21 augustus 2023

Weda, een eeuw schildersbedrijf (Jaarboek 40 2017 pg 69-77)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 40, pagina 69

Een eeuw schildersbedrijf Weda

Bakkummerstraat 96.
Bakkummerstraat 96 in Bakkum, 1920. Collectie Makelaarbriefje. Toegevoegd.

In 1917 startte Johan Weda uit het Friese Steggerda een schildersbedrijf op het adres Bakkummerstraat 96. Hij overleed in 1944 als slachtoffer van een treinbeschieting. Zijn twee zoons Theo en Ab zetten het bedrijf na de oorlog voort. De broers besloten in 1958 de zaak te splitsen in een vestiging met winkel in Bakkum van Ab en een tweede vestiging met spuiterij en winkel aan de Torenstraat, waarvan Theo eigenaar werd. De bedrijven gingen over van vader op zoon en in 1988 verhuisde het schildersbedrijf uit Bakkum naar de Castricummer Werf.

Johan Weda met zijn vrouw en zoon Theo in 1918 voor het huis aan de Bakkummerstraat 96.
Johan Weda met zijn vrouw en zoon Theo in 1918 voor het huis aan de Bakkummerstraat 96.

De oprichter Johan Weda

Johannes Weda werd op 19 mei 1885 geboren in Steggerda. Hij was de vierde zoon van Eense Weda en Katharina Bosma. Hij trouwde op 14 april 1917 met Johanna van Eijk (1886-1959) in Castricum en begon drie dagen later een schildersbedrijf in het pand Bakkummerstraat 96, dat hij met de bijbehorende woning huurde van Johannes Schotten. Zijn startkapitaal was 1.200 gulden. De vestiging in Bakkum had zeer waarschijnlijk te maken met de toename van de werkgelegenheid door de bouw van het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch.

Johan Weda kreeg zijn opleiding bij schildersbedrijf Mulder in Steggerda, waarvoor hij een aantal jaren werkte. Er waren in die tijd wel opleidingsmogelijkheden, maar die kon hij niet betalen. Bij Mulder leerde Johan hoe je verf moest maken en verwerken, wat meestal plaats vond in de stille wintermaanden. De producten bestonden toen voornamelijk uit lijnolie, die veelal in Friesland uit lijnzaadplanten werd gewonnen.

In januari 1919 kocht Johan het bedrijfspand met woning van Schotten voor 2.800 gulden.

Dagboeken

Van het schildersbedrijf van Johan Weda zijn uit de periode 1922 tot en met 1937 vijf dagboeken bewaard gebleven, waarin keurig alle inkomsten en uitgaven voor elk werk werden bijgehouden. Daaruit blijkt dat er opdrachten werden uitgevoerd voor onder andere bouwbedrijf Borst, de gemeente Castricum, het PWN en de woningbouwverenigingen St. Joseph en Goed Wonen. Klussen voor particulieren werden echter ook per pagina vermeld.

De werkzaamheden aanbijvoorbeeld een nieuwbouwwoning van W. Jacobs in 1924-1925 leverde in totaal 478,47 gulden op. Daarvoor werd geschilderd, glas gezet en behangen.

De boeken geven ook een aardig inzicht in de gebruikte materialen. Zo werden er paraffine en lijnolie toegepast. Een kilo menie of verf kostte in die tijd ruim een gulden en voor een rol behang of plaksel werd ongeveer twee kwartjes gerekend. De prijs van glas was circa 5 gulden per vierkante meter en voor een dubbeltje had je al twee pakken stopverf.

Bijzonder schilderwerk werd ook gedaan, want in een kostenopgave voor Anton Borst wordt vier keer een doodskist genoemd met een bedrag van  4,50 gulden, terwijl F. Grapendaal 0,30 gulden voor een paar klompen betaalde …

Advertentie in het Nieuwsblad voor Friesland van 16 mei 1930.
Advertentie in het Nieuwsblad voor Friesland van 16 mei 1930.


Jaarboek 40, pagina 70

Ook zijn er namen terug te vinden van knechten die bij de oprichter in dienst waren. Dat waren onder meer Tool, Hemstede, Appelman, Groen, Kuilman en Tervoort die ongeveer 80 cent per uur verdienden. De baas hield dat tarief ook aan als hij zelf meewerkte. De prijzen gingen weliswaar in de jaren 1930 iets omhoog, maar van grote verschillen was geen sprake. In 1936 werkte het bedrijf mee aan de verbouw van het oude raadhuis. Ook werden er toentertijd borden met letters beschilderd voor wegen, plantsoenen, enzovoorts. Voor het PWN deed Weda regelmatig onderhoudswerk aan het pompstation en ook de banken van het kampeerterrein werden van een verfje voorzien.

Johan Weda en Johanna van Eijk kregen drie kinderen, waarvan de zoons Theo (1918-1989) en Ab (1919-1997) en dochter Tilly (1923-2006).

Ab Weda in de jaren 1940.
Ab Weda in de jaren 1940.

Naast de gebruikelijke werkzaamheden kreeg Johan in 1938 een bijzondere opdracht. Op de splitsing van de Bakkummerstaat en de Van der Mijleweg werd in dat jaar de Beatrixklok onthuld in verband met de geboorte van de prinses. Weda mocht toen de letters en cijfers schilderen. In 1942 werd het gezin naar Koog aan de Zaan geëvacueerd. De schilderswerkplaats verhuisde toen naar de garage van Schotten aan de Dorpsstraat 63.

Twee jaar later sloeg het noodlot toe. Op 5 augustus 1944 zat Johan met zijn zoon Ab in een trein die aan de noordwestkant van station Uitgeest door Amerikaanse vliegtuigen werd beschoten. Johan werd daarbij dusdanig gewond dat hij op oudejaarsdag van dat jaar op 59-jarige leeftijd overleed.

Voortzetting van het bedrijf

Met ingang van 1 januari 1945 nam weduwe Johanna de zaak over, alhoewel het gezien de oorlog onduidelijk is in hoeverre er nog van bedrijfsvoering sprake was. Theo was op dat moment actief bij de Binnenlandse Strijdkrachten en Ab werkte bij de politie. Beide broers, die eerder bij hun vader aan de slag gingen, hadden de ambachtsschool gevolgd en zowel het patroonsdiploma schilderen als het middenstandsdiploma behaald.
Rond 1946 traden zij in loondienst bij hun moeder. Zus Tilly hielp mee in de huishouding en in de zaak.


Johan Weda met een schildersknecht.
Johan Weda met een schildersknecht.

Een oud-werknemer aan het woord

Piet Kloes, geboren in 1938 in Egmond-Binnen, had in 1952 de ambachtsschool in Alkmaar afgerond en moest van zijn vader maar meteen aan het werk. Hij vertelde over zijn kennismaking met Weda en hoe zijn carrière er verder uitzag: “Omdat ik tijdens de schoolvakanties al wat ervaring in het schildersvak had opgedaan bij een oom van me in Beverwijk en er in Egmond maar één schilder was, ben ik op de fiets gestapt naar Bakkum en belde bij Weda aan. Daar trof ik vader Ab en werd direct aangenomen voor een loon van vijf gulden in de week. Dat ontvingen we zaterdagmiddag in een zakje zonder loonstrookje. We spaarden wel zegels voor vakantiedagen en pensioen.

Piet Kloes met zijn gereedschap.
Piet Kloes met zijn gereedschap.

De werkdagen waren van 7.30 tot 17.30 uur en ’s zaterdags tot 12.30 uur. In totaal dus zo’n 48 uur per week. Het eerste wat ik leerde was het afbranden van oude verflagen. Dat gebeurde toen nog met carbidbranders. De werkzaamheden bestonden naast het buiten en binnen schilderen onder andere uit behangen, glas zetten, het aanbrengen van letters op bijvoorbeeld auto’s en het werken met bladgoud.


Jaarboek 40, pagina 71

We waren eerst bij particulieren aan de gang, maar later werkten we ook voor aannemers en het PWN. Zo heb ik de Van Tienhovenhoeve met al zijn luiken nog geschilderd.

Ik heb ook zelf verf gemaakt en gemengd. Ook maakten we plamuur. Zowel in grondverf, diverse lakken als plamuur zaten lood- en zinkwit. Dat was zeer onvriendelijk voor mens en milieu.

In Bakkum werkten we met een man of vijf, inclusief Ab en Theo. Ab deed voornamelijk de administratie en verzorgde de boekhouding en afspraken. Theo hield zich meer bezig met de winkel en later de spuiterij in de Torenstraat. Daar begon ik in 1960 als chef, nadat ik mijn dienstplicht had vervuld. Tot 1966 bleef ik in Egmond wonen. In dat jaar ging ik trouwen en verhuisde met mijn vrouw naar de Burgemeenster Mooijstraat.

Ik heb tot circa 1969 in de spuiterij gewerkt en verdiende toen 135 gulden per week, wat voor die tijd een goed salaris was. Omdat ik een infectie aan mijn longen kreeg, werd mij aangeraden uit het vak te stappen. Daarop heb ik gesolliciteerd als adviseur autolakken bij Sikkens, waar ik nog 29 jaar heb gewerkt. Tijdens die periode heb ik een docentenopleiding gevolgd en ook les gegeven aan vertegenwoordigers en medewerkers van spuiterijen. Daarnaast schreef ik cursussen.

Op 60-jarige leeftijd ging ik met pensioen en sindsdien ben ik actief voor de Pancratiuskerk. Ik was 18 jaar voorzitter van het gemengd koor en vanaf 2001 ben ik koster.

Als ik terugkijk kan ik alleen maar zeggen dat ik een prachtige tijd heb gehad bij Weda. De familie was altijd zeer gastvrij en hartelijk. Er werd me ook vaak door oma Johanna of Tilly wat lekkers toegestopt, zoals een kop soep of een gehaktballetje. Het bedrijf is ook een enorme leerschool voor me geweest.

Tot slot nog een leuke anekdote. Ik had eens een plafond geschilderd met waterverf en om het goed dekkend te krijgen had ik het dik opgezet. De nacht daarop ging het hard vriezen en zaten de bloemen in het plafond die normaal op de ramen zitten. De klant die de volgende dag kwam kijken was uiterst tevreden en zei dat ie nog nooit zo’n mooi decoratief plafond had gezien …”

De gevel van de winkel in de Torenstraat 44-46 in de jaren 1950.
De gevel van de winkel in de Torenstraat 44-46 in de jaren 1950.

Begin 1953 werd het bedrijf uitgebreid met een vestiging aan de Torenstraat 44 en 46. Het pand werd gebouwd in opdracht van Cornelia Louter (de schoonmoeder van Theo) en bestond uit een woonhuis en een werkplaats met aan de voorkant een kleine winkel. Die winkel had men eigenlijk niet nodig, maar was noodzakelijk op grond van het bestemmingsplan voor de Torenstraat.

Weda auto spuitinrchting.
Weda auto spuitinrchting.

De werkplaats werd ingericht als spuitinrichting en ging fungeren als filiaal voor het schildersbedrijf in Bakkum. De winkel werd door de toenemende vraag naar verf en behang als eerste verfspeciaalzaak van Castricum in 1954 geopend onder de naam ‘In de Verfmolen’. Het was een winkeltje van vier bij drie meter met op de eerste verdieping een heuse toonkamer met een zitje voor het behang. Boven de voordeur hing een verfmolen die Theo in Friesland op de kop had getikt.

De winkel aan de Bakkummerstraat 58.
De winkel aan de Bakkummerstraat 58.

Splitsing

In 1958 besloten de broers het schildersbedrijf te splitsen in een zelfstandig bedrijf van Ab in Bakkum en een zelfstandige vestiging met spuiterij en winkel in Castricum van Theo.


Jaarboek 40, pagina 72

Advertentie van 'De Verfton'.
Advertentie van ‘De Verfton’.

Aan de Bakkummerstraat vonden wel wat veranderingen plaats. Het schildersbedrijf en de werkplaats op nummer 96 werden weliswaar gehandhaafd, maar het woonhuis van de familie op nummer 58 (waar het gezin vanaf 1954 woonde) onderging een drastische verbouwing. De woonkamer werd ingericht als winkel voor behang en verfwaren die de naam ‘de Verfton’ kreeg en in 1958 werd geopend. Twee jaar later werd de winkel vergroot door de woonkamer erbij te trekken. Achter het huis werden een nieuwe woonkamer met keuken en bijkeuken gebouwd.

De etalage met feestartikelen maakte veel indruk.
De etalage met feestartikelen maakte veel indruk.

Net als in de Bakkummerstraat gebeurde er ook het nodige in de Torenstraat. Al in 1959 werd de winkel verplaatst naar de naastgelegen brede steeg en groeide naar 80 vierkante meter, inclusief magazijn. Het bestaande winkeltje werd gesloopt en verbouwd tot vergrote ingang van de spuiterij. Het assortiment breidde zich in die periode uit met feestartikelen en de verhuur van sinterklaas- en zwarte pietenkleding. Ook werd er eind december vuurwerk verkocht.

De burgemeester van Bakkum

Ab Weda was een markante Bakkummer. Hij deed op een gegeven moment zoveel voor de inwoners en winkeliers van dit dorpsdeel dat hij de bijnaam ‘burgemeester van Bakkum’ kreeg.

Ab Weda
Ab Weda

Het bekleden van diverse functies in organisaties en het verenigingsleven leidde er ook toe dat Ab op 29 april 1992 een Koninklijke onderscheiding in de Orde van Oranje Nassau kreeg opgespeld door burgemeester Schouwenaar. Wat hoogtepunten uit zijn indrukwekkende loopbaan:

  • 35 jaar bestuurslid van de Schildersbond St. Lucas afdeling Castricum, Limmen en Uitgeest;
  • 7 jaar voorzitter van de kantine commissie van de voetbalclub Vitesse ’22;
  • 15 jaar voorzitter van de Winkeliersvereniging Bakkum ’75, waarvan Ab ook de oprichter was;
  • 6 jaar bestuurslid van een plaatselijke evenementencomissie die ook de viering van Koninginnedag verzorgde.

Jaarboek 40, pagina 73

Nestor van de Castricumse ondernemers

Evenals zijn broer Ab maakte Theo zich naast zijn werk op een aantal terreinen verdienstelijk.

Theo Weda
Theo Weda

Als begeleider in dorpshuis De Kern was hij nauw betrokken bij activiteiten voor de jeugd. Theo regelde ook jarenlang de intocht van Sint Nicolaas. Ondanks zijn drukke bestaan zag hij daarnaast nog kans om in de jaren 1950 mee te gaan als leider tijdens de wielerronde ‘Tour de Flevo’ en stelde zijn werkplaats beschikbaar voor opslag van proviand en het keuren van fietsen.

Theo Weda was een van de oprichters en voorzitter van het Castricumse Ondernemers Verbond. Na zijn aftreden en benoeming tot erevoorzitter bleef hij tot aan zijn dood bestuurslid. De schilder uit de Torenstraat was niet alleen mede-initiatiefnemer voor het luifelplan in die straat, maar ook een pleitbezorger voor het levensvatbaar houden van de dorpskern. Ook maakte hij zich sterk voor de aanleg van het vroegere parkeerterrein achter de Rabobank.

Als voorzitter van het kerkbestuur speelde Theo onder andere een grote rol bij de succesvolle restauratie van de Pancratiuskerk. Twintig jaar lang was hij kerkmeester van de Pancratiusparochie. In 1986 kreeg hij als eerbewijs de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesiae et Pontifice toegekend. Tot slot liet Theo zich buiten de gemeentegrenzen gelden als bekwaam bestuurder van het district Noord-Holland van het Koninklijk Nederlands Ondernemers Verbond (KNOV), waarvan hij meer dan tien jaar voorzitter was. Zijn activiteiten leverden hem in 1980 de Oorkonde van Verdienste van het KNOV op.

Door de toename van het aantal auto’s liet Theo Weda een grotere spuiterij bouwen met een voor die tijd revolutionaire overdrukspuitcabine, zodat meerdere auto’s per dag gespoten konden worden. De spuiterij werd in 1965 geopend.

Renaultdealer Dick Baltus opende in 1965 de vergrote spuiterij.
Renaultdealer Dick Baltus opende in 1965 de vergrote spuiterij.

Ook ging hij zich toeleggen op radiatoren vanwege de enorme populariteit van de centrale verwarming. De groei van de spuiterij en winkel had echter tot gevolg dat Theo spoedig stopte met de schildersactiviteiten.

De derde en vierde generatie

Zoals bij vele familiebedrijven het geval is, stond er ook voor de vestigingen van Weda een derde generatie klaar om in de opvolging te voorzien.

Uit het huwelijk van Ab Weda en Alie Res werden vier zoons geboren, waarvan er twee bij hun vader werkzaam waren. Voor Bert (1951) duurde die periode slechts van 1966 tot 1968, maar Jan (1947) begon in 1962 mee te werken in de zaak in Bakkum.

Jan Weda hielp op jonge leeftijd al mee met het inrichten van de etalage.
Jan Weda hielp op jonge leeftijd al mee met het inrichten van de etalage.

Jan vertelde het volgende: “Na de lagere school ging ik naar de LEAO (Lager Economisch Administratief Onderwijs) in Beverwijk, waar ik vakken als boekhouden, handelskennis en verkoopbevordering met etaleren kreeg. Mijn vader vond dat ik daar voor het bedrijf wel wat aan had en daarom werd ik ook betrokken bij afspraken met de etaleur van Ripolin (een verf merk) over het inrichten van de etalage. Ik herinner me nog de vierkante Citroëbus met uitbundige Ripolin-reclame waarmee we samen naar de school in Beverwijk reden om reclamemateriaal af te geven. Hiermee kon ik dan oefenen en nieuwe ideeën uitwerken. In 1962 begon ik met werken en ging ’s avonds naar een technische school.


Jaarboek 40, pagina 74

Ook volgde ik vakopleidingen en behaalde de benodigde diploma’s om het bedrijf voort te zetten.
Mijn taken waren schilderen, behangen, glaszetten en bediening in de winkel.

Vooral in het voorjaar was het een drukte van belang in de winkel. Ik hielp dan mee op zaterdag en door de week na 16.30 uur, als ik klaar was met mijn andere werk. Ook bezorgde ik veel glas op het kampeerterrein. Dat gebeurde eerst met een rek onder je arm en vanaf 1965 deden we dat met een stationwagen. In de wintermaanden werkte ik af en toe ook bij andere schildersbedrijven of in de spuiterij in de Torenstraat.

In november 1967 moest ik in dienst, maar omdat mijn vader niet meer volledig inzetbaar was vanwege een hernia vroeg hij vrijstelling voor mij aan. Dat werd gehonoreerd en zodoende kon ik begin januari van het jaar daarop mijn werkzaamheden voor de zaak hervatten.

In 1980 heb ik het bedrijf van mijn vader overgenomen en in 1984 kwam de winkel op naam van mijn echtgenote Lida de Wildt. De concurrentie nam echter steeds meer toe, waardoor we genoodzaakt werden om de winkel in 1988 te sluiten. Het bedrijf groeide wel uit zijn jasje en omdat er behoefte was aan meer opslag van (steiger)materialen, verhuisden we in hetzelfde jaar naar een nieuw pand aan de Castricummer Werf 31. Na het overlijden in 2009 van Lida zijn onze zoon Bart (1971) en zijn vrouw Margot Rammeloo (1975) toegetreden tot de vennootschap.

Jan Weda schilderde het logo van zijn bedrijf op het nieuwe pand aan de Castricummer Werf (1988).
Jan Weda schilderde het logo van zijn bedrijf op het nieuwe pand aan de Castricummer Werf (1988).

In 2012 ben ik gestopt, maar ik heb wel mijn aandeel in de zaak behouden. Uiteraard heb ik in de loop der jaren heel veel zien veranderen wat het schilderswerk betreft. De werkuren gingen geleidelijk aan omlaag, de inkomens stegen daarentegen en er werden hoge eisen gesteld aan arbeidsomstandigheden en opleidingen.

Ook stapte men over op andere technieken. Rollers en spuiten kwamen in de plaats van kwasten en er werd overgeschakeld op verf op waterbasis. De kleurkeuze breidde zich door de komst van de verfmengmachine uit van 20 naar 20.000 kleuren. Overigens wordt er nu zelf geen verf meer gemaakt en wordt alles ingekocht bij de groothandel.

Er kwamen veel meer mogelijkheden met betrekking tot glas en bijvoorbeeld glas in lood, isolatieglas en zonwerend glas deden hun intrede. De bedrijfsuitvoering is ook sterk veranderd door het werken met nacalculatie en toepassing van planmatig en totaal onderhoud.”

Herinneringen van Bert en Fred Weda

Zoals eerder vermeld, hanteerde Bert Weda slechts twee jaar de schilderskwast in het bedrijf van zijn vader.

Bert Weda op de Nationale Schildersschool in Utrecht.
Bert Weda op de Nationale Schildersschool in Utrecht.

Bij hem kwamen nog wel wat herinneringen naar boven:
“Toen ik op de lagere school zat, was ik trots op het bedrijf en de winkel van mijn ouders. Ik werd regelmatig ingezet voor het folderen en mocht ook de auto in de was zetten. Na de lagere school ging ik naar de LTS (Lagere Technische School) in Alkmaar. Hier volgde ik de schildersopleiding, die toen drie jaar duurde. In deze periode was mijn aandacht meer op werken gericht dan op mijn studie.

Als het verantwoord was mocht ik schilderwerk doen voor mijn vader. Daarnaast had je een krantenwijk en pelde bollen. Ik was ervan overtuigd dat ik bij mijn ouders in het bedrijf ging werken. Je solliciteerde niet, het was een beetje vanzelfsprekend! Toen ik begon werkte mijn broer Jan al vier jaar voor mijn ouders. Ik was als 15-jarige de school zat en was blij dat ik kon gaan werken.


Jaarboek 40, pagina 75

Daarnaast volgde ik de opleiding aspirant-gezel schilderen in Alkmaar. Daarvoor moest ik twee avonden en een middag in de week naar school.

Later volgde ik de Nationale Schildersschool in Utrecht. Dat hield in dat ik vijf dagen per week op en neer reisde. Dus vroeg op, laat thuis en veel huiswerk. In het vierde jaar kwam ik in gesprek met een docent over mijn toekomstplannen.

Toen kwam zijn vraag of ik weleens had nagedacht over de lerarenopleiding. Later kwamen we samen tot de conclusie dat het voor mij een goede keuze zou zijn. Ik moet zeggen dat hij het goed gezien had, want op één maand na heb ik 42 jaar in het onderwijs gewerkt.

Uit de tijd dat ik voor mijn vader werkte, staat mij nog een grappig voorval bij, dat zich in de winter afspeelde. Dat is voor schilders altijd een lastige periode, waarin je bent aangewezen op binnenwerk. Omdat er op een gegeven moment nog niet begonnen kon worden met een volgende klus, mocht de pauze wel wat langer duren. Die tijd werd ingevuld met een potje klaverjassen.

Toen kwam er een bekende klant binnen, die dacht dat er niet veel werk was en dat hij daarvan wel kon profiteren. Mijn vader vertelde de man echter dat hij geen tijd had om voor hem te werken. Waarop de klant verontwaardigd reageerde met de opmerking: maar jullie zitten toch te klaverjassen? Daarop zei vader: Het maakt niet veel uit of het personeel voor mij aan het werk is of aan het klaverjassen, want het kost in beide gevallen geld en nu heb ik er tenminste nog plezier van! De klant had begrip voor het antwoord …

De tweede zoon van Ab en Alie, Fred (1949), koos voor een loopbaan bij het Gasbedrijf, maar moest wel als kind meehelpen in de zaak. Dat gold eveneens voor dochter Joke (1954) die in de winkel stond.

Fred Weda achter de kassa van ‘de Verfton’.
Fred Weda achter de kassa van ‘de Verfton’.

Fred blikte als volgt terug: “Ik was een jaar of tien toen er een beroep op me werd gedaan. Als het voorjaar weer aanbrak en het tijd werd voor de grote schoonmaak, verspreidden mijn vader, Jan, Bert en ik het zogenaamde ‘behangboekje’. Dat bevatte circa 25 staaltjes van het behang dat mijn vader kon leveren. Achterop stonden de behangnummers en de prijs per rol, die bijvoorbeeld in 1961 varieerde van zo’n 0,75 tot 1,75 gulden.

Jacobs automatiek.
In 1953 begon Jacobs als eerste een automatiek in de Dorpsstraat in Castricum, op nummer 53. Je ging daar naartoe voor een zakje patat of om een kroket uit de muur te halen. Hij had een mooi stekkie zo tussen Brandjes en Bertus Eikel in. Hij heeft daar tot 1966 gezeten. Foto Hans van der Himst. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Als we klaar waren met rondbrengen, gingen we met z’n vieren naar automatiek Baas in de Dorpsstraat en werden we door vader getrakteerd op een heerlijk karbonaadje in jus!

De behangboekjes inspireerden tot het kopen van een nieuw behangetje, wat ook regelmatig werd gedaan. In die tijd werd er al veel zelf behangen. Daarom bracht ik na schooltijd behangtafels naar de klanten. Dat deed ik met de fiets. Ik zette een tafel op een van de trappers en liep zo naar de mensen toe.

Vreugde met behang ...
Vreugde met behang …

We moesten ook ‘rekeningen lopen’. Het betrof meestal bedragen die niet hoger waren dan een rijksdaalder en direct werden geïncasseerd. Vaak kon ik weer terug als men geen geld in huis had.

Ik vond het bijzonder dat we in de jaren 1960 en 1970 een hulp hadden voor de winkel en de huishouding. Dat was ook wel nodig, omdat we een gezin hadden met zeven kinderen en moeder ook in de winkel stond. In totaal hadden we drie meisjes, waaronder Thea Huisman. We beschouwden de hulp, die intern woonde, altijd als onze grote zus.

Ons gezin kon overigens goed rondkomen van de inkomsten uit het bedrijf. Begin jaren 1960 kocht mijn vader zelfs een Renault Dauphin en daar paste het hele gezin in. Mijn moeder op de passagiersstoel met een kind op schoot en achterin zaten drie kinderen met ook allemaal een broer of zus op schoot.

Wat het helpen van mijn vader betreft, heb ik nog een aparte herinnering. Eind jaren 1960 vroeg hij mij op een zaterdagmiddag in de zomer mee naar het kampeerterrein in Bakkum om hem te assisteren. Wat


Jaarboek 40, pagina 76

was het geval? Een kampbewoner had mijn vader in het voorjaar glas laten zetten in zijn tenthuisje. Na diverse aanmaningen betaalde deze man echter niet, met als gevolg dat vader het zo zat was dat wij samen op die middag al het glas er netjes uitgehaald hebben zonder dat te breken. We hebben daarna nooit meer iets van die kampeerder vernomen!”

Hoe het verder ging in de Torenstraat

In het bedrijf van Theo beperkte de opvolging zich tot de derde generatie in de persoon van Loek Weda (1950). Hij memoreerde: “Ik kwam na de detailhandelsschool en opleiding aan de Nationale Schilderschool in Utrecht in 1970 als gediplomeerd meesteschilder in het bedrijf en startte een reclameschilderbedrijf vanuit de Torenstraat. Drie jaar later werd ik door mijn vader Theo en moeder Jeanne Schermer medevennoot van de zaak gemaakt.

Loek Weda werd in 1972 geïnterviewd door Sonja Barend voor een promotiefilm van verffabrikant Sigma.
Loek Weda werd in 1972 geïnterviewd door Sonja Barend voor een promotiefilm van verffabrikant Sigma.

Mijn vrouw Marijke Kortekaas (1952) werd mijn medevennoot in 1976 toen ik het bedrijf overnam. De spuiterij heb ik onmiddellijk verkocht aan onze toenmalige chef spuiter Cees Bijtenhoorn, die het onderdeel autospuiterij voortzette op de Brakersweg.

De winkel is daarna vergroot tot 180 vierkante meter en de naam van de winkel veranderde van ‘In de Verfmolen’ in ‘Verf- en Behangspeciaalzaak Weda’.

Tot 1976 verkochten wij ook feestartikelen en vuurwerk. Als dit nu nog ter sprake komt, hoor je vaak: ‘Jullie hadden een diepe portiek met een etalagekast en daar lag dan een kunstdrol in’. In de beginperiode van het vuurwerk zaten mijn vader en moeder met hun kinderen ’s avonds op 30 december aan de eettafel, waarop doosjes rotjes, kanonslagen, Bengaals vuur en gillende keukenmeiden lagen. Wij vulden dan ongeveer dertig papieren zakjes met besteld vuurwerk.

De winkel in de Torenstraat in 1990.
De winkel in de Torenstraat in 1990.

In 1979 zijn we gestart met een lijstenmakerij, waarvoor mijn broer André (1957) vanaf circa 1980 tot 1994 bij mij in dienst was. Op het pand kwam in 1986 een volledig nieuwe verdieping, waardoor er in totaal 580 vierkante meter beschikbaar was voor winkel, exposities en opslag.

De zaak veranderde opnieuw van naam en ging ‘Weda interieur kunst en kleur’ heten. Voor het ontwerpen en adviseren van interieurs en bouwbegeleiding werd in 1992 ‘Studio Different Look’ als extra bedrijf opgericht.

De lijstenmakerij heb ik in 1996 verkocht en toen ben ik omgeschakeld naar een complete woninginrichting. Vanaf dat moment heette de zaak ‘Weda Interieur kunstig in Kleur’ en in 2000 werd de naam ‘Decorette Weda’ op franchisebasis. De winkel heb ik in 2007 verkocht en mijn opvolger huurde het pand van ons tot 2011. Van 2013 tot 2015 hebben wij ‘Kunstpunt Castricum’ in het leeggekomen winkelpand gerund en daarna is al het onroerend goed aan buurman Deen verkocht.”

De laatste Weda in de Torenstraat

Ook André Weda (1957), de derde zoon van Theo, is met de verfkwast groot gebracht en doorliep met goed gevolg de vakopleiding in Utrecht. Zijn voorkeur ging echter niet uit naar het schildersvak, maar hij gebruikte zijn kennis van verfsoorten, oliën en pigmenten van vroeger en nu in combinatie met zijn liefde voor kunstgeschiedenis om het lijstenmakersvak in te gaan.

André Weda met het naambord van zijn opa.

André wist het volgende te vertellen:
Na mijn opleiding was het een mooie start om als lijstenmaker in de winkel van mijn broer te beginnen.


Jaarboek 40, pagina 77

Na bijna 15 jaar samen te hebben gewerkt besloot ik in 1994 om mij verder te gaan ontwikkelen in het ambachtelijke vak en ging aan de slag bij een gespecialiseerde lijstenmaker in Amsterdam. Hier heb ik mij meer kunnen specialiseren in het vergulden van lijsten en restaureren van doeken.

Het zelfstandig ondernemerschap bleef echter trekken, waardoor ik in 1997 terugkeerde naar Castricum om aan De Torenstraat 38 mijn eigen lijstenatelier te starten. Ik beleef nog iedere dag veel plezier om samen met de klant te zoeken naar de perfecte combinatie van kunstwerk en lijst, wat niet zelden een handgekleurde of vergulde lijst is.

Het afgelopen jaar ben ik gestart met het regelmatig organiseren van exposities en zijn er in mijn zaak diverse betaalbare kunstobjecten te vinden. Mijn opa en later mijn vader hebben ervoor gezorgd dat het ondernemerschap ons met de paplepel is ingegoten en ik ben er dan ook trots op dit als laatste Weda in de Torenstraat voort te kunnen zetten.”

Rechtsvormen

Er is in de loop der jaren vanzelfsprekend ook het een en ander veranderd wat de juridische status van het bedrijf aangaat. Johan Weda begon met een eenmanszaak en stond zo ook geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.

Na zijn overlijden kwam de zaak op naam van zijn weduwe Johanna en vanaf de overname door haar zoons Ab en Theo waren beide broers hoofdelijk aansprakelijk voor de bedrijfsvoering.

In 1958 werd het bedrijf gesplitst in twee zelfstandige vestigingen. De vestiging in Bakkum bleef een eenmanszaak, ook toen Jan zijn vader opvolgde. Theo startte in de Torenstraat met een vennootschap onder firma, waarvan diens zoon Loek en zijn vrouw Marijke later deel uit maakten.

Na de verhuizing in 1988 naar de Castricummer Werf ging het schildersbedrijf verder als een vennootschap onder firma.

In 2013 werd deze rechtsvorm omgezet in Weda vastgoed Onderhoud BV.

Onderhoud op maat

Na 100 jaar is het schildersbedrijf van Weda nog steeds een begrip in Castricum en omstreken. Oprichter Johan zou met recht trots geweest zijn als hij om een hoekje zou kunnen kijken naar de bedrijfsvoering van zijn achterkleinzoon Bart, die de scepter zwaait over het moderne bedrijfspand aan de Castricummer Werf 31. Hij vertelde: “Als kleine jongen ging ik al met mijn vader mee op klus en mocht meehelpen met schoonmaken en schuren. Zo rolde je eigenlijk vanzelf in het bedrijf. Ook ik ben later naar de Nimeto (mbo vakschool) in Utrecht gegaan om de opleiding bescherming en afwerkingstechnieken te volgen.

Er is de laatste jaren behoorlijk veel in ons bedrijf veranderd, want we doen nu veel meer dan schilderen en beglazing. De vraag naar renovatie en duurzaam onderhoud is sterk gestegen. Ons werkgebied is ook flink gegroeid en strekt zich uit tot Amsterdam, Alkmaar en Heemstede. Daarom heb ik ook acht professionele mensen in dienst.”

De huidige (in 2017) medewerkers.
De huidige (in 2017) medewerkers. Van links naar rechts Margot Weda-Rammeloo, Jack de Graaf, Bart Weda, Tom Spruit, Jan Weda, Ron Stolk, Henk Heijens, Arjen de Waard, Ruud van de Veer, Henk Welboren en Martin Hilser.

Festiviteiten

Er is dit jaar feestelijk stilgestaan bij het 100-jarig bestaan van het schildersbedrijf van Weda. Op 20 april werd er in Hotel het Oude Raadhuis een druk bezochte receptie gehouden, waar ook door burgemeester Toon Mans werd teruggekeken op de indrukwekkende geschiedenis van het bedrijf. Een dag later maakten de personeelsleden een uitstapje en brachten een bezoek aan het museum en de fabriek van Sikkens, nu onderdeel van de AkzoNobel-groep, in Sassenheim.

Om het jubileum extra glans te geven, is onlangs bij de burgemeester van Castricum een aanvraag ingediend om aan Weda Schilders het predicaat Hofleverancier toe te kennen. Dat zou de kroon zijn op het werk, waarmee Johan Weda op 17 april 1917 startte.

Hans Boot

Bronnen:

  • Archief familie Weda;
  • Edities plaatselijke en regionale kranten en het Nieuwsblad van Friesland van 16 mei 1930.

Met dank aan:
Piet Kloes, Jan, Fred, Bert, Loek, André en Bart Weda.

24 juli 2023

Schelpenvisser, een oude Castricummer, vertelt (Jaarboek 40 2017 pg 29-30)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 40, pagina 29

Een oude Castricummer Schelpenvisser vertelt

Schelpenvissers aan het werk.
Schelpenvissers aan het werk.

Bij het 50-jarig jubileum van de Werkgroep Oud-Castricum leek het de redactie een goede gelegenheid om een artikel van de hand van Derk van Deelen (1900-1973) letterlijk op te nemen in deze jubileumuitgave. Dankzij het pionierswerk van Van Deelen kon de Werkgroep Oud-Castricum in 1967 worden opgericht.

Het artikel is gepubliceerd in De Speelwagen – geïllustreerd tijdschrift in het bijzonder gewijd aan de historische schoonheid, folklore en geschiedenis in Noord-Holland boven het IJ – 7e jaargang, Nummer 6, 1952.

De zee brengt ons heel wat gewin,
Veel schelpen op het strand.
Er dokkert een kar de stilte in,
Langs een mulle weg, door duinig land.

Een schelpenkar op een duinweg was altijd een imposant gezicht. Het is iets wat we in de naoorlogse jaren node missen. De kalkbranderijen in onze omgeving zijn tijdens de bezetting afgebroken en de schelpenvisser hebben we na 1942 in ons landschap niet meer teruggezien.

De schelpenvisserij is al eeuwen oud. Wanneer men er in ons dorp mede begonnen is, is moeilijk te zeggen. Het oudste schrijven hierover, mij bekend, dateert van 1730. De Staten van Holland en West-Friesland doen hierin beklag uitkomen over het feit “dat zeedert eenige jaaren herwaarts de Noordzee veel minder schulpen (schelpen) op de Stranden deezer Provincie heeft opgeworpen dan voordeeze, en dat in het bijzonder in het voorleede jaar genoegsaam geen Schulpen zijn opgespoelt soodanig dat het te dugten is dat de kalbranderijen deeser Provincie; en in het bijsonder die welke geleegen zijn tusschen de Steeden Haarlem en Leyden en aan den Rhijn, onder Rhijnland bij gebrek aan Schulpen souden moeten stilstaan, indien niet wierde voorsien tegen den uytvoer van de Schulpen.

De uitvoer van schelpen werd voor de tijd van drie jaar verboden “op poene (straf) dat diegeene welke deselve Schulpen souden komen uyt te voeren buyten deese Provincie sullen verbeuren voor yder reys de somme van hondert guldens boven en behalve de verbeurte van de Scheepen en Schuyten en van de Rijtuygen en Paarden waarmeede deselve Schulpen buyten deese Provincie souden mogen worden vervoert.

Een honderd jaar later, omstreeks 1820, was de schelpenvisserij aan onze kust weer tot grote bloei gekomen. In een ‘Verhandeling over het toegangbaar maken van de duinvalleyen langs de kust van Holland’ door Mr. D.T. Gevers, kommies van Staat bij den Raad van State, 1826, lezen we:
Langs onze kust is er geen punt op hetwelk zoo veel schulpen van het strand werden opgehaald dan tegenover Castricum en Bakkum, vandaar dat aantal schulpwegen door de duinen. In het jaar 1821 hebben de 60 schulpers (schelpenvissers) in Bakkum en Castricum woonachtig te samen 1602 lasten Schulpen, en in den jare 1822, 1377 last aan het Schulpstet op de Bakkummerschulpvaart aangevoerd. Ieder last nu, inhoudende 6 hoeden of, zooals dit, volgens een oud gebruik, genoemd wordt 2 schuiten, en waarover de Schulpers 15 vrachten moeten rijden, wordt hun tegenwoordig tegen 12;6;8 gulden betaald, zoodat in 1821 voor dit ruwe product eene som van 19,703 gulden in dien kleinen omtrek onder de Schulpers in omloop is gekomen; en gewoonlijk is de gevraagde hoeveelheid schulpen althans niet minder, doch wel duurder.”

Een van de thans nog in leven zijnde schelpenvissers van Bakkum is de 78-jarige heer Kees (rectificatie uit jaarboek 41) van den Berg. Toen ik hem vroeg mij iets over dat echt oud-Hollandse beroep te vertellen, was hij hiervoor direct te vinden en stak meteen van wal:
Toen ik elf jaar oud was, dat was dus in 1886, ging ik voor het eerst met m’n vader mee naar het strand, om het schelpenvissen te leren. M’n buurjongen G. van Velzen ging ook met zijn vader mee en sloot zich bij ons aan. Wij haalden in die tijd, toen ik nog jong was dus, alle dagen twee karren schelpen van het strand, dat was met elkaar dus tien mud. De karren waren toen nog betrekkelijk klein en de wegen slecht. Daar er niet altijd schelpen waren, konden we vanzelf ook niet steeds op twee kar per dag rekenen. Later werden de wegen beter, met het gevolg dat de karren ook groter werden en we acht mud per kar konden laden. Toentertijd bracht een kar schelpen 0,75 gulden op, dat was voor een kar van vijf mud. Voor 1,50 gulden moesten we twee keer naar Zee en waren dehele dag in touw, dat was heel erg.


Jaarboek 40, pagina 30

‘Een man van de zeereep’ van Cor Heeck.
‘Een man van de zeereep’ van Cor Heeck.

Dat is nu 58 jaar geleden. Later werd het wat beter en in de oorlog van 1914-1918 kregen wij 0,50 gulden per mud, dat was dus 4 gulden per kar. Dat is echter maar twee jaar zo geweest, toen ging het weer omlaag; eerst tot op 0,40 gulden, toen 0,35 gulden en later zakte het weer tot 0,25 gulden per mud. Dat kwam omdat wij niet georganiseerd waren, de kalkbranders werden rijk en wij straatarm.

De schelpen die wij aanvoerden gingen voor het merendeel per vlet naar de ovens in Alkmaar, Uitgeest, De Rijp en Zaandam, waar er dan kalk van gemaakt werd. Soms kwam er wel eens een schip op de Meer om schelpen te laden voor Friesland. In mijn jonge jaren waren er te Castricum, zo ik weet, twintig schelpenvissers, maar in de oorlog van 1914 waren er twee en veertig. M’n vader heeft mij wel eens verteld, dat toen hij jong was er te Castricum en Bakkum met mekaar wel vijf en negentig schelpenvissers waren. Soms viste iedereen schelpen, de boeren, de knechten, zelfs de smid en de kastelein.”

Op mijn vraag hoe het komt dat er nu minder schelpen te vissen zijn dan vroeger, antwoordde de heer Van den Berg, dat dit komt omdat het strand verzand is.
Dag en nacht komt er slib uit de haven van IJmuiden ten noorden van de pier in zee terecht. Jarenlang wordt er al gebaggerd en dat zand komt allemaal bij ons op het strand en zo raken de zwinnen dicht. Met het gevolg dat de zee op de zwinnen (verdiepingen in het zand evenwijdig an de kust) geen slag meer heeft. Het strand is nu helemaal vlak. Vroeger lagen er banken, waar we met een kar schelpen haast niet tegenop konden komen. In 1942 was er maar weinig of niets meer te vissen.

Ik heb het schelpenvissen altijd graag mogen doen, vooral als er goed wat te vissen was en dan vooral met een sterke zee. Als we zo’n dag een kar of zes schelpen, soms meer, gevangen hadden, waren we goed te spreken. Maar het gebeurde ook wel dat we een uur of zes weg waren en toch nog geen schelpje hadden gevangen. Als we dan met een lege kar naar huis toe gingen, dan stond het hoofd niet best, dat begrijpt U wel.

Het paard moest altijd goed gevoerd worden, want dat moest het zwaarste werk doen, daar zorgde ik dan ook goed voor. M’n paard was een deel van mijn leven. Een last schelpen was vroeger 80 mud, later rekende men een last op 100 mud.”

Als ik bijna niets meer te vragen heb, vertelt Van den Berg toch nog verder, over zijn mooie, maar onrustige, ongedurige schelpersleven. Hij vertelt hoe hij met stormweer en ruwe zee aan het vissen is geweest:
“Soms met levensgevaar dreigden we omver geslagen te worden, door golven zo groot, dat ze over paard en kar heen spoelden. De jas en de deken die op het paard lagen nat, de laarzen vol water en zelf doornat, dan was het uitkijken en dagen tellen, zegt men wel eens, maar wij telden altijd de golven.
De negende golf is altijd de grootste en als we aan de negende golf toe waren, riepen we mekaar toe, pas op, daar komt een opstopper.”

Tot slot vertelde de heer Van den Berg nog dat de strandpalen bij de schelpenvissers namen hadden.

Om de Zuid heette:

  • de eerste paal: Zuiderhoogde
  • de tweede paal: Slechte Weg
  • de derde paal: De Kaap
  • de vierde paal: Van ’t Huisje
  • de vijfde paal: Oudste Huisje
  • de zesde paal: Pesthuis

alle in de richting Wijk aan Zee.

Om de Noord kreeg je eerst de Galg, zo genoemd naar de galg die daar vroeger voor berechting van misdadigers stond opgesteld. Verder noemde men de strandpalen om de Noord aldus:

  • de eerste paal: De Wis
  • de tweede paal: Van Dal
  • de derde paal: Van Steeg
  • de vierde paal: Van Kouwenhoven

Zuiderhoog, Van Dal, Pesthuis en Kouwenhoven, traditionele namen die tot ons spreken uit een ver maar rijk verleden, het verleden van de Castricumse schelpenvisserij.

Bakkum 1952

D. van Deelen

8 mei 2023

Twisk Engel, smid – levensverhaal (Jaarboek 38 2015 pg 59-66)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 38, pagina 59

In gesprek met Engel Twisk

Engel Twisk op zijn praatstoel.
Engel Twisk op zijn praatstoel.

Ik heb het aambeeld van De Salamander nog in mijn werkplaats gehad …

Engel Twisk werd op 19 januari 1925 in Bakkum geboren en vierde dit jaar zijn 90e verjaardag. Hij kijkt terug op zijn leven en dat van zijn ouders en grootouders. Vader Floris startte rond 1918 met een smederij op de hoek van de Bakkummerstraat en de Vinkebaan. Engel wilde net als zijn vader smid worden. Geen ander beroep sprak hem zo aan.

Zijn eerste opleiding kreeg hij op de Ambachtsschool in Alkmaar. Het was een zware slag toen in 1943 de woning en de werkplaats in opdracht van de Duitsers werden gesloopt, net als honderden andere panden. In 1948 kon vader Floris in zijn oude buurtje een nieuwe woning met smederij in gebruik nemen.

Intussen was Engel zelf als dienstplichtige naar Nederlands-Indië vertrokken. In oktober 1949 kwam hij terug op het troepentransportschip Kota Inten en pakte zijn geliefde vak weer op. Nu is de voormalige smederij zijn woning. Daar hoopt hij met steun van de kinderen tot zijn laatste dag te blijven.

De oude smederij heeft Engel in 1983 grotendeels eigenhandig verbouwd tot woning.
De oude smederij heeft Engel in 1983 grotendeels eigenhandig verbouwd tot woning.

Engel Twisk is een geboren verteller en bovendien beschikt hij over een goed geheugen. Het leven van zijn ouders en grootouders staat hem nog helder voor de geest; alleen mogen we hem af en toe een beetje helpen met jaartallen. Hij woont sinds 1983 comfortabel in de vroegere smederij, die hij bijna eigenhandig heeft verbouwd. Zijn stoel staat op de plaats waar ooit een aambeeld stond. Voor het raam het model van een oude molen, uiteraard gemaakt van metaal. Klaas Molenaar van de vroegere Wastora heeft hem willen kopen: “Zeg maar wat je er voor wilt hebben.”

Engel had al meer molens gemaakt en hij had er geen zin in om dat nog eens te doen. Voor geld is niet alles te koop. Molenaar had er begrip voor.

Het gezin van kleermaker Willem Twisk. Het vak werd door vier generaties uitgeoefend. Floris Twisk staande rechts op de foto werd smid en zoon Engel volgde hem op.
Het gezin van kleermaker Willem Twisk. Het vak werd door vier generaties uitgeoefend. Floris Twisk staande rechts op de foto werd smid en zoon Engel volgde hem op.

We maken eerst kennis met de familie Twisk.
“Mijn grootvader Willem Twisk en grootmoeder Catharina Haaker hadden een kleermakerij, zoals verschillende generaties voor hem. Eerst in Heiloo en later in Velsen. In 1899 gingen ze in de Burgemeester Mooijstraat wonen en daarna verhuisden ze naar de Alkmaarderstraatweg 24, tegenwoordig Dorpsstraat 128, tegenover de rooms-katholieke kerk. Zijn zoons Jaap en Jan waren ook kleermakers. De oudste zoon was mijn vader Floris, die smid is geworden. Hij trouwde met Catharina Zonneveld.

Een foto van Engel en zijn verloofde Ank Buur gemaakt in 1946 kort voor zijn vertrek als dienstplichtige naar Indië.
Een foto van Engel en zijn verloofde Ank Buur gemaakt in 1946 kort voor zijn vertrek als dienstplichtige naar Indië.

Zelf ben ik in 1952 getrouwd met Ank Buur uit Akersloot. Zij is in 2000 overleden. Omdat er geen huis was te krijgen, woonden we eerst op de verdieping van het nieuwe huis van mijn ouders. In 1956 verhuisden we naar de Breedeweg en in 1966 ruilden mijn vader en ik weer van woning en nam ik de smederij over.


Jaarboek 38, pagina 60

De familie Twisk

In het 10e jaarboek van Oud-Castricum (1987) is de familie Twisk beschreven. Deze familie en veel aangetrouwde familieleden zijn diep geworteld in Bakkum en Castricum.

Engel Twisk stamt af van Jan Twisk die in 1766 werd genoemd als schepen van Bakkum. Zijn boerderij stond op de (zuid)hoek van de Haagscheweg-Heereweg. Floris, een zoon van Jan, had een boerderij op ‘t Noordend aan de Kooiweg.

Diens zoon Willem (1799-1863) werd kleermaker in de Oosterbuurt en zoon Floris (1840-1923) volgde zijn vader op. Hij vestigde zich op de hoek Overtoom-Schoutenbosch. Het vak werd voortgezet door zoon Willem (1868-1932) die met Catharina Haaker trouwde. De oudste zoon kreeg weer de naam Floris (1893-1974), maar die werd geen kleermaker maar smid en Engel trad in zijn voetsporen.

De Salamander

De grootvader van mijn moederskant was Engel Zonneveld (1865-1937). Hij was schelpenvisser, tuinder en van 1917 tot zijn dood ook strandvonder. Met zijn vrouw Grietje Limmen (1864-1945) woonde hij op de duinboerderij Van Lennepsoord. Het was een heel ‘slachtige’ vent hoor. Slachtig betekent handig. Hij maakte zelf schelpenkarren voor die jongens van hem. Hij kocht een tweedehands onderstel en de rest maakte hij van juttershout.

De Salamander die bij laag water nog altijd te zien is.
De Salamander die bij laag water nog altijd te zien is.

In 1910 strandde De Salamander. Het was een kanonneerboot en een ramschip, 46 meter lang en 10 meter breed, gebouwd in Bremen rond 1880. Het was één bonk ijzer en na iedere storm zakte het weer een halve meter dieper in het zand. Hij zou naar Hendrik-Ido-Ambacht gesleept worden voor de sloop.

De runners kwamen bij mijn grootvader in huis. Die mannen waren daar een tijdje in de kost. Ze kregen in de gaten dat ze het schip niet konden bergen en tenslotte gaven ze het op. De baas vroeg mijn grootvader hoeveel kostgeld hij kreeg. In plaats daarvan kwamen ze overeen dat hij voor een rijksdaalder het wrak mocht overnemen. Bewijzen heb ik er nooit van gezien. Zo ging het vroeger niet, maar Engel Zonneveld werd dus de nieuwe eigenaar.

Het aambeeld van de Salamander heb ik nog in mijn werkplaats gehad. Het schip had een kanon dat 180 graden kon draaien. Twee torpedokamers zijn er later ingebouwd. Het was natuurlijk een schip met een stoommachine. Ik ben er zelf nooit op geweest, maar heb er genoeg over horen vertellen.

De boeg van het schip was 20 centimeter dik. De Duitse keizer heeft dat ding laten bouwen. Het was er een van een serie. Later bleek het een mislukking te wezen. Het was de bedoeling om met die schepen op de Duitse wadden te patrouilleren en bij eb te gaan liggen. Als er vijandelijke schepen vanuit de Oostzee de wadden opvoeren, dan konden ze er snel naar toe varen en dan ramden ze die of schoten er torpedo’s op af.

De smederij van Jan Hoebe

Opa Zonneveld woonde in het duin, tot zijn land door de waterwinning zo verdroogde, dat er niets meer te telen viel. Toen kocht hij van Bertus Hageman aan de Heereweg 18 een boerderijtje. Er stond een grote kapberg achter. De achterkant was helemaal open en die kant heeft hij dicht gemaakt met planken van het strand. Al die rotzooi uit het duin vandaan heeft hij daar naar toe gesleept. Hij heeft nog een tijdje geschulpt, maar kreeg maagkanker en overleed op 12 juni 1937. In die oude schuur heeft mijn vader in de oorlog nog een smederij gehad. Er was geen smidsvuur, maar hij maakte er wel kachels en zo.

Vader is in 1893 in Heiloo geboren. Als 11-jarige jongen werkte hij al bij Bertus Stuifbergen, die een boter en kaaszaak had op de hoek van de Ruiterweg en de Mient.


Jaarboek 38, pagina 61

De vrouw van Stuifbergen was een Van den Berg uit Egmond aan Zee. Door de aanleg van het Noordzeekanaal werd IJmuiden belangrijk als vissershaven en de Egmonders trokken daar naar toe. Bertus had een wagen met een ket (klein paard) waar mijn vader in IJmuiden de bestellingen mee rondbracht. Bertus liet zijn paard beslaan in Heemskerk bij smederij Eeltink. Mijn vader stond er altijd bij te kijken. Het smidsvak trok hem erg aan. Bij die smid kreeg hij toen zijn eerste opleiding. Later werkte hij in Bakkum bij de smederij van Jan Hoebe.

Smederij Hoebe.
Smederij Hoebe. Bakkummerstraat 102 in Bakkum. Uiterst rechts Jan Hoebe. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bij een verbouwing van de broodfabriek moesten er gaten in stalen balken geboord werden. Hoebe had alleen een handboor en het duurde heel lang voordat zo’n boor door de balk heen was. Bertus de Groot in IJmuiden had moderner gereedschap. Mijn vader ging daar een spiraalboor lenen.

De (Rogge)broodfabriek.
De (rogge)broodfabriek. Brakersweg 43 (voorheen Noordeinde G27) in Bakkum. Willem Groot vestigde zich al voor 1900 als broodbakker. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bertus stelde hem voor: “Je ken wel bij main komme werken.” Vader zei: “Ik werk nog bij Jan Hoebe. Ik kan niet zo maar weglopen.” Hij praatte er wel over met ouwe Jan Hoebe. Die vond het eigenlijk wel een goed idee dat hij eens een paar maanden bij Bertus ging werken om ervaring op te doen. Dat heb ie gedaan en daarna is hij weer terug gegaan naar Bakkum.

Meester-hoefsmid

Mijn vader was klein van stuk. In het keuringsrapport voor het leger staat 1 meter 60. Hij moest in 1913 opkomen en had bij de marine gewild als stoker. Dat is hem niet gelukt. De Eerste Wereldoorlog brak uit en in Den Helder werd de Kustwacht ingesteld. Daar heeft hij zes jaar gezeten. Daarvoor was hij nog een tijdje bewaker op het interneringskamp in Bergen.

Floris Twisk met kleinzoon Floris op weg naar de kermis in Bakkum. Achter hem loopt Engel.
Floris Twisk met kleinzoon Floris op weg naar de kermis in Bakkum. Achter hem loopt Engel.

Er was veel geouwehoer en geteut onder de soldaten en mijn vader ging liever aan het werk. Om wat te doen te hebben onderhield hij in Den Helder de kanonnen. Er was een kapitein die Sijpestein heette. Die zag mijn vader daar altijd scharrelen. Mijn vader vertelde hem dat hij graag hoefsmid wilde worden, maar dat hij daarvoor een cursus moest volgen die op zaterdagochtend in Haarlem werd gegeven. De kapitein heeft hem toen toestemming gegeven om op vrijdagavond naar huis te gaan, zodat hij op zaterdag die cursus kon volgen.

Slager Jan Huiberts voor de slagerij.
Slager Jan Huiberts (links) voor de slagerij. Vinkebaan 10 in Bakkum. Jan
begon zijn slagerij aan de zuidzijde van de Vinkebaan tot ook zijn pand door de duitsers gesloopt werd. Hij stond bekend als paardenslager. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dan ging hij ‘s ochtends eerst naar paardenslager Jan Huiberts op de Vinkebaan voor een paar afgezaagde poten en die gingen achterop de fiets mee naar Haarlem voor de cursus. Daar kregen ze les. Een hoef is een ingewikkeld mechanisme hoor. Er zitten veel zenuwen in zo’n hoef. Door die dikke rand er omheen moeten zo’n zes hoefnagels geslagen worden. Aan die hoefnagels zit een smal kantje, waardoor die automatisch naar buiten lopen. Ze hadden in Haarlem graag dat hij een rijkserkend diploma zou halen. Toen volgde hij in Utrecht de opleiding meester-hoefsmid en slaagde met lof. Die rijkserkenning bestaat tegenwoordig niet meer. Nu kan iedereen zich hoefsmid noemen.

Wagenmakerij en smederij

Na zijn diensttijd ging mijn vader weer aan het werk bij Jan Hoebe. Rond 1920 was de Bakkummerstraat nog steeds niet meer dan een paardenpadje. Alleen in het midden was er bestrating. Toen hij naar huis fietste, kwam hij hier op de hoek Jan de Groot tegen. Die had zijn smederij in de Schoolstraat verkocht aan Dorus de Groot (een broer van Kees de Groot van de kalkovens). Jan was ‘een man van het veld’, dat betekende dat zijn vader niet bekend was. Hij droeg de achternaam van zijn moeder. Ze liepen samen op naar het dorp. “Wil je geen smederij beginnen?”, vroeg hij. “Daar heb ik geen centen voor,” zei mijn vader, maar Jan zag wel een oplossing.

De winkel van smederij
de Groot.
De winkel van smederij de Groot (links op de foto). Schoolstraat 6 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Wat ben je laat,” zei z’n moeder toen hij thuis kwam. Ze woonden toen al in de Burgemeester Mooijstraat. Hij vertelde dat hij met Jan de Groot was meegelopen en dat ze het over een smederij hadden gehad. Voor mij niet te betalen, maar hij had gezegd dat het wel goed zat. Mijn moeder trok de stoute schoenen aan en zei: “Wij gaan vanavond naar hem toe.” Diezelfde avond werden ze het al eens.

Timmerman Jan Vlaar uit de Noord had op de hoek van de Bakkummerstraat en de Vinkebaan een werkplaats. Hij was met een dochter van Jan getrouwd. Bij de verkoop van de smederij in de Schoolstraat was overeen gekomen dat hij geen smederij meer mocht beginnen. Een wagenhandel of een wagenmakerij kon natuurlijk wel. Daarvoor werd aan de werkplaats van Vlaar een stuk aangebouwd. Bertus Nootebos nam het later van hem over.

De wagenmakerij annex smederij.
De in de Tweede Wereldoorlog gesloopte wagenmakerij annex smederij op de hoek van de Vinkebaan en de Bakkummerstraat. Van links naar rechts Bertus Nootebos, Jan Vlaar en echtgenote.

Via Jan de Groot is mijn vader dus aan de Vinkebaan terechtgekomen. De wagenmakerij werd steeds meer een smederij.


Jaarboek 38, pagina 62

Een wagenmaker en een smid hadden elkaar toch nodig. Om de wielen van een schelpenkar moest bijvoorbeeld een ijzeren band worden gelegd en ook bij andere onderdelen kwam de smid er aan te pas. Ik kan me nog goed herinneren dat er boven het smidsvuur een enorme blaasbalg zat.

Vakman

Rond de tijd dat mijn vader in 1921 met Catharina Zonneveld trouwde, heeft hij samen met zijn buurvrouw Geessie Kaag een dubbel woonhuis Bakkummerstraat 1 en 3 laten bouwen. Ze had met haar inmiddels overleden man een melkzaak gehad in Amsterdam. Nu woonde ze hier aan het Duinpad. Geessie Kaag begon op Bakkummerstraat 3 een kruidenierszaakje en mijn vader had behalve de smederij ook een winkeltje waar hij fietsen, onderdelen van kachels en potten en pannen verkocht. Ik ben in 1925 op het adres Bakkummerstraat 1 geboren. Ik heb twee broers, een oudere broer Willem (1922) en een jongere broer Theo (1929).

Engel Twisk voor het bord met orthopedische hoefijzers die zijn vader Floris heeft gemaakt.
Engel Twisk voor het bord met orthopedische hoefijzers die zijn vader Floris heeft gemaakt.

Ik heb nog een heel stel hoefijzers die mijn vader gemaakt heeft. Het zijn allemaal orthopedische hoefijzers. Die waren bijvoorbeeld voor een paard met een doorgezakte hoef. Je moest als hoefsmid heel goed op de hoogte zijn van de stand en de gang van de paarden. De paarden werden bij de smederij ‘warm’ beslagen. Tegenwoordig hebben de hoefsmeden verschillende maten hoefijzers in voorraad, zodat zij ‘koud’ kunnen beslaan. Mijn vader kon heel goed smeden. Voor mij zijn die hoefijzers echte kunstwerkjes!

Toen ik in de jaren (negentien) zestig de smederij overnam, hadden we nog maar elf klanten met een paard. Ik herinner me nog Karel, het prachtige paard van Gerrit Veldt, dat een schitterende draf had. Als er een paard moest worden beslagen, ging dat altijd voor en werd het andere werk direct stil gelegd. Op een gegeven moment zijn we er mee gestopt.

De smeden van Castricum, Peperkamp, De Groot, Hoebe en ook smeden uit Akersloot en Limmen, kochten gezamenlijk in. Zo af en toe hadden ze vergadering bij ons thuis en daar werd heel wat afgelachen, maar intussen was de onderlinge concurrentie groot. Bij offertes gingen ze rustig een paar centen onder de prijs van een collega zitten, als ze die aan de weet kwamen.

Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kwam er een vertegenwoordiger van een grote gereedschapsfabriek uit Duitsland naar mijn vader. Hij verkocht gereedschapsstaal. Voor een schoffel of een bijl smeedde je twee stukken ijzer aan elkaar en een stuk staal er tussen. Die werktuigen hoefde je zowat nooit te scherpen. Als je ging hakken, vooral in ijs, dan sleet het ijzer weg, maar het staal bleef intact.

Mijn vader zou de rekening van dat gereedschapsstaal betalen, maar die vertegenwoordiger had op de rekening overal een nul achter gezet. Had je 6 kilogram, dan werd het 60 kilogram. We kregen veel te veel. Het werd een moeilijke kwestie. Mijn vader betaalde niet.

Toen heeft hij contact gezocht met de boekhouder van Duin en Bosch. Die woonde net over de spoorbomen aan de Beverwijkerstraatweg.


Jaarboek 38, pagina 63

Zijn schoonzoon was kunstschilder Middelveld. Die stelde brieven op en maakte duidelijk hoe de vork in de steel stak. Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit en heeft hij er niets meer van gehoord.

Op winterdag werd het soms om drie uur al donker en dan zei hij: “Maak het vuur maar an.” Dan ging hij bakken. Een ijzeren ton werd op het vuur gezet en daar werden de oude hoefijzers in gegooid. Hij smeedde er nieuwe hoefijzers van of gereedschap. Het fascineerde me dat je van oud materiaal nieuwe dingen kon maken.

Het eerste wat ik van mijn vader leerde, was het maken van Hollandse klinkstellen of deurbeslag. Had ik er een gemaakt, zei hij: “Het rooit erop, maak er nog maar eens ien.” Zo heb ik er heel wat gemaakt. Ik vond het een heel interessant vak. Het bestond uit drie onderdelen: grof, hoef- en kachelsmid.

Door de komst van de forensen in het dorp veranderde ons werk. We kregen nieuwe klanten en bovendien hadden forensen geen kachels maar haarden. Ons assortiment werd uitgebreid.

Net voor de oorlog had ik op de Ambachtsschool in Alkmaar de opleiding voor smid en bankwerker gevolgd. Toen was ik een jaar of 13. We kregen in de oorlogsjaren aanvullend les van een Vereniging ter bevordering van Vakonderwijs. Eerst in de school met de Bijbel en later in café De Vriendschap in de Dorpsstraat. Meneer Kaper van Duin en Bosch was zo’n beetje de hotemetoot. Werkstukken maakte je in verschillende andere smederijen. Ik heb hier nog oorkondes van prijzen die ik heb gewonnen. Mijn zoon heeft ze laten inlijsten en opgehangen.

Ik had altijd ruzie met een leermeester die bij de gemeente werkte. Ik dacht dat het Van Diepen was. Een timmerman gebruikt geen millimeters maar centimeters en ik heb dus altijd geleerd met millimeters te werken. Toen heb ik gezegd dat geen les meer van hem wilde hebben. Daarna heeft ene Groot, die bij de Technische Dienst van Duin en Bosch zat, ons les gegeven. Ik kon goed leren, maar ik had alleen belangstelling voor onderwerpen die me interesseerden en de rest zag ik als tijdverlies.

Evacuatie en sloop in de oorlog

Ik weet nog dat mijn vader ons ‘s morgens vroeg riep: “Kom je bed uit, het is oorlog.” Al na een paar weken werden er Duitsers in Bakkum ondergebracht. Op het duin hier tegenover kwam een kazemat; er werden bunkers gebouwd en de tankval werd gegraven.

De tankval.
De tankval. Oude Schulpweg in Castricum, 1940-1945. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De eerste tijd had je nog niet veel last van de bezetting. Je kon nog in het duin komen en op het strand. Daar spoelden lijken aan die bij de dorpskerk werden begraven.

In 1943, midden in de oorlog, moesten we binnen een week evacueren. De smederij en de woningen werden gesloopt. Het was verschrikkelijk voor mijn ouders. Mijn vader is in een paar dagen grijs geworden. We kregen een evacuatie-adres in Wildervank en dat zagen we helemaal niet zitten.

Eerst werden we opgevangen bij Jaap Twisk, een broer van mijn vader. Die had een kleermakerij op de hoek van de Korte Cieweg en de Dorpsstraat. Later zat Stevens daar. Tenslotte kregen mijn ouders woonruimte in Krommenie.

Ik heb eerst geprobeerd onder te duiken, maar moest toch voor de Arbeidsdienst naar Duitsland. Daar kwam ik bij een smid terecht. Ik heb nog een beetje gescharreld met zijn dochter. Sindsdien had ik meer begrip voor de contacten van Hollandse meisjes en Duitse soldaten.

Ik kreeg wel een steeds grotere hekel aan de mentaliteit daar en het gesnauw. Tenslotte ben ik teruggekomen en ondergedoken bij een tuinder in Venhuizen. Bij droppings ben ik nog door het verzet ingeschakeld. Met zaklantaarns moesten we het terrein afbakenen. Vaak lukte dat niet door de mist en het hielp niet mee dat ik ook niet lang ben.

Werken op het land was niets voor mij. Ik ging terug naar Bakkum en kon bij smid Hoebe aan het werk en daar was ik ook in de kost. Ik kon heel wat ervaring opdoen, niet alleen met het beslaan van paarden, maar ook allerlei ander werk; ik was ook slotenmaker. Natuurlijk werkte ik in het hol van de leeuw, maar het voordeel was dat er in ons dorp geen razzia’s zijn gehouden en ik voelde me wel veilig.

Slager Dirk Castricum bij het hakblok.
Slager Dirk Castricum bij het hakblok. Breedeweg 16 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Iedereen werkte voor de Duitsers, want er moest brood op de plank komen. Ik had een vals Ausweisz en haalde eten bij de gaarkeuken tegenover het station. Als er vrijbankvlees was, werd dat door dorpsomroeper Dorus Kuijs bekend gemaakt. Onder andere in de werkplaats van Duinenbosch stonden paarden van de Duitsers. Dode paarden gingen naar de krengenslager Castricum aan de Breedeweg.

Naar Indië

In 1946 moest ik, 21 jaar oud, met de eerste lichting dienstplichtigen naar Indië en werd ingedeeld bij de ‘Zeven December Divisie’.


Jaarboek 38, pagina 64

Ik was dan wel opgeleid als smid, maar daar werd ik ingezet als automonteur en reparateur van van alles. Op een keer kreeg ik een aanvaring met een sergeant en die slingerde me op rapport. Ik moest bij de commandant komen en die begon met de vraag of ik als kwartiermaker naar Buitenzorg wilde, een plaats op West-Java waar de Gouverneur-Generaal zijn kantoor had. Nu heet het Bogor. Dat wilde ik wel. Daarmee was het gesprek afgelopen. Later zat ik nog als monteur in Soekaboemi.

Engel maakt een ritje op zijn motor in Soekaboemi op Java.
Engel maakt een ritje op zijn motor in Soekaboemi op Java.

Poncke (Jan) Princen (1925-2002), activist voor mensenrechten, lag daar op een kamer onder anderen samen met Martin Duijn, een andere Castricummer. Zo kwam ik in contact met Princen. Poncke Princen is daar gedeserteerd. De hele groep had hem eigenlijk moeten volgen.

Dan schieten de tranen in zijn ogen: “Voor mij was het een held en geen landverrader. Hij had een standbeeld verdiend. Ik heb me vaak afgevraagd wat we daar eigenlijk deden. Wij Nederlanders wilden toch ook graag bevrijd worden van de Duitsers. Ik had een hekel aan die dienstplicht. We zijn gewoon besodemieterd. Anderhalf jaar zouden we gaan, maar we hebben er drie jaar gezeten.”

Plaatsgenoten zochten elkaar op.
Plaatsgenoten zochten elkaar op. Van links naar rechts Floor Schermer, Martin Duin en Engel Twisk.

In 1949 kwam Engel met het transportschip Kota Inten terug, tegelijk met de dorpsgenoten Harm Vermeulen en Hans van Deelen. Toen was het nieuwe dubbele woonhuis, dat vader Floris samen met Nootebos had laten zetten, net klaar. Bakkummerstraat 5 en 7; achter nummer 5 kwam een timmerwerkplaats en achter nummer 7 de smederij met een travalje (hoefstal) voor het beslaan van paarden. Die travalje had Floris zelf gemaakt.

Loopbaan

Zwager Frans Zonneveld werkte ook bij mijn vader. Hij was een beetje invalide. Toen brak er een slechte tijd aan en het werk zakte als een pudding in mekaar. “Wat moet dat nu”, zei mijn vader. “Zal ik ome Frans naar huis sturen?” “Ik ga wel weg”, zei ik.

Ik ben toen begonnen bij Jan Spiering in Beverwijk en werd onder andere ingezet bij de Hoogovens. Het tijdelijk personeel kreeg de rottigste klussen.

Toen vroeg Beijnes, de spoortreinfabriek, nieuw personeel. Ik solliciteerde en werd aangenomen met een proeftijd van drie weken. Na die drie weken, op een zaterdag, werd ik uitbetaald. Ik kreeg 1 gulden en 2 cent per uur. De anderen kregen vier cent meer. Toen ik de volgende week terugkwam, heb ik gezegd dat ik een volwaardige vakman ben en dat ik hetzelfde betaald wilde worden als de andere mensen die niet in Indië hebben gezeten. Ik kreeg mijn zin niet, leverde mijn werkkist in en ging terug naar Jan Spiering. Op het station kwam ik later de personeelschef van Beijnes tegen. Die stelde me voor om weer terug te komen. Hij zei: ”Ik zal zorgen dat je 1 gulden 6 krijgt.”

Ik ben bij Beijnes teruggekomen en kreeg volgens afspraak toch die 1 gulden en 6 cent. Door bemiddeling van prins Bernhard hebben we voor Argentinië zelfs roestvrijstalen treinen gemaakt. Voor onze begrippen heel modern.

Bij Beijnes ging het op den duur slecht en na acht jaar solliciteerde ik bij de Linoleumfabriek Forbo in Krommenie. Daar heb ik ook acht jaar gewerkt. Ze vonden me wel een goede smid in Krommenie. Ze vroegen waar ik het vak geleerd had. Bij m’n vader. “Heeft je vader een smederij?” Ik zei ja. “We hebben eigenlijk ander werk voor je, maar we willen je niet uit die ploeg vandaan halen.” Zodoende heeft mijn vader toen ook nog opdrachten van Forbo gekregen.

Logo smederij.
Logo smederij.

Jaarboek 38, pagina 65

De fabriek werkte ook voor Armstrong in Amerika. Armstrong was de grootste linoleumfabriek van de wereld. Als Armstrong een order kreeg die te klein was, dan hevelden ze die over naar Krommenie. Er moesten linoleumtegels gestanst worden. Ze kregen ze niet op de juiste maat. De baas vroeg of ik had verstand had van materialen. “Natuurlijk”, zei ik. Ook de ouderwetse maten nog, want vroeger was alles in inches. Ik moest die stans op de juiste maat brengen. Dat was een leuke klus.

De baas bood me een sigaar aan. Ik zeg: “Waar zijn die andere negen?” Hij had er een hele doos aan overgehouden. Toen heb ik op het kantoor die ene sigaar teruggegeven. Ik zei: “Dan kunnen jullie die ook op roken.” Tenslotte kreeg ik die doos sigaren toch nog.

Ik heb ook nog twee jaar bij de Hoogovens gewerkt, maar ben toen afgekeurd vanwege mijn rechterarm. Toen het weer iets beter leek te gaan met mijn arm, ben ik in de smederij in Bakkum begonnen. Daar heb ik eigenlijk weer te lang en te veel gewerkt.

Het begon zo. Ik ging bij mijn vader op bezoek en toen vertrok net ouwe Cor Lute, een poelier van de Bakkummerstraat. Mijn vader vertelde: “Hij wil het hele spulletje kopen. Hij had er een redelijke prijs voor over.” Ik zei dat ik er zelf belangstelling voor had. “Ben jij bedonderd riep mijn vader. Jij moet helemaal niet voor je eigen beginnen.”

Ik heb hem uitgelegd dat het me helemaal niet ging om een hoop werk of om rijk te worden, maar dat ik eigen baas wilde worden. Ook mijn vrouw was er eerst niet erg voor. Mijn vader kreeg er zowat de zenuwen van. Toen ben ik met die banenpijpen (rollen waar het 25 meter brede linoleum overheen liep) voor de linoleumfabriek begonnen. Daar had mijn vader ook al aan gewerkt. Het werk werd goed betaald. Beter dan in de fabriek zelf.

De fontein op het Binnenhof

Hier hangt ook een foto van de fontein op het Binnenhof. Die fontein heb ik gerenoveerd. Dat kwam zo. Op een gegeven moment kwam er een smid uit Egmond-Binnen bij me langs. Die was bezig met een kunstwerk voor Beatrix in verband met haar huwelijk in 1966. Hij was ook leraar op de ambachtsschool en had er te weinig tijd voor. Hij liet het me zien en vroeg of ik het wilde doen. Toen heb ik het afgemaakt. Het was een symbool of logo voor Beatrix. Het was goed geslaagd. Ik heb me ook altijd wel siersmid gevoeld. Hij vertelde me dat hij contact had met iemand van Monumentenzorg uit Amsterdam die veel smeedwerk uitbesteedde. Die man vroeg of ik iets voor hem wilde maken. “Dan weet ik wat u kan.”

Toen hebben we een segment van een hekkie gemaakt. Nadat hij het had bekeken zei hij: ”Ik wou dat ik je eerder gekend had. Iemand heeft het hek van ons gebouw gerestaureerd, maar ik vond het niet zo kunstig als wat jij hebt gemaakt.”

De in neo-gotische trant uitgevoerde smeedijzeren fontein op het Binnenhof die door Engel Twisk is gerestaureerd.
De in neo-gotische trant uitgevoerde smeedijzeren fontein op het Binnenhof die door Engel Twisk is gerestaureerd.

Zo kwam het dat ik opdracht kreeg om de fontein, die op het Binnenhof had gestaan, te herstellen. Die fontein was helemaal verrot en verroest en die hadden ze gesloopt. De restanten lagen in een boerderij bij de Egmondse abdij. Er was ook een kolom bij van gietijzer en die kieperden ze zo van de wagen, waardoor die kolom brak.

Hij dateert uit 1883, de tijd van Koning Willem III. Het ontwerp is van de beroemde architect Pierre Cuypers en gemaakt ter nagedachtenis aan Willem II (1227-1256) koning van het Rooms-Duitse rijk die bij Hoogwoud door de West-Friezen is vermoord.

De vele onderdelen van de fontein waren wel gemerkt, maar niet erg zorgvuldig, dus dat heb ik opnieuw moeten doen.

Ik heb nog gezegd dat ze alles moesten laten galvaniseren. Maar wat was het geval? Dat ding was gemaakt van puddelijzer en daar zit vaak veel koolstof in. Dat smeedde vroeger veel makkelijker en het laste veel beter. Om het te galvaniseren moet ijzer in het zoutzuur gelegd worden om te ontroesten. Die koolstof lost allemaal op en dan kijk je er dwars doorheen. Dat vonden ze te rigoureus.


Jaarboek 38, pagina 66

Bij een fabriek in Purmerend is het metaal gecoat, maar dat was geen afdoende oplossing. De fontein is later nog wel een paar keer onder handen genomen.”

Terugblik

“Ik had voor de Forbo wel naar Zweden of Zuid-Afrika kunnen gaan. Overal hadden ze fabrieken, maar daar liet ik me niet heen sturen. Ik wou helemaal niet naar het buitenland. In Bakkum was ik thuis. Mijn vrouw en ik waren aan dit gebied gehecht.

Toen ik dat nog kon, ging ik hier altijd naar de kerk. Ik heb nog steeds sympathie voor het katholiek geloof, maar het instituut ging me tegenstaan. Dat de huidige paus kritisch is op de kardinalen en de bisschoppen vind ik hoopgevend, maar ik hou vast aan mijn eigen manier van geloven. Ik heb in mijn leven geleerd dat iedereen er recht op heeft om zichzelf te zijn.”

Niek Kaan

Bron:

  • Weergave van gesprekken met Engel Twisk in het jaar 2014

Naschrift:

Na een ziekbed van enkele maanden overleed Engel Twisk op 5 april 2015. Zoals hij wilde, is hij gestorven in zijn tot woning omgebouwde smederij aan de Bakkummerstraat.

‘Onze verhalenverteller is uitgesproken …’ staat er boven zijn overlijdensbericht. Inderdaad, wat kon hij geweldig vertellen met oog voor de kleinste details. Vaak kwam in zijn verhalen zijn gevoel voor recht en onrecht naar voren en de stempel die zijn diensttijd in Indonesië op zijn leven heeft gedrukt.

Pastor Bertus Stuifbergen, die de uitvaart leidde, roemde zijn wijze, filosofische inslag. Ze hadden elkaar wel aangevoeld. De overgrootvader van de pastor woonde op de boerderij de Papenberg en de pastor kon het niet laten om op te merken dat het graf van Engel en zijn echtgenote gelokaliseerd kan worden op het bijbehorende ‘Kippenlandje’, nu deel van de begraafplaats Onderlangs.

Engel zou het prachtig hebben gevonden. Hij was sterk verbonden met het dorp dat hij voor geen goud wilde verlaten.

Op het graf van het echtpaar Twisk staat een prachtig door Engel zelf gesmeed kruis.
Op het graf van het echtpaar Twisk staat een prachtig door Engel zelf gesmeed kruis.

24 april 2023

Kruideniers (Jaarboek 38 2015 pg 48-58)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 38, pagina 48

De kruideniers in ons dorp

Koffiebonen, suiker, rijst etc. werden ook bij Wokke achter de toonbank afgewogen en verpakt
Koffiebonen, suiker, rijst, enzovoorts, werden ook bij Wokke achter de toonbank afgewogen en verpakt.

Van de reeks middenstanders die ons dorp in ongeveer 100 jaar heeft gekend, hebben wij achtereenvolgens de bakkers, melkboeren, slagers en groenteboeren beschreven. Nu restte ons de kruideniers, waarvan zowel in Bakkum als Castricum veel zaken bestonden tot de eerste supermarkt begin jaren 1960 zijn intrede deed. Dat was Glorie in de Torenstraat. Vanaf die tijd brak er echt een zuinige tijd aan voor de winkel op de hoek!

De supermarkt van Glorie.
De supermarkt van Glorie. Torenstraat 48 in Castricum, rond 1980. De supermarkt was van de drie broers: Hermanus Willebrordus geboren op 29 maart 1923, Johannes Franciscus Gerardus geboren op 9 november 1928 en Franciscus Petrus geboren op 5 maart 1931. Sinds oktober 1983 is dit verleden tijd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De kruideniers die zich hier in de vorige of deze eeuw hebben gevestigd en de straten waarin zij hun zaak hadden:

Admiraal, Piet: Beverwijkerstraatweg
Bleijendaal, Gerard: Kramersweg
Boelhouwer, Henk: Beverwijkerstraatweg
Borst-Kuijs, Guurtje: Bakkummerstraat
Brakenhoff, Rinus: Ruiterweg
Glorie, Frans: Brakersweg/ Dorpsstraat
Graaf, Pieter de: Bakkummerstraat
Graas, Theo: Beverwijkerstraatweg/Torenstraat
Groen, Jan: Burgemeester Mooijstraat/Dorpsstraat
Groot, Dick: Ruiterweg
Groot, Klaas en Jan: Van Oldenbarneveldweg
Haas, de, Martinus: Dorpsstraat
Heide, van der, Gerard: Dorpsstraat
Hoek, Hein: Breedeweg
Kaag, Jacob en Geessie: Bakkummerstraat
Kamp, Jan: Heereweg
Kaptein, Johan: Anna Paulownastraat
Liefting, Anton: Schoolstraat
Louter, Gerrit: Schulpstet
Lute, Kees: Bakkummerstraat
Oomes-Theissling, Jo: Ruiterweg
Portegies, Niek en Jacob: Dorpsstraat
Res, Bernard: Burgemeester Mooijstraat
Schoute, Nico en Klaas: Dorpsstraat
Stolk, Jan en Hanne: Dorpsstraat
Stolk, Krijn, Hans en Piet: Bakkummerstraat
Stolk, Cor: Stationsweg
Stuifbergen, Jaap: Kramersweg
Stuifbergen, Bertus: Dorpsstraat
Stuifbergen, Bertus, Siem en Nico: Mient/ Henri Schuytstraat/ Burgemeester Mooijstraat/Verlegde Overtoom
Stuifbergen, Piet: Bakkummerstraat
Tromp, Wijnand: Mient
Twisk, Ber: Van Oldenbarneveldweg
Vaalburg, Leen en Martin: Henri Schuytstraat
Vader, Piet: Burgemeester Mooijstraat
Wokke, Henk: Bakkummerstraat
Zonneveld, Ber: Dorpsstraat
Zonneveld, Piet en Jan: Heereweg/Burgemeester Mooijstraat
Zwetsloot, Gerard: Dorpsstraat


Jaarboek 38, pagina 49

Leendert Vaalburg met winkelmeisje Rina Admiraal.
Leendert Vaalburg met winkelmeisje Rina Tromp (rectificatie uit jaarboek 39).

We ruilden onderling chocoladeletters

Direct na zijn huwelijk met Maartje van Est in 1938 vestigde de uit Nieuw-Vennep afkomstige Leendert Vaalburg (1907-2001) een kruidenierswinkel op de hoek van de Pernéstraat en Henri Schuytstraat. Later werden daar een drogisterij en speelgoedzaak aan toegevoegd.

Het pand van Vaalburg voor kruidenierswaren en comestibles, met de ingang aan de Pernéstraat. Later zou de deur aan de Henri Schuytstraat worden gebouwd.
Het pand van Vaalburg voor kruidenierswaren en comestibles, met de ingang aan de Pernéstraat. Later zou de deur aan de Henri Schuytstraat worden gebouwd. Henri Pernéstraat 31 in Castricum, 1954. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Zoon Martin (1944) werkte vanaf 1959 bij zijn vader en vertelde: “Het vak trok mij wel en ik voelde er weinig voor om door te leren. Ik heb wel de vakopleiding kruideniers in Alkmaar gevolgd en ook mijn middenstandsdiploma behaald. In die tijd had mijn vader de zelfbediening ingevoerd en jaren later kon hij een groot stuk aan de winkel bouwen. Wij dachten toen een zelfbedieningszaak te hebben, waarmee we de toekomst aan konden. Er kwamen echter veel grotere vestigingen en daardoor moesten vele kruideniers ermee stoppen.

Begin jaren (negentien) vijftig betrok mijn vader goederen van groothandel Wiegerink die aan de Meerstraat in Beverwijk een pakhuis had. Een pakhuis zoals het toen was: smal met drie verdiepingen en een zolder. Van daaruit werden de goederen naar de winkels gebracht. Later hebben wij ons aangesloten bij de coöperatieve organisatie Enkabe, die eerst in Hoofddorp en later in Assendelft zat.

Ik vond het een mooie en gezellige tijd. Boodschappenboekjes bij de klanten ophalen, wat ‘vragen’ of ‘horen’ werd genoemd. Soms vulde ik in wat de klant opgaf of anderen schreven het zelf op, terwijl ik stond te wachten. Ook heb ik toen het wel eens een baby de fles moeten geven.

Martin Vaalburg op zijn transportfiets.
Martin Vaalburg op zijn transportfiets.

‘s Middags bracht ik de boodschappen, die door het personeel waren ingepakt, met de transportfiets bij de mensen thuis. Je kwam dan ook vaak twee keer op een dag bij een klant. Ook had je klanten die je eens per veertien dagen bezocht. Die hadden twee kruideniers, maar dat vergat je wel eens en zodoende stond je soms met de bezorger van Albert Heijn uit de Torenstraat of die van Schoute van de Dorpsstraat voor de deur.

Tijdens het ophalen van de boekjes had ik een rechthoekige mand vol met aanbiedingen. Deze mand gebruik ik nog als lectuurmand, maar er zit ook altijd een snoepje voor de kleintjes in.

Een papieren zoutzak van zelfbediening Vaalburg.
Een papieren zoutzak van zelfbediening Vaalburg.

In de jaren 1960 veranderde Castricum van een tuindersdorp in een forensenplaats. Alles ten noorden van de Ruiterweg heb ik zien bouwen. In tegenstelling tot de melkboeren hadden de kruideniers en de bakkers geen vaste wijken. Wij hadden dan ook klanten over heel Castricum en Bakkum, met name in de nieuwbouwwijken tot aan de Kooiweg.

Mijn vader kreeg samen met bakker Burgmeijer adressen door van Bedeke, die tegenover ons zat met een installatiebedrijf. Bedeke legde namelijk vaak centrale verwarming aan voor de nieuwe inwoners. Mijn vader bezocht ze zelfs in Amsterdam en vertelde wat voor winkel hij had. Vervolgens was hij er op de dag van de verhuizing als eerste bij met iets lekkers en het boodschappenboekje en in negen van de tien gevallen had je weer een klant erbij. Een bezorgwijk was in die tijd zeer belangrijk voor je zaak, maar ook heel arbeidsintensief.

In de winkel werd veel op de pof gekocht. Op de toonbank lag een langwerpig opschrijfboek met harde kaft. Meestal eind van de maand werd het openstaande bedrag betaald en dan werd er een krul door gegeven. Het kwam regelmatig voor dat je achter je centen aan moest. Zo wisten wij precies wanneer de Hoogovens uitbetaalden. Mijn oudste zuster Gerrie heeft overigens altijd meegewerkt in de afdeling levensmiddelen.


Jaarboek 38, pagina 50

Castricum was in onze beginperiode overwegend katholiek en dat was soms als protestant niet erg makkelijk. Op zondag mochten wij niet kopen en dus ook niet verkopen. Het was toen een gewoonte om ‘s zondags achterom te komen. Wij gingen dan vaak naar familie toe, want dan hoefde mijn vader geen nee te zeggen en raakte hij zo’n klant ook niet kwijt.

Met collega’s kruideniers gingen wij goed om, je was concurrent maar ook weer niet. Met Twisk op Bakkum en Schoute spraken we af wie wanneer een week met vakantie ging. In Sinterklaastijd ruilden we onderling chocoladeletters als je bepaalde letters niet had. Dat omruilen gebeurde ook bij de Drostefabriek in Haarlem, een hele uitzoekerij was dat altijd. Ook hebben wij een keer voor de Sinterklaasintocht zakjes strooigoed gemaakt, waarin wat kruidnoten, schuimpjes en een taaipopje zaten. Avond aan avond zijn we bezig geweest om er zo’n vijfduizend te maken.

Toen de zelfbedieningzaken werden uitgebreid met meer artikelen, kregen ook wij het moeilijk. Daarom zijn we ook melk gaan verkopen. Die heb ik een hele tijd samen met Nico Stuifbergen ingekocht bij de Volharding uit Nijkerk.

De winkel van Vaalburg in de jaren (negentien) zestig.
De winkel van Vaalburg in de jaren (negentien) zestig.

In 1976 hebben wij de levensmiddelen vervangen door huishoudelijke artikelen. Door de concurrentie met de supermarkt van Glorie werd onze bezorgwijk namelijk steeds kleiner.

Enige jaren daarvoor hadden wij gelukkig al een afdeling drogisterij en speelgoed opgebouwd en met de komst van een afdeling huishoudelijke artikelen waren wij een echt dorpswarenhuis. Vaak zei men ook: ga maar naar Vaalburg, die heeft het wel.

In 2008 ben ik met mijn vrouw Matty en zus Ineke met de zaak gestopt wegens gebrek aan een opvolger en verdween onze winkel na 70 jaar uit het dorp.”

Op tweede kerstdag bleef ik anderhalf uur voor de deur van een klant zitten …

Henk Wokke (1935) is niet alleen bekend van de kruidenierswinkel in de Bakkummerstraat, maar ook van diverse bestuurlijke functies en die van raadslid en wethouder in ons dorp (zie 34e Jaarboek 2011, pag. 35).

Het college van Burgemeester en wethouders. Chris Verhoeven PVDA), Henk Wokke (CDA), burgemeester Gmelich Meijling, secretaris Wim de Kam, mevrouw Postelmans (VVD).
Het college van Burgemeester en wethouders. Chris Verhoeven PVDA), Henk Wokke (CDA), burgemeester Gmelich Meijling, secretaris Wim de Kam, mevrouw Postelmans (VVD). Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

In 1987 verliet hij Castricum om burgemeester van Marken te worden. Vanaf 1990 was Henk 10 jaar burgemeester van Wervershoof, waar hij nog steeds woont.

Kruidenier Wokke trad in 1954 toe tot de Centra-keten.
Kruidenier Wokke trad in 1954 toe tot de Centra-keten.

Terugblikkend kwamen bij Henk de volgende herinneringen naar boven: “Mijn opa Dirk (1870-1953), die van oorsprong tuinder was, begon in 1904 aan de Bakkummerstraat 52 een winkeltje in kaas. Vader Jan (1903-1977) heeft het rond 1930 van hem overgenomen. Mijn moeder Anna stond in de winkel. Vader werkte in de tuin, maar ventte wel op zaterdag. Toen ik een jaar of twaalf was, wilde hij graag dat ik dat ging doen. Ik volgde ondertussen de tuinbouwschool in Beverwijk, waarvoor ik in 1951 slaagde.

Ook haalde ik het middenstandsdiploma en alle vakdiploma’s voor kruidenier. Op mijn 18e begon ik echt als kruidenier, maar moest gelijk twee jaar dienen als marinier. Mijn zusters To en Clasien hebben toen waargenomen. Zij bleven, evenals mijn moeder, later ook helpen in de winkel als het nodig was.

Uitnodiging voor de heropening in 1965.
Uitnodiging voor de heropening in 1965.

In 1954 hebben we de zaak uitgebreid en vanaf de heropening vielen we onder de Centra-keten. Later werd de winkel omgebouwd tot zelfbediening en in 1969 stopte ik in Bakkum om een noodwinkel te starten aan de Albert Schweitzerlaan vlakbij het te bouwen winkelcentrum Geesterduin. Ik heb de winkel in 1973 verkocht voordat het winkelcentrum officieel in gebruik werd genomen. Dat geldt ook voor de zaken die ik in Egmond aan Zee en Alkmaar had. Een van de redenen daarvoor was dat ik in die periode actief was als raadslid in Castricum en later hier wethouder werd.”

Natuurlijk heeft Henk als middenstander ook gewerkt met opschrijfboekjes en bestellingen: “Wij hadden voor onze vaste klanten ook lijsten gemaakt, waarop diverse artikelen stonden in de volgorde zoals ze in de winkel te vinden waren. Het bezorgen deed ik eerst met een transportfiets en daarna met een bakfiets. In de jaren 1960 kocht ik een kleine bestelauto, maar dat kostte me wel wat klanten. Zij vonden namelijk dat ik een auto van hun centen reed …

Overigens kon ik er redelijk van bestaan, want ik heb altijd kunnen sparen voor verbouwingen en de aankoop van de winkels buiten Castricum. Ondanks dat Bakkum in die tijd zo’n vijf kruideniers telde, hadden we geen problemen met concurrenten.


Jaarboek 38, pagina 51

De winkel in 1969 met Henk achter de toonbank.
De winkel in 1969 met Henk achter de toonbank.

Reclame maakten we het meeste door wekelijks een reclamefolder op een dubbelzijdig A4-tje rond te brengen. Dat was veel goedkoper dan een advertentie in het Nieuwsblad voor Castricum. Ik heb wel samen met Zonneveld en Tervoort in 1969 een grote advertentie laten plaatsen in Onze Krant, nadat we alle drie bij de Centra waren aangesloten. De meeste artikelen werden uiteraard via de grossier van de Centra ingekocht, maar ik kocht ook wel rechtstreeks bij Eieren Glorie of melk van de groothandel in Beverwijk”.

Net als bij andere winkeliers was er voor de familie Wokke weinig vakantie weggelegd en moesten alle gezinsleden wel eens bijspringen: “Een vakantieregeling was er niet en als we weggingen was dat voor een paar dagen, wat door familie- of personeelsleden werd opgevangen. Mijn drie zoons en een dochter brachten de folders rond en (ze) werkten alleen in de winkel in Egmond toen deze ook op zondag open ging. In Bakkum gebeurde het regelmatig dat klanten zondags achterom kwamen. Er kwam er zelfs één met een stuk vlees van een slager om dat te laten snijden. Dat weigerde ik dan maar niet, want je wilde geen klant kwijtraken.”

De voormalige kruidenier en bestuurder herinnerde zich ook nog wel het verhaal van Rino Zonneveld die in 1955 met zijn zusje Anneke zoek was geraakt in Bakkum.

Anneke en Rino Zonneveld.
Van links naar rechts Anneke, Rino, Ruud en Wineke Zonneveld. Charlotte de Bourbonstraat in Castricum, 1965. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Kruidenier Wokke bracht de kinderen thuis

Rino en Anneke Zonneveld woonden in 1955 in de Poelven in Bakkum en hadden in Limmen een heel lieve oom Gerard. Die oom, in bezit van een heuse motor, zou ons vast thuisbrengen als we lopend naar de Rijksstraatweg in Limmen zouden gaan. Dus na het middageten verlieten Anneke van vier en Rino van vijf de bovenwoning in de Poelven. Hand in hand op weg naar de Eerste Groenelaan, dan de Kooiweg en daarna via de straatweg naar Limmen.

Toen begon het te onweren en te regenen. We schuilden onder de bak van een shovel die in de buurt van boerderij Mooij stond. Mijn zusje was bang en huilde tranen met tuiten. Ondertussen was heel Bakkum in rep en roer. Moeder ging in paniek zoeken op de fiets en buurvrouw Castricum reed op haar Solex heel Bakkum door. Er stond een trein stil. Mijn moeder moet een hartaanval nabij geweest zijn.

Ondertussen werden Rino en Anneke aangesproken door een vriendelijke meneer met een kruideniersfiets. Hoe heten jullie en waar wonen jullie? Hup, in de mand getild door kruidenier Wokke en thuis gebracht. Als het niet geregend zou hebben … We hebben het nooit meer geprobeerd! Alhoewel het destijds een prachtige manier was om je moeder heel blij te maken!

Rino Zonneveld

Henk Wokke met zijn vader en moeder.
Henk Wokke met zijn vader en moeder.

Dat Henk Wokke de kaas niet van zijn brood liet eten, blijkt uit de volgende gebeurtenis: “Ik bezorgde een keer bij een vrouw die in de bomenbuurt woonde en alles liet opschrijven. Het betalen werd echter steeds uitgesteld en op een gegeven moment was ik dat spuugzat. Toen heb ik op tweede kerstdag mijn kruideniersjas aangetrokken en ben anderhalf uur voor haar deur op de stoep gaan zitten. Opeens bleek mevrouw bereid om af te rekenen en zodoende had ik toch m’n centen binnen!”

Voor het eerste deuntje waren de boodschappen bezorgd

Een kruidenier met de naam Stuifbergen kom je in diverse jaarboeken van de werkgroep tegen en ook in een van de fotoboeken van Henk Heideman. In de Dorpsstraat had bijvoorbeeld Bertus Stuifbergen in de jaren 1930 een winkel. (Bertus was geen familie van Nico Stuifbergen (1936), de vroeger bekende keeper van Vitesse ‘22 die ook uit een kruideniersfamilie komt.)

De kruidenierswinkel van Bertus Stuifbergen.
De kruidenierswinkel van Bertus Stuifbergen. Dorpsstraat 34 in Castricum, 1932. Van links naar rechts Jan de Zeeuw, Aagje Scholten en Bertus Stuifbergen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Nico legt uit waarom de winkel zo vaak verkaste: “Mijn opa Bertus (1873-1942) begon in 1907 een kruidenierszaak op de hoek Ruiterweg-Mient.


Jaarboek 38, pagina 52

Hij was getrouwd met Jansje van den Berg en het gezin kreeg vijftien kinderen, waarvan er zeven de volwassen leeftijd bereikten, waaronder mijn vader Simon (1901-1972).

In de oorlog moesten wij daar weg, omdat het pand gevorderd werd door de Duitsers om te worden gesloopt. Toen trokken we tijdelijk in de zaak van Vaalburg, maar al heel snel verhuisden we weer naar de Burgemeester Mooijstraat 10b. Daar hebben we tot 1949 een winkel gehad en gewoond.

Mijn vader had de zaak inmiddels van zijn vader overgenomen en had in verband met de wederopbouw een stuk grond op de hoek Verlegde Overtoom-Jan Hobergstraat gekocht om daarop een winkel met woonhuis te laten zetten. Dat werd dus de volgende stek van ons gezin. Het telde acht kinderen, waarvan er verschillende in de winkel hebben geholpen. Met mijn zus Thea heb ik echter het meest samengewerkt.

Nico en Thea Stuifbergen.
Nico en Thea Stuifbergen.

In 1964 nam ik de zaak weer van mijn vader over, nadat de winkel in 1962 een zelfbediening was geworden van keten De Kroon. Ik trouwde in 1964 met Anneke Kaandorp. Zij stond in de winkel en verder hadden we personeel in dienst. Onze drie kinderen hebben zich nooit met de zaak bemoeid. Het was flink aanpoten, maar ik kon er ook goed van bestaan. De vakantie duurde niet langer dan een week en dan ging de winkel dicht. Er is wel even een vakantieregeling geweest, maar dat was hooguit voor twee jaar. Omdat de concurrentie met de supermarkten te groot werd, ben ik in 1974 met het kruideniersvak gestopt.

Thea in 1964.
Thea in 1964.

Jaarboek 38, pagina 53

Toen heb ik gesolliciteerd naar de functie van conciërge bij het Bonhoeffercollege en werd direct aangenomen. Ik heb daar nog 23 jaar met plezier gewerkt en ging op 61-jarige leeftijd in 1997 met pensioen.”

Heropening van de winkel van Stuifbergen in 1962.
Heropening van de winkel van Stuifbergen in 1962. Van links naar rechts vader Simon, moeder Eef en hun kinderen Coba, Nico, Hannie en Thea.

Uiteraard werd er bij kruidenier Stuifbergen ook gewerkt met opschrijfboekjes en bezorgde men aan huis. Ook werden er na verloop van tijd andere artikelen dan alleen kruidenierswaren verkocht: “Nadat we een zelfbediening waren geworden, kon je bij ons ook vleeswaren, brood, melk, groenten en fruit krijgen. We kochten onze waren in via De Kroon en de grossier heette Klaver. Die zat eerst in Spanbroek en later in Alkmaar.”

Nico besluit: “Kruidenier zijn was een mooi vak, maar ook een hard bestaan. Vooral ’s winters, als er sneeuw lag, viel het absoluut niet mee, want dan moest ik met mijn transportfiets helemaal tot Noord-Bakkum lopen. Een keer per jaar zorgde ik ervoor dat daar de boodschappen heel vroeg waren bezorgd. Dat was met het eerste deuntje van de Bakkummer kermis, zodat ik bij Borst kon blijven hangen…”

De klant is koning

Floor Twisk (1895-1953) begon in 1921 een kruidenierswinkel in het pand Van Oldenbarneveldweg 12, dat de naam ‘De kleine Bazar’ droeg.

De Kleine Bazar van Floor Twisk.
De Kleine Bazar van Floor Twisk. Van Oldenbarneveldweg 12 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Met zijn echtgenote Jansje Scheerman vestigde hij na enige jaren op nummer 6 van dezelfde straat een nieuwe kruidenierszaak.

De winkel van Twisk aan de Van Oldenbarneveldweg 6.
De winkel van Twisk aan de Van Oldenbarneveldweg 6.

Hun kleinkinderen Joke Kos-Twisk (1950) en Tineke Moll-Twisk (1954) werden daar geboren en werkten beiden in de zaak, die door hun vader Ber (1924-2003) rond zijn huwelijk in 1950 met Riet Lute werd overgenomen.

Joke: “Ik was 16 toen ik in de winkel ging werken en bleef dat doen tot mijn huwelijk. Vanaf mijn 14e heb ik twee jaar het gezin verzorgd, omdat mijn moeder ziek werd. Ook mijn broer Bert (1952) en zus Tineke (1954) hebben zowel in de schoolvakanties als enige tijd daarna in de zaak gestaan.”

Tineke vult aan: “Ik was ook 16 toen vader mij vroeg hem een jaar te helpen en daarna mocht ik uitkijken naar een andere baan. Behalve de winkelverkoop werden we natuurlijk ook ingeschakeld voor het gebruikelijke ‘boekjes vragen’ en het bezorgen van de boodschappen. Als Bert erg lang weg bleef, moesten wij hem gaan zoeken en het was dan vaste prik dat hij ergens stond met een paar mooie meiden in zijn bakfiets …”

Ber Twisk op zijn bakfiets.
Ber Twisk op zijn bakfiets.

Jaarboek 38, pagina 54

Het gezin Twisk voor de winkel begin jaren 1950.
Het gezin Twisk voor de winkel begin jaren 1950. Van links naar rechts Joke, Tineke, Alice, Bert, vader Ber en moeder Riet.

Joke kan zich nog goed herinneren dat vader Ber zich vaak druk maakte over de concurrentie: “Er waren heel veel kruideniers in Bakkum en als de tijd bij ons wat slapper was, maakte hij een rondje langs de concurrenten om te kijken hoe druk zij het hadden. Vader hoefde echter niet te klagen, want we hebben het nooit arm gehad. Het was wel zo dat hij elk jaar voor de zomer dacht dat hij failliet ging, maar na de zomer was het weer helemaal goed door de extra inkomsten van badgasten en mensen van kampeerterrein Bakkum. Tot 1950 heeft vader daar ook een winkeltje gehad, maar daarna viel hij bij inschrijvingen buiten de boot.

Ber Twisk met de bezorgbakfiets op camping Bakkum.
Ber Twisk met de bezorgbakfiets op camping Bakkum. Zeeweg 31 in Bakkum, 1954. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Voor advertenties in de krant had vader weinig geld over. Daar staat tegenover dat hij heel mooi kon schrijven en zijn eigen reclameposters voor de etalage maakte. Vanaf het begin viel de winkel onder de Spar-keten en de laatste twee jaar onder ‘4=6’, totdat de zaak in 1971 werd gesloten vanwege de opkomst van de supermarkten.”

Het gezin Twisk voor de kruidenierswinkel.
Het gezin Twisk voor de kruidenierswinkel. Van Oldenbarneveldweg 6 in Bakkum, 1950. Van links naar rechts Joke, Tineke, Alice, Bert, vader Ber en moeder Riet. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Tineke vertelt vervolgens dat de winkel zich niet strikt hield aan de openingstijden: “We lieten de mensen ’s avonds of op zondag ook binnen als ze wat nodig hadden. Het motto van mijn vader was nu eenmaal dat de klant koning was en daarom moesten we alles doen om deze tevreden te stellen. Joke en ik werden bijvoorbeeld verplicht om een rok en nette schoenen te dragen. Je kunt dus wel nagaan dat het moeilijk was om met een rok aan discreet een krat met flessen van de grond op te tillen … Onze haren mochten niet los en hij wilde liever niet dat we met elkaar praatten als er klanten in de winkel waren.”

Heropening van de winkel op 26 november 1952.
Heropening van de winkel op 26 november 1952. Van links naar rechts moeder Riet, vader Ber, Alie Lute (zus van moeder), oma Jansje, opa Floor en Ko Twisk (broer van vader).

Tot slot komen er nog wat bijzondere ervaringen naar boven.
Joke: “Tot onze klanten behoorde een mevrouw die een hekel had aan vuilnis. Als zij bijvoorbeeld een blikje vis kocht, moesten wij het in de winkel open maken en zij nam de inhoud dan mee in een pannetje of een zakje, zodat wij het blikje mochten weggooien!”

Tineke: “Ik ben er een keer getuige van geweest dat een jongen uit mijn klas een pakje sigaretten uit onze winkel pikte. Toen werd ik zo kwaad dat ik achter hem aan ben gegaan. Tevergeefs echter, want ik kreeg ‘m niet te pakken. Vlak daarop ging hij verhuizen, dus ik heb het verder maar laten zitten.”

Vivo deelt de lakens uit

De familie Stolk heeft een groot aandeel gehad in de geschiedenis van de kruideniers in zowel Castricum als Bakkum. Jan Stolk (1853-1921) opende in 1897 een zaak aan de Dorpsstraat 39 en verbouwde die in 1917 tot ‘De Nieuwe Winkel’ (zie 28e Jaarboek, pag. 45).

Jan Stolk kwam in 1898 uit Amstelveen naar Castricum en begon een zaak in de Dorpsstraat. De zaak werd in 1917 verbouwd en de nieuwe winkel was een feit.
Jan Stolk kwam in 1898 uit Amstelveen naar Castricum en begon een zaak in de Dorpsstraat. De zaak werd in 1917 verbouwd en ‘de nieuwe winkel’ was een feit.

Zijn zoon Hannes (1881-1950) begon een noodwinkel aan de Stationsweg 19 en bouwde daar later een woonhuis met winkel.

De kruidenierswinkel van Stolk.
De kruidenierswinkel van Stolk. Stationsweg 19 in Castricum. Met voor het pand nog een weg, sloot en brug. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd

Een van zijn zoons was Quirinus (1908-1995) die de roepnaam Krijn had en daar in 1995 over vertelde: “Mijn vader kocht een stuk grond dat van de Stationsweg doorliep tot aan de Geelvinckstraat, die er toen nog niet was. Die grond kostte een gulden de meter en was te duur om er allemaal tuin van te maken. Zodoende heeft hij verschillende stukken allemaal weer verkocht, zoals aan groenteboer Jan Stengs.”

Verpakkingsmateriaal van De Nieuwe Winkel van Jan Stolk.
Verpakkingsmateriaal van De Nieuwe Winkel van Jan Stolk.

Krijn werd ook kruidenier en startte rond 1931 een winkel aan de Bakkummerstraat 62. Zijn broer Cor (1910-1980) nam de zaak van vader Hannes aan de Stationsweg over.

Hannes Stolk voor zijn winkel aan de Stationsweg.
Hannes Stolk voor zijn winkel aan de Stationsweg.

Beide kruideniers sloten zich aan bij de VIVO (Vrijwillige Inkoop- en Verkoop Organisatie) die in 1942 werd opgericht en jaren bekend stond om de slogan ‘Vivo deelt de lakens uit’.

Viering van het 50-jarig jubileum van kruidenier Stolk.
Viering van het 50-jarig jubileum van kruidenier Stolk. Van links naar rechts Marie, echtgenoot Krijn, vader Hannes, Cor en echtgenote Alida.

Wij spraken eerst met de kinderen Trudi (1945) en Hans (1948) van Cor.
Trudi: “Onze winkel aan de Stationsweg had niet veel aanloop, omdat die niet echt centraal gelegen was. Het betekende ook dat er een grote bezorgwijk was. De inrichting was eenvoudig en veel was los verkrijgbaar. Koffiebonen konden worden gemalen en we verkochten een beperkte hoeveelheid gesneden vleeswaren.


Jaarboek 38, pagina 55

De  Verkadekoekjes stonden in blikken op een toonbank en de snoep lag los in verschillende laatjes. Na het afwegen werden de producten in zakjes verpakt.”

Hans vult haar aan: “Die zakjes moesten op een speciale manier worden gevouwen en dichtgemaakt. Ook vulde ik zelf meegebrachte potjes met stroop en hielp mee met het sjouwen van balen suiker of het sorteren van flessen waar statiegeld op zat.”

De VIVO-winkel aan de Stationsweg met achter Trudi en Hans Stolk.
De VIVO-winkel aan de Stationsweg met achter Trudi en Hans Stolk.

Uiteraard hebben de kinderen het bezorgen van dichtbij meegemaakt.
Trudi: “Met de bakfiets werden de boodschappenboekjes tot ver in Heemskerk en bij de bewoners in het duin (onder andere boswachters) opgehaald. Halverwege de jaren 1950 werd de bakfiets vervangen door een bestelautootje, een Fiat 500, die een paar jaar later werd opgevolgd door een grotere auto. Daar gingen we ook mee op vakantie naar Drenthe en Texel.”

Krijn Stolk met zijn zoon Hans in de bakfiets.
Krijn Stolk met zijn zoon Hans in de bakfiets. Bakkummerstraat 62 in Bakkum, 1938. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hans: “Ik ben vaak met mijn vader mee geweest om te bezorgen. Wat mij toen verbaasde was dat hij aan de inhoud van een doos kon zien voor welke klant deze was. Ik vergeet ook nooit dat ik mijn vader voorstelde om te helpen bij het optellen van de bedragen in de boekjes. Hij zei toen dat ik het eerst maar snel moest leren door de nummers in het telefoonboek bij elkaar op te gaan tellen …”

Ook uit dit gesprek blijkt dat het kruideniersvak geen eenvoudig bestaan was.
Trudi: “De winkel was open tot en met zaterdagavond zes uur. Vervolgens moest er worden schoongemaakt en soms kwam nog iemand achterom. Op zondagochtend werd de balans opgemaakt door het geld te tellen. Alleen de zondagmiddag was vrij en dan gingen we vaak het duin in. Moeder Alida stond ook regelmatig in de winkel en daarnaast hebben we twee winkelmeisjes gehad. Nee, het was geen vetpot. Mijn ouders vonden het ook zeer onredelijk dat ze geen kinderbijslag kregen, omdat ze middenstanders waren!”

Interieur van de winkel van Stolk.
Interieur van de winkel van Stolk. Stationsweg 19 in Castricum, 1943. Links Cor Stolk en rechts Querinus (Krijn) Stolk uit Bakkum. Krijn was de vader van Hans en Piet Stolk. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Cor Stolk stopte al op 49-jarige leeftijd met zijn winkel, zoals Hans toelicht: “In de eerste plaats dacht hij niet op te kunnen tegen supermarkten als De Gruyter en Simon de Wit. Ook was er geen opvolger en het leek hem lucratief om een imkerij te beginnen. Daarom liet hij een huisje bouwen aan de Doodweg.

De bijenteelt werd echter, vooral door de strenge winter van 1963, een grote teleurstelling. Hij bleef nog wel bezorgen voor zijn broer Krijn die de zaak aan de Stationsweg overnam en vader werkte ook nog enige tijd achter het loket van camping Geversduin.”

De kinderen van Cor konden zich beiden ook nog wel wat grappige voorvallen herinneren.
Trudi: “Tijdens de oorlog kwamen er ook Duitsers in de winkel. Mijn moeder was in de hongerwinter zwanger van mij en mijn vader kende iemand die een kinderwagen had. Die kon hij krijgen in ruil voor een zak aardappels. Toen een Duitse militair weer eens wat kwam kopen en vroeg om een pot vruchten op sap, zei Cor dat hij die kreeg als hij daarvoor een zak aardappels leverde. Dat gebeurde en zodoende kreeg ik mijn kinderwagen …”

Jonkheer Frederik Albert Govert (Frits) Gevers.
Jonkheer Frederik Albert Govert (Frits) Gevers.

Hans: “Een fameuze klant van ons was jonkheer Gevers. Hij kocht nooit veel, want de man was ontzettend zuinig. Altijd fietste hij van en naar zijn jachthuis bij Kijk-Uit en als hij voor


Jaarboek 38, pagina 56

de spoorbomen moest wachten, kon je hem in de winkel horen vloeken. In de jaren (negentien) vijftig kwam er ook elke zaterdagmiddag een patiënt van Duin en Bosch langs. Zijn naam was Nelis en hij kreeg voor 50 cent of een gulden de gebroken en onverkoopbare koekjes, waar hij erg blij mee was!”

Hans Stolk tijdens de heropening van de winkel in 1966.
Hans Stolk (links) tijdens de heropening van de winkel in 1966.

Ook een zoon van Krijn, Hans Stolk (1934), heeft zijn herinneringen aan de zaken in Bakkum en Castricum: “Ik begon na het volgen van de ULO in de winkel van mijn vader aan de Bakkummerstraat. Eerst als winkelbediende en daarna ging ik bezorgen. Mijn broer Piet (1942) werkte na zijn schooltijd bij Radio Holland, maar viel steeds in slaap in de trein en werd pas in Alkmaar wakker. Daarom koos hij op 22-jarige leeftijd ook maar voor het kruideniersvak.

Destijds had Bakkum maar liefst vijf kruideniers, dus ik snap nog steeds niet dat we toen allemaal te eten hadden. Vooral in de oorlog was het een zware tijd. Tijdens de evacuatie verhuisden wij naar Akersloot, terwijl mijn vader en zijn broer Cor kruidenierden in de latere meubelzaak van Schotten naast het oude raadhuis. Mijn vader ging in de zomer van 1966 over op zelfbediening en werd daarmee de eerste supermarkt in Bakkum. De woonruimte aan de achterkant van de winkel werd toen bij de zaak getrokken.

De supermarkt van de gebroeders Stolk.
De supermarkt van de gebroeders Stolk. Bakkummerstraat 101 in Bakkum, 1998. Foto Kees Blokker. Collectie Dagblad Kennemerland. Toegevoegd.

Daarom ging ik boven wonen met mijn gezin, nadat ik daarvoor een paar jaar boven de zaak van oom Cor aan de Stationsweg was gehuisvest. Om het nog ingewikkelder te maken: mijn vader nam in 1960 de winkel van Cor over en ik ging daar ook werken. Na een paar jaar verkaste ik weer naar de Bakkummerstraat en werd de winkel aan de Stationsweg gesloten en verkocht.

Krijn begon een zaak op de hoek van de Bakkummerstraat-Tetburgstraat.
Krijn begon een zaak op de hoek van de Bakkummerstraat-Tetburgstraat.

Mijn moeder Marie hielp ook jaren in de winkel, evenals mijn vrouw en de vrouw van Piet. In 1972 namen Piet en ik de zaak van onze vader over en stapten in de jaren 1980 over van Vivo naar SKO-gezinsmarkten. Vervolgens huurden we in 1985 de supermarkt van Aad Tervoort aan de Bakkummerstraat 101 en zijn daar verder gegaan als A-markt. We dachten daarmee een dubbele omzet te halen, omdat het pand veel groter was en we er ook vanuit gingen dat we de klanten van Tervoort zouden overnemen. Dat viel echter behoorlijk tegen, onder andere doordat we minder goed bereikbaar waren vanwege de slechte parkeervoorzieningen voor de deur.

De broers Hans en Piet Stolk vlak voordat zij stopten in 1998.
De broers Hans en Piet Stolk vlak voordat zij stopten in 1998.

Tegelijk met het 100-jarig bestaan van kruidenier Stolk zijn we in 1998 gestopt en hebben de zaak over gedaan aan Kamal Dinck en Batin Cincil. Ik werd namelijk dat jaar 65 en Piet voelde er niets voor om alleen door te gaan, ook omdat we binnen de familie geen opvolgers hadden.

Met Piet heb ik ruim 35 jaar heel prettig samengewerkt en er is nooit een onvertogen woord gevallen. We hebben natuurlijk ook het nodige meegemaakt. Zo hadden we een klant die steevast op zondag achterom kwam en die we door zijn klompen hoorden aankomen. Hij moest altijd closetpapier en boterhamzakjes hebben.


Jaarboek 38, pagina 57

Er is ook een keer ’s nachts ingebroken. Piet ontdekte dat, omdat hij altijd als eerste om 6.30 uur aankwam. Hij zag toen dat de ruit uit de voordeur er netjes uitgesneden was en dat die twee huizen verderop was neergezet. De groentekisten hadden ze buiten gezet, maar niet meegenomen. Er waren wel sigaretten en waspoeder verdwenen, omdat die meer waarde hadden.”

In strenge winters werd met de slee bezorgd

De laatste kruideniersfamilie die wij behandelen, is de familie Brakenhoff, bekend van het winkeltje op de hoek van de Ruiterweg en de Hoogevoort. De weduwe Jo Oomes-Theissling (1886-1936) liet het pand in 1926 door aannemer Jan Tromp bouwen. Zij had vier kinderen, waarvan de oudste dochter Vera (1913-1979) haar moeder bijstond in de kruidenierswinkel.

Kruidenier Brakenhoff was gevestigd op de hoek Ruiterweg-Hoogevoort.
Kruidenier Brakenhoff was gevestigd op de hoek Ruiterweg-Hoogevoort.

Na het overlijden van Jo zette Vera de zaak alleen voort. In 1937 trouwde zij met Rinus Brakenhoff (1909-1966), die ook kruidenier werd naast zijn beroep als tuinder. Het echtpaar kreeg negen kinderen.

Vera Oomes.
Vera Oomes (1913-1979). Ruiterweg 32 in Castricum, 1934. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In De Duynkant ontmoetten wij Joke (1939), Ton (1942), Rinus (1947) en Jan (1951). Laatstgenoemde woont nog steeds in het hoekpand.

Ton: “De winkel heeft tot 1971 bestaan en werd toen gesaneerd. Er moest op laatst geld bij. Moeder was toen 58, maar moest evengoed nog solliciteren. Wij vielen onder de Kroon-organisatie, waarvan ik nog zegeltjes ter waarde van een halve cent heb bewaard.

Kroonzegels van een halve cent ...
Kroonzegels van een halve cent …

Als vader de boodschappen rondbracht, stoven de kinderen op hem af, want hij had altijd van die hartjes-snoepjes bij zich. En als hij die een keer vergeten had, ging hij terug om ze te halen.”

Alle zoons kregen in hun jeugd een taak in de winkel, maar kozen voor een ander beroep. Rinus werkte nog van 1965 tot 1968 in de zaak: “Er kwamen veel vertegenwoordigers aan de deur, want we verkochten ook sigaren en sigaretten, drogisterij-artikelen, textiel, klompen en bijvoorbeeld kippenvoer.


Jaarboek 38, pagina 58

Onze service ging zover dat we in strenge winters lopend met een slee de boodschappen bezorgden!”

De familie Brakenhoff tijdens de heropening in 1957.
De familie Brakenhoff tijdens de heropening in 1957. Van links naar rechts vader Rinus, Ton, Joke, Wim, moeder Vera, Nico en Rinus junior.

Joke hielp als eerste in de winkel: “In 1966 ben ik daarmee gestopt, omdat ik ging trouwen. Onze zus Nellie (1949) nam het toen van mij over. We hebben een ontzettend fijne jeugd gehad, maar het was beslist geen rijk bestaan. Ondanks het grote gezin was er boven de winkel ruimte genoeg om iedereen een slaapplaats te geven.”

Jan vertelt tot slot hoe vader Brakenhoff voor het eerst op vakantie ging: “In 1951 won hij een 10-daagse reis naar Rome voor één persoon die door de Castricumse middenstandsvereniging beschikbaar was gesteld. Dat weigerde hij in eerste instantie, omdat zijn vrouw hoogzwanger was en hij ook niet wist hoe het dan met de winkel moest. Moeder heeft hem toen omgepraat, zodat hij toch ging en de paus heeft gezien. Twee zwagers hebben zich toen ontfermd over de winkel en de hulp in de huishouding bleef in die periode dag en nacht.”

Met dit artikel eindigt de beschrijving van de middenstanders die ons dorp vele jaren van de eerste levensbehoeften hebben voorzien. Dat betekent niet dat andere winkels minder interessant zijn geweest. Het ligt in de bedoeling om sommige daarvan in toekomstige jaarboeken te belichten.

Hans Boot
Arend Bron

Bronnen:

  • Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum.
  • Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum, Deel 2 (1900-1950).

Met dank aan:
Jan Brakenhoff, Rinus Brakenhoff, Ton Brakenhoff, Joke Kos-Twisk, Tineke Moll-Twisk, Hans Stolk (1934), Hans Stolk (1948), Trudi Stolk, Nico Stuifbergen, Joke Tromp-Brakenhoff, Martin Vaalburg en Henk Wokke.

20 februari 2023

Slagers (Jaarboek 36 2013 pg 59-69)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 36, pagina 59

De slagers in ons dorp

Voor de slagerij van Klaas de Beurs aan de Van Oldenbarneveldweg in 1922
Voor de slagerij van Klaas de Beurs aan de Van Oldenbarneveldweg in 1922

In de serie over de middenstanders, waarmee in 2011 werd gestart (bakkers en melkboeren), zijn dit keer de slagers aan de beurt die ons dorp in zo’n 100 jaar heeft gekend. Ook hiervoor geldt dat het aantal winkels in de loop der tijd is teruggelopen. Rond 1950 bestonden er zo’n acht slagerijen op een inwonertal van 9.000. Momenteel (in 2013) tellen we er bij circa 23.000 inwoners nog vijf.

De slagers die zich hier in de vorige of deze eeuw hebben gevestigd en de straten waarin zij hun zaak hadden of hebben

Admiraal, Cees, Jan en Peter: Dorpsstraat
Besteman, Theo: Burgemeester Mooijstraat
Beurs, de, Klaas: Van Oldenbarneveldweg
Biskanter, Leendert: Dorpsstraat
Borre, van, Hans: Burgemeester Mooijstraat
Burgering, Jacob: Bakkummerstraat
Castricum, Jan senior, Dirk, Jan junior en Aad: Breedeweg
Castricum, Ber: Burgemeester Lommenstraat
Doornbosch, Jos: Anna Paulownastraat
Goeman, Aad: Burgemeester Mooijstraat
Goudsblom, Friso: Van Oldenbarneveldweg
Groot, Gerard: Dorpsstraat
Haaster, van, Niek: Burgemeester Mooijstraat/Kooiplein
Hourik, Piet: Vinkebaan
Huiberts, Jan: Vinkebaan/Van Oldenbarneveldweg
Jonker, Jan, Henny en Nico: Vinkebaan/Bakkummerstraat
Lakenman, Seger: Van Oldenbarneveldweg/Dorpsstraat
Meer, van der, Theo: Dorpsstraat
Ostheimer, Jan: Vinkebaan
Poel, van der, Mark: Geesterduin
Schipper, Cees en Jacco: Dorpsstraat
Sneekes, Cor en Ber: Burgemeester Mooijstraat
Snel, Jan: Van Oldenbarneveldweg
Staal, Jan: Dorpsstraat
Stolp, Hans: Kooiplein
Swart, Henk: Bakkummerstraat
Webbe, Piet: Van Oldenbarneveldweg
Woude, van der, Hendrik en Piet: Dorpsstraat
Wuis, Cor: Dorpsstraat
Zijpe, Jacoba: Van Oldenbarneveldweg


Jaarboek 36, pagina 60

Cees de Wildt in 1964.
Cees de Wildt in 1964.

Cees de Wildt, 54 jaar slagersknecht bij Admiraal

De Uitgeester Cees Admiraal (1885-1965) vestigde zich als slager in Castricum in 1911. De zaak ging over op zoon Jan (1918-1992) en is sinds 1985 in handen van diens zoon Peter (1950).

De familie heeft maar liefst 54 jaar een trouwe knecht in dienst gehad in de persoon van Cees de Wildt (1943). In een bijeenkomst van de Verhalenvertellers bij Oud-Castricum op 28 februari 2012 deed hij zijn belevenissen uit de doeken:
“Ik kom uit een gezin van 14 kinderen dat in Uitgeest woonde. Omdat we het niet breed hadden, moesten we zo snel mogelijk werk zoeken. Op 13-jarige leeftijd kon ik bij slager Jan Admiraal aan de slag. Mijn broers Willem en Jan werkten daar ook al. In het begin moest ik alle voorkomende werkzaamheden doen, zoals hakmessen schuren, benen afkrabben en boodschappen bezorgen. Maar ook het gras maaien hoorde tot mijn taken.

Toen ik wat ouder was mocht ik de slagersopleiding volgen en leerde ik onder andere worst maken en slachten. Nadat ik slagersgezel was geworden hielp ik vaker mee inde slagerij en had ook meer contact met de klanten. Over het aantal uren, datje werkte, werd niet gesproken. Soms duurde een dag wel 12 uur. Het was altijd vroeg beginnen en als je klaar was, ging je naar huis. Ik begon met een weekloon van zeven gulden en daarbij was de kost gratis.

Een bijzondere gebeurtenis was het slachten van kalveren. Die mochten niet vervoerd worden en daarom moest dat op dinsdagmiddag tussen 12 en 13 uur tijdens de schaft van de politieagenten gebeuren. De kalveren werden dan met de transportfiets bij de boeren opgehaald.

Later deed ik ook aan ‘klanten horen’, oftewel het opnemen van bestellingen bij de mensen thuis. Dat was een omslachtige procedure, want ze waren er vaak niet. Het was ook lastig, omdat sommigen per week van slager wisselden. Het klantenbestand werd wel groter door de uitbreidingen van ons dorp. Admiraal heeft trouwens nu nog klanten die ik heb aangebracht.

Ik ging ook ‘brieffies lopen’. Dat hield in dat ik bij de klanten langs ging om af te rekenen. Meestal werd er later betaald en soms moest je wel drie keer naar hetzelfde adres. Het bezorgen stopte in 1964 toen de supermarkten kwamen opzetten.

Over de verdeling van de vakantieweken werd ieder jaar vergaderd met alle slagers. Er kwam echter nooit wat van terecht, want ze kregen altijd ruzie.

In die 54 jaar heb ik van alles meegemaakt. Ik zal nooit de strenge winter van 1963 vergeten. Dat was een hel. Alles was bevroren en het bezorgen kostte veel tijd, omdat je hele stukken niet kon fietsen. Om de kou te vergeten, begonnen mijn broers en ik maar in de slagerij te zingen en dat was in de wijde omgeving te horen.

Het was een mooie tijd en ik heb altijd met veel plezier bij Admiraal gewerkt tot ik in 2010 afscheid nam. Wel is het jammer dat er van het vak eigenlijk weinig is overgebleven.”

Jan Jonker voor zijn slagerij aan de Vinkebaan.
Jan Jonker voor zijn slagerij aan de Vinkebaan.

Willem Borst of Johanna’s Hof zouden zondags wel eens kunnen bellen

Jan Jonker (1911-1984) uit Wijdewormer nam vlak na zijn huwelijk met Agie de Wolf in november 1936 van Piet Hourik een slagerij over aan de Vinkebaan 24. Het vak had hij geleerd bij slager Mul in Purmerend.

Erg lang heeft het echtpaar, dat gezegend werd met 14 kinderen, niet van de winkel en woning kunnen genieten, want in 1942 werd het pand door de Duitsers gevorderd en afgebroken. Het gezin evacueerde naar De Rijp en kon in 1947 terugkeren naar Bakkum, zij het in een noodwinkel aan de Bakkummerstraat 36, omdat een definitieve winkel op nummer 11 pas in 1952 kon worden opgeleverd.

De oudste dochter Agaath (1937) werkte vanaf haar 14e tot haar 66e in de zaak en blikte terug:
“Moeder hielp ook zoveel mogelijk mee, terwijl er toch bijna elk jaar een kind kwam. Alle kinderen deden na schooltijd en op zondag de bestellingen. Natuurlijk hadden ze daar vaak geen zin in en daarom renden de jongens weg om te gaan voetballen zodra de telefoon ging. Voor ons was er altijd eten genoeg, maar we kenden ook armoede, vooral in de vastentijd waarin er bijna niets verkocht werd.”


Jaarboek 36, pagina 61

Zoon Nico (1939) haakte daarop in: “Op een gegeven moment had ik een oude Berini, waarmee ik bezorgde. Die brommer mocht ik van mijn vader echter niet bij de klanten voor de deur zetten, want anders mochten ze misschien denken dat het te goed ging met de zaken …”

Een advertentie uit de jaren 1940.
Een advertentie uit de jaren (negentien) veertig.
Jan Jonker en negen van zijn tien zoons in de winkelbegin jaren (negentien) zestig.
Jan Jonker en negen van zijn tien zoons in de winkelbegin jaren (negentien) zestig. Van links naar rechts staand vader Jan, Hennie, Nico, Gerard, Cor en Theo; gehurkt: Wim, Peter, Jos en Frans. Zoon Jan ontbreekt op de foto.

Oudste zoon Hennie (1938) wist ook nog best hoe zwaar het slagersvak vroeger was: “Mijn vader kocht zijn vee op de markt in Schagen en Purmerend en ging daar af en toe met de fiets heen. Hij liep altijd op klompen en bewaarde zijn geld in een knip die met een kettinkje om zijn hals hing. De beesten die thuis werden bezorgd, doodde vader een dag later met een schietmasker. Vroeger handelde hij ook in ‘nuchtere kalveren’, die hadden nog geen gras gegeten. Kouwe Bal Lute kocht ze overal op en verkocht ze weer door.

Het volledige gezin Jonker voor de zaak aan de Bakkummerstraat begin jaren 1980.
Het volledige gezin Jonker voor de zaak aan de Bakkummerstraat begin jaren (negentien) tachtig.

Jaarboek 36, pagina 62

Ik werd er dan op uitgestuurd om ze een voor een met de transportfiets op te halen. Het kalf ging dan in de grote mand voorop en het is me een keer bij de spoorwegovergang bij Kornman overkomen dat het dier eruit sprong. Later kreeg ik ‘m toch weer te pakken.”

Naast het werk in de slagerij had Jan Jonker ook de zorg voor het op peil houden van zijn klantenbestand.

Agaath: “Op maandag ging hij ’s middags en ’s avonds bestellingen bij de mensen opnemen. Toen het wat slechter ging, kon hij altijd bouwen op goede klanten in Noord-Bakkum en Egmond-Binnen, waarvan hij zei: die hebben mij gered”.

Nico vulde aan: “Zondags bleef vader altijd thuis, want Willem Borst of Johanna’s Hof zouden wel eens kunnen bellen voor een paar biefstukken en dan ging ie die ook brengen.”

Toen in januari 1968 de btw werd ingevoerd, vond Jan Jonker het welletjes en deed de slagerij over aan zijn zoons Hennie en Nico. Zij vernieuwden het pand totaal, dat anderhalf maal zo groot werd. Van de overige kinderen werkten de zoons Wim en Peter en zus Ria ook in de zaak en de rest koos een andere weg. Ook Alie, de echtgenote van Hennie, sprong af en toe bij. Het ging zo goed met de zaken dat Hennie en Nico het in 1973 aandurfden om een tweede slagerij in Limmen te openen.

Sportverslaggever Theo Koomen bezocht de slagerij in 1982 voor een interview met AZ-voetballer Jos Jonker.
Sportverslaggever Theo Koomen bezocht de slagerij in 1982 voor een interview met AZ-voetballer Jos Jonker.

In 1982 bracht de bekende sportverslaggever Theo Koomen een bezoek aan de winkel in Bakkum vanwege een interview met zoon Jos, die in die tijd zijn gloriejaren bij AZ’67 doormaakte. Voetballen konden ze namelijk allemaal, zodat het een keer voorkwam dat er zes Jonkers in het eerste elftal van Vitesse stonden.

Op 5 juli 2003 sloot slagerij Jonker definitief haar deur aan de Bakkummerstraat 11 en gingen Hennie en Alie met pensioen.

“Er zijn geen opvolgers en de slagerij is op deze plek niet levensvatbaar”, zo schreef het Nieuwsblad voor Castricum.

Jan Castricum had zijn winkel en slachterij op Breedeweg 36 tot het pand in 1970 werd gesloopt.
Jan Castricum had zijn winkel en slachterij op Breedeweg 36 tot het pand in 1970 werd gesloopt.

Het ‘vrijbankvlees’ van de noodslacht moest direct verkocht worden

Aan de Breedeweg zaten vroeger ook slagerijen. Jan Castricum (1881-1959) begon op nummer 36 een winkel met daarachter een slachterij. Het pand werd in 1970 gesloopt voor een wegverlegging bij het zwembad. Jan senior was niet alleen slager, maar ook noodslachter en veeverloskundige.

Zijn zoon Dirk (1916-1965) trad in de voetsporen van vader en vestigde zich rond 1950 als slager op Breedeweg 16. Dirk kreeg met Cornelia Zonneveld negen kinderen. Met de oudste dochter Cornelia (1943) en de jongste Sandie (1949) hadden wij een gesprek over de slagersfamilie.

Cornelia: “Mijn vader was ook paardenslager. Daarvoor had hij de licentie overgenomen van Jan Huiberts die een zaak had aan de Vinkebaan totdat die in de oorlog werd afgebroken. Net als opa Jan was vader ook veeverloskundige. Hij werd daarom regelmatig opgetrommeld door boeren om dieren ‘af te halen’. Ik was een jaar of 15 en toen moest ik met mijn vader mee om te helpen bij de geboorte van een biggetje, omdat zijn handen te groot waren om bij het varken naar binnen te gaan. Ook bij een schaap heb ik nog een keer geassisteerd.”

Zoals bij de meeste middenstandsgezinnen werden de kinderen van Dirk Castricum zoveel mogelijk ingeschakeld om hand- en spandiensten voor de slagerij te verrichten. Sandie herinnerde zich dat nog goed:
“Op woensdagmiddag moesten we klanten horen (zie verhaal Cees de Wildt) en vrijdag en zaterdag gingen we weer naar ze toe om te bezorgen. Ze kwamen uit heel Castricum, Bakkum, Limmen en Heemskerk.

Ook hielpen we bloedworst maken. Daartoe werd eerst een grote kuip gevuld met varkensbloed, rogge, spekkies en kruiden. Na goed roeren werd het mengsel in kunstdarmen gegoten en daarna werd alles in een ketel gekookt. Het schoonmaken van de zaak behoorde ook tot onze taken. Behalve de vleeskeuring werd er door een keurmeester ook op hygiëne gecontroleerd. Alles werd daarom intensief geboend met kokendheet water en het ontsmettingsmiddel halamid.


Jaarboek 36, pagina 63

Het hakblok werd schoongemaakt met een ijzeren krabber, waardoor er steeds een laagje vanaf sleet tot het zo klein werd dat het blok moest worden vervangen.“

De winkel van Aad Castricum in de jaren (negentien) tachtig aan de Breedeweg 16.
De winkel van Aad Castricum in de jaren (negentien) tachtig aan de Breedeweg 16.

Jan Castricum stond in het dorp bekend als Jan ‘de Kat’.
Cornelia: “We weten het niet zeker, maar het verhaal ging altijd dat opa in de oorlog ook katten slachtte en verkocht als konijnenvlees.

Ook bijzonder was dat mijn opa en vader ‘vrijbankvlees’ verkochten. Dat was afkomstig van de noodslacht die werd toegepast op dieren die wat mankeerden of bijvoorbeeld getroffen waren door de bliksem. Miel van de Velde, die jarenlang voor zowel opa als mijn vader werkte, ging dan als omroeper het dorp door met een bel om de vrijbank aan te kondigen. Het vlees moest namelijk direct vanuit de slachterij verkocht worden.”

Dirk Castricum achter het hakblok.
Dirk Castricum achter het hakblok.

Behalve Miel van de Velde hielp moeder Cornelia ook altijd mee in de zaak. Nadat Jan junior (1944-2009) vanaf zijn 17e de slagerij dan ruim tien jaar had gerund en in 1973 naar Huizen vertrok, nam zijn broer Aad (1952) het bedrijf over en stak dat begin jaren (negentien) tachtig nog in een nieuw jasje. De winkel van ‘Aad Cas’ werd echter voorgoed in 1988 gesloten, toen door de opkomst van de supermarkten de slagerij niet meer loonde. Daarmee kwam ook een einde aan de gevaren waaraan de slager volgens zijn zusters bloot stond.

Cornelia: “Aad hing eens een bout vlees aan een haak, terwijl hij een mes in zijn hand had. De bout zakte echter door de haak heen, waardoor het mes in zijn lies schoot. Aad werd afgevoerd naar het ziekenhuis, want hij bloedde als een rund …”

Ook Sandie vertelde in dit verband nog het volgende: “Moeder wilde een keer een uitbeenmes opbergen in een messenblok, maar dat ging mis met als gevolg dat ze het mes in haar voet kreeg, wat veel pijn en grote paniek veroorzaakte!”

Veranderingen

Een deel van het gezin van Dirk Castricum.
Een deel van het gezin van Dirk Castricum. Van links naar rechts dochter Cornelia, zoon Jan, knecht Miel van de Velde, moeder Cornelia en Dirk.

In het slagersvak is de afgelopen honderd jaar veel veranderd. In de eerste plaats slachtte men vroeger zelf het vee. Nu komt dat nauwelijks meer voor. Tegenwoordig kopen veel slagers een geslacht varken of rund bij een slachterij en verwerken dat dan zelf. Allerlei moderne machines staan de slager hiervoor ter beschikking.

In de tweede plaats is de huidige slagerij al lang niet meer te vergelijken met een winkel van vóór 1950. Toen waren het de rook-, bloed- en leverworsten en


Jaarboek 36, pagina 64

de nog niet gesneden hammen en speksoorten die het winkelbeeld bepaalden.

Slagerij Burgering vroeger ...
Slagerij Burgering vroeger …

Agaath de Groot (1922) woonde vele jaren op de Bakkummerstraat 75. Zij is een dochter van Willem de Groot, die alom bekend stond als kolenhandelaar en later eigenaar werd van een slijterij en café De Duinstreek.

Agaath vertelde ons haar ervaringen met de slagers:
“Als kind kwam ik, voor we naar de Augustinusschool gingen, langs Huiberts op de Vinkebaan die paarden slachtte en ze eerst neerschoot met een schietmasker. Ik wilde eigenlijk nooit kijken, maar werd aangespoord door mijn broers Kees, Jan en Gerard om dat toch te doen. Wij kochten bij Huiberts alleen paardenbiefstuk, die heerlijk was. Ander paardenvlees vonden we niet lekker en dus haalden we het gewone rund- en varkensvlees bij de weduwe De Beurs, Burgering of Jonker. Mijn vader ging trouwens vaak naar slager Admiraal in het dorp. Daar stond altijd een zak met ‘peukenworst’ (de eindstukken die niet verkocht werden) voor hem klaar, die ‘de zakworst voor Willem van Hug’ werd genoemd.

Ik zie nog zo voor me dat het vlees in de winkel van de bout werd afgesneden en een biefstuk op het hakblok mals werd gemaakt. Ja, wat at je: een bal gehakt of draadjesvlees. Een carbonaatje op brood was een feest bij ons thuis. Met de kerst hadden we vaak rollade. Bij de zuurkool kregen we een stukkie pekelspek, terwijl in de snert een varkenskluif of -pootje ging.

Jonker mocht zich in de jaren (negentien) zeventig topslager noemen en toen kon je meedoen aan een landelijke slagzinactie. Mijn zuster Gré zag dat wel zitten. Aan de begin woorden ‘Ik koop altijd vlees bij een topslager omdat …’ voegde zij toe: ‘mijn hond het zo lekker vindt!’. Hennie Jonker moest er wel om lachen, maar m’n zuster won natuurlijk geen prijs …”

... en nu. Slagerij van der Poel, Geesterduin 16;
… en nu (in 2013). Slagerij van der Poel, Geesterduin 16.

Vandaag de dag worden aan de consument vele kant-en-klare vleesproducten, eigengemaakte maaltijden, soepen, salades, belegde broodjes en vele honderden soorten vleeswaren aangeboden, aantrekkelijk uitgestald in koelvitrines.

De specialiteiten in de slagerij worden ook steeds meer afgestemd op feestdagen en andere bijzondere gelegenheden. Barbecueschalen in de zomer, oranje worstjes voor bij de borrel tijdens het WK-voetbal, feestelijk opgemaakte gourmetschalen, salades voor de kerst enzovoorts.

Naast de gewone slagers en de keur- en topslagers kennen we sinds enige jaren de biologische of groene slagers, die zich onderscheiden met biologische vleessoorten en vleeswaren. Bij de productie hiervan wordt extra aandacht besteed aan de natuur, het welzijn van het dier en de gezondheid van de mens en er worden geen conserveringsmiddelen en chemisch-synthetische kleur-, geur- en smaakstoffen gebruikt.


Jaarboek 36, pagina 65

De winkel van Piet Webbe toen hij er pas in zat.
De winkel van Piet Webbe toen hij er pas in zat.

Een liter jenever voor de beste sukadelapjes

IJmuidenaar Piet Webbe (1941) werkte in de slagerij van vader Jan. Hij begon al op zijn 14e en wilde, toen hij 30 was, graag voor zichzelf beginnen. Een geschikt pand in Bakkum werd hem min of meer in de schoot geworpen, zoals Piet vertelde:
“Ik hoorde van mijn kapper, die familie was van slager Jan Snel, dat diens slagerij aan de Van Oldenbarneveldweg 22 te huur of te koop stond en ik ben er toen meteen achteraan gegaan. Op 17 juli 1972 zijn mijn vrouw Dora en ik daar gestart. We hebben het pand eerst gehuurd, maar omdat we wilden verbouwen, hebben we de zaak na drie jaar gekocht. De winkel werd toen twee keer zo groot en ook de bovenwoning werd een stuk uitgebouwd. Burgemeester Van Boxtel heropende de slagerij op 12 juni 1975 en ter gelegenheid van onze nieuwe zaak liet ik in de zomer van dat jaar een reclamevliegtuigje langs de kust vliegen. Dat was in die tijd toch wel bijzonder voor een kleine zelfstandige.”

Heropening van de zaak door burgemeester Van Boxtel in 1975.
Heropening van de zaak door burgemeester Van Boxtel in 1975.

Piet volgde, voor hij zich in Bakkum vestigde, opleidingen aan de slagersvakschool in Haarlem en Utrecht, maar ook als zelfstandig slager hield hij zijn kennis op peil:
“Ik heb nog diverse cursussen gevolgd, zoals die van leraar slagersvakonderwijs, keurmeester en examinator. Later werd ik ook keurmeester bij de Inspectie Ambachtelijke Slagerijproducten (IAS). Daarnaast was ik lid van het landelijke ‘Worstmaakers-Gilde’ en sleepte prijzen in de wacht voor het maken van gekookte worst, leverworst, achterham enzovoorts.”

Zoals ook doorgaans in andere middenstandswinkels het geval was, kon Piet altijd rekenen op hulp van echtgenote Dora:
“Ik ben een bakkersdochter, dus was wel gewend om in een winkel te werken. Ook heb ik in de zaak van mijn schoonouders gestaan. Onze kinderen Ellen (1967) en Jan (1969) hielpen in hun schooltijd elke dag om 18 uur mee om de slagerij schoon te maken.”

Hoewel er in Bakkum nog twee slagers waren te vinden, heeft het echtpaar Webbe weinig last gehad van concurrentie.
Piet: “Onze klanten zaten door heel Bakkum en Castricum en ze kwamen ook van het kampeerterrein. Dat was vaak lachen in de winkel. In de jaren (negentien) tachtig waren er Amsterdammers die een toneelstukje opvoerden over wie er aan de beurt was en daar zogenaamd ruzie overmaakten. Ik heb uiteindelijk toch maar een nummertjes-automaat aangeschaft.

Een vrouw uit de Jordaan wilde de beste sukadelapjes hebben, dus van het ‘goeie kantje van de koe’, zoals wij slagers zeggen. Daar gaf ik gehoor aan en als dank stond er van haar aan het eind van het seizoen een liter jenever op het hakblok!”

Per 1 januari 1996 verkochten Piet en Dora hun slagerij aan Friso Goudsblom (1970), die als 16-jarige bij hen het vak ging leren. De slagerij ging dicht in 2008.


Jaarboek 36, pagina 66

Slagerij Webbe wint de tweede prijs voorgekookte hamsoorten.
Slagerij Webbe wint de tweede prijs voorgekookte hamsoorten. Van links naar rechts Piet, zijn echtgenote Dora en winkelhulp Alice Kramer.

Piet: “Na 40 jaar in het slagersvak was ik ‘consumenten-moe’ en kreeg ook lichamelijke klachten. Tegelijkertijd ben ik afgetreden als voorzitter van de Winkeliersvereniging Bakkum ’75. Ik heb die functie in 1990 overgenomen van Ab Weda. Het was een mooie tijd toen we hier nog 18 winkels telden …”

Zo zag de winkel er in de jaren (negentien) tachtig uit.
Zo zag de winkel er in de jaren (negentien) tachtig uit.

Jaarboek 36, pagina 67

Cor Sneekes, echtgenote Trien met één van de kinderen en knecht Gerrit Kuijs rond 1930.
Cor Sneekes, echtgenote Trien met één van de kinderen en knecht Gerrit Kuijs rond 1930.

Gebakken uier lekkerder dan biefstuk van de haas

Nadat de boerderij van Jaap Schotvanger aan de Burgemeester Mooijstraat 29 in 1926 was gesloopt, werd Cor Sneekes (1903-1977) uit Alkmaar eigenaar van de grond en liet er een winkelpand met woning bouwen om samen zijn echtgenote Trien Boon een slagerij te beginnen. In 1957 nam zoon Ber (1932-1990) de zaak over en zette deze tot 1972 voort. De zonen Siem (1933) en Jan (1940) werkten ook in de slagerij.

Advertentie van vlak na de oorlog.
Advertentie van vlak na de oorlog.

Jan: “Met 13 jaar beëindigde ik de achtste klas van de Augustinusschool en omdat vader een knecht nodig had, kon ik meteen bij hem aan de slag. Ik begon met horen en bezorgen, wat ik een jaar of zeven heb gedaan. Op mijn 16e ging ik een dag per week naar de slagersvakschool in Alkmaar en heb het vakdiploma behaald. Na de militaire dienst kwam ik op 20-jarige leeftijd terug in de zaak. Op dat moment wist ik al dat ik niet mijn leven lang slager zou blijven en ben ik vier jaar later ook overgestapt naar het vak

Jan Sneekes in de jaren 1960.
Jan Sneekes in de jaren (negentien) zestig.

Jaarboek 36, pagina 68

van woningstoffeerder. Mijn oudere broer Siem heeft ook een aantal jaren bij ons gewerkt, maar hij werd bakker en ging uiteindelijk emigreren.

In de beginjaren slachtte vader nog zelf. Ik ging ook een enkele keer mee naar de veemarkt in Alkmaar. Het gebeurde regelmatig dat ik met vrienden ging stappen in bijvoorbeeld Zwaagdijk of Schagen en ’s morgens vroeg bij ‘Kwartje koffie’ nog een biefstuk ging eten. Op een keer zag ik mijn vader en Ber voorbij komen, die op weg waren naar de markt in Alkmaar. Toen ik thuis was, kon ik nog een half uur slapen, want om 7.30 uur moest ik weer present zijn in de winkel.

Vader herinner ik mij vooral als een man die heel hard werkte. Tijdens de oorlog heeft hij in de hongerwinter veel mensen geholpen die stad en land afreisden om aan eten te komen. Zij mochten dan ook bij ons blijven slapen. Gelukkig hadden we een heel groot huis, want we waren ook nog eens met elf kinderen. Mijn broers en zusters moesten trouwens ook na schooltijd zoveel mogelijk helpen bij het schoonmaken van de slagerij en de bezorging.

Tot slot heb ik ook nog een verhaal over een klant in de Prins Mauritsstraat. Dat was een Indonesische vrouw die elke week vier kilo koeienuiers bestelde voor de hond. Ik kwam daar nooit aan de achterdeur, maar toen ik een keer aanbelde en er niet opengedaan werd, ben ik toch achterom gegaan. Het rook verschrikkelijk lekker in de keuken en toen ik haar vroeg wat zij aan het bakken was, luidde het antwoord: ‘Uiers voor onszelf, misschien wilt u ook eens proeven?’ Toen wilde ik ook een bordje, want ik had het nog nooit gegeten. Het is niet te geloven, maar ik vond het nog lekkerder dan een biefstuk van de haas!”

De slagerij van Jacob Burgering floreerde lang aan de Bakkummerstraat 91.
De slagerij van Jacob Burgering floreerde lang aan de Bakkummerstraat 91.

Als ik bij ‘Vogelwater’ aankwam, vlogen er een paar honden op mij af

Jacob Burgering (1901-1949) kwam oorspronkelijk uit Bergen en liet in 1929 een pand bouwen aan de Bakkummerstraat 91, waar hij zich met zijn echtgenote Lies Swart als slager vestigde. Hun zoon Jacob (1932-2007) werkte ook een aantal jaren in de slagerij, maar koos later voor de grote vaart. Hij trouwde in 1955 met de uit Friesland afkomstige Gré Zijlstra (1931), die de slagersfamilie ook bijstond als het nodig was:
“Ik werkte begin jaren 1950 op Duin en Bosch toen ik Jacob leerde kennen, die nog thuis woonde. Hij beheerste het slagersvak volledig, maar voelde er niet voor om de zaak over te nemen. Zijn vader overleed op jonge leeftijd in 1949 en toen zette Lies samen met een slagersknecht de zaak voort.

Ik kan mij nog herinneren dat de koeien en varkens gebracht werden en dat mijn schoonmoeder zelf achter het huis slachtte. Zij was een vrolijke vrouw en liep altijd op klompen. De slagerij liep erg goed, want er werden eersteklas waren verkocht.

Zelf stond ik in de winkel en hielp mee met worst maken. Het fijngemalen vlees ging dan in een grote trog en werd gemengd met kruiden en een bindmiddel. Via een trechter werd het mengsel in darmen gegoten. Als de worst klaar was, werd het eerste stukje aan het personeel gepresenteerd en dat smaakte als paling.

Ik bezorgde overal, tot de villa ‘Vogelwater’ in het duingebied aan toe. Als ik daar dan aankwam vlogen er direct een paar grote honden op mij af die natuurlijk het vlees roken.

Villa Vogelwater.
Villa Vogelwater gebouwd in 1891 als jachthuis. Staringweg 1 (duinen) in Egmond-Binnen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Nadat mijn schoonmoeder in 1955 was overleden werd de slagerij overgenomen door Henk Swart, een volle neef


Jaarboek 36, pagina 69

van haar. De winkel werd door hem gesloten in 1977, waarna ook dit deel een woonbestemming kreeg.”

Henk Swart nam in 1955 de slagerij van Burgering over en runde deze met echtgenote Annie van Tiel tot 1977.
Henk Swart nam in 1955 de slagerij van Burgering over en runde deze met echtgenote Annie van Tiel tot 1977.

Slotwoord

Ook het slagersvak heeft in de laatste honderd jaar veel veranderingen ondergaan. Sprak men aanvankelijk van ‘vleeschhouwer’, in de tweede helft van de twintigste eeuw werd de slager meer en meer traiteur. Het vlees van de ambachtelijke slagerijen valt bij velen nog altijd in de smaak. En dan mag het ook best ietsje meer zijn!

Advertentie uit de (negentien)dertiger jaren.
Advertentie uit de jaren (negentien) dertig.

Hans Boot
Arend Bron

Bronnen:

  • Ÿ  Bergense Kroniek, 2010.
  • Ÿ  Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum.
  • Ÿ  Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum Deel 2 (1900-1950), 1994.

Met dank aan: Gré en Elly Burgering, Sandie Castricum, Cornelia de Graaf-Castricum, Agaath de Groot, Hennie en Nico Jonker, Jan Sneekes, Henk Swart, Piet en Dora Webbe, Cees de Wildt en Agaath de Zeeuw-Jonker.

30 januari 2023

Kranten en drukkers (Jaarboek 36 2013 pg 28-41)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 36, pagina 28

Over kranten en drukkers gesproken …

Jan Boesenkool op zoek naar foto’s en documenten uit zijn verleden.
Jan Boesenkool op zoek naar foto’s en documenten uit zijn verleden.

Alsof het gisteren was, herinnert Jan Boesenkool (92) zich dat zijn vader besloot dat ze naar Castricum zouden verhuizen. Het was in 1941, het tweede oorlogsjaar. Vader Klaas, bedrijfsleider van een drukkerij in Middelburg, had een paar maanden gevangen gezeten. Hij was opgepakt door de Duitsers om onduidelijke redenen en kon niet meer terugkomen in zijn oude functie. In dezelfde drukkerij werkte Jan als leerling en voor hem dreigde uitzending naar Duitsland.

Aan de Geelvinckstraat in Castricum stond de drukkerij van Johan Eriks te koop. De drukkerij lag stil en Klaas Boesenkool slaagde er in die over te nemen. Zo begon het bedrijf dat het Nieuwsblad voor Castricum ruim 40 jaar in handen heeft gehad. Een flinke episode, maar het is slechts een deel van het verhaal, dat begon lang voor drukkerij Boesenkool zich over de krant ontfermde. De druktechnieken evolueerden snel, zetmachines namen het handzetten over en tenslotte veranderde alles door de komst van de computer. Voor Jan Boesenkool gaat er nog steeds niets boven de oude ‘Heidelberger’.

Weekblad voor Castricum

In november 1918 kwam er een einde aan de Eerste Wereldoorlog. Betere tijden braken aan. In 1919, het jaar waarin het Weekblad voor Castricum voor het eerst verscheen, werd op initiatief van de jonge burgemeester Lommen de VVV ‘Castricum Vooruit’ opgericht. Elektriciteit, ‘knoppies licht’ zoals de mensen zeiden, was in aantocht. De krant berichtte dat het gas- en elektriciteitsbedrijf telefonisch bereikbaar zou worden en wel onder nummer 16. Ook goed nieuws was dat de hond van caféhouder Piet Schotvanger weer thuis was gekomen na een paar dagen zoek te zijn geweest.

Het oudste in het Regionaal Archief aanwezige Weekblad voor Castricum van 3 januari 1920.
Het oudste in het Regionaal Archief aanwezige Weekblad voor Castricum van 3 januari 1920.

Het ‘Weekblad voor Castricum’, de voorganger van het tegenwoordige Nieuwsblad voor Castricum, werd ruim 94 jaar geleden (april 1919) uitgegeven door Drukkerij De Kennemer, gevestigd in de Peperstraat in Beverwijk.

Het vignet van Drukkerij De Kennemer die gevestigd was aan de Peperstraat in Beverwijk.
Het vignet van Drukkerij De Kennemer die gevestigd was aan de Peperstraat in Beverwijk.

Het bedrijf verhuisde in 1936 naar de Breestraat en is in 1952 opgeheven. De abonnementsprijs van de krant bedroeg 65 cent per drie maanden. De kop van de krant vermeldde dat J. Stuifbergen de vertegenwoordiger was, zowel voor


Jaarboek 36, pagina 29

nieuws als voor abonnementen, advertenties en de bezorging. In de loop van 1920 werd hij opgevolgd door Jac. Lute en in 1921 door Jan Brakenhoff.

Het laatst bekende nummer van het Weekblad dat in het Regionaal Archief in Alkmaar wordt bewaard, is van 30 december 1922. Hoe lang het heeft bestaan, weten we niet. Door de ‘N.V. Electrische Drukkerij, voorheen A.W. van der Hoek te Uitgeest, werd tussen 1926 en 1937 ook nog een Weekblad voor Castricum uitgegeven, maar het was anders uitgevoerd en veel advertenties waren vooral op Uitgeest gericht.

Het bedrijfspand aan de Korte Cieweg, waar tussen 1919 en 1946 achtereenvolgens vijf drukkerijen gevestigd waren.
Het bedrijfspand aan de Korte Cieweg, waar tussen 1919 en 1946 achtereenvolgens vijf drukkerijen gevestigd waren.

De eerste drukkerij in Castricum

Op 26 november 1919 richtten Leo Coret, boekdrukker uit Alkmaar en Johan Schuijt, zaadhandelaar in Limmen, ‘N.V. Coret’s Electrische Handelsdrukkerij’ op. De nieuwe onderneming werd gevestigd in een bedrijfsgebouw aan de (Korte) Cieweg, dat waarschijnlijk omstreeks 1916 is gebouwd op de plaats waar nu de Prins Marijkestraat begint.

Dat gebouw was ook de plaats waar de zaad- en kunstmesthandel van Jaap Schuijt zich bevond. Die woonde er vlak naast in het nu nog bestaande pand van de familie Poel. Schuijt, tevens raadslid en veilingmeester, vertrok in 1920 naar Veur in Zuid-Holland, wegens zijn benoeming tot veilingmeester aldaar. Piet Kuijs, die zich later in de Dorpsstraat vestigde, zou de zaak hebben overgenomen.

Wapenfeiten van Coret’s drukkerij zijn de uitgifte van een gids voor Castricum en de ingebruikneming van een rotatiepers in het jaar 1920.
In december 1920 berichtte de krant dat een combinatie van ‘Amsterdamse heren’ de drukkerij, gevestigd aan de (Korte) Cieweg 81, telefoonnummer 15, had overgenomen om er een groot en modern bedrijf van te maken. De naam werd ‘Boek- en Handelsdrukkerij Brederode’. Volgens advertenties waren in mei 1921 de drukkerij en een kunstmesthandel nog steeds op hetzelfde adres te vinden.

Dante Alighieri geeft de ‘Castricummer Courant’ uit

Drukkerij Brederode was bepaald geen blijvertje. Op 15 juli 1921 richtte Louis Winkeler de drukkerijen uitgeversmaatschappij ‘Dante Alighieri’ op en ‘Brederode’ werd overgenomen. In 1922 koopt hij het bedrijfsgebouw van Jaap Schuijt waar de drukkerij dus al in zit.

Het doel van het nieuwe bedrijf werd als volgt omschreven:
“Het drukken en uitgeven van boekwerken en geschriften, waarvan de inhoud niet in strijd is met de rooms-katholieke geloofs- en zedenleer, bij voorkeur met een apologetische (verdedigende) strekking, het exploiteren van een drukkerij en het verrichten van alles wat tot het grafische vak behoort.”

Het aandeel in drukkerij Dante Alighieri.
Het aandeel in drukkerij Dante Alighieri.

Het maatschappelijk kapitaal bedroeg 100.000 gulden en er werden aandelen van 200 gulden per stuk uitgegeven.

De kleinzoon Lodewijk Winkeler zei over zijn grootvader:
“Hoe hij in Castricum verzeild geraakt is, is onbekend. Castricum was toch niet echt een plaats om een prestigieuze drukkerij te beginnen.”

Louis Winkeler had in 1915 aan de Haarlemmerstraat in Amsterdam de rooms-katholieke Boekcentrale opgericht, die later naar de Keizersgracht is verhuisd en tenslotte belandde in een monumentaal pand aan de Herengracht. De onderneming was vooral gericht op het uitgeven van stichtelijke literatuur voor rooms-katholieken.


Jaarboek 36, pagina 30

Louis Winkeler die in 1924 de Castricummer Courant uitgaf.
Louis Winkeler die in 1924 de Castricummer Courant uitgaf.

Louis Winkeler zag ook kansen voor een plaatselijke krant. In april 1924 verscheen de nieuwe krant iedere zaterdag onder de naam ‘Castricummer Courant’. Deze werd onder abonnees verspreid in Castricum, Heiloo, Limmen en Heemskerk tegen de prijs van 1 gulden per drie maanden. Een kopie van een exemplaar van 14 juni 1924 is bewaard gebleven. De krant werd bijzonder gewaardeerd. Volgens overlevering werden de verslagen en de commentaren van Winkeler op de vergaderingen van de gemeenteraad door iedereen verslonden.

Bij het einde van de eerste jaargang schreef Winkeler:
“Een vol jaar, week aan week hebben wij getracht u bekend te maken wat in onze omgeving is voorgevallen. Wij hebben naar ons beste vermogen gewezen op verkeerde toestanden of dank gebracht voor verbeteringen. Wij hebben een weinig kunnen meewerken tot het verkrijgen van de belangrijkste dingen als een strandweg en waterleiding, in één woord, wij trachten nuttig te zijn voor iedereen. De Castricummer Courant is een deel van Castricum’s leven geworden. Men wacht des Zaterdags op haar en wil haar lezen. Dat is voor ons een mooie voldoening. Het vergoedt enigszins de zorgen en moeite aan het redigeren van een blad verbonden.”
Vervolgens drong hij wel aan op meer abonnees en meer adverteerders om de krant in stand te kunnen houden.

Dirk Schotvanger.
Dirk Schotvanger. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het eerste baantje na de lagere school van de in 2010 overleden Dirk Schotvanger was bij deze drukkerij. Dirk vertelde:
In 1924 kwam de Castricummer uit en daar ging ik toen abonnees voor zoeken. Ik was ook bezig in de afdeling boekbinderij en ik vouwde kranten. Er stonden twee grote drukpersen en een kleine voor kaartjes en zo. De zetters van de krant kwamen met de trein uit Alkmaar. Directeur Winkeler was een bekende man in het dorp. Hij zat altijd in de cafés want daar deed hij alle dorpsnieuwtjes op. Hij schreef ook grappige stukjes, in de rubriek ‘Langs de Dorpsstraat’ onder de naam ‘Barbertje.”

Louis Winkeler raakte tijdens zijn cafébezoeken bevriend met een andere trouwe klant, kapitein Rommel en hij kreeg het voor elkaar dat de kapitein voor de krant het vervoer per schip beschreef van hadjis (bedevaartgangers) naar Mekka. Rommel leverde ook een paar foto’s, maar die konden alleen in de drukkerij door abonnees bezichtigd worden (zie voor kapitein Rommel 12e Jaarboek, 1989).

In 1925 rolde er nog een bijzonder mooi drukwerkje van de pers: een VVV-gids voor Castricum met een beschrijving van het dorp en prachtige foto’s. Alle inspanningen ten spijt ging Dante Alighieri eind 1926 failliet. Een staking van de typografen vanwege achterstallig loon ging er aan vooraf. Louis Winkeler en zijn gezin vertrokken naar Amsterdam en verhuisden vervolgens naar Rijswijk. Daar werd hij drukker voor een religieuze lekencongregatie, de Kruisvaarders van Sint Jan. In 1936 overleed hij op 47-jarige leeftijd.

Drukkerij aan de (Korte) Cieweg.
Drukkerij aan de (Korte) Cieweg.

N.V. Castricumsche Drukkerij

Op 1 april 1927 startte aan de (Korte) Cieweg een nieuwe onderneming onder de naam N.V. Castricumsche Drukkerij. Inmiddels is dat dan al de vierde drukkerij in hetzelfde gebouw. De eerste directeur is Henricus Mathijs Maria Bettonviel. In 1930 werd hij opgevolgd door Jacob Polak, die tot 1934 op het adres Geelvinckstraat 13 woonde en vervolgens terugkeerde naar Amsterdam. Johan Houbaer heeft de directeursfunctie nog enige jaren waargenomen. De onderneming zette de activiteiten van Dante Alighieri op de oude voet voort, zoals onder andere door de uitgifte van VVV-gidsen en de Castricummer Courant.

De drukkerij kwam in 1928 in het nieuws vanwege een inbraak. De buit bestond uit een fiets en enige sigaren.

De gevechten tussen Russische en Engelse troepen tegen de Bataafse en Franse troepen, tijdens de slag bij Castricum.
Schilderij van de gevechten tussen Russische en Engelse troepen tegen de Bataafse en Franse troepen, tijdens de Slag bij Castricum op 6 oktober 1799. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1932 verscheen de geschiedenis van ‘De Veldslag bij Castricum in 1799’ als vervolgverhaal in de krant. Vanwege het succes gaf de drukkerij de feuilleton in 1935 in boekvorm uit.

Carel J. Brensa

Op 10 november 1936 verspreidde de N.V. Castricumsche Drukkerij een bijzonder rouwnummer van de Castricummer Courant in verband met het overlijden van burgemeester Lommen. Het hoofdartikel, dat de hele voorpagina besloeg, was ondertekend door Carel J. Brensa.

Het bleek het pseudoniem te zijn voor Arie de Geus van den Heuvel. In 1933 was hij in Castricum komen wonen. Hij was toen al een bekend publicist. Arie was getrouwd met Cornelia J. Brens, vandaar het van de naam van zijn vrouw afgeleide pseudoniem Carel J. Brensa of zelfs dr. Carel J. Brensa.

Brensa was ook artiest en trad op voor de radio met ‘liedjes aan de vleugel’. Hij werkte in 1933 mee aan een revue van producent Frits Stapper. De revue heette ‘Kom mee! Hij weet het!’ Hollandse tekst en liederen van Carel J. Brensa.


Jaarboek 36, pagina 31

Het optreden in Carré zal ongetwijfeld een hoogtepunt geweest zijn voor hem, ook al omdat zijn geboortejaar 1887 toevallig ook het jaar is waarin Carré werd geopend. Helaas, volgens de recensies was de revue een mislukking en een zouteloos allegaartje.

Carel Brensa schreef twee detectives, een boek over een reis naar Zuid-Amerika en boeken op het gebied van de wielersport.

Carel J. Brensa (midden-boven) aanwezig bij de ondertekening van de overeenkomst tussen uitdager Max Euwe (met de pen in zijn hand) en de - toen nog wel - wereldkampioen schaken Aljechin in 1935.
Carel J. Brensa (midden-boven) aanwezig bij de ondertekening van de overeenkomst tussen uitdager Max Euwe (met de pen in zijn hand) en de – toen nog wel – wereldkampioen schaken Aljechin in 1935.

In 1935 verscheen van zijn hand het boek ‘Tachtig dagen schaak’ met een populair-historische rapportage van de tweekamp Euwe – Aljechinom het wereldkampioenschap schaken.

In Castricum was Carel Brensa actief als voorzitter van de Vereniging voor Forensenbelangen die later met de VVV ‘Castricum Vooruit’ fuseerde.

Hette Woudstra oprichter Nieuwsblad voor Castricum

Intussen was er nog een drukkerij in het dorp bijgekomen. Rond 1930 verhuurde bloemist en kweker Jan Kehl een bollenschuur aan Hette Woudstra aan de Dorpsstraat 72. Woudstra had een papiergroothandel en een drukkerij in Alkmaar en was uitgever van een krant onder de naam ‘De drie Egmonden’.

Hij begon in april 1936 met het ‘Nieuwsblad voor Castricum’ en is dus de oprichter van de nu (in 2013) nog bestaande krant. Het 75-jarig bestaan is – uitgaande van een eerste plaatselijke krant in 1924 – al in 1999 herdacht, maar het jubileum had feitelijk in 2011 gevierd moeten worden. Met de komst van het Nieuwsblad kreeg de door Winkeler opgerichte Castricummer Courant een onverwachte concurrent. Uit het programma voor een feestweek in de zomer van 1936 blijkt dat beide kranten vertegenwoordigd waren in een grote optocht van verenigingen en neringdoenden’. De twee kranten visten in dezelfde kleine vijver en dat bleek moeilijk vol te houden.

Drukkerij Nagengast

Hette Woudstra was de wegbereider voor drukkerij Nagengast. Piet Nagengast was zijn stiefzoon. Hij hielp veel mee in het bedrijf van zijn tweede vader en volgde een opleiding tot typograaf. Piet trouwde in 1936 met Catharina Henselmans en betrok de woning Dorpsstraat 107 vlak naast het Zusterhuis bij de rooms-katholieke kerk.

Het was kennelijk de bedoeling dat hij het filiaal van zijn stiefvader zou leiden, maar de verstandhouding was heel slecht en het liep al snel uit op ruzie. Hij verhuisde voor korte tijd met de drukkerij van Dorpsstraat 72 naar een schuur op het adres Dorpsstraat 38.

Per 1 oktober 1936 nam hij het filiaal en de uitgifte van het Nieuwsblad voor Castricum officieel over. Nog in hetzelfde jaar vestigde de drukkerij zich aan de Cieweg in het pand van de N.V. Castricumsche Drukkerij waarvan alle schulden en eigendommen werden overgenomen. Drukkerij Nagengast was al het vijfde grafisch bedrijf aldaar.

Door die overname kwam dus ook de Castricummer Courant in handen van Nagengast. Aan het eind van de jaren (negentien) dertig werd in de kop van het Nieuwsblad vermeld dat de Castricummer Courant erin was opgenomen.

Kop van het Nieuwsblad na de samenvoeging met de Castricummer Courant.
Kop van het Nieuwsblad na de samenvoeging met de Castricummer Courant.

Oorlogsjaren

Nagengast zette de uitgifte van het Nieuwsblad enthousiast voort. Zelf was hij in de eerste plaats drukker en geen journalist. De hoofdredacteur van de krant was J. Burger uit Beverwijk. Zo af en toe klom Nagengast zelf in de pen. In een hoofdartikel in 1941 gaf hij duidelijk te kennen dat hij van het nationaal-socialisme niets moest hebben. Zo schreef hij onomwonden:
“Het is een bekend feit, dat van NSB-ers gezegd wordt, dat voor hen de touwen klaar liggen en dat de bomen zijn aangewezen, waaraan zij zullen bengelen.”

Hij wilde het zelf zogenaamd niet over politiek hebben, maar over een levenshouding en over principes en benadrukte: “Wij zijn en blijven vrije menschen; wij zijn en blijven vrije Nederlanders en we kiezen zelf onze weg.” Hoe ‘voorzichtig’ hij zijn mening ook geformuleerd had, de krant werd enige tijd verboden, door Seyss Inquart op verzoek van NSB-burgemeester Sloet tot Everlo.


Jaarboek 36, pagina 32

Piet Nagengast met de antieke trapdegel-drukpers (1961).
Piet Nagengast met de antieke trapdegel-drukpers (1961).

In een terugblik op zijn Castricumse jaren van 1936 tot 1946 vermeldde Nagengast dat er niet minder dan zeven andere bladen in die tijd ook hun geboortedag hebben gevierd, doch na een kort leven ten grave werden gedragen: “Het meest funeste blad was ‘De gemeentebode’, onder redactie van de NSB-burgemeester. Schouder aan schouder hebben wij gestreden tegen dit unfaire blaadje.”

De drukkerij, die hoofdzakelijk haar bestaansrecht had gevonden in het uitgegeven van kranten en periodieken, lag in de oorlogsjaren praktisch stil. Krantenpapier was niet meer verkrijgbaar. Met moeite kon hij nog wat druk-orders voor de Distributiekring Castricum en Uitgeest uitvoeren. Daarvoor kreeg de drukkerij in januari 1945 alleen nog stroom op woensdag en donderdag van 9.00 tot 16.00 uur.

Het Nieuwsblad voor Castricum gecombineerd met het illegale blad ‘Strijd’.
Het Nieuwsblad voor Castricum gecombineerd met het illegale blad ‘Strijd’.

Vanaf oktober 1944 verscheen het illegale blad ‘Strijd’. Het was een stencil dat na lezing zo snel mogelijk moest worden doorgegeven aan ongeveer tien adressen. Veel berichten kwamen van luisteraars van her en der verstopte radio’s.

De Stencilmachine die gebruikt is voor het illegale blaadje De Strijd in de Tweede wereldoorlog.
De Stencilmachine die gebruikt is voor het illegale blaadje De Strijd in de Tweede wereldoorlog. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De krantjes kwamen van een stencilmachine die in het kleine huisje stond van tante Sientje, mevrouw Gesina Veldt-Van der Hurk aan de Kooiweg.

Strijd gaat over in Nieuwsblad

Direct na het eind van de oorlog blies Nagengast zijn bedrijf weer nieuw leven in. Op 14 mei 1945 verscheen er al een bijzondere uitgave van het blad Strijd en vervolgens werd het Nieuwsblad voor Castricum in de eerste maanden uitgegeven in combinatie met het voorheen illegale blad. Als redactionele medewerkers werden genoemd: V. de Groot, J. Bliek, J. Krom, J.C. Krom en H. Nijdam.

De eerste zinnen van het hoofdartikel getiteld ‘Bij onze terugkomst’ in de editie van 30 mei 1945 luidden:
“Het doet ons bijzonder veel genoegen weer ten toneele te mogen verschijnen. Zooals u aan ons uiterlijk ziet, zijn wij door de oorlog ook vermagerd. Jarenlang hebben de moffen en hun vuige trawanten ons het zwijgen opgelegd; thans zullen wij onze oude functie de spiegel van Castricum’s openbare mening weer hervatten.”

Op 10 augustus 1945 werd wel een heel bijzondere uitgave van het Nieuwsblad bezorgd. Deze bestond uit een aan één kant bedrukt A4-tje met in grote letters de bekendmaking van de capitulatie van Japan.
Onder meer door papierleveranties aan verzetsorganisaties en het drukken van bonkaarten hield Nagengast uit de oorlogsjaren veel relaties over. Een grote toename van orders was het gevolg, waardoor het pand aan de (Korte) Cieweg te klein werd.

In april 1946 kondigt Piet Nagengast in zijn krant het vertrek van de drukkerij uit Castricum aan. Het was hem naar zijn zeggen niet snel genoeg gelukt medewerking van de gemeente te krijgen voor nieuwbouw, maar waarschijnlijk had het ook met opdrachtgevers te maken. In Alkmaar slaagde hij erin aan de Laat een pand met twee verdiepingen te bemachtigen. Het bovenste gedeelte werd verhuurd aan een modeatelier.

Het personeel dat in Castricum voor het bedrijf werkte, ging mee naar de nieuwe vestiging en ook het Nieuwsblad werd er nog enkele jaren gedrukt. Op zaterdag 7 september 1946 opende Nagengast zijn nieuwe bedrijfsruimte.


Jaarboek 36, pagina 33

Data uit de krantengeschiedenis:

1919 Weekblad voor Castricum uitgegeven door drukkerij De Kennemer in Beverwijk.
1919  N.V. Coret’s drukkerij gevestigd aan de (Korte) Cieweg.
1920  Drukkerij Brederode neemt Coret over.
1924 Nieuwe drukkerij Dante Alighieri van Louis Winkeler start de Castricummer Courant.
1927 De Castricumse Drukkerij volgt Dante Alighieri op en neemt de krant over.
1930 Hette Woudstra opent een drukkerij aan de Dorpsstraat.
1936 Hette Woudstra begint met het Nieuwsblad voor Castricum. De krant wordt in hetzelfde jaar overgenomen door stiefzoon Piet Nagengast die ook de Castricumse drukkerij aan de Korte Cieweg en de Castricummer krant overneemt.
1941 Nieuwsblad voor Castricum verboden.
1941 Drukkerij Boesenkool en zoon vestigt zich aan de Geelvinckstraat. Huis-aan-huis blad ‘De Faam’ wordt enige jaren uitgegeven.
1946 Drukkerij Nagengast verhuist naar Alkmaar en particulieren gaan het Nieuwsblad exploiteren.
1949 Drukkerij Boesenkool koopt het Nieuwsblad voor Castricum.
1966 Onze Krant opgericht. Het Nieuwsblad wordt ook huis-aan-huis verspreid.
1976 Drukkerij Boesenkool betrekt het pand van de voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg.
1986 Nieuwsblad voor Castricum doorverkocht aan de uitgeverij van de Verenigde Noord-Hollandse Dagbladen.
1989 De Castricummer opgericht.
2006 Nieuwsblad voor Castricum stapt over op tabloidformaat.

Stichting Nieuwsblad voor Castricum

Door zijn vertrek uit het dorp zag Nagengast geen kans meer het Nieuwsblad te leiden. Hij slaagde erin enkele plaatsgenoten te interesseren voor een overname van het blad en de Stichting ‘Nieuwsblad voor Castricum’ werd opgericht. Het nieuwe redactieadres per 1 mei 1946 was bij J. Wahlen, Geelvinckstraat 26.

Het was geen geringe opgave om de krant twee keer per week op woensdag en zaterdag te laten verschijnen. De kopij moest een dag van tevoren bij drukkerij Nagengast in Alkmaar worden aangeleverd. Wahlen hield het na ruim een jaar voor gezien. In de krant van 30 november 1949 verklaarde Wahlen uitvoerig zijn vertrek. Hij bedankte alle medewerkers: Karel Vermeulen (tevens onderwijzer) voor de administratie, Bram Borst voor zijn werk als verslaggever, Ger van Weel die veel aandacht besteedde aan de herdenking van de Tweede Wereldoorlog en Joop Boot die de uitwedstrijden van CSV versloeg. Ook bedankte hij Ab van Kluyve voor zijn pittige actuele poëzie, zuster Bots voor de gevoelige verzen en nestor Stolk die vanuit het huis van ouden van dagen af en toe ook nog eens ‘zijn harp liet ruisen.’

In juli 1947 verkocht hij de krant aan de effectenmakelaar Johan Bos, Karel Vermeulen (onderwijzer) en Hein Groot (schoenenwinkel), maar ook voor hen werd de last al snel te groot. Per 1 december 1949 nam Klaas Boesenkool het Nieuwsblad voor Castricum over.

Bram Borst, metselaar, kolenboer, pompbediende, conciërge, zanger en verslaggever.
Bram Borst, metselaar, kolenboer, pompbediende, conciërge, zanger en verslaggever.

Bram Borst (1919-2007)

Van 1 januari 1949 tot 1953 werkte Bram Borst voor het Nieuwsblad. Hij was de opvolger van Jan Stuifbergen (bijnaam: de Koet), wiens eigenlijke beroep verzekeringsagent was en die de functie in 1947 en 1948 vervulde. Jan stond ook bekend als een ‘halve advocaat’ die voor de mensen in de bres sprong.

De ontdekker van het schrijftalent van Bram Borst was Johan Bos. Bram Borst had wel eens wat geschreven voor ‘Het katholiek Thuisfront’ voor de soldaten overzee en was daarmee opgevallen. Hij werkte eerst als metselaar bij het bedrijf van zijn vader, aannemer Gerrit Borst, maar op doktersadvies was hij aan het werk gegaan bij de Hoogovens. Bos haalde hem over om voor de krant te gaan werken en dat deed hij tenslotte met veel plezier. Borst schreef niet alleen, hij wierf advertenties en abonnees, vouwde kranten, bezorgde ze en haalde het abonnementsgeld op van 70 cent per maand.

Door onenigheid over een door Klaas Boesenkool voorgestelde salarisverlaging keerde hij weer terug bij het bedrijf van zijn vader. Daarna was hij nog zeker 10 jaar werkzaam bij de kolenhandel Steeman en vervolgens 17 jaar conciërge bij het Jac. P. Thijsse College. Hij was een uitstekend zanger en lid van diverse koren. Op 27 december 2007 overleed Bram Borst op 88-jarige leeftijd.


Jaarboek 36, pagina 34

Klaas Boesenkool, oprichter van drukkerij Boesenkool en Zoon.
Klaas Boesenkool, oprichter van drukkerij Boesenkool en Zoon.

Boesenkool naar Castricum

Klaas Boesenkool had in een vakblad gelezen dat er een drukkerij in Castricum te koop stond. Het was de drukkerij van Johan Eriks in de Geelvinckstraat, die daar nog maar een paar jaar (vanaf november 1936) gevestigd was.De toen 26-jarige Eriks verbleef in Duitsland en de drukkerij lag stil.

Het woonhuis van de familie Boesenkool in de Geelvinckstraat met daarachter het pand waar de drukkerij gevestigd was.
Het woonhuis van de familie Boesenkool in de Geelvinckstraat met daarachter het pand waar de drukkerij gevestigd was.

Jan Boesenkool (geboren in 1920) vertelt:
“Mijn vader kwam oorspronkelijk uit Staphorst, mijn moeder uit Yerseke. Zelf ben ik geboren in Rotterdam. Ik ben er nog eens een kijkje wezen nemen. De straat, een zijstraat van de Maashaven, is er nog. Wij zijn in 1941 naar Castricum gekomen. Zo gauw mijn vader zich kon verbeteren, kwam de verhuiswagen en daar gingen we weer. We hebben achtereenvolgens in Mijdrecht gewoond, een half jaar in Soest, in Rotterdam en in Meppel. In Rotterdam was hij in 1920 zelf nog een drukkerij begonnen. Van 1934 tot 1941 hebben we in Middelburg gewoond. Mijn vader was bedrijfsleider bij drukkerij De Boer. Ik was daar leerling.

De stad was op 17 mei 1940 gebombardeerd door de Duitsers, de drukkerij brandde af en mijn vader werd overgeplaatst naar Vlissingen. Hij heeft nog een half jaar vast gezeten. Toen hij weer thuis kwam, was een herplaatsing in het bedrijf een probleem. Voor mij dreigde uitzending naar Duitsland. Er moest wat gebeuren. In Castricum stond een drukkerij te koop. Daar heeft mijn vader de hand op weten te leggen en zodoende zijn we dus vanuit Middelburg naar Castricum verhuisd.

De inventaris van de drukkerij bestond uit letterkasten (zetbokken), een trapdegel en een ‘Johannisberger snelpers’ met motoraandrijving. In de Geelvinckstraat was mijn vader de zetter en ik de drukker. We hadden ook een zetter, waarmee we ook in Middelburg werkten. Ik vergeet nooit dat de eerste klant die binnenstapte slager Lakeman uit Bakkum was, die wat nota’s liet drukken. We hadden geluk dat we veel werk meekregen uit Middelburg vandaan. We konden zeker een half jaar vooruit en hier verder de boel opbouwen.

Mijn vader had het idee om naast het handelsdrukwerk een krant uit te geven. Dat is het blad ‘De Faam’ geworden dat in september 1941 voor het eerst verscheen. Op vrijdag werd het gratis huis aan huis bezorgd. Het Nieuwsblad bestond al, maar dat werd alleen onder abonnees verspreid. Je had misschien 2.500 kranten, meer niet. Na het drukken pakte je je fiets en ging je ‘s avonds de krant nog bezorgen. Met een lantaarntje liep je tot middernacht met de kranten door het dorp. Mijn vader hielp ook mee. Rond 1943 was het afgelopen. De bezetter besloot geen papier meer toe te staan voor plaatselijke blaadjes. In augustus 1945 zijn we weer begonnen met ‘De Faam’, waarin ook het rooms-katholieke blad ‘Nieuwe Banen’ was opgenomen. Die krant heeft niet lang bestaan.

De eigenaren Bos, Vermeulen en Groot kwamen vader vragen of hij interesse had het Nieuwsblad over te nemen. In december 1949 zijn wij daarmee begonnen. We drukten de krant eerst op de Johannisberger snelpers waar we het papier met de hand in moesten leggen. Enkele jaren later kochten we een ‘Heidelberger’. Eerst werd de krant halfautomatisch gevouwen. Als deze uit meerdere bladen bestond, moest er ingestoken worden. Vroeger werd er met de hand gezet. Ik heb nog een zethaak, waarin de letters geplaatst werden. Toen kwamen de loodzetmachines. We hadden er twee staan. Later kwamen er twee nieuwe bij. Je tikte een letter aan en dan kwam de matrijs aan draden naar beneden. Vervolgens kwam de loodpot naar voren. Als je ziet hoe nu een krant gemaakt wordt en vroeger … Dat kan je je niet meer voorstellen; we hebben wat afgesappeld.

In 1947 kwam Tinus Zijp bij ons werken. Ik zie hem nog komen. Hij werd door zijn vader gebracht op zijn klompies. Hij kreeg een grafische opleiding in Alkmaar en werd zetter en ook drukker. Tinus heeft 43 jaar bij ons gewerkt. Hij was als een broer voor me. Helaas is hij in 2011 overleden.”

Tinus Zijp achter de computer.

Tinus Zijp (1933-2011)

“Na de lagere school ging ik naar Boesenkool. Het was in 1947 en ik was 14 jaar. Mijn vader had wel gewild dat ik net als hij schilder werd, maar hij had al snel in de gaten dat dat niets voor mij was.

Op zaterdagmiddag ging ik naar de ambachtsschool en daar leerde ik het grafische vak. Normaal werkten we zaterdag de hele dag nog, maar omdat ik dat diploma moest halen, kreeg ik vrij. Tot 12.00 uur moest ik werken, dan thuis eten en vervolgens op de fiets naar Alkmaar, waar ik om 13.00 uur moest wezen. Zo heb ik hard leren fietsen.


Jaarboek 36, pagina 35

De opleiding, een halve dag per week, duurde 4 jaar. Maar ik had al een jaar ervaring voor ik met de opleiding begon.

Eerst moest ik de letterkast leren kennen. Daar kreeg ik twee of drie uurtjes de tijd voor. Na een week stond ik net als een volleerd handzetter te werken. Ik leerde handzetten door het maken van gebedenplaatjes voor pastoor Goes. Klaas Boesenkool kon het linkshandige schrift van de pastoor niet lezen.

We waren met z’n drieën, de oude Boesenkool, zijn zoon Jan en ik. Later kwam er nog een drukker bij, André Götz. Je leerde het hele vak, want je moest zowel zetten als drukken.

In het begin drukten we nog geen kranten, het was zuiver particulier werk. Ook boekbinden heb ik bij Boesenkool nog geleerd van meneer Haaske.

Toen ik er acht jaar werkte, kreeg ik het diploma voor leermeester. Ik had een paar leerlingen gehad en van de tien slaagden er acht. Van de grafische bond, wat toen een machtige organisatie was, kwamen ze vragen hoe dat kon, want de drukkerij had officieel geen leermeester. Toen hebben ze mij het diploma gegeven. Eerst hebben we de krant nog een paar jaar met de hand gezet. Met de zethaak in je hand pakte je letter voor letter. Dat was toen we in 1949 het Nieuwsblad overnamen van de toenmalige eigenaren.

Rond 1952 kregen we ook een loodzetmachine. Joop Kibbelaar, die getrouwd was met Riet Boesenkool, werkte daarmee. Joop had gaten in zijn knieën van de warmte van de loodpot. Het lood in de machine werd kokend heet. Je tikte de letter aan dan ontstond de regel en dan kwam de loodpot er naar toe.

Op de Breedeweg heb ik ook nog met de hand gewerkt, maar dat was zuiver het particuliere werk. De zetmachines werden voor de krant gebruikt.

Dat fotografisch zetten vond ik een afgrijselijk iets. Tegenwoordig is het 2 uur werken en dan een kwartier eraf. Wij zaten ‘s morgens om 6 uur en ‘s avonds om 6 uur ging je er achter vandaan. Eerst woog ik 60 kilo en toen werd ik 70 kilo. Ik vond het een verschrikking dat werken met die computer. Je had geleerd goed te letten op het afbreken van woorden, maar nu doet de machine het en dan erger ik me vaak aan de fouten die gemaakt worden. Al ben ik nu al 20 jaar weg, ik let er nog op. Het stoort me echt. De Nederlandse taal moest je beheersen.

Tinus Zijp was het oude handzetten nog niet verleerd.
Tinus Zijp was het oude handzetten nog niet verleerd.

Het grootste aantal collega’s waarmee we in de Geelvinckstraat werkten, was een man of 12. Op de Breedeweg maximaal 28. Ik heb 43 jaar bij Boesenkool gewerkt. Eerst bij Klaas, toen bij Jan en tenslotte bij Ton Karels.”

Jan van der Schaaf, die vanaf zijn schooltijd het liefst muziek maakte.
Jan van der Schaaf, die vanaf zijn schooltijd het liefst muziek maakte.

Jan van der Schaaf

“Ik heb mijn eerste opleiding als drukker van Tinus Zijp gehad. Toen ik een jaar of 14 was omstreeks 1955, nam mijn vader me aan de hand mee naar Klaas Boesenkool. Om te beginnen moest ik het ABC in letters opzoeken en


Jaarboek 36, pagina 36

tegen elkaar leggen. Ze haalden wel grappen met me uit. Dan moest ik een letterzeef halen bij de smid bijvoorbeeld. Dan bleef ik mooi de hele middag weg, dus daar stopten ze mee. Ik weet nog dat ik eens een bidprentje heb gezet. Dat is met het kleinste lettertje dat er is. Normaal gesproken moet dat wel in twee of drie uur lukken. Ik liet het uit mijn handen vallen. Nu word ik ontslagen, dacht ik, maar ze vonden het niet erg. Het hoorde bij het leerproces.

Voor afbeeldingen in de krant maakte je van loodautotypen of clichés. We hadden een groot gasstel en daar zetten we een pan op. De oude clichés gingen er in en dan kreeg je dus een pan met gesmolten lood. Dat lood werd in een matrijs gegoten. Het spatte soms tegen het plafond aan. Je moest dus gieten zonder te kijken met je hoofd afgewend en hopen dat het goed ging. Bij de machine van de typograaf, die werkte met letters aan een draadje, ging ook vaak iets mis. Dan riep de typograaf: onderuit! Dan gingen we gebukt staan, want dan spoot de machine lood.

Invouwen en insteken van de krant, we hielpen met alles mee. Als de krant uitkwam, wist je nooit hoe laat je thuis kwam. Het moest allemaal maar net goed lopen. Het was heel hard werken. Ik heb ook bij verschillende andere grafische bedrijven gewerkt, maar vanaf mijn schooltijd is muziek voor mij toch het belangrijkste geweest.”

Cor Lof van drukker tot acquisiteur

Mijn vader Cor Lof werd hoofdzetter bij Boesenkool en ik rolde er vanzelf in. Eerst als bezorger van het Nieuwsblad in Heemskerk. Ik begon in de jaren (negentien) zestig als krullenjongen bij Boesenkool en volgde één dag per week een opleiding als boekdrukker. Ik maakte de overgang mee van het loodtijdperk naar het fotografisch zetten. Dat werken met lood was niet erg gezond. Veel melk drinken was een remedie tegen de looddampen, zo werd gezegd.

De redactie van het nieuwsblad voor Castricum.
Dit is de redactie van het nieuwsblad voor Castricum. Het blad bestaat in 1999 75 jaar. Links Cor  Lof, Ad van de Velde en in het midden Tanya de Goede. Dorpsstraat 35 in Castricum, 1999. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Langzamerhand nam ik het ophalen van advertenties over van Ad van de Velde. Ik kreeg een goede band met de adverteerders en maakte met de gegevens die ik van ze kreeg, de advertentie zelf op. Door de vereenvoudiging van het drukproces en de grotere mogelijkheden kwamen er in de jaren (negentien) negentig steeds meer eigen folders en verminderde de hoeveelheid advertenties. Toen er nog abonnementsgeld werd geheven, was de verhouding 40 procent tekst en 60 procent advertenties. Toen de krant gratis werd, veranderde dat in 25 procent en 75 procent.

De overgang naar tabloidformaat in november 2006 veranderde ook de berichtgeving. De hoeveelheid nieuws bleef minstens gelijk, maar de tekst werd korter en puntiger. Zo konden we meer berichten op dat kleinere formaat kwijt. In mei 2012 ben ik na 48 jaar gestopt.

Verslaggever Huug Kortekaas (1922-1966) in actie bij de start van een wielerronde voor de jeugd: de Tour de Flevo.
Verslaggever Huug Kortekaas (1922-1966) in actie bij de start van een wielerronde voor de jeugd: de Tour de Flevo.

Redacteuren

Huug Kortekaas volgde in 1953 Bram Borst op. Kortekaas kwam oorspronkelijk uit Wassenaar en kwam in de hongerwinter in Heiloo terecht. Oorspronkelijk werkte hij bij een loodgietersbedrijf, maar hij kreeg ernstige longklachten. Zwaar werk kon hij dus niet meer doen. Net als Bram Borst combineerde Kortekaas de verslaggeverij met het werven van advertenties en alles wat er verder te doen viel. Hij maakte ook foto’s en ontwikkelde ze in zijn huis aan de Leo Toepoelstraat. Kortekaas werd in het dorp ‘Volle maan’ genoemd vanwege zijn kaalhoofdigheid. Huug overleed al op 43-jarige leeftijd in 1966.

Quirinus de Ruijter
Quirinus de Ruijter

Zowel Bram Borst als Huug Kortekaas werkten wel samen met andere freelancers zoals de onderwijzer meester Kattestaart en de oer-Castricummer Quirinus (Rinus) de Ruijter. De Ruijter werd geboren in het duin in een uit 1836 daterende stolpboerderij die de Kroftwoning werd genoemd.

De Kroftwoning.
De Kroftwoning. Kroftlaan, duinen in Bakkum, 1916. Deze stolp stond in het duin. De boerderij is in 1916 gesloopt. De boerderij werd bewoond door de familie Willem de Ruijter en de familie Zonneveld (Piet van Sien). De Krochtlaan (ook wel Kroftlaan) is een zijweg van de Zeeweg tegenover het voetbalveld. Na enige honderden meters zien we links een groot veld. Een goed opmerker zal zien dat ongeveer twintig meter daarvoor de sloot langs de weg door een dam wordt onderbroken. Deze dam was de toegang tot de Kroftwoning die in 1836 in het kader van de ontginning werd gebouwd. Grafiettekening van Mijne Krist. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hij verzorgde onder andere de loonadministratie voor de Dienst Uitvoering Werken (DUW) belast met werkverschaffingsprojecten. Hij schreef graag over historische onderwerpen. Zijn authentieke volksverhalen heeft hij gebundeld in het boek ‘Schippers van het Stet’, dat hij in 1975 ten doop hield.

De plaatselijke verslaggevers verdeelden de taken; de een ging bijvoorbeeld naar het toneel en de ander naar de gemeenteraad. Ze gebruikten carbonpapier en op het station, vanwaar hun producten naar de diverse redacties werden vervoerd, wisselden ze de doorslagen uit.

Karel Hille begon zijn carrière in 1965 bij het Nieuwsblad voor Castricum.
Karel Hille begon zijn carrière in 1965 bij het Nieuwsblad voor Castricum.

Karel Hille

In de loop van 1965 betrad de toen 20-jarige Karel H. Hille de Castricumse arena. Hij had zich al verdienstelijk gemaakt voor het Nieuwsblad met het verzorgen van een rubriek voor


Jaarboek 36, pagina 37

tieners, ‘Monitor’ genaamd, waarin nieuwe grammofoonplaten werden besproken. Karel gooide zich als verslaggever voluit in de politieke strijd die rond woningbouw in Molendijk losbarstte. Ingezonden stukken, rechtsgedingen, pamfletten, satirische krantjes, het kon niet op. Onder andere het bekende raadslid ir. Willem Stam weerde zich geducht.

Karel Hille stapte in augustus 1967 over naar concurrent ‘Onze Krant’. In de plaatselijke muziekwereld had hij intussen zijn sporen verdiend. Hij was oprichter van ‘De Paloma’s’, deed nadien de public relations voor de in Castricum en omstreken beroemde band ‘The Frogs Ltd’, schreef teksten en organiseerde festivals in het dorp.

Geen jaar later trad hij als pr- en publiciteitsmanager in dienst van platenmaatschappij EMI-Bovema, waar hij in 1969 de eerste grote hit voor Robert Long en Unit Gloria schreef: ‘The last seven days’, een jaar later gevolgd door een tweede topvijf song ‘Our Father’. Voor Mieke Telkamp schreef hij het onsterfelijke begrafenis en crematielied ‘Waarheen, waarvoor …’, goed voor een ‘Diamanten Award’ wegens verkoop van 1 miljoen stuks. Ook voor zijn tekst ‘Als de dag van toen’, vertolkt door Reinhard Mey, ontving hij gouden en platina platen.

Nadien was hij elf jaar als journalist werkzaam voor De Telegraaf / Privé en sinds 2000 maakt hij deel uit van de redactie van het weekblad Story. Daarnaast is Hille verantwoordelijk voor de productie van tientallen tv-documentaires, waaronder de wereldwijd uitgezonden en opzienbarende documentaire over Rudolf Hess, ‘De moord op de dubbelganger van Spandau’. Deze documentaire werd genomineerd voor de Nipkowschijf.

Ad van de Velde werkte 34 jaar voor het Nieuwsblad.
Ad van de Velde werkte 34 jaar voor het Nieuwsblad.

Ad van de Velde 34 jaar Nieuwsblad

De opvolger van Karel Hille als redacteur van het Nieuwsblad werd in 1967 Ad van de Velde, toen 23 jaar oud met als enige ervaring de schoolkrant. In een gesprek in maart 1999 vertelde hij:
“Ik werkte bij de Arbeiders Pers, die naast het Vrije Volk ook veel boeken uitgaf. Rooie boeken, maar ik had in die jaren wel affiniteit met rood. Ik was gewoon administratief medewerker, maar raakte geboeid door de dynamiek van het krantenbedrijf. Ik kende Karel Hille die ook bij ons in de Geelvinckstraat had gewoond. Hij keek uit naar een opvolger en dacht dat dat baantje ook wel wat voor mij zou zijn. Ach, die gedachte was niet vreemd. We hadden op de Ulo samen al eens een aantal keren een schoolkrant gemaakt.
Ik denk dat we 14 dagen samen gewerkt hebben, voordat hij naar ‘Onze Krant’ overstapte.

Behalve met schrijven werd ik ook opgezadeld met de acquisitie. Ik denk dat ik een jaar of tien die dubbelfunctie heb gehad. Ik heb me nooit tot die advertentieafdeling aangetrokken gevoeld en dan moest je ook nog een stukje over een zakelijke activiteit schrijven.

Het brengen van nieuws heeft voor mij altijd voorop gestaan. Bij Boesenkool werd niet naar de verkochte millimeters gekeken. We maakten elke week weer een krant van 10 tot 12 pagina’s. Ook als er eigenlijk tekort advertenties waren. Het Nieuwsblad fungeerde gewoon als visitekaartje van de drukkerij.

Foto’s heb ik lange tijd zelf gemaakt en ‘s avonds en ‘s nachts ontwikkelde ik ze thuis en drukte ze af. Ook nu de krant in andere handen is, na ruim dertig jaar, ga ik nog elke dag met plezier naar mijn werk.

De werkomstandigheden zijn wel verbeterd. Ik begon zittend achter een bureautje boven op de overloop van de woning van de familie Boesenkool.

Over het vooruitzicht van de VUT zei Ad: “Het zal niet eenvoudig zijn om helemaal geen pen meer te hanteren. Ik kijk er niet naar uit, maar zal het – als de tijd rijp is – toch wel kunnen accepteren. Dan word ik graag lid van de Werkgroep Oud-Castricum.”

Het mocht niet zo zijn. In 2000 werd Ad van de Velde ziek en op 6 september 2001 overleed hij op 57-jarige leeftijd. Ruim 34 jaar had hij voor de krant gewerkt. Zijn collectie foto’s liet hij na aan Oud-Castricum.

Onze Krant

‘Onze Krant’ werd in 1966 opgericht door een voormalig medewerker van drukkerij Boesenkool, typograaf Steeman. Deze krant met als redacteur Werner Spruit zette zich nog wel eens af tegen vermeende misstanden.


Jaarboek 36, pagina 38

Het Nieuwsblad kwam in maart 1967 met een ludieke felicitatie van ‘Onze Krant’ in de vorm van een collage van de sappige koppen die het blad hadden gedomineerd. Het kantoor van ‘Onze Krant’ was eerst hier aan de Dorpsstraat en later aan de Rijksstraatweg in Limmen gevestigd. In1977 nam de uitgever van de Verenigde Noord-Hollandse Dagbladen de krant over.

In de jaren (negentien) zestig verscheen het Nieuwsblad nog twee keer per week en je moest er op geabonneerd zijn om de krant in de bus te krijgen. Het abonnement kostte een tientje per jaar. Als groeigemeente kreeg het dorp een ware invasie van nieuwe inwoners binnen haar grenzen. De meesten van die nieuwkomers zagen een abonnement niet zo zitten en toen ook nog de gratis huis-aan-huiskrant (Onze Krant) werd geïntroduceerd moest Boesenkool mee, of hij wilde of niet. Het Nieuwsblad werd in 1966 een gratis huis-aan-huisblad.

Drukkerij Boesenkool barst uit zijn voegen

In de jaren (negentien)vijftig gaf Boesenkool zelf drie kranten uit. Behalve het Nieuwsblad waren dat de Assendelfter ende Heemskerker. Vervolgens kwamen er steeds nieuwe opdrachten bij. Speciaal voor de krantendruk werd een tweedehands rotatiepers gekocht, waarvoor eerst aan de achterkant de drukkerij werd vergroot. Ook aan de zijkant werd er uitgebouwd. Die uitbreiding werd in een weekend gerealiseerd. Nood breekt wet …

Toen Klaas Boesenkool in 1963 op 67-jarige leeftijd overleed, nam Jan Boesenkool de leiding over.

De overvolle drukkerij in de Geelvinckstraat.
De overvolle drukkerij in de Geelvinckstraat. Van links naar rechts Jan Boesenkool, Cor Lof, Ron Wagenaar, Jaap Koopman, Ton Karels en Tinus Zijp.

Het bedrijf ontwikkelde zich voorspoedig. Het pand aan de Geelvinckstraat werd veel te klein. Behalve kranten werd er natuurlijk ook nog ander drukwerk in de krappe werkruimte vervaardigd.

Van 1976 tot 1987 was de voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg het domicilie van drukkerij Boesenkool.
Van 1976 tot 1987 was de voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg het domicilie van drukkerij Boesenkool.

De voormalige zuivelfabriek aan de Breedeweg 1 werd gekocht. Op 19 januari 1976 werd dat veel grotere gebouw in gebruik genomen. De drukpers uit de Geelvinckstraat werd uitgebreid van twee naar vijf units en kon nu 12 pagina’s in dagbladformaat aan. Inmiddels was Ton Karels (zoon van de zuster van Jan Boesenkool) in de directie gekomen en per 1 juli 1979 volgde hij Jan Boesenkool op. Harm Noordhoorn kreeg de leiding over de handelsdrukkerij en was ook verantwoordelijk voor de grafische vormgeving.

In 1986 verkocht Ton Karels het Nieuwsblad voor Castricum aan de Noorderpers, een onderdeel van de Verenigde Noord-Hollandse Dagbladen. De offset-rotatiedrukkerij Boesenkool, inmiddels gespecialiseerd in krantendruk, verhuisde in 1987 naar de Castricummer Werf. Het was een mooi gebaar dat Tinus Zijp de opening mocht verrichten.

Het handelsdrukwerk en het familiedrukwerk was per 1 december 1986 al overgenomen door Harm Noordhoorn en Flip van Aalzum onder de bedrijfsnaam Tipos Vormgeving en drukwerk.

Al het personeel van drukkerij Tipos.
Al het personeel van drukkerij Tipos. Anna Paulownastraat 30 in Castricum. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

Het bedrijf werd gevestigd in de voormalige kruidenierswinkel van Jan Tervoort op de hoek van de Anna Paulownastraat. De gepensioneerde Jan Boesenkool trad in begin jaren (negentien) negentig weer in dienst bij Tipos, waar hij tot de overname en verplaatsing van het bedrijf naar Alkmaar op 1 april 2008 de oude Heidelberger-drukpers trouw bleef bedienen.

Na de verkoop van het Nieuwsblad voor Castricum, kregen Cor Lof, Veroni Peereboom, later opgevolgd door Tanya de Goede en Ad van de Velde, een nieuwe kantoorruimte aan de Van Egmondstraat. In 1992 verhuisde het team naar een meer centraal aan de Dorpsstraat gelegen kantoor.


Jaarboek 36, pagina 39

Ad Bom liep voor het Nieuwsblad tien jaar in zijn vrije tijd het vuur uit zijn sloffen.
Ad Bom liep voor het Nieuwsblad tien jaar in zijn vrije tijd het vuur uit zijn sloffen.

Ad Bom, columnist 1968-1978

In 1968 verhuisde ons gezin van Amsterdam naar Castricum waar wij een huis betrokken in de nieuwbouwwijk Molendijk. Omdat ik (Ad Bom) al eerder journalistiek werk had gedaan en graag wilde inburgeren, nam ik contact op met het Nieuwsblad voor Castricum. Mijn aanbod om mee te werken werd aanvaard. Er moest veel werk verzet worden om wekelijks al het dorpsnieuws te brengen. Er moest overal aandacht aan besteed worden.

Er gebeurde ook heel veel in die tijd: een nieuw zwembad, een winkelcentrum, de aanleg van uitvalswegen, een nieuwe bibliotheek, voorbereiding van een nieuw raadhuis, een jongerencentrum, enzovoorts.

De gemeenteraadsvergaderingen waren in het leuke oude raadhuis. Grote opwinding als ir. Willem Stam het woord voerde. Er zou een boek over te schrijven zijn. Politieke discussies die vaak tot na middernacht duurden. Ik vond het fijn een eigen kritische column te hebben onder de titel ‘Raedspraet’. In het begin anoniem, maar tenslotte zag ik mij genoodzaakt mijn naam bekend te maken.

Herinneringen ophalen is moeilijk, het zijn slechts flitsen. Persoonlijk denk ik met plezier terug aan de activiteiten van de door wethouder Jacques Mulder opgerichte Culturele Werkgroep Castricum, waaraan ik mocht meewerken. Veel bekende artiesten en musici kwamen naar Castricum en alle verenigingen konden zich op een speciale avond in De Clinghe presenteren. Het was een zeer boeiende tijd.

De Clinghe.
Oorspronkelijk was de huidige De Clinghe een personeelsziekenhuis, ook wel paviljoen 4 genoemd. In 1967 is het gebouw geïntegreerd in het sociaal centrum De Clinghe. Het gebouw heeft daarna diverse verbouwingen ondergaan. Op de foto de entree van het gebouw. Oude  Parklaan (Duin en Bosch) 50-52 in Bakkum, 2014. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De Castricummer

Als een donderslag bij heldere hemel verscheen er in oktober 1989 opnieuw een concurrent van het Nieuwsblad voor Castricum. Voor de tweede keer in de geschiedenis werd de naam ‘Castricummer’ gekozen.

Door een overname van zijn werkgever, verzekeringsbedrijf ‘Het Hooge Huys’, was Cees de Ruyter op zoek naar een andere baan. Geen eenvoudige opgave gezien de tijd waarin dat gebeurde. Cees de Ruijter was al jaren bekend met het krantenvak. Hij schreef onder andere voor Dagblad Kennmerland en het toen nog bestaande Noord-hollands Dagblad en ook voor het Nieuwsblad voor Castricum.

Hij vertelde hoe zijn plan voor een eigen krant tot stand kwam:
“Op mijn verjaardag sprak ik met mijn broer Jan, mijn vaste gesprekspartner. Ik zei: “Jan ik moet wat, misschien kan ik een krant beginnen. Ik heb tenslotte ervaring opgedaan.“
Mijn broer verloste mij van alle twijfel. Voordat ik in oktober 1989 van start ging, heb ik mij terdege voorbereid. Voor het Nieuwsblad voor Castricum verzorgde ik een special voor de middenstand van Limmen, zonder dat zij wisten dat ik later zelf van start zou gaan met een krant en hun concurrent zou worden. Het werd een uitstekende start.

Een krant beginnen is niet niks. Je moet een drukker hebben, een verspreider en personeel. Drukkerij Boesenkool werd mijn drukker en de firma Argus ging de verspreiding verzorgen. In het begin werkte ik vanuit mijn eigen huis. Veroni Pereboom en Elly de Nijs assisteerden mij. Later verhuisden we naar de Torenstraat waar ik een kantoor kreeg. Rob van Keulen verrichtte de opening op deze locatie. Niet lang daarna konden we een pand kopen aan de Dorpsstraat. Henny Huisman was het die onder grote belangstelling ons kantoor opende en dat tevens deed voor de buren, Landschap Noord-Holland.

Naast eerder genoemde dames kwamen Martine de Ruijter, Hannie Vendel en Mirjam Bevendorp ons team versterken. Trots ben ik nog steeds op een schitterende nummer dat wij verzorgden voor winkelcentrum Geesterduin, naar aanleiding van de renovatie van het winkelcentrum. In samenwerking met onder anderen Hans Koomen en Joop Hollenberg van Boesenkool werd het een geweldige krant.

Naast dit succesnummer werden er ook kranten gemaakt voor de Castricummer Werf en diverse bedrijven. Helaas moest ik in mei 1998 stoppen vanwege mijn gezondheid. Drukkerij Boesenkool nam de krant over, waarna deze in handen kwam van Kennemerland Uitgevers B.V. Tot 1 januari 2011 werd de krant op de Castricummer Werf gedrukt op de persen van de voormalige drukkerij Boesenkool en daarna bij een drukkerij in Gennep. Terugkijkend stel ik vast dat de Castricummer door het nieuws en de sportbijdragen een graag geziene gast was in de huisgezinnen.

Drukkerij Boesenkool die tot 2011 op de Castricummer Werf gevestigd was.
Drukkerij Boesenkool die tot 2011 op de Castricummer Werf gevestigd was.

Jaarboek 36, pagina 40

Vooral het voetbalnieuws was een voltreffer. Naar de rubriek ‘Pluim van de week’, waarin mensen of instellingen die goed werk deden in het zonnetje werden gezet, werd het eerst gekeken.

Dankzij de vele adverteerders is de krant een succesvolle onderneming geworden. Met tegenzin deed ik afstand van het blad dat mijn geesteskind was en dat anno 2013 nog steeds bestaat.”

Burgemeester Koos Schouwenaar krijgt in 1989 het eerste exemplaar van ‘de Castricummer Uw regiokrant’ van Cees de Ruijter.
Burgemeester Koos Schouwenaar krijgt in 1989 het eerste exemplaar van ‘de Castricummer Uw regiokrant’ van Cees de Ruijter. Links Rob van Keulen, rechts Ton Borst en Leny de Ruijter-Tuynman.

Redactie en acquisitie verhuisden vervolgens van de Dorpsstraat naar de Castricummer Werf in het pand van Boesenkool Krantendruk. In 2008 volgde een samenvoeging met de redacties van andere bladen in IJmuiden. Sinds dat jaar is de redactie van de Castricummer in handen van Anneke Zonneveld. Ze streeft ernaar zoveel mogelijk lokaal nieuws te brengen en iedereen een plaatsje in de krant te geven.
“Ik ben van mening dat het niet uitmaakt wie er tegenover je zit; werkelijk iedereen heeft een mooi verhaal te vertellen.”

Het zaalvoetbalteam van het Nieuwsblad dat onder leiding van Jan Boesenkool in 1975 / 1976 kampioen werd in zijn klasse.
Het zaalvoetbalteam van het Nieuwsblad dat onder leiding van Jan Boesenkool in 1975-1976 kampioen werd in zijn klasse. Van links naar rechts staand Billy Brouwer, Ton Karels, Hans Boot, Hein van der Wal en Jan Boesenkool; zittend Cor Lof, Henk Biesterbos, Nico Klinkenberg en Ad van de Velde.

Nieuwsblad voor Castricum nu in Alkmaar

In 2005 ging het Nieuwsblad voor Castricum over naar de Holland Combinatie. Deze organisatie van 100 huis-aan-huisbladen is onlangs (in 2013) samengegaan met de Hollandse Dagblad Combinatie. Beide bedrijven maken deel uit van de Telegraaf Media Groep. De ene reorganisatie volgde de andere op.

Taetske Grendelman, vanaf 2008 verantwoordelijk voor de redactie van het Nieuwsblad voor Castricum, stelt vast dat het schrijven meer tijd in beslag neemt dan het drukken van 17.500 kranten.
Taetske Grendelman, vanaf 2008 verantwoordelijk voor de redactie van het Nieuwsblad voor Castricum, stelt vast dat het schrijven meer tijd in beslag neemt dan het drukken van 17.500 kranten.

De redactie van het Nieuwsblad voor Castricum verhuisde in 2005 naar Beverwijk en is sinds maart 2013 in Alkmaar te vinden.
Na het overlijden van Ad van de Velde wisselden zijn opvolgers zich snel af. Zo waren onder anderen Yvor Balke, Marjolein Heidema, Bert Westendorp en (vanaf 2008) Taetske Grendelman werkzaam op de redactie.

Meerdere correspondenten hebben in heden en verleden ook hun bijdragen geleverd. Er wordt steeds meer geschreven voor het web in samenwerking met de redactie van dichtbij.nl. Hoe lang zal de papieren krant nog bestaan, vraagt Taetske zich wel eens af. De geboren Vlielandse is inmiddels goed thuis in haar woonplaats Castricum.


Jaarboek 36, pagina 41

Samenspel

Het is een samenspel van mensen en apparatuur, waardoor de krant uiteindelijk van de persen rolt. Ooit werden kranten helemaal uit loden zetregels opgebouwd. Letter voor letter en teken voor teken moest de handzetter bijeen rapen. De voorbereiding van de krant tot de aflevering nam dagen in beslag. Met de digitale technieken van tegenwoordig kost het een fractie van die tijd. De opmaak van de pagina’s gebeurt op het beeldscherm. De journalist heeft aan het artikel zo nodig zijn wensen voor de opmaak toegevoegd.. Advertenties moeten week in week uit de juiste vorm krijgen en op de juiste plek in de krant geplaatst worden en zo komt er nog heel wat vakmanschap bij kijken voordat de drukpers aan de gang kan.

De gigantische persen moeten zoveel mogelijk in bedrijf blijven en draaien bijna dag en nacht door. In hooguit een half uur tot drie kwartier wordt het Nieuwsblad voor Castricum met een oplage van ruim 17.500 exemplaren en 56 bladzijden gedrukt. In die tijd is er zo’n vijfduizend kilo papier met een snelheid van ruim 10 meter per seconde door de rollen gejaagd. De kranten worden vervolgens gestapeld, omsnoerd en ingepakt. Dan staan de vrachtauto’s klaar en gaan de volle pallets meteen naar het verspreidingsgebied en nemen de bezorgers het over. Helaas is dat laatste voor alle kranten soms een zwakke schakel in het totale hightech proces.

Jan Boesenkool met de Heidelberger aan het werk bij galerie Sopit. Op de achtergrond Harm Noordhoorn.
Jan Boesenkool met de Heidelberger aan het werk bij galerie Sopit. Op de achtergrond Harm Noordhoorn.

Jan Boesenkool is nog niet uitgedrukt

Ooit waren er Castricum twee of soms drie drukkerijen en nu geen enkele meer. De schaalvergroting en de moderne technieken zijn zo toegenomen dat orders overal op de aardbol kunnen worden geplaatst. De oude drukpersen, zetmachines, loden letters, matrijzen, het is allemaal verleden tijd en ze zijn alleen nog in musea te bewonderen.

Het enthousiasme van Jan Boesenkool voor het drukkersvak is onverminderd en nog steeds doet de 92-jarige op dat gebied vrijwilligerswerk voor de voetbalclub, waar hij vroeger zijn mannetje stond als rechtsback. Nog steeds is hij actief op de antieke Heidelberger bij zijn oud-medewerker Harm Noordhoorn. Die is nu (in 2013) grafisch kunstenaar en eigenaar van galerie en grafisch atelier ‘Sopit’ in het pand van de voormalige handelsdrukkerij aan de Anna Paulownastraat. Daar komen ambacht en kunst samen en zal Jan Boesenkool hopelijk nog lange tijd zijn oude vak in ere houden.

Niek Kaan

Bronnen:

  • Archief Werkgroep Oud-Castricum;
  • Regionaal Archief Alkmaar;
  • Noord-Hollands Archief Haarlem.

Met dank aan:

Jan Boesenkool, Ad Bom, Hannie Borst-Zijlstra, Taetske Grendelman, Karel Hille, Ton en Anneke Karels, Bert Kortekaas, Cor Lof, George Nagengast, Harm Noordhoorn, Cees de Ruijter, Jan van der Schaaf, Barbara van de Velde, Lodewijk Winkeler en Anneke Zonneveld.