissen werden gemaakt door het oplossen en uitsmelten van natuurgommen. Het gebeurde in het begin door verwarming van de grondstof in combinatie met lijnolie in koperen potten op open vuren. De fabriek draaide goed en had verschillende depots, onder andere in Hoorn.

Personeelsleden bleven lang in dienst. Zoals Willem de Rooij die in 1903 zijn 50-jarig jubileum bij het bedrijf en de familie vierde. Hij mocht een rijtoer door de stad maken en kreeg van de directeuren een gouden horloge en een pendule. Het kantoorpersoneel schonk hem een hanglamp en de werklieden gaven hem een mooie meerschuimen tabakspijp.

Directeur Max Lommen (39) overleed in datzelfde jaar. Zijn broer vertrok met zijn tweede vrouw in 1908 naar België. Dat was het begin van het einde van de fabriek. Het gebouw staat er gedeeltelijk nog en is een bowlingcentrum geworden.

De nog jonge burgemeester Lommen van de gemeente Ursem.
De nog jonge burgemeester Lommen van de gemeente Ursem.

Naar Ursem

Piet Lommen kiest voor het openbaar bestuur. Hij wordt in 1905 volontair op het gemeentehuis van Valburg bij Nijmegen, tegenwoordig deel van de gemeente Overbetuwe. Salaris krijgt hij dan nog niet. Het kwam vaak voor dat aankomend ambtenaren voor hun opleiding moesten betalen en waarschijnlijk heeft hij die situatie ook ervaren. Hij raakt steeds meer thuis in de gemeenteadministratie en zal ongetwijfeld zijn diploma’s hebben behaald. Informatie daarover hebben we niet kunnen vinden. In 1909 ontstaat er een vacature in Valburg en per 1 november van dat jaar krijgt hij een officiële aanstelling als ambtenaar ter secretarie. Korte tijd later volgt ook zijn benoeming tot ambtenaar van de burgerlijke stand.


Jaarboek 34, pagina 51

Het is kennelijk de juiste weg naar het burgemeesterschap. Hij solliciteert en op 26 maart 1914 wordt Piet Lommen geïnstalleerd als burgemeester van de 1134 inwoners tellende gemeente Ursem. De provincie Noord-Holland, West-Friesland in het bijzonder, heeft hem misschien wel speciaal aangetrokken, omdat zijn moeder Geertruida Spigt in Medemblik is geboren.

De nieuwe burgemeester van Ursem is nog maar 29 jaar oud en nog steeds vrijgezel. Hij vindt een kosthuis bij schilder Willem Stroomer in het dorpje Rustenburg. Het karakteristieke huis met klokgevel, waarin hij woonde, is er nog steeds te bewonderen.

Natuurlijk bekijken de dorpelingen de jongeman uit het zuiden eerst wat afstandelijk; niet ongebruikelijk voor West-Friezen, maar Lommen weet de mensen door zijn vriendelijkheid al vlug voor zich in te nemen.

Een maand na zijn installatie zit hij voor het eerst van zijn leven een raadsvergadering voor. Een van de agendapunten is een discussie over de oprichting van een gemeentelijk elektriciteitsbedrijf, een onderwerp dat hem zijn hele carrière bezig zou houden. Ook komt in zijn ambtsperiode de vervanging van het raadhuis aan de orde. Lommen heeft een groot aandeel in de voorbereiding van het besluit om de leegstaande dokterswoning als raadhuis in gebruik te nemen.

Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog heeft Lommen in Ursem met veel problemen te maken, zoals de mobilisatie en de voedselschaarste.

Lommen doet het kennelijk zo goed dat hij al in 1918 wordt gepromoveerd naar de dan 4.100 inwoners tellende gemeente Castricum. Veel lovende woorden vallen hem bij zijn afscheid ten deel vanuit de gemeenteraad van Ursem:
“Voor een ieder was U voorkomend en welwillend en had u steeds een vriendelijk woord. De algemene opvatting is, konden wij hem maar behouden. Wij hopen dat u dezelfde genegenheid in Castricum zult ondervinden. Het spijt ons dat u heengaat, toch wensen wij slechts datgene wat uw geluk kan bevorderen.”

Op 1 augustus 1918 wordt Piet Lommen enthousiast in Castricum ontvangen. Staande in de open koets de nieuwe burgemeester en zijn stiefmoeder Cateau Lommen - Sauveur. Door zijn martiale uniform en lange baard is ook veldwachter Koelewijn goed herkenbaar.
Op 1 augustus 1918 wordt Piet Lommen enthousiast in Castricum ontvangen. Staande in de open koets de nieuwe burgemeester en zijn stiefmoeder Cateau Lommen-Sauveur. Door zijn martiale uniform en lange baard is ook veldwachter Koelewijn goed herkenbaar.
Pieter Koelewijn, rijksveldwachter van 1908 tot 1934.
Pieter Koelewijn, rijksveldwachter van 1908 tot 1934. Hij woonde met zijn gezin in de Schoolstraat. Omdat hij niet uit het dorp wilde verhuizen, was hij brigadier titulair, wat betekende dat hij wel de rang had maar niet het bijbehorende salaris. In september 1908 werd hij geplaatst in Bakkum en ging wonen in de toen nieuw gebouwde politiepost aan de Van Oldenbarneveldweg. Het was een grote, sterke man met een grote baard, die in zijn uniform indruk maakte. Hij had het vertrouwen van de Bakkummers. Bij zijn 25-jarig jubileum kreeg hij van de bevolking een gouden horloge met inscriptie. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Warm welkom in Castricum

In Castricum wacht burgemeester Lommen op 1 augustus 1918 een grootse ontvangst. Zijn stiefmoeder Cateau Lommen-Sauveur vergezelt hem. Ze worden bij de gemeentegrens opgewacht door leden van de gemeenteraad en notabelen als pastoor Engering, dominee Poelgeest en dokter Schoonhoff. In een open koets gaat de tocht vervolgens verder naar het raadhuis. Schoolkinderen staan langs de Dorpsstraat en zwaaien enthousiast met vlaggetjes. De fanfare draagt bij aan een feestelijke sfeer. Castricum presenteert zich op zijn best.

Burgemeester Lommen en zijn stiefmoeder staande voor het bordes van het raadhuis.
Burgemeester Lommen en zijn stiefmoeder staande voor het bordes van het raadhuis.

In zijn eerste toespraak dankt Lommen voor de hartelijke verwelkoming. Hij belooft zijn taak uit te oefenen zonder daarbij onderscheid te maken tussen politieke of godsdienstige gezindte.

Er is genoeg te doen in de gemeente. De enige (openbare) lagere school naast het gemeentehuis puilt uit. Er moeten


Jaarboek 34, pagina 52

zelfs klassen gebruik maken van café Van Benthem. De stoomtram perst zich nog door de Dorpsstraat. Er is geen waterleiding en er is sprake van distributie van levensmiddelen. Er zijn veel onverharde of slechts met sintels verharde wegen, er is geen riolering, nauwelijks elektriciteit en geen vuilnisophaaldienst. Straatverlichting is zeldzaam. In het slootje langs de Dorpsstraat voor de woningen van notaris Stuyt en de directeur van de zuivelfabriek kan je nog kikkers vangen. Aan tuberculose sterven in 1919 veertien inwoners en tientallen dorpelingen worden verpleegd in sanatoria of in ligtenten op het eigen erf.

Rechts de ambtswoning en de daarnaast gebouwde witte villa’s, die de namen Solana, Eduarda, Jacoba en Flora kregen. Toen kapitein Rommel de villa Solana betrok, werd die omgedoopt in Toba; het eerste schip waarop hij kapitein werd.
Rechts de ambtswoning en de daarnaast gebouwde witte villa’s, die de namen Solana, Eduarda, Jacoba en Flora kregen. Toen kapitein Rommel de villa Solana betrok, werd die omgedoopt in Toba; het eerste schip waarop hij kapitein werd.

De ambtswoning

De gemeente heeft geen woning voor de nieuwe burgemeester. Zijn voorganger, de in Castricum geboren en getogen landbouwer Johannes Mooij, had in de Dorpsstraat een eigen huis. Lommen gaat dus net als in Ursem op kamers wonen. Al snel geeft hij te kennen dat hij trouwplannen heeft en dus een woning nodig heeft. Een ambtswoning wordt een goede investering geacht en in oktober 1918 besluit de raad tot de bouw van een representatieve villa op een terrein tegenover het station.

Aannemer J. Weel verwerft de opdracht voor 20.420 gulden. De eindafrekening zou uiteindelijk een bedrag laten zien van 27.223 gulden. Het is in Castricum het eerste huis dat voorzien is van elektriciteit.

De eerste steen van de ambtswoning aan de Stationsweg.
De eerste steen van de ambtswoning aan de Stationsweg.

Burgemeester Lommen legt op 10 maart 1919 de eerste steen. Op 16 augustus van hetzelfde jaar trouwt hij in Den Haag met de 22-jarige Emma Françoise Rosabel Marie Maury. Ze is 12 jaar jonger dan haar man en dochter van een bankier en commissionair in effecten.

Nog voor ze vertrekken voor een korte huwelijksreis, plaatst Lommen een advertentie in een regionaal blad, waarin hij sollicitanten oproept voor een ‘rooms-katholieke dienstbode goed kunnende koken’. Emma zou zich helemaal kunnen wijden aan haar taak als burgemeestersvrouw.

In verband met de terugkomst van de huwelijksreis van het jonge paar, worden in het dorp feestelijkheden op touw gezet. Een comité van vooraanstaande burgers krijgt 200 gulden van de gemeenteraad voor de organisatie. Daarnaast wordt de jaarlijks kermis vervroegd. De Castricumse gemeenschap zorgt voor een warm welkom.

De stiefmoeder van de burgemeester gaat ook in het dorp wonen. Ze betrekt in 1925 een nieuwe woning in de Burgemeester Mooijstraat, naast het postkantoor op de hoek met Geelvinckstraat. De ijssalon van Bank Beentjes was er later gevestigd en nu (in 2011) is er printerinkt te koop.

Coba Brandjes, die nog steeds in de Burgemeester Mooijstraat woont, liep vroeger vaak langs het huis. Toen lag er nog een kleine tuin voor. “Als je naar binnen keek zag je hoe mooi de meubels allemaal glommen. Mevrouw was een deftige dame: het was net koningin Wilhelmina.”
Zij ziet haar nog op zondagochtend in de auto stappen als het burgemeestersechtpaar haar kwam ophalen om naar de kerk te gaan.
“Het was de elite van het dorp. We keken erg op tegen die mensen.”

Emma Lommen-Maury en ‘de Weensche kinderen’

Emmy, zoals ze meestal wordt genoemd in plaats van Emma, komt uit Den Haag in een voor haar vreemd dorpje terecht. Ze is opgeleid als onderwijzeres, een beroep dat je als gehuwde vrouw niet kon uitoefenen. Ze doet haar best om vertrouwd te raken met de dorpsgemeenschap. De stiefmoeder van haar man steunt haar zoveel mogelijk. Kinderen zou het echtpaar niet krijgen.

Sociaal werk ligt de burgemeestersvrouw na aan het hart en er dient zich al vlug een mooie taak aan. Direct na de Eerste Wereldoorlog is er hongersnood in Oostenrijk en Hongarije. Veel kinderen uit Wenen en Boedapest lijden daaronder. Vanaf 1919 worden duizenden kinderen voor een paar maanden naar Nederland gehaald om aan te sterken.

Een plaatselijke afdeling van het rooms-katholieke Huisvestingscomité met mevrouw Lommen-Maury als ‘presidente’ komt in Castricum in actie. Vooral Weense kinderen worden hier opgevangen en zo goed mogelijk verzorgd. Sommige bevalt het zo goed dat ze bij hun pleegouders blijven. Zo komt het dat hier nog steeds enkele van oorsprong Oostenrijkse families wonen (De Amsterdamse


Jaarboek 34, pagina 53

Miep Gies, die de familie van Anne Frank hielp onderduiken, is wel een van de bekendste ‘Wienerferienkinder’ – red: Weense vakantie kinderen). Burgemeester Lommen krijgt een eremedaille van het Oostenrijkse Rode Kruis voor de gastvrijheid die de kinderen in de gemeente hebben ondervonden.

Emma Lommen-Maury (1897-1960).
Emma Lommen-Maury (1897-1960).

Mevrouw Lommen is al enkele jaren voorzitter van de plaatselijke afdeling van de rooms-katholieke Vrouwenbond als ze in april 1923 wordt gekozen in het bondsbestuur in het bisdom Haarlem. Ook in die organisatie is ze heel actief.

Juffrouw Vahl.
Juffrouw J.J. Vahl, geboren 1882, was een vroedvrouw. Zij verongelukte met haar vervoermiddel onder de tram van het ziekenhuis. Op de begraafplaats bij de Hervormde Kerk staat een zuil met haar overlijdensdatum 31 juli l931. De grafsteen is geschonken door de vrouwen van Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Samen met de dames Aukes en Leenaers organiseert ze een inzameling voor de oprichting van een grafmonument bij de dorpskerk voor verloskundige juffrouw Vahl, die op 31 juli 1931 door een aanrijding met de tram van het ziekenhuis Duin en Bosch om het leven is gekomen. Het tijdens een plechtige bijeenkomst onthulde monument, een gebroken zuil, staat op het noordelijk deel van de begraafplaats bij de dorpskerk. Op de voet staat de tekst: ‘Deze steen werd haar geschonken door de vrouwen van Castricum’.

Piet Ooms en de kat van mevrouw Lommen

Dienstbode Geert de Graaf ontdekte een keer dat de kat van de burgemeester had gepoept op het bed van het echtpaar. Zij zei tegen mevrouw Lommen dat ze het één keer zou opruimen, maar dat de kat echt weg moest als het nog eens zou gebeuren. Het gebeurde toch weer en Geert besloot Piet Ooms te laten komen. Piet handelde onder andere in dierenhuidjes.

Hij kwam aan de deur en de kat werd gelokt. Mevrouw Lommen kwam vragen wat er aan de hand was. Ze zag tot haar schrik de kat in de handen van Piet Ooms en riep: “Hier met dat beest.” Piet reikte haar het dier aan, maar de levensgeesten waren al geweken. Volgens de overlevering viel mevrouw Lommen flauw in de gang. Geert de Graaf was vast een goede dienstbode, want ze heeft er nog lang gewerkt.

Notabelen

Thomas (Tom) Stuyt (93), zoon van notaris Stuyt, herinnert zich ‘oom Piet en tante Emmy’ nog heel goed. Oom Piet zag hij als een bedachtzame, rustige man en tante Emmy, die het goed met zijn moeder kon vinden, was een ‘levenslustige Haagsche tante’. Het burgemeestersechtpaar en ook dokter Schoonhoff, dokter Leenaers en zijn vrouw, pastoor Engering en mevrouw Benders, echtgenote van de directeur van Duin en Bosch, komen vaak bij Tom’s ouders op bezoek voor een praatje en een glaasje.

Notaris J.P. Stuyt.
Notaris J.P. Stuyt. Dorpsstraat 1 in Castricum. Overleden in 1938 op 57 jarige leeftijd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De notabelen hebben zo hun eigen kringetje. Tussen de leefwereld van de autochtone hardwerkende arme dorpelingen en die van de notabelen zit een wereld van verschil die moeilijk overbrugd kan worden. Ze blijven feitelijk vreemdelingen in het dorp en dat geldt ook voor de kinderen.

Tom Stuyt verbaast zich erover dat de dorpsjongens altijd op klompen lopen. Zijn vader legt hem uit dat ze vaak door de modder moeten baggeren en voegt eraan toe: “Ze hebben trouwens geen geld om schoenen te kopen.”

Zijn ouders merken dat hij erg ‘boers’ begint te praten. Vooral zijn moeder is bezorgd over het ‘verwerpelijke’ dialect dat hij snel oppikt. Tom’s onderwijs baart ook zorgen. Als het ‘plukkerstijd’ is in juni, moeten de kinderen aan het werk op de akkers van hun vaders om bonen en aardbeien te plukken en krijgen ze vrij van school. Zo kan het niet langer. Tom wordt na het vierde leerjaar van de katholieke dorpsschool gehaald en naar een internaat in Amersfoort gestuurd, waar voor hem een ander leven begint.

Lommen in de slag met de gemeenteraad

Net als in Ursem wachten de gemeenteraadsleden van Castricum eerst eens af wat voor vlees ze in de kuip hebben. Ze moeten wennen aan de nieuwe man, die in tegenstelling tot oud-burgemeester Mooij niet als een van hen wordt beschouwd. Lommen wordt op vele manieren op de proef gesteld.

Het voorstel om het secretariepersoneel van twee naar drie vaste ambtenaren uit te breiden, wordt kort na zijn aantreden al afgestemd. Een tijdelijk ambtenaar vindt de raad wel mooi genoeg. Uiteindelijk lukt het Lommen toch om de raad te overtuigen.

De oude raadsleden verzetten zich tegen alles wat ze beschouwen als nieuwlichterij. “We zullen die Lommen wel klein krijgen.”

De samenstelling van de raad begint wel te veranderen. Voor 1919 bestond er nog een financiële drempel om te mogen stemmen, maar in dat jaar wordt het algemeen kiesrecht ingevoerd. De raad bestaat dan uit vijf leden van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), en de combinatie CHU-ARP en de SDAP hebben ieder een zetel. De overwegend rooms-katholieke bevolking stemt natuurlijk vooral op de kandidaten van de RKSP, maar behalve katholieke raadsleden met een agrarische achtergrond worden ook twee verplegers van Duin en Bosch en een kantoorbediende in de raad gekozen.


Jaarboek 34, pagina 54

Installatie van burgemeester Lommen.
Installatie van burgemeester Lommen. Zittend van links naar rechts: Piet Kuijs (raadslid), Hendrik Oostveen (gemeentesecretaris), Kees Spaansen (raadslid), mevrouw Lommen (stiefmoeder burgemeester), burgemeester Lommen en de raadsleden Piet Valkering, Gerrit Kuijs, Gerrit Louter, Piet Twisk. Staand van links naar rechts: dominee Van Poelgeest, oud-wethouder Joseph Goes, oud-burgemeester Jan Mooij, een familielid van burgemeester Lommen, mevrouw Van Benthem, Herman van Benthem en nog een familielid van de burgemeester.

Bij de installatie van de raad op 2 september 1919 spreekt de burgemeester zijn vreugde uit over de evenredige vertegenwoordiging van alle inwoners. Hij bindt de raadsleden op het hart steeds zaken van personen te scheiden.

Het zal hem zijn tegengevallen dat de raad niet zo meegaand is en regelmatig de hakken in het zand zet. De oorspronkelijke Castricummers en Bakkummers kunnen het maar moeilijk zetten, dat nieuwe, niet-katholieke inwoners in de gemeentehuishouding een woordje meespreken en daardoor is de raad vaak verdeeld in twee kampen.

Ook speelt nog het verschil tussen Bakkummers en Castricummers. Zoals raadslid Aukes eens zei: “Er heerscht nog maar steeds het idee dat het twee soorten menschen zijn.”

Lommen kan zich best voorstellen dat het de hier geboren en getogen raadsleden moeite kost om zich aan te passen aan de zich snel wijzigende omstandigheden, maar hij houdt de raad steeds voor dat iedereen onontkoombaar met de tijd mee moet gaan. Hij hamert er vaak op dat raadsleden het gemeentebelang hebben te dienen en zich niet moeten laten leiden door privé-belangen.

De R.-K. Geitenfokvereniging Castricum in 1920. Menig Castricummer is nog met geitenmelk groot gebracht.
De rooms-katholieke Geitenfokvereniging Castricum in 1920. Menig Castricummer is nog met geitenmelk groot gebracht. Achter de tafel zitten Zonneveld, geestelijk adviseur kapelaan Leesberg, burgemeester Lommen, Jan Zonneveld en Willem Schermer.

Verzuiling

Meer dan 80 procent van de inwoners is katholiek en de geestelijkheid heeft grote invloed. Gemengde verkering (red: katholiek met protestant) is hoogst bedenkelijk. Katholieken moeten ‘roomsch’ in alles zijn.

De gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs in 1917 is een belangrijke stap. Nu hoeven katholieken helemaal nauwelijks meer buiten de eigen kring te komen. Op allerlei gebied worden katholieke organisaties opgericht; van rooms-katholieke Middenstandsvereniging en rooms-katholieke Coöperatieve Veilingvereniging tot rooms-katholieke Geitenfokvereniging. Van algemene verenigingen dienen katholieken zich afzijdig te houden. Adverteren in niet-katholieke bladen wordt verboden.

In de raad zijn er dikwijls aanvaringen met de niet-katholieke minderheid, bijvoorbeeld als het om subsidies of om benoemingen gaat. Van katholieke raadsleden wordt verwacht dat zij de katholieke belangen altijd voor laten gaan.

Wethouder Hemmer stelt dat de kerkelijke overheid geen verwijt treft dat zij althans de jeugd in eigen kring opgevoed wil zien, want zegt hij, het gevaar van gemengde huwelijken en geloofsafval (red: niet meer bij het kerkelijke geloof willen horen) is niet denkbeeldig. Hij voegt er aan toe dat hij persoonlijk de omgang met andersdenkenden wel op prijs stelt.


Jaarboek 34, pagina 55

Bidprentje van Pastoor Engering.
Bidprentje van Pastoor Engering. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hoezeer burgemeester Lommen ook probeert een neutrale positie in te nemen, hij komt toch onder vuur, nadat hij een vereniging waarschuwt dat hij de vergunning voor een toneelvoorstelling met bal na zal intrekken als de ernstig zieke pastoor Engering zou komen te overlijden.
“De toonen van de dansmuziek in het centrum van de gemeente zouden laat in den avond naar buiten uitklinken wat aanstotend zou zijn voor het overgroote deel van de bevolking.”

Hij wordt daar stevig op aangevallen door de SDAP-raadsleden, die hem verwijten als katholiek burgemeester te hebben gehandeld. Zijn reactie is dat hij bij het overlijden van de dominee hetzelfde zou hebben gedaan. De verhoudingen zijn gespannen en het wantrouwen tussen de partijen in de raad is groot. Het is maar goed dat Lommen een voorzitter is die de vergaderingen goed in de hand houdt.

‘Castricum Vooruit’

Piet Lommen denkt dat het voor de toekomst van het dorp goed is om zoveel mogelijk mensen bij het groeiproces te betrekken. Op 12 september 1919 nodigt hij ‘neringdoenden en burgers’ uit om te komen tot oprichting van een vereniging die vooruitgang op alle gebied van Castricum beoogt. De naam moet dan ook luiden ‘Castricum Vooruit’.

Voorpagina VVV-gids Castricum Vooruit.
Voorpagina VVV-gids Castricum Vooruit. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hij houdt de ruim 50 aanwezigen voor dat een vereniging die zich bezig houdt met bevordering van vreemdelingenverkeer, aantrekking van industrie en uitbreiding van de gemeente, een grote rol kan spelen. Castricum is veel te afhankelijk van de tuinbouw en heeft ook andere inkomstenbronnen nodig. Van politiek moet de nieuwe club zich verre houden.

Het lijkt er toch wel op dat Lommen steun zoekt voor zijn plannen en de gemeenteraad wil beïnvloeden. Er wordt in de eerste vergadering een voorlopig bestuur gekozen, waarvan gemeentesecretaris Van Lunen de eerste secretaris wordt. De vergadering is zo enthousiast over het initiatief dat burgemeester Lommen zich al direct een benoeming tot ere-voorzitter moet laten welgevallen.

De burgemeester is vaak aanwezig bij de vergaderingen van het dagelijks bestuur van zijn geesteskind. Hij treedt persoonlijk op als voorzitter van de redactie van een prachtige ‘Gids voor Castricum’ die in 1925 wordt uitgegeven.

Hoe het de vereniging verder is vergaan, is beschreven in het artikel ‘VVV Castricum 90 jaar’ in het 32e Jaarboek.

Zeeweg

In 1925 is het tweede deel van Zeeweg gereedgekomen. Eindelijk kan het strand via een bestrate weg bereikt worden. Lommen en ́Castricum Vooruit́ hebben zich daar heel sterk voor gemaakt. Het enthousiasme in de gemeenteraad was aanvankelijk niet zo groot.

De opening van de verharde Zeeweg in 1925 door burgemeester Lommen was een hoogtepunt in de geschiedenis van Castricum.
De opening van de verharde Zeeweg in 1925 door burgemeester Lommen was een hoogtepunt in de geschiedenis van Castricum.

De feestelijke opening op 19 mei 1925 is een hoogtepunt voor de gemeente en zeker voor Lommen. Na een ontvangst op het raadhuis worden de genodigden met auto’s naar het Commissarishuis gebracht, dat ter hoogte van het tegenwoordige kampeerterrein stond. Timmerman Anton Borst heeft daar gezorgd voor een erepoort. Lommen houdt een toespraak waarin hij het grote belang van deze gebeurtenis voor de toeristische ontwikkeling van de gemeente benadrukt. Vervolgens heffen de genodigden het glas op de toekomst, waar iedereen verwachtingsvol naar uitkijkt. Dan gaat de stoet in optocht naar het strand. De beide muziekkorpsen ‘Door Inspanning Uitspanning’ van Duin en Bosch en de patronaatsfanfare ‘Sint Aloysius’ zetten hun beste beentje voor.

Openbare zedelijkheid

Door de nieuwe weg neemt het strandbezoek sterk toe en veel neringdoenden pikken daar een graantje van mee. De openbare zedelijkheid op het strand is echter een gevoelige zaak. Dat blijkt ook wel als de SDAP-raadsleden Schipper en Hellinga voorstellen om het verbod tot pootjebaden op te heffen. De recreanten krijgen van de strandpolitie al heel snel een waarschuwing als er iets bloots te zien is en dat is niet bevorderlijk voor een ontspannen strandbezoek.

Burgemeester en wethouders willen niet van het verbod af, maar kiezen wel voor een soepele toepassing. Lommen vraagt zich af of het vertier nu moet komen door blote benen. Hij vindt het beter dat bezoekers zeggen “je mag niets”, dan “je mag alles hier”
Met 9 stemmen van de rooms-katholieke partijen tegenover 2 stemmen van de initiatiefnemers wordt hij door de gemeenteraad gesteund.


Jaarboek 34, pagina 56

De rooms-katholieke raadsleden pleiten ook voor beperking van het dansen. Het wordt een moreel en zedelijk gevaar geacht dat er iedere zondag gedanst mag worden. Dansen op enkele feestdagen is wel voldoende en om 21.00 uur moet het maar afgelopen zijn. Kinderen komen op zondagavond te laat thuis en er zijn ook nog na 23.00 uur schreeuwende Heemskerkers waargenomen.

Raadslid Schipper geeft tegengas en herinnert eraan dat vroeger niet-Castricummers steeds werden aangevallen en uitgejouwd. Lommen zegt alle dansgelegenheden te hebben bezocht en hij is van mening dat het er buitengewoon netjes aan toe gaat. De uitgebreide discussie schiet hem in het verkeerde keelgat en hij zegt: “De raad moet maar doen wat hij niet laten kan, dan zal spreker laten wat hij doen kan.” Hij doet geen enkele toezegging, waarna de fractie het voorstel tenslotte mopperend intrekt.

Lommen in ambtsuniform met ambtsketen Op zijn borst prijken de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice en een onderscheiding van het Oostenrijkse Rode Kruis.
Lommen in ambtsuniform met ambtsketen Op zijn borst prijken de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice en een onderscheiding van het Oostenrijkse Rode Kruis.

Burgerwacht

In november 1918 roept Pieter Jelles Troelstra van de SDAP op tot revolutie in Nederland. Zijn poging mislukt, maar voortaan wordt er rekening gehouden met een permanente rode dreiging.

Tegenstanders richten Burgerwachten op met loyale vrijwilligers, die het wettig gezag willen steunen. De ook in Castricum opgerichte Burgerwacht staat ter beschikking van de burgemeester, die de organisatie volledig steunt. In 7 augustus 1920 verschijnt het volgende berichtje in de plaatselijke krant:
“De oefeningen van de Burgerwacht, die wegens het aardbeienseizoen eenigen weken onderbroken zijn, worden deze week weer aangepakt. Moge de bekende animo onzer wakkere mannen zich handhaven, om ook ons mooie dorp de overtuiging levendig te houden, dat de volksmeerderheid zich niet door een overmoedige en misdadige revolutionaire minderheid op den kop zal laten zitten.“

Extra gemotiveerd is men vast ook door de oprichting in september van een afdeling van de Communistische partij, weliswaar bestaande uit vijf leden, maar toch …. Het plaatselijk weekblad wakkert het vuurtje aan:
“Het is nu de taak van onze burgerwacht om door flink en kranig op te komen bij de oefeningen, te toonen dat voor Russische toestanden geen plaats is in ons vooruitstrevende dorp.”

De gemeenteraad subsidieert de organisatie met enkele honderden guldens. De raadsleden van de SDAP en van de AR-CHU ageren er ieder jaar tegen, maar een raadsmeerderheid handhaaft de begrotingspost nog tot 1923.

Crisisjaren

Lommen heeft een groot deel van zijn ambtsperiode te maken met de gevolgen van de crisis: werkloosheid, werkverschaffing en steunregelingen. Bij veel onderwerpen, zoals bij de strijd om de gasfabriek (14e Jaarboek) speelt armoede en schaarste een rol.

Al vanaf 1929 loopt de omzet van de plaatselijke veilingen hard achteruit. De tuinders kunnen nauwelijks hun brood meer verdienen en zo’n 40 van hen zijn aangewezen op ondersteuning.

De werkloosheid neemt steeds meer toe en daarmee ook het aantal door Maatschappelijke Hulpbetoon bedeelde gezinnen. De huisartsen signaleren zelfs ondervoeding bij schoolkinderen, waarna er maaltijden op scholen worden verstrekt.

Lommen krijgt van enkele raadsleden het verwijt dat de gemeente te weinig voor de tuinders doet. Dat is in vergelijking met andere gemeenten niet het geval, maar er moet wel voortdurend geschipperd worden tussen de financiële mogelijkheden en de wens de grote nood in de gemeente te lenigen. In het 30e Jaarboek is op dit onderwerp ingegaan.

NSB in De Rustende Jager

In 1933 wordt de openbare orde bedreigd door een bijeenkomst die NSB’ers uit Haarlem en IJmuiden in De Rustende Jager hebben georganiseerd. Grote gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit. Aanhangers van een afsplitsing van de SDAP, de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) verstoren de bijeenkomst en er ontstaat een vechtpartij. Bij het geweld sneuvelt er een ruit en een paar mannen worden de zaal uitgewerkt. Lommen neemt de leiding stevig in handen en regelt een afzetting door de politie om nieuwe gevechten te voorkomen.

Het dorp is in rep en roer. Actievoerders stellen zich langs de weg naar Beverwijk op met minder vriendelijke bedoelingen. De stenen liggen klaar. De NSB’ers vertrekken wijselijk in hun auto’s en autobussen via Uitgeest, waarna de gemoederen weer tot bedaren komen.

Coba Brandjes.
Coba Brandjes. Burgemeester Mooijstraat 11 in Castricum, 2011. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Coba Brandjes herinnert zich de dreigende situatie en het kordate optreden van de burgemeester nog goed. Ze heeft met een paar kinderen onder haar hoede nog een heel eind moeten omlopen om haar ouderlijk huis te kunnen bereiken.

Burgemeestersbenoemingen

Lommen hecht eraan om boven de partijen te staan en onafhankelijk te blijven van politieke stromingen. Hij is daarom een groot voorstander van de benoeming van burgemeesters door de Kroon, zonder inmenging van de gemeenteraad. In de jaren 20 gaan er stemmen op voor medezeggenschap van de gemeenteraad bij burgemeestersbenoemingen. Er zijn dan zelfs al voorstanders van een gekozen burgemeester!

Burgemeester Lommen werpt zich nadrukkelijk in de strijd. Hij schrijft een nota aan de gemeenteraad, die hij in gedrukte vorm onder de Nederlandse gemeenten ver-


Jaarboek 34, pagina 57

spreidt. Hij pleit voor handhaving van de benoeming door de Kroon om de onafhankelijkheid van de burgemeester als verdediger van het ‘algemeen belang’ te waarborgen. De gemeenteraad moet zich er wat hem betreft niet mee willen bemoeien. De Castricumse raadsleden bieden tot zijn ergernis weerwerk en zien wel iets in meer invloed van de gemeenteraad. Tenslotte staakt hij zijn pogingen om de raad op andere gedachten te brengen.

Zo’n 80 jaar na deze discussie hebben de gemeenteraden inderdaad een belangrijke rol bij burgemeestersbenoemingen gekregen. Lommen zal zich in zijn graf hebben omgedraaid.

De burgemeester in zijn studeerkamer. Rechts op de kast staat een kopje met een tekst die verwijst naar de familie Spigt, de achternaam van de moeder van de burgemeester. De identificatie was mogelijk, omdat hetzelfde kopje 80 jaar later in bezit bleek te zijn van een kleindochter van Lommen’s zuster Cornelia (Collectie Spaarnestadphoto).
De burgemeester in zijn studeerkamer. Rechts op de kast staat een kopje met een tekst die verwijst naar de familie Spigt, de achternaam van de moeder van de burgemeester. De identificatie was mogelijk, omdat hetzelfde kopje 80 jaar later in bezit bleek te zijn van een kleindochter van Lommen’s zuster Cornelia (Collectie Spaarnestadphoto).

Uitbreiding

De bouw van de ambtswoning aan de Stationsweg in 1919 lijkt ook wel het startschot te zijn geweest voor een opleving van de gemeente. De woningbouwverenigingen bouwen aan de Bakkummerstraat en aan de Mient tientallen woningen. Aannemer Gerrit Kabel bouwt de 4 witte villa’s naast de ambtswoning aan de Stationsweg. Kapitein Rommel wordt de nieuwe buurman van de burgemeester.

De noodzaak van meer regulering van de bouw dringt zich op. Tuinbouwgrond is goedkoop als gevolg van de depressie en het aantal bouwaanvragen neemt toe. Lommen ziet in dat er geïnvesteerd moet worden in een uitbreidingsplan. De provincie wordt om advies gevraagd over de eisen waaraan het plan moet voldoen. Uit het rapport blijkt dat Castricum van belang kan worden als woonplaats van forensen. Het doorgaande verkeer zou het beste kunnen worden omgeleid door middel van een afsnijding 500 meter ten zuiden van de spoorwegovergang, die weer ten noorden van de rooms-katholieke kerk op de rijksweg kan aansluiten.

Jo Meijer de Casseres.
Joël Meijer de Casseres (1902-1990) werd in 1928 door de gemeente Castricum aangetrokken als stedenbouwkundig adviseur. In 1928 zette hij zich aan een studie ter voorbereiding op een uitbreidingsplan voor Castricum. Voorafgegaan door enkele deelplannen werd in 1936 een plan voor Castricum en Bakkum vastgesteld. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Geadviseerd wordt om een ‘bekwaam deskundige aan te stellen, die dergelijke arbeid meer heeft verricht.’ Burgemeester en wethouders benoemen in maart 1928 de 25-jarige Jo de Casseres uit Beverwijk tot gemeentearchitect in tijdelijke dienst. Tot dan had hij dezelfde functie in de gemeente Wijk aan Zee en Duin. Hij onderhield contact met Lommen wat blijkt uit een zinsnede in een bewaard gebleven brief van hem, gedateerd 8 december 1927:
“Waar u zich steeds zoo vriendelijk interesseerde voor mijn werk, zal het mij een bijzonder genoegen zijn U de plannen en bescheiden (waaronder eenige ook voor Castricum zeer interessante) te tonen.”

Ramp voor het dorp …

Al spoedig doet zich een groot probleem voor bij de opstelling van het uitbreidingsplan. Ook Rijkswaterstaat voelt er voor om de rijksweg ten zuiden van het dorp in oostelijke richting om te leiden en bij de spoorlijn een viaduct te bouwen. Alle lichten springen op rood en de raad wijst erop dat hierdoor als het ware een muur opgetrokken wordt. Castricum dreigt een dood dorp te worden. Beter zou zijn het bestaande tracé tot aan de Burgemeester Mooijstraat te verbeteren. Dat zou het verkeer nog even in het dorp houden. Vervolgens zou in de bocht een doorbraak kunnen worden gemaakt in noordelijke richting. Voor de bestaande spoorwegovergang zou een tunnel een mooie oplossing zijn. Rijkswaterstaat en Provinciale Waterstaat zien niets in dat idee en de stedenbouwkundige kan door het meningsverschil niet verder met het uitbreidingsplan.

Er zijn twee stromingen in het college in de kwestie van een oostelijke of een westelijke omleiding. Lommen wil dan nog geen partij kiezen, maar geeft tenslotte als zijn persoonlijke mening te kennen: “Waar niet te winnen valt, is ‘t ijdel dat men strijdt.” De meerderheid van de raad zet de strijd toch voort. Het is april 1931 als de minister eindelijk de knoop doorhakt en kiest voor verbetering van de rijksweg door de bebouwde kom. Een besluit over een oostelijke omleiding wordt voorlopig uitgesteld. Lommen betreurt die keuze. Hij was ervan overtuigd dat verbetering van de Dorpsstraat nooit een voldoende oplossing kon zijn.

De opstelling van het uitbreidingsplan neemt, tot irritatie van Lommen, nog jaren in beslag. Hij maakt de vaststelling van het uitbreidingsplan in 1936 nog net mee. Korte tijd later zou hij overlijden.

Nevenfuncties Lommen

Besturen zit de burgemeester in het bloed. Er zijn nog al wat organisaties waarin hij lange of korte tijd zitting neemt, zoals in het hoofdbestuur van de Vereniging van Nederlandse gemeenten. Hij is voorzitter van een provinciale commissie


Jaarboek 34, pagina 58

voor elektriciteitszaken In 1921 treedt hij toe tot Provinciale Staten voor de rooms-katholieke Staatspartij. Hij neemt de plaats in van een vertrekkend lid. In de Staten breekt Lommen tevergeefs een lans voor toekenning van subsidie aan een organisatie die de opleiding van gemeenteambtenaren ten doel heeft. Hij bedankt in 1922 voor een nieuwe zittingsperiode. Het politieke handwerk ligt hem waarschijnlijk niet. Zijn belangstelling gaat uit naar andere zaken.

Hij heeft verschillende functies binnen de sector gezondheidszorg. De historie van ziekte en dood, waarmee hij in zijn leven geconfronteerd is geweest, heeft er wellicht mee te maken. Hij is bestuurslid van de Onderlinge Nationale rooms-katholieke Verzekering voor de kosten van Ziekenhuisverpleging en Operatie. Ook is hij voorzitter van een provinciaal fonds en van een plaatselijke organisatie op dat gebied.

Daarnaast is hij voorzitter van de plaatselijke afdeling van het Wit-Gele Kruis, waarvan de wijkverpleegsters ook voor de leden van het Witte Kruis werken. Hij is secretaris-penningmeester van de afdeling Noord-Holland van het Wit-Gele Kruis en enige tijd penningmeester van de Koninklijke Bond voor het Reddingswezen en Eerste hulp bij ongelukken ‘Het Oranje-Kruis’.

Als bevorderaar van het rooms-katholieke charitatief werk is hem de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice toegekend. In 1934 treedt hij vanwege zijn slechte gezondheid af als secretaris van de Federatie van Wit-Gele Kruisverenigingen. Bij die gelegenheid wordt hij tot erelid benoemd.

Verder is hij de voorzitter van een ‘Comité tot voorbereiding der wegenplannen Castricum-Den Helder’, bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten. Tenslotte is hij lid van de raad van toezicht van de stichting Volksuniversiteit voor Alkmaar en omstreken en van de Commissie van advies voor de exploitatie van het duingebied. In laatstgenoemde commissie, die onder andere nauw betrokken is bij de aanleg van het duinmeer, heeft Jac.P. Thijsse ook zitting. Op plaatselijk niveau behoren de oprichting van de VVV, een Rode Kruis-afdeling en de Oranjevereniging tot zijn verdiensten.

Rond het 12,5-jarig ambtsjubileum werden allerlei feestelijkheden georganiseerd. De burgemeester met zijn echtgenote en zijn moeder worden op het bordes
van het raadhuis verwelkomd. Mevrouw Lommen krijgt de bloemen. Rechts gemeentesecretaris Van Lunen.
Rond het 12,5-jarig ambtsjubileum werden allerlei feestelijkheden georganiseerd. De burgemeester met zijn echtgenote en zijn moeder worden op het bordes van het raadhuis verwelkomd. Mevrouw Lommen krijgt de bloemen. Rechts gemeentesecretaris Van Lunen.

Koperen ambtsjubileum

Op 1 februari 1931 is het 12,5 jaar geleden dat Lommen als burgemeester van Castricum werd geïnstalleerd; een jubileum waaraan veel aandacht wordt geschonken. De Alkmaarsche Courant geeft uitgebreid verslag van de viering. Er is een optocht en overal in het dorp wordt gevlagd. Raadsleden en ambtenaren ontvangen hem en zijn familie in de feestelijk versierde raadszaal. Locoburgemeester Hemmer en vele vertegenwoordigers van organisaties zwaaien hem lof toe. Gemeentesecretaris Van Lunen bedankt hem voor het feit dat het gemeentepersoneel altijd op hem kan rekenen. Uit het dorp komen veel mensen hem feliciteren. De krant schrijft: “Naast de vooraanstaanden kwamen de eenvoudige menschen den burgemeester blijk geven van hunne belangstelling.”

De tekening van het oude raadhuis van de kunstenaar Jan C. Bander (1885-1956) die de burgemeester als cadeau ontving bij zijn ambtsjubileum. Bij haar vertrek uit de gemeente schonk mevrouw Lommen de tekening aan gemeenteambtenaar Herman Koelman, die deze later overdroeg aan oud-gemeentesecretaris Fons Mok.
De tekening van het oude raadhuis van de kunstenaar Jan C. Bander (1885-1956) die de burgemeester als cadeau ontving bij zijn ambtsjubileum. Bij haar vertrek uit de gemeente schonk mevrouw Lommen de tekening aan gemeenteambtenaar Herman Koelman, die deze later overdroeg aan oud-gemeentesecretaris Fons Mok.

Het bestuur van ‘Castricum Vooruit’ schenkt hem een pasteltekening van het raadhuis. Het feest zet zich tot in de avonduren voort, wanneer de beide fanfarekorpsen de burgemeester een serenade brengen. Dat zijn werk in de gemeente wordt gewaardeerd, heeft hij die dag zeker ervaren.

Raadhuis

Het aantal inwoners nadert in 1936 de 7.000 en een gedeelte van het raadhuis, de vroegere onderwijzerswoning, is nog steeds in gebruik als woonruimte. Er is sprake van een benarde situatie, zoals blijkt uit een notitie van Lommen uit april 1936. De gemeenteontvanger, de ambtenaar belast met werklozenzorg en de gemeente-opzichter moeten op de raadzaal hun werk doen. Typerend voor de situatie waarin de gemeente zich in de jaren (negentien) dertig bevindt, schrijft hij:
“Voor de werkloozenzorg lijkt het mij van veel belang dat deze taak van de secretarie wordt afgenomen. De toestand is nu zoo, dat in de ochtenduren, wanneer de werkloozen komen stempelen, de secretarie vrijwel ontoegankelijk is voor andere personen. De gang van de secretarie is gedegradeerd tot opslagplaats van de te verstrekken levensmiddelen, wat eveneens een onhoudbare toestand is.”

Zijn eigen kamer achter in het raadhuis op de benedenverdieping, naast het ‘cachot’, kan hij soms met moeite bereiken.


Jaarboek 34, pagina 59

De notitie overtuigt de gemeenteraad en in mei 1936 valt het besluit tot herinrichting, waarbij de woning ook bij het raadhuis wordt getrokken. In februari 1937 kan de eerste raadsvergadering in het gemoderniseerde gebouw worden gehouden. De Alkmaarsche Courant noteert:
“Het geheel is een smaakvolle vooruitgang op den oude toestand en het mag als een monument worden gezien voor den arbeid van burgemeester Lommen.”

Ruim 27 jaar (tot 1963) zou het hele gemeentelijk apparaat hier met kunst- en vliegwerk gehuisvest blijven.

Boven de schouw in de raadzaal prijkt nog lang de lijfspreuk van de burgemeester: “Vraeg niet wat de Waereld seght – Doe wat edel is en reght”.

Overlijden burgemeester

De aanpak van het raadhuis is een van de laatste onderwerpen die nog onder leiding van Lommen worden behandeld. De voltooiing van het werk heeft hij niet meer meegemaakt. Al jaren is bekend dat het niet goed gaat met zijn gezondheid. Hij is niet meer de energieke en veerkrachtige man van voorheen. Hij moet steeds vaker verstek laten gaan.

Wethouder Hemmer neemt vaak voor hem waar, zoals bij de opening in 1933 van de nieuwe centrale openbare lagere school aan de Bakkummerstraat. Hemmer merkt in zijn speech op dat het hem spijt “dat juist hij die jarenlang gewerkt heeft aan het openbaar lagere onderwijs, de burgemeester, niet aanwezig kon zijn”.

Meester Zinkweg.
Meester Zinkweg achteraan rechts op het schoolplein van de lagere openbare school. De namen van de leerlingen zijn niet bekend. Schoolstraat in Castricum. 1933. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het hoofd van de school, meester Zinkweg, bedankt de burgemeester voor de verdediging van de belangen van het openbaar onderwijs!

Na weer een ziekteperiode vertrekken de burgemeester en zijn vrouw in januari 1935 op medisch advies voor zes weken naar het zuiden van Frankrijk. Zijn krachten nemen steeds meer af.

In juli 1936 opent hij nog met veel moeite de feestweek en in september is hij nog aanwezig op het kermisterrein. Het lukt hem tot eind september ‘s ochtends op het raadhuis te komen. Daarna is hij vanuit zijn huis nog bij de dagelijkse gang van zaken betrokken, totdat ook dat niet meer mogelijk is.

 De begrafenisstoet van burgemeester Lommen ter hoogte van het raadhuis in de Dorpsstraat. Rechts Huize Kerkzicht.
De begrafenisstoet van burgemeester Lommen ter hoogte van het raadhuis in de Dorpsstraat. Rechts Huize Kerkzicht.

Het overlijden van de burgemeester op 10 november 1936 wordt kenbaar gemaakt door het luiden van de klokken van de protestantse en de katholieke kerk. Lommen is maar 51 jaar oud geworden en evenals zijn beide ouders te jong overleden.

‘s Avonds is er een rouwbijeenkomst in het raadhuis. Locoburgemeester Hemmer schetst de vele verdiensten van de burgemeester, waarbij hij diens hulpvaardigheid en toegankelijkheid roemt en ook de wijze waarop hij leiding gaf aan vergaderingen. Het oudste raadslid, de heer Aukes, zegt dat de eretitel ‘burgervader’ de overledene


Jaarboek 34, pagina 60

toekomt. Hij wist bewondering en vertrouwen af te dwingen, vertrouwen dat uitging van de door hem gekoesterde gedachte: “Vertrouwen geven en vertrouwen vragen”. Hij spreekt zijn deelneming uit met de echtgenote en de stiefmoeder van de burgemeester: “De twee vrouwen die zo geheel met hem als eenheid in de gemeente bekend zijn.”

Na afloop van de kerkelijke plechtigheden, geleid door pastoor Goes, vindt op 13 november 1936 onder grote belangstelling de teraardebestelling op het rooms-katholieke kerkhof plaats.

De grafsteen van burgemeester Lommen en zijn echtgenote op de begraafplaats Onderlangs.
De grafsteen van burgemeester Lommen en zijn echtgenote op de begraafplaats Onderlangs.

Het graf verplaatst

Mevrouw Emma Lommen-Maury vertrok na korte tijd uit de gemeente en ging terug naar haar geboorteplaats Den Haag. De stiefmoeder van burgemeester Lommen verhuisde naar Velp.

Op 4 november 1960 overleed Emma Lommen-Maury. Zij werd bijgezet in het graf van haar man op het rooms-katholieke kerkhof bij de Sint Pancratius kerk. Door herinrichting van het kerkhof dreigde in 1983 ruiming van het graf. Het gemeentebestuur van Castricum vond dat het zo ver niet mocht komen en besloot het graf over te laten brengen naar de gemeentelijke begraafplaats Onderlangs. Daar heeft het nu, gelegen tegen de duinvoet, een mooie plaats gekregen. Dit zal dan de echte laatste rustplaats zijn van een voor Castricum belangrijk man, die zich met hart en ziel voor de gemeenschap heeft ingezet.

Niek Kaan

Naschrift

Geprobeerd is een beeld te geven van het leven en werken van burgemeester Piet Lommen die in 1936 overleed. Zijn echtgenote Emma Maury overleed in 1960. Het echtpaar is kinderloos gebleven. De hoop was gevestigd op het opsporen van naaste familieleden of bekenden. Van de familie Lommen bleek alleen een achterneef van de burgemeester, Edouard Lommen 81 jaar oud, nog in leven te zijn. Zijn grootvader was in 1908 met zijn tweede vrouw naar België vertrokken.

Edouard woont in Brussel en vol verwachting maakte ik een afspraak met hem. Helaas had hij geen informatie over zijn in Holland achtergebleven familie. Wel bijzonder was dat in zijn leven, net als bij zijn voorouders, verf een grote rol had gespeeld. Hij had een schildersbedrijf gerund.

Van de familie Maury leeft niemand meer. In de straat in Den Haag, waar Emma Maury tot haar overlijden ruim 20 jaar woonde, kon geen enkele bewoner zich haar herinneren en een oproep op de website van de parochie, waar ze deel van uitmaakte, leverde niets op. Geraadpleegde leden van de familie Sauveur hadden ook geen informatie over Cateau Lommen-Sauveur.

Bij de verder verwijderde aangetrouwde familie stuitte ik op de familie Van Geffen. Cornelia, zuster van de burgemeester, was met Jacobus Julius van Geffen getrouwd. Kleinkinderen, die Piet Lommen nooit hebben gekend, bleken nog in het bezit van enkele foto’s waarop de burgemeester staat.

Voor de samenstelling van het artikel moest hoofdzakelijk gebruik gemaakt worden van archiefstukken en de herinneringen van enkele oud-inwoners.

Bronnen:

Archieven, instellingen:

  • Archief gemeente Castricum aanwezig in het Regionaal Archief Alkmaar
  • Regionaal Archief Tilburg;
  • Westfries Archief te Hoorn;
  • Centraal Bureau voor Genealogie;
  • Historische Kring Ursem.

Publicaties:

18 november 2020

Bakkerij Burgmeijer bleef bij Burgemeester Boreel

Door: Eric Bor

Vanaf 1934 opende bakkerij Burgmeijer zijn deuren aan de Beverwijkerstraatweg op de hoek van de Burgemeester Boreellaan. Die laan lag ongeveer waar nu de Puikman is en was de eerste laan van de villawijk achter het station die burgemeester Lommen in de jaren dertig wilde realiseren. Meer lanen zouden er nooit komen, want de Duitsers lieten in 1943 alle huizen achter het station, inclusief die aan de Beverwijkerstraatweg, afbreken.

16 november 2020

Boreel van Hogelanden – burgemeester (Jaarboek 12 1989 pg 44)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 12, pagina 44

Burgemeester Boreel van Hogelanden

Burgemeester Boreel van Hogelanden.
Burgemeester Boreel van Hogelanden.

De vertrekkende burgemeester jonkheer Mr. Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden was burgemeester en secretaris van Castricum van 1 december 1877 tot 1 mei 1888.

Jacob Boreel stamde af van het rijke patriciërsgeslacht der Boreels, dat meerdere beroemde diplomaten voor zijn tijd had voortge­bracht. Hij was geboren op 10 september 1852 op het landgoed Waterland te Velsen; hier heeft Jacob ook zijn jeugd doorgebracht. Zijn vader was jonkheer mr Willem Boreel van Hogelanden, toen Commissa­ris des Konings van Noord-Holland, later voorzitter van de Tweede Kamer en Minister van Staat en zijn moeder was jonkvrouwe Margaretha J.M.P. Boreel.

Na voltooiing van zijn studies in de rechten te Leiden was Jacob Breel enige tijd als attachee te Londen werkzaam. Om ervaring in het gemeentebestuur op te doen zegde hij de diplomatieke dienst vaar­ wel en werd reeds op 25-jarige leeftijd burgemeester van Castricum; daarnaast kon hij zich nu wijden aan het beheer van zijn landgoede­ren, die grensden aan de duinen. In dat kader maakte hij als een van de eersten een studie van de verschillende soorten dennen, die voor duinbeplanting het meest geschikt waren.

Jacob Boreel van Hogelanden, burgemeester van Castricum van 1877 tot 1888.
Jacob Boreel van Hogelanden, burgemeester van Castricum van 1877 tot 1888. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Burgemeester van Castricum

In Castricum volgt hij burgemeester Carel Hendrik Moens op. Enkele maanden na zijn ambtsaanvaarding trouwt hij op 14 maart 1878 te ’s-Gravenhage met barones Maria Cornelia Schimmelpenninck van der Oye. Jacob heeft van de minister van Binnenlandse Zaken toestem­ming om gedurende ruim twee maanden een huwelijksreis te maken naar het buitenland. Na terugkeer wordt hij op 11 juni 1878 in Castri­cum feestelijk binnengehaald; straten en huizen zijn versierd, er staan erepoorten op de Rijksstraatweg.

Jacob Boreel gaat met zijn vrouw wonen op het landgoed Meervliet. Bij koninklijk besluit is hij vrijgesteld van de verplichting om in Castricum te wonen, mits hij in Velsen gevestigd blijft. Wel moet de burgemeester voor de ingezetenen van Castricum op elke woens­dagmorgen vanaf 11 uur in Castricum te spreken zijn.

Burgemeester Boreel is dus over een periode van tien jaar en vijf maanden burge­meester van Castricum geweest. Deze periode kenmerkt zich als een betrekkelijk rustige periode in de Castricumse geschiedenis. Er zijn geen bijzondere bouwwerken verrezen, wegen aangelegd of an­dere nu nog aanwijsbare elementen uit die periode bewaard geble­ven.

Het oude Raadhuis met daarachter de Openbare Lagere school, Dorpsstraat 63, 65, 67 in Castricum
Het oude Raadhuis met daarachter de Openbare Lagere school, Dorpsstraat 63, 65, 67 in Castricum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Alleen de Openbare School (de enige school in Castricum) wordt met 3 lokalen uitgebreid. De financiële toestand van de ge­meente blijft onveranderd slecht. Het aantal inwoners schommelt tussen de 1460 en 1715.

In 1881 maakt Jacob Boreel van Hogelanden deel uit van het buiten­ gewone gezantschap, dat de Koning der Nederlanden vertegenwoor­digde bij de kroning van Alexander III tot tsaar der Russen.

Op 3 juni 1884 wordt Jacob Boreel ook benoemd tot burgemeester van Heemskerk; hij volgt aldaar de geliefde en plotseling overleden burgemeester Zaalberg op, die in 1868 en 1869 ook burgemeester van Castricum was geweest. Ook Jacob Rendorp had daarvoor gedu­rende een lange reeks van jaren beide gemeenten bestuurd. Over de burgemeesters Zaalberg en Rendorp zijn uitvoerige artikelen ver­ schenen in respectievelijk het 5e en het 10e jaarboekje.

Burgemeester van Haarlem

Op 1 mei 1888 neemt burgemeester Boreel van Hogelanden op eigen verzoek ontslag als burgemeester van Castricum en Heems­kerk om zich volledig te wijden aan zijn lidmaatschap van de Twee­de Kamer, waarvoor hij als liberaal door het district Beverwijk was gekozen. Met grote ambitie vervult hij zijn Kamerlidmaatschap tot 1893, toen hij benoemd werd tot burgemeester van Haarlem en hij zijn Kamerlidmaatschap niet verenigbaar achtte met zijn nieuwe ambt.

Gedurende zijn 19-jarig burgemeesterschap van Haarlem komen mede dank zij zijn initiatief een groot aantal zaken tot stand. In 1894 schenkt hij de stad Haarlem een bijzonder fraaie zilveren ambtske­ten, die nog steeds door de burgemeester van Haarlem wordt gedra­gen. Na 19 jaar burgemeesterschap van Haarlem vindt Jacob Boreel het welletjes en wordt in 1912 lid van de Gedeputeerde Staten van Noord Holland, in welke functie hij zeer actief deel neemt aan de financiële commissie en aan het beheer van het Provinciaal Zieken­ huis te Santpoort.

Eigenaar van het landgoed Meervliet, Waterland en Beeckestein

In 1877 koopt Jacob Boreel het landgoed Meervliet te Velsen, hier worden zijn vijf kinderen geboren, waarvan er drie bij de geboorte en ook zijn eerste vrouw zullen overlijden. Het wordt stil op Meer­vliet, Jacob woont er met zijn twee nog zeer jonge dochtertjes. Als zijn moeder in 1892 overlijdt, gaat hij op het eraan grenzende land­ goed Waterland wonen, de plaats waar hij was geboren. Zes jaar la­ter hertrouwt hij met Jonkvrouwe Cornelia Maria van Weede. In 1926 verkoopt hij het landgoed Meervliet, dat kort daarna wordt gesloopt. Jacob Boreel is ook eigenaar van het landgoed Beec­kestein; Dit landgoed en ook Waterland waren reeds vanaf respectievelijk 1742 en 1799 in het bezit van de familie Boreel.

Op bijna 85-jarige leeftijd is Jacob W.G. Boreel van Hogelanden op 16 juli 1937 te Bloemendaal overleden; de landgoederen Beec­kestein en Waterland worden onder zijn beide dochters mevrouw Baronesse van Tuyll van Serooskerken en mevrouw Cremers verdeeld, waarmee een einde kwam aan het bewind der familie Boreel.

S.P.A. Zuurbier

Dit artikel is een apart onderdeel van Castricum honderd jaar geleden 1888, pagina 44.

2 november 2020

Rendorp, Jacob (Jaarboek 10 1987 pg 19-25)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 10, pagina 19

Wie was … Jacob Rendorp

Jacob Rendorp van Kasteel Marquette op latere leeftijd. Heemskerk, 1868.
Jacob Rendorp van Kasteel Marquette op latere leeftijd. Heemskerk, 1868. Collectie Weerkgroep Oud-Castricum, Toegevoegd.

In de serie “Wie was . . . ” is dit jaar gekozen voor een Castricumse burgemeester. Jacob Rendorp van Marquette volgt in 1852 Jan de Quack op als burgemeester en wordt na het neerleggen van zijn ambt per 1 januari 1868 opgevolgd door Hermanus Zaalberg.

Zijn De Quack en Zaalberg opmerkelijke figuren, zoals ik uitvoerig heb beschreven in voorgaande jaarboekjes, Jacob Rendorp komt in de gemeentelijke politiek niet zo nadrukkelijk naar voren. Dit is dan ook de oorzaak, dat in dit artikel het accent ligt op 16 jaar Castricumse geschiedenis gedurende de ambtsperiode van Jacob Rendorp.

Jonkheer en cavalerie-officier

Jacob wordt op 3 november 1795 te Amsterdam geboren en aldaar in de Amstelkerk gedoopt. Zijn ouders zijn Mr. Willem Rendorp, heer van kasteel Marquette en Paulina Adriana Boreel. Willem Rendorp heeft in de hoofdstad vele functies, zoals die van wethouder en commissaris. Hij wordt in 1815 bij koninklijk besluit verheven in de Nederlandse adelstand, waarna zoon Jacob zich jonkheer mag noemen.

Familiewapen.
afb. 1 Familiewapen.

Jacob Rendorp neemt in 1815 als luitenant van het regiment huzaren deel aan het gevecht bij Quatre Bras, wordt daarbij gewond en daarna benoemd tot ridder in de 4e klasse der militaire Willemsorde. Hij neemt ook deel aan de Tiendaagse veldtocht in augustus 1831, die gericht is tegen de Belgische afscheiding. Na eervol uit de militaire dienst te zijn ontslagen wordt hij luitenant-kolonel der dienstdoende schutterij te Amsterdam.
In 1824 trouwt hij met jonkvrouwe Agneta Margaretha Catharina Deutz van Assendelft eigenares van kasteel Assumburg te Heemskerk. Met dit huwelijk wordt het bezit van de kastelen Assumburg en Marquette verenigd. Na het overlijden van zijn vader in 1827 kan Jacob zich ook noemen ambachtsheer van Heemskerk en van Wijk aan Zee en Duin.

Familiewapen

De officiële beschrijving van zijn familiewapen luidt: “gevierendeeld met in de kwartieren 1 en 4 in rood een gevleugeld zilveren arendsbeen en in de kwartieren 2 en 3 in blauw een rood getongde en genagelde gouden leeuw.
De 1e helm is gekroond en de 2e helm met roodzilveren wrong, beide met zilver-rode dekkleden.
Helmtekens: 1e een uitkomende en omgewende zwarte adelaar met gouden bek en rode tong; 2e de klimmende leeuw uit het 2e kwartier. Wapenspreuk: Virtute duce (onder de hoede der deugd).”

Het kasteel Marquette te Heemskerk.
afb. 2 Het kasteel Marquette te Heemskerk.

Bewoner van kasteel Marquette

Na het overlijden van zijn vader in 1827 woont Jacob te Amsterdam en is kasteel Marquette een tiental jaren onbewoond. Wel Iaat hij het in 1834 en 1835 belangrijk herstellen, waarmee het zijn huidige uiterlijk verkrijgt; de linkervleugel met een gedeelte van het front, namelijk het poorthuis met de daarbij behorende fraaie hangtorentjes laat hij helaas afbreken.
Na zijn pensionering als cavalerie-officier gaat Jacob Rendorp definitief op kasteel Marquette wonen. Zijn verblijf aldaar strekt zich overigens niet over het gehele jaar uit; de wintermaanden brengt hij met zijn familie veelal te ‘s-Gravenhage door. Na het


Jaarboek 10, pagina 20

overlijden van zijn vrouw neemt hij afscheid van Marquette en vestigt zich op 3 november 1869 voorgoed in ’s Gravenhage. Het kasteel blijft dan vele jaren onbewoond, totdat het in 1888 betrokken wordt door zijn kleinzoon Jonkheer mr. Hugo Gevers geboren uit het huwelijk van zijn dochter Paulina Johanna Rendorp en Jonkheer Jan Hugo Gevers.

Genealogie

Volledigheidshalve geef ik hierbij nog enkele familiegegevens rond Jacob Rendorp en zijn gezin.
Jacob Rendorp, geboren te Amsterdam op 3 november 1795, overleden te ‘s-Gravenhage op 30 juli 1879, zoon van Mr. Willem Rendorp en Paulina Adriana Boreel. Hij trouwt te Amsterdam op 12 mei 1824 met jonkvrouwe Agneta Margaretha Catharina Deutz van Assendelft, geboren te Amsterdam op 10 september 1799, overleden te ‘s-Gravenhage op 25 februari 1869, dochter van Andries Adolf Deutz van Assendelft en Jacoba Margaretha Maria Boreel.

Kinderen uit hun huwelijk:

  • Jacoba Margaretha Maria Rendorp, geboren te Amsterdam op 4 april 1826, volgde haar vader op als vrouwe van Wijk aan Zee en Duin, gehuwd te ’s Gravenhage op 5 juni 1879 met Mr Willem Jan, baron d’Ablaing van Giessenburg, onder andere referendaris van de Raad van State, kamerheer van zijne majesteit.
  • Mr Willem Theodorus Rendorp, geboren te Amsterdam op 8 mei 1828, ongehuwd overleden als Oost-Indisch ambtenaar te Batavia op 31 augustus 1857.
  • Paulina Johanna Rendorp, geboren te Amsterdam op 15 juli 1829, volgde haar vader op als vrouwe van Marquette en Heemskerk, gehuwd te Heemskerk op kasteel Marquette op 7 juni 1855 met jonkheer Jan Hugo Gevers; zij woonden op huize Leeuwenhorst te Noordwijk.
  • Wilhelmina Jacoba Rendorp, geboren te Amsterdam op 7 juli 1832, gehuwd te Heemskerk op 5 april 1854 met Mr. Jan Jacobus Henricus van Reenen, ambachtsheer van Bergen (NH).
  • Joachim Adolf Nicolaas Rendorp, geboren te Amsterdam op 1 september 1837, ongehuwd overleden te ‘s-Gravenhage op 23 juni 1875.

Grootgrondbezitter

Als eigenaar van de kastelen Assumburg en Marquette en van een uitgestrekt grondgebied wordt hij voor meerdere functies gevraagd. Zo is hij onder andere van 1832 tot 1867 dijkgraaf van de polder Wijkerbroek. In 1829 wordt hij door de Koning met de heren Gevers en van Lennep benoemd in een driemanschap tot het beheer van het duinterrein ter grootte van circa 1.800 hectare, dat door Koning Willem I in 1829 is aangekocht. Het doel van dit project is het duingebied tot ontginning te brengen en voor de landbouw geschikt te maken. In de leiding van dit ontginningsproject speelt hij een belangrijke rol.
Aanvankelijk kan Jacob Rendorp als ambachtsheer nog enige invloed uitoefenen op het gemeentebestuur van Heemskerk. Deze invloed is na de ingrijpende grondswetherziening van 1848 betreffende het plattelandsbestuur volledig verdwenen. Dit kan mogelijk de belangstelling verklaren die Jacob Rendorp in die tijd voor het gemeentebestuur aan de dag legt wat uiteindelijk leidt tot zijn benoeming op 18 januari 1850 tot burgemeester van Heemskerk.

Burgemeester van Heemskerk

Op 1 februari 1850 wordt Jacob Rendorp als zodanig geïnstalleerd. Hij ondersteunt in 1851 de stichting van een zelfstandige Hervormde gemeente voor Heemskerk door voor te stellen de predikant een toelage van 400 gulden uit ’s Rijkskas toe te kennen.
Tot dan toe werden gedurende meerdere eeuwen de Hervormde gemeenten van Heemskerk en Castricum door één predikant bediend.

Het huidtoneel aan de Rijksstraatweg onder Heemskerk.
afb. 3 Het huidtoneel aan de Rijksstraatweg onder Heemskerk.

Op 5 november 1863 wordt door hem het monument onthuld op het huidtoneel, dat is opgericht door Jonkheer D.T. Gevers van Endegeest en zijn vrouw M.J. Deutz van Assendelft. Jacob is eigenaar van deze voor Kennemerland zo bijzondere plaats. Het huidtoneel was de plaats waar de graven van Holland in de middeleeuwen werden ingehuldigd. Zijn naam staat vermeld in de voeting van dit monument.
Evenals in Castricum eindigt zijn ambtsperiode als burgemeester in Heemskerk per 1 januari 1868. Wel blijft hij hier nog lid van de gemeenteraad tot zijn aftreden in 1869.

Burgemeester van Castricum

Op 13 mei 1852 heeft Jan de Quack eervol ontslag gekregen als burgemeester van Castricum. Bij koninklijk besluit van dezelfde datum wordt Jacob Rendorp als zijn opvolger benoemd. Dit strookt met de wens van de regering om waar zoiets enigszins mogelijk is, gemeenten beneden de duizend zielen toe te voegen aan het beheer van een burgemeester uit een aangrenzende gemeente.
Als secretaris wordt Jan de Quack opgevolgd door Cornelis Karshoff, die op 5 juli 1852 beëdigd en reeds secretaris is van de gemeente Heemskerk.

Het gemeentebestuur

Naast de burgemeester bestaat het gemeentebestuur uit 2 wethouders en 5 raadsleden. Elke 2 jaar worden gemeenteraadsverkiezingen gehouden, waarbij telkens een derde gedeelte van de raad wordt gekozen en waardoor de raadsperiode van een gekozen lid 6 jaar duurt. De raadsleden kunnen zich herkiesbaar stellen.
De volgende personen zijn gedurende de ambtsperiode van Jacob Rendorp wethouder of raadslid:

  • Pieter Schotvanger, wethouder 1852-1858
  • Klaas Stet, wethouder 1852-1860
  • Cornelis Schermer (vanaf 1858 wethouder) 1852-1868
  • Albert Asjes 1852-1861
  • Jan Louter 1852-1866
  • Johannes Rommel 1852-1857, 1859-1868
  • Jacob Brakenhoff 1852-1860
  • Jan Jacobsz. Kuijs (vanaf 1860 wethouder) 1857-1862
  • Hendrik Handgraaf 1860-1863
  • Gerrit Brakenhoff 1860-1861
  • Teunis Slooten 1861-1868

Jaarboek 10, pagina 21

  • Jan Schotvanger (vanaf 1862 wethouder) 1861-1868
  • Jan Pietersz. Kuijs 1862-1868
  • Jan Cornelisz. Kuijs 1863-1868
  • Frans Glorie 1866-1868

De jaartallen geven de zittingsperiode van elk raadslid aan, alleen gedurende de ambtsperiode van Jacob Rendorp. In de meeste gevallen maakt het overlijden een einde aan de raadsperiode. In zo’n geval wordt binnen 2 maanden een nieuw raadslid gekozen. De gemeenteraad komt in de maanden februari, april, juni, augustus, oktober en december bijeen en vervolgens zo vaak als dit door Burgemeester en Wethouders (B. en W.) noodzakelijk wordt geacht. De burgemeester houdt op elke woensdag “zitdag”.

De gemeenteontvanger Arie de Bie Woutersz. krijgt wegens verregaand plichtsverzuim en nalatigheid op 30 juni 1852 ontslag. Zijn functie wordt tijdelijk waargenomen door wethouder Pieter Schotvanger. Op 6 oktober van dat jaar wordt Adrianus Dekker in deze functie benoemd.
Door het overlijden van oudburgemeester Jan de Quack is eind 1852 de betrekking van Heemraad in het St. Aagtendijksbestuur voor Bakkum vacant geworden. Wethouder Klaas Stet wordt voor deze functie verkozen. De gemeentesecretaris Cornelis Karshoff overlijdt in 1867; hij wordt opgevolgd door Adrianus Dekker.

Belastingen

De belastingheffing is vooral een plaatselijke aangelegenheid. Naast de hoofdelijke omslag (nu inkomstenbelasting) kent men de personele belasting, grondbelasting en vanaf 1850 in Castricum ook de hondenbelasting.
Bovendien is ook belasting verschuldigd ten behoeve van de Hondsbosch, de Uitwaterende Sluizen en de St. Aagtendijk. Deze belasting wordt alleen geheven op de gronden, die onder de bemaling van de molen liggen. In Castricum wordt 921 bunder en in Bakkum 373 bunder omgeslagen. In 1858 moet per bunder voor de Hondsbosch, de Uitwaterende Sluizen en de St. Aagtendijk bedragen van respectievelijk 110, 12,5 en 15 cent worden betaald.

Voor de bemaling van de Castricummerpolder wordt een afzonderlijke belasting geheven; uit de inkomsten worden het loon van de watermolenaar en de onkosten aan de molen bekostigd. De verschuldigde belasting wordt jaarlijks vastgesteld en hangt samen met de noodzakelijke reparaties aan de molen. Zo komen we in de verschillende jaren bedragen tegen van 75, 100 of 150 cent per bunder per jaar.
De administratie van deze belasting wordt gevoerd door het polderbestuur, dat gevormd wordt door 2 poldermeesters ook wel molenmeesters geheten. Zij worden voor een periode van 4 jaar benoemd; elke 2 jaar treedt een poldermeester af, die dan weer herkiesbaar is. Als voorkeur geldt bij de verkiezingen dat één poldermeester uit de Oosterbuurt of de Kerkbuurt komt en één van het Noordend. Naast de verkiezing van een poldermeester worden tegelijkertijd 2 hooistekers aangesteld tegen een traktement van 20 gulden per jaar.

Aan de hoofdelijke omslag is een maximum gesteld van 1.800 gulden per jaar, dat door de Castricumse gemeenschap moet worden opgebracht. In bijzondere omstandigheden kan dit maximum worden verhoogd. Hiervoor is echter toestemming van de Koning vereist. In 1854 wordt in verband met de bouw van een nieuwe school een buitengewone omslag geheven.
De belastingplichtigen worden in een bepaalde belastingklasse ingedeeld op grond van de uiterlijke staat die de belastingplichtige voert, hun vertering, hun zuivere inkomsten, het vermoedelijke vermogen en het aantal te verzorgen kinderen. De mogelijkheid bestaat om allereerst bij het gemeentebestuur en in tweede instantie bij G.S. hiertegen te protesteren. Van deze mogelijkheid wordt ook jaarlijks door meerdere gemeentenaren gebruik gemaakt. Zo gaat bijvoorbeeld mevrouw Von Dentzsch in 1854 tegen aan aanslag van 32 gulden in beroep bij G.S. Zij bewoont aan de Dorpsstraat huize Zorgvlied (later Hermana State geheten).
De gemeenteraadsnotulen over deze zaak laat ik hier letterlijk volgen om de sfeer te laten proeven rond de indeling in belastingklassen: “De gemeenteraad wijst haar beschuldigingen van willekeur en partijdigheid van de hand en stelt aan G.S. dat het voorts zeer te betwijfelen valt dat adressante geene andere bezittingen of inkomsten zoude hebben dan het aangegeven pensioen van 150 gulden en het buitenplaatsje door haar bewoond, het eenigste en dus ook het voornaamste perceel in de geheele gemeente dat met oostersche weelde is gemeubileerd en men alzoo om eene en andere redenen bij den aanslag in de 9e klasse ad 32 gulden blijft persisteren.”

In mei 1855 besluit de gemeenteraad om de hondenbelasting af te schaffen, omdat deze weinig oplevert en omdat de invordering met veel moeite en onaangenaamheden gepaard gaat. De afschaffing wordt echter door G.S. en de Minister van Binnenlandse zaken niet raadzaam geacht, omdat er een niet gewenste vermeerdering van het aantal honden zal ontstaan en omdat de moeilijkheden met de invordering niet blijvend zullen zijn. Het raadsbesluit der afschaffing wordt vervolgens herroepen. De belasting bedraagt 1,50 gulden per hond per jaar; voor waakhonden of trekhonden behoeft slechts 50 cent te worden betaald.

De gemeenteraad besluit in 1860 een extra belasting in te voeren op het verbruik van gedistilleerde drank en likeuren. In 1861 wordt in navolging van omliggende gemeenten besloten om ook wijn extra te belasten.

Onderwijs

Al vele jaren was het met de kwaliteit van het onderwijs in Castricum droevig gesteld. Meer dan 100 kinderen werden alleen door meester Schut onderwezen, die totaal geen orde kan houden. Door de slecht gevulde gemeentekas kan men de aanstelling van een ondermeester niet bekostigen. Na veel aandrang uitgeoefend te hebben op meester Schut gaat deze ermee akkoord dat het jaarsalaris van een ondermeester, groot 300 gulden voor de helft door hem en voor de andere helft uit de gemeentekas zal worden betaald.
Op de vacature reageren in december 1852 in totaal 13 sollicitanten. Franciscus Ludewig wordt verkozen en als ondermeester aangesteld.

Het onderwijs wordt nog steeds gegeven in een afgeschut gedeelte van de oude Pancratiuskerk (tegenwoordig de Hervormde kerk); er bestaan plannen voor de bouw van een apart schoollokaal. In februari 1853 biedt mevrouw Von Dentzsch haar huis Zorgvlied te koop aan en wijst er op dat haar huis als nieuw raadhuis zou kunnen dienen. De gemeentesecretaris meent dat dit gebouw mogelijk na kleine veranderingen geschikt gemaakt kan worden voor zowel raadhuis als school en hij stelt dat de aankoop en verbouw mogelijk minder zou behoeven te kosten dan de bouw van een geheel nieuwe school. Er wordt een onderzoek ingesteld naar zowel de geschiktheid van dit gebouw voor beide doeleinden met een begroting van de kosten als naar de kosten van de bouw van een gehele nieuwe school op de zogeheten Dingstal – een open plein naast het bestaande raadhuis. De bouw van een nieuwe school blijkt beduidend goedkoper te zijn. Bovendien ziet de meerderheid van de gemeenteraad niet de noodzaak om van raadhuis te veranderen en vindt dat het bestaande raadhuis met een kleine verandering en aanleg van een bergplaats voor het archief nog voldoende ruimte biedt voor het houden van de vergaderingen.


Jaarboek 10, pagina 22

De nieuwe school wordt begroot op 3.470 gulden en is gebaseerd op 200 schoolkinderen. Op 24 mei 1853 valt het besluit om te bouwen; de bouw wordt uiteindelijk voor 3.944 gulden gegund aan timmerman Handgraaf. Verder zal nog 100 gulden worden uitgegeven aan wat verbeteringen aan het raadhuis, waarin ook de onderwijzerswoning is ondergebracht.

De openbare school uit 1854 naast het raadhuis.
afb. 4 De openbare school uit 1854 naast het raadhuis.

De gemeente wil een geldlening aangaan van 2.250 gulden. Het resterende bedrag wordt naar men hoopt door subsidies van rijk en provincie gedekt. Op 5 januari 1854 zal de nieuwe school worden geopend; in verband met sneeuwjacht vindt de opening op 11 januari plaats.

Ondermeester Ludewig en hoofdmeester Schut kunnen het niet altijd even best met elkaar vinden. Ludewig heeft in zijn enthousiasme het plan opgevat om gedurende het winterseizoen 1853-1854 ’s avonds wat herhalingsonderwijs te geven en vraagt aan de gemeente hieraan de nodige bekendheid te geven. Meester Schut heeft zich hierover beklaagd bij de schoolopziener; Schut wenst als hoofd der school ook als hoofd bij de avondlessen te gelden. Beide onderwijzers worden staande de raadsvergadering van 26 oktober 1853 opgeroepen om deze onenigheid tot een oplossing te brengen. Ludewig krijgt tenslotte 10 gulden per maand beloning voor het houden van avondonderwijs. Ook is er in januari 1854 onenigheid tussen beide onderwijzers over de orde handhaving in de school.

In 1856 vertrekt meester Ludewig en moet er een nieuwe ondermeester worden benoemd. Meester Schut klaagt bij het gemeentebestuur over het feit dat de veldwachter de gemeente is rond gegaan om een petitie te laten tekenen, dat er weer een rooms-katholieke ondermeester zal worden benoemd, hetgeen in strijd is met de bestaande verordening. Schut staat er bovendien op dat ook hij een stem heeft in de uiteindelijke keuze, omdat hij tenslotte 150 gulden bijdraagt in het traktement van de ondermeester. B.W.A. Waanders uit Oldenzaal wordt ingaande 1 september 1856 benoemd tot de nieuwe ondermeester. Hij neemt het bijbaantje van klokkenist en van het klok opwinden over van meester Schut; het bijbaantje van doodgraver blijft laatstgenoemde uitoefenen.

De nieuwe ondermeester verzoekt de gemeenteraad al in februari 1857 voor een afscheidingsschot in de school, omdat het moeilijk is de verschillende klassen tegelijk in hetzelfde lokaal les te geven. Door voortdurend gebrek aan financiën duurt het tot 1866 eer het schot tussen de hoogste en de laagste klas wordt geplaatst.

Er is groot verschil tussen het jaarsalaris van de hoofdonderwijzer en dat van de hulponderwijzer. De hoofdonderwijzer ontvangt naast de schoolgelden (circa 135 gulden) ook de winst op de schoolbehoeften (circa 190 gulden), verder een vaste jaarwedde uit de gemeentekas van 400 gulden en een toelage uit het armenfonds voor de schoolbehoeften aan arme kinderen (circa 40 gulden), waardoor zijn jaarinkomsten circa 765 gulden bedraagt. Bovendien heeft hij het genot van een vrije woning en tuin. In 1860 is de jaarwedde vastgesteld op 700 gulden, waarbij de hoofdonderwijzer geen inkomsten meer verkrijgt uit schoolgelden en winst op schoolbehoeften. De hulponderwijzer ontvangt 350 gulden per jaar. Het schoolgeld, dat door de ouders per kwartaal moet worden betaald bedraagt 1 gulden voor één kind tot 2,60 gulden voor 4 of meer kinderen uit een gezin.

De hoofdonderwijzer mag slechts vier maal per jaar vakantie geven en wel met Kerstmis, Pasen, Pinksteren en de kermis telkens voor één volle week. De schooltijden zijn ’s morgens van negen uur tot half twaalf en ’s middags van half twee tot vier uur gedurende vijf werkdagen.

Per 15 maart 1859 neemt B.W.A. Waanders ontslag als ondermeester vanwege een slechte gezondheid. Veldwachter Bakker wordt voorlopig klokkenist en na de gebruikelijke sollicitatie wordt H.C. van Oers uit Ravenstein per half april benoemd tot de nieuwe hulponderwijzer. Al spoedig komen er klachten van meester Schut over de eigendunkelijke en willekeurige gedragingen van de nieuwe ondermeester. Deze heeft namelijk tegen de gewoonte in op zaterdag school gehouden. De gemeenteraad vindt het na uitvoerige beraadslaging nuttig dat er op zaterdag les wordt gegeven; hiertoe is echter alleen de ondermeester bereid.
Op eigen verzoek krijgt hoofdonderwijzer Schut per 1 oktober 1859 eervol ontslag. Ondanks alles wordt hij door het gemeentebestuur bedankt voor de vele aan de gemeente bewezen diensten in een betrekking, die hij gedurende 34 jaar met de meeste ijver heeft vervuld. Ondermeester Van Oers krijgt op zijn verzoek, nu hij alleen het beheer over de school heeft, verhoging van zijn traktement tot het bedrag dat de hoofdonderwijzer verdiende en het recht van de neveninkomsten.

Voor de vervulling van de vacature van hoofdonderwijzer wordt de gebruikelijke procedure toegepast. Op de advertenties in de Haarlemsche Courant en de Tijd komen een aantal sollicitaties binnen. Onder de sollicitanten bevindt zich ook Franciscus Ludewig, die enkele jaren eerder als ondermeester in Castricum had gewerkt. Uit het totaal aan sollicitaties worden de 5 beste kandidaten, waaronder Ludewig, uitgenodigd voor het afleggen van een test. Van de 5 kandidaten komt Franciscus helaas als vierde uit de test tevoorschijn. De wet eist een keuze te maken uit de hoogste drie. De gemeenteraad wil graag Ludewig hebben en besluit met 4 stemmen vóór en 2 tegen, dat een vrije keuze gemaakt mag worden uit de 5 kandidaten. De burgemeester gaat dit voorleggen aan het hogere bestuur. Gedeputeerde Staten stellen, dat het raadsbesluit tegen de wet is op het lager onderwijs en wil het ter vernietiging bij de Koning voordragen.

De gemeenteraad blijft echter bij zijn besluit; de wethouders die nu volgens de wet uit het eerdergenoemde drietal een hoofdonderwijzer moeten benoemen, verklaren zich met het gevallen raadsbesluit te moeten blijven verenigen en zich van de verdere medewerking tot de benoeming te moeten houden.
Het betreffende raadsbesluit wordt bij koninklijk besluit van 12 januari 1860 vernietigd. Inmiddels trekt de 2e kandidaat op de voordracht J.G.R. van den Berg zich terug, vanwege zijn benoeming tot hoofdonderwijzer te Hoogmade. Hierdoor is een nieuwe voordracht voor een keuze noodzakelijk geworden, waarbij de 3e plaats nu door F. Ludewig wordt ingenomen. De keuze valt nu uiteraard op Ludewig, die zijn betrekking per 1 april 1860 kan aanvaarden.


Jaarboek 10, pagina 23

Raadslid Rommel stelt in de raadsvergadering van 8 februari 1860 voor, dat nu de hoofdonderwijzer rooms is er bij vervangingen van de hulponderwijzer iemand wordt benoemd die niet rooms is, opdat er in geval van rooms-katholieke feestdagen de andersdenkende kinderen toch onderwijs kunnen genieten. Dit voorstel wordt aangenomen. In oktober van datzelfde jaar komen er klachten binnen dat de school op rooms-katholieke feestdagen is gesloten. Door de raad wordt na overleg met de hoofdonderwijzer goed gevonden om in de weken dat er een dergelijke feestdag is, ook op zaterdag school te houden. Het college van G.S. keurt deze verordening niet goed en stelt dat de school niet op rooms-katholieke feestdagen gesloten mag zijn. De speciale rooms-katholieke feestdagen zijn: Drie Koningen op 6 januari, Maria Boodschap op 25 maart, Sacramentsdag 10 dagen na Pinksteren, Petrus en Paulus op 29 juni, Maria Hemelvaart op 15 augustus en Allerheiligen op 1 november.
De gemeenteraad probeert nog onder de verplichting uit te komen op genoemde feestdagen les te geven, omdat het aantal protestantse kinderen zeer gering is.
Zij treedt in overleg met de schoolopziener, doch die is ook van mening dat voor de protestantse kinderen school moet worden gehouden, echter beide onderwijzers zijn rooms. De raad besluit de zaak aan het oordeel van de Koning te onderwerpen, teneinde eventuele dispensatie te verkrijgen. Zover zal het echter niet komen, de beide onderwijzers hebben onderling besloten op rooms-katholieke feestdagen school te houden voor de protestantse kinderen.

De hulponderwijzer H.C. van Oers neemt per 1 augustus 1861 ontslag in verband met het aanvaarden van een betrekking elders. Op dat moment zijn er ongeveer 150 leerlingen op school. Per 1 september 1861 is H.L.W. Albers uit Amsterdam benoemd als hulponderwijzer Albers blijft tot januari 1864. De eerstvolgende jaren blijven de hulponderwijzers maar kort; achtereenvolgens worden aangesteld: A.T. Tikkel uit Deventer (12 januari 1864), P.J. Schrijvemakers uit Oosterhout (16 november 1864), F.J. Bos uit Zwolle (19 april 1865) en B.H. Heeremans uit Roelofsarendsveen (23 januari 1867).

Armenzorg

Het verlenen van ondersteuning aan de armen is een taak, die door het armenbestuur wordt behartigd. Alleen die mensen krijgen ondersteuning en verzorging van wie is gebleken, dat zij van kerkelijke of andere charitatieve instellingen geen ondersteuning ontvangen en dat enige ondersteuning volstrekt noodzakelijk is.
Het armenbestuur bestaat uit 3 leden, die telkens voor een periode van 6 jaar worden benoemd door de gemeenteraad, meerderjarig moeten zijn en zoveel mogelijk een afspiegeling moeten zijn van de verschillende godsdienstige gezindten in het dorp.

Castricum telt vele armen en weduwen. Ondanks de minimaal denkbare uitkering, is het totale bedrag dat jaarlijks aan de armen wordt uitgekeerd hoger dan de totale gemeentelijke begroting, inclusief het onderwijs.

Het armenbestuur heeft enkele huisjes, die door armlastige gezinnen of personen, worden bewoond. Een huisje aan het Schulpstet verkeert in 1853 in zeer bouwvallige staat en is nauwelijks meer te herstellen. Het armenbestuur komt met een voorstel om het voormalige raadhuis van Bakkum in te richten voor 3 woningen en te verhuren aan de armen. Op korte termijn is er ook geen andere vervangende woonruimte te vinden. 13e timmerman Handgraaf vindt echter dat de bestaande armenhuisjes goedkoper kunnen worden opgeknapt dan het oude raadhuis te verbouwen. Bovendien kunnen de betreffende bewoners beter op het Schulpstet blijven wonen, omdat zij daar hun brood moeten verdienen.

Het jaar 1854 is een slecht jaar. Voor de armenkas is het een ramp, dat er een huis is ingestort, dat wordt bewoond door twee gezinnen, die leven van de bedeling waarvoor geen ander huis voorhanden is, zodat onmiddellijk tot herstel van dat huis moet worden besloten. In ditzelfde jaar zorgt het armenbestuur voor 17 huisgezinnen en 20 bestedelingen, totaal 105 personen. Het totaal aantal inwoners bedraagt dan circa 1.150. De armenkas vertoont een groot tekort. Met forse sommen geld moet de gemeente bijspringen, maar ook de gemeentelijke financiën zijn zeer beperkt. Het armenbestuur verzoekt om tijdelijk 300 gulden te mogen lenen. Het raadslid Brakenhoff stelt voor om de helft van de verwachte belastingaanslag (personele belasting) van de raadsleden reeds in februari te storten in de gemeentekas. Het totale bedrag kan dan dienen als voorschot voor de armen. Dit voorstel wordt aangenomen.

Ook is in het jaar 1854 een nieuwe armenwet van kracht geworden. Hierin is vastgelegd dat armen, die door de kerk worden ondersteund ook uit het Algemene Armenfonds een aanvullende ondersteuning kunnen krijgen. De gemeenteraad roept voor de uitvoering van de wet een commissie in het leven met vertegenwoordigers van de gemeenteraad en van de kerkelijke armenbesturen.

Door een aanhoudend tekort in de armenkas wordt in 1856 besloten om wekelijks een der bedeelden met een collectebus het dorp rond te laten gaan en ditzelfde ééns per drie maanden te laten doen door een van de armenbestuurders en hieraan de nodige publiciteit te geven. Twee jaar later wordt de wekelijkse collecte afgeschaft, omdat de opbrengst nihil is; de collecte per kwartaal blijft.

Jacob Rendorp van Kasteel Marquette op latere leeftijd.
Jacob Rendorp van Kasteel Marquette op latere leeftijd.

Jaarboek 10, pagina 24

In datzelfde jaar 1858 stelt het armenbestuur voor om een van de huizen van de armen in te richten tot algemeen armenhuis. De kosten voor verbouw en inrichting worden geraamd op 1.600 gulden. Het gemeentebestuur besluit hiertoe over te gaan, omdat een dergelijk algemeen armenhuis uiteindelijk een flinke kostenbesparing oplevert.

Voormalig Armenhuis, Overtoom 14 in Castricum.
Voormalig Armenhuis, Overtoom 14 in Castricum. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het gemeentebestuur zal een poging doen om subsidie bij provincie en rijk te krijgen. G.S. zullen noch subsidie verstrekken noch goedkeuring verlenen tot het aangaan van een lening, omdat zij het inrichten van een algemeen armenhuis in strijd achten met de bedoelingen van de armenwet. Het gemeentebestuur houdt voorlopig deze zaak in beraad. Pas in 1861 wordt door G.S. goedkeuring voor een geldlening van 1.000 gulden verleend. Hierbij werd bij het verzoek door het gemeentebestuur niet gesproken over de inrichting van een armenhuis maar ter camouflage over “een bouwvallig huis, waarin de armen wonen met enige uitbreiding te doen herstellen om door dat middel plaats te vinden om enige huisgezinnen te kunnen huisvesten, waarvoor thans huishuur moet worden betaald”.
Andere inkomsten worden in 1865 verkregen door de verkoop van diverse stukken land in eigendom van de “Algemene Armen” voor de aanleg van de spoorlijn.

Gezondheidszorg

Na het overlijden van Bernardus Res in 1845 zijn in diens plaats de nog jonge Anthonie Reijnders en Xaverius Diometrius Paulus Fornier als plattelandsheelmeesters gekomen. Beide geneesheren trouwen een Castricums meisje en dingen naar elkaars patiënten. Daarom wordt door het gemeentebestuur een regeling getroffen dat elke arts om de beurt gedurende een periode van 6 maanden de zieken, die worden onderhouden door het Algemene Armenfonds, mag behandelen. Af en toe komen bij het gemeentebestuur klachten binnen dat de betreffende arts meent dat zijn collega ten onrechte armlastige zieken behandelt.

Fornier overlijdt in 1855, waarna Anthonie Reijnders als enige arts overblijft; hij zal tot zijn overlijden in 1881 de gezondheidszorg in Castricum behartigen.
In het jaar 1866 heerst er een cholera epidemie, waardoor het gemeentebestuur besluit dat jaar geen kermis te houden. De kermis wordt elk jaar gehouden vanaf de eerste zondag in september en duurt drie dagen.

Op deze plaats stond aanvankelijk een gemeentelijk schuthok voor vee, Burgemeester Mooijstraat 14 in Castricum.
Op deze plaats stond aanvankelijk een gemeentelijk schuthok voor vee, Burgemeester Mooijstraat 14 in Castricum. Collectie Makelaarsbriefje. Toegevoegd.

Veeschutten

Op 26 oktober 1853 is de veeschutter van Bakkum overleden. In zijn plaats wordt Jan Zonneveld benoemd. Van gemeentewege is zowel voor Bakkum als voor Castricum een veeschutter aangesteld. Deze functionarissen brengen het verdwaalde vee naar het schuthok en bewaken en verzorgen de beesten. De eigenaar van het vee is nadien verplicht tot betaling van het zogenaamde schutgeld en van de kosten van voeding en onderhoud. Hiervoor gelden bepaalde tarieven. Zo varieert het schutgeld van 15 cent voor een schaap tot 1 gulden voor een stier, die ouder is dan één jaar. Deze tarieven worden verdubbeld wanneer het schutten tussen zonsondergang en zonsopgang plaats heeft. Voor de kosten van voeding en onderhoud wordt 50 cent gerekend voor paard, ezel of rund en 15 cent voor varken, schaap of geit.

In Noord Bakkum staat het schuthok op de kruising van wat nu de Hogeweg en de Duinweg heet. In Castricum staat het schuthok aan de Kramersweg (nu de Burgemeester Mooijstraat).

Gemeente-indeling

In 1862 wordt een nieuwe verordening vastgesteld betreffende de verdeling van de gemeente in buurten en de nummering van de huizen.
De gemeente wordt in de volgende wijken of buurten verdeeld:

  • de Kerkbuurt zijnde de kom van het dorp en verder de huizen tussen de Doodweg, het rijkstolhuis en het noordelijke gedeelte van de Kramersweg tot aan de watering.
  • de Oosterbuurt van de Doodweg af tot de Heemstederweg en de grensscheiding van Heemskerk beoosten de straatweg.
Detail van de kaart van het kanton Beverwijk uit 1844.
afb. 6 Detail van de kaart van het kanton Beverwijk uit 1844.

Jaarboek 10, pagina 25

  • de Duinderbuurt van de grensscheiding van Heemskerk bewesten de straatweg tot aan de duiker van de Duinontginning (bij de Zeeweg).
  • de Brabantsche Landbouw en Duinontginning bevattende de gebouwen die in de duinen zijn gelegen.
  • Noord en Zuid Bakkum strekkende vanaf de grensscheiding van Egmond Binnen beoosten de duinen tot benoorden de duiker van de Duinontginning (bij de Zeeweg).
  • Het Schulpstet en Noordeinde bevattende de huizen tussen de Schulpvaart en de watering.

Wegen, tolheffing

In 1852 wordt door tolgaarder Dekker ook tolgeld geëist van de belanghebbenden, die de afsluitboom op de Hollaan (nu Oud-Haarlemmerweg) passeren met eigen geteelde veldvruchten of hout, terwijl voor aanwonenden en belanghebbenden een vrij gebruik van de weg geldt. Deze vrijstelling wordt door het gemeentebestuur nog eens bevestigd. Voor de bulloper geldt deze vrijstelling ook, echter voor opkopers van veldvruchten en dergelijke weer niet.

Op de gemeenterekening vinden we de kosten van de grenspalen, die in 1855 zijn geplaatst onder andere op de gemeentegrens met Egmond-Binnen.
Van de gemeente Bergen komt in april 1863 een brief, die melding maakt van een groots plan om de gemeenten van de Duinstreek door de aanleg van een straatweg te verbinden met de rijksstraatwegen. De rijksstraatwegen vormen de hoofdwegen. De nieuwe weg moet dan te Schoorldam en te Castricum aansluiten op de rijksstraatwegen en moet dan gaan lopen van Schoorldam over Schoorl, Bergen, Egmond aan de Hoef, Egmond Binnen, Bakkum en Castricum. De brief omvat verder het voorstel om de kosten van de aanleg evenredig over de gemeenten te verdelen.
De gemeenteraad van Castricum wil niet bijdragen in de kosten van de weg; “dat alhoewel men niet wil ontkennen dat de aanleg van zoodanige weg langs de niet onbevallige duinstreek wel aanleiding zoude kunnen geven tot eenig vertier, eigenlijk in de hoofdzaak de aanleg daarvan voor deze gemeente van weinig belang kan worden geacht, daar hier weinig connectien met de daarbij betrokken gemeenten langs de duinstreek bestaan en men voor de correspondentie met de stad Alkmaar voor het grootste deel der gemeente, dat daarbij belang kan hebben, in het onmiddellijk bezit is van den rijksstraatweg, die juist het meest bebouwde gedeelte der gemeente doorsnijdt”. Hiermee is echter de zaak niet afgedaan. Na ruim 2 maanden wil een van de raadsleden op dit besluit terugkomen, omdat men nu van plan leek te zijn de nieuwe weg in Limmen op de rijksstraatweg aan te sluiten en dat zou voor Castricum wel eens nadelig kunnen zijn in de poging een station te krijgen aan de in ontwerp zijnde spoorlijn (mogelijk zou dan in Limmen een station komen). De gemeenteraad besluit daarop in contact te treden met de commissie tot de aanleg van de “duinrand” weg om te worden geïnformeerd hoever de plannen zijn gevorderd met het oog op de richting, die aan de spoorlijn schijnt te zullen worden gegeven en Castricum zich niet van enige deelneming zou willen onttrekken.

Bovendien gaat de gemeente zich wenden tot de spoorwegautoriteiten om een station te verkrijgen. Ze doet daarbij het aanbod om de benodigde weg daarheen te verharden. De kosten voor de aanleg van de “duinrand” weg voor de gemeente Castricum worden nog in 1864 geschat op 21.000 gulden, waarvan voor tweederde deel nog gerekend kan worden op subsidie van rijk en provincie. Van de rest ter grootte van 7.000 gulden rekent de gemeente nog op een forse bijdrage van prins Frederik, die als eigenaar van de Duinontginning groot belang heeft bij de aanleg van de weg. Alles bij elkaar genomen lijkt de financiële last voor de gemeente dus nogal mee te vallen.

Toch zal opnieuw in het voorjaar van 1866 afwijzend worden beschikt als blijkt dat de gemeente niet 7.000 maar 14.000 gulden moet bijdragen. Dit bedrag wordt een te groot offer voor de gemeente geacht, temeer daar er onzekerheid bestaat over de bijdrage van de Duinontginning. Wel is de gemeente bereid om het onderhoud van de weg, voor zover die binnen haar grenzen ligt voor haar rekening te nemen. Ondanks de bereidheid van prins Frederik tot enige bijdrage en het verzoek op het raadsbesluit terug te komen, blijft de raad bij haar besluit. Inmiddels staat het wel vast, dat in Castricum een station zal komen.

Het terrein tussen raadhuis en school wordt in maart 1867 onttrokken aan de openbare rijweg in verband met het gevaar voor spelende kinderen.

In mei 1867 bereikt een verzoek van de Staatsspoorwegen de gemeente om een postbesteller aan te stellen tegen een bepaald tarief. Zo worden de volgende tarieven vastgesteld voor pakjes of andere voorwerpen tot en met een gewicht van 5 pond:

  • naar Kerkbuurt, Oosterbuurt of duinzijde 5 cent
  • naar Noordeinde 7,5 cent
  • naar Zuid Bakkum 10 cent
  • naar de duinontginning en Noord Bakkum 20 cent

Begraafplaats

Het bestuur van de Ned. Hervormde kerk eist van de gemeente voor de huur van de begraafplaats een bedrag van 30 gulden per jaar. Het gemeentebestuur blijft bij een huur van 25 gulden, zoals het vroeger met bemiddeling van Gedeputeerde Staten (G.S.) was overeengekomen. Opnieuw wordt de tussenkomst van G.S. ingeroepen. Dit college acht het huren op lange termijn niet wenselijk en stelt voor de begraafplaats te zijner tijd te kopen of een nieuwe begraafplaats aan te leggen. De gemeente heeft hiervoor echter geen financiële middelen en besluit dan toch maar het kerkhof voor een periode van 5 jaar voor het bedrag van 30 gulden per jaar te huren.

Einde van de ambtsperiode

Jacob Rendorp vraagt in november 1867 zijn ontslag als burgemeester van Castricum en Heemskerk bij de commissaris van de koning, wetende dat hij voor een herbenoeming voor een volgende periode van 6 jaar vanwege zijn hoge leeftijd (72 jaar) niet meer in aanmerking komt.
Zijn verzoek om ontslag wordt per 1 januari 1868 ingewilligd en hij wordt in beide functies opgevolgd door Hermanus Zaalberg. In 1869 gaat Jacob Rendorp definitief in ‘s-Gravenhage wonen alwaar hij in 1879 overlijdt.

S.P.A. Zuurbier

Noot:

De straatnaam, die in Castricum naar deze burgemeester is genoemd, luidt abusievelijk Jacob Rensdorpstraat.

Bronnen:

  • Raadsnotulen, correspondentie gemeente Castricum periode 1852-1868, aanwezig in het streekarchief te Alkmaar.
  • Genealogie van het geslacht Rendorp door Ch.J. Polvliet, ‘s-Gravenhage 1891.
  • Handschrift van H. van Benthem betreffende Heemskerk.
  • Heemskerk onderweg van verleden naar heden door mr. J.W. Groesbeek, Heemskerk 1978.
  • Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands Duinreservaat door Ir J.G.G. Jelles, Arnhem 1968.
  • Gegevens van G.J. van Wijk te Heemskerk.

13 oktober 2020

Burgemeester Lommen over Castricum in 1935

Door: Eric Bor

Op 1 augustus 1918 werd P.H.L.J. Lommen geïnstalleerd als burgemeester van Castricum. Daarvoor was hij vanaf 1914 burgemeester van Ursem. In 1919 trouwde hij met Emma Maury en na hun huwelijksreis werden de jonggehuwden de eerste bewoners van het nieuw gebouwde pand Stationsweg 3, het eerste huis in Castricum dat voorzien was van elektriciteit.

Hij zette zich toegewijd in voor de ontwikkeling van Castricum en de bevordering van het toerisme, waarbij de bewaking van de goede orde en de zedelijkheid hem na aan het hart lag. Naast zijn burgemeesterschap had hij al snel tal van bestuurlijke functies, vooral in de gezondheidszorg. Als bevorderaar van het rooms-katholieke charitatieve werk kreeg hij in 1934 de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice.

15 september 2020

Zaalberg, Hermanus (Jaarboek 05 1982 pg 21-26)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 5, pagina 21

Wie was … Hermanus Zaalberg

Hermanus Zaalberg
Hermanus Zaalberg

Vorig jaar heb ik in de rubriek “Wie was…” aandacht geschonken aan de hier weinig bekende en toch zo veelzijdige burgemeester Jan de Quack. Dit jaar is opnieuw de schijnwerper gericht op een burgemeester van Castricum. Ook in toekomstige jaarboekjes zullen burgemeesters in deze rubriek aan bod komen.
Daarbij gaat het meer om een stukje Castricumse geschiedenis, die zich uitstrekt over de betreffende ambtsperiode dan om de persoonsbeschrijving van de burgemeester.

Hermanus Zaalberg wordt in januari 1868 burgemeester van Castricum en heeft slechts anderhalf jaar dit ambt bekleed. Hij is hiermee tot nu toe de burgemeester met de kortste ambtsperiode. Hermanus, zoon van de toen reeds bekende dekenfabrikant Johannes Zaalberg, is geboren in Leiden en heeft daar 55 jaar gewoond.

Op 21 januari 1868 wordt hij benoemd tot burgemeester van Castricum en Heemskerk. Zijn voortvarendheid en beslistheid, waarmee hij bepaalde zaken, die naar zijn idee scheef gegroeid waren, wil recht zetten, brengt hem weldra in conflictsituaties, welke hem uiteindelijk tot aftreden zullen dwingen.

Dekenfabrikant in Leiden

Op 17 mei 1812 wordt Hermanus Zaalberg te Leiden geboren als zoon van Johannes Cornelis Zaalberg, fabrikant van wollen dekens. Dat jaar verkeerde ons land nog onder Franse overheersing. Van zijn jeugd is weinig bekend, hij wordt Nederlandse Hervormd opgevoed, komt uit een gezin met 9 kinderen en woont met zijn ouders in een groot pand aan de Heerengracht op nummer 114. Dit huis maakt deel uit van een aantal vorstelijk aandoende panden, welke toebehoort aan het fabriekscomplex van zijn vader.
Al betrekkelijk jong wordt hij opgenomen in de leiding van het bedrijf. Bij zijn huwelijk in 1835 wordt als beroep fabrikeur (fabrikant) opgegeven en woont in het pand naast zijn ouders. Na het overlijden van zijn vader in 1849 vormt hij samen met zijn oudere broer Jan Cornelis de directie van het bedrijf. Omstreeks 1852 heeft de fabriek 136 arbeiders in dienst en beschikt over een stoommachine en een stoomketel.
Het bedrijf werd tot enkele tientallen jaren geleden nog steeds onder de naam van zijn vader – de firma J.C. Zaalberg en zoons – gevoerd en was nog steeds gevestigd tussen de Vestestraat en de Heeregracht. Inmiddels is het bedrijf verplaatst naar Tilburg en voert momenteel de merknaam AaBe-dekens. Bij vele ouderen heeft echter de naam “Zaalberg-dekens” nog een bekende klank.

Tussen Hermanus en zijn 15 jaar oudere broer Jan Cornelis zou het niet zo goed geboterd hebben, reden waarom Hermanus in 1854 uit de onderneming werd gekocht. Zijn betere opleiding en zijn meer progressieve en sociale instelling zouden debet zijn geweest aan de slechte samenwerking. Verondersteld wordt dat Hermanus in de ogen van zijn broer al te liberaal was. Deze broer had vermoedelijk te lang aan de leiband van zijn vader gelopen om zich van diens inzichten volledig te hebben kunnen losmaken, terwijl Hermanus een grote belangstelling aan de dag legde voor sociale vraagstukken en er ten opzichte van het beleid tegenover de arbeiders geavanceerde opvattingen op na hield.

Op 17 maart 1854 koopt Hermanus Zaalberg een huis en erf aan de Rijn op de Apothekersdijk nr. 22. Hier woont hij met zijn gezin tot begin 1868 en wordt in deze periode koopman en ook grossier in manufacturen genoemd. Hiernaast heeft hij functies bij de Diaconie van Leiden, is hij regent bij het Huiszittenhuis en diaken der Nederlandsch Hervormde Gemeente. Belangrijke verdiensten heeft hij verworven bij de beperking van de kinderarbeid.

Strijder tegen de kinderarbeid

De kinderarbeid was in de vorige eeuw een normaal verschijnsel. Jonge kinderen beneden de 10 jaar werkten al lange dagen in de fabriek. Kinderarbeid onder de 10 jaar was sinds 1813 uitsluitend nog in de mijnen verboden. In het midden van de vorige eeuw komen steeds meer stemmen op om aan de kinderarbeid paal en perk te stellen. In Leiden wordt in 1859 een voor die tijd opmerkelijk initiatief genomen. Op uitnodiging der diakenen van de Nederlandse Hervormde Gemeente wordt een vergadering gehouden met vertegenwoordigers van de plaatselijke armbesturen en van de Leidse Maatschappij van Weldadigheid om te beraadslagen over het werken van kinderen in fabrieken ter plaatse, zowel op te jeugdige leeftijd als met te lange werktijden. In hetzelfde jaar neemt de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid een besluit tot het instellen van een commissie “om middelen te beramen dat kinderen beneden de 14 jaren niet zoo vroeg naar de fabrieken worden gezonden en indien zij arbeiden, dat zulks geen 12 of 15 uren daags geschelde”.
Om het werk van deze commissie zoveel mogelijk te vergemakkelijken, worden hierin uitsluitend Leidenaars benoemd. Hermanus Zaalberg wordt tot secretaris van de commissie gekozen; een belangrijk deel van het werk van de commissie wordt door hem verricht.
In haar rapport van 1860 stelt de commissie vast, dat bij kinderen van 10 jaar en ouder schoolverzuim veelvuldig voorkomt. Verder brengt zij naar voren, dat blijkens haar onderzoek 8% der Leidse kinderen beneden 13 jaar op fabrieken en in ambachten werkt. Ook wijst zij erop, dat een arbeidstijd van 12 tot 15 uur per dag voor kinderen te langdurig is en dat de werkzaamheden, die hun worden opgedragen, dikwijls te zwaar zijn. Dat de kinderen op zo grote schaal in fabrieken worden te werk gesteld, moet echter volgens de commissie niet zozeer aan de fabrikanten, als wel aan de ouders worden geweten, die van de arbeid van hun kinderen gebruik maken om de gezinsinkomsten te doen toenemen. Aan het slot van haar rapport geeft de commissie een aantal wettelijke maatregelen in overweging.
Ongeveer in dezelfde periode had de Ingenieur van het Stoomwezen, de heer De Vries Robbé, aan de Minister van Binnenlandse Zaken uitgewerkte voorstellen doen toekomen in zake een wettelijke regeling van de arbeid in fabrieken en werkplaatsen. Hij gaf daarbij mede in overweging te besluiten tot de aanstelling van een inspecteur, die op de naleving van de nieuwe wettelijke voorschriften zou hebben toe te zien, zonder nochtans aan de fabrikanten al te grote last te veroorzaken en “zonder zich met hun fabryksgeheimen in te laten”.
Voor de vervulling van deze nieuwe taak beval hij met klem bij de Minister aan “de heer H. Zaalberg, thans grossier in manufacturen in Leiden, welke heer sinds 13 jaren bij de


Jaarboek 5, pagina 22

Diaconie van Leiden getoond heeft allezints met het armwezen bekend te zijn, nog onlangs rapporteur van de Maatschappij van Nijverheid betrekkelijk den toestand der kinderen in de fabryken”. De heer de Vries Robbé meent dan ook, dat “deze betrekking moeilijk aan een geschikter persoon zou kunnen worden opgedragen”.
De minister neemt voorlopig nog geen actie. De Leidse industriëlen zijn in meerderheid echter doordrongen, dat er iets moet gebeuren. Op 17 maart 1863 wordt op initiatief van 32 Leidse fabrikanten, waaronder de firma Zaalberg, een verzoek aan de Koning gericht om het onderwijs, de arbeidsduur en rusttijden van kinderen, die in fabrieken werken door wettelijke bepalingen te regelen.
Het zal evenwel nog tot 1874 duren, voordat op initiatief van het Tweede kamerlid Van Houten een wet tot afschaffing van de kinderarbeid wordt aangenomen.

Regent van het huiszittenhuis te Leiden

Het huiszittenhuis was een instelling, welke was bedoeld voor de uitdeling van voedsel en brandstof aan de armen. Het vele geld dat hiervoor nodig was, kwam vooral uit de in die tijd slecht gevulde gemeentekas en door kerkelijke gelden.
De beheerscommissie, die verantwoordelijk was voor de uitgaven werd voor de helft aangewezen door het gemeentebestuur en voor de andere helft door de kerkenraad. Hermanus Zaalberg wordt in 1848 in de commissie benoemd. In datzelfde jaar is hij betrokken bij de landelijk zeer geruchtmakende kwestie rond het huiszittenhuis, waarbij hij behoort tot de deputatie van de kerkenraad, die op 3 juni 1848 de burgemeester en het nieuwe bestuur van het huiszittenhuis, de toegang tot het gebouw ontzegt.
Hierop worden de vertegenwoordigers van de kerkenraad door de politie uit het gebouw verwijderd.

In 1853 wordt Hermanus Zaalberg benoemd tot regent van het huiszittenhuis, tevens tot provisioneel secretaris en in de commissies voor financiën, verlichting en voeding. In de jaren 1857 en 1858 is hij voorzitter van de commissie voor financiën. Bij zijn afscheid in 1859 wordt hem een aandenken in zilver overhandigd en worden zijn verdiensten herdacht. Hij blijft toch op een of andere wijze betrokken bij het huiszittenhuis, want in 1863 wordt in het openbaar een keiharde pennestrijd gevoerd tussen Hermanus Zaalberg en ene Scheltema betreffende het financiële beheer van het huiszittenhuis. Diverse gedrukte boekwerkjes worden door beide heren afwisselend gepubliceerd.

Burgemeester van Castricum en Heemskerk

Per 1 januari 1868 is de ambtstermijn van 6 jaar van burgemeester Jonkheer Jacob Rendorp van Marquette verstreken. Omdat hij door zijn hoge leeftijd toch niet opnieuw zal worden benoemd, heeft hij reeds in november 1867 zijn ontslag aangevraagd. In de vacante betrekking van burgemeester van Castricum en Heemskerk wordt bij koninklijk besluit van 21 januari 1868 Hermanus Zaalberg benoemd. Op 27 januari daaraanvolgend wordt hij hier in een voltallige gemeenteraadsvergadering geïnstalleerd.
Castricum telt op dat moment circa 1.380 inwoners, verdeeld over 5 woonbuurten namelijk de Kerkbuurt (huidige dorpskom), Oosterbuurt (Breedeweg, Doodweg), Duinbuurt (Mient, Kramersweg, Vinkebaan), Noordend (Brakersweg, Kooiweg) en Bakkum (ten noorden van de Zeeweg).

Castricum in 1868 en 1869

Bij zijn ambtsaanvaarding bestaat de gemeenteraad uit de wethouders Cornelis Schermer en Jan Schotvanger en uit de leden Johannes Rommel, Teunis Slooten, Frans Glorie, Jan Pieterszoon Kuijs en Jan Corneliszoon Kuijs.
In de eerste raadsvergadering van 27 januari vragen Cornelis Schermer vanwege zijn hoge leeftijd en Teunis Slooten in verband met maatschappelijke belangen hun ontslag aan. Op 5 februari 1868 brengen de 61 stemgerechtigden uit de gemeente hun stem uit voor de keuze van 2 nieuwe raadsleden. Cornelis Mooij krijgt 26 stemmen en wordt gelijk gekozen, terwijl tussen Arie van der Park en Dirk Bruin met elk respectievelijk 19 en 16 stemmen een herverkiezing plaats moet vinden. De herverkiezing wordt op 18 februari 1868 gehouden en Dirk Bruin haalt de meeste stemmen.
In de raadsvergadering van 8 april 1868 wordt vervolgens Cornelis Mooij tot wethouder gekozen. Hij had overigens eerder in een brief van 9 januari aan de koning meegedongen naar het burgemeestersambt van Castricum.

Het station

Het station is omstreeks 1866 gebouwd; op 1 mei 1867 rijdt de eerste trein door Castricum. Gedurende zijn gehele ambtsperiode zal Hermanus Zaalberg worden geconfronteerd met zaken die het station, het stationsplein of de toegangswegen naar het station betreffen. Uiteindelijk zal dit ook de aanleiding vormen tot zijn gedwongen vertrek als burgemeester.
Het begint al op 22 februari 1868. In een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken wordt, naar aanleiding van een door hem ontvangen rapport, melding gemaakt van de slechte staat van de toegangsweg naar het station. De minister stelt dat het onderhoud en verlichting naar het station ten laste komt van de gemeente, omdat in diens belang de toegangsweg is gemaakt. Hij eist vervolgens herstelling en een blijvend onderhoud van de toegangswegen.


Jaarboek 5, pagina 23

De straatverlichting naar het station wordt zowel door wethouder Schotvanger als de burgemeester wenselijk geacht, maar zij vinden dat de kosten hiervan voor de gemeente nogal bezwaarlijk zijn. Zij besluiten deze zaak aan de gemeenteraad in overweging te geven en vragen bovendien aan de directie van de Spoorwegen om bij te dragen in de kosten van de verlichting “tussen het dorp en het station”.
Het station bevindt zich op circa 300 meter afstand van de dichtstbijzijnde bebouwing. De directie van de Spoorwegen gaat hier niet op in door te stellen dat de toegangswegen niet tot de spoorwegdienst behoren en dat de gemeente – toch al begunstigd met een station – de meest belanghebbende is.
In haar vergadering van 8 april verklaart de meerderheid van de gemeenteraad zich tegen de aanschaf van de straatverlichting. De zaak is hiermee echter niet afgedaan; in een schrijven van 28 juli 1868 van de Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Holland wordt melding gemaakt van het feit dat de “Raad van toezigt op de Spoorwegdiensten” de aandacht van de minister opnieuw heeft gevestigd op de nog onbeheerde toestand van de toegangswegen naar het station en op het ontbreken van verlichting. Het is met name de minister niet duidelijk waarom de medewerking van het gemeentebestuur van Castricum voortdurend wordt gemist, terwijl elders de aangenomen regel, dat de verlichting van de toegangswegen ten laste komt van de gemeente in wiens belang de toegangsweg is gemaakt, tot uitvoering is gebracht.
De minister geeft tevens aan dat het bezit van een station door vele gemeenten op prijs wordt gesteld blijkens de veelvuldige verzoeken hiervoor en hij kan daarom niet aannemen, dat de belangen van onze gemeente niet door de spoorweg zouden zijn gebaat. Hij nodigt vervolgens de gemeente uit om op eigen kosten in de verlichting te voorzien en binnen een maand hem te berichten hoe aan deze zaak vervolg is gegeven.
In de raadsvergadering van 19 augustus wordt teruggekomen op het eerder genomen besluit en wordt nu besloten om de toegangsweg van het dorp naar het station te begrinden en te verlichten. Het zal nog tot in november duren, voordat er 6 lantaarnpalen zijn geplaatst vanaf het station tot aan de rooms-Katholieke kerk.

Een andere zaak welke het spoorweg-gebeuren betreft is een aanbod van de directie der Staatsspoorwegen te Alkmaar in mei 1868 aan de gemeente Castricum om de parallelwegen en paden naast de spoorlijn (bij de eerste Groenelaan, Stationsweg, de Oude weg en de Oud-Haarlemmerweg) en de gronden, die grenzen aan het stationsgebouw, in beheer en onderhoud over te nemen. De gemeenteraad is hier wel toe bereid, mits zij ook het recht van beplanting en het vruchtgebruik verwerft. Hiertegen heeft de directie geen bezwaar.

De gemeenteontvanger

Op 20 juni 1868 wordt een extra raadsvergadering belegd in verband met gebleken tekorten in de gemeentekas. De heer A. Dekker wordt als ontvanger en secretaris der gemeente Castricum in beide functies ontslagen. Niet precies is na te gaan, wat er is gebeurd. De indruk bestaat dat er weliswaar niet is gefraudeerd, maar dat door grove nalatigheid er grote tekorten zijn ontstaan.

De borgen van de gemeenteontvanger t.w. Cornelis Schermer en de Erven van Jacob Brakenhoff worden voor een bedrag van 300 gulden aansprakelijk gesteld.
De administratie en inning van de belasting betreffende de Hondsbosse zeewering wordt onder controle en beheer gebracht van B en W.
Tot nieuwe gemeenteontvanger wordt op 1 juli Cornelis de Groot benoemd, die zelf moet zorgen voor de vereiste borgen. Hiertoe zijn bereid J.P. Kuijs en F. Glorie, beide leden der gemeenteraad, voor een bedrag van 1000 gulden.

Tot secretaris van de gemeente wordt burgemeester Zaalberg benoemd; hij wordt door Zijne Majesteit beëdigd op 8 juli 1868. De jaarwedde voor de secretaris bedraagt 200 gulden en wordt nog vermeerderd met 50 gulden reisgeld tussen Castricum en Heemskerk.
Overigens zal op 17 februari 1869 in de raadsvergadering een verzoek van A. Dekker aan de orde zijn om te worden begunstigd met de betrekking van klerk ter secretarie. De gemeenteraad besluit hem, ondanks zijn antecedenten in het belang van A. Dekker en zijn talrijk gezin, te steunen.

Polderbestuur tegen Kerkbestuur

Het reeds jaren bestaande twistpunt over het onderhoud van de Kerkedijk wordt mede door toedoen van burgemeester Zaalberg opgelost. Als hoofd van het bestuur van de Castricummer polder neemt hij in een schrijven van 23 juni 1868 contact op met het kerkbestuur van de Nederlanse Hervormde kerk en doet een voorstel om een contract van 30 jaar aan te gaan om de schouwbepaling van de Kerkedijk onder het toezicht van het polderbestuur te doen nakomen en de kosten hieraan gelijkelijk te verdelen. Het kerkbestuur zal hiermee akkoord gaan.

Het raadhuis

Het raadhuis verkeert in bijzondere slechte staat; al in 1867 is dit aanhangig gemaakt bij de Commissaris der Koning. Voor de financiering van deze verbouwing zijn reeds gelden belegd, die zijn ontvangen door verkoop van een perceel bouwland door de gemeente Castricum aan de spoorwegmaatschappij. In de gemeenteraadsvergadering van 25 november 1868 vraagt de burgemeester aan de raad een uitspraak op welke wijze het ontbrekende bedrag voor de verbouwing moet worden gefinancierd. Hij houdt een warm pleidooi om deze verbouwing door te laten gaan. (zie voor het raadhuis elders in het jaarboekje).

De tolheffing

Al in maart 1868 wordt in het kader van de klachten over de slechte toestand van de toegangswegen verzocht vrijheid van tolgeld voor de rijtuigen, die passagiers naar het station brengen of vandaar afhalen of de tol te doen verplaatsen.
De tol is op de Dorpsstraat juist iets voorbij de ingang van de nu geheten Burgemeester Mooijstraat. Deze laatstgenoemde weg is in 1868 nog een zandweg en niet geschikt voor de rijtuigen. In verband met de tolheffing op de Dorpsstraat wordt deze zandweg echter gebruikt om deze heffing te ontduiken. De gemeenteraad wil graag de tol verplaatsen naar de noordzijde van het dorp, omdat de afstand tussen de tol van Heemskerk en die van Castricum te klein is. Verschillende keren wordt het verzoek bij de Minister herhaald.

Afsluiting van het station

Na de overname van het beheer en onderhoud van parallelwegen en het stationsplein van de spoorwegmaatschappij worden plannen gemaakt voor de inrichting en de beplanting van de omgeving van het station. Er wordt een commissie van fabricage ingesteld bestaande uit de raadsleden Rommel en Kuijs en er wordt besloten om de parallelweg (Stationsweg) met els en wilg te beplanten en een plantsoen aan te leggen en eveneens met bomen te beplanten.

Eind januari 1869 is de aanleg gereed. In de raadsvergadering van 20 januari 1869 wordt besloten op een voorstel van de heren Rommel en Kuijs om de binnenweg naar het dorp op


Jaarboek 5, pagina 24

Kaartje van Castricum in 1865.
afb. 2 Kaartje van Castricum in 1865.

eenvoudige wijze af te sluiten in afwachting van een afsluiting door de spoorwegmaatschappij. Dit dient om het verkeer te beletten van deze weg (Burgemeester Mooijstraat) gebruik te maken, hetgeen door alle voertuigen zonder uitzondering geschiedt. Dit veroorzaakt veel extra overlast aan het verkeer van en naar het station.
Begin februari komt er bij de gemeente Castricum een ernstige klacht van de Minister. De heren Rommel en Kuijs hebben tegen het raadsbesluit om de binnenweg af te sluiten een deel van het stationsplein opgebroken, waardoor de zuidelijke toegangsweg naar het stationsplein (vanaf Funadama) is afgesloten.
De minister gelast onmiddellijk het opgebroken gedeelte weer te verharden. Ook volgt een ernstige waarschuwing van de spoorwegmaatschappij, die echter in afwachting van een definitieve regeling aangaande de tolafsluiting, de bestaande situatie nog korte tijd zal accepteren. In verband met deze houding wil de Raad in afwachting van maatregelen tegen de tolontduiking het terugbrengen naar de oude staat uitstellen ook al om het respect voor de beide raadsleden ten overstaan van de burgers niet te ondergraven. Bovendien willen Rommel en Kuijs even wachten op de stenen, die vrij komen bij de afbraak van het raadhuis.

Ontslag van alle raadsleden

In de raadsvergadering van 21 april 1869 hebben enkele raadsleden moeite met de notulen van de voorgaande vergadering; zij proeven een beschuldigd van de heren Rommel en Kuijs, terwijl zij weliswaar meer harde weg hebben opgebroken dan was toegestaan, maar dit dan toch in het belang van de gemeente hebben gedaan. In de eerstvolgende raadsvergadering op 10 mei zijn opnieuw veel bezwaren rond de goedkeuring van de notulen rond de zaak van het stationsplein. Enkele raadsleden kunnen zich er opnieuw niet mee verenigen. Rommel wil een stemming of de afsluiting zoals hij is gemaakt nou wel of niet in overeenstemming is met het raadsbesluit van 20 januari 11. Burgemeester Zaalberg maakt hiertegen ernstig bezwaar, “omdat de Raad niet op de proef gesteld worden tegen een vroeger besluit te getuigen of iets anders te besluiten”; verder heeft hij vernomen dat een gerucht circuleert, waarin wordt gezegd, dat de burgemeester een onterende straf zou moeten ondergaan om het feit der afsluiting (volgens dit gerucht zou hij een boete krijgen van 300 gulden en gedurende 6 weken van zijn burgemeestersambts zijn ontheven).
De straf van de burgemeester zou te maken hebben gehad met het verzwijgen van de namen van de schuldigen en/of het goedkeuren van een raadsbesluit in januari, hetwelk een strafbaar feit zou inhouden.
De gemoederen der raadsleden zijn niet gesust; ze willen niet meer hun vertrouwen schenken aan de burgemeester. Op de eerstvolgende raadsvergadering op 19 mei komt niemand opdagen. Overeenkomstig de gemeentewet schrijft Zaalberg een nieuwe vergadering uit op 20 mei en toen op die dag ook niemand verscheen, schrijft hij voor 24 mei een derde vergadering uit. Alleen wethouder Jan Schotvanger is nu verschenen. Als toehoorder is de Commissaris van de Koning aanwezig.

Op 12 mei hadden alle raadsleden schriftelijk hun ontslag aangeboden, maar moeten volgens de gemeentewet tot na de benoeming van nieuwe raadsleden, hun functies waarnemen. De burgemeester denkt aan de uitschrijving van nieuwe


Jaarboek 5, pagina 25

gemeenteraadsverkiezingen, maar het is duidelijk een onhoudbare toestand.

Ondertekening van de afscheidsbrief.
Ondertekening van de afscheidsbrief.

Op 28 mei verzoekt Hermanus Zaalberg aan de gemeenteraad om te worden ontslagen als burgemeester en secretaris, welk verzoek in de raadsvergadering van 5 juni, waarin alle raadsleden met uitzondering van Zaalberg weer zijn verschenen, wordt ingewilligd, behoudens uiteraard de goedkeuring van Zijne Majesteit de Koning.
Per 1 juli krijgt de burgemeester eervol ontslag. Bij de gemeenteraadsverkiezing die op 8 juni wordt gehouden, worden dezelfde raadsleden, die eerder officieel hun ontslag hebben ingediend, weer herkozen.
Als opvolger van Zaalberg wordt per 1 juli tot burgemeester van Castricum benoemd Carel Hendrik Moens, geboren in Kampen en op dat moment nog ongehuwd en wonende in Brummen (Gld.). Hij neemt zijn intrek in de woning van hoofdonderwijzer Ludewig.
In zijn afscheidsbrief aan de raadsleden wenst Hermanus Zaalberg zijn opvolger een betere toekomst toe; verder schrijft hij: “Moge meerdere eerbied voor de wetten en eene hoogere achting voor het Hoofd der Gemeente U voortaan bezielen, dan eerst zult gij U Mijne heeren! over uw gehouden gedrag jegens mij vernederen. Dan eerst zult gij de belangen van de Gemeente beter behartigen, dan gij tot hiertoe deed. Ik veroordeel U niet – God oordeele tusschen U en mij. Hij behoedde verder de Gemeente van Castricum, die ik reeds lief had gekregen en die betere Raadsleden waardig is”.

Dieper liggende oorzaken

De aanleiding voor het vertrek van Hermanus Zaalberg is de gang van zaken rond het stationsplein. De oorzaak ligt echter naar mijn idee veel dieper. Zaalberg is een man die zeer veel waarde hecht aan eerlijkheid, orde, gezag en naleving van de wet. Wij komen dat niet alleen in zijn handelwijze tegen, maar ook in zijn brieven aan enkele inwoners. Zo schrijft hij onder andere: “de burgemeester van Castricum zal zooveel in zijn vermogen is waken dat de gemeentenaren zich aan wet en orde gewennen” en een andere keer “om te waarderen dat de Burgemeester de wet en de orde weet te handhaven en te handelen in de moeilijkste gevaren, al is het ook dat hij schijnbaar alleen staat. Met God in het oog, met de wet in de hand en een rein hart trotseer ik alles en allen”.
Door zijn rechtlijnigheid en scherpslijperij maakt hij zich niet bepaald geliefd. Bij meerdere inwoners heeft hij de grenzen van hun eigendommen weer naar de oorspronkelijke toestand laten brengen, waardoor de wegen en sloten verbreed konden worden. Door beheer en administratie van gemeente, armbestuur en Castricummer polder drastisch te reorganiseren heeft hij veel tegenstand moeten overwinnen. We zien zijn dalende populariteit weerspiegeld in de stemmingen in de gemeenteraad over een vergoeding van zijn reiskosten, die hij als secretaris maakt tussen zijn woonplaats Heemskerk en Castricum. Op 16 september 1868 wordt na zijn benoeming een vergoeding van 50 gulden per jaar door de raad voor 1869 goedgekeurd. Bij zijn verzoek op 17 februari 1869 om over het afgelopen jaar de vergoeding te ontvangen, staken de stemmen; bij een herstemming op 21 april wordt zijn verzoek afgestemd met 2 voor en 4 stemmen tegen.
Waarschijnlijk heeft ook wethouder Cornelis Mooij, die zelf ook begin 1868 had gesolliciteerd naar de opengevallen burgemeesterszetel, een belangrijke rol gespeeld in het vertrek van Zaalberg. De samenwerking tussen Mooij en de burgemeester is uitermate slecht. De handelingen van de wethouder worden door de burgemeester in een aantal brieven aan de wethouder, telkens afgekeurd.
In de raadsvergadering van 10 mei 1869 komt dit meer in de openbaarheid bij de behandeling van de sollicitanten voor de post van hulponderwijzer, waarbij wethouder en burgemeester over de gevolgde procedure lijnrecht tegenover elkaar staan.

Ook de verpachting van het viswater van de Castricummerpolder, welke door de wethouder wordt gepacht en die hij nu opnieuw voor de komende periode wil pachten tegen een onderhands vastgesteld bedrag, wil de burgemeester in het openbaar aan de hoogste bieder verpachten.
Mooij en Rommel moeten we als de initiatiefnemers zien om als raad collectief ontslag te nemen.

Burgemeester van Heemskerk

Hermanus Zaalberg is vanaf dezelfde datum op 21 januari 1868 ook tot burgemeester van Heemskerk benoemd. Ook hier blijkt al spoedig dat hij zijn ambt met nauwgezetheid wil vervullen en zich strikt aan de wet wenst te houden. In een plattelands-


Jaarboek 5, pagina 26

gemeente als toen ook Heemskerk was (ca. 1300 inwoners) levert het stipt naleven van de vele wetten vaak ernstige conflicten op. In het eerste jaar van zijn ambtsvervulling schrijft Zaalberg dat hij zeer veel te strijden heeft tegen de opvatting van de “eigenzinnige, onverzettelijke, stijve en baatzuchtige gemeentenaren, wier antwoord is: ” We zijn het altijd zoo gewend geweest”.
Ook hier zet hij krachtig door met het in het leven roepen van de vereiste verordeningen; hierbij komt het nog al eens tot onaangenaamheden, die aanleiding vormen van klachten door enkele ingezetenen bij de Commissaris van de Koning.
Binnen het eerste jaar worden maar liefst acht keer klachten tegen hem geuit. De oppositie tegen hem is algemeen. Zaalberg gaat echter voor niemand opzij, niet voor de gewone man, noch voor de kasteelheren. Geleidelijk aan echter gaat men Zaalberg waarderen om zijn grote inzet voor de belangen van de gemeente. Vooral op het gebied van de wegen heeft hij veel vooruitgang geboekt. Met algemene stemmen wordt hij daarom in 1878 ook voorgedragen voor zijn herbenoeming. Tijdgenoten hebben hem de baanbreker genoemd van alles wat Heemskerk tot heil en welvaart heeft gestrekt en de toenmalige pastoor zei in 1879 van hem “dat hij nog lang roemrijk genoemd worde”.

Beijerslust te Heemskerk omstreeks 1842.
Beijerslust te Heemskerk omstreeks 1842.

Beijerlust

Hermanus Zaalberg woont in Beijerlust, een mooie hofstede aan de Hoflanderweg te Heemskerk. In augustus 1868 heeft hij deze buitenplaats gekocht van de erven Deutz van Assendelft. Hij heeft hier de gemeentesecretarie van Heemskerk ondergebracht. Wegens te eenzaam verblijf (de kastelen Marquette en Assumburg waren reeds geruime tijd niet bewoond) vraagt hij in 1875 aan de Commissaris van de Koning toestemming om voortaan in Beverwijk te mogen wonen.
Na toestemming laat hij de buitenplaats in 1876 slopen en laat een nieuw dubbel herenhuis “Beijerlust” bouwen aan de Velserweg te Beverwijk. Dit pand staat hier nog en kijkt uit op het stationsplein te Beverwijk; de naam Beijerlust prijkt nog op de voorgevel – het is nu een beschermd monument.

Op 18 april 1884 overlijdt op bijna 72-jarige leeftijd Hermanus Zaalberg in zijn woonplaats Beverwijk. Tot zijn onverwachte overlijden blijft hij burgemeester van Heemskerk; hij laat bij zijn overlijden 7 dochters na. Hier volgen nog enkele familiegegevens.

Genealogie

Hermanus Zaalberg, geboren te Leiden op 17 mei 1812, overleden te Beverwijk op 18 april 1884, zoon van Johannes Cornelis Zaalberg en Maria Brouwer. Hij trouwt te Leiden op 20 mei 1835 met Elisabeth Hendrica Kiewit, geboren te Leiden op 7 maart 1811, overleden te Beverwijk op 13 juli 1886, dochter van Johannes Hendrik Kiewit en Elsje Altenhove.

Kinderen uit hun huwelijk:

  • Elsje Zaalberg, geb. te Leiden op 11 aug. 1837, gehuwd aldaar op 18 dec. 1861 met Albertus Samuel Carpentier Alting, predikant.
  • Maria Zaalberg, geb. te Leiden op 5 juni 1840, overleden te Beverwijk op 30 dec. 1917, gehuwd te Deventer op 31 aug. 1860 met Hendrik Vervoort, koopman.
  • Hendrina Hermina Zaalberg, geb. te Leiden op 1 april 1842, ongehuwd te Beverwijk overleden op 27 nov. 1915.
  • Carolina Maria Elisabeth Zaalberg, geb. te Leiden op 2 jan. 1844, gehuwd aldaar op 26 sept. 1866 met Doctor Louis Charles Levoir, hoogleraar aan de Polytechn. School te Delft nu T.H.).
  • Hermanus Zaalberg, geb. te Leiden op 18 dec. 1845 en overleden op 1 okt. 1846.
  • Elisabeth Henrica Zaalberg, geb. te Leiden op 15 juni 1847, ongehuwd te Beverwijk overleden op 9 juli 1910.
  • Gerardina Wilhelmina Zaalberg, geb. te Leiden op 24 febr. 1849, gehuwd te Heemskerk op 20 febr. 1873 met Meindert Bokma de Boer, wijnhandelaar.
  • Susanna Jacoba Zaalberg, geb. te Leiden op 9 sept. 1854, ongehuwd te Beverwijk overleden op 31 maart 1945.

 Slotwoord

Hermanus Zaalberg heeft als burgemeester van Castricum de kortste ambtstermijn gekend. Als oorspronkelijk fabrikant en stedeling is hij voor het dorpse Castricum een buitenstaander, dat nog wordt versterkt door het feit dat hij in Heemskerk woont. Zaalberg heeft zich met veel voortvarendheid gestort op de volgens hem hier heersende wantoestanden in de gemeentelijke administratie.
Hoge eisen stelt hij aan de stipte naleving van de wetten en verordeningen. Dit brengt hem weldra in conflict met de kleine Castricumse gemeenschap, die het niet zo streng gewend is. Hoewel Zaalberg het zeer goed bedoelt, een integer mens is en zich inzet voor het welzijn van de ingezetenen leidt zijn scherpslijperij tot zoveel weerstanden, dat een onenigheid rond de afsluiting van het stationsterrein reeds voldoende is voor de gemeenteraad om zonder uitzondering hun ontslag te nemen en daarmee Zaalberg tot aftreden te dwingen. Dit een voor die tijd unieke gebeurtenis mogen we zeker ook achteraf betreuren. Hermanus Zaalberg was een krachtige persoonlijkheid die in dezelfde periode als burgemeester van Heemskerk ook in het begin veel oppositie tegen zich heeft gehad, maar door zijn grote inzet zich zeer verdienstelijk voor de gemeente heeft gemaakt en tenslotte vele vrienden kende en algemeen werd gewaardeerd.

S.P.A. Zuurbier

 Bronnen:

  • Raadsnotulen, correspondentie gemeente Castricum periode 1868-1869, aanwezig in het streekarchief te Alkmaar.
  • Doop en trouwregisters, bevolkingsregisters en burgelijke stand van Leiden, aanwezig in het gemeentearchief Leiden.
  • Archief van het Huiszittenhuis – gemeente archief Leiden.
  • Leidse wevers onder Gaslicht, Leiden, juli 1952. Boek uitgegeven in opdracht van de N.V. Koninklijke Nederlandse Fabriek van Wollen Dekens v/h J.C. Zaalberg en Zoon – door Mr. A.J. Backer.
  • Het Leidsche Initiatief tot beperking van Kinderarbeid in Fabrieken, Leidsch Jaarboekje, 1939.
  • Kinderarbeid in Nederland, 1500-1874 door J.C. Vleggert, Assen 1964.
  • Thorbecke en het Leidsche huiszittenhuis, Leidsch Jaarboekje, 1932-33.
  • Handschrift van H. van Benthem betreffende Heemskerk.
  • Gegevens van J. Schoen en G.J. van Wijk te Heemskerk.