20 februari 2023

Slagers (Jaarboek 36 2013 pg 59-69)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 36, pagina 59

De slagers in ons dorp

Voor de slagerij van Klaas de Beurs aan de Van Oldenbarneveldweg in 1922
Voor de slagerij van Klaas de Beurs aan de Van Oldenbarneveldweg in 1922

In de serie over de middenstanders, waarmee in 2011 werd gestart (bakkers en melkboeren), zijn dit keer de slagers aan de beurt die ons dorp in zo’n 100 jaar heeft gekend. Ook hiervoor geldt dat het aantal winkels in de loop der tijd is teruggelopen. Rond 1950 bestonden er zo’n acht slagerijen op een inwonertal van 9.000. Momenteel (in 2013) tellen we er bij circa 23.000 inwoners nog vijf.

De slagers die zich hier in de vorige of deze eeuw hebben gevestigd en de straten waarin zij hun zaak hadden of hebben

Admiraal, Cees, Jan en Peter: Dorpsstraat
Besteman, Theo: Burgemeester Mooijstraat
Beurs, de, Klaas: Van Oldenbarneveldweg
Biskanter, Leendert: Dorpsstraat
Borre, van, Hans: Burgemeester Mooijstraat
Burgering, Jacob: Bakkummerstraat
Castricum, Jan senior, Dirk, Jan junior en Aad: Breedeweg
Castricum, Ber: Burgemeester Lommenstraat
Doornbosch, Jos: Anna Paulownastraat
Goeman, Aad: Burgemeester Mooijstraat
Goudsblom, Friso: Van Oldenbarneveldweg
Groot, Gerard: Dorpsstraat
Haaster, van, Niek: Burgemeester Mooijstraat/Kooiplein
Hourik, Piet: Vinkebaan
Huiberts, Jan: Vinkebaan/Van Oldenbarneveldweg
Jonker, Jan, Henny en Nico: Vinkebaan/Bakkummerstraat
Lakenman, Seger: Van Oldenbarneveldweg/Dorpsstraat
Meer, van der, Theo: Dorpsstraat
Ostheimer, Jan: Vinkebaan
Poel, van der, Mark: Geesterduin
Schipper, Cees en Jacco: Dorpsstraat
Sneekes, Cor en Ber: Burgemeester Mooijstraat
Snel, Jan: Van Oldenbarneveldweg
Staal, Jan: Dorpsstraat
Stolp, Hans: Kooiplein
Swart, Henk: Bakkummerstraat
Webbe, Piet: Van Oldenbarneveldweg
Woude, van der, Hendrik en Piet: Dorpsstraat
Wuis, Cor: Dorpsstraat
Zijpe, Jacoba: Van Oldenbarneveldweg


Jaarboek 36, pagina 60

Cees de Wildt in 1964.
Cees de Wildt in 1964.

Cees de Wildt, 54 jaar slagersknecht bij Admiraal

De Uitgeester Cees Admiraal (1885-1965) vestigde zich als slager in Castricum in 1911. De zaak ging over op zoon Jan (1918-1992) en is sinds 1985 in handen van diens zoon Peter (1950).

De familie heeft maar liefst 54 jaar een trouwe knecht in dienst gehad in de persoon van Cees de Wildt (1943). In een bijeenkomst van de Verhalenvertellers bij Oud-Castricum op 28 februari 2012 deed hij zijn belevenissen uit de doeken:
“Ik kom uit een gezin van 14 kinderen dat in Uitgeest woonde. Omdat we het niet breed hadden, moesten we zo snel mogelijk werk zoeken. Op 13-jarige leeftijd kon ik bij slager Jan Admiraal aan de slag. Mijn broers Willem en Jan werkten daar ook al. In het begin moest ik alle voorkomende werkzaamheden doen, zoals hakmessen schuren, benen afkrabben en boodschappen bezorgen. Maar ook het gras maaien hoorde tot mijn taken.

Toen ik wat ouder was mocht ik de slagersopleiding volgen en leerde ik onder andere worst maken en slachten. Nadat ik slagersgezel was geworden hielp ik vaker mee inde slagerij en had ook meer contact met de klanten. Over het aantal uren, datje werkte, werd niet gesproken. Soms duurde een dag wel 12 uur. Het was altijd vroeg beginnen en als je klaar was, ging je naar huis. Ik begon met een weekloon van zeven gulden en daarbij was de kost gratis.

Een bijzondere gebeurtenis was het slachten van kalveren. Die mochten niet vervoerd worden en daarom moest dat op dinsdagmiddag tussen 12 en 13 uur tijdens de schaft van de politieagenten gebeuren. De kalveren werden dan met de transportfiets bij de boeren opgehaald.

Later deed ik ook aan ‘klanten horen’, oftewel het opnemen van bestellingen bij de mensen thuis. Dat was een omslachtige procedure, want ze waren er vaak niet. Het was ook lastig, omdat sommigen per week van slager wisselden. Het klantenbestand werd wel groter door de uitbreidingen van ons dorp. Admiraal heeft trouwens nu nog klanten die ik heb aangebracht.

Ik ging ook ‘brieffies lopen’. Dat hield in dat ik bij de klanten langs ging om af te rekenen. Meestal werd er later betaald en soms moest je wel drie keer naar hetzelfde adres. Het bezorgen stopte in 1964 toen de supermarkten kwamen opzetten.

Over de verdeling van de vakantieweken werd ieder jaar vergaderd met alle slagers. Er kwam echter nooit wat van terecht, want ze kregen altijd ruzie.

In die 54 jaar heb ik van alles meegemaakt. Ik zal nooit de strenge winter van 1963 vergeten. Dat was een hel. Alles was bevroren en het bezorgen kostte veel tijd, omdat je hele stukken niet kon fietsen. Om de kou te vergeten, begonnen mijn broers en ik maar in de slagerij te zingen en dat was in de wijde omgeving te horen.

Het was een mooie tijd en ik heb altijd met veel plezier bij Admiraal gewerkt tot ik in 2010 afscheid nam. Wel is het jammer dat er van het vak eigenlijk weinig is overgebleven.”

Jan Jonker voor zijn slagerij aan de Vinkebaan.
Jan Jonker voor zijn slagerij aan de Vinkebaan.

Willem Borst of Johanna’s Hof zouden zondags wel eens kunnen bellen

Jan Jonker (1911-1984) uit Wijdewormer nam vlak na zijn huwelijk met Agie de Wolf in november 1936 van Piet Hourik een slagerij over aan de Vinkebaan 24. Het vak had hij geleerd bij slager Mul in Purmerend.

Erg lang heeft het echtpaar, dat gezegend werd met 14 kinderen, niet van de winkel en woning kunnen genieten, want in 1942 werd het pand door de Duitsers gevorderd en afgebroken. Het gezin evacueerde naar De Rijp en kon in 1947 terugkeren naar Bakkum, zij het in een noodwinkel aan de Bakkummerstraat 36, omdat een definitieve winkel op nummer 11 pas in 1952 kon worden opgeleverd.

De oudste dochter Agaath (1937) werkte vanaf haar 14e tot haar 66e in de zaak en blikte terug:
“Moeder hielp ook zoveel mogelijk mee, terwijl er toch bijna elk jaar een kind kwam. Alle kinderen deden na schooltijd en op zondag de bestellingen. Natuurlijk hadden ze daar vaak geen zin in en daarom renden de jongens weg om te gaan voetballen zodra de telefoon ging. Voor ons was er altijd eten genoeg, maar we kenden ook armoede, vooral in de vastentijd waarin er bijna niets verkocht werd.”


Jaarboek 36, pagina 61

Zoon Nico (1939) haakte daarop in: “Op een gegeven moment had ik een oude Berini, waarmee ik bezorgde. Die brommer mocht ik van mijn vader echter niet bij de klanten voor de deur zetten, want anders mochten ze misschien denken dat het te goed ging met de zaken …”

Een advertentie uit de jaren 1940.
Een advertentie uit de jaren (negentien) veertig.
Jan Jonker en negen van zijn tien zoons in de winkelbegin jaren (negentien) zestig.
Jan Jonker en negen van zijn tien zoons in de winkelbegin jaren (negentien) zestig. Van links naar rechts staand vader Jan, Hennie, Nico, Gerard, Cor en Theo; gehurkt: Wim, Peter, Jos en Frans. Zoon Jan ontbreekt op de foto.

Oudste zoon Hennie (1938) wist ook nog best hoe zwaar het slagersvak vroeger was: “Mijn vader kocht zijn vee op de markt in Schagen en Purmerend en ging daar af en toe met de fiets heen. Hij liep altijd op klompen en bewaarde zijn geld in een knip die met een kettinkje om zijn hals hing. De beesten die thuis werden bezorgd, doodde vader een dag later met een schietmasker. Vroeger handelde hij ook in ‘nuchtere kalveren’, die hadden nog geen gras gegeten. Kouwe Bal Lute kocht ze overal op en verkocht ze weer door.

Het volledige gezin Jonker voor de zaak aan de Bakkummerstraat begin jaren 1980.
Het volledige gezin Jonker voor de zaak aan de Bakkummerstraat begin jaren (negentien) tachtig.

Jaarboek 36, pagina 62

Ik werd er dan op uitgestuurd om ze een voor een met de transportfiets op te halen. Het kalf ging dan in de grote mand voorop en het is me een keer bij de spoorwegovergang bij Kornman overkomen dat het dier eruit sprong. Later kreeg ik ‘m toch weer te pakken.”

Naast het werk in de slagerij had Jan Jonker ook de zorg voor het op peil houden van zijn klantenbestand.

Agaath: “Op maandag ging hij ’s middags en ’s avonds bestellingen bij de mensen opnemen. Toen het wat slechter ging, kon hij altijd bouwen op goede klanten in Noord-Bakkum en Egmond-Binnen, waarvan hij zei: die hebben mij gered”.

Nico vulde aan: “Zondags bleef vader altijd thuis, want Willem Borst of Johanna’s Hof zouden wel eens kunnen bellen voor een paar biefstukken en dan ging ie die ook brengen.”

Toen in januari 1968 de btw werd ingevoerd, vond Jan Jonker het welletjes en deed de slagerij over aan zijn zoons Hennie en Nico. Zij vernieuwden het pand totaal, dat anderhalf maal zo groot werd. Van de overige kinderen werkten de zoons Wim en Peter en zus Ria ook in de zaak en de rest koos een andere weg. Ook Alie, de echtgenote van Hennie, sprong af en toe bij. Het ging zo goed met de zaken dat Hennie en Nico het in 1973 aandurfden om een tweede slagerij in Limmen te openen.

Sportverslaggever Theo Koomen bezocht de slagerij in 1982 voor een interview met AZ-voetballer Jos Jonker.
Sportverslaggever Theo Koomen bezocht de slagerij in 1982 voor een interview met AZ-voetballer Jos Jonker.

In 1982 bracht de bekende sportverslaggever Theo Koomen een bezoek aan de winkel in Bakkum vanwege een interview met zoon Jos, die in die tijd zijn gloriejaren bij AZ’67 doormaakte. Voetballen konden ze namelijk allemaal, zodat het een keer voorkwam dat er zes Jonkers in het eerste elftal van Vitesse stonden.

Op 5 juli 2003 sloot slagerij Jonker definitief haar deur aan de Bakkummerstraat 11 en gingen Hennie en Alie met pensioen.

“Er zijn geen opvolgers en de slagerij is op deze plek niet levensvatbaar”, zo schreef het Nieuwsblad voor Castricum.

Jan Castricum had zijn winkel en slachterij op Breedeweg 36 tot het pand in 1970 werd gesloopt.
Jan Castricum had zijn winkel en slachterij op Breedeweg 36 tot het pand in 1970 werd gesloopt.

Het ‘vrijbankvlees’ van de noodslacht moest direct verkocht worden

Aan de Breedeweg zaten vroeger ook slagerijen. Jan Castricum (1881-1959) begon op nummer 36 een winkel met daarachter een slachterij. Het pand werd in 1970 gesloopt voor een wegverlegging bij het zwembad. Jan senior was niet alleen slager, maar ook noodslachter en veeverloskundige.

Zijn zoon Dirk (1916-1965) trad in de voetsporen van vader en vestigde zich rond 1950 als slager op Breedeweg 16. Dirk kreeg met Cornelia Zonneveld negen kinderen. Met de oudste dochter Cornelia (1943) en de jongste Sandie (1949) hadden wij een gesprek over de slagersfamilie.

Cornelia: “Mijn vader was ook paardenslager. Daarvoor had hij de licentie overgenomen van Jan Huiberts die een zaak had aan de Vinkebaan totdat die in de oorlog werd afgebroken. Net als opa Jan was vader ook veeverloskundige. Hij werd daarom regelmatig opgetrommeld door boeren om dieren ‘af te halen’. Ik was een jaar of 15 en toen moest ik met mijn vader mee om te helpen bij de geboorte van een biggetje, omdat zijn handen te groot waren om bij het varken naar binnen te gaan. Ook bij een schaap heb ik nog een keer geassisteerd.”

Zoals bij de meeste middenstandsgezinnen werden de kinderen van Dirk Castricum zoveel mogelijk ingeschakeld om hand- en spandiensten voor de slagerij te verrichten. Sandie herinnerde zich dat nog goed:
“Op woensdagmiddag moesten we klanten horen (zie verhaal Cees de Wildt) en vrijdag en zaterdag gingen we weer naar ze toe om te bezorgen. Ze kwamen uit heel Castricum, Bakkum, Limmen en Heemskerk.

Ook hielpen we bloedworst maken. Daartoe werd eerst een grote kuip gevuld met varkensbloed, rogge, spekkies en kruiden. Na goed roeren werd het mengsel in kunstdarmen gegoten en daarna werd alles in een ketel gekookt. Het schoonmaken van de zaak behoorde ook tot onze taken. Behalve de vleeskeuring werd er door een keurmeester ook op hygiëne gecontroleerd. Alles werd daarom intensief geboend met kokendheet water en het ontsmettingsmiddel halamid.


Jaarboek 36, pagina 63

Het hakblok werd schoongemaakt met een ijzeren krabber, waardoor er steeds een laagje vanaf sleet tot het zo klein werd dat het blok moest worden vervangen.“

De winkel van Aad Castricum in de jaren (negentien) tachtig aan de Breedeweg 16.
De winkel van Aad Castricum in de jaren (negentien) tachtig aan de Breedeweg 16.

Jan Castricum stond in het dorp bekend als Jan ‘de Kat’.
Cornelia: “We weten het niet zeker, maar het verhaal ging altijd dat opa in de oorlog ook katten slachtte en verkocht als konijnenvlees.

Ook bijzonder was dat mijn opa en vader ‘vrijbankvlees’ verkochten. Dat was afkomstig van de noodslacht die werd toegepast op dieren die wat mankeerden of bijvoorbeeld getroffen waren door de bliksem. Miel van de Velde, die jarenlang voor zowel opa als mijn vader werkte, ging dan als omroeper het dorp door met een bel om de vrijbank aan te kondigen. Het vlees moest namelijk direct vanuit de slachterij verkocht worden.”

Dirk Castricum achter het hakblok.
Dirk Castricum achter het hakblok.

Behalve Miel van de Velde hielp moeder Cornelia ook altijd mee in de zaak. Nadat Jan junior (1944-2009) vanaf zijn 17e de slagerij dan ruim tien jaar had gerund en in 1973 naar Huizen vertrok, nam zijn broer Aad (1952) het bedrijf over en stak dat begin jaren (negentien) tachtig nog in een nieuw jasje. De winkel van ‘Aad Cas’ werd echter voorgoed in 1988 gesloten, toen door de opkomst van de supermarkten de slagerij niet meer loonde. Daarmee kwam ook een einde aan de gevaren waaraan de slager volgens zijn zusters bloot stond.

Cornelia: “Aad hing eens een bout vlees aan een haak, terwijl hij een mes in zijn hand had. De bout zakte echter door de haak heen, waardoor het mes in zijn lies schoot. Aad werd afgevoerd naar het ziekenhuis, want hij bloedde als een rund …”

Ook Sandie vertelde in dit verband nog het volgende: “Moeder wilde een keer een uitbeenmes opbergen in een messenblok, maar dat ging mis met als gevolg dat ze het mes in haar voet kreeg, wat veel pijn en grote paniek veroorzaakte!”

Veranderingen

Een deel van het gezin van Dirk Castricum.
Een deel van het gezin van Dirk Castricum. Van links naar rechts dochter Cornelia, zoon Jan, knecht Miel van de Velde, moeder Cornelia en Dirk.

In het slagersvak is de afgelopen honderd jaar veel veranderd. In de eerste plaats slachtte men vroeger zelf het vee. Nu komt dat nauwelijks meer voor. Tegenwoordig kopen veel slagers een geslacht varken of rund bij een slachterij en verwerken dat dan zelf. Allerlei moderne machines staan de slager hiervoor ter beschikking.

In de tweede plaats is de huidige slagerij al lang niet meer te vergelijken met een winkel van vóór 1950. Toen waren het de rook-, bloed- en leverworsten en


Jaarboek 36, pagina 64

de nog niet gesneden hammen en speksoorten die het winkelbeeld bepaalden.

Slagerij Burgering vroeger ...
Slagerij Burgering vroeger …

Agaath de Groot (1922) woonde vele jaren op de Bakkummerstraat 75. Zij is een dochter van Willem de Groot, die alom bekend stond als kolenhandelaar en later eigenaar werd van een slijterij en café De Duinstreek.

Agaath vertelde ons haar ervaringen met de slagers:
“Als kind kwam ik, voor we naar de Augustinusschool gingen, langs Huiberts op de Vinkebaan die paarden slachtte en ze eerst neerschoot met een schietmasker. Ik wilde eigenlijk nooit kijken, maar werd aangespoord door mijn broers Kees, Jan en Gerard om dat toch te doen. Wij kochten bij Huiberts alleen paardenbiefstuk, die heerlijk was. Ander paardenvlees vonden we niet lekker en dus haalden we het gewone rund- en varkensvlees bij de weduwe De Beurs, Burgering of Jonker. Mijn vader ging trouwens vaak naar slager Admiraal in het dorp. Daar stond altijd een zak met ‘peukenworst’ (de eindstukken die niet verkocht werden) voor hem klaar, die ‘de zakworst voor Willem van Hug’ werd genoemd.

Ik zie nog zo voor me dat het vlees in de winkel van de bout werd afgesneden en een biefstuk op het hakblok mals werd gemaakt. Ja, wat at je: een bal gehakt of draadjesvlees. Een carbonaatje op brood was een feest bij ons thuis. Met de kerst hadden we vaak rollade. Bij de zuurkool kregen we een stukkie pekelspek, terwijl in de snert een varkenskluif of -pootje ging.

Jonker mocht zich in de jaren (negentien) zeventig topslager noemen en toen kon je meedoen aan een landelijke slagzinactie. Mijn zuster Gré zag dat wel zitten. Aan de begin woorden ‘Ik koop altijd vlees bij een topslager omdat …’ voegde zij toe: ‘mijn hond het zo lekker vindt!’. Hennie Jonker moest er wel om lachen, maar m’n zuster won natuurlijk geen prijs …”

... en nu. Slagerij van der Poel, Geesterduin 16;
… en nu (in 2013). Slagerij van der Poel, Geesterduin 16.

Vandaag de dag worden aan de consument vele kant-en-klare vleesproducten, eigengemaakte maaltijden, soepen, salades, belegde broodjes en vele honderden soorten vleeswaren aangeboden, aantrekkelijk uitgestald in koelvitrines.

De specialiteiten in de slagerij worden ook steeds meer afgestemd op feestdagen en andere bijzondere gelegenheden. Barbecueschalen in de zomer, oranje worstjes voor bij de borrel tijdens het WK-voetbal, feestelijk opgemaakte gourmetschalen, salades voor de kerst enzovoorts.

Naast de gewone slagers en de keur- en topslagers kennen we sinds enige jaren de biologische of groene slagers, die zich onderscheiden met biologische vleessoorten en vleeswaren. Bij de productie hiervan wordt extra aandacht besteed aan de natuur, het welzijn van het dier en de gezondheid van de mens en er worden geen conserveringsmiddelen en chemisch-synthetische kleur-, geur- en smaakstoffen gebruikt.


Jaarboek 36, pagina 65

De winkel van Piet Webbe toen hij er pas in zat.
De winkel van Piet Webbe toen hij er pas in zat.

Een liter jenever voor de beste sukadelapjes

IJmuidenaar Piet Webbe (1941) werkte in de slagerij van vader Jan. Hij begon al op zijn 14e en wilde, toen hij 30 was, graag voor zichzelf beginnen. Een geschikt pand in Bakkum werd hem min of meer in de schoot geworpen, zoals Piet vertelde:
“Ik hoorde van mijn kapper, die familie was van slager Jan Snel, dat diens slagerij aan de Van Oldenbarneveldweg 22 te huur of te koop stond en ik ben er toen meteen achteraan gegaan. Op 17 juli 1972 zijn mijn vrouw Dora en ik daar gestart. We hebben het pand eerst gehuurd, maar omdat we wilden verbouwen, hebben we de zaak na drie jaar gekocht. De winkel werd toen twee keer zo groot en ook de bovenwoning werd een stuk uitgebouwd. Burgemeester Van Boxtel heropende de slagerij op 12 juni 1975 en ter gelegenheid van onze nieuwe zaak liet ik in de zomer van dat jaar een reclamevliegtuigje langs de kust vliegen. Dat was in die tijd toch wel bijzonder voor een kleine zelfstandige.”

Heropening van de zaak door burgemeester Van Boxtel in 1975.
Heropening van de zaak door burgemeester Van Boxtel in 1975.

Piet volgde, voor hij zich in Bakkum vestigde, opleidingen aan de slagersvakschool in Haarlem en Utrecht, maar ook als zelfstandig slager hield hij zijn kennis op peil:
“Ik heb nog diverse cursussen gevolgd, zoals die van leraar slagersvakonderwijs, keurmeester en examinator. Later werd ik ook keurmeester bij de Inspectie Ambachtelijke Slagerijproducten (IAS). Daarnaast was ik lid van het landelijke ‘Worstmaakers-Gilde’ en sleepte prijzen in de wacht voor het maken van gekookte worst, leverworst, achterham enzovoorts.”

Zoals ook doorgaans in andere middenstandswinkels het geval was, kon Piet altijd rekenen op hulp van echtgenote Dora:
“Ik ben een bakkersdochter, dus was wel gewend om in een winkel te werken. Ook heb ik in de zaak van mijn schoonouders gestaan. Onze kinderen Ellen (1967) en Jan (1969) hielpen in hun schooltijd elke dag om 18 uur mee om de slagerij schoon te maken.”

Hoewel er in Bakkum nog twee slagers waren te vinden, heeft het echtpaar Webbe weinig last gehad van concurrentie.
Piet: “Onze klanten zaten door heel Bakkum en Castricum en ze kwamen ook van het kampeerterrein. Dat was vaak lachen in de winkel. In de jaren (negentien) tachtig waren er Amsterdammers die een toneelstukje opvoerden over wie er aan de beurt was en daar zogenaamd ruzie overmaakten. Ik heb uiteindelijk toch maar een nummertjes-automaat aangeschaft.

Een vrouw uit de Jordaan wilde de beste sukadelapjes hebben, dus van het ‘goeie kantje van de koe’, zoals wij slagers zeggen. Daar gaf ik gehoor aan en als dank stond er van haar aan het eind van het seizoen een liter jenever op het hakblok!”

Per 1 januari 1996 verkochten Piet en Dora hun slagerij aan Friso Goudsblom (1970), die als 16-jarige bij hen het vak ging leren. De slagerij ging dicht in 2008.


Jaarboek 36, pagina 66

Slagerij Webbe wint de tweede prijs voorgekookte hamsoorten.
Slagerij Webbe wint de tweede prijs voorgekookte hamsoorten. Van links naar rechts Piet, zijn echtgenote Dora en winkelhulp Alice Kramer.

Piet: “Na 40 jaar in het slagersvak was ik ‘consumenten-moe’ en kreeg ook lichamelijke klachten. Tegelijkertijd ben ik afgetreden als voorzitter van de Winkeliersvereniging Bakkum ’75. Ik heb die functie in 1990 overgenomen van Ab Weda. Het was een mooie tijd toen we hier nog 18 winkels telden …”

Zo zag de winkel er in de jaren (negentien) tachtig uit.
Zo zag de winkel er in de jaren (negentien) tachtig uit.

Jaarboek 36, pagina 67

Cor Sneekes, echtgenote Trien met één van de kinderen en knecht Gerrit Kuijs rond 1930.
Cor Sneekes, echtgenote Trien met één van de kinderen en knecht Gerrit Kuijs rond 1930.

Gebakken uier lekkerder dan biefstuk van de haas

Nadat de boerderij van Jaap Schotvanger aan de Burgemeester Mooijstraat 29 in 1926 was gesloopt, werd Cor Sneekes (1903-1977) uit Alkmaar eigenaar van de grond en liet er een winkelpand met woning bouwen om samen zijn echtgenote Trien Boon een slagerij te beginnen. In 1957 nam zoon Ber (1932-1990) de zaak over en zette deze tot 1972 voort. De zonen Siem (1933) en Jan (1940) werkten ook in de slagerij.

Advertentie van vlak na de oorlog.
Advertentie van vlak na de oorlog.

Jan: “Met 13 jaar beëindigde ik de achtste klas van de Augustinusschool en omdat vader een knecht nodig had, kon ik meteen bij hem aan de slag. Ik begon met horen en bezorgen, wat ik een jaar of zeven heb gedaan. Op mijn 16e ging ik een dag per week naar de slagersvakschool in Alkmaar en heb het vakdiploma behaald. Na de militaire dienst kwam ik op 20-jarige leeftijd terug in de zaak. Op dat moment wist ik al dat ik niet mijn leven lang slager zou blijven en ben ik vier jaar later ook overgestapt naar het vak

Jan Sneekes in de jaren 1960.
Jan Sneekes in de jaren (negentien) zestig.

Jaarboek 36, pagina 68

van woningstoffeerder. Mijn oudere broer Siem heeft ook een aantal jaren bij ons gewerkt, maar hij werd bakker en ging uiteindelijk emigreren.

In de beginjaren slachtte vader nog zelf. Ik ging ook een enkele keer mee naar de veemarkt in Alkmaar. Het gebeurde regelmatig dat ik met vrienden ging stappen in bijvoorbeeld Zwaagdijk of Schagen en ’s morgens vroeg bij ‘Kwartje koffie’ nog een biefstuk ging eten. Op een keer zag ik mijn vader en Ber voorbij komen, die op weg waren naar de markt in Alkmaar. Toen ik thuis was, kon ik nog een half uur slapen, want om 7.30 uur moest ik weer present zijn in de winkel.

Vader herinner ik mij vooral als een man die heel hard werkte. Tijdens de oorlog heeft hij in de hongerwinter veel mensen geholpen die stad en land afreisden om aan eten te komen. Zij mochten dan ook bij ons blijven slapen. Gelukkig hadden we een heel groot huis, want we waren ook nog eens met elf kinderen. Mijn broers en zusters moesten trouwens ook na schooltijd zoveel mogelijk helpen bij het schoonmaken van de slagerij en de bezorging.

Tot slot heb ik ook nog een verhaal over een klant in de Prins Mauritsstraat. Dat was een Indonesische vrouw die elke week vier kilo koeienuiers bestelde voor de hond. Ik kwam daar nooit aan de achterdeur, maar toen ik een keer aanbelde en er niet opengedaan werd, ben ik toch achterom gegaan. Het rook verschrikkelijk lekker in de keuken en toen ik haar vroeg wat zij aan het bakken was, luidde het antwoord: ‘Uiers voor onszelf, misschien wilt u ook eens proeven?’ Toen wilde ik ook een bordje, want ik had het nog nooit gegeten. Het is niet te geloven, maar ik vond het nog lekkerder dan een biefstuk van de haas!”

De slagerij van Jacob Burgering floreerde lang aan de Bakkummerstraat 91.
De slagerij van Jacob Burgering floreerde lang aan de Bakkummerstraat 91.

Als ik bij ‘Vogelwater’ aankwam, vlogen er een paar honden op mij af

Jacob Burgering (1901-1949) kwam oorspronkelijk uit Bergen en liet in 1929 een pand bouwen aan de Bakkummerstraat 91, waar hij zich met zijn echtgenote Lies Swart als slager vestigde. Hun zoon Jacob (1932-2007) werkte ook een aantal jaren in de slagerij, maar koos later voor de grote vaart. Hij trouwde in 1955 met de uit Friesland afkomstige Gré Zijlstra (1931), die de slagersfamilie ook bijstond als het nodig was:
“Ik werkte begin jaren 1950 op Duin en Bosch toen ik Jacob leerde kennen, die nog thuis woonde. Hij beheerste het slagersvak volledig, maar voelde er niet voor om de zaak over te nemen. Zijn vader overleed op jonge leeftijd in 1949 en toen zette Lies samen met een slagersknecht de zaak voort.

Ik kan mij nog herinneren dat de koeien en varkens gebracht werden en dat mijn schoonmoeder zelf achter het huis slachtte. Zij was een vrolijke vrouw en liep altijd op klompen. De slagerij liep erg goed, want er werden eersteklas waren verkocht.

Zelf stond ik in de winkel en hielp mee met worst maken. Het fijngemalen vlees ging dan in een grote trog en werd gemengd met kruiden en een bindmiddel. Via een trechter werd het mengsel in darmen gegoten. Als de worst klaar was, werd het eerste stukje aan het personeel gepresenteerd en dat smaakte als paling.

Ik bezorgde overal, tot de villa ‘Vogelwater’ in het duingebied aan toe. Als ik daar dan aankwam vlogen er direct een paar grote honden op mij af die natuurlijk het vlees roken.

Villa Vogelwater.
Villa Vogelwater gebouwd in 1891 als jachthuis. Staringweg 1 (duinen) in Egmond-Binnen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Nadat mijn schoonmoeder in 1955 was overleden werd de slagerij overgenomen door Henk Swart, een volle neef


Jaarboek 36, pagina 69

van haar. De winkel werd door hem gesloten in 1977, waarna ook dit deel een woonbestemming kreeg.”

Henk Swart nam in 1955 de slagerij van Burgering over en runde deze met echtgenote Annie van Tiel tot 1977.
Henk Swart nam in 1955 de slagerij van Burgering over en runde deze met echtgenote Annie van Tiel tot 1977.

Slotwoord

Ook het slagersvak heeft in de laatste honderd jaar veel veranderingen ondergaan. Sprak men aanvankelijk van ‘vleeschhouwer’, in de tweede helft van de twintigste eeuw werd de slager meer en meer traiteur. Het vlees van de ambachtelijke slagerijen valt bij velen nog altijd in de smaak. En dan mag het ook best ietsje meer zijn!

Advertentie uit de (negentien)dertiger jaren.
Advertentie uit de jaren (negentien) dertig.

Hans Boot
Arend Bron

Bronnen:

  • Ÿ  Bergense Kroniek, 2010.
  • Ÿ  Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum.
  • Ÿ  Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum Deel 2 (1900-1950), 1994.

Met dank aan: Gré en Elly Burgering, Sandie Castricum, Cornelia de Graaf-Castricum, Agaath de Groot, Hennie en Nico Jonker, Jan Sneekes, Henk Swart, Piet en Dora Webbe, Cees de Wildt en Agaath de Zeeuw-Jonker.

30 januari 2023

Kranten en drukkers (Jaarboek 36 2013 pg 28-41)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 36, pagina 28

Over kranten en drukkers gesproken …

Jan Boesenkool op zoek naar foto’s en documenten uit zijn verleden.
Jan Boesenkool op zoek naar foto’s en documenten uit zijn verleden.

Alsof het gisteren was, herinnert Jan Boesenkool (92) zich dat zijn vader besloot dat ze naar Castricum zouden verhuizen. Het was in 1941, het tweede oorlogsjaar. Vader Klaas, bedrijfsleider van een drukkerij in Middelburg, had een paar maanden gevangen gezeten. Hij was opgepakt door de Duitsers om onduidelijke redenen en kon niet meer terugkomen in zijn oude functie. In dezelfde drukkerij werkte Jan als leerling en voor hem dreigde uitzending naar Duitsland.

Aan de Geelvinckstraat in Castricum stond de drukkerij van Johan Eriks te koop. De drukkerij lag stil en Klaas Boesenkool slaagde er in die over te nemen. Zo begon het bedrijf dat het Nieuwsblad voor Castricum ruim 40 jaar in handen heeft gehad. Een flinke episode, maar het is slechts een deel van het verhaal, dat begon lang voor drukkerij Boesenkool zich over de krant ontfermde. De druktechnieken evolueerden snel, zetmachines namen het handzetten over en tenslotte veranderde alles door de komst van de computer. Voor Jan Boesenkool gaat er nog steeds niets boven de oude ‘Heidelberger’.

Weekblad voor Castricum

In november 1918 kwam er een einde aan de Eerste Wereldoorlog. Betere tijden braken aan. In 1919, het jaar waarin het Weekblad voor Castricum voor het eerst verscheen, werd op initiatief van de jonge burgemeester Lommen de VVV ‘Castricum Vooruit’ opgericht. Elektriciteit, ‘knoppies licht’ zoals de mensen zeiden, was in aantocht. De krant berichtte dat het gas- en elektriciteitsbedrijf telefonisch bereikbaar zou worden en wel onder nummer 16. Ook goed nieuws was dat de hond van caféhouder Piet Schotvanger weer thuis was gekomen na een paar dagen zoek te zijn geweest.

Het oudste in het Regionaal Archief aanwezige Weekblad voor Castricum van 3 januari 1920.
Het oudste in het Regionaal Archief aanwezige Weekblad voor Castricum van 3 januari 1920.

Het ‘Weekblad voor Castricum’, de voorganger van het tegenwoordige Nieuwsblad voor Castricum, werd ruim 94 jaar geleden (april 1919) uitgegeven door Drukkerij De Kennemer, gevestigd in de Peperstraat in Beverwijk.

Het vignet van Drukkerij De Kennemer die gevestigd was aan de Peperstraat in Beverwijk.
Het vignet van Drukkerij De Kennemer die gevestigd was aan de Peperstraat in Beverwijk.

Het bedrijf verhuisde in 1936 naar de Breestraat en is in 1952 opgeheven. De abonnementsprijs van de krant bedroeg 65 cent per drie maanden. De kop van de krant vermeldde dat J. Stuifbergen de vertegenwoordiger was, zowel voor


Jaarboek 36, pagina 29

nieuws als voor abonnementen, advertenties en de bezorging. In de loop van 1920 werd hij opgevolgd door Jac. Lute en in 1921 door Jan Brakenhoff.

Het laatst bekende nummer van het Weekblad dat in het Regionaal Archief in Alkmaar wordt bewaard, is van 30 december 1922. Hoe lang het heeft bestaan, weten we niet. Door de ‘N.V. Electrische Drukkerij, voorheen A.W. van der Hoek te Uitgeest, werd tussen 1926 en 1937 ook nog een Weekblad voor Castricum uitgegeven, maar het was anders uitgevoerd en veel advertenties waren vooral op Uitgeest gericht.

Het bedrijfspand aan de Korte Cieweg, waar tussen 1919 en 1946 achtereenvolgens vijf drukkerijen gevestigd waren.
Het bedrijfspand aan de Korte Cieweg, waar tussen 1919 en 1946 achtereenvolgens vijf drukkerijen gevestigd waren.

De eerste drukkerij in Castricum

Op 26 november 1919 richtten Leo Coret, boekdrukker uit Alkmaar en Johan Schuijt, zaadhandelaar in Limmen, ‘N.V. Coret’s Electrische Handelsdrukkerij’ op. De nieuwe onderneming werd gevestigd in een bedrijfsgebouw aan de (Korte) Cieweg, dat waarschijnlijk omstreeks 1916 is gebouwd op de plaats waar nu de Prins Marijkestraat begint.

Dat gebouw was ook de plaats waar de zaad- en kunstmesthandel van Jaap Schuijt zich bevond. Die woonde er vlak naast in het nu nog bestaande pand van de familie Poel. Schuijt, tevens raadslid en veilingmeester, vertrok in 1920 naar Veur in Zuid-Holland, wegens zijn benoeming tot veilingmeester aldaar. Piet Kuijs, die zich later in de Dorpsstraat vestigde, zou de zaak hebben overgenomen.

Wapenfeiten van Coret’s drukkerij zijn de uitgifte van een gids voor Castricum en de ingebruikneming van een rotatiepers in het jaar 1920.
In december 1920 berichtte de krant dat een combinatie van ‘Amsterdamse heren’ de drukkerij, gevestigd aan de (Korte) Cieweg 81, telefoonnummer 15, had overgenomen om er een groot en modern bedrijf van te maken. De naam werd ‘Boek- en Handelsdrukkerij Brederode’. Volgens advertenties waren in mei 1921 de drukkerij en een kunstmesthandel nog steeds op hetzelfde adres te vinden.

Dante Alighieri geeft de ‘Castricummer Courant’ uit

Drukkerij Brederode was bepaald geen blijvertje. Op 15 juli 1921 richtte Louis Winkeler de drukkerijen uitgeversmaatschappij ‘Dante Alighieri’ op en ‘Brederode’ werd overgenomen. In 1922 koopt hij het bedrijfsgebouw van Jaap Schuijt waar de drukkerij dus al in zit.

Het doel van het nieuwe bedrijf werd als volgt omschreven:
“Het drukken en uitgeven van boekwerken en geschriften, waarvan de inhoud niet in strijd is met de rooms-katholieke geloofs- en zedenleer, bij voorkeur met een apologetische (verdedigende) strekking, het exploiteren van een drukkerij en het verrichten van alles wat tot het grafische vak behoort.”

Het aandeel in drukkerij Dante Alighieri.
Het aandeel in drukkerij Dante Alighieri.

Het maatschappelijk kapitaal bedroeg 100.000 gulden en er werden aandelen van 200 gulden per stuk uitgegeven.

De kleinzoon Lodewijk Winkeler zei over zijn grootvader:
“Hoe hij in Castricum verzeild geraakt is, is onbekend. Castricum was toch niet echt een plaats om een prestigieuze drukkerij te beginnen.”

Louis Winkeler had in 1915 aan de Haarlemmerstraat in Amsterdam de rooms-katholieke Boekcentrale opgericht, die later naar de Keizersgracht is verhuisd en tenslotte belandde in een monumentaal pand aan de Herengracht. De onderneming was vooral gericht op het uitgeven van stichtelijke literatuur voor rooms-katholieken.


Jaarboek 36, pagina 30

Louis Winkeler die in 1924 de Castricummer Courant uitgaf.
Louis Winkeler die in 1924 de Castricummer Courant uitgaf.

Louis Winkeler zag ook kansen voor een plaatselijke krant. In april 1924 verscheen de nieuwe krant iedere zaterdag onder de naam ‘Castricummer Courant’. Deze werd onder abonnees verspreid in Castricum, Heiloo, Limmen en Heemskerk tegen de prijs van 1 gulden per drie maanden. Een kopie van een exemplaar van 14 juni 1924 is bewaard gebleven. De krant werd bijzonder gewaardeerd. Volgens overlevering werden de verslagen en de commentaren van Winkeler op de vergaderingen van de gemeenteraad door iedereen verslonden.

Bij het einde van de eerste jaargang schreef Winkeler:
“Een vol jaar, week aan week hebben wij getracht u bekend te maken wat in onze omgeving is voorgevallen. Wij hebben naar ons beste vermogen gewezen op verkeerde toestanden of dank gebracht voor verbeteringen. Wij hebben een weinig kunnen meewerken tot het verkrijgen van de belangrijkste dingen als een strandweg en waterleiding, in één woord, wij trachten nuttig te zijn voor iedereen. De Castricummer Courant is een deel van Castricum’s leven geworden. Men wacht des Zaterdags op haar en wil haar lezen. Dat is voor ons een mooie voldoening. Het vergoedt enigszins de zorgen en moeite aan het redigeren van een blad verbonden.”
Vervolgens drong hij wel aan op meer abonnees en meer adverteerders om de krant in stand te kunnen houden.

Dirk Schotvanger.
Dirk Schotvanger. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het eerste baantje na de lagere school van de in 2010 overleden Dirk Schotvanger was bij deze drukkerij. Dirk vertelde:
In 1924 kwam de Castricummer uit en daar ging ik toen abonnees voor zoeken. Ik was ook bezig in de afdeling boekbinderij en ik vouwde kranten. Er stonden twee grote drukpersen en een kleine voor kaartjes en zo. De zetters van de krant kwamen met de trein uit Alkmaar. Directeur Winkeler was een bekende man in het dorp. Hij zat altijd in de cafés want daar deed hij alle dorpsnieuwtjes op. Hij schreef ook grappige stukjes, in de rubriek ‘Langs de Dorpsstraat’ onder de naam ‘Barbertje.”

Louis Winkeler raakte tijdens zijn cafébezoeken bevriend met een andere trouwe klant, kapitein Rommel en hij kreeg het voor elkaar dat de kapitein voor de krant het vervoer per schip beschreef van hadjis (bedevaartgangers) naar Mekka. Rommel leverde ook een paar foto’s, maar die konden alleen in de drukkerij door abonnees bezichtigd worden (zie voor kapitein Rommel 12e Jaarboek, 1989).

In 1925 rolde er nog een bijzonder mooi drukwerkje van de pers: een VVV-gids voor Castricum met een beschrijving van het dorp en prachtige foto’s. Alle inspanningen ten spijt ging Dante Alighieri eind 1926 failliet. Een staking van de typografen vanwege achterstallig loon ging er aan vooraf. Louis Winkeler en zijn gezin vertrokken naar Amsterdam en verhuisden vervolgens naar Rijswijk. Daar werd hij drukker voor een religieuze lekencongregatie, de Kruisvaarders van Sint Jan. In 1936 overleed hij op 47-jarige leeftijd.

Drukkerij aan de (Korte) Cieweg.
Drukkerij aan de (Korte) Cieweg.

N.V. Castricumsche Drukkerij

Op 1 april 1927 startte aan de (Korte) Cieweg een nieuwe onderneming onder de naam N.V. Castricumsche Drukkerij. Inmiddels is dat dan al de vierde drukkerij in hetzelfde gebouw. De eerste directeur is Henricus Mathijs Maria Bettonviel. In 1930 werd hij opgevolgd door Jacob Polak, die tot 1934 op het adres Geelvinckstraat 13 woonde en vervolgens terugkeerde naar Amsterdam. Johan Houbaer heeft de directeursfunctie nog enige jaren waargenomen. De onderneming zette de activiteiten van Dante Alighieri op de oude voet voort, zoals onder andere door de uitgifte van VVV-gidsen en de Castricummer Courant.

De drukkerij kwam in 1928 in het nieuws vanwege een inbraak. De buit bestond uit een fiets en enige sigaren.

De gevechten tussen Russische en Engelse troepen tegen de Bataafse en Franse troepen, tijdens de slag bij Castricum.
Schilderij van de gevechten tussen Russische en Engelse troepen tegen de Bataafse en Franse troepen, tijdens de Slag bij Castricum op 6 oktober 1799. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1932 verscheen de geschiedenis van ‘De Veldslag bij Castricum in 1799’ als vervolgverhaal in de krant. Vanwege het succes gaf de drukkerij de feuilleton in 1935 in boekvorm uit.

Carel J. Brensa

Op 10 november 1936 verspreidde de N.V. Castricumsche Drukkerij een bijzonder rouwnummer van de Castricummer Courant in verband met het overlijden van burgemeester Lommen. Het hoofdartikel, dat de hele voorpagina besloeg, was ondertekend door Carel J. Brensa.

Het bleek het pseudoniem te zijn voor Arie de Geus van den Heuvel. In 1933 was hij in Castricum komen wonen. Hij was toen al een bekend publicist. Arie was getrouwd met Cornelia J. Brens, vandaar het van de naam van zijn vrouw afgeleide pseudoniem Carel J. Brensa of zelfs dr. Carel J. Brensa.

Brensa was ook artiest en trad op voor de radio met ‘liedjes aan de vleugel’. Hij werkte in 1933 mee aan een revue van producent Frits Stapper. De revue heette ‘Kom mee! Hij weet het!’ Hollandse tekst en liederen van Carel J. Brensa.


Jaarboek 36, pagina 31

Het optreden in Carré zal ongetwijfeld een hoogtepunt geweest zijn voor hem, ook al omdat zijn geboortejaar 1887 toevallig ook het jaar is waarin Carré werd geopend. Helaas, volgens de recensies was de revue een mislukking en een zouteloos allegaartje.

Carel Brensa schreef twee detectives, een boek over een reis naar Zuid-Amerika en boeken op het gebied van de wielersport.

Carel J. Brensa (midden-boven) aanwezig bij de ondertekening van de overeenkomst tussen uitdager Max Euwe (met de pen in zijn hand) en de - toen nog wel - wereldkampioen schaken Aljechin in 1935.
Carel J. Brensa (midden-boven) aanwezig bij de ondertekening van de overeenkomst tussen uitdager Max Euwe (met de pen in zijn hand) en de – toen nog wel – wereldkampioen schaken Aljechin in 1935.

In 1935 verscheen van zijn hand het boek ‘Tachtig dagen schaak’ met een populair-historische rapportage van de tweekamp Euwe – Aljechinom het wereldkampioenschap schaken.

In Castricum was Carel Brensa actief als voorzitter van de Vereniging voor Forensenbelangen die later met de VVV ‘Castricum Vooruit’ fuseerde.

Hette Woudstra oprichter Nieuwsblad voor Castricum

Intussen was er nog een drukkerij in het dorp bijgekomen. Rond 1930 verhuurde bloemist en kweker Jan Kehl een bollenschuur aan Hette Woudstra aan de Dorpsstraat 72. Woudstra had een papiergroothandel en een drukkerij in Alkmaar en was uitgever van een krant onder de naam ‘De drie Egmonden’.

Hij begon in april 1936 met het ‘Nieuwsblad voor Castricum’ en is dus de oprichter van de nu (in 2013) nog bestaande krant. Het 75-jarig bestaan is – uitgaande van een eerste plaatselijke krant in 1924 – al in 1999 herdacht, maar het jubileum had feitelijk in 2011 gevierd moeten worden. Met de komst van het Nieuwsblad kreeg de door Winkeler opgerichte Castricummer Courant een onverwachte concurrent. Uit het programma voor een feestweek in de zomer van 1936 blijkt dat beide kranten vertegenwoordigd waren in een grote optocht van verenigingen en neringdoenden’. De twee kranten visten in dezelfde kleine vijver en dat bleek moeilijk vol te houden.

Drukkerij Nagengast

Hette Woudstra was de wegbereider voor drukkerij Nagengast. Piet Nagengast was zijn stiefzoon. Hij hielp veel mee in het bedrijf van zijn tweede vader en volgde een opleiding tot typograaf. Piet trouwde in 1936 met Catharina Henselmans en betrok de woning Dorpsstraat 107 vlak naast het Zusterhuis bij de rooms-katholieke kerk.

Het was kennelijk de bedoeling dat hij het filiaal van zijn stiefvader zou leiden, maar de verstandhouding was heel slecht en het liep al snel uit op ruzie. Hij verhuisde voor korte tijd met de drukkerij van Dorpsstraat 72 naar een schuur op het adres Dorpsstraat 38.

Per 1 oktober 1936 nam hij het filiaal en de uitgifte van het Nieuwsblad voor Castricum officieel over. Nog in hetzelfde jaar vestigde de drukkerij zich aan de Cieweg in het pand van de N.V. Castricumsche Drukkerij waarvan alle schulden en eigendommen werden overgenomen. Drukkerij Nagengast was al het vijfde grafisch bedrijf aldaar.

Door die overname kwam dus ook de Castricummer Courant in handen van Nagengast. Aan het eind van de jaren (negentien) dertig werd in de kop van het Nieuwsblad vermeld dat de Castricummer Courant erin was opgenomen.

Kop van het Nieuwsblad na de samenvoeging met de Castricummer Courant.
Kop van het Nieuwsblad na de samenvoeging met de Castricummer Courant.

Oorlogsjaren

Nagengast zette de uitgifte van het Nieuwsblad enthousiast voort. Zelf was hij in de eerste plaats drukker en geen journalist. De hoofdredacteur van de krant was J. Burger uit Beverwijk. Zo af en toe klom Nagengast zelf in de pen. In een hoofdartikel in 1941 gaf hij duidelijk te kennen dat hij van het nationaal-socialisme niets moest hebben. Zo schreef hij onomwonden:
“Het is een bekend feit, dat van NSB-ers gezegd wordt, dat voor hen de touwen klaar liggen en dat de bomen zijn aangewezen, waaraan zij zullen bengelen.”

Hij wilde het zelf zogenaamd niet over politiek hebben, maar over een levenshouding en over principes en benadrukte: “Wij zijn en blijven vrije menschen; wij zijn en blijven vrije Nederlanders en we kiezen zelf onze weg.” Hoe ‘voorzichtig’ hij zijn mening ook geformuleerd had, de krant werd enige tijd verboden, door Seyss Inquart op verzoek van NSB-burgemeester Sloet tot Everlo.


Jaarboek 36, pagina 32

Piet Nagengast met de antieke trapdegel-drukpers (1961).
Piet Nagengast met de antieke trapdegel-drukpers (1961).

In een terugblik op zijn Castricumse jaren van 1936 tot 1946 vermeldde Nagengast dat er niet minder dan zeven andere bladen in die tijd ook hun geboortedag hebben gevierd, doch na een kort leven ten grave werden gedragen: “Het meest funeste blad was ‘De gemeentebode’, onder redactie van de NSB-burgemeester. Schouder aan schouder hebben wij gestreden tegen dit unfaire blaadje.”

De drukkerij, die hoofdzakelijk haar bestaansrecht had gevonden in het uitgegeven van kranten en periodieken, lag in de oorlogsjaren praktisch stil. Krantenpapier was niet meer verkrijgbaar. Met moeite kon hij nog wat druk-orders voor de Distributiekring Castricum en Uitgeest uitvoeren. Daarvoor kreeg de drukkerij in januari 1945 alleen nog stroom op woensdag en donderdag van 9.00 tot 16.00 uur.

Het Nieuwsblad voor Castricum gecombineerd met het illegale blad ‘Strijd’.
Het Nieuwsblad voor Castricum gecombineerd met het illegale blad ‘Strijd’.

Vanaf oktober 1944 verscheen het illegale blad ‘Strijd’. Het was een stencil dat na lezing zo snel mogelijk moest worden doorgegeven aan ongeveer tien adressen. Veel berichten kwamen van luisteraars van her en der verstopte radio’s.

De Stencilmachine die gebruikt is voor het illegale blaadje De Strijd in de Tweede wereldoorlog.
De Stencilmachine die gebruikt is voor het illegale blaadje De Strijd in de Tweede wereldoorlog. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De krantjes kwamen van een stencilmachine die in het kleine huisje stond van tante Sientje, mevrouw Gesina Veldt-Van der Hurk aan de Kooiweg.

Strijd gaat over in Nieuwsblad

Direct na het eind van de oorlog blies Nagengast zijn bedrijf weer nieuw leven in. Op 14 mei 1945 verscheen er al een bijzondere uitgave van het blad Strijd en vervolgens werd het Nieuwsblad voor Castricum in de eerste maanden uitgegeven in combinatie met het voorheen illegale blad. Als redactionele medewerkers werden genoemd: V. de Groot, J. Bliek, J. Krom, J.C. Krom en H. Nijdam.

De eerste zinnen van het hoofdartikel getiteld ‘Bij onze terugkomst’ in de editie van 30 mei 1945 luidden:
“Het doet ons bijzonder veel genoegen weer ten toneele te mogen verschijnen. Zooals u aan ons uiterlijk ziet, zijn wij door de oorlog ook vermagerd. Jarenlang hebben de moffen en hun vuige trawanten ons het zwijgen opgelegd; thans zullen wij onze oude functie de spiegel van Castricum’s openbare mening weer hervatten.”

Op 10 augustus 1945 werd wel een heel bijzondere uitgave van het Nieuwsblad bezorgd. Deze bestond uit een aan één kant bedrukt A4-tje met in grote letters de bekendmaking van de capitulatie van Japan.
Onder meer door papierleveranties aan verzetsorganisaties en het drukken van bonkaarten hield Nagengast uit de oorlogsjaren veel relaties over. Een grote toename van orders was het gevolg, waardoor het pand aan de (Korte) Cieweg te klein werd.

In april 1946 kondigt Piet Nagengast in zijn krant het vertrek van de drukkerij uit Castricum aan. Het was hem naar zijn zeggen niet snel genoeg gelukt medewerking van de gemeente te krijgen voor nieuwbouw, maar waarschijnlijk had het ook met opdrachtgevers te maken. In Alkmaar slaagde hij erin aan de Laat een pand met twee verdiepingen te bemachtigen. Het bovenste gedeelte werd verhuurd aan een modeatelier.

Het personeel dat in Castricum voor het bedrijf werkte, ging mee naar de nieuwe vestiging en ook het Nieuwsblad werd er nog enkele jaren gedrukt. Op zaterdag 7 september 1946 opende Nagengast zijn nieuwe bedrijfsruimte.


Jaarboek 36, pagina 33

Data uit de krantengeschiedenis:

1919 Weekblad voor Castricum uitgegeven door drukkerij De Kennemer in Beverwijk.
1919  N.V. Coret’s drukkerij gevestigd aan de (Korte) Cieweg.
1920  Drukkerij Brederode neemt Coret over.
1924 Nieuwe drukkerij Dante Alighieri van Louis Winkeler start de Castricummer Courant.
1927 De Castricumse Drukkerij volgt Dante Alighieri op en neemt de krant over.
1930 Hette Woudstra opent een drukkerij aan de Dorpsstraat.
1936 Hette Woudstra begint met het Nieuwsblad voor Castricum. De krant wordt in hetzelfde jaar overgenomen door stiefzoon Piet Nagengast die ook de Castricumse drukkerij aan de Korte Cieweg en de Castricummer krant overneemt.
1941 Nieuwsblad voor Castricum verboden.
1941 Drukkerij Boesenkool en zoon vestigt zich aan de Geelvinckstraat. Huis-aan-huis blad ‘De Faam’ wordt enige jaren uitgegeven.
1946 Drukkerij Nagengast verhuist naar Alkmaar en particulieren gaan het Nieuwsblad exploiteren.
1949 Drukkerij Boesenkool koopt het Nieuwsblad voor Castricum.
1966 Onze Krant opgericht. Het Nieuwsblad wordt ook huis-aan-huis verspreid.
1976 Drukkerij Boesenkool betrekt het pand van de voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg.
1986 Nieuwsblad voor Castricum doorverkocht aan de uitgeverij van de Verenigde Noord-Hollandse Dagbladen.
1989 De Castricummer opgericht.
2006 Nieuwsblad voor Castricum stapt over op tabloidformaat.

Stichting Nieuwsblad voor Castricum

Door zijn vertrek uit het dorp zag Nagengast geen kans meer het Nieuwsblad te leiden. Hij slaagde erin enkele plaatsgenoten te interesseren voor een overname van het blad en de Stichting ‘Nieuwsblad voor Castricum’ werd opgericht. Het nieuwe redactieadres per 1 mei 1946 was bij J. Wahlen, Geelvinckstraat 26.

Het was geen geringe opgave om de krant twee keer per week op woensdag en zaterdag te laten verschijnen. De kopij moest een dag van tevoren bij drukkerij Nagengast in Alkmaar worden aangeleverd. Wahlen hield het na ruim een jaar voor gezien. In de krant van 30 november 1949 verklaarde Wahlen uitvoerig zijn vertrek. Hij bedankte alle medewerkers: Karel Vermeulen (tevens onderwijzer) voor de administratie, Bram Borst voor zijn werk als verslaggever, Ger van Weel die veel aandacht besteedde aan de herdenking van de Tweede Wereldoorlog en Joop Boot die de uitwedstrijden van CSV versloeg. Ook bedankte hij Ab van Kluyve voor zijn pittige actuele poëzie, zuster Bots voor de gevoelige verzen en nestor Stolk die vanuit het huis van ouden van dagen af en toe ook nog eens ‘zijn harp liet ruisen.’

In juli 1947 verkocht hij de krant aan de effectenmakelaar Johan Bos, Karel Vermeulen (onderwijzer) en Hein Groot (schoenenwinkel), maar ook voor hen werd de last al snel te groot. Per 1 december 1949 nam Klaas Boesenkool het Nieuwsblad voor Castricum over.

Bram Borst, metselaar, kolenboer, pompbediende, conciërge, zanger en verslaggever.
Bram Borst, metselaar, kolenboer, pompbediende, conciërge, zanger en verslaggever.

Bram Borst (1919-2007)

Van 1 januari 1949 tot 1953 werkte Bram Borst voor het Nieuwsblad. Hij was de opvolger van Jan Stuifbergen (bijnaam: de Koet), wiens eigenlijke beroep verzekeringsagent was en die de functie in 1947 en 1948 vervulde. Jan stond ook bekend als een ‘halve advocaat’ die voor de mensen in de bres sprong.

De ontdekker van het schrijftalent van Bram Borst was Johan Bos. Bram Borst had wel eens wat geschreven voor ‘Het katholiek Thuisfront’ voor de soldaten overzee en was daarmee opgevallen. Hij werkte eerst als metselaar bij het bedrijf van zijn vader, aannemer Gerrit Borst, maar op doktersadvies was hij aan het werk gegaan bij de Hoogovens. Bos haalde hem over om voor de krant te gaan werken en dat deed hij tenslotte met veel plezier. Borst schreef niet alleen, hij wierf advertenties en abonnees, vouwde kranten, bezorgde ze en haalde het abonnementsgeld op van 70 cent per maand.

Door onenigheid over een door Klaas Boesenkool voorgestelde salarisverlaging keerde hij weer terug bij het bedrijf van zijn vader. Daarna was hij nog zeker 10 jaar werkzaam bij de kolenhandel Steeman en vervolgens 17 jaar conciërge bij het Jac. P. Thijsse College. Hij was een uitstekend zanger en lid van diverse koren. Op 27 december 2007 overleed Bram Borst op 88-jarige leeftijd.


Jaarboek 36, pagina 34

Klaas Boesenkool, oprichter van drukkerij Boesenkool en Zoon.
Klaas Boesenkool, oprichter van drukkerij Boesenkool en Zoon.

Boesenkool naar Castricum

Klaas Boesenkool had in een vakblad gelezen dat er een drukkerij in Castricum te koop stond. Het was de drukkerij van Johan Eriks in de Geelvinckstraat, die daar nog maar een paar jaar (vanaf november 1936) gevestigd was.De toen 26-jarige Eriks verbleef in Duitsland en de drukkerij lag stil.

Het woonhuis van de familie Boesenkool in de Geelvinckstraat met daarachter het pand waar de drukkerij gevestigd was.
Het woonhuis van de familie Boesenkool in de Geelvinckstraat met daarachter het pand waar de drukkerij gevestigd was.

Jan Boesenkool (geboren in 1920) vertelt:
“Mijn vader kwam oorspronkelijk uit Staphorst, mijn moeder uit Yerseke. Zelf ben ik geboren in Rotterdam. Ik ben er nog eens een kijkje wezen nemen. De straat, een zijstraat van de Maashaven, is er nog. Wij zijn in 1941 naar Castricum gekomen. Zo gauw mijn vader zich kon verbeteren, kwam de verhuiswagen en daar gingen we weer. We hebben achtereenvolgens in Mijdrecht gewoond, een half jaar in Soest, in Rotterdam en in Meppel. In Rotterdam was hij in 1920 zelf nog een drukkerij begonnen. Van 1934 tot 1941 hebben we in Middelburg gewoond. Mijn vader was bedrijfsleider bij drukkerij De Boer. Ik was daar leerling.

De stad was op 17 mei 1940 gebombardeerd door de Duitsers, de drukkerij brandde af en mijn vader werd overgeplaatst naar Vlissingen. Hij heeft nog een half jaar vast gezeten. Toen hij weer thuis kwam, was een herplaatsing in het bedrijf een probleem. Voor mij dreigde uitzending naar Duitsland. Er moest wat gebeuren. In Castricum stond een drukkerij te koop. Daar heeft mijn vader de hand op weten te leggen en zodoende zijn we dus vanuit Middelburg naar Castricum verhuisd.

De inventaris van de drukkerij bestond uit letterkasten (zetbokken), een trapdegel en een ‘Johannisberger snelpers’ met motoraandrijving. In de Geelvinckstraat was mijn vader de zetter en ik de drukker. We hadden ook een zetter, waarmee we ook in Middelburg werkten. Ik vergeet nooit dat de eerste klant die binnenstapte slager Lakeman uit Bakkum was, die wat nota’s liet drukken. We hadden geluk dat we veel werk meekregen uit Middelburg vandaan. We konden zeker een half jaar vooruit en hier verder de boel opbouwen.

Mijn vader had het idee om naast het handelsdrukwerk een krant uit te geven. Dat is het blad ‘De Faam’ geworden dat in september 1941 voor het eerst verscheen. Op vrijdag werd het gratis huis aan huis bezorgd. Het Nieuwsblad bestond al, maar dat werd alleen onder abonnees verspreid. Je had misschien 2.500 kranten, meer niet. Na het drukken pakte je je fiets en ging je ‘s avonds de krant nog bezorgen. Met een lantaarntje liep je tot middernacht met de kranten door het dorp. Mijn vader hielp ook mee. Rond 1943 was het afgelopen. De bezetter besloot geen papier meer toe te staan voor plaatselijke blaadjes. In augustus 1945 zijn we weer begonnen met ‘De Faam’, waarin ook het rooms-katholieke blad ‘Nieuwe Banen’ was opgenomen. Die krant heeft niet lang bestaan.

De eigenaren Bos, Vermeulen en Groot kwamen vader vragen of hij interesse had het Nieuwsblad over te nemen. In december 1949 zijn wij daarmee begonnen. We drukten de krant eerst op de Johannisberger snelpers waar we het papier met de hand in moesten leggen. Enkele jaren later kochten we een ‘Heidelberger’. Eerst werd de krant halfautomatisch gevouwen. Als deze uit meerdere bladen bestond, moest er ingestoken worden. Vroeger werd er met de hand gezet. Ik heb nog een zethaak, waarin de letters geplaatst werden. Toen kwamen de loodzetmachines. We hadden er twee staan. Later kwamen er twee nieuwe bij. Je tikte een letter aan en dan kwam de matrijs aan draden naar beneden. Vervolgens kwam de loodpot naar voren. Als je ziet hoe nu een krant gemaakt wordt en vroeger … Dat kan je je niet meer voorstellen; we hebben wat afgesappeld.

In 1947 kwam Tinus Zijp bij ons werken. Ik zie hem nog komen. Hij werd door zijn vader gebracht op zijn klompies. Hij kreeg een grafische opleiding in Alkmaar en werd zetter en ook drukker. Tinus heeft 43 jaar bij ons gewerkt. Hij was als een broer voor me. Helaas is hij in 2011 overleden.”

Tinus Zijp achter de computer.

Tinus Zijp (1933-2011)

“Na de lagere school ging ik naar Boesenkool. Het was in 1947 en ik was 14 jaar. Mijn vader had wel gewild dat ik net als hij schilder werd, maar hij had al snel in de gaten dat dat niets voor mij was.

Op zaterdagmiddag ging ik naar de ambachtsschool en daar leerde ik het grafische vak. Normaal werkten we zaterdag de hele dag nog, maar omdat ik dat diploma moest halen, kreeg ik vrij. Tot 12.00 uur moest ik werken, dan thuis eten en vervolgens op de fiets naar Alkmaar, waar ik om 13.00 uur moest wezen. Zo heb ik hard leren fietsen.


Jaarboek 36, pagina 35

De opleiding, een halve dag per week, duurde 4 jaar. Maar ik had al een jaar ervaring voor ik met de opleiding begon.

Eerst moest ik de letterkast leren kennen. Daar kreeg ik twee of drie uurtjes de tijd voor. Na een week stond ik net als een volleerd handzetter te werken. Ik leerde handzetten door het maken van gebedenplaatjes voor pastoor Goes. Klaas Boesenkool kon het linkshandige schrift van de pastoor niet lezen.

We waren met z’n drieën, de oude Boesenkool, zijn zoon Jan en ik. Later kwam er nog een drukker bij, André Götz. Je leerde het hele vak, want je moest zowel zetten als drukken.

In het begin drukten we nog geen kranten, het was zuiver particulier werk. Ook boekbinden heb ik bij Boesenkool nog geleerd van meneer Haaske.

Toen ik er acht jaar werkte, kreeg ik het diploma voor leermeester. Ik had een paar leerlingen gehad en van de tien slaagden er acht. Van de grafische bond, wat toen een machtige organisatie was, kwamen ze vragen hoe dat kon, want de drukkerij had officieel geen leermeester. Toen hebben ze mij het diploma gegeven. Eerst hebben we de krant nog een paar jaar met de hand gezet. Met de zethaak in je hand pakte je letter voor letter. Dat was toen we in 1949 het Nieuwsblad overnamen van de toenmalige eigenaren.

Rond 1952 kregen we ook een loodzetmachine. Joop Kibbelaar, die getrouwd was met Riet Boesenkool, werkte daarmee. Joop had gaten in zijn knieën van de warmte van de loodpot. Het lood in de machine werd kokend heet. Je tikte de letter aan dan ontstond de regel en dan kwam de loodpot er naar toe.

Op de Breedeweg heb ik ook nog met de hand gewerkt, maar dat was zuiver het particuliere werk. De zetmachines werden voor de krant gebruikt.

Dat fotografisch zetten vond ik een afgrijselijk iets. Tegenwoordig is het 2 uur werken en dan een kwartier eraf. Wij zaten ‘s morgens om 6 uur en ‘s avonds om 6 uur ging je er achter vandaan. Eerst woog ik 60 kilo en toen werd ik 70 kilo. Ik vond het een verschrikking dat werken met die computer. Je had geleerd goed te letten op het afbreken van woorden, maar nu doet de machine het en dan erger ik me vaak aan de fouten die gemaakt worden. Al ben ik nu al 20 jaar weg, ik let er nog op. Het stoort me echt. De Nederlandse taal moest je beheersen.

Tinus Zijp was het oude handzetten nog niet verleerd.
Tinus Zijp was het oude handzetten nog niet verleerd.

Het grootste aantal collega’s waarmee we in de Geelvinckstraat werkten, was een man of 12. Op de Breedeweg maximaal 28. Ik heb 43 jaar bij Boesenkool gewerkt. Eerst bij Klaas, toen bij Jan en tenslotte bij Ton Karels.”

Jan van der Schaaf, die vanaf zijn schooltijd het liefst muziek maakte.
Jan van der Schaaf, die vanaf zijn schooltijd het liefst muziek maakte.

Jan van der Schaaf

“Ik heb mijn eerste opleiding als drukker van Tinus Zijp gehad. Toen ik een jaar of 14 was omstreeks 1955, nam mijn vader me aan de hand mee naar Klaas Boesenkool. Om te beginnen moest ik het ABC in letters opzoeken en


Jaarboek 36, pagina 36

tegen elkaar leggen. Ze haalden wel grappen met me uit. Dan moest ik een letterzeef halen bij de smid bijvoorbeeld. Dan bleef ik mooi de hele middag weg, dus daar stopten ze mee. Ik weet nog dat ik eens een bidprentje heb gezet. Dat is met het kleinste lettertje dat er is. Normaal gesproken moet dat wel in twee of drie uur lukken. Ik liet het uit mijn handen vallen. Nu word ik ontslagen, dacht ik, maar ze vonden het niet erg. Het hoorde bij het leerproces.

Voor afbeeldingen in de krant maakte je van loodautotypen of clichés. We hadden een groot gasstel en daar zetten we een pan op. De oude clichés gingen er in en dan kreeg je dus een pan met gesmolten lood. Dat lood werd in een matrijs gegoten. Het spatte soms tegen het plafond aan. Je moest dus gieten zonder te kijken met je hoofd afgewend en hopen dat het goed ging. Bij de machine van de typograaf, die werkte met letters aan een draadje, ging ook vaak iets mis. Dan riep de typograaf: onderuit! Dan gingen we gebukt staan, want dan spoot de machine lood.

Invouwen en insteken van de krant, we hielpen met alles mee. Als de krant uitkwam, wist je nooit hoe laat je thuis kwam. Het moest allemaal maar net goed lopen. Het was heel hard werken. Ik heb ook bij verschillende andere grafische bedrijven gewerkt, maar vanaf mijn schooltijd is muziek voor mij toch het belangrijkste geweest.”

Cor Lof van drukker tot acquisiteur

Mijn vader Cor Lof werd hoofdzetter bij Boesenkool en ik rolde er vanzelf in. Eerst als bezorger van het Nieuwsblad in Heemskerk. Ik begon in de jaren (negentien) zestig als krullenjongen bij Boesenkool en volgde één dag per week een opleiding als boekdrukker. Ik maakte de overgang mee van het loodtijdperk naar het fotografisch zetten. Dat werken met lood was niet erg gezond. Veel melk drinken was een remedie tegen de looddampen, zo werd gezegd.

De redactie van het nieuwsblad voor Castricum.
Dit is de redactie van het nieuwsblad voor Castricum. Het blad bestaat in 1999 75 jaar. Links Cor  Lof, Ad van de Velde en in het midden Tanya de Goede. Dorpsstraat 35 in Castricum, 1999. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Langzamerhand nam ik het ophalen van advertenties over van Ad van de Velde. Ik kreeg een goede band met de adverteerders en maakte met de gegevens die ik van ze kreeg, de advertentie zelf op. Door de vereenvoudiging van het drukproces en de grotere mogelijkheden kwamen er in de jaren (negentien) negentig steeds meer eigen folders en verminderde de hoeveelheid advertenties. Toen er nog abonnementsgeld werd geheven, was de verhouding 40 procent tekst en 60 procent advertenties. Toen de krant gratis werd, veranderde dat in 25 procent en 75 procent.

De overgang naar tabloidformaat in november 2006 veranderde ook de berichtgeving. De hoeveelheid nieuws bleef minstens gelijk, maar de tekst werd korter en puntiger. Zo konden we meer berichten op dat kleinere formaat kwijt. In mei 2012 ben ik na 48 jaar gestopt.

Verslaggever Huug Kortekaas (1922-1966) in actie bij de start van een wielerronde voor de jeugd: de Tour de Flevo.
Verslaggever Huug Kortekaas (1922-1966) in actie bij de start van een wielerronde voor de jeugd: de Tour de Flevo.

Redacteuren

Huug Kortekaas volgde in 1953 Bram Borst op. Kortekaas kwam oorspronkelijk uit Wassenaar en kwam in de hongerwinter in Heiloo terecht. Oorspronkelijk werkte hij bij een loodgietersbedrijf, maar hij kreeg ernstige longklachten. Zwaar werk kon hij dus niet meer doen. Net als Bram Borst combineerde Kortekaas de verslaggeverij met het werven van advertenties en alles wat er verder te doen viel. Hij maakte ook foto’s en ontwikkelde ze in zijn huis aan de Leo Toepoelstraat. Kortekaas werd in het dorp ‘Volle maan’ genoemd vanwege zijn kaalhoofdigheid. Huug overleed al op 43-jarige leeftijd in 1966.

Quirinus de Ruijter
Quirinus de Ruijter

Zowel Bram Borst als Huug Kortekaas werkten wel samen met andere freelancers zoals de onderwijzer meester Kattestaart en de oer-Castricummer Quirinus (Rinus) de Ruijter. De Ruijter werd geboren in het duin in een uit 1836 daterende stolpboerderij die de Kroftwoning werd genoemd.

De Kroftwoning.
De Kroftwoning. Kroftlaan, duinen in Bakkum, 1916. Deze stolp stond in het duin. De boerderij is in 1916 gesloopt. De boerderij werd bewoond door de familie Willem de Ruijter en de familie Zonneveld (Piet van Sien). De Krochtlaan (ook wel Kroftlaan) is een zijweg van de Zeeweg tegenover het voetbalveld. Na enige honderden meters zien we links een groot veld. Een goed opmerker zal zien dat ongeveer twintig meter daarvoor de sloot langs de weg door een dam wordt onderbroken. Deze dam was de toegang tot de Kroftwoning die in 1836 in het kader van de ontginning werd gebouwd. Grafiettekening van Mijne Krist. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hij verzorgde onder andere de loonadministratie voor de Dienst Uitvoering Werken (DUW) belast met werkverschaffingsprojecten. Hij schreef graag over historische onderwerpen. Zijn authentieke volksverhalen heeft hij gebundeld in het boek ‘Schippers van het Stet’, dat hij in 1975 ten doop hield.

De plaatselijke verslaggevers verdeelden de taken; de een ging bijvoorbeeld naar het toneel en de ander naar de gemeenteraad. Ze gebruikten carbonpapier en op het station, vanwaar hun producten naar de diverse redacties werden vervoerd, wisselden ze de doorslagen uit.

Karel Hille begon zijn carrière in 1965 bij het Nieuwsblad voor Castricum.
Karel Hille begon zijn carrière in 1965 bij het Nieuwsblad voor Castricum.

Karel Hille

In de loop van 1965 betrad de toen 20-jarige Karel H. Hille de Castricumse arena. Hij had zich al verdienstelijk gemaakt voor het Nieuwsblad met het verzorgen van een rubriek voor


Jaarboek 36, pagina 37

tieners, ‘Monitor’ genaamd, waarin nieuwe grammofoonplaten werden besproken. Karel gooide zich als verslaggever voluit in de politieke strijd die rond woningbouw in Molendijk losbarstte. Ingezonden stukken, rechtsgedingen, pamfletten, satirische krantjes, het kon niet op. Onder andere het bekende raadslid ir. Willem Stam weerde zich geducht.

Karel Hille stapte in augustus 1967 over naar concurrent ‘Onze Krant’. In de plaatselijke muziekwereld had hij intussen zijn sporen verdiend. Hij was oprichter van ‘De Paloma’s’, deed nadien de public relations voor de in Castricum en omstreken beroemde band ‘The Frogs Ltd’, schreef teksten en organiseerde festivals in het dorp.

Geen jaar later trad hij als pr- en publiciteitsmanager in dienst van platenmaatschappij EMI-Bovema, waar hij in 1969 de eerste grote hit voor Robert Long en Unit Gloria schreef: ‘The last seven days’, een jaar later gevolgd door een tweede topvijf song ‘Our Father’. Voor Mieke Telkamp schreef hij het onsterfelijke begrafenis en crematielied ‘Waarheen, waarvoor …’, goed voor een ‘Diamanten Award’ wegens verkoop van 1 miljoen stuks. Ook voor zijn tekst ‘Als de dag van toen’, vertolkt door Reinhard Mey, ontving hij gouden en platina platen.

Nadien was hij elf jaar als journalist werkzaam voor De Telegraaf / Privé en sinds 2000 maakt hij deel uit van de redactie van het weekblad Story. Daarnaast is Hille verantwoordelijk voor de productie van tientallen tv-documentaires, waaronder de wereldwijd uitgezonden en opzienbarende documentaire over Rudolf Hess, ‘De moord op de dubbelganger van Spandau’. Deze documentaire werd genomineerd voor de Nipkowschijf.

Ad van de Velde werkte 34 jaar voor het Nieuwsblad.
Ad van de Velde werkte 34 jaar voor het Nieuwsblad.

Ad van de Velde 34 jaar Nieuwsblad

De opvolger van Karel Hille als redacteur van het Nieuwsblad werd in 1967 Ad van de Velde, toen 23 jaar oud met als enige ervaring de schoolkrant. In een gesprek in maart 1999 vertelde hij:
“Ik werkte bij de Arbeiders Pers, die naast het Vrije Volk ook veel boeken uitgaf. Rooie boeken, maar ik had in die jaren wel affiniteit met rood. Ik was gewoon administratief medewerker, maar raakte geboeid door de dynamiek van het krantenbedrijf. Ik kende Karel Hille die ook bij ons in de Geelvinckstraat had gewoond. Hij keek uit naar een opvolger en dacht dat dat baantje ook wel wat voor mij zou zijn. Ach, die gedachte was niet vreemd. We hadden op de Ulo samen al eens een aantal keren een schoolkrant gemaakt.
Ik denk dat we 14 dagen samen gewerkt hebben, voordat hij naar ‘Onze Krant’ overstapte.

Behalve met schrijven werd ik ook opgezadeld met de acquisitie. Ik denk dat ik een jaar of tien die dubbelfunctie heb gehad. Ik heb me nooit tot die advertentieafdeling aangetrokken gevoeld en dan moest je ook nog een stukje over een zakelijke activiteit schrijven.

Het brengen van nieuws heeft voor mij altijd voorop gestaan. Bij Boesenkool werd niet naar de verkochte millimeters gekeken. We maakten elke week weer een krant van 10 tot 12 pagina’s. Ook als er eigenlijk tekort advertenties waren. Het Nieuwsblad fungeerde gewoon als visitekaartje van de drukkerij.

Foto’s heb ik lange tijd zelf gemaakt en ‘s avonds en ‘s nachts ontwikkelde ik ze thuis en drukte ze af. Ook nu de krant in andere handen is, na ruim dertig jaar, ga ik nog elke dag met plezier naar mijn werk.

De werkomstandigheden zijn wel verbeterd. Ik begon zittend achter een bureautje boven op de overloop van de woning van de familie Boesenkool.

Over het vooruitzicht van de VUT zei Ad: “Het zal niet eenvoudig zijn om helemaal geen pen meer te hanteren. Ik kijk er niet naar uit, maar zal het – als de tijd rijp is – toch wel kunnen accepteren. Dan word ik graag lid van de Werkgroep Oud-Castricum.”

Het mocht niet zo zijn. In 2000 werd Ad van de Velde ziek en op 6 september 2001 overleed hij op 57-jarige leeftijd. Ruim 34 jaar had hij voor de krant gewerkt. Zijn collectie foto’s liet hij na aan Oud-Castricum.

Onze Krant

‘Onze Krant’ werd in 1966 opgericht door een voormalig medewerker van drukkerij Boesenkool, typograaf Steeman. Deze krant met als redacteur Werner Spruit zette zich nog wel eens af tegen vermeende misstanden.


Jaarboek 36, pagina 38

Het Nieuwsblad kwam in maart 1967 met een ludieke felicitatie van ‘Onze Krant’ in de vorm van een collage van de sappige koppen die het blad hadden gedomineerd. Het kantoor van ‘Onze Krant’ was eerst hier aan de Dorpsstraat en later aan de Rijksstraatweg in Limmen gevestigd. In1977 nam de uitgever van de Verenigde Noord-Hollandse Dagbladen de krant over.

In de jaren (negentien) zestig verscheen het Nieuwsblad nog twee keer per week en je moest er op geabonneerd zijn om de krant in de bus te krijgen. Het abonnement kostte een tientje per jaar. Als groeigemeente kreeg het dorp een ware invasie van nieuwe inwoners binnen haar grenzen. De meesten van die nieuwkomers zagen een abonnement niet zo zitten en toen ook nog de gratis huis-aan-huiskrant (Onze Krant) werd geïntroduceerd moest Boesenkool mee, of hij wilde of niet. Het Nieuwsblad werd in 1966 een gratis huis-aan-huisblad.

Drukkerij Boesenkool barst uit zijn voegen

In de jaren (negentien)vijftig gaf Boesenkool zelf drie kranten uit. Behalve het Nieuwsblad waren dat de Assendelfter ende Heemskerker. Vervolgens kwamen er steeds nieuwe opdrachten bij. Speciaal voor de krantendruk werd een tweedehands rotatiepers gekocht, waarvoor eerst aan de achterkant de drukkerij werd vergroot. Ook aan de zijkant werd er uitgebouwd. Die uitbreiding werd in een weekend gerealiseerd. Nood breekt wet …

Toen Klaas Boesenkool in 1963 op 67-jarige leeftijd overleed, nam Jan Boesenkool de leiding over.

De overvolle drukkerij in de Geelvinckstraat.
De overvolle drukkerij in de Geelvinckstraat. Van links naar rechts Jan Boesenkool, Cor Lof, Ron Wagenaar, Jaap Koopman, Ton Karels en Tinus Zijp.

Het bedrijf ontwikkelde zich voorspoedig. Het pand aan de Geelvinckstraat werd veel te klein. Behalve kranten werd er natuurlijk ook nog ander drukwerk in de krappe werkruimte vervaardigd.

Van 1976 tot 1987 was de voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg het domicilie van drukkerij Boesenkool.
Van 1976 tot 1987 was de voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg het domicilie van drukkerij Boesenkool.

De voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg 1 werd gekocht. Op 19 januari 1976 werd dat veel grotere gebouw in gebruik genomen. De drukpers uit de Geelvinckstraat werd uitgebreid van twee naar vijf units en kon nu 12 pagina’s in dagbladformaat aan. Inmiddels was Ton Karels (zoon van de zuster van Jan Boesenkool) in de directie gekomen en per 1 juli 1979 volgde hij Jan Boesenkool op. Harm Noordhoorn kreeg de leiding over de handelsdrukkerij en was ook verantwoordelijk voor de grafische vormgeving.

In 1986 verkocht Ton Karels het Nieuwsblad voor Castricum aan de Noorderpers, een onderdeel van de Verenigde Noord-Hollandse Dagbladen. De offset-rotatiedrukkerij Boesenkool, inmiddels gespecialiseerd in krantendruk, verhuisde in 1987 naar de Castricummer Werf. Het was een mooi gebaar dat Tinus Zijp de opening mocht verrichten.

Het handelsdrukwerk en het familiedrukwerk was per 1 december 1986 al overgenomen door Harm Noordhoorn en Flip van Aalzum onder de bedrijfsnaam Tipos Vormgeving en drukwerk.

Al het personeel van drukkerij Tipos.
Al het personeel van drukkerij Tipos. Anna Paulownastraat 30 in Castricum. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Het bedrijf werd gevestigd in de voormalige kruidenierswinkel van Jan Tervoort op de hoek van de Anna Paulownastraat. De gepensioneerde Jan Boesenkool trad in begin jaren (negentien) negentig weer in dienst bij Tipos, waar hij tot de overname en verplaatsing van het bedrijf naar Alkmaar op 1 april 2008 de oude Heidelberger-drukpers trouw bleef bedienen.

Na de verkoop van het Nieuwsblad voor Castricum, kregen Cor Lof, Veroni Peereboom, later opgevolgd door Tanya de Goede en Ad van de Velde, een nieuwe kantoorruimte aan de Van Egmondstraat. In 1992 verhuisde het team naar een meer centraal aan de Dorpsstraat gelegen kantoor.


Jaarboek 36, pagina 39

Ad Bom liep voor het Nieuwsblad tien jaar in zijn vrije tijd het vuur uit zijn sloffen.
Ad Bom liep voor het Nieuwsblad tien jaar in zijn vrije tijd het vuur uit zijn sloffen.

Ad Bom, columnist 1968-1978

In 1968 verhuisde ons gezin van Amsterdam naar Castricum waar wij een huis betrokken in de nieuwbouwwijk Molendijk. Omdat ik (Ad Bom) al eerder journalistiek werk had gedaan en graag wilde inburgeren, nam ik contact op met het Nieuwsblad voor Castricum. Mijn aanbod om mee te werken werd aanvaard. Er moest veel werk verzet worden om wekelijks al het dorpsnieuws te brengen. Er moest overal aandacht aan besteed worden.

Er gebeurde ook heel veel in die tijd: een nieuw zwembad, een winkelcentrum, de aanleg van uitvalswegen, een nieuwe bibliotheek, voorbereiding van een nieuw raadhuis, een jongerencentrum, enzovoorts.

De gemeenteraadsvergaderingen waren in het leuke oude raadhuis. Grote opwinding als ir. Willem Stam het woord voerde. Er zou een boek over te schrijven zijn. Politieke discussies die vaak tot na middernacht duurden. Ik vond het fijn een eigen kritische column te hebben onder de titel ‘Raedspraet’. In het begin anoniem, maar tenslotte zag ik mij genoodzaakt mijn naam bekend te maken.

Herinneringen ophalen is moeilijk, het zijn slechts flitsen. Persoonlijk denk ik met plezier terug aan de activiteiten van de door wethouder Jacques Mulder opgerichte Culturele Werkgroep Castricum, waaraan ik mocht meewerken. Veel bekende artiesten en musici kwamen naar Castricum en alle verenigingen konden zich op een speciale avond in De Clinghe presenteren. Het was een zeer boeiende tijd.

De Clinghe.
Oorspronkelijk was de huidige De Clinghe een personeelsziekenhuis, ook wel paviljoen 4 genoemd. In 1967 is het gebouw geïntegreerd in het sociaal centrum De Clinghe. Het gebouw heeft daarna diverse verbouwingen ondergaan. Op de foto de entree van het gebouw. Oude  Parklaan (Duin en Bosch) 50-52 in Bakkum, 2014. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De Castricummer

Als een donderslag bij heldere hemel verscheen er in oktober 1989 opnieuw een concurrent van het Nieuwsblad voor Castricum. Voor de tweede keer in de geschiedenis werd de naam ‘Castricummer’ gekozen.

Door een overname van zijn werkgever, verzekeringsbedrijf ‘Het Hooge Huys’, was Cees de Ruyter op zoek naar een andere baan. Geen eenvoudige opgave gezien de tijd waarin dat gebeurde. Cees de Ruijter was al jaren bekend met het krantenvak. Hij schreef onder andere voor Dagblad Kennmerland en het toen nog bestaande Noord-hollands Dagblad en ook voor het Nieuwsblad voor Castricum.

Hij vertelde hoe zijn plan voor een eigen krant tot stand kwam:
“Op mijn verjaardag sprak ik met mijn broer Jan, mijn vaste gesprekspartner. Ik zei: “Jan ik moet wat, misschien kan ik een krant beginnen. Ik heb tenslotte ervaring opgedaan.“
Mijn broer verloste mij van alle twijfel. Voordat ik in oktober 1989 van start ging, heb ik mij terdege voorbereid. Voor het Nieuwsblad voor Castricum verzorgde ik een special voor de middenstand van Limmen, zonder dat zij wisten dat ik later zelf van start zou gaan met een krant en hun concurrent zou worden. Het werd een uitstekende start.

Een krant beginnen is niet niks. Je moet een drukker hebben, een verspreider en personeel. Drukkerij Boesenkool werd mijn drukker en de firma Argus ging de verspreiding verzorgen. In het begin werkte ik vanuit mijn eigen huis. Veroni Pereboom en Elly de Nijs assisteerden mij. Later verhuisden we naar de Torenstraat waar ik een kantoor kreeg. Rob van Keulen verrichtte de opening op deze locatie. Niet lang daarna konden we een pand kopen aan de Dorpsstraat. Henny Huisman was het die onder grote belangstelling ons kantoor opende en dat tevens deed voor de buren, Landschap Noord-Holland.

Naast eerder genoemde dames kwamen Martine de Ruijter, Hannie Vendel en Mirjam Bevendorp ons team versterken. Trots ben ik nog steeds op een schitterende nummer dat wij verzorgden voor winkelcentrum Geesterduin, naar aanleiding van de renovatie van het winkelcentrum. In samenwerking met onder anderen Hans Koomen en Joop Hollenberg van Boesenkool werd het een geweldige krant.

Naast dit succesnummer werden er ook kranten gemaakt voor de Castricummer Werf en diverse bedrijven. Helaas moest ik in mei 1998 stoppen vanwege mijn gezondheid. Drukkerij Boesenkool nam de krant over, waarna deze in handen kwam van Kennemerland Uitgevers B.V. Tot 1 januari 2011 werd de krant op de Castricummer Werf gedrukt op de persen van de voormalige drukkerij Boesenkool en daarna bij een drukkerij in Gennep. Terugkijkend stel ik vast dat de Castricummer door het nieuws en de sportbijdragen een graag geziene gast was in de huisgezinnen.

Drukkerij Boesenkool die tot 2011 op de Castricummer Werf gevestigd was.
Drukkerij Boesenkool die tot 2011 op de Castricummer Werf gevestigd was.

Jaarboek 36, pagina 40

Vooral het voetbalnieuws was een voltreffer. Naar de rubriek ‘Pluim van de week’, waarin mensen of instellingen die goed werk deden in het zonnetje werden gezet, werd het eerst gekeken.

Dankzij de vele adverteerders is de krant een succesvolle onderneming geworden. Met tegenzin deed ik afstand van het blad dat mijn geesteskind was en dat anno 2013 nog steeds bestaat.”

Burgemeester Koos Schouwenaar krijgt in 1989 het eerste exemplaar van ‘de Castricummer Uw regiokrant’ van Cees de Ruijter.
Burgemeester Koos Schouwenaar krijgt in 1989 het eerste exemplaar van ‘de Castricummer Uw regiokrant’ van Cees de Ruijter. Links Rob van Keulen, rechts Ton Borst en Leny de Ruijter-Tuynman.

Redactie en acquisitie verhuisden vervolgens van de Dorpsstraat naar de Castricummer Werf in het pand van Boesenkool Krantendruk. In 2008 volgde een samenvoeging met de redacties van andere bladen in IJmuiden. Sinds dat jaar is de redactie van de Castricummer in handen van Anneke Zonneveld. Ze streeft ernaar zoveel mogelijk lokaal nieuws te brengen en iedereen een plaatsje in de krant te geven.
“Ik ben van mening dat het niet uitmaakt wie er tegenover je zit; werkelijk iedereen heeft een mooi verhaal te vertellen.”

Het zaalvoetbalteam van het Nieuwsblad dat onder leiding van Jan Boesenkool in 1975 / 1976 kampioen werd in zijn klasse.
Het zaalvoetbalteam van het Nieuwsblad dat onder leiding van Jan Boesenkool in 1975-1976 kampioen werd in zijn klasse. Van links naar rechts staand Billy Brouwer, Ton Karels, Hans Boot, Hein van der Wal en Jan Boesenkool; zittend Cor Lof, Henk Biesterbos, Nico Klinkenberg en Ad van de Velde.

Nieuwsblad voor Castricum nu in Alkmaar

In 2005 ging het Nieuwsblad voor Castricum over naar de Holland Combinatie. Deze organisatie van 100 huis-aan-huisbladen is onlangs (in 2013) samengegaan met de Hollandse Dagblad Combinatie. Beide bedrijven maken deel uit van de Telegraaf Media Groep. De ene reorganisatie volgde de andere op.

Taetske Grendelman, vanaf 2008 verantwoordelijk voor de redactie van het Nieuwsblad voor Castricum, stelt vast dat het schrijven meer tijd in beslag neemt dan het drukken van 17.500 kranten.
Taetske Grendelman, vanaf 2008 verantwoordelijk voor de redactie van het Nieuwsblad voor Castricum, stelt vast dat het schrijven meer tijd in beslag neemt dan het drukken van 17.500 kranten.

De redactie van het Nieuwsblad voor Castricum verhuisde in 2005 naar Beverwijk en is sinds maart 2013 in Alkmaar te vinden.
Na het overlijden van Ad van de Velde wisselden zijn opvolgers zich snel af. Zo waren onder anderen Yvor Balke, Marjolein Heidema, Bert Westendorp en (vanaf 2008) Taetske Grendelman werkzaam op de redactie.

Meerdere correspondenten hebben in heden en verleden ook hun bijdragen geleverd. Er wordt steeds meer geschreven voor het web in samenwerking met de redactie van dichtbij.nl. Hoe lang zal de papieren krant nog bestaan, vraagt Taetske zich wel eens af. De geboren Vlielandse is inmiddels goed thuis in haar woonplaats Castricum.


Jaarboek 36, pagina 41

Samenspel

Het is een samenspel van mensen en apparatuur, waardoor de krant uiteindelijk van de persen rolt. Ooit werden kranten helemaal uit loden zetregels opgebouwd. Letter voor letter en teken voor teken moest de handzetter bijeen rapen. De voorbereiding van de krant tot de aflevering nam dagen in beslag. Met de digitale technieken van tegenwoordig kost het een fractie van die tijd. De opmaak van de pagina’s gebeurt op het beeldscherm. De journalist heeft aan het artikel zo nodig zijn wensen voor de opmaak toegevoegd.. Advertenties moeten week in week uit de juiste vorm krijgen en op de juiste plek in de krant geplaatst worden en zo komt er nog heel wat vakmanschap bij kijken voordat de drukpers aan de gang kan.

De gigantische persen moeten zoveel mogelijk in bedrijf blijven en draaien bijna dag en nacht door. In hooguit een half uur tot drie kwartier wordt het Nieuwsblad voor Castricum met een oplage van ruim 17.500 exemplaren en 56 bladzijden gedrukt. In die tijd is er zo’n vijfduizend kilo papier met een snelheid van ruim 10 meter per seconde door de rollen gejaagd. De kranten worden vervolgens gestapeld, omsnoerd en ingepakt. Dan staan de vrachtauto’s klaar en gaan de volle pallets meteen naar het verspreidingsgebied en nemen de bezorgers het over. Helaas is dat laatste voor alle kranten soms een zwakke schakel in het totale hightech proces.

Jan Boesenkool met de Heidelberger aan het werk bij galerie Sopit. Op de achtergrond Harm Noordhoorn.
Jan Boesenkool met de Heidelberger aan het werk bij galerie Sopit. Op de achtergrond Harm Noordhoorn.

Jan Boesenkool is nog niet uitgedrukt

Ooit waren er Castricum twee of soms drie drukkerijen en nu geen enkele meer. De schaalvergroting en de moderne technieken zijn zo toegenomen dat orders overal op de aardbol kunnen worden geplaatst. De oude drukpersen, zetmachines, loden letters, matrijzen, het is allemaal verleden tijd en ze zijn alleen nog in musea te bewonderen.

Het enthousiasme van Jan Boesenkool voor het drukkersvak is onverminderd en nog steeds doet de 92-jarige op dat gebied vrijwilligerswerk voor de voetbalclub, waar hij vroeger zijn mannetje stond als rechtsback. Nog steeds is hij actief op de antieke Heidelberger bij zijn oud-medewerker Harm Noordhoorn. Die is nu (in 2013) grafisch kunstenaar en eigenaar van galerie en grafisch atelier ‘Sopit’ in het pand van de voormalige handelsdrukkerij aan de Anna Paulownastraat. Daar komen ambacht en kunst samen en zal Jan Boesenkool hopelijk nog lange tijd zijn oude vak in ere houden.

Niek Kaan

Bronnen:

  • Archief Werkgroep Oud-Castricum;
  • Regionaal Archief Alkmaar;
  • Noord-Hollands Archief Haarlem.

Met dank aan:

Jan Boesenkool, Ad Bom, Hannie Borst-Zijlstra, Taetske Grendelman, Karel Hille, Ton en Anneke Karels, Bert Kortekaas, Cor Lof, George Nagengast, Harm Noordhoorn, Cees de Ruijter, Jan van der Schaaf, Barbara van de Velde, Lodewijk Winkeler en Anneke Zonneveld.


29 november 2022

Melkboeren (Jaarboek 35 2012 pg 43-51)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 35, pagina 43

De melkboeren in ons dorp

Cor Castricum was een van de eerste melkboeren in Bakkum en handelde later in petroleum.
Cor Castricum was een van de eerste melkboeren in Bakkum en handelde later in petroleum.

In het vorige jaarboek werd teruggekeken op de bakkers die ons dorp in zo’n 100 jaar heeft gekend of nu nog kent. In het kader van de serie over de middenstanders wordt deze keer de geschiedenis van enige melkboeren beschreven.

Er werd hier al ruim een eeuw geleden melk gevent, waarvoor we ook verwijzen naar het artikel ‘Wie was … Geertje ten Wolde-Mooij’ elders in dit jaarboek. De vestiging van winkels vond later plaats en sinds 1996 is er in het dorp geen enkele melkzaak meer te vinden, dit in tegenstelling tot enkele bakkers die wel bleven bestaan.

Omdat er melkboeren waren die naast zuivelproducten ook kruidenierswaren verkochten, hebben wij ons in dit artikel niet beperkt tot de middenstanders die alleen melk ventten. Voor zover bekend worden echter alle personen genoemd die over een melkwijk beschikten.

Zuivelfabriek De Holland.
Zuivelfabriek De Holland. Breedeweg-Schoutenbosch 1 in Castricum. Dit is na de modernisering van de voorgevel in 1950. Het hoge gebouw achteraan is het kaas pakhuis. Het uitstekende stuk metaal rechtsboven is een hijsbalk om zware delen op de bovenverdieping te krijgen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In het begin van de vorige eeuw was het gebruikelijk dat er melk vanuit de boerderijen werd gevent. Daarin kwam grote verandering toen de melkfabriek ‘De Holland’ na 1915 tot ontwikkeling kwam en de slijters daar hun melk kochten. De historie van deze fabriek is al uitvoerig behandeld in het 20e Jaarboek.

Jan Kuijs aan het melken tegenover de boerderij.
Jan Kuijs aan het melken tegenover de boerderij. Alkmaarderstraatweg 52 in Castricum, 1933. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De melkventers die zich hier in de vorige eeuw hebben gevestigd en de straten waarin zij woonden of hun zaak hadden

Bakker, Piet senior en junior – Eerste Groenelaan en Breedeweg
Bakker, Piet – Schoutenbosch
Beentjes, Bank – Oude Haarlemmerweg en Burgemeester Mooijstraat
Bos, Jan en Peter – Dorpsstraat
Bos, Piet – Ruiterweg
Brakenhoff, Marie – Overtoom
Castricum, Cor – Heereweg
Castricum, Jan – Dorpsstraat
Groot, Nic – Oude Haarlemmerweg
Kaandorp, Aad, Dorus, Engel en Jan – Brakersweg
Kaandorp, Gerard – Van Egmondstraat
Langeveld, Jan senior en junior – Dorpsstraat
Lute, Gerbrand en Paul – Burgemeester Mooijstraat
Nijman, Jan – Bakkummerstraat
Schats, Jur – Ruiterweg
Schilder, Piet – Schoutenbosch
Tervoort, Jan senior en Aad – Bakkummerstraat
Tervoort, Jan junior – Anna Paulownastraat
Veldt, Jan – Stetweg
Vermeulen, John – Eerste Groenelaan
Winter, de, Cor – Heereweg
Wolde, ten, Huib en Geertje – Burgemeester Mooijstraat
Zonneveld, Klaas – Breedeweg en Eerste Groenelaan


Jaarboek 35, pagina 44

Ber Veldt op de wagen van Jan Tervoort junior.
Ber Veldt op de wagen van Jan Tervoort junior.

Herinneringen van Ber Veldt

Op 15-jarige leeftijd begon Ber Veldt (1942) in de melkzaak van Jan Veldt (overigens geen directe familie) aan de Stetweg 40. Ber was ruim negen jaar actief in deze handel en vertelt daarover het volgende:
“Nadat ik twee jaar had gewerkt bij Jan Veldt, overleed hij en werd zijn zaak opgeheven. Het was toen eind jaren 1950 en Jan Tervoort vestigde een zuivelwinkel in de nieuwbouw aan de Anna Paulownastraat. Ik kon daar als knecht aan de slag. Elke morgen om 7 uur ging ik eerst naar de melkfabriek en daarna trok ik gelijk de melkwijk in. Tussen de middag kreeg ik een warme maaltijd van Sjaan Tervoort, de vrouw van Jan. Zij was een eerste klas kok. ’s Middags nog een paar uurtjes de wijk in en vervolgens de melkbussen en emmers schoonmaken. Tenslotte moest ik nog even de kar aanvullen voor de volgende dag. Dit heb ik zo’n 7,5 jaar volgehouden en toen kaapte Glorie Supermarkt mij weg. Zij betaalden mij namelijk 50 gulden per week meer en dat kon Tervoort mij niet geven. Bij Glorie heb ik nog 18 jaar met plezier gewerkt tot de supermarkt werd gesloten.”

Jan Bos had vanaf 1945 een melkhandel in de Dorpsstraat.
Jan Bos had vanaf 1945 een melkhandel in de Dorpsstraat.
Jan Veldt van de Stetweg.
Jan Veldt van de Stetweg.
Piet Schilder met rechts vakantiehulp Kees Kok.
Piet Schilder met rechts vakantiehulp Kees Kok.

Afrekenen met een grote geldtas

Kees Kok (1951) werkte van zijn zevende tot zijn veertiende op de zaterdagen en in de vakanties bij melkboer Piet Schilder, die een winkel had aan Schoutenbosch 57. Kees kijkt daar met plezier op terug:
Piet ging altijd al vroeg naar de melkfabriek aan de Breedeweg om daar zijn kar te laden met de diverse melkproducten. Daar waren grote bussen melk bij van 40 of 50 liter. Als hij weer terugkwam van de fabriek deed hij er vanuit zijn magazijn nog allerlei artikelen bij, zoals boter en frisdranken. Dan ging hij eten en om 8 uur trok hij zijn wijk in waar ik hem dan opzocht.

Een aanhangwagen met melkbussen voor een weiland met knotwilgen.
Een aanhangwagen met melkbussen voor een weiland met knotwilgen. Achterlaan in Bakkum, 1972. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ik deed meestal de makkelijker klanten die flessen nodig hadden, want in die tijd verkocht je ook nog losse melk uit bussen van 10 liter met een maatbeker voor de mensen die met een pan naar de voordeur kwamen. Gelukkig gingen, na een jaar dat ik er werkte, de zware ijzeren kratten eruit en kwamen daar plastic kratten voor in de plaats. Lichter en vooral in de winter minder koud. Om half één aten we meestal een half uurtje om daarna weer door te gaan in de wijk tot een uur of drie. Meestal


Jaarboek 35, pagina 45

stopte ik dan en Piet ging weer naar de fabriek voor het terugbrengen van het leeggoed en het schoonmaken van de melkbussen. Dit deed Piet dus zes dagen per week en hij hielp daarbij ook nog zijn vrouw in de winkel.

Ik vond het leuk en gezellig werk om bij je buurtgenoten deze spullen af te leveren en later ook nog af te rekenen met een grote geldtas over mijn schouder. Daar heb ik nu nog steeds baat bij, want hoofdrekenen is en blijft mijn beste vak!”

Aad Tervoort nam de zaak aan de Bakkummerstraat over.
Aad Tervoort nam de zaak aan de Bakkummerstraat over. Rechts Jan senior en in de auto moeder Wil.

Een halve liter voor 8 of 9 cent

De melk- en kruidenierswinkel van Tervoort aan de Bakkummerstraat 101 was jaren een begrip in dit dorpsdeel. Jan senior (1901-1961) uit Egmond-Binnen vestigde zich daar in 1925 met de Noord-Bakkumse Wil Liefting, nadat zij in hetzelfde jaar waren getrouwd. Ze kregen zeven kinderen, waarvan er vier in de zaak meehielpen. Aad (1929) nam de winkel na het overlijden van zijn vader over en Jan junior (1927-2002) startte in 1957 een zuivelwinkel aan de Anna Paulownastraat 30.

In 1985 werd de winkel aan de Bakkummerstraat overgenomen door de gebroeders Stolk, die jarenlang elders in deze straat een kruidenierszaak hadden.

Supermarkt A-markt en het postagentschap van de gebroeders Stolk.
Supermarkt A-markt en het postagentschap van de gebroeders Stolk. Bakkummerstraat 101 in Bakkum, 19 december 1984. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De dochters Jeanne van Duijn-Tervoort(1935) en Wil Meijne-Tervoort (1941) stonden vroeger altijd paraat voor de winkel van vader Jan en kunnen zich nog veel herinneren. Jeanne:
”Ik was 14 toen ik begon met venten. Ook de villa ‘Vogelwater’ in het duingebied behoorde tot onze wijk en als het winter was nam ik dan meteen de post en de bestellingen van groenteboer Buter voor de bewoners mee.”

Wil vult haar zuster aan:
“In de jaren 1950 kostte een liter melk 17 cent. We bezorgden toen elke dag bij een mevrouw een halve liter en zij betaalde de ene dag 9 en de andere dag 8 cent. Als mijn vader vergeten was wat ze de vorige dag had betaald, zei ze steevast dat ze nu 8 cent moest betalen …”

Melkboer Jan Tervoort met paard en wagen.
Melkboer Jan Tervoort met paard en wagen. Bakkummerstraat in Bakkum, 1926. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jeanne weet ook nog heel goed hoe de melkvoorziening voor de oorlog op kamp Bakkum was geregeld:
“Mijn vader ventte soms ook daar, want van verpachting was nog geen sprake. Het waren wel voornamelijk Bakkumse melkslijters die er te zien waren. De kampeerders hadden vaak niet in de gaten dat er weer een andere melkboer kwam, want in hun ogen leken ze allemaal op elkaar.”

Het distributiekantoor aan de Dorpsstraat 70 naast de bioscoop Corso.
Het distributiekantoor aan de Dorpsstraat naast de bioscoop Corso. Dorpsstraat 70 in Castricum, 1936. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ook staat het Jeanne nog helder voor de geest hoe het ging toen alles op de bon was:
“De bonnen voor de verschillende levensmiddelen moesten eerst worden gesorteerd en dan met stijfsel worden opgeplakt op kaarten van 100 stuks. Je was daar wel een hele avond mee bezig. Vervolgens werden die kaarten ingeleverd bij het distributiekantoor naast de Corso en wij kregen daarvoor weer bonnen die we bij de groothandel konden inleveren.”

Jan Tervoort sr. ventte heel lang met paard en wagen.
Jan Tervoort senior ventte heel lang met paard en wagen.

Jan Tervoort senior heeft heel lang met paard en wagen gevent en ook daarover kunnen de zusters anekdotes vertellen:
“Vader had eens tijdens een van zijn ritjes een heel gesprek met elektricien Kees Bedeke, die vlakbij Duin en Bosch woonde. Dat duurde het paard te lang en daarom liep hij zonder brokken alleen terug naar ons huis. Het paard kreeg op een gegeven moment een veulentje dat een dag mee mocht met venten. Dat was ook meteen de laatste keer want zijn hoeven waren veel te veel afgesleten…”

Wil meldt ook nog dat elke klant waar een kind werd geboren, een kwart liter slagroom cadeau kreeg. Vader bezorgde zelfs ook op zon- en feestdagen bij bepaalde klanten. Daarvoor verliet hij al na de hoogmis de kerk. Zij besluit met de volgende frustrerende herinnering:
“Eens per jaar maakten de melkboeren gezamenlijk een uitstapje. Onze broers mochten dan mee, maar Jeanne en ik niet. Wij moesten op de kinderen van de broers passen en ook de winkel in de gaten houden, die open bleef. Het ergste was dat er ook nog van ons werd verwacht dat we de winkel wel even zouden witten!”


Jaarboek 35, pagina 46

De Castricumse melkslijters vieren in mei 1957 het 25-jarig bestaan van hun vereniging ‘De Eendracht’.
De Castricumse melkslijters vieren in mei 1957 het 25-jarig bestaan van hun vereniging ‘De Eendracht’. Van links naar rechts bovenste rij: mevrouw Wijker, Klaar Wijker, mevrouw Schilder, Piet Schilder, Henny en Afra de Winter (dochters van Cor de Winter), Bank Beentjes, mevrouw Beentjes en Paul Lute; middelste rij: Jan Tervoort junior, mevrouw Langeveld, mevrouw Tervoort (echtgenote van Jan junior), Marie Brakenhoff, mevrouw Schats, Huib ten Wolde, mevrouw Nijman, mevrouw Bakker, mevrouw Tervoort (echtgenote van Jan senior) en mevrouw Castricum; voorste rij: Jur Schats, Jan Langeveld, Ab Nijman, Piet Bakker, Jan Tervoort senior en Jan Castricum. NB. Klaar Wijker was geen melkslijter maar een personeelslid van melkfabriek ‘De Holland’.

De Eendracht

In 1932 werd in Castricum de melkslijtersvereniging ‘De Eendracht’ opgericht. De leden maakten elk jaar een uitstapje, maar verder kwam de samenwerking nauwelijks op gang. Dat veranderde na 1948, toen er een wijkindeling werd overeengekomen. Er waren namelijk maar liefst 16 melkslijters en 14 daarvan ventten bijvoorbeeld in de Prinses Julianastraat. Elk van de venters bezorgde dagelijks gemiddeld 4,5 liter, dus een betere verdeling was geen overbodige luxe. Dat kwam ook de hygiëne ten goede, want de melk werd nu ’s morgens bezorgd en bleef dus niet de hele dag in de bussen staan. De sanering hield in dat het publiek voor de bezorging uitsluitend aangewezen was op de wijkmelkboer. Men was wel vrij in de keuze om melk bij een handelaar te halen en die werd nogal eens bepaald door de geloofsovertuiging van klant of slijter.

In verband met de sanering kreeg De Eendracht bij notariële akte van 11 februari 1948 rechtspersoonlijkheid. In deze akte komen 16 melkslijters met hun adressen voor. Het doel van de vereniging is de behartiging van de belangen van de slijters, speciaal door samenwerking en door nastreving van elkaars gemeenschappelijke belangen. De akte bevat een overzicht van de indeling van het distributiegebied in vier sectoren, waarbij per sector de melkboeren en de bezorgers worden genoemd.

25 jaar de Eendracht.
25 jaar de Eendracht. Dorpsstraat 42 in Castricum, mei 1957. Van links naar rechts Marie Brakenhoff en mevrouw Schats, Jur Schats, Piet Bakker, mevrouw Tervoort en Jan Tervoort junior. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ter gelegenheid van de viering van het 25-jarig bestaan van De Eendracht in 1957 werd een feestelijke bijeenkomst gehouden in het Bondshotel van eigenaar Broksma. Er bleek sprake van een grote saamhorigheid, want alle toen actieve slijters (13) en hun echtgenoten waren aanwezig.

Klaas Zonneveld, die eerder bij de melkfabriek werkte, werd in 1959 nog als lid van de vereniging geaccepteerd, nadat hij moeizaam een melkwijk had verkregen. Waarschijnlijk zal hij een van de laatste nieuwe leden van De Eendracht zijn geweest. Ook mag ervan worden uitgegaan dat de vereniging in 1962 werd opgeheven, omdat de laatste notulen dateren van 23 mei van dat jaar.

Gerard Kaandorp voor zijn melkwinkel De Forens aan de van Egmondstraat/hoek Brakenburgstraat.
Gerard Kaandorp voor zijn melkwinkel De Forens aan de van Egmondstraat-hoek Brakenburgstraat.

Melkslijters ondersteunen de weduwe van Gerard Kaandorp

Gerard Kaandorp (1907-1955) begon in 1939 na zijn huwelijk met Agie Meijne een melkhandel aan de Van Egmondstraat 9. Kaandorp noemde zijn zaak ‘De Forens’, omdat er in zijn omgeving veel mensen waren komen wonen die met de trein naar hun werk gingen.

Het gezin bestond uit zes kinderen. Zoon Adri (1943) en dochter Ada (1945) hebben nog wat interessante notarisstukken bewaard die op de melkhandel betrekking hebben. Zo toont een declaratie aan dat vader Gerard op 9 december 1938 een melkzaak en aanverwante artikelen overnam van W. Castricum Cz. voor een totale som van 17,60 gulden.

Melkwinkel van Gerard Kaandorp.
Melkwinkel van Gerard Kaandorp. Van Egmondstraat 9 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Adri hielp al op 10-jarige leeftijd mee met venten als hij uit school kwam en vertelt het volgende:
“De sanering was toen al enige jaren van kracht en dat betekende dat een melkhandelaar niet mocht bezorgen in de wijk van een ander. Er was echter in de wijk van Schats een oudere dame die onenigheid met hem kreeg en melk van mijn vader wilde hebben. Zij kwam toen met een pannetje naar de kar van mijn vader toe, want zo mocht hij wel aan haar verkopen! Ik weet ook nog best dat de melkboeren elk jaar een uitje hadden en in twee groepen op vakantie gingen, nadat de badgasten waren vertrokken. Eerst had de ene


Jaarboek 35, pagina 47

Advertentie uit het Nieuwsblad voor Castricum van 27 augustus 1949.

helft een week vrij en dan gingen de thuisgebleven melkhandelaren met een bel door de wijken van hun collega’s die weg waren. Nadat ze weer thuis waren, mocht de andere helft met verlof en gebeurde hetzelfde met de bel andersom.”

Advertentie van Piet Bakker jr. uit het Nieuwsblad voor Castricum van 26 mei 1967.
Advertentie van Piet Bakker junior uit het Nieuwsblad voor Castricum van 26 mei 1967.

Ada licht aan de hand van een bijzondere akte uit 1957 toe wat er gebeurde toen haar vader al op 48-jarige leeftijd in 1955 overleed en haar moeder er alleen voor kwam te staan:
“Dorus, de oudste broer van mijn vader, en neef Jan hebben de melkhandel nog twee jaar voortgezet en mijn moeder bleef in de winkel staan. In mei 1957 werd met de melkslijtersvereniging De Eendracht overeengekomen dat mijn moeder vijf jaar lang 60 gulden per week kreeg, waarvoor de overige 14 slijters tekenden. Dat bedrag werd betaald uit de extra opbrengsten die de andere slijters hadden door het wegvallen van onze zaak. Dat was natuurlijk een mooi gebaar. Daarnaast bleef mijn moeder de winkel runnen voor de verkoop van uitsluitend kruidenierswaren.”

De zonen Adri en Gerard (1950-2003) kozen uiteindelijk ook voor de melkhandel en hebben diverse winkels in Amsterdam gehad.

Piet Bakker sr. met zijn kinderen Arie en Agaath tijdens melkverkoop aan de Zeeweg in 1929.
Piet Bakker senior met zijn kinderen Arie en Agaath tijdens melkverkoop aan de Zeeweg in 1929.

Verschillende Pieten Bakker

In Castricum is er een aantal melkslijters geweest die de naam Piet Bakker droegen, maar niet allemaal familie van elkaar waren. Pieter (1878-1962) begon zijn melkzaak aan de Eerste Groenelaan. Hij trouwde met Grietje Buur. Zoon Piet (1915-1992) nam de zaak van vader over en zette die later voort aan de Breedeweg. Hij trouwde met Johanna Catharina Twisk. Zoon Cees (1945) hielp vanaf zijn lagere schooltijd al mee in de zaak en vertelt over zijn vader:
“Het was een vrolijke man die altijd liep te fluiten en dat kon hij


Jaarboek 35, pagina 48

Piet Bakker jr. (1915-1992).
Piet Bakker junior (1915-1992).

enorm goed. Daarom werd hij ook ‘Pietje’ genoemd. Toen vader midden jaren 1960 een gezichtsverlamming kreeg, was het fluiten echter over, maar hij kon wel blijven werken. Elke vrijdagmiddag liet hij zich knippen en scheren door kapper Jan Stam in de Dorpsstraat. Mijn vader was ook een aantal jaren secretaris van de Eendracht en kwam regelmatig op voor het belang van alle melkboeren. Toen veel Amsterdammers in de Castricumse nieuwbouwwijken wilden gaan wonen, zocht hij ze van tevoren op om ze als klant binnen te halen. Als dat lukte kregen ze 10 eieren en een flesje slagroom …”

Piet Bakker voor zijn melkwinkel aan Schoutenbosch 57.
Piet Bakker voor zijn melkwinkel aan Schoutenbosch 57.

Naast deze familie was er nog een melkboer Piet Bakker, die in 1907 te Waarland werd geboren en in 1933 met echtgenote Alie Groen naar Castricum verhuisde. Deze Piet had eerst een stalletje in wild en gevogelte bij de familie Overes aan de Beverwijkerstraatweg. In 1934 startte hij een melkwinkel aan Schoutenbosch 57 (waar Piet Schilder zich naderhand vestigde).

Dochter Miep: “Pa ventte met melk en moeder deed de winkel. Er was grote armoede, de mensen hadden geen geld en mijn ouders waren te goed en niet zakelijk genoeg om te stoppen met leveren als er niet betaald werd. Toen zij een woning kregen elders aan het Schoutenbosch, verkocht mijn moeder rookwaren aan de deur.

Mijn vader stopte rond 1940 met de melkhandel en deed daarna van alles, zoals verhuizingen en het rijden voor tuinders, boeren en geëvacueerde Castricummers. In 1943 kwam hij in loondienst van de gemeente en haalde met paard en wagen bijvoorbeeld meel op in de Zaan voor de bakkers, maar hij haalde ook lijken van het strand. Vaders dienstverband bij de gemeente was echter niet van lange duur, want hij overleed al in 1947 op slechts 40-jarige leeftijd.”

De winkel van Cor en Marie de Winter aan de Heereweg 25.
De winkel van Cor en Marie de Winter aan de Heereweg 25.

Heeft u een feestje?

Jan de Winter (1937) is een van de elf kinderen van Cor de Winter (1901-1961) en Maria Schouten. De familie had een kruidenierswinkel en melkslijterij aan de Heereweg van 1925 tot 1967. Moeder Marie bestierde doorgaans de winkel, terwijl Cor zich bezig hield met de melkhandel en het venten.

Zoon Jan:“Ik weet nog dat de melk die over was ’s middag terug moest worden gebracht naar de melkfabriek. Dat leverde dus minder op, want je miste daarop de winst. Zoals gebruikelijk in die tijd werd van alle kinderen verwacht dat ze na schooltijd en tijdens hun vrije dagen meehielpen inde zaak.


Jaarboek 35, pagina 49

Zoon Jan hielp na schooltijd en tijdens vrije dagen mee met venten.
Zoon Jan hielp na schooltijd en tijdens vrije dagen mee met venten.

Dat gebeurde ook nog toen ik na de ambachtsschool bij de Hoogovens ging werken. We moesten ook venten. Zo vlak voor de feestdagen was het dan een kunst om zoveel mogelijk te verkopen. Je maakte natuurlijk ook hele gekke dingen mee. Zo is het me een keer overkomen dat ik bij een klant kwam die om één flesje bier vroeg. Ik had dat niet in de kar, maar de klant stond erop dat ik daarvoor terug kwam. Dat deed ik, maar kon niet nalaten om aan die mevrouw te vragen: Heeft u soms een feestje?”

Een hard bestaan

Het beroep van melkboer of melkslijter was geen gemakkelijk bestaan. Er was veel concurrentie en er moest heel hard gewerkt worden om wat te verdienen. Dat betekende altijd ‘s morgens vroeg open ’s avonds pas laat klaar. Door weer en wind werd er bezorgd, dus een melkventer moest de nodige kou, regen en sneeuw te trotseren. Veel ging op de pof en er moest vaak lang gewacht worden totdat de klanten betaalden. Gelukkig maakte de sanering een einde aan het venten ver weg van huis.

Piet zoekt de producten uit zijn melkbakfiets.
Piet zoekt de producten uit zijn melkbakfiets. Zijn vrouw staat aan de deur van het zusterhuis naast de Pancratius kerk. Dorpsstraat in Castricum, 1970. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In de jaren (negentien) dertig ventten de melkboeren met ‘rauwe’ melk zoals het genoemd werd, die dagelijks bij de klanten bezorgd moest worden. Er werd zeven dagen per week gewerkt en dus ook op zondag. Ze konden zich namelijk niet permitteren eens een dag over te slaan, want de concurrentie zat niet stil.

Daarom vroegen ze in 1937 de gemeente te verbieden dat er in de wintermaanden op zondag werd gevent. Zo’n verordening kon immers door niemand worden ontdoken. ’s Winters bleef de melk ook langer goed en leverde het geen probleem op om dan een dag over te slaan. In september 1937 stemde de gemeenteraad in met het voorstel en voortaan hadden de slijters tenminste gedurende de zes wintermaanden op zondag rust.

John Vermeulen was ook een SRV-man.
John Vermeulen was ook een SRV-man.

Na de jaren 1960 werd de term ‘melkboer’ als denigrerend beschouwd en werd deze vervangen door ‘melkman’. Met de opkomst van de supermarkt in het laatste kwart van de 20e eeuw is het beroep van melkboer praktisch uitgestorven, al werd de SRV-man nog wel eens met melkboer aangeduid. De kinderen van melkboeren voelden er vaak niets voor om de zaak over te nemen. Zo kwam er een einde aan dit beroep.

Veertig liter melk in de sneeuw

Achter zijn woning aan de Burgemeester Mooijstraat 19 begon Gerbrand Lute (1880-1938) rond 1926 een melkslijterij. Het werk daaraan liet hij echter grotendeels aan zijn vrouw Marijtje Duijn over, want hij was ook nog tuinder en verbouwde achter zijn huis aardbeien, bonen, bessen, enzovoorts.

Het huis van Paul Lute, melkventer.
Het huis van Paul Lute, melkventer. Burgemeester Mooijstraat 19 in Castricum, 1968. Het huis is gesloopt. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Nadat Gerbrand was overleden, dreef Marijtje de melkhandel alleen met haar dochters. Toen die getrouwd waren, zag zij geen andere uitweg dan haar zoon Paul (1908-1988) in de zaak te betrekken. Diens zuster Willy Hommes-Lute (1920) kan daar nog veel over vertellen:


Jaarboek 35, pagina 50

Paul Lute (rechts) was verpleger, melkslijter en werkte in de horeca.
Paul Lute (rechts) was verpleger, melkslijter en werkte in de horeca.

“Paul werkte als verpleger in Den Haag, maar ging toen weer bij mijn moeder wonen om haar te helpen. Dat werk was nog een hele klus in die tijd, want ze ventten tot 12 uur en dan weer om 18 uur, omdat de mensen maar één liter per keer kochten. Eerst waren de klanten over het hele dorp verspreid tot Duinenbosch aan toe, maar na de sanering had Paul zijn wijk in de straten rondom de Burgemeester Mooijstraat, zoals de Mient, Geelvinckstraat en Pernéstraat.

Mijn broer was een bijzonder type die allerlei streken uithaalde. Hij was altijd uit op zoveel mogelijk winst en presteerde het om in de oorlog aan de Duitsers melk te verkopen die voor de helft met water was verdund. Toen het een keer flink gesneeuwd had, pakte hij maar de slee naar de melkfabriek om een bus melk te halen. Op de hoek Overtoom-Dorpsstraat ging het mis en kieperde de slee om, met als gevolg dat er 40 liter melk wegstroomde. Zo ver ik weet heeft mijn moeder dat wel moeten betalen.

Nadat Paul rond 1965 stopte met de melkhandel, heeft hij nog gewerkt als bedrijfsleider bij de bekende horecazaak Rutex in Amsterdam en bij Johanna’s Hof. In de cafés De Landbouw, Castell en De Stiefel stond hij achter de tap.

Jan Langeveld sr. met zijn kinderen.
Jan Langeveld senior met zijn kinderen.

Van bakfiets tot rijdende winkel

Ook Jan Langeveld (1943) kreeg het vak van melkboer met de paplepel ingegoten. Vader Jan (1909-1989) vestigde zich vanuit Voorhout in 1934, vlak nadat hij getrouwd was met Antonia van der Geer, als kruidenier en melkslijter aan de Dorpsstraat 31. Hij breidde zijn zaak later uit door de aankoop van nummer 33. Deze geschiedenis staat beschreven in het 27e Jaarboek.

Zoon Jan hielp van jongs af aan zijn vader in de melkwijk. Hij volgde weliswaar de ambachtsschool, maar ventte al op 15-jarige leeftijd mee. Ook broer Leo en de zussen Lenie en Sjaan ontkwamen daar niet aan, terwijl de zussen Ria en Fransca moeder assisteerden in de winkel. Jan trouwde in 1967 met Dina de Moel die de winkel ging runnen.

De Vivo supermarkt van Jan Langeveld.
De Vivo supermarkt van Jan Langeveld. Dorpsstraat 31 in Castricum, 1965. Voordat Jan Langeveld het linker deel bij zijn zaak betrok zat daar De wolbaal van Jan Westmaas en zijn vrouw Anna Bruins tot 1958. Van 1958 tot 1960 zat er Dijkstra mode die daarna naar de Burgemeester Mooijstraat ging. Vanaf 1960 kwam het hele pand ter beschikking aan Langeveld. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Deze had toen al enige jaren de functie van zelfbedieningszaak en voerde de naam ‘VIVO’. In 1968 veranderde deze in ‘A&O’ en drie jaar later nam Jan officieel de zaak over van zijn vader. De zelfbedieningswinkel bleef bestaan tot 1983.

Ria Langeveld bij de melkkar van haar vader Jan.
Ria Langeveld bij de melkkar van haar vader Jan in 1953. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een grote vooruitgang was de aanschaf van een rijdende winkel voor zuivelproducten en kruidenierswaren, waar Jan de hele dag mee op pad ging. Dat was toch een heel verschil met vroeger, blikt Jan terug:
“Ik begon op de bakfiets en voor ritten door het bos gebruikte ik een transportfiets. De PWN-woningen, zoals De Brabantse Landbouw, behoorden namelijk ook tot onze klantenkring. Even verderop woonde jachtopziener Postma die kippen hield. Als ik dan kwam aanfietsen, werd ik prompt aangevallen door een haan en een keer was dat zo hevig dat ik ondersteboven lazerde.”

Voordat Langeveld een rijdende winkel kreeg, gebruikte hij ook nog enige jaren een wagentje met een tweetaktmotor, die in vakkringen ‘loeiende hond’ werd genoemd.


Jaarboek 35, pagina 51

Jan Langeveld jr.: “Als je vroeger koffie bleef drinken bij een jonge meid,dan had je volgens het dorp verkering met haar!”
Jan Langeveld junior: “Als je vroeger koffie bleef drinken bij een jonge meid, dan had je volgens het dorp verkering met haar!”

In zijn lange loopbaan maakte Jan veel mee. Met olieboer Cor Castricum had hij een keer een bijzondere ontmoeting: “Zowel Cor als ik waren aan het venten in de Pernéstraat. Hij stond bij het huis van Louman. Toen ik bij de deur kwam en mevrouw Louman had open gedaan, viel ze flauw. Cor vloog toen naar zijn bakfiets en stoof weg. Ik heb natuurlijk direct de dokter gebeld en alles liep gelukkig met een sisser af.”

Jan vertelt ook nog dat het bestaan van melkslijter annex kruidenier geen vetpot was:
“Elk dubbeltje werd thuis omgedraaid. Mijn vader nam zelfs op zaterdagmiddag de melkbussen na het schoonmaken op de fabriek met heet water mee terug, waarmee de kinderen dan werden gewassen in een grote stalen kuip die in het melkschuurtje stond.”

Melkslijter Jan Langeveld met kinderen.
Melkslijter Jan Langeveld met kinderen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Vaak moest er lang op betalingen van klanten worden gewacht:
“Bijna alles ging vroeger op de lat (de melkboer kreeg niet meteen zijn geld). Er werd doorgaans pas betaald als men kinderbijslag had ontvangen, maar ook dan bleef er altijd nog wel een deel staan tot de volgende maand. Toch heb ik het niet slecht gehad en altijd met veel plezier gewerkt. In 2003 vond ik het welletjes en ben ik gestopt, want door de supermarkten was er weinig meer te verdienen en bovendien was mijn rijdende wagen aan vervanging toe.”

Een van de rijdende winkels van Langeveld.
Een van de rijdende winkels van Langeveld.

Slotwoord

Jongeren kunnen zich nauwelijks nog voorstellen dat hun ouders en grootouders losse melk kochten bij de melkslijter in de straat. De uitdrukking ‘Jij bent er zeker één van de melkboer’ zal hen weinig meer zeggen. Zij hebben ook de glazen flessen niet gekend met de zilverdoppen die werden gespaard als bijdrage aan de missie. Tegenwoordig zijn alle soorten melk alleen in pakken en plastic flessen verkrijgbaar bij de supermarkt. Zo is er in 50 jaar veel veranderd en hebben deze middenstanders al tijden niets meer in de melk te brokkelen!

Hans Boot
Arend Bron

Bronnen:

  • Archiefstukken ‘De Eendracht’;
  • Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum;
  • Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum (1900-1940), 1982;
  • Loek Zonneveld en Niek Kaan, Alsof het gisteren was …, 2005.

Met dank aan: André Bakker, Cees Bakker, Jeanne van Duijn-Tervoort, John Hommes, Willy Hommes-Lute, Ada en Adri Kaandorp, Kees Kok, Jan en Dina Langeveld, Wil Meijne-Tervoort, Ber Veldt, Jan en Jaap Veldt, Miep van Vught en Jan de Winter.

26 september 2022

Bakkers (Jaarboek 34 2011 pg 36-43)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 34, pagina 36

De bakkers in ons dorp

Bakker Krimp aan de Heereweg.
Bakker Krimp aan de Heereweg.

De middenstand heeft sinds het begin van de vorige eeuw grote veranderingen meegemaakt. Buurtwinkels verdwenen meer en meer door de opkomst van de supermarkten. Vooral kruideniers en melkboeren gingen ten onder. Wel zijn de bakkers en slagers gebleven, maar hun aantal is sterk afgenomen.

Ons dorp telde zo’n vijftig tot honderd jaar geleden wel 20 bakkers. Daarom een kleine terugblik op de mensen die ons ‘dagelijks brood’ bakten of dat nu nog doen.

Bakker Juffermans op de hoek Mient - Brakenburgstraat.
Bakker Juffermans op de hoek Mient-Brakenburgstraat.

De bakkers vanaf circa 1910, die zich hier in de vorige eeuw hebben gevestigd en de straten waar zij waren of zijn gevestigd

  • Bakker, Burgemeester Mooijstraat
  • Bartels, Bakkummerstraat
  • Beerse, Van Oldenbarneveldweg
  • Bolten, Van Oldenbarneveldweg
  • Brakenhoff, Burgemeester Mooijstraat
  • Burgmeijer, Beverwijkerstraatweg / Van Egmondstraat / Burgemeester Lommenstraat / Kooiplein / Torenstraat
  • Bijman, Meester Ludwigstraat
  • Duijn, Bakkummerstraat
  • Groot, Burgemester Mooijstraat, Stetweg
  • Hemmer, Dorpsstraat / Ruiterweg
  • Hoogland, Dorpsstraat
  • Huisman, Heereweg
  • Juffermans, Dorpsstraat
  • Kaandorp, Bakkummerstraat
  • Kaper, Dorpsstraat
  • Keck, Bakkummerstraat
  • Kraakman, Dorpsstraat
  • Kuilboer, Dorpsstraat
  • Kuilman, Van der Mijleweg / Geesterduin
  • Krimp, Heereweg
  • Matze, Heereweg
  • Pronk, Van Oldebarneveldweg
  • Reinink, Van Oldebarneveldweg
  • Res, Dorpsstraat
  • Rotering, Van Oldebarneveldweg
  • Schekkerman, Mr. Ludwigstraat
  • Uljee, Dorpsstraat
  • Velzeboer, Bakkummerstraat
  • Wester, Heereweg
  • IJpelaan, Breedeweg
  • Zilt, van, Dorpsstraat
  • Zonjee, Dorpsstraat
Een kijkje in de bakkerij van Gerrit Res aan de Dorpsstraat.
Een kijkje in de bakkerij van Gerrit Res aan de Dorpsstraat. De naam van het kind links is onbekend. Verder van links naar rechts Co Res, Piet Res, Siem Wokke, Jan van Zijl, Cor Nijman en Gerrit Res.

Jaarboek 34, pagina 37

De winkel van Brakenhoff in de oude situatie (1956) rechts op de hoek Burg. Mooijstraat-Stationsweg. Het pand stond bekend als ‘De Spoorklok’.
De winkel van Brakenhoff in de oude situatie (1956) rechts op de hoek Burgemsster Mooijstraat-Stationsweg. Het pand stond bekend als ‘De Spoorklok’.

Brakenhoff bakt nog zoals vroeger

Het bakkerswerk was vroeger erg arbeidsintensief. Er werd ’s nachts gekneed en gebakken en een groot deel van de bereiding was handmatig. Naast het bakken en de verkoop in de winkels trokken de meeste bakkers er overdag op uit om te venten, zodat ze een zware en lange werkdag hadden.

Wim Brakenhoff (1949) is de enige bakker in Castricum die nog op de oude manier bakt en midden in de nacht begint. Alleen hoeft hij niet meer te venten. Voor hij naar Castricum kwam, werkte hij in de bakkerij van zijn vader in Assendelft. Wim nam begin 1975 met zijn echtgenote Anneke Plukkel de bakkerij in de Burgemeester Mooijstraat over van bakker Bakker, die de zaak 19 jaar eerder van Groot had gekocht.

Vader en zoon Brakenhoff bewerken het deeg.
Vader en zoon Brakenhoff bewerken het deeg.

“Ik werk niet met een koelcel en tijdklok en heb 3 à 4 uur nodig voor de bereiding van het deeg. Dat betekent dat de eerste bakker bij ons om 2.00 uur ’s nachts begint, zodat je om 6.00 uur kan gaan bakken. Onze zoon Michael zit nu ook in de zaak. Zijn box stond in de bakkerij en hij is ‘gerezen’ tussen de deegmachines. Sinds kort heb ik er nog een kracht bij, zodat we elkaar kunnen afwisselen. Het is de bedoeling dat ik langzamerhand ga afbouwen, maar voorlopig ben ik ook vaak zondags nog aan het werk. Ach, je bent het ritme al zolang gewend, dat je eigenlijk een regelmatig leven hebt. Je hebt nu wel wat meer stress dan vroeger, omdat het vak veel commerciëler is geworden.

We bewaren veel leuke herinneringen aan onze vaste klanten. Soms zat het ook tegen, zoals in de zomer van 1975, toen ik op een ochtend vergat mijn trouwring af te doen voor ik met bakken begon. Ik bleef met mijn ring haken achter een deeghaak, waardoor ik de vinger kwijt raakte. Het heeft maanden geduurd voordat de wond genezen was, maar zo lang kon ik niet wachten. Ik deed er dus maar een plastic zak omheen en ging gewoon weer aan het werk.”


Jaarboek 34, pagina 38

De bakkerij aan de Dorpsstraat, die Hendrikus Hemmer in 1902 kocht. In 1927 liet hij op deze plek een nieuw pand bouwen.
De bakkerij aan de Dorpsstraat, die Hendrikus Hemmer in 1902 kocht. In 1927 liet hij op deze plek een nieuw pand bouwen.

Hemmer, bakker en wethouder

Hendrikus Hemmer (1874-1941), die in 1902 een woning met winkel en bakkerij aan de Dorpsstraat kocht, werd als Castricumse bakker een begrip. Hij was een gerespecteerd man, opende een tweede zaak aan de Ruiterweg, werd raadslid en wethouder en vervulde verschillende maatschappelijke functies.

Ook zijn zoon en opvolger Gerard Hemmer (1907-1973) toonde zich betrokken bij het verenigingsleven in ons dorp. De familie is uitgebreid beschreven in het artikel van Wim Hespe over de geschiedenis van de Dorpsstraat in het 32e jaarboek (2009).

Bakkerij ‘De Hoop’ aan de Ruiterweg, de tweede zaak van Hemmer.
De stoomtrein heeft plaats moeten maken voor de
elektrische trein. Let op de prachtige gaslantaarn voor het gebouw.
Bakkerij ‘De Hoop’ aan de Ruiterweg, de tweede zaak van Hemmer. De stoomtrein heeft plaats moeten maken voor de elektrische trein. Let op de prachtige gaslantaarn voor het gebouw.

In 1919 hebben Henk Hemmer, Johan Kuilboer en Adrianus Bolten gezamenlijk een bakkerij gesticht aan de Ruiterweg. De vennootschap werd enkele jaren later ontbonden, waarna Hemmer de bakkerij alleen heeft voortgezet.

We hadden nog een kort gesprek met Jan (1933) en Henk (1943) Hemmer, zoons van Gerard:
“Door vader werd in de oorlog een klantenkaart verstrekt aan vaste klanten, die daarop een artikel kregen dat in die week in de aanbieding was. De bakkerij heette ‘De Hoop’ en in de hongerwinter werd hier veel rogge, die in Drenthe of Overijssel was opgescharreld, tot roggebrood gebakken in een grote oven. Het grootste probleem was om die warm te krijgen en te houden. Steenkool was er niet meer, dus moest met takkenbossen worden gestookt. Om twee uur ’s nachts ging men dan naar de bakkerij om nieuwe takkenbossen toe te voegen. Het roggebrood moest ongeveer twaalf uur in de oven, zodat de hongertrekkers het de volgende morgen aan hun proviand konden toevoegen.

Onze bakkerij stond vooral bekend om de ontbijtkoek, die ook werd geleverd aan de andere bakkers en kruideniers in het dorp. De slogan luidde: ‘Hemmers ontbijtkoek, altijd lekker, altijd vers!’ Als die gebakken was, werd de korstige rand er met een cirkelzaag vanaf gehaald. Het restant werd ‘kant-koek ’genoemd, die gratis werd weggegeven aan de kinderen die daarop voor de winkel stonden te wachten.”

Ber Kuilman in de jaren 1940.
Ber Kuilman in de jaren 1940.

Verboden voor 10.00 uur te venten

Ber Kuilman (1903-1959) vestigde zich in 1930 met een brood- en banketbakkerij annex lunchroom aan de Van Oldenbarneveldweg. Dochter Marianne (1937) hielp al vanaf haar elfde jaar mee in de zaak. “Op die leeftijd ging ik ook


Jaarboek 34, pagina 39

al venten. Daarmee mocht je pas om 10.00 uur beginnen, maar ik vertrok eerder en zo kon het gebeuren dat politieagent Schefferlie mij betrapte. Hij sommeerde me om terug te gaan naar de bakkerij, maar ik zei dan dat hij maar naar mijn vader moest gaan en ging gewoon door met venten. Ik heb nooit gehoord of mijn vader toen een waarschuwing of bekeuring heeft gekregen, dus het zal wel met een sisser zijn afgelopen!”

Na het overlijden van vader Ber stond de zaak eerst op naam van zijn vrouw Maria Lute en later namen Marianne, zus Joke (1940) en broer Ben (1945) deze over. De bakkerij in Bakkum werd in 2000 verkocht. Ook in winkelcentrum Geesterduin had de familie Kuilman lange tijd een winkel, die in 2003 werd verkocht.

De bakkerij annex lunchroom van Kuilman op de hoek Van der Mijleweg - Van Oldenbarneveldweg. Hierin is nu restaurant Apicius gevestigd.
De bakkerij annex lunchroom van Kuilman op de hoek Van der Mijleweg-Van Oldenbarneveldweg. Hierin is nu restaurant Apicius gevestigd.

Broodoorlog

Begin 1935 ontstond er in Bakkum een broodoorlogje. De bakkersbonden hadden in die tijd prijsafspraken gemaakt, in afwachting van een door het Rijk vast te stellen saneringsprijs en stelden de broodprijs op 16 cent. Dan te bedenken dat een gewoon brood tegenwoordig (in 2011) een kleine 2 euro kost. Ondanks dat er op naleving werd toegezien, ontdoken de zogenaamde koude bakkers uit Velsen deze prijsafspraak en verkochten hun brood voor 13 en 14 cent.

Hoewel ze concurrenten waren, gingen de bakkers gemoedelijk met elkaar om en maakten soms een uitstapje. Hier is het bakkersgilde bijeen in de (negentien)dertiger jaren.
Hoewel ze concurrenten waren, gingen de bakkers gemoedelijk met elkaar om en maakten soms een uitstapje. Hier is het bakkersgilde bijeen in de jaren (negentien) dertig. Van links naar rechts Gerard Hemmer, Piet Res, Piet Groot, Jan Kraakman, Doris Kaandorp, Henk Hemmer, Cor Juffermans, Gert Groot, Siem van Zilt, Ber Kuilman en Dirk Hoogland.

Bakker Keck aan de Bakkummerstraat verlaagde daarop zijn prijs tot 12 cent, tot grote woede van de overige 15 plaatselijke bakkers. Een van hen kon zich niet beheersen en gooide een steen door een ruit bij Keck. De gemoederen werden gesust in een spoedvergadering, belegd in hotel Broksma, waarin unaniem werd besloten om met de prijsdaling van Keck mee te gaan. Men hoopte echter spoedig op maatregelen van regeringswege, want het werd onmogelijk geacht om voor die lage prijs brood te blijven verkopen.

Cor de Haan (1922), die knecht was bij Kuilman van 1938-1946, vertelde nog het volgende:
“Keck fietste ook naar het kampeerterrein aan de Zeeweg, waar hij bij de ingang niet mocht blijven staan, omdat er op het kamp een winkel aan een bakker was verpacht. Hij stapte dan razendsnel van zijn bakfiets af en verkocht toch zijn broden aan de kampeerders tegen de lagere prijs.”

Advertentie uit de jaren 1940.
Advertentie uit de jaren 1940.

Vermeldenswaard is ook dat er vroeger nog onderscheid werd gemaakt tussen de katholieke en niet-katholieke bakkers. Zo was het doorgaans gebruikelijk dat iemand met het katholieke geloof alleen zijn brood kocht bij een katholieke bakker en andersom gebeurde dat ook. Het verschil komt ook tot uiting in een advertentie uit de jaren 1940, waarin de gezamenlijke katholieke bakkers bekend maken dat zij op de feestdag ‘Maria Hemelvaart’ niet bakken, noch bezorgen.


Jaarboek 34, pagina 40

Een tekening van de eerste bakkerij van Burgmeijer aan de Beverwijkerstraatweg, die in de oorlog werd afgebroken.
Een tekening van de eerste bakkerij van Burgmeijer aan de Beverwijkerstraatweg, die in de oorlog werd afgebroken.

Burgmeijer, al drie generaties ambachtelijk brood

Ten tijde van de grote recessie liet Cor Burgmeijer (1907-1978) in 1932 een bakkerij bouwen aan de Beverwijkerstraatweg en begon daar een jaar later met echtgenote Marie Teeling zijn bedrijf. Het pand, dat circa 350 meter van de spoorlijn en recht tegenover het toenmalige gereformeerde kerkje lag, behoorde tot de rij woningen die in 1943 door de Duitsers werd afgebroken. Nu liggen daar de velden van voetbalvereniging Vitesse ’22.

In 1945 kon Burgmeijer zijn zaak voortzetten in de Van Egmondstraat en in 1949 werd het pand aan de Burgemeester Lommenstraat 2 betrokken. Daarop zou nog een aantal nieuwe vestigingen en uitbreidingen volgen.

De broers Burgmeijer met hun ouders begin jaren 1950 achter de winkel aan de Burg. Lommenstraat.
De broers Burgmeijer met hun ouders begin jaren 1950 achter de winkel aan de Burg. Lommenstraat. Van links naar rechts Co, Ton, moeder Marie, vader Cor en Cees.

De zoons Ton (1935), Co (1937) en Cees (1939) stapten ook alledrie in het bakkersvak en intussen is de derde generatie aangetreden, waarmee in 2008 het 75-jarig bestaan kon worden gevierd.

Burgmeijer is daardoor de oudste bakkersfamilie die nog in ons dorp actief is. De broers kunnen terugblikken op een interessante en soms woelige geschiedenis van deze oudste Castricumse bakkersfamilie:
“De eerste 15 jaar waren zeker niet de gemakkelijkste. Na de recessie kwam de oorlog en al gauw werd het magazijn in beslag genomen door de Duitsers om als gaarkeuken te dienen voor de soldaten. Wij woonden zelf in de Pernéstraat. Nadat de bakkerij was gesloopt, ging vader Cor bakken bij collega IJpelaan aan de Breedeweg, totdat deze bakkerij ook werd gesloten. Vervolgens kreeg hij met één knecht onderdak bij bakker Jan Putter in Uitgeest, van waaruit dagelijks met de transportfiets brood bezorgd werd bij de paar klanten die er nog in Castricum restten.”

Jan Beerse met ijsverkoop voor zijn winkel.
Jan Beerse met ijsverkoop voor zijn winkel.

IJsverkoop als bijverdienste

Het bakkersbestaan was vroeger geen vetpot en de meeste bakkers deden er iets bij. Dat weet Kees Beerse (1941) maar al te goed:
“Mijn vader Jan (1911-1982) kwam met zijn vrouw Bets Roobeek uit Oudorp en zij namen in 1940 de bakkerij met winkel aan de Van Oldenbarneveldweg over van Bolten. Die had trouwens het inmiddels gesloopte pand ernaast ook nog in gebruik als lunchroom. Zoals de meeste bakkers in Bakkum ging mijn vader er ’s zomers ijs bij verkopen, want van het brood alleen kon je niet leven. Ik was de enige zoon die interesse had om in de zaak te gaan, wat in 1972 ook gebeurde. Ook mijn vrouw Janny hielp altijd mee in de winkel. Gelukkig nam onze zoon Michel het weer van mij over begin 2000, zodat bakker Beerse is blijven bestaan in Bakkum.”
De bakkerij is overigens de oudste in ons dorp, waar nu nog wordt gebakken.

De familie Beerse met haar personeel in 1999.
De familie Beerse met haar personeel in 1999. Van links naar rechts Michel Beerse, Jerrie de Graaf, Josine van Sprang, Karin van der Eng, Kees en Janny.

Jaarboek 34, pagina 41

Smakken

Bij smakken denken we allereerst aan onsmakelijk eten, maar het betekent ook hard neergooien. Vandaar wellicht de naam van een plaatselijke traditie die zich rond het Sinterklaasfeest afspeelde. De bakkers maakten in hun bakkerijen ruimte vrij voor deze gebeurtenis. Ze plaatsten er een rad van avontuur, een schietschijf of een ringwerpspel en er werden kleine prijsjes uitgeloofd.

In december 1922 schreef het Weekblad voor Castricum:
“Dinsdagavond, smakkersavond, was het gezellig druk in het dorp. Wat liepen er een menschen met pakjes door het dorp en wat zagen we veel glunderende gezichten. Bij de bakkers was het druk met het zogenaamde smakken.”

Voor een paar centen probeerde men via een van de spellen een taaipop, speculaas of andere lekkernij te bemachtigen. De traditie van de smakkersavonden heeft tot de Tweede Wereldoorlog bestaan.

Cees Duijn.
Cees Duijn.

Jeugdherinneringen van Martien Duijn

Cees Duijn (1914-1987) leerde het vak bij bakker Res aan de Dorpsstraat. Hij runde met zijn echtgenote Truus Duijn vanaf 1945 een eigen bakkerij in het pand aan de Bakkummerstraat 89, dat bestond uit een winkel en een wat verouderde bakkerij.

Het papier van Duijn, waarin zijn producten werden verpakt.
Het papier van Duijn, waarin zijn producten werden verpakt.

Hun zoon Martien:
“Het bakken was in die tijd zuiver een gevoelskwestie en vereiste vakmanschap op diverse terreinen. In de beginjaren werd de oven met takkenbossen opgestookt. Later werden deze vervangen door een gasmondbrander, waar de gemetselde oven niet op berekend was. Deze ging op den duur door de hitte lekken, waardoor er zand op de bakproducten kwam. Geld voor een nieuwe oven was er echter niet. Mijn vader heeft nog een paar jaar zijn brood gebakken bij Groot aan de Stetweg en stopte rond 1956, nadat hij werk had gevonden bij de Hoogovens.

Mijn ouders waren bijzonder blij dat ik op 7-jarige leeftijd al kon fietsen op mijn moeders fiets en zodoende moest ik iedere dag tussen de middag brood brengen naar de twee woningen bij het voormalige pompstation in het duingebied achter Johanna’s Hof. Het gebeurde wel eens dat het warme eten er ‘s middags bij inschoot en dan kreeg ik een cadet mee naar school. Ik kreeg ook regelmatig te horen dat ik mij op school netjes moest gedragen, want als ik na zou moeten blijven, kostte dat ons volgens mijn moe-


Jaarboek 34, pagina 42

der twee klanten. Ook toen mijn vader de laatste jaren bij bakkerij Groot bakte, moest ik per fiets ’s morgens de winkel met broden bevoorraden. Daarvoor reed ik vele malen heen en weer. In de wintertijd met sneeuw en ijzel gebruikten we de slee, waarop de broodmand van de transportfiets werd gezet. Rond 6.30 uur begon ik altijd met rijden, want we moesten ook nog voor schooltijd naar de kerk. Als je als misdienaar aan de beurt was, moest je nog vroeger je bed uit. Ik wist niet beter, het hoorde er immers bij. Ook vond ik het interessant, want ik wilde later toch ook bakker worden!”

Rieuwert en Iet Schekkerman op de binnenplaats van hun bakkerij, waar de broden staan uit te wasemen voordat ze in de kar werden geladen.
Rieuwert en Iet Schekkerman op de binnenplaats van hun bakkerij, waar de broden staan uit te wasemen voordat ze in de kar werden geladen.

Geregeld een bekeuring

Rieuwert Schekkerman (1923) verhuisde in 1952 van Bobeldijk naar Castricum en nam met zijn echtgenote Iet Mantel de bakkerszaak over van Bijman op de hoek van de Meester Ludwigstraat-Breedeweg. Hij stopte in 1960 vanwege rugklachten en omdat de zaken terugliepen.

Hij vertelt graag over zijn levensloop:
“Vanaf mijn veertiende zat ik al in het bakkersvak en leerde het van mijn vader, die ook een bakkerij had. Toen ik ermee ophield, kon ik bij Verkade aan de gang als beheerder van het grondstoffenmagazijn. Dat had ik te danken aan mijn vervolgopleiding in Ede.”

Schekkerman pakt vervolgens een keurig bijgehouden familie-album en geeft toelichting bij een paar aardige foto’s die van zijn bakkersbestaan in Castricum getuigen.

Voor de bakkerswinkel van Schekkerman in 1957.
Voor de bakkerswinkel van Schekkerman in 1957. Zijn echtgenote staat rechts met daarnaast twee Engelse leraressen, die een nachtje onderdak kregen. Verder links zoon Paul (1954) en rechts zoon Rob (1953).

“We hebben nog eens twee Engelse leraressen onderdak verleend, die met de fiets op vakantie waren in Nederland. Ze werden doorverwezen via het politiebureau, dat toen nog aan de Dorpsstraat zat bij de spoorwegovergang. Het gekke was dat ik goed contact had met de politie, alhoewel ik geregeld een bekeuring kreeg. Dat was omdat ik vaak voor 5.00 uur begon met bakken of te vroeg ging venten …”


Jaarboek 34, pagina 43

Theo Velzeboer in zijn bezorgwagentje in 1982. Tot de (negentien)zeventiger jaren werd er nog heel veel bezorgd, eerst met een handkar of bakfiets, wat later kwamen er bestelwagens en elektrokarren.
Theo Velzeboer in zijn bezorgwagentje in 1982. Tot de jaren (negentien) zeventig werd er nog heel veel bezorgd, eerst met een handkar of bakfiets, wat later kwamen er bestelwagens en elektrokarren.

Grote veranderingen

Er is in het bakkersvak veel veranderd in de loop der jaren. Tot de jaren 1950 kende men weinig broodvariatie. Je had bruin en wit brood, beschuit en dan nog het grauwe ‘regeringsbrood’. Tegenwoordig worden er naast banket en gebak dagelijks meer dan 40 soorten groot en klein brood gebakken.

De meeste bakkers in ons dorp verdwenen na de jaren 1970 geleidelijk aan.

In 2011 zijn er in ons dorp nog drie warme bakkers te vinden. Dat zijn Beerse in Bakkum en Brakenhoff en Burgmeijer in Castricum. Ze hebben allemaal nog een winkel en Burgmeijer heeft er zelfs twee. De bakkers kunnen de concurrentie met de fabrieksbakkers en supermarkten nog steeds aan en zorgen nog altijd voor brood op de plank!

Hans Boot
Arend Bron

Interieur van de bakkerij Hendrik Hemmer genaamd De Hoop aan de Ruiterweg.
Interieur van de bakkerij Hendrik Hemmer genaamd De Hoop aan de Ruiterweg.

Bronnen:

  • Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum;
  • Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum (1900-1940), 1982;
  • Jaarboeken Oud-Castricum: 26e (2003), 28e (2005), 30e (2007) en 32e (2009).

Met dank aan: Kees en Janny Beerse-Hollenberg, Wim en Anneke Brakenhoff-Plukkel, Ton Burgmeijer, Martien Duijn, Dick Groot, Cor de Haan, Henk Heideman, André Hemmer, Jan Hemmer, Henk Hemmer, Ben Kuilman, Marianne Kuilman, Hans Schekkerman, Rieuwert Schekkerman en Martin Vaalburg.

12 september 2022

Stuyt Jan architect (Jaarboek 33 2010 pg 75-84)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 33, pagina 75

Wie was … Jan Stuyt

Aan de Dorpsstraat in Castricum staan vier markante gebouwen die ontworpen zijn door de architect Jan Stuyt (1868-1934). Het zijn het oude raadhuis, de rooms-katholieke Pancratiuskerk met de pastorie en het voormalige zusterhuis, eerder verzorgingstehuis ‘De Hooghe Aert’. De gebouwen dateren uit de periode 1909-1911.

De buitengewoon werklustige Jan Stuyt aan zijn bureau.
De buitengewoon werklustige Jan Stuyt aan zijn bureau.

Stuyt was een echte Noord-Hollander, geboren in Purmerend, zoon van een logementhouder. Een man die zijn vak helemaal in de praktijk heeft geleerd. Eerst als tekenaar/opzichter, daarna als architect (samen met Jos Cuypers, de zoon van de bekende Pierre Cuypers) en uiteindelijk als zelfstandig architect. In Noord-Holland kom je zijn werk op vele plaatsen tegen. In onze omgeving onder andere de raadhuizen van Heemskerk, Heemstede en Purmerend, de beide kapellen van het Bedevaartsoord O.L. Vrouw ter Nood, de Willibrorduskerk in Heiloo, de kerk in Egmond aan den Hoef, het voormalige St. Elisabeth-ziekenhuis in Alkmaar en het seminarie Hageveld in Heemstede.

Bij het Nederlands Architectuur Instituut (NAI) in Rotterdam neemt het archiefmateriaal over deze architect 87 meter in beslag. Zijn oeuvre is zeer gevarieerd en uitgebreid. Zo heeft hij bijvoorbeeld tientallen kerken gebouwd, maar ook zo’n 3.000 woningen voor de mijnwerkers, vele villa’s, ziekenhuizen, scholen, raadhuizen, bankgebouwen, kloosters enzovoorts.

Zijn jonge jaren

Jan Stuyt kwam uit een groot gezin, wat in die tijd, wij hebben het over de 19e eeuw, heel gewoon was. Zijn vader Cornelis Stuyt, geboren in 1833, was logementhouder, koopman en lid van de gemeenteraad van Purmerend. Zijn moeder Maria Beusekom, geboren in 1837, was huisvrouw. Op 21 augustus 1868 werd Johannes (ofwel Jan) geboren als tweede zoon, nadat er eerst zes dochters waren geboren. Het gezin zou uiteindelijk uitgroeien tot 13 kinderen, waarvan vier jongens.

Het gezin van notaris Stuyt.
Het gezin van notaris Stuyt. Dorpsstraat 1 in Castricum, 1926. Van links naar rechts Lotte, Tom, vader Jacob Stuyt, Jan, Henk, Job en moeder Engelina van den Brink. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jans jongste broer Jacobus Stuyt was notaris in Castricum van 1926 tot zijn overlijden in 1938. Hij werd begraven op het kerkhof bij de Pancratiuskerk.

Op de lagere school van Monsieur Berkenhof – het was een zogenaamde Franse school voor de betere stand – valt Jan op door zijn artistieke begaafdheid. Op initiatief van de hoofdonderwijzer en na vooroefening bij architect Van den Aardweg, kon Stuyt op 14-jarige leeftijd aan de slag bij het bureau van de bouwmeester A.C. Bleijs te Amsterdam. Daar was destijds volop werk: met de Sint-Nicolaaskerk aan de Prins Hendrikkade was juist een begin gemaakt. Stuyt verlaat tijdelijk het ouderlijk huis en gaat in Amsterdam wonen. Gedurende acht jaar tekende hij daar in hoofdzaak, maar voor kleine werken mocht hij opzichter zijn. Voor die opleidingstijd bij Bleijs (1842-1912), die hij zeer waardeerde als bouwmeester, is Jan Stuyt altijd zeer dankbaar geweest, hetgeen ook wel blijkt uit het In Memoriam dat hij schreef in het blad Architectura.

Jan Stuyt werkzaam bij Pierre Cuypers

In 1891 ging hij als tekenaar bij de grote architect Pierre Cuypers (1827-1921) en zijn zoon Jos (1861-1949) werken. De restauratie van het kasteel De Haar en van talrijke andere monumenten bood Stuyt een nieuw studieterrein. Van het restauratiewerk van kasteel De Haar heeft hij talloze aquarellen gemaakt.

De Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst schreef vanwege haar 50-jarig bestaan in 1891 een prijsvraag uit voor het ontwerp van een ‘vorstelijk verblijf’; een soort paleis dus. Het ontwerp van Stuyt vertoonde grote overeenkomst met de opzet van Cuypers Rijksmuseum en het Centraal Station van Amsterdam, hetgeen wijst op een grote waardering van de jonge tekenaar voor de vermaarde oude meester van onze Nederlandse architectuur. Hij kreeg voor zijn ontwerp de 3e prijs.

Vervolgens verzocht Stuyt om ergens opzichter te mogen worden om op die manier ook de praktijk van het bouwen beter te leren kennen. In 1893 werd hij naar Enschede gezonden om de bouw van de St. Josephkerk te begeleiden. Daar leerde Jan Stuyt Dr. Alphons Ariëns kennen, de kapelaan die opkwam voor verbetering van de levensomstandigheden van arme textielarbeiders. Door Ariëns, die


Jaarboek 33, pagina 76

al op 22-jarige leeftijd dogmatiek in Rome ging studeren en daar op 25-jarige leeftijd promoveerde in de theologie, leerde Jan Stuyt Italië kennen, hetgeen zijn leven lang van wezenlijke betekenis is geweest. In 1895 ontwierp en vervaardigde Jan Stuyt een keten voor Ariëns ter gelegenheid van zijn 12,5-jarig priesterschap.

Jan Stuyt was zeer betrokken bij de bouw van de Sint-Bavo in Haarlem en groeide uit tot tweede bouwmeester. Voor het eerst werd gebroken met de neo-gotische bouwstijl.
Jan Stuyt was zeer betrokken bij de bouw van de Sint-Bavo in Haarlem en groeide uit tot tweede bouwmeester. Voor het eerst werd gebroken met de neo-gotische bouwstijl.

Sint Bavo

Jos Cuypers kreeg van bisschop Bottemanne en vicaris-generaal Callier de vererende opdracht om de Sint Bavo in Haarlem te ontwerpen. Bijzonder was dat niet zijn vader Pierre Cuypers, maar hij de opdracht verwierf. Als belangrijkste reden werd genoemd de relatief hoge leeftijd van zijn vader (circa 66 jaar) voor de bouw van dit grote object dat een lange bouwtijd zou hebben. In 1894 verliet Pierre Cuypers Amsterdam om naar Roermond terug te keren, waarna Jos de leiding kreeg op het Amsterdamse architectenbureau.

Jos Cuypers verzocht Jan Stuyt om als hoofdopzichter te fungeren bij de bouw van de Sint Bavo. Juist vanwege de complexiteit van dit gebouw met vele straalkapellen, traptorens, koepelgewelven en een hoogkoor met kooromgang was het een zware taak. Jan Stuyt groeide uit tot ‘de tweede bouwmeester’. Naar zijn belangrijke rol zijn zelfs studies verricht. In het kader van de vernieuwing van de kerkelijke bouwkunst is dit object van grote betekenis geweest.

Jan Stuyt compagnon van Jos Cuypers

In 1898 begon Jan Stuyt als zelfstandig architect. Hij kreeg de opdracht om een aantal kerken te ontwerpen, te weten een kerk in Lodz in Polen (is niet gebouwd), de H. Sacramentskerk in Kopenhagen in Denemarken (gebouwd in 1915) en de St. Pancratiuskerk in Sloten nabij Amsterdam (gebouwd in 1900).

Deze periode als zelfstandig architect heeft maar kort geduurd. In 1899 vroeg Jos Cuypers Jan Stuyt als mede-architect van zijn bureau. Eerst ontwierpen beide architecten gezamenlijk nog een kruiskerk in neo-gotische stijl, te weten de Sint-Laurentiuskerk in de wijk Ginneken in het zuiden van Breda. De in 1902 gebouwde kerk is nog steeds in gebruik en is sinds 1978 een rijksmonument.

In de daarop volgende periode van circa 8 jaar komen beide architecten gezamenlijk tot de bouw van wel 13 kerken. Ik noem slechts drie belangrijke kerken, die voor de ontwikkeling van de kerkelijke bouwkunst van wezenlijke betekenis zijn geweest. Het zijn de St. Antoniuskerk in Utrecht (1902); de St. Jacobskerk in Den Bosch (1907) en de Obrechtstraatkerk in Amsterdam (1905-1911).

Gedurende deze periode kwamen beide architecten steeds meer los van de heersende neo-gotiek en neigden meer tot de ascetische kunst ofwel eenvoudige kunst met weinig opsmuk. Ook de samenhang van de kunsten onderling en de toenadering tussen kerkelijke en profane kunst streefden zij na. Daarbij was Jan Stuyt gericht op de neo-romaanse stijl en de Beuroner Schule als kunststroming.

Behalve kerken hebben beide architecten gezamenlijk nog vele objecten tot stand gebracht zoals de Boerhaave Kliniek in Amsterdam, het raadhuis en het Res-Nova woningbouwcomplex in Heemstede en diverse villa’s in Aerdenhout, Overveen en Haarlem.

Het Benedictijner klooster in Beuron bevat deze prachtige kapel die is gebaseerd op de kunsttheorie van monnik Dom Desiderius Lenz.
Het Benedictijner klooster in Beuron bevat deze prachtige kapel die is gebaseerd op de kunsttheorie van monnik Dom Desiderius Lenz.

De Beuroner Schule

Het is bekend dat Stuyt, waarschijnlijk via Dom Willibrord Verkade, waarmee hij bevriend was, als een der eersten in Nederland grote interesse toonde voor de kunsttheorie en kunst afkomstig uit het Zuid-Duitse Benedictijner klooster van Beuron, gelegen in Hohenzollern even ten noorden van de Bodensee. Hij onderhield een levendige briefwisseling met de schilder-beeldhouwer-architect en monnik Dom Desiderius Lenz (1832-1928), de man die de kunsttheorie van Beuron opstelde. Naar de mening van Lenz is het uitgangspunt van deze echte christelijke kunst om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij Gods kunstwerk: De schepping. De Schepper nu zou zich hebben laten leiden door wiskundige wetmatigheden. De door de Schepper toegepaste maten zouden


Jaarboek 33, pagina 77

dus ook de kunstenaar tot constructief hulpmiddel kunnen dienen. Uitgaande van de veronderstelling dat de oude volkeren – voor Lenz vooral de Egyptenaren en Grieken – nog iets wisten van het maatstelsel dat de Schepper had gehanteerd, wees Lenz op de noodzaak het maatprincipe van de Egyptische en Griekse kunst te bestuderen. Voorbeelden van de toepassing van deze kunststijl zijn uiteraard te vinden in de kapel van het genoemde klooster te Beuron en in het klooster Monte Cassino in Italië. Uiteindelijk promoot Jan Stuyt deze kunstvorm sterk binnen Nederland door het geven van lezingen en het schrijven van artikelen. De later bij de Heilig Landstichting genoemde Piet Gerrits en ook Jan Toorop hebben in deze stijl gewerkt. Echt aangeslagen is deze stijl in Nederland niet, hetgeen echter niet geldt voor de hierna nog beschreven Cenakelkerk in Nijmegen.

Als het gaat om de werkverhouding tussen Jos Cuypers en Jan Stuyt, kan geconstateerd worden dat de eerste een wetenschappelijke opleiding had en de tweede volledig vanuit de praktijk zijn vak als architect heeft geleerd. De opzichter op het werk was dan ook Jan Stuyt en niet Jos Cuypers, die naar ik vermoed meer theoretisch was ingesteld en minder de eigenlijke bouw kende.

Beide architecten kunnen worden beschouwd als vernieuwers van de kerkelijke bouwkunst, hetgeen wel blijkt uit het boek ‘De 19e-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland’ van drs. H.P.R. Rosenberg, dat in opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd geschreven. Binnen het bureau ontwikkelde Stuyt zich steeds meer als zelfstandig architect. Een bekend voorbeeld daarvan is de St. Josephkerk te Velsen-Noord, waarvoor hij in 1907 opdracht kreeg. Ook de St. Pancratiuskerk in Castricum is zo’n voorbeeld, maar daarover straks meer.

Verder mag niet onvermeld blijven dat Stuyt in de periode april tot november 1907 vermoedelijk in opdracht van Pierre Cuypers, toen voorzitter van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, als eerste en enige vele reconstructietekeningen maakte van de voormalige Adelbertus-abdij van Egmond. Tevens heeft hij een mausoleum ontworpen voor de grafsteden van de graven van Holland, waaronder graaf Dirk I, die dit klooster heeft laten bouwen.

Het huwelijk van Jan Stuyt

Jos Cuypers en Jan Stuyt maakten niet alleen deel uit van hetzelfde architectenbureau en waren beiden docent aan de Academie voor de Bouwkunst, maar zaten ook in de Kunstkring De Violier en in het Genootschap Architectura et Amicitia, een architectenkring gevestigd in Amsterdam met als deelnemers onder andere Berlage, De Bazel en Kromhout. Dit alles legde de basis voor een hechte relatie tussen beide heren, hetgeen ook wel bleek toen Jan Stuyt in 1908 in Brussel in het huwelijk trad en als getuige Jos Cuypers vroeg. Opvallend is dat niet alleen Jos maar ook diens vader Pierre (dan 81 jaar) als getuige door hem werd gevraagd en niet iemand uit zijn eigen familie.

Het echtpaar Stuyt (rechts) op vakantie in hun favoriete land Italië.
Het echtpaar Stuyt (rechts) op vakantie in hun favoriete land Italië.

Jan Stuyt trouwde met Jeanne Louise Barozzi, een dochter van een generaal, geboren in Boekarest (Roemenië) en vijf jaar jonger dan Jan Stuyt. Ze gingen aan de Keizersgracht wonen. Samen kregen ze vier zonen, van wie Giacomo in zijn voetsporen is getreden; hij studeerde af als bouwkundig ingenieur en is na de dood van zijn vader nog zes jaar architect gebleven. Daarna werd hij diplomaat en gevolmachtigd minister in Parijs. De tweede zoon van Jan Stuyt werd als medicus uiteindelijk minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne in de periode 1971-1973.

Buitenlandse reizen

In 1905 maakte Jan Stuyt een hele bijzondere reis. Hij nam deel aan de eerste Nederlandse Pelgrimstocht naar het Heilige Land, waarbij ook een bezoek werd gebracht aan het schiereiland Athos (waar de Griekse monniken leefden), aan Constantinopel (waarbij de Aya Sophia werd bezocht) en aan de piramides in Egypte. Jan Stuyt leverde een belangrijke bijdrage aan het gedenkboek dat twee jaar later werd uitgebracht over deze reis. Hij maakte toen kennis met kapelaan Arnold Suys en met de kunstschilder Piet Gerrits. Naar aanleiding van deze reis is De Heilig Landstichting in 1913 door Suys opgericht, waarbij Stuyt en Gerrits belangrijke vormgevers waren. Denk daarbij dan in het bijzonder aan de markante Cenakelkerk, die deel uitmaakt van een lijst van de 75 beroemdste gebouwen van ons land.

Ook heeft Jan Stuyt in die tijd Frankrijk, Noorwegen, Engeland en Amerika bezocht. Naar aanleiding van zijn reizen schreef hij vele artikelen.


Jaarboek 33, pagina 78

Architectenbureaus in Amsterdam en Heerlen

In het jaar waarin Stuyt in het huwelijk trad, richtte hij tevens zijn eigen architectenbureau op. Het was gevestigd aan de Prinsengracht 786 in Amsterdam van 1908 tot 1917. Bovendien vestigde hij in 1909 een filiaal van zijn bureau in Heerlen, omdat hij werd benoemd tot bouwkundige van ‘Ons Limburg’, een overkoepelende organisatie voor woningbouwverenigingen die zich inzette voor de bouw van arbeiderswoningen. Vanaf 1911 tot 1930 is er door dit bureau zeer veel gebouwd in verband met de grote behoefte aan woningen door de opening van de Staatsmijnen. Er breekt voor Stuyt een zeer productieve periode aan.

In Heerlen ontwierp hij een hele woonwijk ‘De Molenberg’ met vele villa’s, een recent gerestaureerde LTS, voorheen Ambachts- en Mijnbouwschool en een Vroedvrouwenschool. Maar ook buiten Heerlen werden door hem diverse woningbouwcomplexen gerealiseerd, zoals in Hoensbroek en Welten; in Heerlerheide bouwde hij de Corneliuskerk. Er is zelfs een architectuurkaart ‘Jan Stuyt en Heerlen’, waarop in totaal 18 projecten zijn aangegeven.

In 1912 deed Stuyt mee met een prijsvraag voor de bouw van een raadhuis in Rotterdam aan de Coolsingel. Hij ontwierp daarvoor een prachtig gebouw in neo-barokstijl, dat zoals bekend niet gebouwd is, maar waarvoor hij wel de tweede prijs kreeg. De maquette hiervan is recent hersteld en tentoongesteld bij het NAI. Het ontwerp van architect H. Evers had overigens de voorkeur en is gerealiseerd.

De Cenakelkerk, behorende bij de Heilig Landstichting in Groesbeek bij Nijmegen en gebouwd in 1913-1915, heeft een aparte plaats in het werk van architect Stuyt.
De Cenakelkerk, behorende bij de Heilig Landstichting in Groesbeek bij Nijmegen en gebouwd in 1913-1915, heeft een aparte plaats in het werk van architect Stuyt.

Cenakelkerk

In 1913 kreeg Stuyt van kapelaan A. Suys de opdracht om de Cenakelkerk te Groesbeek te ontwerpen als eerste bouwwerk van de door hem opgezette Heilig Landstichting, een nabootsing van het Heilig Land en de meest bekende monumenten aldaar. De naam van de kerk is ontleend aan het Cenakel: de zaal waar het Laatste Avondmaal plaatsvond. Deze kerk moest dienen als bedevaartskerk, als parochiekerk en als aanbiddingskapel. Stuyt bouwde met medewerking van architect Jos Margry (1888-1982) deze oosters uitziende kerk. De kerk, een rijksmonument, wordt dit jaar volledig gerestaureerd mede in verband met het 100-jarig bestaan van de Heilig Landstichting in 2011.

De Genadekapel deel uitmakend van het Bedevaartsoord O.L. Vrouw ter Nood in Heiloo, dat een rijke historie kent.
De Genadekapel deel uitmakend van het Bedevaartsoord O.L. Vrouw ter Nood in Heiloo, dat een rijke historie kent.

Het Bedevaartsoord O.L. Vrouw ter Nood in Heiloo

Stuyt maakte als architect deel uit van de Bisschoppelijke Commissie en bouwde in 1913 de noodkerk, die bedoeld was voor 50 jaar, maar nog steeds volop in gebruik is. Zowel de oude (gebouwd in 1909) als de nieuwe Genadekapel (gebouwd in 1930) zijn door hem ontworpen.

Al fietsend in de omgeving van Heiloo kom je het witte richtingsaanwijzingsbord ‘Kapel O.L. Vrouw ter Nood’ opgebouwd uit twee vierkanten nog wel eens tegen. Dit bord is ontworpen door Stuyt en symboliseert betrokkenheid met deze voor rooms-katholieken zo belangrijke plek.

Het landhuis in Maarn dat in 1915 werd ontworpen.
Het landhuis in Maarn dat in 1915 werd ontworpen.

Het landhuis in Maarn

Op een heuvel midden in de bossen tussen Maarn en Doorn ligt een groot, geheel wit landhuis, dat doet denken aan het Witte Huis in Washington, met een geweldig grote symmetrisch ingerichte tuin met zichtlijnen vanuit het huis. Er behoort wel 100 hectare grond bij. Mede door de hoge ligging is het uitzicht zo riant en zo ongeschonden, dat je je niet waant in Nederland, laat staan nabij de Randstad. Een rijke Amsterdamse bankdirecteur, mr. W. Blijdenstein, was in 1915 de opdrachtgever; thans wonen daar zijn kleinkinderen.


Jaarboek 33, pagina 79

Het Bureau Stuyt in Den Haag (1917-1934)

In 1917 verhuisde Stuyt met zijn bureau naar de Bezuidenhoutseweg in Den Haag. De reden van deze verhuizing ligt waarschijnlijk in het feit dat Stuyt in Den Haag meer bouwopdrachten verwachtte dan in Amsterdam; voor het plan Amsterdam-Zuid was H.P. Berlage toen aangesteld als esthetisch adviseur. Het gemeentebestuur van Amsterdam en de recent benoemde directeur van de gemeentelijke woningdienst ir. A. Keppler, boden hem mogelijk weinig kansen voor nieuwe opdrachten

Op uitnodiging van de minister van Waterstaat deed Jan Stuyt met vier andere architecten, te weten K.P.C. de Bazel, H.P. Berlage, E. Cuypers en J. Limburg in 1921 mee aan een prijsvraag voor het gebouw van de Tweede Kamer.

Klein-seminarie Hageveld te Heemstede.
Klein-seminarie Hageveld te Heemstede.

Klein-seminarie te Heemstede

Begin jaren (negentien) twintig kreeg Stuyt van Callier, bisschop van Haarlem, de opdracht voor de bouw van een klein-seminarie te Heemstede. Het werd een complex in neo-barok stijl met een grootste breedte van 152 meter en een diepte van 136 meter. De grote koepel van de kapel is duidelijk geïnspireerd op die van de St.-Pieter in Rome; de lange as is zelfs maar zes meter korter. Het is waarschijnlijk wel een van zijn grootste bouwwerken.

Voor de decoratie van de kapel werd de kunstenaar (tevens directeur van de kunstacademie) Huib Luns (1881-1942) aangetrokken. De man was een vriend van Stuyt en vader van de latere minister van Buitenlandse Zaken Luns.Thans is dit complex deels als school en deels voor woondoeleinden in gebruik.

Het St.Elisabethziekenhuis in Alkmaar is deels afgebroken en doet nu dienst als Zorgcentrum Westerhout. Op de achtergrond de Kennemerstraatweg.
Het St.Elisabethziekenhuis in Alkmaar is deels afgebroken en doet nu dienst als Zorgcentrum Westerhout. Op de achtergrond de Kennemerstraatweg.

St. Elisabethziekenhuis in Alkmaar

Ook het voormalige St. Elisabethziekenhuis is van de hand van Jan Stuyt. Het werd gebouwd in de periode 1925-1927 in een traditionalistische bouwtrant. Jan Stuyt, die overigens door de ingrijpende verbouwing van het Alkmaarse stadhuis (1911-1913) geen onbekende was, had toen al de nodige ervaring in de ziekenhuisbouw (O.L. Vrouwe Gasthuis en Boerhaave Kliniek in Amsterdam en verder ziekenhuizen in Purmerend, Almelo en Assen).

Als hoofdopzet werd gekozen voor het paviljoensysteem, waarbij de verschillende patiëntenklassen en dienstfuncties in afzonderlijke vleugels werden ondergebracht. Inmiddels is dit complex gedeeltelijk afgebroken. Wel bestaat het hoofdgebouw nog; het Zorgcentrum Westerhout is daarin gevestigd.

Voor het Emmakwartier, waar het ziekenhuis is gelegen, heeft Stuyt overigens nog een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt en verder is daar sociale woningbouw van zijn hand gerealiseerd en enkele villa’s.

De nieuwe abdij van Egmond

Het is algemeen bekend dat de nieuwe abdij in 1935 gebouwd is door A.J. Kropholler en niet door Stuyt, ondanks de 100 tekeningen en het boek dat Stuyt samen met Hensen en Van den Bosch in 1929 maakte. De reden moet zijn geweest dat Jan Stuyt vasthield aan het reconstructieplan van de oude abdij. Dat zou betekenen dat het protestantse kerkje gesloopt moest worden. Vanwege het behoud van de goede verhoudingen met de protestantse gemeenschap aldaar, was bisschop Callier hier tegen. Kropholler koos voor een geheel andere locatie, zo ver mogelijk verwijderd van dit kerkje.


Jaarboek 33, pagina 80

Belangrijke bouwwerken van Stuyt zijn verder nog de Gerardus Majellakerk in Amsterdam, het Nebo-klooster in Nijmegen en zeker nog 40 kerken in het hele land. De St. Pancratiuskerk in Castricum was een van de eerste werken die hij na het compagnonschap met Jos Cuypers als zelfstandig architect uitvoerde.

De St. Pancratiuskerk in Castricum met pastorie en zusterhuis. De gebouwen zijn nu (in 2010)  zo’n 100 jaar oud.
De St. Pancratiuskerk in Castricum met pastorie en zusterhuis. De gebouwen zijn nu (in 2010)  zo’n 100 jaar oud.

St. Pancratiuskerk, pastorie, zusterhuis en naaischool in Castricum

In 1907 was de rooms-katholieke kerk aan de Alkmaarderstraatweg, die was gebouwd in 1858, in zeer slechte staat. Bovendien was de kerk te klein voor de groeiende parochiegemeenschap. Besloten werd om naast deze kerk een nieuwe, grotere kerk te laten bouwen. Door de toenmalige bisschop Callier, die de grote motor achter de kerkenbouw in het bisdom was, werd een jonge en enthousiaste bouwpastoor benoemd: Caspar F.J. van der Deijl (1853-1909).

Hij benaderde het gerenommeerde architectenbureau van Jos Cuypers en Jan Stuyt om hiervoor een ontwerp te maken. Jan Stuyt maakte het ontwerp en nam het project over als zelfstandig architect.
In 1909 vond de aanbesteding plaats; er waren 13 inschrijvingen, waaronder geen enkel Castricums bedrijf. Het project was hen kennelijk te groot.

Het zusterhuis, waarin de leerkrachten van de scholen gehuisvest waren, werd gebouwd door aannemer Gerrit Kabel. Hij staat als tweede van rechts op de voorgrond met zijn personeel.
Het zusterhuis, waarin de leerkrachten van de scholen gehuisvest waren, werd gebouwd door aannemer Gerrit Kabel. Hij staat als tweede van rechts op de voorgrond met zijn personeel.

Aan de firma Groenendaal uit Breda werd het werk gegund voor een bedrag van 76.500 gulden en deze bouwde de kerk in circa 9 maanden tijd onder begeleiding van het architectenbureau van Jan Stuyt. De pontificale inwijding van de kerk vond plaats op 8 juni 1911. De genoemde Caspar van der Deijl heeft zijn droom niet verwezenlijkt gezien; hij stierf plotseling in 1909. Pastoor Engering nam de taak als bouwpastoor over.

Interieur en altaar van de St. Pancratius voor de herinrichting in 1969.
Interieur en altaar van de St. Pancratius voor de herinrichting in 1969.

De stijl waarin deze kerk is opgetrokken, is opvallend. Het gebouw bevat namelijk neo-gotische details. Ook het hoofdaltaar is neo-gotisch, terwijl Jan Stuyt in diezelfde tijd kerken bouwde die een totaal ander karakter hadden (neo-romaans en/of byzantijns).


Jaarboek 33, pagina 81

Mogelijk dat de Pancratiuskerk in Sloten bij Amsterdam, die qua uiterlijk een grote gelijkenis heeft met deze kerk, als voorbeeld heeft gediend. Hij bouwde deze kerk in 1900 en de financiële middelen voor de bouw van de kerk waren hier in Castricum uiterst beperkt. De als neo-gotisch getypeerde kerk is op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

De Pancratiuskerk van Sloten gebouwd in 1900 is eveneens ontworpen door Stuyt. Deze kerk vertoont een opvallende gelijkenis met de kerk in Castricum.
De Pancratiuskerk van Sloten gebouwd in 1900 is eveneens ontworpen door Stuyt. Deze kerk vertoont een opvallende gelijkenis met de kerk in Castricum.

Ook de pastorie behorende bij de Pancratiuskerk en het zusterhuis zijn ontwerpen van Stuyt en zijn eveneens gemeentelijk monumenten. Bijzonder is dat voor de pastorie een van de kerk afwijkende bouwstijl, het rationalisme, is gevolgd. Voor de pastorie schreven wel plaatselijke aannemers in. Het werk werd gegund aan aannemer Gerrit Kabel, voor een bedrag van 19.200 gulden. Al op 28 oktober 1910 kon pastoor Engering de nieuwe pastorie betrekken.

Nu wonen hier al lang geen geestelijken meer. Het doet nu dienst voor het secretariaat van de parochie De Goede Herder en het is een ontmoetingsruimte-werkruimte voor deze parochiegemeenschap.

Pastoor Engering nam ook het initiatief voor de oprichting van een bewaar- en naaischool, ook een ontwerp van Jan Stuyt, met dezelfde bouwstijl als de pastorie. Op 2 april 1910 vond de aanbesteding plaats van het zusterhuis en de school. Opnieuw was Gerrit Kabel de laagste inschrijver voor een bedrag van 22.200 gulden. In hetzelfde jaar werd het zusterhuis met de bewaarschool voor 120 kinderen en een naaischool voor 40 kinderen opgeleverd.

Kerk, pastorie, zusterhuis en de bewaar- en naaischool in de jaren (negentien)vijftig.
Kerk, pastorie, zusterhuis en de bewaar- en naaischool in de jaren (negentien) vijftig.

Het zusterhuis vormt samen met de pastorie en de kerk een fraaie eenheid. Het zusterhuis is thans (2010) in gebruik voor begeleid wonen en in de vroegere naai- en bewaarschool is een praktijk voor fysiotherapie en een kinderdagverblijf gevestigd. In het 6e jaarboek (1983) van de Werkgroep Oud-Castricum is uitvoerig ingegaan op de geschiedenis van de parochie en de bouw van de kerk. In het 32e jaarboek (2009) is de bouwgeschiedenis beschreven van de voorganger van deze kerk, die in 1877 ingrijpend verbouwd was naar ontwerp van A.C. Bleijs, de eerste werkgever van Jan Stuyt.

In 2011 zal door de parochie ‘De Goede Herder’ in Castricum het 100-jarig bestaan van de St. Pancratiuskerk worden gevierd.

Bouwtekening van het oude raadhuis aan de Dorpsstraat.
Bouwtekening van het oude raadhuis aan de Dorpsstraat.

Het raadhuis aan de Dorpsstraat

De wijze waarop hij de opdracht vervulde voor de bouw van de rooms-katholieke kerk wekte kennelijk zoveel vertrouwen bij burgemeester Jan Mooij en het gemeentebestuur, dat Jan Stuyt ook opdracht kreeg een nieuw raadhuis met onderwijzerswoning te ontwerpen.

Uit twee verschillende schetsontwerpen van Jan Stuyt werd er een door de raad uitgekozen. De bouwstijl is dit keer neo-renaissance. Het heeft een schijntrapgevel met een klokkenstoel, waar overigens nooit een klok in heeft gehangen.


Jaarboek 33, pagina 82

Er vond een aanbesteding plaats, waarbij Jacobus Res als laagste inschrijver met een bedrag van 9.490 gulden uit de bus kwam. Op 22 februari 1911 werd de laatste raadsvergadering in het oude raadhuisje gehouden. Op 27 april 1911 legde burgemeester Mooij de eerste steen voor het nieuwe gebouw.

Tijdens de bouw in juli constateerde Jan Stuyt dat de balken in de raadzaal niet naar zijn wens lagen. Hij wilde dat er een plafond werd aangebracht. De gemeenteraadsleden vonden een verlaagd plafond lelijker dan de misschien niet goed liggende balken en besloten om het maar zo te laten.

De bouw verliep verder rimpelloos en de eerste raadsvergadering in het nieuwe gebouw kon al op 16 november 1911 worden gehouden. De bouwtijd heeft nauwelijks acht maanden bedragen. In 2011 zal het pand dus 100 jaar oud zijn.

Het raadhuis met de oorspronkelijke luiken in 1928. De eerste lagere school stond er nog naast tot de sloop in 1934. Op de hoeken van het bordes zijn de ‘stuiters’ te zien.
Het raadhuis met de oorspronkelijke luiken in 1928. De eerste lagere school stond er nog naast tot de sloop in 1934. Op de hoeken van het bordes zijn de ‘stuiters’ te zien.

In 1936 heeft het raadhuis nog een belangrijke verandering ondergaan. De onderwijzerswoning werd opgeheven en als kantoorruimte in gebruik genomen. Tot 1982, toen het nieuwe raadhuis gereed kwam, bleef het oude gebouw als raadhuis in gebruik. Daarna werd het muziekschool en vervolgens kantoor van Landschap Noord-Holland. Dit jaar (2010) is het eerbiedwaardige gebouw, met veel respect voor de authentieke elementen, verbouwd tot hotel.

In het 5e jaarboek (1982) van de Werkgroep Oud-Castricum is een artikel verschenen over de gemeente Castricum en haar raadhuizen.

De krachtige handtekening van Jan Stuyt onder het contract voor de bouw van het raadhuis.
De krachtige handtekening van Jan Stuyt onder het contract voor de bouw van het raadhuis.

De bijdrage van Jan Stuyt aan de vernieuwing van de bouwkunst

Joseph Cuypers en Jan Stuyt worden wel gezien als de eerste vernieuwers in de nadagen van de neo-gotiek. Samen tekenden zij vele koepelkerken, waarvoor zij beiden enthousiast waren en waarbij hun kennis van de gotische gewelfbouw goed van pas kwam.

De Nieuwe Sint Bavo-kerk en de drie reeds genoemde en behandelde kerken in de periode 1900-1908 stonden centraal in hun oeuvre. Voor Jan Stuyt volgt daarna nog de eveneens reeds genoemde Cenakel-kerk als kerk die echt vernieuwend was. Stuyt was van mening voor het katholieke kerkgebouw de meest harmonieuze en volmaakte vorm de koepelkerk was.

Voor de koepels die hij inderdaad veelvuldig ontwierp, hebben met name de Italiaanse renaisssance-koepels model gestaan. Zij werden vaak uitgevoerd in gewapend beton. Centraalbouw en koepel bleven architectonische oplossingen voor een aan het eind van de 19e eeuw opgekomen liturgische opvatting. Alle kerkbezoekers moesten de handelingen van de priester tijdens de H. Mis goed kunnen volgen. Stuyt liet zich aan stijlideeën weinig gelegen liggen. Hij was daarom eerder een eclecticus (iemand die uit alle stijlen overneemt wat hem het beste voorkomt) dan een stijlfanaticus.

Hij beschouwde zichzelf in de eerste plaats als katholiek architect. Bouwkunst was in zijn opvatting ‘een middel tot uitdrukking van denkbeelden’. Het is dus niet verwonderlijk dat zijn geloof hem ertoe bracht in zijn godshuizen allereerst een gewijde stemming te willen scheppen, waaraan stijlprincipes ondergeschikt moesten blijven.

Geconstateerd moet worden dat Stuyt in zijn eerste jaren bijzonder revolutionair bouwde; na 1916 bleef hij eigenlijk voortdurend op dezelfde manier bouwen, hetgeen mogelijk samenhangt met de vele opdrachten die hij kreeg. Een feit is dat hij geen school heeft gemaakt en dat er van de bekendheid die de bouwmeester in zijn tijd genoot, weinig is overgebleven.

In het boek ‘Bouwkundige compositie’ dat hij in 1933 schreef en dat hij opdraagt aan zijn zoon Giacomo, geeft Stuyt een overzicht van begrippen en factoren die de bouwkunde kunnen verheffen tot bouwkunst.

In een niet eenvoudig te lezen eerste zin van de Inleiding geeft Stuyt aan dat van een architect meer verwacht mag worden dan alleen technische kennis: “Indien het waar was dat een grondige kennis der constructie-wijzen, der bouwkundige samenstellingen van materialen, een ge-


Jaarboek 33, pagina 83

zond verstand in het vatten der eischen van het program, en daarbij van nature aanwezige en daarna met zorg beschaafde smaak voldoende wezen zou, den bouwmeester voor zijn verheven taak te bekwamen, de rasechte architect zou niet zoo zeldzaam wezen als dat heden ten dage het geval schijnt te zijn.”

Jan Stuyt (1868-1934)
Jan Stuyt (1868-1934)

De persoon Jan Stuyt

Stuyt was een persoonlijkheid die er niet in kon slagen werk uit handen te geven. Zijn buitengewoon drukke praktijk belette deze zeer begaafde bouwmeester om alles zelf te doen, maar zijn invloed op de jongere generatie architecten is gering geweest

Een beetje ijdel was hij wel. Zo gebruikte Stuyt een soort logo. In de gevel of bij de ingang van gebouwen die hij ontwierp, duidt een stenen bol of stuiter op zijn naam. Bij het oude raadhuis kom je de ‘stuiters’ zowel binnen als buiten tegen. Op de gevels van kerkgebouwen wordt vaak een schaakbord-motief uitgebeeld.

Stuyt heeft veel gepubliceerd in diverse vakbladen. Ook hield hij vaak lezingen en was lid van verscheidene organisaties. Hij was een zeer energiek persoon met een enorme werklust. Je zou kunnen zeggen: zijn werk was zijn leven!

Hij reisde veel. De Franse taal beheerste hij volkomen. Op 60-jarige leeftijd bekwaamde hij zich nog in de Italiaanse taal en sprak deze daarna vloeiend. Hij was een van de medeoprichters van het genootschap Holland-Italië en had daar dan ook de nodige kunstvrienden, hetgeen ook wel blijkt uit het artikel in het Italiaanse blad ‘Arte Christiana’ geschreven na zijn dood. Citaat hieruit: ”Deze man van kleine gestalte, met zijn levendige oogen, met zijn vlotte conversatie, met zijn beheersching van verschillende talen, met zijn onvermoeibare opgeruimdheid … de aarde heeft zijn lichaam tot zich genomen.”

Italië nam bij hem een bijzondere plaats in, niet alleen vanwege de kunst, maar ook vanwege zijn geloofsleven met als centrale plaats uiteraard Rome en zijn nauwe band met de Benedictijners. Want wie zou in die tijd brieven dateren met namen van heiligen? Hij deed dat soms.

Jan Stuyt was een man met vele kwaliteiten, die niet onopgemerkt waren gebleven. Zo was hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau, ridder in de Orde van den H. Gregorius den Grootte en commandeur in de Orde van het Heilig Graf.

Hij zag zichzelf vooral als kerkenbouwer, hetgeen wel blijkt uit de bouwkunst tentoonstelling in 1923 ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van koningin Wilhelmina, waarvoor Stuyt ook gelegenheid kreeg te exposeren. Op deze tentoonstelling toonde hij uitsluitend vier van zijn kerken.

Ook het boek ‘Jan Stuyt, Architect Den Haag’ dat hijzelf aan het eind van zijn leven schreef over zijn gehele oeuvre en dat uiteindelijk door zijn zoon Giacomo werd aangeboden aan de paus, getuigt van zijn band met de kerk en met Rome. Vooral het feit dat pogingen werden ondernomen en nieuwe oplossingen waren gevonden om de kerken zodanig te bouwen dat alle gelovigen op het altaar kunnen zien, juichte de paus zeer toe.

Jan Stuyt schreef in 1933 nog een artikel over de begraafplaats op de Heilig Landstichting waar hij begraven ligt. Het artikel eindigt met de volgende tekst: “Waarlijk, in deze omgeving is het goed afwachten op het oogenblik dat de bazuin het teeken voor onze opstanding geven zal.”

Hij overleed op 11 juli 1934 en heeft waarschijnlijk zijn eigen grafsteen nog kunnen ontwerpen. De ronding van de steen vertoont een directe relatie met de achter het graf gelegen koepel van de bijzondere Cenakelkerk.

Het graf van Jan Stuyt en zijn echtgenote bij de Cenakelkerk in Groesbeek.
Het graf van Jan Stuyt en zijn echtgenote bij de Cenakelkerk in Groesbeek.

Nawoord

Jan Stuyt heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de nieuwe architectuurstromingen na de neo-gotiek; toch is hij vrij onbekend gebleven. Naar mijn mening is dat niet terecht, hetgeen ik door middel van dit artikel duidelijk heb willen maken. De titel van één van de doctoraal scripties aan hem gewijd luidt: ’Een architect om niet te vergeten’.

Wij mogen ons in Castricum gelukkig prijzen met de markante gebouwen van hem in ons dorp en wij zullen hem zeker niet vergeten.

Ton Brugman
Oprichter van een landelijk platform voor Jan Stuyt-kenners


Jaarboek 33, pagina 84

Bronnen:

  • Archief Nederlands Architectuur Instituut te Rotterdam.
  • Cuypers, Jos, In memoriam naar aanleiding van de dood van zijn vriend/collega Jan Stuyt voor de Katholieke Kunstkring De Violier, 1934.
  • Erftemeijer, A, Looyenga, A.J, en van Roon, M. Getooid als een bruid. De nieuwe Sint Bavokathedraal te Haarlem, Haarlem 1997.
  • Hensen, A.H.L., Stuyt, J, en Van den Bosch, G.T.M.,
    De abdij van St. Adelbert te Egmond, Amsterdam 1928.
  • Houwink, P., Jan Stuyt (1868-1934), Kerkbouwer. Een architect om niet te vergeten. Doctoraal scriptie Universiteit van Amsterdam, 1977.
  • Kaan, N.A., De gemeente Castricum en haar raadhuizen, 5e Jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum, 1982.
  • Oeffelt, Theo van, De 75 beroemdste bouwwerken van Nederland, Bussum 2009.
  • Rosenberg, drs. H.P.R., De 19e-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland, Den Haag 1972.
  • Stuyt. J., Jan Stuyt. Architect Den Haag, Zoug (Zwitserland) 1933.
  • Stuyt, J., Bouwkundige compositie, Antwerpen 1933.
  • Thunnissen, H., Architect Jan Stuyt overleden. Het Gildeboek, 1934.
Portret van Jan Stuyt, in 1906 getekend door Jan Bleijs, zoon van architect Adrianus Bleijs, die Stuyt’s leermeester was.
Portret van Jan Stuyt, in 1906 getekend door Jan Bleijs, zoon van architect Adrianus Bleijs, die Stuyt’s leermeester was.

Samenvatting levensloop Jan Stuyt:

1868 Geboren te Purmerend op 21 augustus
1882 Stageplaats bij architect H.P. van den Aardweg in Purmerend
1883-1891 In dienst bij architect A.C. Bleys te Amsterdam
1891 Tekenaar bij architect Pierre Cuypers en zoon Jos Cuypers.
Wint 3e prijs voor ontwerp ‘vorstelijk verblijf’
Hoofdopzichter Sint Bavo Haarlem
1898 Begint als zelfstandig architect
1898 Bouw kerken in Kopenhagen en Sloten Villa’s in Aerdenhout, Overveen en Haarlem
1899 Compagnon van Jos Cuypers
Bouw kerken onder andere in Den Bosch, Utrecht en Amsterdam
St. Josephkerk te Velsen-Noord en St. Pancratiuskerk in Sloten
Abdij van Egmond, Violier, Architectura et Amicitia
Reizen: Duitsland (Beuron), Italië, Palestina en Verenigde Staten
1908 Huwelijk met Jeanne Louise Barozzi. Met haar kreeg hij 4 kinderen 1908-1917 Architectenbureau Stuyt gevestigd in Amsterdam
1908-1909 Pancratiuskerk, pastorie, zusterhuis en bewaarschool in Castricum
1909 Filiaal van bureau Stuyt in Heerlen: bouwt scholen kerken en villa’s
Ontwerp van een Tuinstad in Heerlen
1909 Kapel O.L. Vrouw ter Nood in Heiloo
1911 Raadhuis Castricum
1911-1913 Verbouwing raadhuis Alkmaar
1912 Deelname aan prijsvraag raadhuis Rotterdam (2e prijs)
1913 Cenakelkerk te Groesbeek
1915 Landhuis te Maarn
1917 Bureau Stuyt verplaatst naar Den Haag
1925 Klein-seminarie Hageveld te Heemstede
1925-1927 St. Elisabethziekenhuis te Alkmaar
1933 Schrijft het boek ‘Bouwkundige compositie’
1934 Overleden in Den Haag op 11 juli.

Het ontwerp van Jan Stuyt voor het raadhuis Rotterdam (1912), waarvoor hij de 2e prijs kreeg.
Het ontwerp van Jan Stuyt voor het raadhuis Rotterdam (1912), waarvoor hij de 2e prijs kreeg.


2 juni 2022

Peperkamp, Cor – smid (Jaarboek 15 1992 pg 33-44)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 15, pagina 33

Wie was … Cor Peperkamp

Cor Peperkamp zoals velen hem gekend hebben.
afb. 1 Cor Peperkamp zoals velen hem gekend hebben.

Onder veel Castricummers is de naam Cor Peperkamp legendarisch, omdat bij als hoefsmid en als persoonlijkheid in het dorp Castricum een speciale plaats innam.

De deuren van de smederij, gelegen in het hartje van het dorp, stonden altijd open. En altijd was de smid erop uit je ertussen te nemen, de mensen aan het lachen te krijgen of gewoon gezellig in cafe De Rustende Jager een borreltje te drinken met andere bekende Castricummers.

Zijn gave des woords was zo spreekwoordelijk dat hij het tot officieuze locoburgemeester bracht. Op vele geboorte-akten staat zijn handtekening, omdat het vanzelfsprekend was Cor Peperkamp als getuige uit te nodigen bij de aangifte van een nieuwe boreling.

Het is nu veertig jaar geleden dat hij overleed, na een periode van 53 jaar dat hij als smid de paarden besloeg en de wagens van nieuwe wielijzers voorzag. Hij nam niet alleen door de uitoefening van zijn beroep een centrale plaats in, maar vooral door zijn goedlachse, innemende persoonlijkheid. En zo herinneren de meeste mens en zich hem. Een markant mens, Cor Peperkamp.

Uitgeester van geboorte

Cornelis Johannes Peperkamp werd geboren op 1 augustus 1880 op het Bonkenburg te Uitgeest. Hij was de tweede zoon van Cornelis (Kees) Peperkamp en Anna Clasina Cornelia Stadegaard. Hun eerste zoon Jan werd geboren op 1 december 1874 aan de Hogeweg te Uitgeest. Naast een aantal jong overleden kinderen behielden zij drie kinderen in leven. Hun jongste kind Maria werd geboren op 31 december 1883, eveneens aan het Bonkenburg.

Kees Peperkamp kwam van Bergen, alwaar zijn vader Jan Peperkamp een smederij had tegenover de Ruïnekerk. Begin 1871 kwam hij nog ongehuwd als smid naar Uitgeest en betrok een smederij aan de Hogeweg in Uitgeest. In 1878 kocht hij de smederij aan het Bonkenburg, die thans (Red: in 1992) nog steeds als zodanig dienstdoet en beheerd wordt door Jan Peperkamp, een kleinzoon van de oudste zoon van Kees.

Door zijn wat kroezige haar kreeg Kees Peperkamp de bijnaam’ does’, een naam die zijn zoon Cor mee zou nemen naar Castricum; Het was duidelijk dat de beide zoons van Kees en Anna het vak van hun vader zouden leren. Hun dochter Maria zou later gedurende vele jaren op het Scharloo te Alkmaar een banketbakkerij leiden.

Vermoedelijk heeft er op het Bonkenburg eeuwenlang een smederij gestaan; rond de eeuwwisseling werd een vliesdun hoefijzer gevonden. Een onderzoek aan de Leidse universiteit wees uit dat het hoefijzer afkomstig moest zijn uit de zeventiende eeuw. Zoals het gebruikelijk was werd het vak geleerd van vader op zoon; kinderen leerden het op een welhaast vanzelfsprekende manier, niet alleen door af en toe mee te helpen, maar vooral door te kijken. Zo nam de oudste zoon Jan het bedrijf van zijn vader over en voerde tientallen.jaren het smidswerk uit voor de bevolking van Uitgeest.

Knecht bij de dorpssmid Klaas Smit

De tweede zoon Cor kwam op 17 juli 1900 als knecht in de leer bij Klaas Smit. Klaas was grof- en hoefsmid en had een smederij in de dorpskern van Castricum. Klaas Smit was toen reeds 67 jaar en al sinds 1862 dorpssmid in Castricum. Uit zijn huwelijk met Maartje Brakenhoff werden acht kinderen geboren, waaronder vier zoons. Twee zoons, Simon en Gerrit, werkten bij hun vader in de smederij.

Als beide zoons op 8 en 10 oktober 1898, nog ongehuwd, aan de heersende Spaanse griep overlijden op respectievelijk 34- en 27-jarige leeftijd, staat Klaas er alleen voor; ruim een jaar later komt dus Cor Peperkamp op twintigjarige leeftijd bij hem werken. In deze beginjaren in Castricum volgt Cor Peperkamp een opleiding tot (hoef)smid aan een technische school in Haarlem; het vakdiploma behaalt hij in Utrecht.

Cor Peperkamp bij de Overtoom.
Zicht op de Overtoom met op de achtergrond de hervormde kerk. Links Cor Peperkamp met in het midden collega smid Dorus de Groot. Dan met het kind Toon van Benthem. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In het jaar 1906 vindt Klaas Smit het welletjes, hij is dan 73 jaar; met zijn vrouw Maartje gaat hij in Haarlem wonen. De smederij doet hij eind juni van dat jaar over aan Cor Peperkamp, die enkele maanden eerder op 17 mei 1906 te Uitgeest is gehuwd met Catharina Maria Rodegonda Berkhout. eveneens geboren te Uitgeest op 14 augustus 1882.

Zij was de dochter van Mattheus Berkhout en Alida Petronella Tijburg. Mattheus was broodbakker en later bloemkweker; hij was niet onbemiddeld. Voor hun dochter en schoonzoon kochten zij de smederij in Castricum, met haar unieke locatie: pal in het hart van een lieflijk klein agrarisch dorp met ongeveer 2500 inwoners. Op de plek waar in vroeger tijden de smederij vele jaren


Jaarboek 15, pagina 34

In het begin van deze eeuw: met de fiets Cor Peperkamp, rechts Klaas Smit, Maartje Brakenhoff en dochter Agatha Smit.
afb. 2 In het begin van deze eeuw: met de fiets Cor Peperkamp, rechts Klaas Smit, Maartje Brakenhoff en dochter Agatha Smit.

dienst heeft gedaan staat nu een groter complex, namelijk een doe-het-zelf-zaak aan de Dorpsstraat 58.

Het pas gehuwde paar vestigde zich in de woning naast de smederij. Een huis met een bedstee in de woonkamer, een in de gang en twee bedsteden boven in het huis. Achter de woning was een tuin met een waterput. De smederij had een behoorlijke oppervlakte; erachter stond een grote loods waar de ijzeropslagplaats was.

In het midden van de smederij bevond zich de smidse, de centrale plek, waar op het aambeeld het ijzer als het heet was gesmeed werd.
In de loop der jaren werd de smederij verschillende keren verbouwd en voorzien van nieuwe gevels. Nadat Cor Peperkamp zijn diploma als hoefsmid behaald had, werd dat ook vermeld op de ramen van de smederij. Men mocht, gezien de moeilijkheidsgraad van het werk, alleen opgeleid en gediplomeerd het vak van smid uitoefenen.

Humorist en grappenmaker

Cor Peperkamp bouwde al snel een reputatie op als een ruimdenkende, welsprekende en humoristische man, die met zijn vrolijke humeur, toneeltalent en overtuigingskracht heel vaak grappen uit kon halen met mensen die de smederij bezochten. Je wist nooit zeker of hij je ertussen nam. In die hechte kleine dorpsgemeenschap waar iedereen elkaar kende, was hij zeer graag gezien. Hij was sfeerbepalend.

In een tijd waarin hard werken van maandag tot en met zaterdag aan de orde van de dag was en het woord ‘vakantie’ niet eens bestond, voorzag hij in een behoefte, want met de smid Cor Peperkamp in je omgeving viel er altijd wel wat te lachen. In zo’n dorp gebeurde er niet zoveel en een beetje lachen in de strijd om het dagelijkse bestaan was meer dan welkom. De anekdotes zijn dan ook in de loop van de 53 jaar, dat Cor Peperkamp dorpssmid in Castricum was, zeer talrijk geworden.

Zo kwam er wekelijks een redacteur van het Uitgeesterkrantje, de heer Kaagman, naar Castricum met de vraag of er nog nieuws was. Hij bezocht altijd even de smederij en stelde de vraag ook aan de smid. Peperkamp placht wat terughoudend te reageren en wilde het dan laten voorkomen dat het niet belangrijk was wat hij te vertellen had: “nou nieuws nee, ach laat maar. ” Die opmerking maakte Kaagman, een opvallende man met een lange grijze baard, altijd behoorlijk nieuwsgierig en hij drong steevast aan om het verhaal toch maar te vertellen.

“Wat zal ik zeggen”, begon Peperkamp een keer, “elke middag, zo tegen een uur of vier, zit er een ooievaar voor één van de ramen van De Rustende Jager naar binnen te kijken. Hij blijft er een uurtje zitten en vliegt dan weer weg. Het is net alsof hij iemand zoekt”. De redacteur, die dat weleens met eigen ogen wilde aanschouwen, heeft een paar dagen, zo rond een uur of vier, lang gewacht of de ooievaar langs kwam. Of dit verhaal ooit de krant gehaald heeft, vermeldt de geschiedenis niet …

Op de voorgrond een groep kinderen, schoenmaker Imming (met mand) en daarnaast smid
Peperkamp.
Op de voorgrond een groep kinderen, schoenmaker Imming (met mand) en daarnaast smid Peperkamp. Dorpsstraat 64, 66, 68 in Castricum, 1911. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De smederij

In de smederij bevond zich de smidse, de plaats waar het smidsvuur was, met daarboven een taps toelopende schoorsteen; ernaast hing de blaasbalg om het vuur mee aan te wakkeren. Naast het smidsvuur bevond zich ook de koelbak, een stenen bak gevuld met water om het ijzer snel af te laten koelen ofwel te laten krimpen. Dit was de meest centrale plaats van de smederij, waar al het ijzerwerk met de hand gemaakt werd. Van het ijzer werden niet alleen de hoefijzers gemaakt, maar in feite alles wat voor tuin- en landbouw gebruikt werd: fabrieksproducten kwamen nog nauwelijks voor.

Dus de smid vervaardigde ook veel gereedschap zoals spaden, schoffels, harken, hooigraven etc. (de hooigraaf werd door de boer gebruikt om zijn hooi in verband met het optreden van hooibroei te controleren; aan de hooigraaf zat een’ steppie’ waarmee het hooi omgewoeld werd).

Elk stuk gereedschap werd gesigneerd met de initialen CP. Het met de hand gemaakte gereedschap ging ontzettend lang mee en ging er uiteindelijk toch iets stuk, dan kon dat vaak nog door de smid worden verholpen.

Iemand kwam een keer bij Cor Peperkamp verhaal halen over een schoffel die niet goed uitgevallen was. Peperkamp repliceerde: “Het lijkt me sterk dat ik deze schoffel gemaakt zou hebben,


Jaarboek 15, pagina 35

Cor Peperkamp.
afb. 3a Cor Peperkamp.
en zijn vrouw Trijntje Berkhout.
afb. 3b en zijn vrouw Trijntje Berkhout.

want ik zet er altijd CP op.” Die letters waren inderdaad nergens te vinden.

Hij maakte eens een proefschoffel voor de Noord-Zuidhollandse Tramwegmaatschappij. Hij had daar zo’n succes mee, dat ze later ieder jaar wel twintig stuks bestelde.

Wat hij ook veel deed was de messen slijpen van de maaimessen. Dat zijn driehoekige messen die op een natte slijpsteen werden aangescherpt: een jaarlijks terugkerend karwei.

Hij maakte niet alleen gereedschap, maar alles wat gesmeed werd, zoals muurankers, beugels van goten, uithangborden rijk van krullen voorzien, sierhekken (waaronder het hekwerk rond het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis Duin & Bosch) en het gewone siersmeedwerk.

Bekend is dat veel mensen op klompen liepen en die klompen braken nog weleens, vooral als de jongens er mee voetbalden. Peperkamp zaagde dan een gleufje in de klomp, legde de gloeidraad in het gleufje en nagelde hem vast. Tenslotte was de houtlijm nog niet uitgevonden. Veel later kwamen de bandjes, waar haakjes aan vast zaten.

Het smeedijzeren kruis met haantje van de Nederlands Hervormde Kerk was een eervolle opdracht aan Cor Peperkamp. Ook deze kunst had hij van zijn vader geleerd, die in Uitgeest in 1886 een nieuw kruis had vervaardigd voor de Nederlands hervormde kerk aldaar. Hoe moeilijk dat was, bleek wel uit het feit dat het kruis uit 1886 veel te zwaar was voor ‘den koningsstijl’ en in 1915 door Jan, de andere zoon van de maker en broer van Cor, moest worden vervangen. Ook de hekken rond de Nederlands hervormde kerk werden door Peperkamp gesmeed.

De smederij van Cor Peperkamp.
De smederij van Cor Peperkamp aan de Rijksstraatweg nu Dorpsstraat 56 in Castricum, 1910. Cor staat bij de boom. Op de winkelruit staat: Gediplomeerd Hoefsmid C.J. Peperkamp. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Gezinsuitbreiding

Al snel nadat Catharina (Trijntje) Berkhout en Cor Peperkamp zich in Castricum gevestigd hadden, kondigde de eerste geboorte zich aan: in maart 1907 kwam Anna Cornelia, gevolgd door een tweede dochter Alida Maria in oktober 1908. De zoon die later de smederij over zou nemen, Cornelis Josephus, werd in april 1910 geboren.
Daarop volgden nog vier kinderen, waarvan een kind negen maanden na de geboorte (in 1913) is overleden aan een longontsteking. Ze heette Maria Catharina. Franciscus Josephus werd geboren in november 1914 en de jongste dochtertjes Maria Catharina en Catharina Maria respectievelijk in december 1916 en in april 1918. Voor de beide zoons was het heel gebruikelijk hun vader bij het werk te helpen, zowel in de smidse (het trekken aan de blaasbalg die steeds met lucht gevuld moest warden), als buiten bij het beslaan van de paarden.

Hoefsmid

Cor Peperkamp had twee knechts in dienst, Piet Dam en Klaas Wezel (maar ook de boeren hielpen af en toe een handje). Met name de eerste is op veel foto’s samen met de smid te zien. Als een paard vier nieuwe hoefijzers kreeg en dus rondom beslagen moest worden, werd het soms in de travalje geplaatst, een houten box bestaande uit latten en balken. De travalje werd gebruikt bij onrustige en lastige paarden, maar ook bij jonge paarden die nog geen kennis hadden gemaakt met het beslaan van hun hoeven. Het paard kon dan geen onverwachte bewegingen maken, want een trap van een paard is niet zo prettig. Als een paard toch onrustig bleef, klemde de smid wel eens een tang op de neus om het paard af te leiden. Zo kon de smid toch rustig zijn werk doen. De travalje stond binnen in de smederij opgesteld, maar de meeste paarden die de smid kenden, werden zonder hulp van de travalje buiten beslagen. Dit gaf altijd veel bekijks van dorpsgenoten en kinderen die in de buurt speelden of op weg waren naar school. Het kwam een enkele keer voor dat tien paarden stonden te wachten om beslagen te worden.

Zoals elke zelfstandige ondernemer had ook Cor Peperkamp een vaste klantenkring, niet alleen onder de boeren en tuinders, maar vooral onder zijn directe klanten: de paarden zelf. De beesten wenden aan de smid, hij vertroetelde ze vaak en als Cor Peperkamp het niet deed, dan deden zijn dochters het wel. In die tijd, zo na de eeuwwisseling, werd er op menig dubbeltje gekeken en het kon dan ook gebeuren dat de boer met zijn paard naar een andere, goedkopere smederij in het dorp ging. De boeren waren soms wat op de penning en dat merkte Cor Peperkamp natuurlijk ook.

Voor de smederij de smid Cor Peperkamp.
Voor de smederij de smid Cor Peperkamp met zijn hand in de broekzak en een aantal andere personen. Het wiel wordt vastgehouden door smidsknecht Piet Dam. Aan Cors hand zijn zonen Frans en Cor. Dorpsstraat 56 in Castricum, 1911. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het gebeurde wel eens dat het paard met de boer langs de smederij van Peperkamp kwam terwijl de smid voor zijn smederij stond. Het paard trok dan naar de smederij in de richting van de smid, omdat het wist dat daar wel een suikerklontje te halen viel en een hartelijk woord. Cor Peperkamp keek dan naar de hoeven en zei: “Boer, wat heb je toch een paar slechte hoeven onder dat beest laten zetten, hij loopt heel slecht, je moet hem weer snel laten brengen”. En dat deden die boeren dan ook weer, vooral omdat de voorkeur van het paard ook een woordje meesprak.


Jaarboek 15, pagina 36

Schraperige boeren

Als de smid zag dat de hoefijzers aan een kant waren afgesleten, kon hij ook aan de stand van het been zien dat er iets niet in orde was. Als dat het geval was werden de ijzers verlegd. Het linker hoefijzer ging dan bijvoorbeeld onder de rechtervoet, of de ijzers werden van voor naar achter en vice versa verlegd. Dat was goedkoper dan het rondom beslaan van het paard.

Als Cor Peperkamp het echt noodzakelijk vond dat het paard rondom beslagen werd, dan speelde de zuinigheid van veel boeren hem wel eens parten en werden de ijzers alsnog verlegd, om maar geld uit te sparen. Het verleggen kostte 70 cent en het rondom beslaan, waarbij het paard vier nieuwe hoefijzers kreeg, kostte 1,40 gulden, oplopend in de loop der jaren tot 2,60 gulden. Benauwdheid en zuinigheid speelden in die zoveel minder welvarende tijd een grote rol. Als een boer bekend stond om zijn schraperigheid, dan werd hij wel aangeduid met de term ‘karhengst’.

Rond de eeuwwisseling en ook later hadden de boeren duidelijk een monopolie-positie ten opzichte van middenstanders. Voor de laatsten was dat niet altijd even gunstig, hoewel Cor Peperkamp met zijn diplomatieke gaven de boeren wel aan zich wist te binden.

De anekdotes over boeren waren daarom niet altijd positief. Zo gaat het verhaal van een smid die bezoek kreeg van een boer met een mestvork. Aan de mestvork moest een reparatie plaatsvinden. De boer sommeerde de smid zijn werk aan de smidse te onderbreken, om eerst de mestvork onder handen te nemen. De smid weigerde, moest wel weigeren, want het ijzer dat in het smidsvuur lag, duldde geen uitstel.

De boer werd kwaad en de smid vertelde de boer een verhaal dat hij had gehoord. Hij, de smid, had vernomen dat er in Amerika (dat toen veel verder weg was) een machine was uitgevonden. Een machine waar je vijf boeren in kon stoppen en waarbij aan het andere einde een mens te voorschijn kwam.

Ja, en zo ging dat toen: als ‘schraperige’ boeren ter kerke gingen dan werden er onderweg naar de kerk nog wel eens dikke sigaren gerookt. De peuken daarvan werden pas weer verder opgerookt als de kerk uit was. Het was de gewoonte om zo’n peuk op de rand van de wijwaterbak achter in de kerk te leggen. Kwajongens die de boeren een poets wilden bakken namen die peuken mee tijdens de kerkdienst en doopten die in de paardenvijgen die altijd in ruime hoeveelheden de straten sierden. Als de kerk dan uitging keek men gespannen wat voor gezicht de boer zou opzetten als hij zijn sigaar weer in zijn mond stak.

Anna, Alida, Cor en Frans Peperkamp omstreeks 1916, nadien worden nog Maria en Catharina geboren.
afb. 4 Anna, Alida, Cor en Frans Peperkamp omstreeks 1916, nadien worden nog Maria en Catharina geboren.

Het was in die tijd een grote eer om je rekening zo laat mogelijk in te dienen, al had je bij wijze van spreken geen stuiver meer in je portemonnee. Tegenwoordig is dat wel even anders. Met het zeer laat indienen van de rekening suggereerden de ondernemers dat ze het geld niet direct nodig hadden en dat was een teken van welstand. Als Cor Peperkamp soms ’te vroeg’ met de rekening kwam vroegen de klanten: “Heb je het geld nodig?” Als er veel rekeningen uitstonden zeiden de kinderen altijd: “Pa is rijk in de boeken”.

De oudste kinderen moesten vaak met de ‘briefjes’, de rekeningen dus, langs de deur en niet zelden hoorden ze dan: “Nou kind, kom maar terug als de aardbeien verkocht zijn!”. Vooral bij lagere rekeningen werd er slordig betaald, zo onder de 5 gulden, wat voor die tijd toch een hoop geld was. Zo’n rekening werd dan per dubbeltje of kwartje geïnd, de kinderen noemden dat een ‘kwatje’. Daar moest je dan als kind na schooltijd een paar klompjes voor verlopen voordat je het geld binnen had.

Op een keer zag dochter Marie dat de man die nog een rekening moest betalen wel het petje voor het aannemingsfeest van zijn zoontje kocht. “Daar hebben jullie wel geld voor hè, en pa betalen jullie niet.” Ze vertelde het niet thuis, want ze wist dat haar vader deze opmerking nooit goed gevonden zou hebben. Maar wat wil het geval: op zondagmorgen is er hoogmis en daar komt de bewuste man aan met het geld. Hij zegt: “Cor, ik kom je effe betalen”. Peperkamp zeer verbaasd: “Op zondag? Nee, dat doen we niet”. De klant legt uit wat er voorgevallen is: “Je dochter zei er gisteren wat van, dat we wel de pet konden betalen maar niet de rekening”. Nou, dat heeft ze wel even moeten horen van haar vader: dit kon absoluut niet. Dit was zijn eer te na.

Zelf had Peperkamp een betere oplossing gevonden voor dit pettenprobleem. De zaterdag voor het aannemingsfeest bestelde hij bij Bervoets in Alkmaar een paar petten op zicht. Op maandag liet hij ze terugbezorgen met de mededeling dat ze te klein waren, of te groot, of dat er anderszins iets mis mee was …

Zigeuners, zwervers en ander aanloop

De smid had met zijn uitstekende locatie in de dorpskern van Castricum erg veel aanloop. Dagelijks werd de smederij bezocht door marskramers, handelaren in ijzer, vertegenwoordigers, bedelaars, paters die barrevoets liepen, zwervers, dorpsgenoten, kleine kinderen en zigeuners. Er kwamen dus ook regelmatig woonwagens langs die door paarden werden getrokken. Soms zag Cor Peperkamp dat zo’n paard allang beslagen had moeten worden, maar omdat de eigenaars vaak geen geld hadden, deed hij het dan gratis. Het staat niet vast of hij dat deed uit liefde voor het paard, dan wel voor het baasje.

De smederij van Cor Peperkamp.
De smederij van Cor Peperkamp aan de Dorpsstraat in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een verhaal dat zijn sporen wel verdiend heeft en vele malen is verteld door Castricummers die Cor Peperkamp hebben gekend, is dat over de bedelaar Kees van Poepies. Het zal niet zijn echte naam geweest zijn en het is niet duidelijk of hij zijn naam te danken heeft aan het navolgende.

Kees van Poepies was in die tijd een heel bekende bedelaar, die periodiek langs de smederij kwam, soms in gezelschap van een collega-bedelaar, wiens naam onbekend is. Ze hadden zo hun vaste adressen om wat te halen: eten of wat geld, kleding etc. Nu was het zo, dat als je vroeger een ijzeren koekenpan had (en alles was van smeedijzer in die tijd), dan werd die wel eens uitgebakken met paardenvijgen, die zoals we inmiddels weten voor het oprapen lagen (na afloop, en gezien de huidige hygiënische normen moet dat wel even vermeld worden, werd de koekenpan grondig schoongemaakt met soda). Paardenvijgen waren een probaat middel tegen het aanbakken van koekenpannen gebleken; de pan zou na behandeling nooit meer aanbakken.

Op een bepaald moment, toen smid Peperkamp bezig was dit werkje uit te voeren boven het smidsvuur, werd hij bezocht door


Jaarboek 15, pagina 37

de twee bedelaars. Ze betraden de smederij en begroetten de smid. “Nou jongens, jullie treffen het, ik heb nog een lekker lessie boerenkool”, zei Peperkamp. Zijn vrouw Trijntje, druk bezig in de keuken, werd erbij geroepen. “Vrouw, dek de tafel, we hebben gasten!”

“Nou smid”, zeiden de bedelaars, “dat is zeker een tref”. De tafel werd gedekt en borden neergezet, maar voordat het geheel werd opgediend verzocht Cor Peperkamp om eerst nog even te bidden, waarop de bedelaars twee grote kruisen sloegen en hongerig aanvielen.

Nu gaan er over dit verhaal twee versies. De eerste is dat er een stukje boter door de vijgen ging en ze hun bordje schoon leeg aten, maar dit lijkt toch een beetje onwaarschijnlijk. De tweede versie is dat de smid ter plekke afwachtte totdat de bedelaars uitriepen: “Peperkamp … !”

Zo sterk als een beer

Er werd vaak gezegd: een smid moet alles kunnen! Voor het vaak zware werk in de smederij was het wel handig als de smid over veel spierkracht beschikte. Iedereen die hem heeft gekend schildert hem als een grote, stevige, gespierde en zwaar gebouwde man. Zijn gewicht werd geschat op 250 pond. Reden waarom hij altijd maatpakken droeg die hij bij de ons inmiddels bekende Bervoets in Alkmaar liet maken. Men beschrijft hem als ‘zo sterk als een beer’. Dat was wel noodzakelijk bij het beslaan van de paarden; mocht een paard toch onrustig zijn tijdens het beslaan, dan was een duwtje van de smid met zijn lijf soms voldoende om het te corrigeren.

Tot het dagelijkse werk van Cor Peperkamp behoorde ook het met de hand vervaardigen van de hoefijzers. Omdat hij een eigen klantenkring had wist hij om welke paarden het ging. Elk paard had zijn eigen ijzers. Het maken van die hoefijzers was dus letterlijk maatwerk. Daarom konden de ijzers soms lang voordat de boer of tuinder met zijn paard kwam, al gemaakt worden: altijd na ‘broodeterstijd’, zoals dat heette. Ze hingen in de smederij aan balken.

Het al zoveel mogelijk op maat gemaakte hoefijzer werd na aankomst van de klant precies vergeleken met de maat van de hoef. De hoef werd vlak gevijld, het overtollige hoorn werd weggesneden, het hoefijzer werd in het vuur gezet en gedeeltelijk afgekoeld in de koelbak om het daarna weer aan de hoef te passen. Dat gaf altijd een hoop gesis en gerook. De lip werd aan de voorzijde tegen de hoef aangeslagen voor de steun en als het helemaal correct zat gingen de nagels door de gaten van de hoefijzers. De hoeven werden als afwerking afgeteerd. Volgens sommige zegslieden kon je er tegen bijbetaling ook nog een kleurtje op krijgen; volgens andere was, net als bij de T-Ford, elke kleur verkrijgbaar als het maar zwart was. Oude hoefijzers werden vaak weer hergebruikt voor het maken van landbouwgereedschap.

Paarden die veel over de straat liepen bezochten natuurlijk vaker de smederij dan de paarden voor land- en tuinbouw. ’s Winters werden er wel schroeven in de hoef gedraaid tegen het uitglijden: “Op winterdag stonden de hoeven op scherp”.

Als Cor Peperkamp het ijzer smeedde en enkele geïnteresseerden niets vermoedend naast hem stonden, spuugde hij soms een ‘kwat’ (hij pruimde erg veel) op het aambeeld en gaf er dan met zijn hamer een klap op. Dat.veroorzaakte een gigantische klap, alsof er een kanon werd afgevuurd.

Dorpssmid Cor Peperkamp staat voor café Broksma.
Dorpssmid Cor Peperkamp staat voor café Broksma. Dorpsstraat 42 in Castricum, 1918. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Cor Peperkamp mocht de mensen er dus graag tussen nemen. Dat ging vaak wel verder dan alleen de schrik om een luide knal, en soms was het misschien op het randje van wat vandaag de dag als goede smaak geldt. Toen lag dat geheel anders.

Je hebt niet aIleen ’s lands wijs, ’s lands eer, maar ook ‘des tijdgeests wijs, des tijdgeests eer’. Veel wat tegenwoordig kan, werd vroeger als onbehoorlijk beschouwd, maar ook omgekeerd kon vroeger veel, dat juist nu als min of meer ongepast wordt gezien. Hoe dat ook zij: de ‘practical joke’ stond, misschien wel bij gebrek aan andere verzetjes, in hoog aanzien. Wie er goed in was – en Cor Peperkamp was er onomstreden kampioen in – werd daarvoor beloond met grote populariteit.

Hij had er een handje van om, als er iemand bij hem in de smederij was, denkbeeldige voorbijgangers uitbundig te groeten. De mensen wisten dat ze er tussen genomen werden en ze wilden dus perse niet kijken wie er langs kwam, maar hij hield dat zo serieus

Omstreeks her jaar 1916: Cor Peperkamp met zoon Frans, in de deuropening vrouw Trijntje in verwachting van Marie en knecht Piet Dam met de fiets.
afb. 5 Omstreeks het jaar 1916: Cor Peperkamp met zoon Frans, in de deuropening vrouw Trijntje in verwachting van Marie en knecht Piet Dam met de fiets.

Jaarboek 15, pagina 38

Zo zag de kop van de rekening van de smid eruit.
afb. 6 Zo zag de kop van de rekening van de smid eruit.

en consequent vol, dat de meesten er vroeg of laat toch intrapten. Sommigen vlogen zelfs achteraf nog naar de deur om te zien of er werkelijk iemand voorbij gekomen was.

Veearts en tandarts

Als de paarden ziek waren of een bepaald letsel hadden ging men altijd eerst naar de smid. Hij keek dan wat hij kon doen. Ook bij het paard werd aderlaten toen regelmatig toegepast. Als de boer klachten had over de werklust van het paard en het paard lui en sloom vond, tapte Peperkamp meestal bloed af.

Voor het aderlaten gebruikte de smid een hartvormig mesje met een hamertje. Hij bond eerst een touw om de nek van het paard om stuwing te verkrijgen, waardoor de halsaderen zichtbaar werden. Hij smeerde de plek waar de incisie gemaakt zou worden in met een speciaal zalfje en tikte dan met het hamertje op het mesje waardoor de incisie gemaakt werd. Het bloed werd vervolgens in een emmer opgevangen. Men zegt dat het paard er vaak enorm van opknapte, zodat het weer lekker op het Castricumse land kon werken.

Tijdens het aderlaten kwam er eens een handelaar langs en Cor Peperkamp, die pas begonnen was, zei: “Ga maar alvast naar de vrouw toe, een koppie halen, ik kom zo”. Hij had tijdens het aderlaten bloed op zijn schort gemorst en met dat schort nog om kwam hij nerveus binnen. “Wat mij nou is overkomen”, riep hij opgewonden, “het is verschrikkelijk”.

“Nou, wat is er dan, Peperkamp?”, vroeg de handelaar bezorgd.
En Peperkamp kon dramatiseren: “Oh, mijn allerbeste vriend loopt aan de overkant van de straat, hij roept mijn naam en wil naar mij toekomen. Op datzelfde moment komt de tram eraan en hij komt toch met zijn hoofd onder de tram. Het hoofd rolt naar mij toe, hij geeft nog een knipoog en sluit zijn ogen. Ik heb het hoofd maar even onder de kaasstolp gelegd en onder het bed gezet; dan kan de familie er nog even afscheid van nemen”. Of de handelaar dit verhaal geloofde?

De dorpssmid in volle actie aan een wagenonderstel.
afb. 7 De dorpssmid in volle actie aan een wagenonderstel.

Zweren aan de paardenvoeten werden schoongemaakt en behandeld met bruine teer in de holte van de zool. Met het wegsnijden van knobbels was extra voorzichtigheid geboden, omdat er een zweer onder kon zitten. Als er een ‘straar’ (kier) aan de voetzool ontstond ten gevolge van verzwering dan werd dat opgevuld met henneptouw en weer afgeteerd. Het henneptouw was nodig om de kieren te dichten en zo verontreiniging van de wond te voorkomen; het paard zou anders kans lopen om rotkanker te krijgen en in die tijd betekende dat een wisse dood.

Cor Peperkamp ried ook wel aan om het paard in de zee te laten lopen: zeewater heeft, zoals bekend, een reinigende en genezende werking op ontstekingen.

Zelfs kwam het voor dat Peperkamp geraadpleegd werd als het ging om reumatische klachten bij mensen. De man of vrouw werd in zo’n geval naar de doodgraver gestuurd om daar een doodkistenschroef te halen, die minstens twintig jaar in de grond gezeten moest hebben. Bij de doodgraver lagen die schroeven in voorraad. Cor Peperkamp smeedde van die oude schroef een ring en vijlde die glad. Door zo’n ring te dragen zou men de reumatische klachten kwijtraken.

De smid controleerde ook het gebit van de paarden en dankzij die kunde kreeg hij nog eens bezoek van een man met een ontzettende kiespijn. “Oh”, zei Cor, “ik ben overal goed in; ik heb vroeger ook nog voor tandarts geleerd, neem maar even plaats”. Hij heeft toen met een grote roestige tang in de smederij die kies getrokken. Het liet hem echter kennelijk niet los, want hij kon ’s avonds niet in slaap komen, omdat hij zich ook wel realiseerde dat die tang wel eens voor een flinke infectie zou kunnen zorgen. Zijn kinderen zeiden: “Ja Pa, had je het maar niet moeten doen, het is je eigen schuld.” Gelukkig is de patiënt pas vele jaren later en aan iets heel anders overleden.

Links van de Boerenleenbank de smederij van Cor P
Links van de Boerenleenbank de smederij van Cor Peperkamp. Dorpsstraat 56, 58 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het gebit van oma

Zo gaat er nog een ander verhaal in de tandheelkundige sfeer. Er kwam eens een deftig meisje uit een ander dorp kijken naar de smid tijdens het beslaan van de paarden.

– ”Nou opa, wat bent u aan het doen hier met die paarden?”
– “Ja kind, ik ben die paarden aan het beslaan”.
– “Doet dat geen pijn?”
– “Neen kind, dat doet helemaal geen pijn, opa zal het paard echt geen pijn doen hoor”.
Plotseling zegt het meisje:
– “Oma is vorige week overleden.”
– “Oh, wat vind ik dat erg voor je, dat je oma dood is. Zou ik je eens wat mogen vragen?”, vervolgt Cor Peperkamp verder: “Opa moet volgende week voor de pastoor invallen bij het preken, maar opa zijn gebit is stuk. Zou opa dan jouw oma’s gebit even mogen lenen? Dan krijg jij een dubbeltje van opa”.

Dus dat meisje kwam later met een doosje met watten en een geel gebit naar hem toe. Hij nam het aan, boog zich een beetje van haar weg, zogenaamd het gebit passend, en zei: ” sorry hoor, kind, het past opa helemaal niet, neem het maar weer mee. Zeg moe maar


Jaarboek 15, pagina 39

dat het hartelijk bedankt is voor de moeite. Het kind kreeg het dubbeltje en ging weer weg.

Nog één keer het gebit (driemaal is scheepsrecht).
Cor Peperkamp kwam eens bij een vrouw om een kachel te plaatsen. Tijdens een bakje koffie maakte zij complimenten over het mooie gebit van de smid. Hij had altijd direct zijn verhaaltje klaar en zei: “Mevrouw, daar ben ik met mazzel aan gekomen.

Een jaar geleden kwam ik bij Jan de Slager in de Oosterbuurt en die was juist bezig een geit te slachten. Dat beest had een mooi gaaf gebit en die geitekop kon ik voor twee kwartjes van hem kopen. Thuis hebben we die kop gekookt en afgekloven en toen bleef er een gaaf stel tanden en kiezen over. Daarmee ben ik naar een tandarts gegaan en die heeft er dit fraaie gebit van gemaakt”. “Maar”, zei de smid met een stalen gezicht: “ik zou het niemand aanraden hoor, het heeft een groot bezwaar, ik kan geen toeter (toeter- of pijpkruid) of brandnetel voorbij lopen of ik moet er effe in bijten”.

Pater Peperkamp

Hij was een keer in een kloosterschool in Velsen om er met zijn knecht kachels te plaatsen en pijpen te poetsen voor de winter. Terwijl de knecht ergens anders bezig was, zag hij op een gegeven moment een aantal bruine pijen hangen onder een afdakje. Zonder een moment te aarzelen trok hij zo’n pij aan, bedekte zijn hoofd met de ruim uitgevallen kap en liep door de lokalen naar zijn knecht toe die op zijn knieën druk bezig was een kachel te plaatsen.

– “Gaat het wel vaderke? ” vroeg hij op zijn steenkolen-brabants.
– “Jawel eerwaarde” was het enigszins timide antwoord.
– “Heeft u ook kinderen?”
– “Jawel eerwaarde.”
– “Hoeveel kinderen heeft u?”
– “Ik heb wel acht kinderen. “
– “Acht kinderen zo, dan heeft u ook niet stil gezeten!”
– “Nee, nee eerwaarde, U weet hoe dat gaat “
– “Zal ik uw gezin de zegen geven?”
– “Dat is goed eerwaarde”.
Prevelend: “In nomine patris et filii et spiritus sancti” …
(een stuk luider)
– “En nou godverdee aan je werk …”
– “Barst Peperkamp, ben jij het?”

Wagenmaker

Een werk waarbij niemand hem mocht storen en dat altijd met de knechts werd uitgevoerd was het leggen van ijzeren banden om wagenwielen, de zogenaamde wielijzers. Het was werken op de millimeter, want als het ijzer rond het wiel niet goed strak zat rolde het er al snel vanaf.

Die wielijzers lagen in voorraad in de loods achter de smederij. Het was werk dat een flink deel van het smidswerk uitmaakte, omdat er in die tijd vrijwel uitsluitend karren rond reden in het dorp; voordat de auto het straatbeeld kwam sieren werd immers vrijwel alles nog met paard en wagen gedaan.

Karretjes had je in alle soorten en (wiel)maten: kiepkarren, schulpkarren met zeer hoge wielen, boerenwagens, bakwagens, tilbury’s, dresseerkarretjes, bokkenwagens enzovoorts.

De maat van het wiel werd genomen met een instrument waarmee men de omtrek van het wiel uitrekende. Dan werd van staal de breedte van het wiel gewalst op een wals, die in de smederij stond, en dan werd die band iets korter dan de werkelijke maat in het vuur verhit tot bijna smelttemperatuur. Omdat er nog niet gelast werd maakte de smid gebruik van welijzer om de ijzeren band aan elkaar te smeden. Het wielijzer ging in het smidsvuur en werd iedere keer een stukje gedraaid; het moest zo heet mogelijk zijn.

Zo zag smederij Peperkamp in Uirgeest eruit; de smederij in Castricum, waarvan geen foto's gemaakt zijn, zag er hetzelfde uit.
afb. 8 Zo zag smederij Peperkamp in Uirgeest eruit; de smederij in Castricum, waarvan geen foto’s gemaakt zijn, zag er hetzelfde uit.

Vooral grote ijzeren banden vergden van de smid veel handigheid. omdat het beginpunt soms al was afgekoeld als het eindpunt in het smidsvuur lag.

Pas als het ijzer zeer heet was kon het om het houten wiel gelegd worden. een werkje dat zeer snel moest gebeuren. Het houten wiel mocht immers niet verbranden door de hitte van het ijzer. Als het ijzer om het wiel gelegd werd. moest het snel worden afgekoeld in een speciaal daarvoor vervaardigde stenen bak van ongeveer 1,5 meter lengte, gevuld met water. Het wiel werd daarin rondgedraaid. dat ging met veel rook en gesis gepaard.

Dit werk kon de smid niet in zijn eentje, hij werd hierbij altijd geassisteerd door zijn knecht of zelfs door de opdrachtgevers.

Getuige bij geboorteaangiften

Cor Peperkamp had graag mensen om zich heen, en dat gevoelen was wederzijds. Zo werd hij regelmatig gevraagd om als getuige op te treden als een geboorte moest worden aangegeven. Het is niet bekend bij hoeveel aangiften hij getuige is geweest, maar verondersteld wordt dat het om honderden nieuwgeborenen is gegaan.

De vader kwam dan even langs de smederij en samen met een andere getuige werd in het gemeentehuis de geboorteakte getekend. Als die formaliteiten hadden plaatsgevonden, dan ging de gelukkige vader in gezelschap van de getuigen naar café De Rustende lager aan de Dorpsstraat en daar bracht men dan een toost uit op een lang en gelukkig leven van de pasgeborene. Dat was traditie.

Voor de sigaar, die Peperkamp dan altijd aangeboden kreeg nam


Jaarboek 15, pagina 40

Bij vele geboorte-aangiften trad Cor Peperkamp op als getuige; op vele akten is zijn handtekening te vinden.
afb. 9 Bij vele geboorte-aangiften trad Cor Peperkamp op als getuige; op vele akten is zijn handtekening te vinden.

hij een sigarenschaartje mee, hij knipte de sigaar af en rookte een haaltje. Omdat hij normaliter niet rookte, maakte hij de sigaar meteen weer uit en bewaarde hem voor zijn zoon.

Soms bleef hij wel eens te lang weg en dan zei zijn vrouw tegen een van haar kinderen: “Waar blijft je vader nou? Da, (hun tweede dochter) ga jij eens even je vader halen, hij blijft zo lang weg. Zeg maar dat ik zit te wachten met eten”. Met de deur van De Rustende Jager half geopend zei ze dan: “Pa, komt u, want u moet eten”. “Kind, ik kom direct” zei hij dan. En dat deed hij altijd. Dorpse gezelligheid.

Toen Trijntje, de vrouw van de smid, zelf hoogzwanger was en elk moment kon bevallen, moest Cor Peperkamp ook nog eens een kind aangeven.

Terwijl de burgemeester de akte opstelde en naar de naam van de pasgeborene vroeg zie Peperkamp gekscherend: “Oh, noem het maar Cor Peperkamp”. Dat gebeurde. Terwijl de akte werd ingevuld en de formaliteiten werden afgehandeld, constateerde de burgemeester dat het niet het kind van Peperkamp kon zijn. Dat was wel even een pijnlijke geschiedenis, want zo’n akte duldde geen fouten en verbeteringen. Het kostte de desbetreffende ambtenaar dan ook nog heel wat werk om het een en ander te verbeteren. Die akten werden naar Haarlem gezonden en doorhalingen e.d. werden niet geaccepteerd.

In de raadszaal van het oude stadhuis bevond zich een schoorsteenpijp met een schoorsteendop erop. Cor Peperkamp was weer eens aanwezig om als getuige op te treden. Burgemeester Mooij zat aan de lange vergadertafel dichtbij de schoorsteendop. De smid zag dat de schoorsteendop niet goed sloot op de pijp en tikte daar even met zijn duimstok tegenaan om hem vast te slaan. Maar in plaats dat de schoorsteendop steviger kwam te zitten, raakte hij los en vlogen tegelijkertijd naar schatting twee volle emmers roet uit de pijp, dat voor een flink deel over de tafel en de burgemeester en diens akten vloog.

“Peperkamp …”, jammerde de burgemeester Mooij boos, “… jij bent ook altijd bezig met je streken”. Dit soort verhalen heeft nog vele jaren lachsalvo’s opgeroepen bij de Castricumse bevolking.
Burgemeester Mooij en Cor Peperkamp waren goede vrienden van elkaar, ze kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer.

In de twintiger jaren was het gebruikelijk dat de burgemeester de fanfare begeleidde, als die ergens buiten Castricum een optreden gaf. Op een keer was de burgervader verhinderd om deel te nemen aan het bezoek ergens in de Noord. De smid vond dit geen probleem en stelde voor dat hij die dag als de Castricumse burgemeester zou optreden. In dat dorp merkte niemand dat de eerste burger in werkelijkheid de hoefsmid van het dorp Castricum was.

Redevoeringen houden was hem op het lijf geschreven en het diner met de drankjes heeft hij zich goed laten smaken. Later is daar nog hartelijk om gelachen.

De werkplaats van Cor Peperkamp.
De werkplaats van Cor Peperkamp. Boven het wagenwiel het opschrift ‘RIJTUIGMAKERIJ’. Dorpsstraat in Castricum, 1915. Links op foto Cor Peperkamp. Verder op de foto: Jan Duin (alias Flast), een marinier van de kustwacht, Piet Schotvanger met de baret van de marinier op en Willem van Weenen (met verlof uit Den Helder).

Vriend van pastoor Engering

Pastoor Engering was een persoonlijke vriend van smid Peperkamp. De pastoor kwam regelmatig langs om samen met hem een spelletje schaak te spelen. In de woonkamer van de familie Peperkamp stond een aantal boeken, waaronder ook boeken die op de index stonden, die voor de rooms-katholieken dus verboden waren om te lezen.

Boeken van Emile Zola bijvoorbeeld of van Victor Hugo, die in die tijd felle reacties opriep. Elke keer zuchtte Pastoor Engering als hij die boeken zag staan, en elke keer zei hij er iets van: “Die boeken mag je niet lezen, Peperkamp!”. Reden voor de smid om het spelletje schaak eigenlijk liever op de pastorie te spelen.

Als de kersen rijp waren, die in de tuin van de pastorie groeiden, dan deelden zij die samen elk jaar uit aan de kinderen van de Augustinusschool.

Als Cor Peperkamp een enkele keer in de Pancratiuskerk kwam terwijl de dienst al begonnen was, dan onderbrak Pastoor Engering zijn dienst en wachtte demonstratief met zijn armen over elkaar, totdat Peperkamp had plaatsgenomen in de mannenbeuk. Cor Peperkamp ging elke zondag keurig in zijn maatpak en netjes met hoed op ter kerke, maar hij was niet, om het maar zo te zeggen, streng in de leer. Waarschijnlijk kon hij zich dat als kleine zelfstandige ook niet permitteren. Hij had zijn klanten onder de rooms katholieken en onder de protestanten.

Het hoeft geen betoog dat halverwege de twintigste eeuw een vrij stringente scheiding bestond tussen beide denominaties. Het gebeurde niet zo gauw dat kinderen van verschillend geloof met elkaar speelden en iets wat men al helemaal niet deed – of wat toch zeker niet zo hoorde – was verkering krijgen met iemand van een ander geloof. Kapelaan de Boer meende een keer – Cor Peperkamps vriend pastoor Engering was toen al dood – op huisbezoek te moeten gaan, toen één van de dochters van de smid verkering kreeg met een niet-katholieke jongen.


Jaarboek 15, pagina 41

Op een gegeven moment heeft Peperkamp toen uitgeroepen: “Moet u eens goed horen, ik moet van iedereen leven, want als ik het alleen van de katholieken moet hebben, dan heb ik geen brood op de plank”.

Het geloof speelde in zo’n dorp inderdaad een rol bij de vraag wie we1 of niet als klant bij je kwam en het werd in de dorpse gemeenschap als een soort verraad gezien als je niet principieel in de leer was. Daardoor is hij vermoedelijk wel wat werkopdrachten kwijtgeraakt, zoals het plaatsen van de kachels in de rooms-katholieke scholen en het maken van hekwerken voor de kerk.

Over de keuze van zijn dochters heeft hij gezegd: “Wat zij doen moeten ze zelf weten; wij hebben geprobeerd ze groot te brengen en die niet-katholieke jongens, die ze hebben gekozen zijn keurige jongemannen”. En met die uitspraak was de discussie gesloten, hoewel de jongere kinderen daardoor nog regelmatig geplaagd werden op school.

Het laat zich wel raden dat kapelaan de Boer zich in huize Peperkamp niet in de populariteit van wijlen pastoor Engering mocht verheugen.

Het is zelfs zo dat Trijntje, als zijn komst was aangekondigd, altijd het zeil onder het deurmatje in de woonkamer extra in de was zette, in de stille hoop dat het matje het op een welgekozen moment op een glijden zou zetten …

Hotel De Rustende Jager met links de Boerenleenbank. Links naast de bank de smederij van Cor Peperkamp.
Hotel De Rustende Jager met links de Boerenleenbank. Links naast de bank de smederij van Cor Peperkamp. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Als Kapitein Rommel terug kwam van één van zijn verre reizen, dan was het gewoonte om bij te praten in café De Rustende lager onder het genot van een jonge borrel. Rommel kwam regelmatig in de smederij en de kinderen vonden het altijd een feest als Kapitein Rommel over was.

Eenmaal bestond hij het om direct na aankomst in de kleine uurtjes nog naar de smederij te komen. Toen waren de kinderen al naar bed.
Samen met Piet Schotvanger en Ab Rommel ging Cor Peperkamp jagen in de duinen met een oud jachtgeweer. Het kostte de kapitein geen moeite om een jachtvergunning te krijgen. Rommel vroeg wel eens aan de kinderen: “Zingen jullie een liedje?”

Leden van de toneelvereniging, v.l.n.r.: Cor Peperkamp, een matroos van de kustwacht, Jan Duijn, Piet Schotvanger en Wub van Weenen.
afb. 10 Leden van de toneelvereniging, van links naar rechts Cor Peperkamp, een matroos van de kustwacht, Jan Duijn, Piet Schotvanger en Wub van Weenen.

“op de klompjes, trip, trip, trap,
komen Trientje en Marietje
deftig uit de school gestapt … “

Piet Schotvanger, die erbij stond, zei dan: “Kom, hou mijn hand eens vast!” en dan stopte hij een tabakspruim in de kinderhand en kneep er hard in, zodat de bruine drab langs de kindervingertjes sijpelde. Zo’n plagerijtje werd in die tijd heel gewoon gevonden.

Het verenigingsleven

Cor Peperkamp hield graag voordrachten en was dan ook zeer gewild als ceremoniemeester bij allerhande festiviteiten en plechtigheden.

afb. 11 De damvereniging omstreeks 1930 bijeen in cafe Van Bentem (hoek Dorpsstraat-Burg. Mooystraat); Cor Peperkamp, de voorzitter, achter het tafeltje met Cees Brakenhoff (links) en Wiebe Buimer (met pijp). Staand v.l.n.r. 1e en 1e onbekend, Gerrit Sprenkeling, Henk de Haan, Piet Ruiter, Pieter Schenk, Willem Baars, Gerard Essing, Gerrit de Nijs, Sjaak Cools, Cor Orij en Ab de Zeeuw.
afb. 11 De damvereniging omstreeks 1930 bijeen in cafe Van Bentem (hoek Dorpsstraat-Burgemeester Mooystraat); Cor Peperkamp, de voorzitter, achter het tafeltje met Cees Brakenhoff (links) en Wiebe Buimer (met pijp). Staand van links naar rechts 1e en 1e onbekend, Gerrit Sprenkeling, Henk de Haan, Piet Ruiter, Pieter Schenk, Willem Baars, Gerard Essing, Gerrit de Nijs, Sjaak Cools, Cor Orij en Ab de Zeeuw.

Jaarboek 15, pagina 42

Samen met Piet Schotvanger, Wub van Weenen en Jan Duijn vormde hij een toneelvereniging die regelmatig een uitvoering gaf in café De Rustende lager. Plaatselijke verenigingen hebben altijd in de belangstelling gestaan bij Peperkamp.

Hij had ook enkele bestuurlijke functies. In een brief van 13 april 1932 schrijft hij aan zijn schoonzoon:
“(…) Gisteravond 11 april hebben we nog vergadering gehad van de Harddraverij Vereeniging wegens aftreding door vertrek uit de Gemeente van de Heer Mulder als Voorzitter. Met algemeene stemmen is toen ondergetekende tot dezen gewichtigen functie gekozen. Nu, dat heb ik maar aangenomen, alhoewel ik liever gehad had dat ze een ander hadden gekozen (…)”.
De Castricumse Harddraverij-Vereniging hield de draverijen in de Oosterbuurt.

Daarnaast was hij voorzitter van de damclub en sinds de oprichting in 1911 ook van de voetbalclub Castricumse Sport Vereniging (C.S.V .), toen nog voor alle gezindten. Deze club had een voetbalterrein aan het einde van de Haagseweg. Toen in 1922 de Rooms Katholieke voetbalvereniging Vitesse werd opgericht, gingen de meeste leden over naar de nieuwe club.

Ook bij de oprichting van de Vrijwillige Brandweer in 1920 door burgemeester Lommen had Cor Peperkamp zich met nog dertien anderen aangesloten.

Verder placht Cor Peperkamp nog wel eens een kaartje te leggen bij de klaverjasclub. Eén van zijn klaverjasvrienden was Piet Deen, ook een bekende Castricummer en dito duivenmelker. Hij schepte graag op over zijn duiven. Op een dag ontving Piet Deen een officieel ogende brief met de mededeling, dat hoge heren van de duivensportbond bij hem op bezoek zouden komen. Ze hadden gehoord dat Piet zulke verschrikkelijk mooie duiven had en wilden graag langskomen. Apetrots zei hij op de klaverjasavond: “Cor, wat ik nou gekregen heb, je wilt het niet geloven: ik krijg hoge pieten op bezoek van de duivenbond!”

Piet nam vrij, Jansie, zijn vrouw, was gepermanent, de kinderen kregen vrij van school, de hokken waren gewit en de gordijnen gewassen. De kinderen en hun ouders togen plechtig op hun paasbest naar de trein, maar al wat er kwam: geen mensen van de duivenbond. En zij maar wachten. Op de volgende klaverjasavond vroeg Cor Peperkamp belangstellend aan Piet hoe het geweest was. Piet liet zich natuurlijk niet kennen: de hoge heren hadden hun ogen uitgekeken. Later bekende Peperkamp dat hij de brief geschreven had. Typerend voor die tijd, maar toch ook voor de plaats die Cor Peperkamp zich tussen zijn dorpsgenoten had weten te verwerven, was dat ook deze streek van hem gepikt werd, zelfs door het slachtoffer.

Kermis een belangrijk dorpsgebeuren

Als er kermis in Castricum of Uitgeest was bezochten de families Peperkamp elkaar. Het was dan groot feest; drie dagen feesten met familie en dorpsbewoners was eigenlijk een kleine vakantie waar iedereen een heel jaar naar toe leefde. Een belangrijk dorpsgebeuren, waar de hele gemeenschap actief aan meedeed. Was er kermis in Uitgeest, dan ging dus de hele familie op bezoek in Uitgeest en de kinderen kregen dan van elk familielid een kwartje voor de kermis en konden voor dat geld aardig carrousellen. Als men dan in de loop van de ochtend aankwam stonden de tafels gedekt met heerlijke broden, tulband, vlees, enzovoorts. In café De Ooievaar gingen de mannen een borreltje drinken en kwamen tegen lunchtijd weer terug; de hele dag werd er gefeest.

Terwijl er circus in Bakkum was en het volk vermaakte, kreeg Cor Peperkamp eens bezoek van een marskramer te voet. De reiziger in garen en band vertelde hem dat hij ook nog langs Egmond moest. Dat had hij maar heter niet kunnen zeggen, want Peperkamp maakte meteen van de gelegenheid gebruik om de marskramer te zeggen dat bij op zijn tocht naar Egmond voorzichtig moest zijn. “Maar weet je dat dan niet? Er is een witte olifant uit het circus losgebroken en de hele Bakkumse bevolking is in rep en roer. Het dier is enorm groot en vooral die witte olifanten zijn vreselijk woest. Het is levensgevaarlijk om je op straat te begeven.” Die marskramer is toen over Limmen en Heiloo naar Egmond gelopen. Eindelijk in Egmond aangekomen, vroeg bij aan de volgende klant of de witte olifant al gevangen was. “Och heden,” was het antwoord, “ben je soms langs Peperkamp gekomen? Nou, dan ben je mooi beetgenomen!”

Petroleum gevonden

Cor Peperkamp schreef onder verschillende pseudoniemen regelmatig stukjes in het Castricummertje. Die cursiefjes waren uit het leven gegrepen en af en toe probeerde hij ook door middel van die cursiefjes mensen ertussen te nemen.

De datum 1 april naderde en (het was ergens in de jaren dertig) er werden palen geslagen voor woningen aan de Puikman. In een kort bericht maakte hij melding van het feit dat tijdens het heien van de palen op de Puikman petroleum gevonden was en dat elke inwoner van Castricum en Bakkum gratis een liter petroleum kon krijgen op vertoon van het trouwboekje.

Hij zag de mensen op de bewuste dag en tijd langs de smederij lopen met een petroleumbus in de hand. Peperkamp vroeg kwansuis: “Nou mensen, wat is er aan de hand?”
– “Cor weet je dat dan niet? Op de Puikman is petroleum in de grond gevonden tijdens het heien en nou krijgen we allemaal een liter petroleum voor niks.”
De smid wachtte rustig af totdat de mensen van de Puikman terug kwamen. De mensen vonden het achteraf een goede grap; op zo’n dorp werd hartelijk om zoiets gelachen.

Er kwamen weer eens een paar zwervers langs de smederij, hartje zomer, het was erg warm. “Peperkamp, heb je een glaasje water voor ons? Het is zo warm!”
– “Ja, ga maar even langs moeder de vrouw, zij haalt wel even wat water uit het putje”. Dan werd het emmertje in de put neergelaten en de glazen werden volgeschonken.
De smid dronk trouwens zeer regelmatig water, omdat hij door zijn werk veel transpireerde.
Ze zitten bij elkaar in de tuin achter de smederij, de smid komt erbij zitten, proeft van het water en zegt: “nou vrouw, volgens mij is het drinkwater niet goed hoor, verdulleme, dat gedonder met de gemeente ook. ‘k Heb het nog zo gezegd!”
En hij wendt zich tot de zwervers en zegt: “Er ligt hier verderop een mestvaalt en nou schijnt die gier door te sijpelen in de put. Ik heb al aan de gemeente gevraagd om die mestvaalt weg te halen. Ja vrouw, volgens mij zit er weer gier in het water”. De zwervers kijken elkaar eens aan … hun glazen zijn al leeg.

Als er mensen in de smederij kwamen en vroegen of ze even van het closet gebruik mochten maken, vroeg Cor Peperkamp altijd: “is het een grote of een kleine?” Als men antwoordde dat het om een grote ging, dan kwam de smid terug met een heel klein potje.

Het haantje van de Nederlands Hervormde Kerk was in revisie. In diezelfde tijd kwam er een handelaar in oud ijzer langs de smederij en vroeg wat er met de haan was gebeurd.
“Ja, de haan is bij een boer op de Kramersweg, ga daar maar eens kijken of je hem mee kan krijgen”, zei Cor Peperkamp.
Maar de boer had die haan natuurlijk niet; wel een levende haan, waar hij erg trots op was, in zijn tuin. Toen de handelaar bij de boer kwam en naar de haan vroeg zei de boer: “Kerel, hoe kom je daar nou toch bij? Pak je weg, die haan loopt in het hok!”
Na dit kortstondige intermezzo kwam de handelaar weer terug bij


Jaarboek 15, pagina 43

De smederij na een ingrijpende verbouwing in 1935; er werden nu ook rijwielen verkocht en gerepareerd.
afb 12 De smederij na een ingrijpende verbouwing in 1935; er werden nu ook rijwielen verkocht en gerepareerd.

Cor Peperkamp, die meteen naar de haan vroeg, waarop de handelaar ter snede repliceerde: “Ach, zolang ik loop, schimmelt mijn kont niet”.

De kinderen vermaakten zich in en rondom de smederij; op vrije dagen ging men graag naar de Papenberg om te spelen, of ze liepen door de duinen naar het strand om daar naar bijzondere schelpen te zoeken. In de jaren dertig kregen ze een cent zondagsgeld en als ze wel eens zeurden om wat meer geld, zei hun moeder: “poep maar in je hutte, dan kan je glissen (poep maar in je klompen, dan kan je glijden)”.

Het gezin van Cor en Trijntje was voor die tijd vrijgevochten en je kon er altijd binnenlopen.

De kinderen hadden een dobermann pincher, genaamd Cas, die jaren de ‘huisvriend’ van de familie is geweest. Cas was helemaal getraind om eenvoudige boodschappen te doen; zo haalde hij brood bij de bakker en vlees bij de slager. Door de familie wordt nog steeds de loftrompet gestoken over de slimheid van hun allang overleden hond.
De kinderen haalden ook regelmatig de paarden op die beslagen moesten worden. Ze mochten dan op de knol zit ten – heerlijk vonden ze dat – en als het werk klaar was mochten ze het dier weer terug brengen langs de Castricumse weilanden. Ze hadden vaak een speciale band met ‘hun’ paarden. Als zo’n paard dood ging, bracht dat veel verdriet bij de kinderen.

De dood van de smid

Op een dag is er toch een einde gekomen aan het leven van de hoefsmid, wiens aanwezigheid in het centrum van de dorpsgemeenschap zo’n vanzelfsprekendheid was geworden. Hij had zich al geruime tijd niet goed gevoeld, maar wel doorgewerkt.

Uiteindelijk is hij toch naar een dokter gegaan, die hem verwees naar een specialist in Alkmaar. Hoewel het voor die tijd – begin jaren (negentien) vijftig – zeer ongebruikelijk was om aan een patiënt diens prognose te vertellen, heeft de behandelend geneesheer op de nadrukkelijke vraag van Cor Peperkamp gezegd dat er aan diens ziekte niets meer te doen was en dat hij nog maar zes weken te leven had. Dit bleek helaas waar te zijn. Toen hij na dat bezoek op de stoep van het ziekenhuis stond zei hij triest voor zich uit starend: “Peperkamp zal nooit meer grappen maken”. De smid had slokdarmkanker gekregen, waarschijnlijk mede veroorzaakt door de hete vuren van de smidse. Zijn ziekbed duurde kort.

Toen hij ten tijde van zijn ziekte nog eens een pater, die barrevoets de smederij bezocht, uitliet (en die twee hadden al heel wat afgelachen) en tegelijkertijd bezoek kreeg van een vrouw met vier kleine kinderen, zei hij: “Ja, dat heb je hè, als je met een jonge vrouw trouwt”. De pater verliet stikkend van de lach de smederij. Nadat hij het bericht van de arts vernomen had is hij vrijwel onmiddellijk gestopt met zijn werk. Toen Cor Peperkamp in de woonkamer op zijn sterfbed lag, kwam een keer zijn oudste zoon Cor binnen met een pas geslepen zeis. Hij vroeg zijn vader of de zeis nu scherp genoeg was. Peperkamp nam de zeis over, betastte hem met zijn duim en zei: “Hij moet nog scherper jongen”.

De mensen in het dorp merkten wel dat de smid ziek geworden was. Zijn krachten namen af en door de ziekte vermagerde hij, hij zag er slecht uit. Toen iemand hem daarop aansprak zei hij: “Er komt eenmaal een eind aan de menselijke machine, maar als ik bij Petrus kom, kan hij nooit zeggen dat ik de mensen verdriet heb gedaan: bij mij hebben ze altijd gelachen”.

Op 19 juli 1952 stierf hij, op bijna 72 jarige leeftijd, thuis in de woonkamer in een bed bij het raam, ’s morgens vroeg, terwijl zijn dochter Marie bij hem waakte. Er was een einde gekomen aan zijn leven en Castricum rouwde bij het overlijden van zijn smid Cor Peperkamp.

Onder veel belangstelling werd hem de laatste eer bewezen en zelfs de militaire eer: Kapitein Rommel salueerde soldatesk en in vol officiersornaat op het kerkhof van de Heilige Pancratius, alwaar zijn graf nog steeds te vinden is.

Voor de smederij Cor Peperkamp en een andere smid bezig met het beslaan van een paard.
Voor de smederij Cor Peperkamp en een andere smid bezig met het beslaan van een paard. Links de Groentewinkel van Ab Hogenstijn later Molenaar, Paul Dekker, Eric Kippersluis. De persoon die gebukt staat is Cor Peperkamp, zoon van Frans Peperkamp en kleinzoon van de hier beschreven smid Cor Peperkamp. Dorpsstraat 54, 56 in Castricum, 1959.

Dankwoord

Een woord van dank ben ik verschuldigd aan mijn familieleden, die de eigenlijke auteurs van dit voorbeeld van ‘oral history’ zijn. Mijn vader Frans Peperkamp, die ondanks zijn ziekte en zeer verzwakte stem toch de sfeer van die tijd met zijn anekdotes wist op te roepen; tijdens de voltooiing van dit artikel is hij op 6 juli 1992 overleden.
Mijn moeder Corrie Peperkamp-Nijssen uit Castricum.
Mijn tante Marie, mevrouw M. Dol-Peperkamp uit Alkmaar.
Mijn tante Da, mevrouw A. Dekker-Peperkamp uit Beverwijk.
Mijn tante Fem, mevrouw F. Peperkamp-Bruinenberg uit Castricum.
Mijn neef Piet Dol uit Edam en mijn neef Henk Benkemper uit Hillegom, zoon van mijn onlangs overleden tante Annie, mevrouw A. Benkemper-Peperkamp.


Jaarboek 15, pagina 44

Mijn achterneef Jan Peperkamp, smid te Uitgeest en kleinzoon van een broer van mijn grootvader.
Mijn broer Wim Peperkamp voor fotomateriaal.
Mijn echtgenoot Aart Waterman voor zijn correcties en stilistische adviezen.

Catharina Q. Peperkamp,
kleindochter van Cor Peperkamp.

De winkel van Cor Peperkamp, smid.
De winkel van Cor Peperkamp, smid. Dorpsstraat 58 in Castricum, 1967. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Genealogie

Cornelis Johannes Peperkamp, geboren te Uitgeest op 1 augustus 1880, smid, overleden te Castricum op 19 juli 1952, zoon van Cornelis Peperkamp, smid en Anna Clasina Cornelia Stadegaard. Hij trouwt te Uitgeest op 17 mei 1907 met Catharina Maria Rodegonda Berkhout, geboren in Uitgeest op 14 augustus 1882 en overl. te Beverwijk op 24 oktober 1967, dochter van Mattheus Berkhout, broodbakker, bloemkweker en van Alida Petronella Tijburg.

Kinderen uit hun huwelijk worden allen geboren te Castricum:

  1. Anna Cornelia geboren op 7 maart 1907, woonde in Hillegom, aldaar overleden op 26 april 1992, gehuwd met Pieter H. Benkemper, commissionair in bloembollen.
  2. Alida Maria geboren op 26 oktober 1908, woonde eerst in Hillegom, nu in Beverwijk, gehuwd met: 1e Dirk van der Schans, directeur van een bloembollenbedrijf; 2e met Adriaan Dekker, muzikant.
  3. Cornelis Josephus geboren op 18 april 1910, smid, woonde eerst in de Dorpsstraat in Castricum, later in Heemskerk, aldaar overleden op 31 juli 1987, gehuwd met: 1e Femmetje Bruinenberg; 2e met Josje M. Hoogewerff.
  4. Maria Catharina geboren op 31 december 1912, overleden te Castricum op 18 juni 1913.
  5. Franciscus Josephus geboren op 23 november 1914, smid, woonde in de J. Hobergstraat te Castricum, overleden te Heemskerk op 6 juli 1992, gehuwd met Cornelia M. Nijssen.
  6. Maria Catharina geboren op 31 december 1916, woont aan de Omval te Alkmaar, weduwe van Simon Dol, chauffeur.
  7. Catharina Maria geboren op 30 april 1918, woonde in Purmerend, aldaar overleden op 15 oktober 1976, gehuwd met Simon Rem, belastingambtenaar.

Hoe het met de smederij verder ging

In de loop der jaren veranderde de aard van de smidswerkzaambeden. Hoewel er tot in de jaren vijftig nog regelmatig paarden beslagen werden en wielijzers omgelegd, zijn door de opkomst van de auto deze werkzaamheden geleidelijk aan uit het straatbeeld verdwenen. Ook de fiets mocht zich verheugen in een grotere populariteit en zo kwam het dat, onder andere tijdens de tweede wereldoorlog, ook fietsen gerepareerd werden, hoewel dat werk nooit door de smid zelf werd gedaan, maar door zijn beide zoons.

Na het overlijden van Cor Peperkamp nam zijn jongste zoon Frans Peperkamp het smidswerk over en omdat dit, zoals gezegd, terugliep werd de smederij een haarden- en kachelzaak, gedreven door de oudste zoon Cor. Pas in 1964 kreeg die historische plek een geheel andere bestemming. Elf jaar lang is er een stomerij gevestigd geweest die onder leiding stond van mevrouw F. Peperkamp-Bruinenberg.

In 1975 is het pand verkocht en werd er een gedeelte van de Raiffeisenbank in gevestigd, waarna het omstreeks 1980 werd gesloopt om plaats te maken voor de meergenoemde doe-het-zelf-winkel.

Smid Peperkamp

De ganse Dorpsstraat gaat in rouw,
Want och, een mensenleven trouw
Stond immers daar smid Peperkamp.
Voor d’oude garde lijkt ’t een ramp,
Want wie schenkt thans z’n gulle lach
En blijde ziel aan iedre dag?

Een prima smid in ’t harnas gaat.
Een Dorpsfiguur van groot formaat,
Het aanbeeld nevens ’t kloeke lijf,
De noeste knuisten tot bedrijf,
Het vuur, door d’oude balg gevoed,
Bracht jaren gloed in ’t smidse-bloed.

We missen ’t magistraal portret,
De smidse-deur blijft onbezet,
Het vuur wordt nu niet opgevoerd,
De moker blijft onaangeroerd,
De smidse rust … de baas ging heen
En op ’t trottoir staat er nu geen …

Het blauwe boezeroen is vort,
Het leutig dorpse leven schort …
Er is, na koddig smidse-praats,
Nog slechts een gapend lege plaats,
Want Peperkamp is reeds niet meer
En met hem d’echte dorpse steer.

Het dorp nu treurt bij ’t stervensuur
Van deze grote smids-figuur,
Hem wordt, door iedereen geacht,
Een warm en laatst saluut gebracht …
De hemel straalt, de zonne lacht …,
Vaarwel … vriend Peperkamp …rust zacht

Door A. van Kluijve
(uit het Nieuwsblad voor Castricum van 23 juli 1952).