14 februari 2022

Stolpboerderijen 4e deel (Jaarboek 30 2007 pg 34-42)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 30, pagina 34

Stolpboerderijen in Castricum en Bakkum (deel 4)

In aansluiting op het artikel over de boerderijen in Castricum en Bakkum in het 29e jaarboek van vorig jaar is ook nu weer de beschrijving van een aantal boerderijen in Castricum en Bakkum opgenomen. Het gaat om de eerste vermelding van een bouwsel op een perceel grond met de opeenvolgende eigenaren en bewoners.

Dit jaar worden vier stolpboerderijen in Castricum en drie in Bakkum behandeld.

De herbouwde boerderij.
De herbouwde boerderij Albertshoeve aan de Molendijk in Castricum.
De situatie in 1970.
De situatie in 1970.
De situatie na herbouw.
De situatie na herbouw.

Molendijk 1 tot en met 23, Albert’s Hoeve

Op de plaats waar nu de wooneenheid ‘Albert’s Hoeve’ ligt, stond tot 1985 de ‘boerderij van Asjes’, die in de 18e eeuw werd gebouwd. Over de geschiedenis van deze boerderij met de laatste bewoner Albert Asjes is in het 9e jaarboek een uitgebreid artikel opgenomen. De fraaie boerderij, die in bouwvallige staat verkeerde, werd ge-

De oude Asjeshoeve.
De oude Asjeshoeve.

Jaarboek 30, pagina 35

sloopt en in 1985 herbouwd in opdracht van de woningbouwvereniging St.-Joseph naar een ontwerp van architect Van Eyk. Hierbij werden in de nieuwbouw 12 wooneenheden gerealiseerd voor een en tweepersoonshuishoudens.

De oorspronkelijke vorm van de boerderij en de bijgebouwen zijn gehandhaafd . Het nieuwe gebouw ligt niet meer in het open weiland, maar maakt deel uit van de nieuwe wijk Albert’s Hoeve. Ook is een stukje van de oude Molendijk naast de boerderij gehandhaafd.

De oudste boerderij aan de Breedeweg (nr 80).
De oudste boerderij aan de Breedeweg nummer 80.
De ligging aan de Breedeweg.
De ligging aan de Breedeweg.
De situatie omstreeks 1835.
De situatie omstreeks 1835.

Breedeweg 80

De eerst bekende bewoner van de oudste boerderij aan de Breedeweg was Jan Glorie. Jan was een zoon van Claas Jansz. Glorie en Antje IJpelaan en trouwde in 1775 met Aagje van der Laan; in 1783 hertrouwde hij met Aagje Kraakman (zie 7e jaarboek).

Jan kocht op 4 mei 1791 de boerderij als huisnummer 72 met de naastgelegen tuin aan de Oosterbuurt. Na zijn overlijden volgde de boedelscheiding in 1815. De bezittingen betreffen onder andere twee boerderijen aan de Breedeweg en een aantal percelen weiland. De hier behandelde boerderij wordt omschreven als: ‘Een huismanswoning getekend met nummer 70 en de hofstee van het Plattehuis, staande en gelegen te Castricum, zijnde de hofstee groot 122 roeden, belend (gelegen naast) Frans Nanne ten westen en de Breedeweg ten zuiden.’

De erfgenamen van het gehele bezit waren Aagje Kraakman voor 5/8 deel en Klaas Glorie voor 3/8 deel. Klaas was het enige kind van Jan Glorie en kwam uit het eerste huwelijk met Aagje van der Laan. Deze boerderij werd geërfd door Klaas Glorie, die gehuwd was met Antje Nanne en die in 1835 overleed.

In 1830 werd de boerderij bewoond door de 49-jarige Jacob Krom, zijn vrouw Guurtje Knaap en enige zoon Wulbert, zoals blijkt uit het bevolkingsregister van Castricum. Jacob oefende het beroep van nachtwacht uit. Bij de oprichting van het kadaster in 1832 staat de boerderij getekend in sectie B, nummer 442 met een grootte van 9 roeden 30 ellen (=930 vierkante meter ) en de naastgelegen tuin nummer 443 met een grootte van 8 roeden 60 ellen.

In 1850 werd de boerderij intern verbouwd door het vierkant te vergroten; zo ontstond er een grotere veestalling.

Sinds 1835 had Antje Nanne de leiding over het boerenbedrijf. Pas in 1853 volgde mede op haar verzoek de boedelscheiding, waarbij haar zoon Frans Glorie, gehuwd met Neeltje de Groot en veehouder te Castricum, de nieuwe eigenaar werd van de boerderij, omschreven als: ‘Een huismanswoning, stalling, kapberg, erve (kadaster nummer 782, groot 930 vierkante meter) en tuin (kadaster nummer 443, groot 860 vierkante meter), gelegen in de Oosterbuurt met een waarde van 1.450 gulden.’

In 1855 werd de boerderij onderhands verkocht aan Pieter Schotvanger, veehouder en loco-burgemeester van Castricum. Pieter was gehuwd met Jannetje Pepping; na haar overlijden hertrouwde hij in 1844 met Arendje Kuijs. Hij kocht deze boerderij vermoedelijk voor een van zijn kinderen, want zelf woonde hij tot zijn overlijden in 1858 op zijn boerderij, die gestaan heeft nabij de Rollerusstraat (zie het 28e jaarboek).

In 1860 werd zijn nalatenschap verdeeld en werd de boerderij aan de Breedeweg geërfd door zijn dochter Maartje Schotvanger, die in 1859 was gehuwd met Jacob Pietersz. Kuijs, landbouwer en veehouder. Maartje en Jacob erfden bovendien nog vier percelen weiland en twee percelen bouwland. Maartje overleed ruim een jaar later en Jacob Pietersz. Kuijs hertrouwde in 1862 met Klaasje Terra, geboren in 1837 in het Kooghuis te Uitgeest. Uit dit huwelijk werden te Castricum elf kinderen geboren.

In 1890 werd door Jacob Pietersz. Kuijs een schuur bijgebouwd met stenen van de oude, naastgelegen boerderij.

Na het overlijden van Klaasje Terra in 1904 werd het bezit toebedeeld aan haar man, die met de kinderen in de boerderij bleef wonen. Jacob Pietersz. Kuijs overleed in 1916. De boerderij werd toebedeeld aan zijn zoons Pieter en Herman en dochter Trijntje Kuijs. Zij waren alle drie de veertig gepasseerd en ongehuwd gebleven. Pieter was de hoofdbewoner van de boerderij. Zij oefenden een kleine melkveehouderij uit. Pieter overleed in 1948 en Trijntje in 1950. Herman ging daarna door met het bedrijfje en bleef in de boerderij wonen tot zijn overlijden in 1960.

Boerderij Kuijs.
Boerderij Kuijs. Breedeweg 80 in Castricum. Aquarel van Kees Bakker. Foto Jacques Schermer. Toegevoegd.

In datzelfde jaar 1960 werd de boerderij van de erven Kuijs gekocht door buurman Petrus Antonius (Piet) Kuijs. Piet Kuijs was geboren in 1915 te Limmen en was een zoon van Nicolaas (Klaas) Kuijs en Johanna (Jansje) de Groot. Als medepachter was hij in 1949 in de veehouderij begonnen; hij trouwde met Catharina J. Th. (Trien) Dijkman, geboren in 1919 te Heemskerk als dochter van Antonius Dijkman en Anna Zonneveld. Zij gingen na hun trouwen in 1950 eerst wonen in de Julianastraat in Castricum en vanaf 1958 aan de Breedeweg in het naastliggende huis nummer 74. De geschiedenis en het eigendom van dit naastliggende perceel waren in de vorige eeuw nauw verbonden met de hier behandelde boerderij. Reden waarom nader hierop wordt ingegaan.

Piet oefende een klein veebedrijf uit in de boerderij, die vanaf 1960


Jaarboek 30, pagina 36

aan het woningbestand van de gemeente Castricum was onttrokken en als bedrijfspand dienst deed. Zijn zoon Niek Kuijs, geboren in 1954, draaide mee in het bedrijf, nam in 1978 het vee van zijn vader over en pachtte de bedrijfspanden en de gronden. In 1982 werd het bedrijf gestopt en Niek Kuijs vestigde zich als melkveehouder in Moerbeek bij Nieuwe Niedorp. De boerderij kreeg een bestemming als opslag.

De boerderij van Niek Kuijs.
De boerderij van Niek Kuijs na de renovantie. Breedeweg
 80 in Castricum, 2009. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 2005 is Niek Kuijs gestopt met zijn melkveehouderij in Moerbeek en kwam wonen aan de Breedeweg bij zijn moeder, die in 1986 weduwe was geworden.
Niek Kuijs wil nu in de boerderij gaan wonen en heeft inmiddels vergunning gekregen om de boerderij te renoveren, waarvoor architect Cornelis de Jong uit Middenbeemster een ontwerp heeft gemaakt.

De boerderij van Glorie links en de boerderij van Kuijs rechts. Breedeweg 74 in Castricum. Schilder: Lau Hoebe. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Naastliggende woning Breedeweg 74

Bij de oprichting van het kadaster in 1832 was het naastliggende terrein bezit van Jan Lourensz. Castricum en bestond uit drie percelen (zie kaartje op pagina 35): nummer 435 de boerderij met het erf, groot 1.640 vierkante meter; nummer 436 een tuin, groot 1.230 vierkante meter en nummer 437 een klein perceel bos van 520 vierkante meter.

Jan Lourensz. Castricum was in 1814 gehuwd met Neeltje Nanne en had bovengenoemd bezit in 18 15 kunnen kopen van zijn schoonvader Frans Nanne. Deze had de boerderij al lange tijd in bezit, doch kon volgens de koopakte in 1815 de bewijzen niet overleggen, omdat de papieren in de oorlog van 1799 verloren waren geraakt. Jan Lourens Castricum overleed in 1829 en Neeltje hertrouwde met Jacob Janszoon Castricum, een achterneef van haar eerste man.

Na het overlijden van Neeltje Nanne in 1879 werd genoemd bezit door de erfgenamen voor 4.475 gulden verkocht aan Jacob Pietersz. Kuijs, de buurman, die woonde op Breedeweg 80. De drie percelen staan dan omschreven als: ‘Een huizing, ingericht tot woning en boerderij en erve, boomgaard en tuin, aan de Oosterbuurt.’ De kadasternummers zijn niet gewijzigd.

Omstreeks 1949 werd dit bezit van de erfgenamen van Jacob Pietersz. Kuijs gekocht door Petrus Antonius (Piet) Kuijs, Sinds oktober 1958 woonden Piet Kuijs en echtgenote Trien Dijkman in het huis aan de Breedeweg nummer 74, dat in 1958 nieuw was gebouwd. In 2005 is hun ongehuwde zoon Niek Kuijs gestopt met zijn melkveehouderij in Moerbeek en kwam weer aan de Breedeweg in Castricum wonen bij zijn moeder, die sedert 1986 weduwe was geworden.

Woonhuis en veestalling aan de Breedeweg (nr 45).
Woonhuis en veestalling aan de Breedeweg nummer 45.
De huidige situatie.
De huidige situatie.

Breedeweg 45

In 1897 kocht Wilhelmus Hendricus de Wildt, gehuwd met Anna Maria Leek, op een veiling enkele percelen grond, waaronder het perceel B 678, groot 3 hectare 52 are en 80 centiare, dat sinds 1886 in bezit was van Gerrit Albrink, landbouwer te Castricum.

Willem de Wildt woonde als landman te Uitgeest en liet in 1927 op het perceel een woning met kapberg bouwen: ‘Een woning en kapberg voor veestalling en hooiberging, gelegen aan de Kerkweg, belend (grenzend aan) ten oosten door het woonhuis van Reijnders, ten noorden door de weg en overigen door weiland. Kadastrale sectie 8, nummer 2688, met toegang vanaf de openbare weg (Kerkweg).’

Hij begon in april 1928 in de boerderij een melkveehouderij, die gelegen was aan de Breedeweg, genummerd 35. Willem overleed in 1932 en de boerderij kwam in bezit van zijn echtgenote Anna M. Leek. Zij verkocht de boerderij in oktober 1940 aan Jacobus J. de Wildt, wonende te Beverwijk, die het gelijk doorverkocht in november 1940 aan Lucas Aardenburg, directeur van de gelijknamige Naamloze Vennootschap uit Beverwijk. De koop werd omschreven als: ‘Woonhuis met stalling, schuur, boerderij, erf, tuingrond en weiland met aanhorigheden, staande en gelegen te Castricum, samen groot 15 hectare 98 are en 50 centiare.’

De familie De Wildt bleef in het pand wonen en gebruikte het voor haar bedrijf: tuinbouw en bloembollenteelt. In 1951 kocht Petrus C.W. (Piet) de Wildt de boerderij met veestalling, hooiberg, erf en grond, aan de Breedeweg, met een oppervlak ter grootte van circa 1.000 vierkante meter.

Zeven jaar later, in juni 1958, verkocht Lucas Aardenburg opnieuw aan landbouwer Piet de Wildt een stuk grond aan de Breedeweg nummer 35 ter grootte van 500 vierkante meter . Piet liet hierop in hetzelfde jaar een kippenschuur bouwen voor een bedrag van 6.000 gulden.

In oktober 1972 verkocht deze Piet de Wildt, dan bloembollenkweker van beroep, wonende aan de Breedeweg 45 en gehuwd met Elisabeth C. M. (Sets) Pronk, de boerderij aan de twee zoons (ieder voor de onverdeelde helft): Cornelis P. (Cor) de Wildt, gehuwd met Anna van Kooten, wonende aan de Gobatstraat en Petrus C. (Piet) de Wildt, gehuwd met Margaretha van der Laan, wonende aan de Breedeweg 45.


Jaarboek 30, pagina 37


De boerderij werd toen omschreven als: ‘Het woonhuis met veestalling, hooiberging en verdere aanhorigheden met ondergrond, erf en tuin, gelegen aan de Breedeweg 45 te Castricum, kadastraal gelegen in sectie 8, nummer 6548, groot 18 are 20 centiare.

Op 13 december 1972 brak brand uit in de benedenverdieping van het woonhuis, waarbij de 74-jarige Bets de Wildt-Pronk om het leven kwam. Het inwendige van de gehele benedenverdieping was uitgebrand en de buitengevel van het woonhuis was zwart geblakerd. Na herstel van de woning, waarbij de gevels in wit stucwerk werden uitgevoerd, betrok zoon Piet de Wildt de woning.

De veestalling en hooiberging met aanhorigheden werden in de loop van de tijd wit geschilderd en aangepast tot een bedrijfsruimte met 5 zomerhuisjes. Voor het beheer en gebruik van de verschillende onderdelen werd door de twee broers een vennootschap onder firma gevormd: Gebroeders C.P. en P.C. de Wildt te Castricum.

Boerderij van De Wildt.
Boerderij van De Wildt. Breedeweg 45 in Castricum, 2008. Deze boerderij, gebouwd in 1920, is gelegen achter de tuinderwoning waarin de familie de Wildt woont. In de boerderij zijn nu appartementen gevestigd en die worden verhuurd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1982 werd met wederzijds goedvinden de onverdeeldheid van het bezit opgeheven en werd het woonhuis met toebehoren toebedeeld aan Piet de Wildt.

In 1984, toen de bestaande vennootschap onder firma werd opgeheven, werd het achterliggende deel van het bezit, gelegen aan de Rollerusstraat, ook toebedeeld aan Piet de Wildt. Dit stond omschreven als: ‘Het bedrijfspand met 5 zomerhuisjes, staande en gelegen aan de Breedeweg, kadastraal gelegen in sectie 8, nummer 6548, groot 18 a en 15 centiare, met uitzondering van het deel dat in 1982 al was toebedeeld.’

In september 2005 kwam Piet de Wildt plotseling te overlijden. Zijn vrouw, Margaretha van der Laan, bewoont nu (in 2007) het huis met haar twee zoons en de wooneenheden zijn verhuurd aan derden.

De Maria Hoeve aan de Walstro.
De Maria Hoeve aan de Walstro 1.
De situatie omstreeks 1832.
De situatie omstreeks 1832.
De huidige situatie.
De huidige situatie.

Walstro 1, Maria Hoeve

Deze voor de Castricummers bekende boerderij, nu gelegen naast de in de volksmond zo genoemde Bloembakkenweg aan de Walstro 1, is gebouwd in 1845 en stond toen aan de Brakersweg nummer 66 (zie 22e jaarboek). De boerderij is na 1945 genoemd naar Maria Twisk, dochter van Floris Twisk en Pietertje Schut, de moeder van de huidige bewoner Jan Schermer.

De Soomerwegh oftewel Bloembakkenweg.
De Soomerwegh oftewel Bloembakkenweg. Bij de aanleg is de Soomerweh in Castricum ontworpen als vierbaansweg. Maar naarmate het dorp uitbreidde en meer kruisingen kreeg, werd het om de weg op te gaan of over te steken zeer onoverzichtelijk en gevaarlijk. Dit werd opgelost met bloembakken op de linkerstrook. Deze foto is vast op maandag genomen aangezien de “jeugd” elk weekend de bloembakken een slag draaiden. Foto Henk Honing. Toegevoegd.

Claas Glorie kocht in 1742 een huismanswoning (boerderij) en een stuk land aan de Brakersweg. Hij was gehuwd met Antje IJpelaan en overleed in 1787. Hun dan nog enige zoon Jan kocht in 1791 de boerderij in de Oosterbuurt, die hiervoor onder Breedeweg nummer 80 uitvoerig is behandeld. De boerderij aan de Brakersweg werd daarna hoogstwaarschijnlijk verpacht. Na het overlijden van Jan Glorie in 1813 vervielen zijn bezittingen aan Aagje Kraakman, zijn tweede echtgenote en aan Klaas Glorie, zoon uit zijn eerder huwelijk met Aagje van der Laan.

In 1817 verkochten Fulps Ranke, meester-metselaar (aannemer) te Castricum en Dirk Schotvanger, landbouwer te Limmen, beiden namens Aagje Kraakman samen met Klaas Glorie in een publieke verkoop onder andere de boerderij en de bijbehorende omliggende stukjes grond aan de Noordeinderweg, zoals de Brakersweg toen werd genoemd. Fulps Ranke en Arie Zonneveld, meester-metselaar te Uitgeest, werden hiervan, ieder voor de helft, de nieuwe eigenaar.

Na het overlijden van Arie Zonneveld in 1828 werden zijn laatste echtgenote Guurtje Huisman en zes kinderen uit meerdere huwelijken de erfgenamen, elk voor 1/7 deel. De toedeling van het bezit aan de Brakersweg vond in 1829 plaats aan Guurtje Huisman; de wederhelft behoorde nog steeds aan Fulps Ranke. De vermelding van deze bezittingen was als volgt: ‘Een huismanswoning met erf, tuin, boschje en hofstede op ’t Noordeinde van Castricum;


Jaarboek 30, pagina 38

het erf, groot 13 roe, 80 ellen, de tuin, groot 6 roe, 60 ellen, het boschje, groot 7 roe, 40 ellen en de hofstede, groot 50 roe. Verder een stuk weiland genaamd ‘het Klaverland’, groot 1 bunder 1 roe 40 ellen, een stuk weiland genaamd ‘de Weid bij de plaats’, groot 3 bunder 7 roe en een stuk weiland genaamd ‘het Zeugenweidje’, groot 60 roe 80 ellen.’

Volgens de beschrijving bij de oprichting van het kadaster in 1832 lagen deze percelen in sectie B: het erf, nummer 114, de tuin, nummer 115, het boschje, nummer 116, het Klaverland nummer 11 7, de Weid bij de plaats nummer 113 en het Zeugenweidje nummer 110.

In 1830 werd de boerderij bewoond door de 55-jarige Jacob de Graaf, zijn tweede echtgenote Guurtje Bloothoofd en zeven kinderen.

Namens Guurtje Huisman en Grietje Ranke, enige dochter en erfgename van Fulps Ranke, ieder voor de helft eigenaar, werd in 1851 een openbare verkoping gehouden van de boerderij met de eerdergenoemde bijhorende percelen land; de koper was Gerrit Brakenhoff junior, veehouder te Castricum en gehuwd met Dirkje Melker (zie 11e jaarboek).

Gerrit Brakenhoff laat in 1875 de boerderij aan de Brakersweg vernieuwen tot een karakteristieke stolp met dubbel vierkant, groot 16 x 18 meter, vermeld als: ‘een huis en erf met schuur, gelegen in sectie B, nummer 1652, groot 1.500 vierkante meter en bouwland, gelegen in sectie B, nummer 1653, groot 820 vierkante meter’.

In 1898 volgde een boedelscheiding en kwam de boerderij met bouwland in bezit van schoonzoon Jacob Bommer, veehouder te Egmond-Binnen en gehuwd met Willemijntje Brakenhoff. Hij verhuurde de boerderij aan bloembollenkweker Pepping.

In 1901 vond de verkoop plaats aan Floris Cornelisz Twisk, timmerman en wagenmaker te Castricum en aan Gerrit Louter, winkelier te Castricum, ieder voor de helft.

Kort daarna, in 1904, werd Floris Twisk, gehuwd met Pietertje Schut, volledig eigenaar; hij had zich inmiddels toegelegd op de melkveehouderij en hield 14 stuks melkvee.

In 1920 volgde verkoop aan Johannes (Jan) Schermer, landbouwer en veehouder, die in het voorjaar van 1921 trouwde met Maria Twisk, dochter van Floris Twisk en Pietertje Schut (zie 17e jaarboek).

Er werd een schuur bijgebouwd en een gierkelder en zo bestond de boerderij aan de Brakersweg 66 uit een huis, 2 schuren en erf op perceel nummer 1652, groot 1.500 vierkante meter en een schuur, erf en gierkelder op perceel nummer 1653, groot 820 vierkante meter.

Het gezin van Jan Schermer en Anna Leyser.
Het gezin van Jan Schermer en Anna Leyser. Walstro 1 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1962 werd de boerderij overgenomen door de zoon Johannes F.M. (Jan) Schermer, veehouder, geboren in 1927 en gehuwd met Anna C.M. Leyser; zij woonden er met hun gezin, bestaande uit drie zoons en twee dochters.

Bij de ontwikkeling van het bouwplan Noordend was de Soomerwegh ingetekend als een rechte weg die aansloot op de Zeeweg. Het plan betekende het einde van enkele boerderijen. Door het tracé van de Soomerwegh te verleggen kon de prachtige Maria Hoeve gespaard worden en kwam de boerderij na de wijzigingen in de wegensituatie aan de Walstro te liggen.

Het bedrijf van Jan Schermer was een melkveehouderij met 18 melkkoeien, 30 mestkalveren en 8 pinken. Naast de boerderij, aan de oostkant, werd een tuin aangehouden, waarin vooral bessenstruiken stonden. De verkoop van bessen bij de boerderij werd een jaarlijkse traditie.

In het jaar 1975 werd met het bedrijf gestopt; de boerderij werd ingericht als woning, waarbij aan de stalkant (de oostkant) twee slaapkamers, een douche en toilet werden aangebracht. De in de gevel aanwezige kleine kozijnen werden vervangen door grotere kozijnen met een getoogde bovendorpel.

De voorzijde van de Blauhoef.
De voorzijde van de Blauhoef.
De huidige ligging aan de Achterlaan.
De huidige ligging aan de Achterlaan.
De situatie in 1872.
De situatie in 1872.

Achterlaan 5, Blauhoef

Enigszins verscholen nabij de Heereweg en de Zeeweg ligt aan de Achterlaan 5 te Bakkum de boerderij ‘Blauhoef’.

De geschiedenis van de Blauhoef is al vele eeuwen oud. In 1686 werden er een woning en stukken land in Bakkum gekocht door jonkheer Gerard van Egmond van de Nijenburg. De omschrijving luidt: ‘Een wooning gelegen tot Suijt Baccum genaemt ‘Blaeu Hoeff’ in janu. 1686 gecogt voor 5.650 gulden op drie maij dagen te betalen, groot in ’t geheel 16 morgen en 593,5 roeden.’

Jonkheer Gerard van Egmond van de Nijenburg ( 1646- 17 12) was onder andere burgemeester van Alkmaar, dijkgraaf van de Hondsbossche, dijkgraaf van de Uitwaterende Sluizen en ook de stichter van het nu nog bestaande landgoed ‘Nijenburg‘, gelegen aan de Kennemerstraatweg in het Heilooër Bos. Hij was in 1675 gehuwd met Machteld van Foreest. Door vererving via de familie Van Foreest kwam de Blauhoef al vóór 1769 in bezit van de schatrijke Pieter van Akerlaken ( 1722-1784), afkomstig uit de Hoornse regentenfamilie Van Akerlaken. Pieter was gehuwd met Petronella Bregitta van Foreest.

Na zijn overlijden in 1784 werden de Bakkumse bezittingen geërfd door zijn zoon Cornelis Christoffel van Akerlaken ( 1752-1800) en vervolgens na zijn overlijden door diens echtgenote Elisabeth Stoel. Zij had bij de oprichting van het kadaster in 1832 in totaal in Bakkum ruim 36 hectare land en boerderij Blauhoef op haar naam staan. Deze boerderij werd verpacht. In 1830 werd de boerderij bewoond door de 35-jarige Pieter Jansz. Kuijs, zijn vrouw Maartje Bruijn, hun vijf kinderen, een boerenknecht en een werkmeid.

Elisabeth Stoel overleed in 1834 in Hoorn. Kort na haar overlijden werden op 22 december 1834 door haar kinderen, de erfgenamen, alle bezittingen in Bakkum op een openbare verkoping in De Rustende Jager in tegenwoordigheid van burgemeester Pieter Kieft en kastelein Fredrik J. H. Snijders verkocht.
Koper van de Blauhoef was Dirk Bruijn, landbouwer en boer te Castricum.


Jaarboek 30, pagina 39

De aankoop omvatte de huismanswoning met erve (gelegen in sectie A, nummer 151, groot 1.640 vierkante meter) , samen met enkele stukken bouwland, weiland, tuingrond, bosland en wei- of hooiland met een totale grootte van 10 hectare 22 are 60 centiare. Dirk Bruijn, geboren in 1805, trouwde in 1833 met Trijntje van Bruijnswaard, dochter van Klaas van Bruijnswaard (duinmeier, landbouwer, schelpenvisser) en Maartje Koene.

De achterzijde van de Blauhoef.
De achterzijde van de Blauhoef.

In 1865 werd Gerrit Schollen, dagloner, de nieuwe eigenaar. Gerrit trouwde eerst met Maartje de Vries en na haar overlijden met Grietje Leeuw in 1863. Hij overleed in 1877; vervolgens ging het eigendom van de boerderij met bijbehorende grond over op zijn weduwe en na haar overlijden in 1903 op hun zoon Pieter Schollen.

In 1925 verkocht Pieter Schollen het huis en erf, kadastraal gelegen in sectie A, nummer 531 , groot 370 vierkante meter met 3 percelen bouwland, totaal groot 2.750 vierkante meter aan mr. Hendricus P. M. Kraakman, advocaat en procureur te Alkmaar.

In opdracht van mr. Hendricus P. M. Kraakman werd door J. Weel, bouwkundige te Bakkum, een nieuw ontwerp gemaakt van een vierkante stolpboerderij van 14 x 14 meter, waarvoor een bouwvergunning werd aangevraagd. De vergunning werd in september 1925 door de gemeente Castricum verleend.
Nadat de nieuwe boerderij gereed was, werd Nicolaas (Klaas) Stuifbergen de eerste bewoner en gebruiker. Hij was gehuwd met Wilhelmina (Willemijn) Duijn en had een groot gezin met 8 kinderen.

De kap van de nieuwe boerderij liep bij een zware storm in 1926 grote schade op. De melkveehouderij bestond uit 18 melkkoeien, die in de winter in de stal werden gezet: 12 koeien op de lange regel en 6 op de korte regel.


Jaarboek 30, pagina 40

In 1936 werd een schuur bijgebouwd; de omschrijving luidde: ‘Een huis, schuur, erf en bouwland, kadastraal gelegen in sectie A, nummer 886, groot 3.380 vierkante meter’.

In het door Margaret Pronk-Stuifbergen bewerkte boek ‘Dagboek van een boerin in Bakkum tijdens de oorlog’ heeft Willemijn Stuifbergen-Duijn als bewoonster van de boerderij Blauhoef haar belevenissen met haar gezin, de boerderij en de gebeurtenissen in Castricum en Bakkum gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 beschreven. Op de omslag van het boek is een schilderij van de voorgevel van de boerderij geplaatst van de hand van Jozef Stuifbergen.

Boerderij Blauhoef.
Boerderij Blauhoef ten tijde van Nicolaas Stuifbergen en Truus Poel. Pentekening Lau Hoebe. Foto Jacques Schermer. Toegevoegd

Vanaf 1945 heeft zoon Nicolaas (Co) Stuifbergen, gehuwd met Truus Poel, er de melkveehouderij uitgeoefend. Nadien hebben enkele aanpassingen plaatsgevonden. In 1965 werd de westgevel aangepast en in 1967 een nieuwe stal bijgebouwd. In 1968 werd de boerderij, gelegen aan de Achterlaan nummer 5, omschreven als: ‘Een huis, schuur, zomerhuisje, stal en weiland, kadastraal gelegen in sectie A, nummer 1389, groot 5 hectare 65 are 27 centiare.’

Nicolaas (Co) Stuifbergen is in 1980 met het bedrijf gestopt en heeft de boerderij verkocht. Het gezin Stuifbergen ging aan de Achterlaan nummer 7 wonen, dicht bij de Blauhoef.

Jan Teerenstra, directeur van Teerenstra Bouw uit Heiloo, werd de nieuwe eigenaar. Hij liet de boerderij renoveren aan de hand van een ontwerp van Bakker en Boots, architecten uit Schagen en zo werd in 1981 een fraaie woning gerealiseerd. In dat jaar betrok Jan Teerenstra ( 1932), gehuwd met Alida Johanna Lute met drie kinderen de nieuwe woning; zij hebben er tot maart 1987 gewoond.

Boerderij Van Tienhoven en daarachter boerderij Blauhoef.
Boerderij Van Tienhoven en daarachter boerderij Blauhoef. Aquarel van Ruud ter Laare. Foto Jacques Schermer. Toegevoegd.

Mevrouw Teerenstra-Lute vertelde: “We hadden daar aan de Achterlaan een prachtige plek tussen de Van Tienhovenhoeve en de familie Stuifbergen, met fraai uitzicht naar de weg.

Onze buurman Co Stuifbergen was een speciale man, die zich na de verkoop maar moeilijk los kon maken van de boerderij. Hij kwam vaak helpen, deed veel werk, vaak uit zichzelf, gebruikte een deel van de stal als opslag en stalling voor zijn trekker en zorgde ook voor veel gezelligheid.

Op ons erf had hij een volkstuintje met een glashuisje, gemaakt van oude raamkozijnen, waar hij onder meer tomaten en komkommers kweekte. Hij kon zich daar echt in terug trekken. Hij kwam ook wel om een uur of tien voor een ‘bakkie koffie’ en Truus was daar ook wel bij. Aan die vrolijke, levenslustige man, die ons goed geholpen heeft, hebben we goede herinneringen overgehouden.

We hebben in en om de Blauhoef heel hard gewerkt met elkaar om alles voor elkaar te krijgen. Het naast de boerderij gelegen huisje werd ingericht voor een van onze dochters, die er vijf jaar met haar man heeft gewoond. Een deel van de stal werd ingericht als garage, het witte zomerhuisje uiteindelijk gesloopt en we hebben veel aan de tuin gedaan. Na enkele jaren stond het er prachtig bij; we waren er erg trots op.

Helaas werd mijn man ernstig ziek en is hij na een lange ziekteperiode in maart 1983 overleden. Een enorme klap was dat met als gevolg uiteindelijk toch de verkoop van de boerderij.”

Herman Bolt, bestuurder bij CSM, werd de nieuwe eigenaar; hij verbouwde in 1987 de woning naar een ontwerp van architectenbureau Bakker en Boots uit Schagen. De oude koeienstal werd vervangen door een grote dubbele garage en het zomerhuisje werd gesloopt. Veel aandacht werd geschonken aan het onderhoud van het geheel, waarbij mevrouw Bolt veel deed aan tuinonderhoud; zij had een speciaal stukje ingericht voor het telen van bijzondere planten en bloemen. De familie Bolt heeft er tot begin 2007 heel prettig gewoond.

Op 10 mei 2007 werd Simon C. M. Min (1956), directeur van aannemingsbedrijf FRAB te Limmen, de nieuwe eigenaar. Hij is gehuwd met Dominique Stet (1959) en het gezin heeft drie kinderen.

Boerderij Starrenburg in de periode 1905 - 1927. V.l.n.r.: Ant en Jane Grapendaal, Bet Hogenstijn en eigenaar Freek Grapendaal.
Boerderij Starrenburg in de periode 1905-1927. Van links naar rechts Ant en Jane Grapendaal, Bet Hogenstijn en eigenaar Freek Grapendaal.
De ligging aan de Bleumerweg.
De ligging aan de Bleumerweg.

Bleumerweg 33, Starrenburg

Aan de Bleumerweg ligt, tegen de weg aan op de hoek met de Achterlaan, de oude boerderij ‘Starrenburg’. De bouwdatum van de boerderij is niet bekend, maar de oudst bekende verkoping dateert van 1827, zoals uit oude notariële akten blijkt.

In het 10e jaarboek is de historie van de boerderij tot het jaar 1970 beschreven. In dat jaar verkocht Gerarda Adriana van der Meij, weduwe van Willem de Zeeuw, de boerderij met bijbehorend land aan Arnold Jacobus Bruynjé, algemeen directeur van het bouwbedrijf van Hattum en Blankevoort.
Hij liet een plan maken door architect Adriaan Zoon te Heiloo


Jaarboek 30, pagina 41

voor de verbouwing/restauratie van de boerderij tot woning. In juni 1970 werd begonnen met de werkzaamheden, waarbij Arnold Bruynjé zelf als coördinator/uitvoerder optrad. Eerst werd de rietdekking van de kap vernieuwd om deze waterdicht te maken. Na verwijdering van het bestaande binnenwerk van de boerderij werd op de begane grond een betonnen vloer gestort, waarop met de opbouw van het binnenwerk kon worden begonnen, waarbij ook vele oude materialen werden gebruikt. In de kap werden enkele dakkapellen geplaatst.

De huidige boerderij Starrenburg.
De huidige boerderij Starrenburg.

In december 1970 was de verbouwing nagenoeg gereed. Het bestaande bijgebouw, een schuur uit 1936 en gebouwd door A. Borst te Bakkum, werd in 1973 verbouwd tot garage.

De heer Bruynjé, die in 2002 is overleden, heeft veel gedaan om de fraaie boerderij in goede conditie te brengen en te houden. Thans (in 2007) wordt Starrenburg bewoond door zijn echtgenote Jacqueline Bruynjé-Ennes met drie dochters.

De Coenhoeve aan de Limmerweg.
De Coenhoeve aan de Limmerweg.
De ligging aan de Limmerweg.
De ligging aan de Limmerweg.
De situatie omstreeks 1830.
De situatie omstreeks 1830.
De situatie in 1872.
De situatie in 1872.

Limmerweg 2, de Coenhoeve

In de buurtschap Noord-Bakkum aan de Limmerweg nabij de grens met Egmond-Binnen en circa 500 meter vanaf de Zanddijk stond vroeger, reeds voor 1768, een boerderij, die kort daarna ‘Het Pannenhuis’ is gaan heten. Deze boerderij kent een lange geschiedenis.

Op 10 juni 1768 verkochten de erfgenamen van Aalbert en Cornelis Walenburg voor 2.530 gulden aan Jan Cornelisz. Pannenhuijs, dan schepen in het dorpsbestuur van Bakkum, een huis en erf groot 600 roeden met nog 16 percelen land, totaal groot 20 morgen (1 morgen = 0,8 tot 1 hectare). Om een en ander te kunnen bekostigen leent Jan in datzelfde jaar 1.300 gulden van Paulus Hesseling uit Wormerveer.

De naam Pannenhuis heeft de boerderij uiteraard gekregen door de naam van de toenmalige eigenaar. Deze Jan Cornelisz. Pannenhuijs ging zich later Jan Cornelisz. Duijn noemen. Na zijn overlijden in 1786 werden de bezittingen geërfd door zijn kinderen die hun erfdeel in 1787 verkochten aan hun broer Klaas. De boerderij droeg toen al de naam ‘Het Pannenhuis’.

In 1798 ging Klaas Jansz Duijn in Velsen wonen en verkocht voor 3.690 gulden de boerderij met het land: ‘Een boerenwoning met 24 morgen en 8912 roeden, zo(wel) hooi-, weide-, zaad- als bosland uit onderscheidene percelen bestaande, gelegen te Noord-Bakkum’ aan Simon Cornelisz. Duinmeijer en Willem Fransz.Brakenhoff, beiden wonende in Bakkum en als schepen deel uitmakend van het dorpsbestuur. Simon en Willem waren aangetrouwde familie. Maartje Sijmons Groen, de moeder van Simon Duijnmeijer, was eerst gehuwd met Cornelis Sijmonsz. Duijnmeijer en vervolgens met Gerrit Pietersz. Kuijs. Neeltje Kuijs, dochter uit dit tweede huwelijk en halfzuster van Simon Duijnmeijer, was omstreeks 1790 gehuwd met Willem Fransz. Brakenhoff.

In 1806 verkoopt Simon Duijnmeijer zijn halve deel van de boerderij met het land aan zijn zwager Willem Fransz Brakenhoff, die daardoor volledig eigenaar werd. Willem overleed in 1826 en in 1827 werd een inventarisatie van de inboedel van de boerderij gemaakt (zie 11e jaarboek), die daarna op de naam van zijn vrouw Neeltje Kuijs is gezet. Bij de oprichting van het kadaster in 1832 stond op naam van de weduwe van Willem Fransz. Brakenhoff 18 percelen in sectie A (Bakkum) met een totaal oppervlak van 25 hectare 92 are 20 centiare. De boerderij en de direct omliggende percelen zijn kadastraal bekend als huis en erf, nummer 37, groot 2.510 vierkante meter; bos, nummer 33, groot 2.720 vierkante meter; tuin, nummer 34, groot 350 vierkante meter; bouwland, nummer 35, groot 15.180 vierkante meter; weiland, nummer 36, groot 340 vierkante meter en tuin, nummer 38, groot 610 vierkante meter.


Jaarboek 30, pagina 42

Oudere foto van Boerderijb de Coenhoeve, vroeger Pannenhuis geheten, aan de Limmerweg.
Oudere foto van boerderij de Coenhoeve, vroeger Pannenhuis geheten, aan de Limmerweg.

Toen Neeltje Kuijs in 1842 overleed, werd de boerderij met bijbehorende weilanden verkocht door de kinderen aan schoonzoon Jan Kraakrnan, veehouder te Egmond-Binnen en zoon van Jan Kraakman en Marijtje Obdam. Hij kocht 5/6 deel, want het resterende 1/6 deel was reeds het erfdeel van zijn vrouw, de jongste dochter Aagje Brakenhoff. Zij was in 1836 met Jan Kraakman getrouwd. In 1860 volgde een boedelscheiding door het overlijden van Aagje Brakenhoff en werd de boerderij met bijbehorende landerijen toegewezen aan Jan Kraakman, die inmiddels was hertrouwd met Maartje van den Berg.

Jan Kraakman overleed in 1879; zijn kinderen werden ieder voor 1/8 deel erfgenaam. Bij de openbare verkoping in 1880 kwam de boerderij met enige percelen land in bezit van Pieter Willemsz Groen, veehouder, woonachtig in Uitgeest en gehuwd met Marijtje Kraakman, een dochter van Jan Kraakman.

In 1916 werd de boerderij betrokken door Adrianus Liefting, melkveehouder, gehuwd met Adriana Apeldoorn. Zij hadden een gezin van 11 kinderen, waarvan Gerardus (1896) en Adrianus (1909) ongehuwd zijn gebleven. Beiden waren veehouders, die na het overlijden van hun vader in 1952 het bedrijf hebben voortgezet. Toen Gerardus Liefting in 1964 overleed, heeft zijn broer Adrianus (Arie) het bedrijf tot 1969 alleen voortgezet. In dat jaar werd het bedrijf aan de bestemming van veestalling en agrarisch gebruik onttrokken. Arie ging wonen in de Vondelstraat te Castricum en is eind 1991 te Heemskerk overleden.

De boerderij de Coen hoeve.
De boerderij de Coen hoeve. Limmerweg 2 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In december 1969 verkocht Arie Liefting: ‘De boerenhofstede met schuur, bijbehorende bebossing, grond en erf, kadastraal bekend gemeente Castricum, sectie A, nr. 1284 en 710’ aan het gereformeerd of burgerweeshuis te Haarlem, dat de boerderij wilde herinrichten voor gebruik als vakantieverblijf voor kinderen. De toenmalige directeur M. Hartevelt was vooral initiatiefnemer om de vakantieboerderij te realiseren en is tot in de jaren 1970 betrokken geweest bij het wel en wee van dit pand.

Als beheerder werd Anne Merkuur (1940) aangesteld. Hij was werkzaam bij V.N.U. gehuwd met Maria Hanraads ( 1946) en woonde te Alkmaar.

Hij vertelde:
“Eind jaren 1960 woonde ik met mijn vrouw en 2 kinderen in Alkmaar en ik was werkzaam als verkoopadviseur bij V.N.U. te Haarlem. Wij kwamen regelmatig op de boerderijwoning van mijn schoonouders aan de Limmerweg 4, waar mijn schoonouders woonden. Zodoende kenden wij Arie liefting en wij waren van de verkoop aan het Burgerweeshuis in 1969 op de hoogte.

Toen er een beheerder voor het toekomstige vakantieverblijf’ voor weeskinderen gezocht werd, waren wij er dan ook als eersten bij. Toevallig konden wij op dat moment onze flat in Alkmaar inruilen voor een eengezinswoning. We besloten deze keuze niet te maken, maar Alkmaar te verlaten en naar Castricum te gaan. Vanaf 1 april 1970 woonden wij in de boerderij.

Het was een bouwval. De veestallingen waren uitgebroken, het rieten dak lekte en verloor veel riet, de houten vloeren van de kamers waren doorgezakt, het was er vochtig, maar we maakten er wat van.

We woonden aan de voorkant, de zuidzijde, waar de voordeur was. Links van die deur de keuken met erachter de WC., rechts de woonkamer, slaapkamer en daarnaast de opkamer met daaronder de kelder. Het was een droge kelder met een gemetseld gewelf en stenen vloer; je kon er rechtop in staan.

In de staart werd een douche gemaakt, waar we met de autoped vanuit de voorkant naar toe gingen!

Maar het was wel afzien. Het zou tijdelijk zijn en dat hield ons staande. Aan de andere kant was het ook een uitdaging. Aanvankelijk werd geprobeerd de boerderij te restaureren naar ideeën van architect Vincent Bijl uil Arnhem, maar al snel bleek dat in verband mei de bouwvalligheid niet haalbaar.

Als eerste stap werd door Jan Hes de aanbouw aan de noordkant, de staart, gesloopt en door aannemer Mooij uit Krommenie herbouwd tot woning voor de beheerder; voor ons gezin dus.
De woning was in 1972 gereed.

Wij verhuisden binnendoor, van voren naar achteren, van het zuiden naar het noorden! Daarna werd, als tweede stap, het hoofdgedeelte van de boerderij gesloopt, ook weer door Jan Hes en werd de stolpboerderij naar een ontwerp van R. Visser uil Bergen herbouwd. Heddes Bouw was de aannemer en ook hij gebruikte hiervoor nieuwe bouwmaterialen. In 1974 was de gehele herbouw gereed.

Sedert 1 april 1970 ben ik de beheerder van ‘de Coenhoeve’ en we hebben het hier erg naar onze zin.”

Aan de vakantieboerderij is de naam ‘Coenhoeve’ toegekend door de leiding van het Coen Cuserhuis, eerder het gereformeerd- of burgerweeshuis aan de Olieslagerslaan te Haarlem.

Coen Cuser werd omstreeks 1325 geboren en is in of na 1405 overleden. Hij was Ridder, Heer van Oosterwijck, woonde te Haarlem en was weldoener voor de armen in de stad Haarlem. Hij nam ouderen op in zijn huis, het Heilige Geesthuis, waaruit het gereformeerd- of burgerweeshuis is ontstaan.

Piet Blom

Bronnen:

  • Brinkgreve, C., Het Gereformeerd- of Burgerweeshuis te Haarlem, 1394-1969.
  • Druijven, C.N., Boerderijen in Limmen, 2003.
  • Jaarboeken van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
  • Kadaster directie Noordwest, vestiging Alkmaar en vestiging Amsterdam (Sloterdijk).
  • Regionaal Archief te Alkmaar: Oud-Rechterlijk Archief, Notarieel Archief, bevolkingsregisters etc.
  • Van Egmond-van Rookhuizen, A., Overzicht van de familie Kuijs/Kuis, afkomstig van Delft/Castricum, 1985.

19 oktober 2020

Kronenburg boerderij (Jaarboek 09 1986 pg 25)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 9, pagina 25

Boerderij Kronenburg

(ook wel geschreven als Cronenburg)

Boerderij Kronenburg.
afb. 1 Boerderij Kronenburg.

Eenzaam in het nu nog weidse landschap ligt boerderij Kronenburg. De boerderij is reeds voor 1790 gebouwd, naast de ruïnes van het kasteel Kronenburg. Over de rijke geschiedenis van het kasteel is reeds uitvoerig gepubliceerd door J.C. van Weenen in het 2e jaarboekje van de werkgroep Oud-Castricum. Nog weinig zichtbare herinneringen zijn overgebleven uit de tijd van het kasteel; er zijn nog gedeelten van de slotgracht aanwezig nabij de boerderij en drie gewelfde kelders onder de boerderij, die vanwege de uitzonderlijke vorm enige relatie met het voormalige kasteel moeten hebben. Overigens is ook de boerderij van een andere bouwstijl dan we hier in de omgeving gewend zijn.

De kelder van boerderij Kronenburg
De kelder van boerderij Kronenburg. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

In het jaar 1771 woont ene Willem Groepen, rentmeester van Joan Geelvinck – de ambachtsheer van Castricum – op ‘huize Cronenburg’. De familie Geelvinck was in 1664 in het bezit gekomen van de ambachtsheerlijkheden Castricum en Cronenburg. Als zeer rijke Amsterdamse familie wist ze in de loop der jaren in het bezit te komen van veel land en huizen in Castricum. Met Joan Geelvinck sterft het geslacht Geelvinck in 1802 in mannelijke lijn uit. De bezittingen gaan over op Albertus Cornelis Schuyt, gehuwd met Johanna Albertina Geelvinck, dochter van Joan.

De erfgenamen van Albertus Cornelis Schuyt verkopen hun vele bezittingen te Castricum en Heemskerk in een openbare verkoping in de Rustende Jager op 24 juli 1816 (noot 1). Onder de bezittingen wordt ook Kronenburg verkocht. De boerderij wordt dan omschreven als volgt:
“Een kapitale en welgelegen Huismanswoning (boerderij) genaamd het Huis Kronenburg met deszelfs Stalling voor veertig Koeijen en drie Paarden, drie ruime verwulfde Kelders, Hooijhuis, Dorschvloer, Schuur, Erf en groote Tuin, mitsgaders extra best en weltoegemaakt Weid of Hooijland en twee stukjes Boschland binnen en buiten de Grachten alles staande en gelegen in de Gemeente van Castricum, de Huizinge gequoteerd nummer 59, de Landerijen te samen groot tien morgen en negenenzestig roeden; het eene Boschje genaamd het Esschenboschje zonder begrip van maat en het andere Boschje voor de Laan groot tweeenveertig en eenderde roeden alles met een vrije eigen laan van het Hek van Kronenburg af, westwaarts tot aan de Driesprong of Lindeboom, belend ten oosten het Droogbusch, ten zuiden mede den verkoper, ten westen de Heemstederweg en ten noorden de Uitgeesterweg.”

Gerrit Brasser koopt de boerderij met de omliggende landerijen ter grootte van in totaal 26 morgen en 311 1/3 roeden voor 6.190 gulden. Ook koopt hij de boerderij gelegen op Heemstede (nu geheten de Groene Klaver) met diverse percelen land ter grootte van 17 morgen en 234 roeden voor 3.950 gulden. Na het overlijden van Gerrit Brasser in 1825 wordt boerderij Kronenburg met bijbehorende percelen land verkocht aan de schoonzoon Pieter Muijs, die sinds 1806 was gehuwd met Guurtje Brasser en vermoedelijk al boerde op Kronenburg (noot 2). De boerderij op Heemstede wordt verkocht aan Pieter Schipper uit Assendelft.

Uit het huwelijk van Pieter Muijs en Guurtje Brasser worden 7 kinderen geboren. Na het overlijden van Pieter Muijs in 1841 worden de bezittingen onder de erfgenamen verdeeld (noot 3). Boerderij Kronenburg komt aan de zoon Maarten Muijs. De totale waarde van de boerderij en het land wordt dan geschat op 16.000 gulden. Maarten Muijs overlijdt reeds op 28 jarige leeftijd in 1845; zijn vrouw Antje Kooij hertrouwt met Theunis Slooten. Na haar overlijden in 1867 komt de boerderij met toebehoren (het land met een oppervlakte van in totaal ruim 25 hectare) aan Theunis Slooten (noot 4).

Boerderij Kronenburg.
afb. 2 Boerderij Kronenburg.

Op 1 maart 1882 wordt boerderij Kronenburg met het land verkocht voor 62.300 gulden aan een grootgrondbezitter met de welluidende namen de heer Mari Prosper Theodore Previnaire wonende te Haarlem (noot 5). Bij deze verkoop worden de verschillende weilanden met name genoemd. Zo lezen we de Voorweid gelegen aan de Cronenburgersloot en de Heemstederweg, het Schapenwerfje, het Kroftje, de Achterweid bij de Vischkom, de Achterweid achter de Kapberg, de Goudtuinen, het Roobosch, het IJzeren Meetje en de Rand.

De heer Previnaire krijgt ook de eerdergenoemde boerderij op Heemstede met ruim 31 hectare land in zijn bezit. Hij heeft 3 dochters; na zijn overlijden in 1900 wordt dit geërfd door zijn dochter Eugenie, die is gehuwd met jonkheer Charles Frederik van de Poll, grondeigenaar en wonende te Heemstede (noot 6).

In een openbare verkoping op 21 mei 1919 wordt het gehele bezit verkocht. Boerderij Kronenburg wordt op dat moment verhuurd aan Antonius Dijkman en boerderij de Groene Klaver aan Catharina Hoogewerf, weduwe van Dirk Dijkman. Kronenburg wordt voor 31.460 gulden gekocht door Catharina Hoogewerf (noot 7). Zij laat in datzelfde jaar de boerderij flink opknappen: gevels worden rechtgetrokken en een schuur wordt erbij gebouwd. Lang heeft zij de boerderij niet in bezit, want 3 jaar later op 23 november 1922 verkoopt zij de boerderij met omliggende weilanden ter grootte van 15 hectare en 38 are voor 49.690 gulden aan Alida Docter, weduwe van Ernestus Molenaars (noot 8).
Na haar overlijden komt dit bezit bij de boedelscheiding op 4 juli 1946 aan haar zoon Ernestus Molenaars (noot 9). Op dit moment (anno 19986) is de boerderij nog steeds in zijn bezit.

S.P.A. Zuurbier

Winterlandschap rond het Cronenburgerlaantje in de verte boerderij Kronenburg.
Winterlandschap rond het Cronenburgerlaantje in de verte boerderij Kronenburg, rond 1982. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

 
Noten:

  1. notaris J. Nuhout van der Veen te Alkmaar, dd. 24 juli 1816.
  2. idem, dd. 10 april 1826.
  3. notaris D. van der Wart te Krommenie, dd. 30 januari 1844.
  4. notaris H.A.F.D. van Meeuwen te Haarlem, dd. 19 juni 1868.
  5. notaris W.F.G.L. Gouwe te Alkmaar, dd. 1 maart. 1882.
  6. notaris M.N. Beets te Haarlem, dd. 12 oktober 1900.
  7. notaris A.P.H, de Lange te Alkmaar, dd. 21 mei 1919.
  8. notaris J.E. Heenk te Castricum, dd. 23 november 1922.
  9. notaris A. Moens te Haarlem, dd. 4 juli 1946.

19 oktober 2020

Albert’s Hoeve (Jaarboek 09 1986 pg 19-21)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 9, pagina 19

De Albert’s Hoeve

De boerderij Alberts hoeve van Albert Asjes aan de Molendijk in Castricum.
De boerderij Alberts hoeve van Albert Asjes aan de Molendijk in Castricum.. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Te midden van de weilanden ver verwijderd van andere bebouwing stond aan de Bogaardsdijk een boerderij, die in deze eeuw de Albert’s Hoeve is gaan heten. Al op een zeer oude kaart van omstreeks het jaar 1600 treffen we op of nabij dezelfde plaats hier een boerderij aan.
Recente opgravingen doen vermoeden, dat al kort na de aanleg van de Bogaardsdijk aan het einde van de 12e eeuw op deze plaats reeds van bewoning sprake is. Opvallend is dat de archeologische vondsten een aaneensluitende bewoningsperiode aangeven van achtereenvolgens kogelpot-, Pingsdorf-, Paffrath- en Siegburg aardewerkscherven.

Fragment van een kaart van voor 1600; hierop staat links de boerderij aan de toen coren (keur)dijk geheten. De tekst is later op de kaart bijgeschreven. In de nabijheid van de boerderij staat een watermolen.
afb. 1 Fragment van een kaart van voor 1600; hierop staat links de boerderij aan de toen coren (keur)dijk geheten. De tekst is later op de kaart bijgeschreven. In de nabijheid van de boerderij staat een watermolen.

De bouwvallige boerderij, die in 1985 is gesloopt, is vermoedelijk in de 18e eeuw nieuw gebouwd. Hoe zijn voorganger er heeft uitgezien weten wij niet; bij toeval is de eerdergenoemde kaart ontdekt; hierop is de vroegere boerderij – zij het zeer klein – weergegeven, waardoor we toch een indruk krijgen.

Over de bouw van de Albert’s Hoeve in de 18e eeuw is niets te vinden. De eerste verkoping, die in oude akten tot nu toe werd aangetroffen, is in 1797 (noot 1), waarbij de boerderij met omliggende landerijen wordt aangekocht door ene Frans van Dijk voor 4.950 gulden. Dertien jaar later wordt de boerderij met circa 12 hectare weiland verkocht aan Evert Asjes. Hiermee begint in 1810 de lange periode dat de boerderij in het bezit is van de familie Asjes.

De Familie Asjes

Evert Asjes is geboren in 1757 in Dalfsen in Overijssel. Met twee broers komt hij naar deze omgeving en gaat in Heemskerk wonen. In 1786 trouwt hij met de Heemskerkse Codijntje Hessing en zij gaan wonen op de Brabantsche landbouw, een boerderij in het duingebied van Castricum. Uit hun huwelijk worden aldaar 9 kinderen geboren.

Het vergaat Evert financieel kennelijk goed, want in 1810 (noot 2) kan hij de hier besproken boerderij met het land in de Oosterbuurt kopen voor de somma van 4.450 gulden; in die tijd een aanzienlijk bedrag. Dat het hem goed gaat blijkt ook uit het feit dat hij in Castricum de op een na hoogste belastingaanslag moet betalen. Van 1814 tot 1826 is Evert Asjes tevens ouderling in de Nederlands Hervormde kerk. Na zijn overlijden gaat de boerderij en het land in 1827 over op zijn zoon Albert (noot 3).

Inmiddels is het bezit gegroeid tot ruim 17 hectare. Hoe groot die bezittingen zijn, komt pas in 1830 aan het licht, als in Nederland het Kadaster wordt ingesteld. Nauwkeurig zijn de percelen gemeten en de functies ervan genoteerd. Op de kaart die in dat jaar is gemaakt van de boerderij en het omliggende land is duidelijk te zien dat ten westen van de hoeve de zo geheten ‘Voorweid’ ligt (groot 2,8 hectare) en dat dit land wordt doorsneden door een voetpad vanaf de Breedeweg richting boerderij. Direct ten noorden van de boerderij is een kleine moestuin gesitueerd (17 are) en ten zuiden ligt een boomgaard van 9,2 are. Oostelijk van de Bogaardsdijk loopt een sloot. De overige percelen land liggen her en der verspreid in de Castricummerpolder en wel volgens het Kadaster in de sectie C; te weten nummers 59 en 60 ‘het Lange Stuk’ groot ruim 3 hectare, nummer 62 ‘de Aalmoeskamp’ groot 1,4 hectare en nummer 63 ‘de Boschakkers’ ook wel ‘het Kromme Stuk’ geheten groot 2,4 hectare.
Aan de Korendijk ligt het weiland ‘de Kampjes’ (nummer 193) groot 3,2 hectare, aan de Uitgeesterweg ‘het Roobusch’ (nummer 214) groot 1,6 hectare en aan de Breedeweg twee akkers bouwland (groot elk circa 26 are).

afb. 2 Hier is de boerderij uit een kaartboek van omstreeks 1640. Aan de andere kant van de (Kerke)dijk is ook hier de watermolen aangegeven.

afb. 2 Hier is de boerderij uit een kaartboek van omstreeks 1640. Aan de andere kant van de (Kerke)dijk is ook hier de watermolen aangegeven.


Jaarboek 9, pagina 20

Een plattegrond van de boerderij met schuren en omliggende weilanden omstreeks 1830; vanaf de boerderij loopt door het weiland de Voorweid' een voetpad naar de kruising Cieweg-Breedeweg.

afb. 3 Een plattegrond van de boerderij met schuren en omliggende weilanden omstreeks 1830; vanaf de boerderij loopt door het weiland de Voorweid’ een voetpad naar de kruising Cieweg-Breedeweg.

De zoon Albert is geboren in 1793 en trouwt in 1825 met Elisabeth de Bie, dochter van de gemeenteontvanger en schilder Wouter de Bie. Uit hun huwelijk worden 10 kinderen geboren. Elisabeth overlijdt reeds in 1839 op 36 jarige leeftijd bij de geboorte van het jongste kind. Na haar overlijden worden de bezittingen tot en met het huisraad in de boerderij geïnventariseerd om te zorgen voor een eerlijke verdeling van haar nalatenschap tussen haar man en de nog minderjarige kinderen. In de notariële akte (noot 4) van deze inventarisatie kunnen we een aardig idee krijgen van de inrichting van de boerderij en de waarde van het huisraad en de veestapel.

De boerderij vóór de afbraak; de nu herrezen boerderij doet qua schoonheid hier niet voor onder.
afb. 4 De boerderij vóór de afbraak; de nu herrezen boerderij doet qua schoonheid hier niet voor onder.

Inrichting boerderij

Volgens deze inventarisatie is de boerderij ingedeeld in de woonkamer, het voorend, de opkamer en de horn (keuken?). In de woonkamer zijn onder andere 1 tafel, 8 stoelen, 1 kast, 1 bedstee, 2 klokken en een (open) haard. De waarde van de tafel en de 8 stoelen wordt geraamd op in totaal 3,30 gulden, terwijl de 2 klokken, die in vergelijking vrij kostbaar geweest moeten zijn, worden getaxeerd op 15 gulden.
In het voorend zijn onder andere 2 tafels, 4 stoelen, 1 lessenaar, 1 glazenkastje en enkele schilderijen. De opkamer is ingericht als slaapkamer met 2 bedden en een kastje; in de horn staan 3 (was)ketels, 3 emmers en een rekje met borden.
De veestapel bestaat uit 20 koeien, 4 vaarzen, 8 pinken, 2 paarden en een zeug. Een koe wordt getaxeerd op 55 gulden per stuk. Verder zijn er 2 boerenwagens, 1 oude speelwagen en gereedschappen voor het kaas- en boter maken.

Naast het werk op het grote boerenbedrijf is Albert evenals zijn vader ook actief in de Nederlands Hervormde kerk; hier komen we hem tegen als kerkvoogd en kerkmeester. Op 16 december 1860 overlijdt Albert Asjes, zijn bezittingen gaan daarbij over op zijn zoon Arie. In de akte van eigendomsoverdracht (noot 5) die is gepasseerd voor notaris Breedt Bruijn te Uitgeest bestaat de nalatenschap uit “een huismanwoning (boerderij) genaamd de Boterdijk, erve, werf, dorsch, hooiberg, loods, stalling, wagenhuis, buitenstookplaats met bakkersoven, boet, tuin en boomgaard”; verder uit diverse percelen weiland.

Arie is geboren in 1833; hij trouwt in 1861 met Dieuwertje Bommezij, een schatrijke boerendochter uit de Schermer. Van haar ouders erft zij onder andere een boerderij met 21 hectare land. Door zijn ruime financiën kan Arie diverse percelen weiland kopen ter grootte van ruim 22 hectare, waaronder de Aalmoeskamp (sectie C nummer 62) en het Kromme Stuk (nummer 63) – deze percelen waren reeds in het bezit van zijn vader, maar waren door zijn broer Hendrik geërfd -, verder de Ossenkamp (nummer 131), de Rietkamp (nummer 21) en vier grote percelen weiland, direct ten oosten van de boerderij (nummer 35 tot en met 38). In de sectie B koopt Arie het weidje bij huis in de Oosterbuurt (nummer 809) en de Damakkers (nummer 444).

De indeling van de afgebroken boerderij
afb. 5 De indeling van de afgebroken boerderij (noot 7).

Jaarboek 9, pagina 21

Arie is naast veehouder, grootgrondbezitter ook kerkvoogd. Uit zijn huwelijk wordt in 1864 een zoon Albert en in 1867 een dochter Grietje geboren. Arie overlijdt op 88 jarige leeftijd in 1921; na zijn overlijden wordt de boerderij met maar liefst 31 hectare land door zijn zoon Albert geërfd. Zijn dochter Grietje, gehuwd met Cornelis Schermerhorn, veehouder in de Schermer, erft een boerderij met 21 hectare land in de gemeente Ondorp.

Albert Asjes blijft ongehuwd, hij geeft de boerderij de naam Albert’s Hoeve en weet zijn bezit in de loop der jaren met nog enkele percelen weiland met een totale grootte van bijna 8,5 hectare uit te breiden, te weten het Lutjeven (sectie C nummer 33), het Braveld (nummer 58) en de weilanden Kist en Kamer (nummers 65 en 69). Albert houdt zich niet actief bezig met de veehouderij. Zijn land verhuurt hij grotendeels tegen billijke prijzen aan verscheidene Castricummers; voor zijn paarden reserveert hij wat hooiland; paarden zijn namelijk z’n grote liefhebberij (noot 6).

De eendenkooi van Albert Asjes

In de jaren (negentien) dertig laat hij eveneens uit liefhebberij op een paar honderd meter van de boerderij een bossage aanleggen en een vijver graven. Op 12 juli 1937 richt hij een verzoek aan Hare Majesteit de Koningin om deze vijver (“waarin zich inmiddels vele eenden plegen op te houden”) te mogen inrichten tot eendenkooi. Omdat deze eendenkooi gelegen is te midden van eigen landerijen, is het voor hem niet noodzakelijk, zijn eendenkooi af te palen (voor dit begrip zie het artikel over de oude eendenkooi in dit jaarboekje). De wildschadecommissie heeft hierbij geen bezwaar in verband met de onschadelijke ligging van de vijver voor de omgeving. Omdat de aanvrager Albert Asjes dan al 71 jaar oud is en er ook geen recht van afpaling wordt verzocht, acht de commissie een persoonlijke vergunning tot uitoefening van het kooirecht voldoende.
Urenlang observeert Albert, als groot dierenliefhebber, vanuit zijn schuilplaats de soms duizenden eenden. De kooi is nooit in gebruik geweest voor het vangen van eenden.

Albert Asjes gaat met zijn tijd mee; de Albert’s Hoeve is in Castricum een van de eerste boerderijen, waarin elektrisch licht wordt aangelegd, ook is hij een van de eerste autobezitters in Castricum.

Stichting ‘het Albert Asjesfonds’

Op 16 oktober 1939 overlijdt Albert. In zijn testament heeft hij bepaald dat zijn gehele bezit moet worden ondergebracht in een op te richten stichting ‘het Albert Asjesfonds’. Het hoofddoel van de stichting zal zijn de boerderij in stand te houden en de opbrengst van het bedrijf te besteden aan godsdienstige- en liefdadige doeleinden.
De kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde Gemeente zal het bestuur van de stichting moeten vormen; de boerderij moet de naam Albert’s Hoeve blijven dragen en door een protestantse boer worden bewoond. Ook de eendenkooi moet in stand worden gehouden en dienen als rustplaats voor vogels.

Zo was de stal gedurende de zomer opgemaakt; veel antiek porcelein
afb. 6 Zo was de stal gedurende de zomer opgemaakt; veel antiek porcelein.

Op overeenkomstige wijze wordt het testament gevolgd; de boerderij wordt vanaf 2 maart 1940 door de stichting verpacht aan boer Jacob Roele. De oude Roele is op 88 jarige leeftijd in 1977 overleden; zijn kleinzoon zet het bedrijf voort.
Krachtens de eerdergenoemde testamentaire beschikking kan de stichting de bezittingen niet verkopen. Ingevolge een gerechtelijke uitspraak wordt de stichting in 1976 gemachtigd tot de verkoop en tot liquidatie van de stichting. Kort daarop komen de weilanden vrij voor de toekomstige oostelijke uitbreiding. In 1985 is hiermee een eerste begin gemaakt, te weten de bouw van 12 HAT (red: Huisvesting Alleenstaanden en Tweepersoonshuishoudens) eenheden in een te herbouwen Albert’s Hoeve.

Het handhaven van de Albert’s Hoeve en ook van de eendenkooi als toekomstige plantsoenvoorziening is een juist besluit van het gemeentebestuur en getuigt van enig respect voor de laatste wens van de legendarische Albert Asjes.

S.P.A. Zuurbier

Noten:

  1. dd. 5 april 1797 Oud Recht. Archief van Castricum.
  2. dd. 5 maart 1810 idem.
  3. dd. 7 maart 1827 notaris Jacob Nuhout van der Veen.
  4. dd. 7 mei 1861 notaris C. Breedt Bruijn.
  5. dd. 17 december 1921 notaris FW.A. van Riet.
  6. 2e jaarboekje Oud Castricum: “Wie was Albert Asjes”.
  7. tekening H.M. Vermanen.

9 oktober 2020

Het Zeeveld te Noord-Bakkum (Jaarboek 07 1984 pg 23-28)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 7, pagina 23

Het Zeeveld te Noord-Bakkum

Zeeveld toen het nog bewoond was.
Afb. 1 Zeeveld toen het nog bewoond was.

Het vierde Jaarboekje van Oud-Castricum werd op een aantrekkelijke wijze versierd met een goedgekozen overzichtsfoto van de hofstede Zeeveld (noot 1). Wanneer er één van de Castricumse duinboerderijen voor vermelding en afbeelding in aanmerking kwam, moest zonder twijfel zij dat zijn, al was het alleen al wegens haar merkwaardige geschiedenis.

Zeeveld is namelijk al van vrij vroege herkomst en de aldus geheten woning met omvangrijke bijbehorende gronden bevond zich voorheen op het tamelijk vlakke terrein bewesten de Hereweg en langs de oostelijke lage duin- of nollenrand enerzijds met het Noordzeestrand aan de westkant anderzijds. De uiterste grenslijnen langs dat vak werden ten noorden en zuiden respectievelijk bepaald door de daar zich uitstrekkende bannen (naderhand de gemeenten) van Egmond (-Binnen) en van Castricum, in totaliteit uitmakende Bakkum’s territoir.
Verschillende oude kaarten noemden dit zozeer uitgestrekte terrein al met name; “het Zee Veldt” staat op een anonym exemplaar betreffende het duingebied tussen Wijk aan Zee en Egmond uit de eerste helft der XVIIe eeuw, aanwezig in de Leidse collectie Bodel Nijenhuis (Universitseits-Bibliotheek). Ook komt het voor op een MS.-kaart van de landmeter Gerardus Theodori Langedijck van 1614. Op Dou’s eerste afdrukken der kaart van de Uitwaterende Sluizen (circa 1680) wordt gelezen “het Zee Veldt” en “t Zee Velt” wordt aangehaald op de bijbehorende kaart van M. Brouerius van Nidek’s “Het Zegepralent Kenmerlant”, terwijl er zo meer voorbeelden kunnen worden opgesomd.

Aardrijkskundige namen

Aardrijkskundige Namen komen in het onderwerpelijke gebied maar in een gering aantal voor Langs en over de zuidgrens strekt zich hier een grotendeels vervallen of verwaarloosd pad uit, dat de Wiskweg werd genoemd en waar dit wegje uitliep naar het zeestrand verrezen eens de palen ener dreigende galg op de plek, welke ongetwijfeld al sedert eeuwen gediend heeft om aan de te Bakkum gewezen criminele vonnissen executie te kunnen verlenen. Bakkum namelijk, als zelfstandig baljuwschap, vormde een hooggerecht, hetgeen de omstandigheid

Ligging van Zeeveld volgens het kadastrale plan uit 1823.
Afbeelding 2 Ligging van Zeeveld volgens het kadastrale plan uit 1823.

meebracht dat men daar terzake van kapitale- of halsmisdrijven gestraft kon worden “met den koorde, met den zwaarde” of nog op andere manieren … Aan deze plaats herinneren dan ook de namen “Het Galg Veld” en “Het Halve Galg Veld”, dat ter plaatse oostelijk tegen de rand der (westelijke) hoge zeeduinen opligt. Naar het oosten tot aan de Hereweg bevinden zich daar, ingevat tussen een viertal groepen binnenduinen of nollen, te beginnen uit het zuiden de “Verlaten Kroft”, ook geheten “Cnor Kroften”, het eigenlijke Zeeveld met de woning en de drie Vogelwaters, het Groot Vogelwater, Klein Vogelwater en het Achter Vogelwater, waarvan het eerste en tweede voor een gedeelte elk en het derde geheel op Egmonds rechtsgebied zich uitstrekt. Dan is er tenslotte het “Baccummer Bos”, dat voorheen in hoofdzaak was beplant met “eist” en zo hier en daar was tenslotte tussen de terreinsverheffingen in nog een mager stuk weiland te vinden. En eindelijk bevatten de aldus afgebakende duinvalleien sedert mensen heugenis een nauwelijks iets betekenend afwateringssysteem in de vorm van een goot, die in vroegere eeuwen een uitmonding bezat op de Hoepbeek en vervolgens op de Bakkummer Schulpvaart (noot 2).

De 62-jarige notaris te Alkmaar, Adriaan Jacobsz. Capelman van Hodenpijl, die tevoren als schout had gediend te Egmond aan Zee, getuigde op 12 december 1611 voor zijn ambtgenoot ter plaatse H.J. van der Lijn, dat hij, eer de Spaanse oorlog uitgebroken was “meest gewoond” had te Baccum, waar hij nooit enige afwatering gekend had uit het duingebied tussen zee en Hereweg “verder ofte anders dan alleen een cleyn greppeltgen (loopende van de Oosterse croft vant Zeevelt) daar wyle Vredrick Mieusz op plachte te woonen, tot de Roodewech toe ende soe voort tot op de voorsz heere wech, beneffens door Jan Ossemans beeck oostwaerts op” (noot 3).

Eeuwen geleden dus was de wijze van afwatering uit de “Wildernis van Holland” dus wel zeer beperkt.
Eigenlijk de enige plaats, die in de oude tijden in dit uitgestrekte duinterrein voor bewoning in aanmerking kwam was hier het Zeeveld waarin het woonhuis van de huurder of duinmeier wellicht als enige huis van belang altijd de kern heeft gevormd.


Jaarboek 7, pagina 24

Leengoed van de Grafelijkheid van Holland en West Friesland

Het gehele complex heeft aanvankelijk één enkel leengoed uitgemaakt verknocht aan de Grafelijkheid van Holland en West-Friesland. Vreemd doet het aan, dat niettemin het grondgebied belast was met twee afzonderlijke jaarlijkse uitgangen, die hierna nog ter sprake zullen komen, te weten mogelijk een cijns en ook nog een tiend.

In de XVIIe eeuw waren wegens dit leengoed achtereenvolgens vasallen twee heren Gerard Bicker van Swieten. De eerste van hen was Dr. Gerard Bicker van Swieten, vrijheer van Oud-Haarlem en Kortenbosch, 1632 – 1716, de zwager van Raadpensionaris Johan de Witt. Hij gebruikte dat al tezamen met uitgestrekte terreinen op het annexe Castricumse territoir, die toen bekend stonden als de “duinen van Marquette” en hij, na verzuim op 26 januari 1657, belening verkreeg na dode van zijn vader Cornelis Bicker Heer van Swieten (noot 4). Wellicht waren het juist deze duinen en landen waarop Vondel’s versregel betrekking hadden, die de dichter voor hem, Amsterdams magnaat bij uitstek, heeft geschreven:

En bos, en beek, en duin en stranden
Verkwikken somwijl uwen geest,
Na lang en ongedurig slaven:
Dan rijdt gij spelen bij de braven.
Daar in de lust en lucht geneest (noot 5).

De laatste en tweede Mr Gerard Bicker van Swieten, was vrijheer van Swieten, vrijbaanderheer der baronie en heerlijkheid Kessel, heer van Hei- en Boeicop, raad van Amsterdam en baljuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout, 1687-1753, die het goed geërfd had van Agneta de Graaff Pietersdochter (ex matre – red: haar moeder was – Jacoba Bicker), de kinderloze weduwe van Mr. Jan Baptista de Hochepied (noot 6) Mr. Gerard, die evenmin kinderen had maar met de mede-erfgenamen in proces was, heeft zijn aanzienlijke vermogen op zijn nog jeugdige derde vrouw Sebastiana Arnoldina Kien laten vererven. Het heeft tot in januari 1766 moeten voortduren eer een gevolg gegeven kon worden aan de sententie van de Hoge Raad in Holland, Zeeland en Vriesland van 25 februari in het jaar tevoren, waarbij de inmiddels gesurrogeerde executeur in de boedel van Agneta de Graeff, de procureur Leonard Vrijland, tezamen met Abraham Cortebrant, agent en procureur te ‘s-Gravenhage als executeur van Mr. Gerard Bicker van Swieten, gemachtigd waren door dat rechtscollege om over te gaan tot gezamelijke onderhandse dan wel publieke verkoop van alle aanwezige vaste goederen en effecten. Krachtens die bevoegdheid verleende dit tweetal nu aan de schout van Heiloo, Willem Laarman, opdracht om te transporteren voor het Gerecht van Bakkum aan Jacob van Zanen in den Haag, in deze handelende ten behoeve van de minderjarige Jacob Jan Cambier “een duijn met Conijnen wel gepopuleert gelegen in Backum met het duynmaijers huijs en lande belent ten zuijden den Heer van Castricum, ten noorden den Heer van Foreest Heere van de Egmonden, ten westen de Noord Zee en ten oosten de gemeene ingelanden welck voorsz: duijn en huys en landen laatst is verhuurt geweest aan mitsgaders en belopen en gebruyckt door den Duynmayer Cleas Jansz Schuijd, belast in de ordinaris verponding (noot 7) met 64:16:7 gulden-stuivers-penningen en met een agte in den aanslag der Duijn beesten tot 3:7:7 1/3 gulden-stuivers-penningen en voor een sesde in de Thijnden met ses stuivers jaarlyx….”

Het transport gold, zoals opgemerkt, een leen aan de Grafelijkheid van Holland, waarvoor de executeur-testamentair Cortebrand laatstelijk verlet had gevraagd en verkregen op 17 mei 1755 waarna men het gewenst geoordeeld heeft gehad om dit bezit uit de leenband te doen ontslaan. Dit laatste plan gelukte en de Staten van Holland en West-Friesland hebben toen bij open brief van 19 december 1765 onder hun grootzegel het Zeeveld geconverteerd in een allodium tegen betaling van het 1/10 van de waarde of 670 gulden, hetgeen voldaan werd op 3 januari daarna ten kantore van de raad en rentmeester-generaal van Noord-Holland, met presentatie bovendien van het octrooi aan de Heren Gecommitteerde Raden om vervolgens te zorgen voor een registratie in het “Register van Conversiën” nummer 2, folio 252 op de 6e daarna (noot 8).

Jachtgebied

Zien we hieruit o.a., dat het Zeeveld een gebied was dat in het bijzonder geschiktheid bezat tot het opkweken van konijnen, ook uit de pacht-akten valt zulks op te maken. Zo had Mr. Gerard Bicker van Swieten junior in zo’n document van 3 april 1736, waarbij Jan Willemsz. Schuijdt het totale duingebied gepacht had voor 650 gulden ‘s-jaars niet enkel bedongen dat deze om verstuivingen tegen te gaan 7 morgen land met helm had te beplanten, maar ook dat de pachter de verplichting had om te “moeten toesenden ieder reijs vier paar lampreitjes” (noot 9). Het was alweer onze dichter Joost van den Vondel, die vaak als gast op het Beverwijker “Beekvliet” logeerde, die er duidelijk blijk van gaf allerminst onbekend te zijn met de jacht op deze bijzondere soort van wild. Daarop slaan immers zijn versregels:

Trekje heen na zomerbuitjes
Om lamprei en knijn, in duin? (noot 10)

De op het Zeeveld aangehouden “konijnen-warande” (red: jachtterrein) werd door de oostelijk aangelande grondeigenaren heel vroegtijdig reeds allerminst gewaardeerd. Dat vloeide bijvoorbeeld voort uit een akte van 14 juli 1607, verleden voor notaris Van der Lijn te Alkmaar, waarbij een groot aantal hunner aan een van de plaatselijke schepenen met een mede-belanghebbende volmacht verstrekten om aan de Staten van Holland te verzoeken van hun voorrecht continuïteit te verkrijgen “waer bij de pachte van den duynen neffens Baccum gelegen, verbooden blijve op de lancte van 30 roeden nae ande landen ofte duijn wallen naest de wildernisse gelegen, gheen conijnen te mogen planten, ende de gaten aldaer aireede gemaect, ofte noch te maecken, open te houden, maer dselve te stoppen en gestopt te houden, ende bij gebreecke van dien te lijden dat dselffde bijde naeste ofte naest naeste gelanden, ofte int ghemeen uijt den name van den schout en schepenen aldaer gestopt souden mogen werden, zonder eenich tegenseggen ofte becroon van den pachter ter contrarie, ende in cas van swaricheyt bij den pachter dies aengaende te maecken, offereren en uijt de praeme als vooren deygenaers van deselve duynen, de voorgaende belooffde pachte jaerlicxte betalen, tot soodanighen preyse als bij den laeste pachter daer voor is betaelt.”

Gedenksteen boven de toegangsdeur van de molen "De Eendracht" te Alkmaar ter gelegenheid van de eerste steenlegging door Pieter van der Nolle een der eigenaren van Zeeveld.
Afbeelding 3 Gedenksteen boven de toegangsdeur van de molen “De Eendracht” te Alkmaar ter gelegenheid van de eerste steenlegging door Pieter van der Nolle een der eigenaren van Zeeveld.

Jaarboek 7, pagina 25

Jacob Jan Cambier

De minderjarige J.J. Cambier ten gunste van wie het transport van het Zeeveld op 3 maart 1766 plaats greep voor het gerecht van Bakkum tegen voldoening ener koopprijs van 7.350 gulden. was een van de 10 kinderen van Jacob Cambier, schepen, burgemeester en thesaurier van Vianen en Anna Elisabeth Ofzen (noot 11). Het lijkt in dit geval wel aannemelijk te zijn dat deze aankoop verband hield met de uitkering van een legaat, dat Aletta Swaan geboren Cambier, Vrijvrouwe van Poederoijen, de echtgenote van Mr Jan Christiaan Swaan testamentair had gemaakt (noot 12).

Zeeveld met bijbehorende terreinen naar de gedrukte kaart van Daniël Veelwaard en zoon, 1825.
Afbeelding 4 Zeeveld met bijbehorende terreinen naar de gedrukte kaart van Daniël Veelwaard en zoon, 1825.

Jacob Jan Cambier, geboren 1756, werd als student in de Rechten te Leiden als ‘Vianensis’ ingeschreven de 16e augustus 1774. Als nog daar studerende verwierf hij permissie tot de jacht van het jachtgerecht van Holland en West-Friesland gedurende het ‘zaysoen’ van 1778 om ‘buiten de klingen te mogen jagen en schieten op klein loopend en vliegend wild’. Het lijkt nauwelijks denkbaar, dat hij deze bezigheid op het Zeeveld zou hebben uitgeoefend, immers reeds op 9 juni 1767 had zijn vader-voogd met de medevoogd Regnees Floriszoon van Zaanen, regerend burgemeester en raad van Haarlem, dit uitgestrekte jachtgebied doorverkocht, nu aan de Alkmaarder Pieter van der Nolle samen met Pieter de Boer aldaar in compagnie (noot 13) bij acte verleden voor het gerecht van Bakkum voor 7.800 gulden contant met kosten, 40e penning ad 195 gulden en 10e verhoging van 19:10:0 gulden-stuivers-penningen. Een zoet winstje was daarmee dus gemaakt en op korte termijn, hetgeen nauwelijks iets anders dan een geslaagde speculatie kan doen vermoeden!

Pieter van der Nolle

Pieter van der Nolle was gedoopt te Alkmaar 13 maart 1738 en overleed aldaar 3 januari 1794; hij werd ter plaatse begraven in de Grote- of St. Laurenskerk in de Zuidergang of Zuiderzijbeuk nummer 149. In 1760 verkreeg hij van het stadsbestuur admissie tot de handel in koffie en thee en hij diende de stad als rotmeester in het 1e rodt van het Blauwe Vendel in de Oude Doelen. Gevestigd was hij in de Appelsteeg, aan de oostzijde waarvan de gevel in onze tijd verknoeid werd. Hij maakte een testament 16 november 1774 voor notaris P. de Lange te Alkmaar. Tweemaal was hij getrouwd, eerst met Elisabeth, de dochter van Pieter Koeman, een grutter en Trijntje Spiegel; overleden 8 juli 1772 waarna zijn tweede vrouw werd Cornelia Lieveloo, gedoopt te Medemblik 12 december 1753, dochter van Jacob Josias “opziender der gezegelde en ongezegelde biljetten” aldaar en Annetje Jacobs Tolk. Cornelia Lieveloo, wier moeder tot een familie van zoutzieders te Medemblik behoorde, is na het overlijden van haar man hertrouwd voor het Alkmaarse Comité van Regtsoeffening op 16 augustus 1795 met de apotheker Jan Hendrik Ruijs die haar reeds in 1803 ontviel; hij werd op 5 februari van dat jaar in het graf koor nummer 47 bijgezet, hetzelfde kerkgraf waarin Cornelia Lieveloo begraven werd op 20 juli 1825, na de 16e tevoren overleden te zijn in het huis D.439. Door Cornelia Lieveloo werd op 31 januari 1814 een testament gemaakt voor de plaatselijke notaris M.J. de Lange en voor diezelfde notaris passeerde zij op 27 maart 1820 een acte, waarbij zij, woonachtig op de hoek Dijk-Voordam C.618, verklaarde “wegens haar vergevorderde jaren als lichaams gebreken” in hoedanigheid van enig erfgename harer op 18 februari tevoren overleden dochter Johannna Cornelia van der Nolle de door laatst bedoelde gedre-

Portret van Cornelia Lieveloo, weduwe van Pieter van der Nolle Sr, eigenaresse van Zeeveld.
Afb. 5 Portret van Cornelia Lieveloo, weduwe van Pieter van der Nolle Senior, eigenaresse van Zeeveld.

Jaarboek 7, pagina 26

ven wijnaffaire niet te zullen overnemen. Het geschilderde portret van Cornelia Lieveloo, waarop zij een kap dragende en zittende in een salon met meubilair in stijl Louis XVI is voorgesteld, bevindt zich thans bij de heer J.A. van der Nolle te Blaricum.

De weduwe en kinderen, die tezamen in de nalatenschap van Pieter van der Nolle gerechtigd waren ten aanzien van het Zeeveld hebben dit goed aanvankelijk onverdeeld gelaten. Deze kinderen waren behalve twee minderjarigen: Jacob, die later naar Zaandam vertrok en de hier eerder al genoemde Johanna Cornelia, die onder voogdij hunner moeder stonden:

  1. Pieter Hendrik van der Nolle, die de negotie van zijn vader heeft voortgezet, waartoe hij venia agendi verkreeg. Bij de stadsschutterij diende hij als schutbroeder onder zijn vader sedert 7 juli 1784 “gestelt op een snaphaan” en zijn naam komt thans nog voor in de gedenksteen boven de toegangsdeur van de molen van de Eendrachtspolder te Alkmaar als herinnering aan de door hem volbrachte eerste steenlegging op 15 mei 1771 op de leeftijd van 6 jaar en 5 dagen. Ook hij bewoonde het pand Appelsteeg, toen wijk C.356, waar hij tevens fungeerde als directeur-boekhouder in de zoutketen der firma Anna Stuurman & Comp. terwijl hij zelf deelhebber was in de Zoutkeet De Ster te Medemblik. Sedert 1806 diende hij als Commandant der Gewapende Burgermacht waarbij hij nog einde 1814 de kapitein-commandant was.
  2. Cornelia van der Nolle, gedoopt 5 mei 1767, overleden 19 april 1795, trouwde Alkmaar 30 juli 1786 Hendrik Coster zoon van Jan en Maria Gla, Stadsdrukker, boekhandelaar en uitgever aldaar, gedoopt op 4 november 1764 en overleden 30 mei 1816. 14)

 
De erfgenamen van Pieter van der Nolle, daaronder begrepen zijn weduwe, hebben evenmin als Pieter de Boer het Zeeveld willen aanhouden. Zij transporteerden de bezitting voorzover deze nog niet uitgeboedeld was op 14 februari 1803 voor de baljuw-schout en schepenen van Bakkum met daaronder begrepen onder andere “het Duijn majers huys” en “annexe getimmertens” aan Abraham Barnaart, wonende binnen de Stad Amsterdam.

Abraham Barnaart

De koper was de jongste van de drie kinderen van Jacobus Barnaart “koopman en fabriquer van garens en linten” en Jacoba Barnaart, beiden behorende niet tot de geadelde tak van dit geslacht. De koper had één zuster welke in een aanzienlijke regenten-familie getrouwd was en een enig broertje was jong overleden. Hijzelf werd te Haarlem geboren op 15 augustus 1754; men was van doopsgezinde huize. Het heeft er alle schijn van, dat Abraham het bedrijf van zijn vader aanvankelijk heeft voortgezet of dat hij dit tot liquiditeit gemeend heeft te moeten brengen. Het was destijds een periode waarin de dames uit allerlei categoriën, zoals de portretten van toen ons duidelijk laten zien, de hoofdtooi verlevendigden met linten en strikken waardoor én de pruikenmakers, én de leveranciers van de attributen ongetwijfeld goede zaken maken konden. Daarbij kwam nog, dat deze handel min of meer een familiebedrijf vormde (noot 15).

Abraham Barnaart heeft te Amsterdam een bescheiden huis betrokken, dat hij in 1781 voor een deel huurde bij Hendrik van Tange en diens vrouw Catharina de Wilde op de Heerengracht 419, een pand, dat tegenwoordig nagenoeg onveranderd nog bestaat. Ruim tien jaar later maakte hij daar zijn testament voor de notaris Mr.P.C. Nahuys, namelijk op 13 oktober 1792. Hij bedacht daarin de vier kinderen van zijn zuster Elisabeth en haar man David Matthaeus van Gelder de Neufville, voor wie hij een

Foto van Zeeveld genomen vanuit het noordoosten in de zomer van 1975.
Afb. 6 Foto van Zeeveld genomen vanuit het noordoosten in de zomer van 1975.

Jaarboek 7, pagina 27

bijzondere zorgzaamheid aan de dag legde. Voorwaarde daarbij zou zijn, dat “dezelve completelijk ten opzichtens van hun gedrag als anderzints na de zin en intentie van hunne ouders of de langstlevenden van hun zullen moeten gedragen”. Zelfs Eggel, de inwonende opvoeder van die kinderen zou levenslang van de testateur een jaargeld krijgen. Begunstigd werden ook met legaten de “comptoir bediende” van erflater, Jan Joseph Dammers met diens vrouw Antoinette Elisabethe Rauschnerin ingeval zij na deze man mocht overlijden. Evenmin werd vergeten “zijn testateurs boekhouder” Isaac Rigagneau onder gelijke bepaling aangaande diens huisvrouw Catharina Werningh. Maar wél moesten beide bedienden dan “in de bereddering van zijn testateurs comptoir en affaires tegen het door hun thans genoten worden salaris” assistentie blijven verlenen. Tenslotte werden nog bevoordeeld zijn huisbaas met diens vrouw en de lijfknecht (noot 16).
Zoals het testament al min of meer liet doorschemeren lijkt het dat Abraham Barnaart bij weinig zelfstandigheid geen sterke persoonlijkheid was. Dat laatste komt in het bijzonder aan het licht bij kennisneming van een verzoekschrift, dat hij gemeend heeft te moeten richten tot de Amsterdamse schepenbank, waarin hij zijn wens tot uiting bracht om onder curatele te worden geplaatst. Hij voerde daarbij aan “dat hij suppliant den ouderdom van vijf en twintig jaren bereikt hebbende, zich door verschillende omstandigheden veelal spruitende uit des suppliants phijsique gesteldheid, buiten staat gevoelt om zijn zaken en belangens naar behoren waar te nemen en te behartigen, neen maar dat het voor hem suppliant van het hoogste belang is, dat daaromtrend de nodige spoedige voorziening geschiede”.

Op 9 Grasmaand 1810 werd gunstig beschikt en tot curatoren werden de voorgeslagen personen. Jan Willink, D.M. van Gelder de Neufville en Jacobus de Neufville alle drie bewoners van de Herengracht, de eerste “bij de Leijdsche Gragt” en beide anderen “over de Nieuwe Spiegelstraat” door schepenen benoemd (noot 17).

Als goede beheerders hebben de drie curatoren op 20 januari 1813 kans gezien om van de familie van Bruijnswaard, woonachtig op het Zeeveld te Bakkum, welke tevoren in het bezit was geraakt van enige eerder daartoe behoord hebbende gronden, aan te kopen, zodat die bezitting nu weer één geheel zou kunnen uitmaken. Het transport daarvan vond in verband met de gewijzigde, nu Franse wetgeving plaats voor een notaris, te weten Mr. J. Nuhout van der Veen, die de akte op laatstgemelde datum passeerde (noot 18).

Met dat al is de curandus klaarblijkelijk nog geruime tijd te Amsterdam blijven wonen en op zijn naam met adres aldaar hield de evengenoemde notaris in de jaren 1818, 1826 en 1827 telkenmale in de maand januari een veiling van hakhout op stam. Dat dit niet ieder jaar plaats greep, leidt wellicht tot het bewijs, dat er maar een gering deel van het Zeeveld met geboomte begroeid was.

Niet te Amsterdam maar in het dorp Lisse is Abraham Barnaart tenslotte overleden, namelijk op 23 mei 1829, in een huis zonder naamsaanduiding, gelegen aan het Vierkant, het plaatselijke driehoekige (!) dorpsplein, bekend als Heereweg nummer 165, dat nu verdwenen is en dat destijds naar alle waarschijnlijkheid was, wat wij tegenwoordig zouden noemen, een pension voor alleenstaande heren (noot 19).

Zeer kort na het overlijden van Abraham Barnaart hebben zijn erfgenamen het Zeeveld van de hand gedaan. De belanghebbenden waren toen, tengevolge van plaats gehad hebbend versterf. Mr. Jacobus de Neufville, rentenier te Amsterdam voor zich en als gemachtigde van zijn meerderjarige zuster Jacoba de Neufville aldaar (haar volmacht werd getekend op de nu nog bekende “hofstede Spaar en Hout” bij Haarlem op 15 augustus 1829), alsmede David Marthe en Abraham alle twee renteniers te Amsterdam, die er samen weldra toe overgingen om tot de verkoop van de vaste goederen uit de nalatenschap van hun oom Barnaart de veilconditiën (red: veiling regels) te Beverwijk voor notaris Jan de la Chambre Karshoff op 15 augustus 1829 op te stellen (akte nummer 57). Zoals gebruikelijk had men op een week later de veiling en toewijzing laten publiceren en die volgden dan ook op 22 augustus 1829 des namiddags te 5 ure in het logement De Zon aldaar. Daar werden de drie eerste onder de hamer gebrachte percelen, tezamen Het Zeeveld uitmakende, na stuk voor stuk opgeboden te zijn en provisioneel gekocht door de plaatselijke makelaar Christiaan Stumphius ingevolge de bepaling, gemaakt bij de veilconditiën, gecombineerd in afslag gebracht om vervolgens gemijnd te worden door Jan Twisk Corneliszoon, een makelaar te Amsterdam voor zijn opdrachtgever Zijne Majesteit de Koning tegen een som van 12.240 gulden.

Koning Willem I, Bakkum 1829.
Koning Willem I, Bakkum 1829. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Koning Willem 1

Dat het nu juist de persoon van de Koning was geworden, die koper was, zal wel enige verbazing teweeg hebben gebracht. Maar verwonderlijk was het eigenlijk allerminst dat de keuze van Zijne Majesteit Koning Willem I gevallen is op het zo omvangrijke en weinig in cultuur gebrachte stuk duingebied onder Noord-Bakkum.

Hoewel er veel over de koning door onze historici bij verloop van tijd geschreven werd, is daarbij vreemd genoeg nauwelijks aandacht besteed aan de vroege periode uit zijn leven toen hij zich als Erfprins en landheer teruggetrokken had op zijn toevluchtsoord, het Posensche (in Polen) Riddergoed Raçot of Razoten. Dat had hij in 1798 verworven van de Prins Anton Jablonowski. Het doel was om daar persoonlijk als kolonisator of landhervormer met de krachtdadige hulp van de leermeester zijner kindertijd op Het Loo, professor Hermannus Tollius als “General-Administrator” op te treden (noot 20). Dit werk is daar in dat verre land met grote ijver en vrij gunstig resultaat, onverdroten heel wat jaren voortgezet.

Stellig heeft Zijne Majesteit na ingewonnen berichten, in verband met zijn onder Raçot opgedane kennis tot aankoop van het Zeeveld besloten teneinde ook dat te kunnen onderwerpen aan zijn destijds geleerde en ontwikkelde systemen van moderne grondverbetering. Merkwaardig is overigens nog, dat de aankondiging der veiling een speciaal Koninklijk Besluit tengevolge heeft gehad, letterlijk luidende als volgt:

Wij WILLEM, bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van OranjeNassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Hebben goedgevonden en verstaan den Hr.J.Twisk Cz, Makelaar te Amsterdam bij dezen te magtigen bij gelegenheid der openbare veiling, welke op Saturdag den 22n. aanstaande te Beverwijk door den Makelaar Chr: Stumphius, ten overstaan van den Notaris Jan de la Chambre Karshoff, plaats zal hebben, in Onzen naam en voor Onze rekening aan te koopen de drie hierna omschrevene in die veiling, onder nummer 1 – 2 en 3 begreepene perceelen als:

  1. een perceel duinen, met daarop staande huis, met stalling, schuur, enz. en annex wei teel en Boschland, genaamd het Zeeveld, staande en gelegen te Baccum in de Gemeente Castricum, te zamen groot ruim vier honderd negentig bunders.
  2. een dito perceel Duinen, met daarop staande Huis, Stalling, enzovoorts en annexe wei- en teelland, genaamd het Zeeduin, staande en gelegen mede in de gemeente Castricum, te zamen groot ruim Honderd en tachtig bunders; en
  3. een stuk Boschland genaamd Jan Blommenkroft, liggende als voren annex het perceel bedoeld onder 2. groot een bunder, vijf en veertig roeden en negentig ellen.

En zullen afschriften dezes worden gezonden aan onzen Staatraad. Administrateur voor de Registratie, het Kadaster en de Loterijen, als mede aan den Heer J. Twisk Cz. voornoemd, tot informatie en narigt.
Brussel den 18 augustus 1829 Willem.
Van wege den Koning J.G. de Mey van Streefkerk.”


Jaarboek 7, pagina 28

Boerderij Zeeveld, Noorderstraat 2 in Bakkum, 1983.
Boerderij Zeeveld, Noorderstraat 2 in Bakkum, 1983. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

Nawoord

Mocht er belangstelling bestaan voor gegevens over de hierna ingetreden nieuwe periode welke het Zeeveld inging, dan zij voor zoveel nodig allereerst verwezen naar de archivalia, welke bewaard zijn gebleven over het tijdvak 1835-1836 in het Koninklijk Huisarchief. De daar opgelegde bescheiden aangaande “Zijner Majesteit’s duinen onder Castricum en Baccum”behelzen o.a. lijsten van de bouw- en weilanden, aanleg van bossen, het aanwezige vee, gereedschappen en meubilair. Ook betreffen de gegevens verpachtingen der landerijen, woningen, gedane werken en ontginningen. 21)

Interessant is verder nog, dat het oorspronkelijke kadastrale plan, het minuutblad, getiteld “Gemeente Castricum en Baccum Sectie A genaamd Baccum, vierde blad, opgemeten in 1823 door de landmeter der 1e: Klasse F.J.Nautz”, dat de grondslag der boerderij Zeeveld aanduidt als de percelen nummers 286 en 287 bewijst, dat in dit jaar het huis toen al, enkele verbouwingen en vergrotingen daargelaten eenzelfde omtrek had als nu ter plaatse het geval is.

Ongetwijfeld zijn er, wat de latere tijd betreft nog talrijke bijzonderheden te vermelden, bijvoorbeeld uit de periode toen het onderwerpelijke duingebied in handen kwam van Prins Frederik (1843) en na diens dood in 1882 van zijn dochter Wilhelmina Frederica Anna Elisabeth Maria Prinses von Wied.

Na deze leden der Koninklijke familie is de Provincie Noord-Holland in 1903 hier de eigenaresse geworden, die er een bedenkelijk beheer voert door het huis Zeeveld onbewoond te laten en te verwaarlozen, waarna het vervolgens gekraakt is.

Betreurenswaardig is het dat het Zeeveld niet als monument is aangemerkt.

Mr. J. Belonje.

  1. Bladzijde 10; de zo goed geslaagde foto was van de Heer P.A. van de Kamp.
  2. Zie de gedrukte kaart nummer 5 door Dl. Veelwaard & Zoon van “De Hoep-Beeksche Afwatering in de Gemeenten Heemskerk, Castricum en Egmond” van december 1823 als bijlage van Mr. D.T. Gevers “Verhandeling over het toegangbaar maken der Duinvalleijen”, zonder plaats 1825; alsmede oud-rechterlijk archief Bakkum deel 2024, folio 24 akte met datum 19 juli 1708.
  3. Inventaris notarieel archief Alkmaar deel 37. fol. 264 vso.
  4. Voor de vasallen zie Mr.P.C. Bloys van Treslong Prins “gedenkwaardigheden” Zuid-Holland 11 A. Utrecht 1922, bladzijde 295 en Joh.E. Elias “De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795”, Haarlem 1903-1905, 1, bladzijde 175/6; Il, bladzijde 295,621;705/6. Voor de uitgestrektheid van het gebied zie de MS. “Kaerte van de voerkandt van de duynen gheleghen in Kermerlandt” door landmeter Johannes van Swieten, Algemeen Rijksarchief, ‘s-Gravenhage.
  5. A. Verwey “Vondel volledige Dichtwerken en oorspronkelijk Proza”, Amsterdam 1937, bladzijde 821/2.
  6. Elias “Vroedschap” 11. bladzijde 621; 705/6.
  7. De toenmalige grondbelasting.
  8. Oud-recht archief Castricum inventaris 183, akte met datum 27 januari 1766.
  9. Als voren deel 180 akte met datum 13 april 1736.
  10. A. Verwey “Vondel” ter aangehaalde plaatse bladzijde 956/7; “Beekzang aan Catharine”. Een lamprei is een jong konijn, vgl.Dr.C.Kruyskamp “Van Dale Groot Woorden boek der Nederlandsche Taal”, ‘s-Gravenhage 1976, bladzijde 1312.
  11. Oud-recht archief Bakkum deel 2042 (met bijlagen), folio 114 en verder.
  12. Requesten mandement (civiel) Hof van Holland 180, Algemeen Rijksarchief met fiat ut petitur 10 juli 1759; voor huis en heerlijkheid Poederoijen zie Mr. J.J.S. Baron Sloet en Jhr. Mr. A.H. Marlens van Sevenhoven”Register op de Leenactenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen. Het Kwartier van Nijmegen”, Arnhem 1924, bladzijde 721 met noot 5 en verder.
  13. Oud-recht archief Bakkum als voornoemd deel 2042 folio 122 en verder.
  14. “De Nederlandsche Leeuw ” XVIII, 1900 kolom 132.
  15. “Nederland’s Adelsboek” XXXVlll, 1940, bladzijde 112 en verder;”De Wapenheraut “XXI, 1917, bladzijde 360 en A.C.A.W. Baron van der Feltz “Charles Howard Hodges 1764-1837”. Assen 1982, passim.
  16. Gemeente-archief Amsterdam notarieel archief deel 16742 nummer 221, folio 169 en verder. Voor het woonhuis op de Herengracht zie Dr. L.H.van Eeghen en Mr. H.F. Wijnman “Vier Eeuwen Heeregracht”. Amsterdam 1976, bladzijde 305 sub 419.
  17. Als voren rechterlijk archief inventaris 1153, folio 277 verso. Voor Jan Ananias Willink en D.M.de Neufville, zie respectievelijk bladzijde 76 en 60. Economisch Historisch Jaarboek” XI, 1925; “Nederlands Patriciaat’ VI, 1915, bladzijde 276 en “De Nederlandsche Leeuw” XVIII, 1900, kolom 25 en verder.
  18. Notarieel archief Alkmaar inventaris deel 1191, nummer 13. Jan van Bruijnswaard en zijn vrouw Guurtje van Velsen overleden te Castricum respectievelijk 18 en 22 oktober 1811. Hun kinderen, die boedelscheiding maakten voor notaris Mr. Nuhout van der Veen 13 november 1812 waren:
    1. de duinmeyer Jelgert, geboren 27 februari 1770 overleden 22 oktober 1826, weduwnaar van Geertje de Wolf;
    2. Klaas geboren 6 september 1779, gehuwd met Maartje Koene;
    3. Aaltje, gehuwd met Cornelis Bakker, duinmeier.
  19. Vriendelijk mededeling van de Heer A.M. Hulkenberg te Lisse.
  20. “De Navorscher” LXXXV, 1936, bldz. 241 evv;LXXXVl, 1937 bladzijde 1. en verder; C.A.Siegenbeek van Heukelom-Lamme “Album Scholasticum Academiae Lugduno Batavae MDLXXV – MCMXL”, Leiden 1941, bladzijde 155 en het daar aangehaalde en “Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde” VIIe reeks deel 2, 1932, bladzijde 219 en verder.
  21. Vriendelijke mededeling van de directeur van Hare Majesteit’s Huisarchief te ‘s-Gravenhage. Zie ook Ir. J.G.J. Jelles “Geschiedenis van Beheer en Gebruik van het Noord-Hollands Duinreservaat”, Arnhem 1968 met op bladzijde 74 een afbeelding van Het Zeeveld.
Boerderij Zeeveld na de ontruiming, Noorderstraat 2 in Bakkum 1987.
Boerderij Zeeveld na de ontruiming, Noorderstraat 2 in Bakkum 1987. Foto Henk Honing, Dagblad Kennemerland. Toegevoegd.

Noot van de redactie: Inmiddels is het pand in verband met de kraking ontruimd en is tot verkoop aan een Meditatiecentrum overgegaan. Wij hopen, dat het prachtige en zo karakteristieke pand in zijn oorspronkelijke staat hersteld en bewaard zal worden.

1 oktober 2020

Johanna’s Hof is vernoemd naar de vrouw van Jonkheer Gevers

Deel 2: 1940-nu

Door: Eric Bor

Johanna’s Hof 1935 (parallel aan de Zeeweg), met links de garage

In de oorlog werd Johanna’s Hof gevorderd door de bezetter. Er werden hoge Duitse officieren in ondergebracht en het gebouw werd gecamoufleerd. Op 31 januari 1945 brandde het hele gebouw af. Of hierbij opzet in het spel is geweest, is onduidelijk. De grote garage (die op de plek stond van het huidige Johanna’s Hof) bleef gespaard. Cor Heck verbleef tijdens de oorlog in Tietjerksteradeel en zijn dochter Cateau kreeg er verkering met boerenzoon Theun de Hoop. In 1946 trouwde het stel.

23 september 2020

Johanna’s Hof is vernoemd naar de vrouw van Jonkheer Gevers

Deel 1: 1832-1940

Door: Eric Bor

Johanna’s Hof is in 1832 gebouwd als boerderij voor Gerrit Willems, de opzichter van het ontginningsproject dat duineigenaar Jonkheer Daniël Theodore Gevers uitvoerde in samenspraak met Koning Willem I, die het duingebied had gekocht dat noordelijk grensde aan dat van Gevers. De bedoeling van het project was rendabele landbouwbedrijven in het duin op te zetten.