Transportbedrijf Lute; een veelzijdig familiebedrijf
In Castricum was het transportbedrijf van Lute een begrip. De vele zandauto’s die ‘s morgens vanaf Schoutenbosch vertrokken en ’s middags weer terugkwamen, waren een vertrouwd gezicht en menigeen kende wel iemand die daar werkte. Het bedrijf verkocht niet alleen zand, maar vervoerde het ook en deed het grondwerk met behulp van onder andere draglines, later hydraulische kranen, diepladers, bulldozers en shovels.
De oprichter Baltus Lute.
De oprichter Baltus Lute
Het transportbedrijf Lute heeft zijn wortels in Castricum. Het bedrijf is in 1907 opgericht door Baltus Lute, in het dorp bekend als Bal. Hij wordt op 21 oktober 1878 geboren als zoon van Pieter Lute en Maartje Kaas. Bal koopt in 1907 een stuk grond aan de Kramersweg, groot 760 vierkante meter, waarop dan al een nieuw woonhuis is gebouwd (locatie zuidzijde van de Burgemeester Mooijstraat nummer 8). Hij trouwt in datzelfde jaar met de in Uitgeest opgegroeide Catharina Duijn en zij krijgen elf kinderen, waarvan er twee jong overlijden. In 1910 ruilt Bal met zijn vader Pieter Lute van huis en krijgt dan diens woonhuis met wagenhuis en stalling, erf, tuin en weiland op Schoutenbosch, samen groot 7055 vierkante meter. Dit richt Bal in als een klein melkfabriekje met woning.
Voor de woning op Schoutenbosch staan Bal Lute en Catharina Lute-Duin met op haar arm Marie. Op de stoeltjes Emma en Piet.
Bal start met melk rijden van de boer naar zijn bedrijfje. Dat ging toen nog met paard en wagen. Hij leent regelmatig geld, waarschijnlijk voor investeringen in de melkfabriek. Door achterstallige betalingen wordt hij in 1922 failliet verklaard. Zijn bezittingen en met name de woning, de melkfabriek en de tuingrond met houten loods worden in het openbaar verkocht aan Jan Pieter Baas, directeur van de stoomzuivelfabriek ‘De Holland’. Hij gebruikt het gebouw voor opslag van oude materialen en laat de woning in tweeën bewonen.
Pieter Lute, de vader van Bal, koopt in 1924 een stukje grond aan de Oudeweg nabij Schoutenbosch van Johannes Twisk, groot 170 vierkante meter, en laat op dit stukje grond een woonhuis bouwen. Dit huis is ongetwijfeld bestemd voor zijn zoon Bal, die het na Pieters overlijden in 1927 erft.
Transportbedrijf Firma Lute aan het Schoutenbosch 91 in Castricum. Voor de auto Gerrit Lute. Op deze plek staat nu een appartementengebouw. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Dit woonhuis, inmiddels uitgebreid met een schuur en wagenloods, draagt Baltus in 1933 over aan zijn zoon Piet.
Crisisjaren en oorlog
Begin jaren (negentien) dertig is er door de crisis weinig werk. Bal Lute begint met schep, kruiwagen en ander klein materiaal werk te zoeken in het grond-
Jaarboek 43, pagina 72
verzet. Dat doet hij heel succesvol, want al snel heeft hij aardig wat werk en koopt hij enkele vrachtauto’s.
De vier Chevrolets voor de oude garage op Schoutenbosch.
In 1934 heeft hij een Chevrolet uit 1928 en een Morris uit 1933. In de jaren die volgen tot het uitbreken van de oorlog koopt hij er jaarlijks een Chevrolet bij. De auto’s worden met de hand geladen en gelost. Ook gaat hij weer melk rijden van de boer naar de melkfabriek aan de Breedeweg. De fabriek werkt met een stoommachine en daarvoor zijn kolen nodig. De kolen worden aangevoerd per trein en door Lute naar de melkfabriek vervoerd.
Een vennootschap onder firma vanaf 1943
Inmiddels zijn de zoons oud genoeg om mee te werken: Piet (1910), Maarten (1914), Gerrit (1915), Pé (1916), Joop (1920) en Co (1925). Door de inzet van zijn zoons kunnen er moeilijke transportklussen worden aangenomen en het bedrijf groeit.
De broers Lute. Van links naar rechts Piet, Maarten, Gerrit, Pé, Joop en Co.
Op 12 november 1943 wordt bij notaris Van Cranenburgh een vennootschap onder firma opgericht, die is gevestigd in Castricum onder de naam Expeditiebedrijf B. Lute en Zonen. In de oprichtingsakte wordt het doel van de firma omschreven: “het vervoeren van goederen en de verhuizing van inboedels door paard of motortractie, het verslepen van materialen door tractors of anderszins in het algemeen het expeditiebedrijf en al wat daartoe behoort in de meest uitgebreide zin des woords.” Behalve de oprichter Bal worden de zoons Piet, Maarten, Gerrit, Pé en Joop, allen expediteurs, ook als vennoten aangesteld. Ingebracht worden het huis, schuur, wagenloods op een perceel grond van 913 vierkante meter aan de Oudeweg 6.
Links het woonhuis van Bal Lute. In de oude houten garage staat de Studebaker en voor de garage de Chevrolet.
Door de oorlog stagneren de werkzaamheden en auto’s worden gevorderd door de bezetter. Paard en wagen worden weer van stal gehaald om er voor te zorgen dat in ieder geval de melk naar de fabriek kan worden vervoerd. Tijdens de oorlogsjaren worden er vijf paarden ingezet. De in 1940 gekochte Opel Blitz is in een hooiberg verstopt en deze wordt na de oorlog ingezet voor het melk rijden, met Siem Klaver als chauffeur.
Na de oorlog heeft vader Bal de zaak overgedragen aan zijn zoons. Hij overlijdt op 9 april 1947. Piet wordt dan directeur en Maarten, Gerrit en Pé worden chauffeur. Joop is de dragline-machinist. Na zijn tijd in Nederlands-Indië wordt Co ook chauffeur. Zij gaan allemaal op een steenworp afstand van de garage wonen.
De wederopbouw
De wederopbouw na de oorlog zorgt ervoor dat veel gemeentewegen aangelegd of verbeterd moeten worden. Ook worden er veel woningen gebouwd en moet veel zand aangevoerd worden. Hiervoor worden landerijen afgezand en wordt het duin afgegraven bij de Geversweg, waar in de oorlog een radarpost stond.
Transportbedrijf Lute van Oudeweg 6 verhuisde het vierkant van een kapberg vanaf de Oudeweg naar Jan Twisk loonbedrijf op schoutenbosch in Castricum, 1947-1948. Links Joop Lute rechts Piet Lute. Zij voerde een heel apart werk uit. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Er worden GMC-trucks (Amerikaanse legerwagens) aangeschaft en omgebouwd tot kiepauto’s, later volgen
Jaarboek 43, pagina 73
de REO-trucks (Amerikaanse 2,5 tonner). De firma Van Etten in Beverwijk bouwt er cabines op. De eerste dragline wordt gebouwd door Olof Borst, die een machinefabriek heeft in Bakkum. De dragline wordt gebouwd op een half-truck. Het merk is OLBO. Het bijzondere van deze dragline is, dat hij een cabine aan de linker- of aan de rechterkant heeft.
De wederopbouw gaat gestaag door en zo groeit ook de firma Lute. Tijdens de watersnoodramp in 1953 zijn er twee vrachtwagens gevorderd door de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Co Lute en chauffeur Evert van den Born hebben meegewerkt aan het dichten van de dijken in Zeeland.
Veel werk op het Hoogoventerrein
In 1953 komt er een aanvraag van aannemingsmaatschappij De Kondor om voor deze firma grondwerkzaamheden te verrichten op het Hoogoventerrein. Dit is voor de firma Lute een mooie stap, want de Hoogovens gaan fors uitbreiden en daar plukt Lute ook de vruchten van. De thuisbasis van de firma Lute is nog steeds aan de Oudeweg. Joop en zijn vrouw Coba Zonneveld wonen in het huis en de naastgelegen houten garage wordt vervangen door een stenen garage. De werkplaats verhuist naar de garage en de opslagruimte wordt verbouwd tot kantoor.
Vanwege een tekort op de betalingsbalans kondigt de regering in 1957 een bestedingsbeperking aan ter bevordering van de export. De binnenlandse bestedingen worden teruggebracht en het werk wordt minder. De firma Lute krijgt eind jaren (negentien) vijftig de kans om grondwerk aan te nemen in Hagestein voor de bouw van een stuw in de Lek. Voor dit werk moet het personeel daar in de kost.
Als later de economie aantrekt krijgen ze in de jaren (negentien) zestig veel grondwerkzaamheden voor de bouw van Hoogoven 6 en 7, Oxystaalfabriek 2, Warmbandwalserij 2 en Blokwalserij 3.
Herinneringen van de neven Bal en Bal Lute
Het is in die periode dat Bal van Piet en Bal van Maarten, nu allebei 76 jaar oud, in dienst treden bij het familiebedrijf. “Dat was vanzelfsprekend en we wilden ook niet anders”, vertelt Bal van Piet. Beide mannen haalden hun rijbewijs zodra dat kon en dat ging hen vrij makkelijk af, want: “We hadden natuurlijk al stiekem geoefend.” Bal van Piet werd draglinemachinist, uitvoerder/planner en de zoon van Maarten is zijn leven lang vrachtwagenchauffeur geweest. “De mooiste tijd was op Schoutenbosch”, vertelt hij. “Toen was het nog echt een bedrijf met een familieband. Dan kwamen alle jongens ’s morgens vroeg samen en ’s middags kwamen ze rond dezelfde tijd terug.”
De contacten waren onderling hecht en de mannen hadden plezier in het werk. “Er werd eigenlijk nooit geklaagd”, vervolgt Bal van Piet. En dan met een lach: “Ik herinner mij een keer dat mijn vader mij ‘s morgens wakker riep en dat we het gek vonden dat er niemand op kwam dagen, maar pa had zich een uurtje vergist; het was nog maar kwart voor vijf. En een andere keer was ik per ongeluk met mijn pantoffels nog aan op pad gegaan. Of mijn vaderstuurde mij naar Bedum in Groningen om een wagen weg te brengen voor een kraanopbouw en als ik mij dan afvroeg hoe ik terug moest komen, zei hij heel nuchter: ‘Met de bus, want heen ga je en terug moet je. Je zit niet op een eiland’.”
De garage aan het Schoutenbosch. Naast de vijf Bedfords staan een Chevrolet en een Daf.
Bouw garage en woningen op Schoutenbosch
Door de uitbreiding van het wagenpark en de werkzaamheden wordt in 1961 besloten om op Schoutenbosch nog een garage te bouwen met twee woningen, de huisnummers 60 en 62. In een van die woningen gaat Maarten met zijn gezin wonen en later zoon Bal van Piet in de andere woning. “Daar is een keer een vrachtwagen binnengereden door een fout van een chauffeur”, vertelt Bal van Maarten. “Mijn moeder zat klaar aan tafel met een pan gekookte aardappels, want het was rond etenstijd. Alles zat onder het glas.” De nieuwe garage is groot genoeg om alle auto’s te stallen. Het is voor de buren niet altijd leuk: om kwart voor zes ‘s morgens worden de auto’s naar buiten gereden en staan daar met ronkende motoren te wachten op de chauffeurs die om zes uur wegrijden. De andere garage wordt volledig gebruikt voor reparaties die door eigen monteurs worden uitgevoerd.
Maarten Lute (1914-1968) leunt tegen de Chevrolet uit 1936 aan. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
In 1960 krijgt Lute het dealerschap van het vrachtwagenmerk Praga, een Tsjechisch fabricaat. Hiermee wordt een garagebedrijf gestart. Na enkele jaren stopt men met dit dealerschap.
Het expediteursbedrijf B. Lute en Zonen wordt op 2 december 1965 omgezet van een vennootschap onder firma in een Naamloze Vennootschap. De zes zoons zijn leden van de Raad van Bestuur.
Dramatisch is het overlijden van Maarten in 1968 op slechts 54-jarige leeftijd. Zijn broer Piet, directeur, overlijdt in 1971. Broer Joop wordt zijn opvolger. De overige leden besluiten om in augustus 1972 de NV om te zetten in een BV met beperkte aansprakelijkheid. Bal van Piet stelt dat het zakelijk een topbedrijf was: “We konden er allemaal een goede boterham verdienen.”
Bal van Maarten weet nog dat hij samen met Jaap Brakenhoff naar Rotterdam reed om een legervoertuig uit de dump op te halen. Hij vertelt lachend: “Het was een voertuig
Jaarboek 43, pagina 74
zonder cabine of bak, alleen met een stuur. Jaap koppelde het aan onze wagen en ik moest achter het stuur van onze nieuwe aanwinst zitten om veilig thuis te komen met drie leren jassen aan tegen de kou.” Jaap wordt door beide mannen een grote steun in alle tijden genoemd.
In de lange geschiedenis van het familiebedrijf heeft een keer een ernstig ongeval plaatsgevonden in de strenge winter in 1963 in Westzaan. “En het is ook eens gebeurd dat Jaap en ik op de randweg reden bij Amsterdam toen we een kraan verloren die niet goed was bevestigd”, aldus Bal van Maarten. “Dat liep goed af. De kraan kwam terecht in de berm. We moesten alleen een boete betalen voor de beschadiging van de vangrail en we kregen natuurlijk flink op ons donder van de baas.”
Het graven van de vijver langs de Helmkade in 1955. Op de achtergrond de spoorlijn en de huizen aan de Schelgeest. De chauffeur in de dragline is Joop Lute, de man met de schep links is Maarten Lute en naast hem staat zijn broer Pé.
Werkzaamheden in Castricum en de regio
Buiten de werkzaamheden voor Hoogovens heeft Lute ook veel werk verricht in Castricum en andere plaatsen. Dit zijn bijvoorbeeld:
1948 Vervoer van een vierkant van Oudeweg naar Schoutenbosch voor Jan Twisk, stalhouder op de Oudeweg, vanaf 1948 veehouder met een loonbedrijf op Schoutenbosch. 1952 In september van dit jaar wordt een woning van de Koningin Wilhelminalaan verrold naar de hoek nu Dorpsstraat – Prinses Beatrixstraat. Dit bijzondere experiment is uitgevoerd door Biesterbos. De firma Lute heeft hieraan meegewerkt. 1955 Uitgraven van een vijver aan de Helmkade. 1958 Grondwerk voor de stuw in de Lek bij Hagestein. 1970 Aanleg van een parkeerterrein met tweeduizend parkeerplaatsen bij het strand in opdracht van Biesterbos. 1970 Transport van grond naar Molendijk, die afkomstig is van het uitgraven van een spuisluis in IJmuiden, voor het bouwrijp maken van plan Molendijk-Noord. 1972 Ontgraven van twee grote bouwputten voor het binnen- en buitenbad van het Beverwijkse sportfondsenbad. 1973 Grondwerk voor de aanleg van een koelwaterleiding van de PEN-centrale. 1976 Voorbereidend grondwerk voor de Hemspoortunnel, zowel aan de Amsterdamse als aan de Zaandamse zijde. 1977 Aanleg van kunstduinen in Wijk aan Zee. Dit werk duurt drie maanden; in deze periode wordt er in totaal bijna 100.000 kubieke meter zand naar toe gereden. Deze rij kunstduinen moet de fabriekshallen en schoorstenen van Hoogovens aan het zicht van de inwoners van Wijk aan Zee onttrekken. 1982 Grondwerk voor de spoorlijn Amsterdam-Schiphol.
Zand wordt gelost uit een schip.
Jaarboek 43, pagina 75
Door de uitbreiding van Hoogovens, die voor 80 procent van de omzet zorgt, worden er steeds meer kranen, shovels en bulldozers aangeschaft en groeit de firma Lute uit tot een tamelijk groot bedrijf. Daarnaast worden er vaak auto’s bij collega’s ingehuurd om het vele werk te verrichten. In 1974 wordt nog een overslagkraan met vier trechters aangekocht voor het zand dat per schip wordt aangevoerd in Beverwijk. Omdat het bedrijf zo groeit, zoekt men naar een pand waarin alles ondergebracht kan worden en dat vindt men in Beverwijk.
Nieuwe bedrijfsruimte aan de Lijndenweg in Beverwijk
De onderneming wordt met ingang van 1 april 1975 verplaatst naar Beverwijk; op 26 april 1975 is de officiële opening en wordt een open huis gehouden in de nieuwe vestiging. De bedrijfsruimte bestaat uit een grote garage, kantoorpanden en een ruime parkeermogelijkheid voor het autopark. De onderneming presenteert zich nu als B. Lute en Zonen BV, Aannemings-, Transport- en Overslagbedrijf, Zandhandel en Grondverzet.
Door de enorme ruimte in de garage gaat het bedrijf ook voor derden repareren en zo wordt het in 1978 dealer voor de bedrijfswagens van Iveco. Deze werkzaamheden worden verricht onder de naam Truck Centrum Beverwijk BV. Bal van Maarten: “Ik heb dertig jaar door weer en wind naar Beverwijk gefietst. De andere chauffeurs werden vervoerd met een busje. In die periode werd er wel geklaagd, bijvoorbeeld als de jongens op elkaar moesten wachten voordat ze naar huis werden gebracht. Er zijn toen ook chauffeurs opgestapt.”
Dan overlijdt directeur Joop in 1983 en komt de volgende generatie aan bod. Bal van Pé wordt directeur en die splitst het bedrijf in verschillende onderdelen. Het bedrijf gaat vanaf 1989 verder onder de bedrijfsnamen Lute Transportbedrijf BV, Lute Aannemingsbedrijf BV en Lute Recycling BV. Voor dit laatste bedrijfsonderdeel is er een bijzondere machine aangeschaft: de ‘slagbreker’. Deze mobiele recyclingbreekinstallatie van zo’n 55 ton is de enige in Nederland en breekt grove brokken steen, gewapend beton of asfalt tot kleine kubische korrels. Voorts kan de machine verschillende materialen scheiden. De korrelmix wordt weer toegepast in de wegenbouw. Een vaste opdrachtgever is Hoogovens.
Het bedrijfsterrein wordt in 1991 anders ingedeeld. Aan de kant van de Zuiderkade wordt een kantoorpand gebouwd en het oude kantoorpand wordt verhuurd aan derden. Vanaf 1 mei 1991 is het bedrijf gevestigd op de Zuiderkade 9 in Beverwijk.
Het wagenpark in Beverwijk.
In de jaren (negentien) negentig vinden er weer veranderingen plaats. Truck Centrum Beverwijk wordt verkocht aan Tom Twisk, de chef monteur, en die gaat door onder de naam Twisk Truck Service.
Familiebedrijf
Buiten de oprichter van het bedrijf Bal Lute en zijn zonen Piet, Maarten, Gerrit, Pé, Joop en Co werkten ook van de volgende generatie familieleden in het bedrijf en met name:
– van zoon Piet: Bal, uitvoerder; Jan, monteur.
– van zoon Maarten: Hennie, op het kantoor van de Hoogovens; Bal, chauffeur; Joop, chauffeur.
– van zoon Gerrit: Theo, administrateur en later bedrijfswagenverkoper.
– van zoon Pé: Bal, directeur; Peter, boekhouding.
Bedrijf Lute verkocht aan Buko BV
Na lang wikken en wegen besluit directeur Bal Lute begin 1999 om het bedrijf te verkopen aan Buko BV te Beverwijk. Andere mogelijkheden waren om zelfstandig verder te groeien of het bedrijf op de bereikte sterkte te handhaven. Daarvoor is niet gekozen. Op dat moment werken er van de familie bij het bedrijf alleen nog Bal en Joop, zoons van Maarten. Zij gaan ook over naar Buko. De overname vindt plaats in februari 1999.
Slotwoord
Het is niet alleen het einde van de twintigste eeuw, maar ook het einde van een mooi bedrijf dat bijna zeventig jaar heeft bestaan. Wat rest zijn de foto’s en de herinneringen.
Marja Lute-Stet
Bronnen:
Familiearchief Lute;
Kamer van Koophandel.
Met dank aan: Bal van Piet Lute; Bal van Maarten Lute.
Voor het pand aan de Mient 41 staan vrachtwagens van de autosneldienst De Wit. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De broers Cor en Arie de Wit vestigden zich in 1929 met hun ouders in Castricum en namen er een ‘vrachtrijderij’ over. In die tijd een opkomende bedrijfstak. Samen met ondernemende mensen als Cor Geluk en Siep Zijlstra wisten zij de bodedienst op Amsterdam uit te bouwen tot een bloeiend transportbedrijf.
In 1956 gingen deze vier ondernemers uit elkaar, waarna ieder voor zich gezonde bedrijven oprichtte in Castricum, Bakkum, Den Haag en Haarlem. In drie van de vier ondernemingen nam een nieuwe generatie de zaak over. Inmiddels is in Haarlem een derde generatie Castricumse De Wit aangetreden en is in Castricum en omgeving ‘Aad de Wit Verhuizingen’ een bekende naam geworden.
Aad de Wit verhuizingen aan de Castricummerwerf. Castricum, 4 december 1996. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Rond 1856 werden de eerste gemotoriseerde wagens voor goederenvervoer gebouwd, aanvankelijk aangedreven door stoommachines, maar rond 1895 komen de eerste, door benzinemotoren aangedreven vrachtwagens op de markt. Rudolf Diesel kwam al snel erna met zijn dieselmotor. In het begin van de 20e eeuw verdrongen vrachtdiensten de ‘beurtvaart’ over het water. Sommige vrachtbedrijven beschikten zowel over beurtvaartschepen als vrachtwagens.
Steeds meer wegen werden bestraat en er ontstond behoefte aan een groter wegennet. Het duurde nog tot 1927 voordat de overheid een Rijkswegenplan vaststelde. Inmiddels groeide het wagenpark en ook het vrachtvervoer. Er ontstond een fijnmazig netwerk van bodediensten en bodehuizen. De vele bodediensten vormden een onmisbare schakel tussen de dorpen en steden.
In bodehuizen en bestelhuizen konden goederen worden afgegeven voor bezorging in de stad. Ook dienden ze als overslagpunt om de goederen van de ene op de andere bodedienst over te brengen. Administratief werden de goederen begeleid door een ‘beurtvaartadres’, later ‘vervoeradres’ of ‘vrachtbrief’ genoemd.
Voor Castricum en Bakkum was Alkmaar het dichtstbijzijnde ‘knooppunt’. Verschillende bodehuizen vestigden zich aan de Paardenmarkt. In het ‘Adresboek’ van Alkmaar uit 1919 staat slechts één vrachtrijder op Castricum vermeld, namelijk Steeman Czn. In dat van 1922: C. Steeman & Zoon en A. Veldt. In 1939 was het aantal behoorlijk uitgebreid en reden de volgende transportbedrijven op:
Amsterdam: Steeman’s Vrachtdienst en Gebroeders de Wit.
Bakkum: J. Lute, Steeman, P. Kuijper, NV Stad Alkmaar, De Winter en C. Koper.
Castricum: J. Lute, J. van der Molen, Steeman’s Vrachtdienst, P. Kuijper, W. v. Heerik, Teerhuis-De Rover.
Rotterdam: Gebrs. P. en P. Zuidam, Fa. S. Visser en Gebroeders de Wit.
Jan en Piet Beentjes met hun vrachtauto naast het pand Mient 51-53.
Het begin: gebroeders Beentjes
De in Castricum geboren broers Jan Beentjes (1895-1982) en Piet Beentjes (1896-1971) starten in 1922 aan de 2e Groenelaan te Bakkum een vrachtrijderij onder de naam Firma Gebroeders Beentjes en openen lijndiensten op Alkmaar en Amsterdam. Zij zijn zoons van Bank Beentjes en Marijtje Levering. In 1922 kopen ze een stuk grond aan de Mient en bouwen een dubbel woonhuis: de nummers 51 en 53 (in perceel 53 is nu – in 2016 – fietsenhandel Simon Zijlstra gevestigd). Achter woning 51 komt een schuur en in 1928 bouwen ze een garage achter perceel 53.
Jaarboek 39, pagina 48
De vrachtauto van Expeditie A. Zandbergen, die reed tussen Alkmaar, Medemblik en Enkhuizen. Het was een oude Duitse legerwagen van het merk Paesto (met massieve banden). Achter het stuur zit Arie de Wit.
Het is 1926 als Arie de Wit (1906–2004) bij Jan Beentjes in dienst komt als vrachtrijdersknecht. Arie is geboren in ‘t Zand, gemeente Zijpe, als jongste zoon van Kees de Wit en Neeltje Kraakman. Vader Kees is huurboer en na iedere periode moet het gezin afwachten of vader De Wit opnieuw voor land in aanmerking komt. Uiteindelijk verhuist het gezin naar Harenkarspel.
Het is armoede in huize De Wit en net als zijn broers en zussen zoekt Arie na de lagere school een baas. Achtereenvolgens werkt hij als knecht bij een schuitenmaker, in een grutterij/maalderij en als vrachtrijdersknecht. Na het halen van zijn rijbewijs op 18-jarige leeftijd komt hij in dienst als buschauffeur bij de Weduwe Spaans in Kalverdijk, die een buslijn exploiteert tussen Dirkshorn en Alkmaar.
Als hij hoort dat Jan Beentjes in Castricum een vrachtrijdersknecht zoekt, solliciteert hij, wordt aangenomen en gaat ook in de kost bij de familie Beentjes. Hij werkt met plezier, maar als na een jaar Kees Zandbergen uit Limmen hem vraagt om samen met zijn zoon Tinus het transportbedrijf in Limmen voort te zetten, gaat hij een nieuw avontuur aan. Na een jaar houdt hij het daar weer voor gezien en gaat hij aan de slag bij transportbedrijf Castricum aan de Heereweg te Bakkum. ‘s Morgens en ’s avonds haalt hij bij de boeren in Bakkum en omgeving melk op en brengt die naar de melkfabriek in Wormerveer. Overdag werkt hij in de garage van het bedrijf en leert daar het nodige over autotechniek.
Van gebroeders Beentjes naar gebroeders De Wit
De ouders van Arie wonen nog in Harenkarspel met hun zoon Cor (1901–1991) en dochter Nel (1909–1959). Dochter Marie (1899-1972) is dan al, evenals zes andere kinderen van het gezin, uit huis. Ook Cor is geboren in ’t Zand en werkt als tuindersknecht. Moeder De Wit vraagt Arie of hij niets in Castricum kan vinden voor het gezin. Arie vraagt zijn oude baas Jan Beentjes om raad. Tot zijn verrassing vertelt deze hem dat zijn bedrijf te koop is, omdat hij zelf een groentezaak wil beginnen in Amsterdam. Arie en Cor besluiten het bedrijf van Beentjes samen over te nemen. In februari 1929 trekt Cor alvast als kostganger bij het gezin Beentjes in. Jan zet intussen concrete stappen. Hij koopt de bodedienst op Amsterdam uit de Firma Gebr. Beentjes, verkoopt zijn deel van het gezamenlijk onroerend goed (dubbel woonhuis en garage) aan zijn broer Piet en verhuist naar de Reestraat in Amsterdam, waar hij een groentezaak begint. De bodedienst op Amsterdam verkoopt hij in 1929 door aan Cor en Arie de Wit voor 5.000 gulden. Met moeite kunnen ze het geld lenen van de Boerenleenbank in Castricum.
Hotel De Rustende Jager met links de Boerenleenbank. En daarnaast aan de linkerkant de smederij van Cor Peperkamp. Dorpsstraat 56, 58, 60 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Als het huis van Jan Beentjes aan de Mient 53 per april 1929 leeg komt, verhuizen Kees de Wit en zijn vrouw Neeltje met hun dochter Nel naar Castricum. Cor en Arie gaan weer bij hun ouders wonen en zijn inmiddels eigenaar van een bodedienst Castricum-Amsterdam onder de naam ‘Firma Gebroeders De Wit’. Een jaar later voegt ook dochter Marie zich weer bij het gezin. In 1933 trouwt zij met aannemer Gerrit de Nijs (1896-1972).
De vrachtauto van Gebroeders De Wit in 1932 voor de smederij van Hoebe aan de Bakkummerstraat. Bovenop de auto staat Arie de Wit. In de mand zit glas- en aardewerk verpakt in stro.
Piet Beentjes zet de bodedienst op Alkmaar voort tot 1934, wanneer hij naar Alkmaar verhuist en daar aan de Paardenmarkt het ‘Centraal Bodehuis’ opent. De bodedienst op Alkmaar verkoopt hij aan dorpsgenoot Jo Lute (1910–1968), die tevens zijn woning Mient 51 gaat huren. In 1953 verkoopt Jo de goodwill van zijn bedrijf aan collega-ondernemer Piet Kuijper (eveneens gevestigd aan de Mient) en zijn vrachtwagen aan Gebr. De Wit, waar deze onder de naam ‘Ford Lute’ nog jaren dienst deed. In 1960 koopt Jo Lute de woning Mient 51.
Het is hard werken voor de broers De Wit. Zes dagen per week heen en terug naar Amsterdam en alles met de hand laden en lossen. Ze vervoeren heen aardappelen en op de terugreis goederen van particulieren, winkeliers en fabrieken. Later komen daarbij ook kampeergoederen, koffers en fietsen voor het groeiend aantal badgasten en weten ze veel ondernemers uit Castricum, Limmen, Heiloo en Heemskerk aan zich te binden. De zaken gaan goed en al na drie jaar kunnen ze hun eerste nieuwe auto – een Reo – kopen.
Jaarboek 39, pagina 49
Kees en Fred de Wit herinneren zich nog het volgende voorval: “Vader Cor moest op driehoog in Amsterdam aardappelen brengen. Een lift was er niet en om tijd te besparen besloot hij twee zakken tegelijk mee naar boven te sjouwen. Uitgeput kwam hij boven om daar tot de conclusie te komen dat hij het verkeerde portiek had genomen.”
Advertentie.
Veel ontwikkelingen in 1935
Het jaar 1935 was een belangrijk jaar voor de gebroeders De Wit. Zo namen ze hun eerste medewerker in dienst in de persoon van Cor Geluk (1910-1985). Hij werd geboren in Zeeland. Omdat daar geen werk was, kwam hij naar het Noord-Hollandse Broek op Langedijk om bij een boer te werken. Cor hield van paarden en motoren. Hij kwam in contact met de Bakkumse fouragehandelaar Dorus Schermer (1897-1954), die hem overhaalde bij hem in dienst te komen. Cor raakte in Castricum bevriend met Arie de Wit. Samen speelden ze bij voetbalclub CSV, waar Dorus als keeper actief was. Cor trouwde in 1937 met Trien Groot (1914–2000), geboren in Bakkum en dochter van Jan Groot, kruidenier aan de Van Oldenbarneveldweg (Klompenbuurt).
Cor Geluk adviseerde aan Cor en Arie de Wit een lijndienst op Rotterdam te beginnen en omdat hij bereid was geld in het project te stoppen, kochten ze er een tweedehands vrachtwagen bij waarmee vanaf april 1935 zes dagen per week tussen Alkmaar en Rotterdam werd gereden. Cor Geluk werd compagnon in de firma.
Vrachtwagens voor het pand Mient 41-43 in 1937. Op de voorgrond de 4-tonner MAN-diesel voor de lijndienst op Rotterdam.
Beide broers De Wit trouwden in 1935; Arie op 26 juni met Gré Lute (1912–1999) en Cor op 3 juli met Tonia Tervoort (1907–1996) Ook besloten ze twee woonhuizen te bouwen aan de Mient, hoek Brakenburgstraat: nummer 41 (bewoond door het gezin van Arie) en 43 (bewoond door het gezin van Cor). Tussen de woningen kwam een garage en daarboven een woning voor hun ouders. Het pand werd gebouwd door zwager Gerrit de Nijs op het stuk land dat in de volksmond ’landje van Spil’ werd genoemd, verwijzend naar timmerbedrijf Spil, Mient 49. Het bouwperceel, 22,5 meter breed en 24 meter diep, kochten ze voor een bedrag van 2.700 gulden van de ‘Gouden Ploeg’, bestaande uit Castricummers, die in onroerend goed en grond handelden. De groep was formeel een Naamloze Vennootschap, opgericht in 1927 onder de naam Grondexploitatie Maatschappij ‘Op hoop van zegen Castricum’.
De lijn Alkmaar-Rotterdam liep aanvankelijk minder goed dan gedacht. Pas bij het aantrekken van Rotterdammer Arie Bresijn ging het beter. Arie kende veel bedrijven en voerde een goede acquisitie, waarmee hij veel klanten binnenhaalde.
De zaken gingen zo goed dat een nieuwe 4-tonner MAN-diesel kon worden gekocht en in 1939 volgde een nieuwe Kromhout diesetruck met Netam trailer van 8 ton. Dat betekende meer personeel en kort voor de Tweede Wereldoorlog werkten er twaalf mensen in het bedrijf.
Jaarboek 39, pagina 50
De oorlogsjaren
De oorlog gooide roet in het eten. De binnenstad van Rotterdam werd gebombardeerd. Zodra dat mogelijk was reden Arie de Wit en medewerker Cor Beentjes (‘Zwarte Cor’, de latere eigenaar van café Funadama) naar Rotterdam om Arie Bresijn te zoeken. Er was geen andere manier om te weten te komen of Arie en zijn gezin het overleefd hadden. Ze troffen allen in goede gezondheid aan in hun aan de bombardementen ontsnapte woning. Het Centraal Bodehuis was echter door het bombardement verdwenen.
Na enkele maanden werd er weer een bodehuis geopend en kon de firma Gebroeders De Wit de dienst op Rotterdam hervatten. Niet in de frequentie van voor de oorlog, want de brandstof ging op de bon en het werd steeds moeilijker de dienst uit te voeren. De Rijksverkeersinspectie probeerde (concurrerende) bedrijven te koppelen om brandstof te besparen. De Wit werd gekoppeld aan het Alkmaarse bedrijf P&P Zuidam, maar tot een vruchtbare samenwerking kwam het niet. Cor Geluk wist aanvankelijk olie op de zwarte markt te kopen, maar dat werd steeds moeilijker en uiteindelijk kocht De Wit generatoren waarmee de vrachtwagens op hout en/of turf konden rijden.
Rekening voor bakker André Groot te Bakkum.
In 1942 kwam er een meisje op het kantoor. Dat was Hannie Zijlstra (1926). Hannie had na haar mulo-opleiding al enige administratieve ervaring opgedaan bij Steeman’s kolenhandel. Volgens Hannie bestonden haar werkzaamheden – die ze vooral in de achterkamer van Arie en Gré de Wit uitvoerde – uit het maken van en controleren van facturen. Ook de vrachtbrieven werden door haar gemaakt en als het druk was, schroomde ze niet om in stofjas te helpen bij het overladen van de vracht. Toen Hannie na een jaar meer kon verdienen op het postkantoor in Zaandam, nam ze ontslag. Dat betekende niet het einde van de relatie met de familie Zijlstra, zoals later zou blijken.
Hannie denkt nog met genoegen terug aan een wapenfeit uit die jaren: “Een leverancier stuurde elke maand een rekening voor allerlei zaken. Ik ontdekte dat het bedrag voor een bepaalde levering aan het eind van de ene maand op de rekening was gezet en daarna aan het begin van de nieuwe rekening weer, zodat voor dezelfde levering dubbel betaald werd. Op deze manier kon ik de firma een behoorlijk bedrag besparen en mijn baas was er blij mee, want die kreeg het dubbel betaalde terug.”
In 1942 werd Bakkum en het westelijk deel van Castricum onderdeel van het ‘Landfront’, de verdedigingslinie aan de landzijde van de ‘Atlantikwall’. Ziekenhuis Duin en Bosch werd ontruimd, waarna de Duitse troepen de gebouwen in gebruik namen. De firma De Wit kreeg opdracht om goederen van Duin en Bosch te verhuizen naar Bilthoven en Medemblik. Later kwamen er opdrachten om van woningen die van de Duitsers ontruimd moesten worden, de inboedels te verhuizen naar de plaats waar de evacués werden ondergebracht.
De Mient lag in de 200 meter-zone, het schootsveld van de verdedigingslinie. Alle woningen moesten worden ontruimd en de woningen aan de westzijde van de Mient werden gesloopt. De gezinnen van Cor en Arie verhuisden eerst naar de Geelvinckstraat en later naar de Pernéstraat. Het bedrijf werd verplaatst naar de voormalige doorrijstal van De Rustende Jager op de hoek van de Dorpsstraat en de Torenstraat. Overigens weigerde Jo Lute om van de Mient te vertrekken. Hij heeft nog een half jaar als enige op de Mient gewoond, totdat het te gevaarlijk werd.
De doorrijstal bij de Rustende Jager. Dorpsstraat 62a in Castricum, 1930. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Na Dolle Dinsdag op 5 september 1944, toen iedereen ervan overtuigd was dat het land ieder moment van de Duitsers kon worden bevrijd en er spontane feesten uitbraken, trad de bezetter nog meedogenlozer op en vorderde al het rijdend materieel. Het bedrijf kwam stil te liggen. De gebroeders hadden de banden inmiddels van hun trailer gehaald en verstopt.
Nu niet langer transportwerk kon worden verricht en er toch brood op de plank moest komen, besloten de broers ieder een route met gaarkeukenkarren te lopen. Dat betekende ’s morgens met een handkar een bepaalde wijk in om potten en pannen bij de mensen op te halen, bij de gaarkeuken te laten vullen en daarna weer gevuld terug te brengen. Daarmee verdienden ze toch nog 22,65 gulden per week.
Na de oorlog
Na de bevrijding wisten de firmanten al snel enkele wagens rijklaar te krijgen, waarmee de eerste evacués met hun huisraad weer naar Castricum konden terugkeren. Cor Geluk wist opruimwerk te krijgen van het Militair Gezag en er volgden opdrachten om meerdere evacués terug naar Castricum en Bakkum te brengen. Iedereen was blij toen de normale bode- en lijndiensten op Amsterdam en Rotterdam weer hervat konden worden.
Voor het administratieve werk kwam de jongere zus van Hannie, Annie Zijlstra (1928) op kantoor werken.
Annie Zijlstra. Oudeweg in Castricum, 1946. Hier verkoopt zij sigaren bij Vitesse tijdens de wedstrijdpauze. De sigaren werden verkocht voor het Thuisfront van de Indiëgangers. In totaal wel 2.000 stuks sigaren, een geweldige opbrengst. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Ter versterking van het wagenpark werden ‘Bellewagens’ aangekocht voor respectievelijk Amsterdam en Rotterdam. Dit waren kleinere bestelwagens, die in de binnenstad goed van pas kwamen.
De ‘bellewagen’ van De Wit wordt gezegend door een priester in Den Haag. Achter het stuur (aan de rechterzijde) Siep Zijlstra. Zijn zoon Bob zit links van hem.
Jaarboek 39, pagina 51
Na de bevrijding blijft veel geallieerd legermaterieel achter in Nederland en komt in de dump terecht. De Austin ‘Bellewagen’ is een Engels product, dat in de jaren 1940-1945 werd ingezet bij bestrijding van branden als gevolg van de Duitse luchtaanvallen. De wagen dankt zijn naam aan de grote koperen bel op het dak. Een aantal van deze wagens kwam in 1944-1945 met het bevrijdingsleger naar Nederland. Ook de Castricumse brandweer kreeg de beschikking over zo’n wagen.
Aankoop
In 1950 kochten Cor en Arie de Wit en Cor Geluk, de drie firmanten van ‘Firma Gebroeders De Wit’, garagebedrijf ’De Toekomst’, compleet met bedrijfspand, woonhuis en bijbehorende grond aan de Van Oldenbarneveldweg 7 in Bakkum van Dorus Schermer (de man die Cor Geluk naar Castricum haalde).
Cor Geluk ging de garage beheren en wist er al snel een succes van te maken. Dit mede dankzij de inzet van monteur Jan Scholten (1916-1984), die – weliswaar ongeschoold – een goed vakman was. Als er een auto met pech stond, werd Jan Scholten van huis gehaald om deze op te lappen.
“Als een auto bij Peijs op de hoek kwam aanrijden, hoorde Jan al wat er aan mankeerde”, aldus Kees de Wit (1936). Uiteraard kwamen daar ook de vrachtwagens van de firma De Wit in onderhoud.
In 1951 werd een steunpunt voor de lijn Alkmaar-Den Haag-Rotterdam geopend aan de Lange Beestenmarkt 168 in Den Haag. Castricummer Siep Zijlstra (1915-1980), oudste broer van de eerder genoemde Hannie en Annie Zijlstra, werd beheerder van dit bestelhuis. Siep, aanvankelijk begonnen bij Steeman’s Vrachtdiensten aan de Cieweg, kwam kort voor de Tweede Wereldoorlog in dienst bij De Wit. Daar zorgde hij voor het binnenhalen van werk, voerde administratieve zaken uit, trad op als chauffeur en hielp zo nodig bij het verladen. Om dichter bij zijn werk en klanten te komen, verhuisde hij in 1951 met zijn gezin van de Nuhout van der Veenstraat 28 naar Rijswijk.
Vracht uit Rotterdam en bestemd voor Amsterdam kwam altijd via Den Haag naar Castricum om na overladen naar Amsterdam te worden gebracht. Siep wist deze rit te bekorten door een directe lijn Den Haag-Amsterdam op te zetten. Nadat Kees, zoon van Cor de Wit, in 1954 zijn rijbewijs haalde, kwam hij als eerste van de volgende generatie in dienst van de firma. Hij ging in de kost bij het gezin van Siep Zijlstra in Rijswijk en werd chauffeur op de nieuwe lijn.
De Ford-vrachtwagen wordt geladen met fietsen, bestemd voor kampeerterrein Bakkum: Cor de Wit en op de luifel Jan Rozemeijer.
Bedrijvigheid
Er was altijd bedrijvigheid rond de panden Mient 41 en 43. In de garage, op het pleintje ervoor, op het eerste stukje van de Brakenburgstraat, overal stonden de vrachtwagens. Dagelijks vertrokken vrachtauto’s naar Alkmaar, Zaanstreek, Amsterdam, IJmond en Rotterdam. Er was een lijndienst Amsterdam (via de pont en later de Velsertunnel) en een aparte lijn Zaandam (via Uitgeest, Krommenie en Wormerveer). Alle goederen werden in de garage op bestemming gesorteerd en daarna in de betreffende vrachtauto’s geladen.
Jaarboek 39, pagina 52
De wagens met de verste bestemming of meeste adressen eerst. De volgorde van laden werd aangegeven door de chauffeur, die daarvoor zijn vervoeradressen op volgorde van aflevering had gesorteerd.
In de zomermaanden moesten vooral rijen fietsen en koffers naar het kampeerterrein in Bakkum vervoerd worden. De eigenaren kwamen per trein (en met mooi weer ook wel per fiets), meestal vanuit Amsterdam. Vooral in de augustusmaand was het hectisch met het vele ‘badgoed’. De zonen van Jan Beentjes kwamen vaak vanuit Amsterdam om te helpen.
Medewerkers van De Wit in de jaren 1950, van links naar rechts Jan Beentjes, Ber de Wit, Eli van Rookhuizen, Jaap Fatels, Arie de Wit, Nico Stokman, Siep en Annie Zijlstra.
Het was hard werken maar de stemming onder de medewerkers bleef goed. En dat waren in die jaren na de oorlog behalve de gebroeders de Wit en Cor Geluk, de medewerkers Arie Bresijn, Siep Zijlstra, Theo van der Park, Eli van Rookhuizen, Annie Zijlstra, Wim Dekker, Jan Rozemeijer, Joop Stet, ’Japie’ Fatels, Nico de Winter, Nico Zwakman, Henk Zonneveld, Jan Spil, Jan Liefting, Jaap Rijke en Arie’s dochter Elly de Wit die hand- en spandiensten bij de administratie verrichtte.
Elly Beentjes-de Wit (1936) en Gé de Wit (1939), oudste kinderen van Arie de Wit, herinneren zich nog goed dat het plaatwerk van een trailer moest worden vernieuwd, omdat deze klem was gereden onder een viaduct in Haarlem: “Op een ochtend kwam er een telefoontje van chauffeur Nico de Winter dat zijn truck met trailer, die net was opgeknapt, door een verkeerde manoeuvre op z’n kant was komen te liggen. De combinatie was onderweg naar Den Haag en het was gebeurd bij wegrestaurant De Uiver in Sassenheim. De paniek aan de Mient was groot. In allerijl werden maatregelen genomen om de goederen zo snel mogelijk toch op hun bestemming te krijgen.”
Elly herinnert zich ook het volgende voorval: “Terwijl ’s avonds een truck met trailer vanuit Den Haag naar Castricum kwam, werd een trailer geladen met goederen bestemd voor Den Haag en Rotterdam. ’s Nachts werd deze dan door dezelfde truck met dezelfde chauffeur weer teruggereden. Het kwam voor dat die chauffeur nog een tijdje moest wachten tot de trailer geladen was. Dan bracht deze zijn tijd door in het woonhuis van Arie en Gré de Wit. Dit ging in het volste vertrouwen, terwijl de geldkist in een bureaula voor het grijpen stond. Op een ochtend kwam het bericht dat de chauffeur die nacht door de politie uit de auto was gehaald. Hij bleek lid te zijn van een bende die met name in Drenthe talloze overvallen had gepleegd.”
Ingrijpende veranderingen in 1956
Net als het wagenpark, groeiden ook de gezinnen van Cor en Arie de Wit. Beiden kregen acht kinderen. Ook over de toekomst werd nagedacht. Zowel de verwachting dat jongens uit beide gezinnen in het bedrijf zouden willen werken, als verschil van inzicht bracht hen in 1956 tot het besluit uit elkaar te gaan. De vennootschap werd ontbonden. Arie kocht in Haarlem een stadsbestel- en afhaaldienst. De lijndienst Alkmaar-Den Haag-Rotterdam werd verkocht aan Siep Zijlstra en zijn compagnon Nico van der Velden. Garage De Toekomst ging naar Cor Geluk. Cor de Wit behield de bodedienst op Amsterdam en zette dus in feite het expeditiebedrijf voort. Zo ontstonden er dus vier bedrijven.
Garage De Toekomst met Caltex-benzinepompen.
De Toekomst in Bakkum
Garage ‘De Toekomst’ kwam toe aan ex-medefirmant Cor Geluk. Daarmee werd zijn uittreden uit de vennootschap gecompenseerd.
Jaarboek 39, pagina 53
Hard werken leverde hem genoeg op om in 1963 enkele stukken bouwland toe te voegen aan zijn grond. Daarmee wist hij het perceel bijna te verdubbelen. Het bedrijf bood Rob de Wit (1941-2014), zoon van Arie, gelegenheid na zijn LTS-opleiding de nodige monteurservaring op te doen. Naast zijn werk als garagehouder begon Cor ook een autorijschool.
Na jaren als garagehouder te hebben gewerkt hoopte hij dat zijn twee werknemers Wim Glorie en Piet de Winter de zaak wilden overnemen, maar die vonden dat een te grote stap. In 1965 verkocht hij zijn zaak aan Bal Lute (1920-1976). Bal is de jongere broer van Jo en reeds houder van de Opel-garage aan de Dorpsstraat.
Cor Geluk behield zijn autorijschool, waarvoor hij nog jaren rij-instructie gaf. De interesse van de medewerkers van Cor Geluk voor het garagebedrijf is kennelijk toch gebleven, want in 1976 verkoopt Bal Lute de garage aan de ‘BV Automobielbedrijf Glorie en de Winter’. Op dit moment leidt Dick de Winter, zoon van Piet, het garagebedrijf aan de Van Oldenbarneveldweg.
Catharine (Tiny) Kuijper-Geluk (1939), oudste dochter van Cor Geluk en Trien Groot: “Met pastoor De Wit van de rooms-katholieke parochie Maria ten Hemelopneming was afgesproken dat hij elke week een keer gratis kon tanken aan de Caltexpomp die voor ons huis stond. Meestal zorgde moeder Trien voor de klanten aan de pomp. Toen op een dag de pastoor weer voor de pomp stond, waarschuwde vader Cor haar dat de geestelijke zijn wekelijkse portie al had gehad.”
Mercedes-truck en trailer van ‘De Wit autosneldiensten’.
De Wit in Den Haag
Zoals hiervoor vermeld, kocht Siep Zijlstra samen met Nico van der Velden de lijndienst Alkmaar-Den Haag-Rotterdam en het bodehuis in Den Haag. Nico van der Velden, een buurman van de familie Zijlstra in Rijswijk, was financieel goed onderlegd en werd compagnon in de nieuwe firma onder de naam ‘De Wit Autosneldiensten’.
In 1960 werd Bob Zijlstra (1942), zoon van Siep, eveneens compagnon en was hij degene die het vakdiploma haalde, waarmee de firma voldeed aan de wettelijke verplichtingen. In 1963 kocht Zijlstra het Alkmaarse bedrijf ‘Auto en Motorbootdiensten voorheen Firma P&P Zuidam NV’, die eveneens al jarenlang een lijndienst Alkmaar-Rotterdam uitvoerde. Kort daarna werd ook transportbedrijf Schot uit Alkmaar overgenomen. Onder de naam ‘Autodiensten De Wit-Zuidam BV’ werd het inmiddels tot 18 vrachtwagens gegroeide bedrijf voortgezet. Naast de lijndienst waren er bezorgdiensten door heel Nederland. Het bedrijf werd in 1977 door Bob Zijlstra overgenomen, waarna Nico van der Velde stopte met werken en uit de BV stapte. Siep bleef als adviseur aan het bedrijf verbonden tot zijn overlijden in 1980.
In 1978 verkocht Bob de lijndienst aan transportbedrijf P.R. Koomen in Hoorn. Daarna was hij, in samenwerking met Holland Safari, medeoprichter van ‘Vervoerscentrum Den Haag’ waarin het Haagse bodehuis opging. Ook was hij in 1980 betrokken bij het oprichten van de ‘Nederlandse Pakket Dienst’, waarin 15 landelijke transportbedrijven samenwerkten en gebruik maakten van geavanceerde sorteersystemen met barcode lasers en voor het eerst werden postcodegebieden omgezet naar het barcode systeem. Het bedrijf is in het jaar 2000 overgenomen door GLS. Ook was Bob medeoprichter van ‘Mikropakket’, een naar buiten onbekend bedrijf, dat het vervoer verzorgd in de juweliersbranche. Bob, geboren Castricummer, is nog steeds actief in onroerendgoed beleggingen.
Drie zoons van Arie de Wit: Gé, Aad en Rob achter een verhuisauto.
De Wit in Haarlem
Arie de Wit begon op z’n vijftigste opnieuw. Hij kocht op 3 september 1956 in Haarlem de stadsbestel- en afhaaldienst van Hendrik Jansen en zette deze voort onder de naam ‘A. de Wit voorheen H. Jansen’. Vanuit een bedrijfspand aan de Nassaulaan werden goederen bezorgd en opgehaald voor meubelzaken, antiquairs en dergelijke. Na een moeizame start ging het beter toen het bedrijf ook als bodehuis ging opereren en de vertegenwoordiging van twee lijndiensten verkreeg. De groei zette door en in respectievelijk 1958 en 1960 kwamen zonen Rob (1941-2014) en Gé de Wit (1939) in de zaak. In 1962 werd het Haarlemse transportbedrijf O. Feitsma en Zoon overgenomen.
Jaarboek 39, pagina 54
Van 1961 tot en met 1965 werkte dochter Elly op kantoor en ook in de jaren erna viel zij nog wel eens in. Dagelijks reed vader Arie met Gé, Rob en Elly vanuit Castricum naar Haarlem vice versa. In 1965 nam Arie de Wit het administratieve werk van zijn dochter over. Geleidelijk werd het bedrijf ook actief op de verhuismarkt. Er kwamen steeds meer verhuisopdrachten, waaronder van de gemeente Haarlem. Ze besloten het bodewerk af te stoten en zich geheel toe te leggen op verhuizingen. De bedrijfsnaam wordt omgezet in ‘Firma De Wit Meubeltransport en Meubelbewaring’ met Arie, Gé en Rob de Wit als vennoten.
In 1968 werd het Alkmaarse verhuisbedrijf ‘Jac. Koop Verhuizingen’ gekocht en als Alkmaars filiaal onder die naam voortgezet met een pakhuis aan de Laat in Alkmaar. Menig Castricummer zal herinneringen hebben aan de grote houten trailer van Jac. Koop, die in de begintijd van de Castricumse Rugbyclub als kleedruimte werd gebruikt door de tegenpartij. De wedstrijden werden toen gespeeld op het veld naast Johanna’s Hof.
Arie de Wit trad in 1971, op 65-jarige leeftijd, terug als actieve vennoot in het bedrijf. Behalve ondernemer was hij maatschappelijk zeer betrokken. Hij was secretaris van de Castricumse afdeling van de Katholieke Volkspartij (KVP) en in 1953 medeoprichter van de afdeling Noord-Holland van de Katholieke Vervoerdersorganisatie Sint Franciscus (later KVO), waarvan hij jarenlang voorzitter was en als zodanig ook lid van het landelijk hoofdbestuur.
Ook was hij bestuurslid van de Savam, een brancheorganisatie voor alle erkende verhuizers en zat hij in de ballotagecommissie, die beoordeelde of nieuwe bedrijven de titel ‘Erkend Verhuisbedrijf’ verdienden.
Het bedrijf groeide door en verhuisde in 1974 naar een nieuw gebouwde loods aan de Conradweg in de Waarderpolder te Haarlem. Op 1 maart 1984 werd Jac. Koop als filiaal opgeheven, maar de handelsnaam integreerde pas in 1996 in de rechtspersoon ‘De Wit Haarlem Verhuizingen BV’ die op 2 oktober 1991 werd opgericht, nadat Rob de Wit zich uit de zaak had teruggetrokken. Gé ging verder met zijn nieuwe compagnon Jack Kuijper (1950-2012). Het bedrijf verhuisde in 2000 naar een nog grotere ruimte aan de Wateringweg te Haarlem, waar opslag in containers mogelijk is. In hetzelfde jaar trok Jack Kuijper zich uit de zaak terug en nam Castricummer Niels de Wit (1976), oudste zoon van Gé, zijn plaats in.
Niels de Wit, de latere directeur van De Wit Haarlem BV, in het midden achterop een verhuisauto in 1996.
Anno 2016 is het bedrijf, onder leiding van Niels, uitgegroeid tot een groot internationaal verhuisbedrijf ‘De Wit Haarlem B.V.’ Onder de handelsnamen ‘De Wit Haarlem Euromovers’, ‘De Wit Facility Services’ en ‘De Wit Art Handling’ worden (bedrijfs)verhuizingen, facilitaire werkzaamheden en kunsttransporten uitgevoerd.
De Wit op de Castricummer Werf
Na het besluit uit elkaar te gaan, behield Cor de Wit de bodedienst op Amsterdam. Ook de garage tussen de woningen Mient 41 en 43 bleef als zodanig in gebruik. Het hele gezin zette de schouders eronder om het bedrijf voort te zetten. Met hard werken leidde Cor, samen met zijn zoon Kees, de dagelijkse vervoerswerkzaamheden van Expeditie De Wit door een nieuwe periode. Thuis onderhield zijn vrouw Tonia de telefonische contacten met de klanten en dochter Iny (1937) verzorgde de administratie. Ook zoon Hans (1940), tot dan werkzaam in de woning inrichting, kwam rond 1960 het bedrijf versterken, evenals de jongste zoon Fred (1946) in 1964. Vader Cor trok zich geleidelijk terug.
Toen in 1970 het vervoerscentrum Amsterdam van de Oost- naar de Westhaven verhuisde, vestigde Expeditie de Wit een bodehuis in een loods aan de Gyroscoopweg 32, waar aanvankelijk Kees en Hans, maar al snel Fred beheerder werd. Vanuit dit bodehuis werden goederen in Amsterdam bezorgd en opgehaald.
Hans de Wit met zijn zoon Jean-Michel voor de verhuisauto van De Graaff.
Hans wilde meer van de wereld zien, verliet in 1967 het familiebedrijf om in 1970 weer bij zijn vader en broers te gaan werken. In 1971 verliet hij hen opnieuw. Hij kocht bodedienst J. de Graaff in Heiloo en wist dit bedrijf – samen met zijn vrouw Camille – uit te bouwen tot een florerend, vooral nationaal maar indien gewenst ook internationaal opererend verhuisbedrijf met een eigen pand op het bedrijventerrein d’ Oosterzij in Heiloo. In 1999 werd het bedrijf verkocht aan De Graaf Verhuizingen en Opslag uit Alkmaar. Hier is zoon Jean-Michel (1976) degene die als derde generatie De Wit transporteurs in het vak terecht is gekomen.
Jaarboek 39, pagina 55
Na zijn opleiding ‘Transport en Logistiek’ in Frankrijk en een aantal jaren als internationaal chauffeur, is hij nu werkzaam op het kantoor van een rederij die zich bezighoudt met het vervoer van containers.
Na het vertrek van vader Cor en broer Hans bleven Fred en Kees over en vormden zij de directie, tot Kees in 1979 als administrateur naar Peeters Vervoerscentrale in Amsterdam overstapte. Dit had grotendeels te maken met rugklachten, waardoor hij het zware werk niet meer kon uitvoeren. De huur van het bodecentrum in Amsterdam was intussen zo hoog geworden en de activiteiten liepen dermate terug, dat het niet langer aantrekkelijk was dit te beheren; reden om het centrum af te stoten. Het klantenbestand werd verkocht aan het bedrijf waar Kees was gaan werken.
Fred de Wit voor twee DAF-vrachtwagens in 1986.
Door groei van het expeditiebedrijf was de garage op de Mient te klein geworden en ook het pleintje voor de garage te smal om goed met de grotere voertuigen te kunnen werken. Daarom besloot Fred in 1990 het bedrijf te verhuizen naar het in 1986 ontwikkelde bedrijventerrein Castricummer Werf. Daar werd het pand door Henny Huisman geopend. In 1985 was Jack Kuijper bij hem komen werken. Met zijn logistieke ervaring wist hij veel klanten te werven. In 1991 vertrok Jack om medevennoot te worden bij De Wit Haarlem. Kees de Wit kwam als medewerker terug in het bedrijf.
Verhuizing Henny Huisman naar Bakkum. Fred de Wit en Henny Huisman.
Het bedrijf bleef groeien en opereerde steeds meer internationaal. Fred maakte zijn droom waar door met zo’n 15 koelwagens groente en fruit te vervoeren naar Zuid-Europese landen als Spanje en Portugal. In Portugal werd zelfs een eigen filiaal geopend. Dit onderdeel van het bedrijf werd in 2003 verkocht aan Peter Bruin, de man die al jaren het internationale transport bij De Wit regelde.
Voor de verhuismarkt bedacht Fred de naam ‘Aad de Wit Verhuizingen’, zodat het bedrijf altijd als eerste naar voren kwam als er door potentiële klanten naar een verhuizer werd gezocht. In 2001 verkocht Fred het verhuisbedrijf aan Jack Kuijper, die inmiddels uit Haarlem was vertrokken. Nadat Jack zich in 2007 terugtrok, kwam het bedrijf in handen van diens zoon Carel (1977) en van Jan Laan (1964), de man die al 15 jaar de boekhouding van het bedrijf verzorgde. Het bedrijf is uitgegroeid tot een onderneming met 20 medewerkers en als ‘Erkend Verhuisbedrijf’ aangesloten bij Mondial Movers, een netwerkorganisatie waarbij 21 verhuisbedrijven zijn aangesloten met 28 vestigingen en 400 medewerkers. Aad de Wit Verhuizingen heeft ook een vestiging in Amsterdam.
Het bedrijf blijft bij de tijd. Als eerste bedrijf in Nederland werd in 2008 het CO2-neutraal verhuizen ingevoerd en in 2011 had het de wereldprimeur met de eerste elektrische verhuiswagen. Transport en Logistiek Nederland (TLN) kende het bedrijf in 2012 de ondernemersprijs toe.
Jaarboek 39, pagina 56
Maatschappelijk betrokken
Inzet van materieel voor goede doelen is nimmer een probleem geweest. Niet te vergeefs hebben heel wat organisaties een beroep gedaan op de bedrijven van De Wit.
Eind jaren 1940 vervoerde De Wit samen met collega transporteurs uit het dorp Vitesse ’22-aanhangers naar een beslissingswedstrijd in Ouderkerk aan den Amstel. Na de watersnoodramp van 1953 werden vrachtauto’s ingezet voor de inzameling van goederen voor de gedupeerden en voor de Tour de Flevo werd een vrachtwagen beschikbaar gesteld. Voor de startende Rugbyclub kwam er een trailer als kleedkamer, Fred de Wit stelde zijn vrachtwagens meerdere malen ter beschikking van hulptransporten naar Polen. De Wit Haarlem vervoerde de spullen voor een zomerkamp van Stichting Welzijn Beverwijk en Aad de Wit Verhuizingen zorgde voor materiaal voor de actie ‘Castricum Verwelkomt’, een actie waarbij dozen met goederen werden gevuld om vluchtelingen te verwelkomen.
De huidige directeuren van Aad de Wit Verhuizingen, Carel Kuijper en Jan Laan, bij de ingebruikneming van de eerste elektrische verhuisauto.
‘Verbetering van bestaan’, vaak het door emigranten gebruikte motief als reden van verhuizen naar een ander land, ging zeker ook op voor Cor en Arie de Wit. Verhuisd vanuit de kop van Noord-Holland naar een zuidelijker deel van de provincie, hebben zij die doelstelling met durf, zakelijk inzicht, vakmanschap, hard werken en door zich te omringen met de juiste mensen, waargemaakt. Met een vandaag de dag zichtbaar resultaat in de vorm van twee grote logistieke bedrijven, onmiskenbaar voortgekomen uit dat kleine bedrijf met slechts een tweedehands vrachtwagen, nu (in 2016) 87 jaar geleden.
… dat kleine bedrijf met slechts een tweedehands vrachtwagen …
Bulte, Marcel en anderen, Van oude nijverheid tot nieuwe zakelijkheid. Geschiedenis van de belangrijkste zelfstandige ondernemingen die zich in Haarlem vestigden. Haarlem 1998;
De Wit, Adrianus (Arie), Memoires, Castricum 1995;
Doedens, W.E.J., Twee eeuwen sinds Jan Pietersz. De Wit en Catharina Molenaar van 1793 tot 2000. Alkmaar 1999;
Glorie-van der Steen A.C. en Zuurbier S.P.A., De Castricumse familie Lute, 8e Jaarboekje Oud-Castricum (1985);
Kadaster met betrekking tot. Mient 51 en 53, Mient 41 en 43 en Van Oldenbarneveldweg 7 te Castricum;
Regionaal Archief Alkmaar, Adresboek van Alkmaar 1919 t/m 1951;
Met dank aan: Elly Beentjes-de Wit, Hannie Borst-Zijlstra, Niek Kaan. Iny Koot-de Wit, Catherine Kuijper-Geluk, Marijke de Vries-Lute, Fred de Wit, Gé de Wit, Kees de Wit, Rachel de Wit, Bob Zijlstra en Simon Zuurbier.
Hoe de Wereldwinkel zijn plaats in Castricum veroverde
Aad de Wit, een van de leden van de startgroep, overhandigt zijn archief aan de Werkgroep Oud-Castricum.
In de jaren (negentien) zestig ontstond er meer belangstelling voor de slechte economische omstandigheden van landen buiten Europa, met name in Afrika en Zuid-Amerika. Ontwikkelingshulp was een vrij nieuw begrip en er kwam een discussie op gang over de vraag hoe daaraan op lokaal niveau inhoud kon worden gegeven.
In Castricum richtten jongeren in 1962 een comité op, dat zich ten doel stelde een anti-hongeractie te houden. De jeugd zou gedurende 10 weken 10 procent van zijn zakgeld offeren en ook op andere manieren geld bij elkaar brengen om honger en armoede in de wereld te bestrijden. Het bleef bij incidentele acties.
Eind jaren (negentien) zestig raakte Jo Vissers-Keller diep onder de indruk van de problematiek van de Derde Wereld en de ongelijke verdeling van de welvaart. Zij vroeg mensen van allerlei richtingen en levensbeschouwingen om met haar mee te denken. In januari 1970 startte de Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking, waaruit korte tijd later de Castricumse Wereldwinkel zou ontstaan, een van de allereerste wereldwinkels in ons land.
De wereldwinkel, voor de keet van de firma de Nijs. Henri Schuytstraat in Castricum. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking
Armoede in de Derde Wereld kreeg in de jaren (negentien) zestig steeds meer aandacht. Een werkgroep van jongeren uit de PPR, PvdA, PSP en KVP organiseerde in 1968 een plaatselijke actie in aansluiting op de landelijke ‘Aktie Precedent’, naar aanleiding van de presidentsverkiezingen in Amerika. Er werd een boekje verspreid om het denken over wereldproblemen te stimuleren. In oktober werd een ‘Teach in’ (zo werd een discussiebijeenkomst toen genoemd) georganiseerd in De Rustende Jager. Als inleider over het onderwerp ontwikkelingshulp was ir. Willem Stam uitgenodigd, bekend als columnist voor De Telegraaf en lid van de gemeenteraad. Hij kreeg het zwaar te verduren met zijn volgens de zaal te behoudende standpunten. Door vele interrupties dreigde het debat zelfs uit de hand te lopen.
Ook de kerken en het Interkerkelijk Vredesberaad wezen op de ongelijke verdeling van de welvaart over de wereld en deden voorstellen voor verbetering hiervan. Jo Vissers-Keller was inwoonster van Castricum sinds 1948 en woonde daarvoor onder andere in Liverpool. Ze was actief in de Hervormde Kerk en zoals ze zelf zei, wakker geschud in 1969 op een ‘Kirchentag’: “Toen had ik het niet meer. Ik moest iets. Ten einde raad schreef ik aan Jan Pronk, die toen secretaris was van de sectie Kerk en Ontwikkelingssamenwerking van de Raad van Kerken. Kort maar krachtig schreef hij terug: financiering van projecten is heel best, maar het gaat in de eerste plaats om mentaliteitsverandering van de mensen hier. Gesprekken en verdere studie zetten mij op het spoor van de oprichting van een interkerkelijk of nog breder samengesteld werkgroepje.”
Jo Vissers-Keller voor de eerste winkel op de hoek van de Van Egmondstraat en de Brakenburgstraat.
Mevrouw Jo Vissers-Keller (1908-1992)
Jo Vissers legde de basis voor de oprichting van de Wereldwinkel en heeft jarenlang een centrale positie bekleed in de organisatie hiervan. Zij deed dit via het secretariaat, dat paste bij haar. Zij vond voorzitter een beladen woord en gaf de voorkeur aan de term ‘achterzitter’. De eerste jaren keek zij alle notulen en andere stukken na.
Jaarboek 39, pagina 5
De groep medewerkers bestond grotendeels uit jongeren, die de afgesproken taken niet altijd even nauwkeurig uitvoeren. Via briefjes, die overal werden opgeplakt, probeerde zij de zaak organisatorisch te laten draaien.
”Als ’s avonds om zeven uur de telefoon ging, kon je er wel zeker van zijn dat het Jo Vissers was om te informeren of je je huiswerk al gemaakt had”, aldus bestuurslid Lies Batenburg. Al leidde dit soms tot ergernissen, het werd wel ‘gepikt’ en er groeide zelfs waardering voor. Zij hield van de omgang met jonge mensen, bleef overeind en zorgde voor continuïteit. Voor alle Wereldwinkeliers is Jo Vissers een gedenkwaardige vrouw.
Jo Vissers slaagde erin om in december 1969 een groep van acht à tien mensen bij elkaar te brengen. De groep bestond uit mevrouw Vissers (ze wilde later met Jo aangesproken worden maar de jongeren hadden daar moeite mee) Winny van Breugel, Fijtje van der Harst, Harry Poeze, Luuk Nijmeyer, G. Reurslag en Aad de Wit. De groep werd al direct aangevuld met Nellie Borst, Ans Boske, Rina Ploegaert, Elly van Ruiten, Ber en Jos de Wit en groeide al snel uit tot ongeveer 20 leden. De deelnemers hielden zich vooral bezig met het lezen en bespreken van boeken en andere documentatie. Een boekje van Piet Reckman ‘Kosmo-komplot’ was een belangrijke inspiratiebron.
Harry Poeze, oprichter van een jongerengroep van de plaatselijke PvdA, verzamelde het materiaal. Hij herinnert zich het jeugdig elan van mensen die meenden hun steentje te kunnen bijdragen aan de hervorming van de wereldverhoudingen door dorpsgenoten enthousiast en bewust te maken. Jo Vissers noteerde: “Na enige maanden studeren wilden we ook wat gaan doen. Maar wat? Toen sprak Harry Poeze in alle kalmte de historische woorden: ‘Wereldwinkel oprichten’, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld was … Dat was het toen nog helemaal niet! De eerste Wereldwinkel in Nederland was pas in 1969 in Breukelen opgericht.”
Opening van de Wereldwinkel op 23 juni 1973; van links naar rechts Jo Vissers, de wethouders Cor Baltus en Jacques Mulder, professor Huizer die namens minister Pronk de openingstoespraak hield en burgemeester Van Boxtel.
Huisvesting
Via de Stichting Ontwikkelingssamenwerking (S.O.S.) in Kerkrade kon voor 3.000 gulden aan kunstnijverheidsartikelen in consignatie worden verkregen. De stichting importeerde die artikelen uit ontwikkelingslanden. Daarmee werd op 5 mei 1970 voor het eerst naar buiten getreden. Met twee marktkramen stond de werkgroep op de ‘Vredesmarkt’ op het Kooiplein, samen met het Rode Kruis, Dolle Mina, Duin en Bosch enzovoort. Het was een groot succes en er werd op één dag voor 1.600 gulden verkocht.
Hierdoor aangemoedigd stond de werkgroep die zomer nog driemaal op de weekmarkt. Het verstrekken van informatie over ontwikkelingshulp en het bestrijden van armoede in de Derde Wereld bleef het hoofddoel van alle inspanningen en dat bleek nog het moeilijkst te realiseren.
Al snel ontstond de wens om een vaste winkel te beginnen. Die werd gevonden in een pand op de hoek van de Van Egmondstraat en Brakenburgstraat. Mevrouw Kaandorp, moeder van ‘Tejo’, een van de leden van de werkgroep, stond de ruimte in bruikleen af, toen die niet meer als winkel werd gebruikt. De inrichting bestond uit sinaasappelkistjes en dergelijke.
Op 19 november 1970 om 20.00 uur werd de Wereldwinkel geopend door Sinterklaas met het afbreken van een symbolische tolmuur. Er waren artikelen te koop en er was ook veel documentatie beschikbaar. Via de rietsuiker en de kunstnijverheid moest een ingang gevonden worden om het fundamentele probleem aan de orde te stellen. Toen al legde de Indiase priester-student Thomas Tekkedath, die vele jaren later de inspirator was voor de kringloopwinkel Muttathara, contact met Jo Vissers.
Directiekeet
Na drie jaar moest de Wereldwinkel verhuizen, omdat er zich een nieuwe huurder had gemeld. Tijdelijk werd op zaterdagmorgen onderdak gevonden in de voorzaal van dorpshuis De Kern. Toen stelde Bouwbedrijf Jac. de Nijs voor één gulden een oude directiekeet beschikbaar. Van makelaar Kloes kon een lapje grond aan de Henri Schuytstraat worden gehuurd voor een bedrag van 360 gulden per jaar. De gemeente verleende een tijdelijke vergunning voor drie jaar met een mogelijkheid tot verlenging met twee jaar.
De directiekeet van de firma de Nijs werd op 19 mei 1973 op zijn plaats gezet in de Henri Schuytstraat.
Jaarboek 39, pagina 6
De directiekeet werd door vrijwilligers opgeknapt op het bedrijfsterrein van De Nijs aan de Oude Haarlemmerweg. Vervolgens moest de keet, met een omvang van 5,5 bij 9 meter, worden vervoerd en geplaatst. Het transportbedrijf Winder uit Limmen wilde die klus wel uitvoeren. Op 19 mei 1973 vond de verhuizing plaats. Deze spannende gebeurtenis werd op film vastgelegd. Een grote kraan van Winder takelde het gevaarte op een dieplader. Auto’s langs de route werden elders geparkeerd en met de nodige moeite werd de plaats van bestemming bereikt.
De wereldwinkel. Henri Schuytstraat in Castricum. De Oprichters onder anderen mevrouw Jo Visser tweede van links en in het midden Aad de Wit. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het ‘nieuwe’ gebouw bestond uit een winkelgedeelte, een vergaderruimte (de ‘Werkplaats’), een keukentje en een toilet. Op zaterdag 23 juni 1973 vond de feestelijke opening plaats door Gerrit Huizer, hoogleraar-directeur van het Derde Wereld Centrum aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Jan Pronk, minister van Ontwikkelingssamenwerking, was helaas verhinderd wegens een ingelaste vergadering van de ministerraad. Achter het pand op het parkeerterrein van banketbakkerij Boske was een grote tent neergezet, die geleend was van de Jeugdsociëteit. De openingshandeling bestond uit het doorknippen van linten waarop stonden geschreven een groot aantal vooroordelen over wereldhandel en ontwikkelingssamenwerking. Op de avond van de openingsdag was er een speciale rugbywedstrijd tussen teams van Wereldwinkelmedewerkers en medewerkers van de Jeugdsociëteit op het veld van Rugbyclub Castricum aan de Duinenboschweg.
Acties
De Wereldwinkel Castricum was op diverse manieren actief. In het begin stond de verkoop van levensmiddelen (rietsuiker, koffie en thee) centraal. Men moest zelf de Cubaanse rietsuiker afwegen en inpakken vanuit grote balen. Dit gebeurde ’s avonds in de winkel van de bakkerij van Boske. Vaak stond mevrouw Boske dan aan de weegschaal onder het motto:“Ik ben het gewend, dat gaat veel vlugger. Als jullie de rommel maar opruimen!”
Terras bij de Wereldwinkel. Henri Schuytstraat in Castricum. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Buiten de winkel werden acties georganiseerd, zoals het huis-aan-huis verkopen van rietsuiker in 1971. Het hoofddoel was bekendheid te geven aan de onrechtvaardige verdeling van de welvaart en de hoge invoerrechten op producten uit ontwikkelingslanden. Drie zaterdagen trokken de vrijwilligers door Castricum en Bakkum.
In het verslag van de actie wordt een beetje teleurgesteld opgemerkt dat de mensen dachten de colporteurs een groot plezier te doen door gauw een kilo suiker te kopen: ‘Dit kwam de gesprekken niet altijd ten goede …’ Er werd zo’n 850 kilogram suiker verkocht. Zelfs de gemeenteraad besloot rietsuiker te gaan gebruiken.
De eerste grote actie na de opening van het gebouw aan de Henri Schuytstraat was de boycot van Angola-koffie. Door geen koffie uit Angola meer te importeren, kon druk uitgeoefend worden op de Portugese kolonialisten om zich uit dit Afrikaanse land terug te trekken. Met uitzondering van Albert Heijn voldeden de Nederlandse importeurs aan de oproep van het Angola-comité. De actie richtte zich op de filialen van het grootwinkelbedrijf. Voor de AH-winkel, die toen nog in de Torenstraat gevestigd was, werd drie zaterdagen gepost.
Actie tegen de verkoop van Angola-koffie voor de toenmalige winkel van Albert Heijn in de Torenstraat.
Op 4 oktober 1973 verscheen in het Nieuwsblad voor Castricum een advertentie onder de kop: ‘Angola in uw keuken.’ Via deze advertentie, betaald en ondertekend door 133 Castricummers, werden de huisvrouwen opgeroepen om te kiezen voor onderdrukten en rechtenlozen in plaats van zich door het winkelbedrijf te laten spannen voor het karretje van het botte eigen belang. De boycotactie was in het hele land zo succesvol dat AH zwichtte.
In 1974 was er een actie voor Malawi in het kader van de Vastenactie, met medewerking van kapelaan Van der Linden. In 1975 volgde de actie ‘Castricum voor Vietnam’ met een informatiedag in De Kern, een fietstocht rond het IJsselmeer, een scholenfietstocht met sponsor, een wandeltocht door de duinen en een huis-aan-huis collecte.
De Wereldwinkel. Henri Schuytstraat in Castricum. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Er volgden nog vele wereldwinkelacties, zoals tegen het kopen van Outspan-sinaasappels, symbool van onderdrukking en uitbuiting in Zuid-Afrika. Op 6 mei 1978 organiseerde de Wereldwinkel een demonstratieve fietstocht naar het ECN in Petten om te waarschuwen voor de gevaren van kernenergie. De Wereldwinkel participeerde in het vredesplatform en de jaarlijkse Vredesweek, en nam stelling tegen kernraketten. Passend in het toen heersende actieklimaat organiseerde de Wereldwinkel in de eerste tien jaar van zijn bestaan tien grote acties en was het een informatiecentrum voor een breed scala aan maatschappelijke problemen.
Veel aandacht werd in de jaren 1990 besteed aan de apartheidsproblematiek in Zuid-Afrika. In 1992 werd, 500 jaar na de ontdekking van Amerika door Columbus, een Indiaanse solidariteitsmaaltijd georganiseerd in het Jac. P. Thijssecollege met als gastheer plaatsgenoot en theaterartiest Frans van Dusschoten.
De boodschap wordt duidelijk overgebracht.
Jaarboek 39, pagina 7
Herinneringen van Nellie Borst
Nellie Borst was een van de initiatiefnemers van de Wereldwinkel en de eerste redacteur van het contactblad voor wereldwinkeliers, later ‘Biba’ (binnenband) geheten dat vanaf maart 1972 verscheen.
Dat is een tijd geleden: de Wereldwinkel.
Het was een tijd van actie dat je schreef als ‘aktie’, van subversieve activiteiten als het organiseren van een Albert Heijn-boycot, omdat die winkelketen weigerde om te stoppen met de inkoop van koffie uit Angola.
We hadden een bakfiets die in een mum van tijd kon worden omgetoverd in een marktkraampje van waaruit we producten uit de derde wereld verkochten en informatie aanboden over het rechtvaardiger maken van onze wereld. De bakfiets parkeerden we elke zaterdag voor de winkel van Albert Heijn en we probeerden de klanten ertoe te bewegen hun boodschappen bij een andere aanbieder te doen, totdat Albert Heijn stopte met de Angola-koffie. De chef van de winkel had ons na twee weken door en parkeerde ’s morgens vroeg zijn auto op de plek waar we onze bakfiets neer wilden zetten.
Weer een week later zetten Pauline en Rudolf de Jong hun auto vrijdagavond al voor de winkel neer en wandelden terug naar huis. De volgende ochtend haalden ze de auto weer weg en kon de bakfiets aangeschoven worden. De chef belde de politie. Dat was echter tevergeefs. De Wereldwinkel deed niets ongeoorloofds en de bakfiets stond op de openbare weg.
Spannende tijden waren het. We waren overtuigd van ons gelijk en bereid ervoor door het vuur te gaan. Vechten deden we niet, we wilden overtuigen met onze akties. Outspan-sinaasappels uit Zuid-Afrika mochten niet, want in Zuid-Afrika heerste toen nog een apartheidssysteem waar niet-blanken de dupe van waren.
In de Wereldwinkel aan de Henri Schuijtstraat verkochten we koffie, thee, rietsuiker, lp’s en verstrekten we vooral veel, héél veel informatie over hoe alles beter kon en moest, als iedereen maar zou willen.
We besteedden uitputtende vergaderingen aan de ‘basisgedachten’ (nu zouden we zeggen: de visie) van de Wereldwinkel. Uitgangspunt was dat er een mentaliteitsverandering nodig was om de toestand in de wereld te verbeteren (we verfoeiden G.B.J. Hiltermann overigens, met zijn radiopraatjes over ‘De toestand in de wereld’).
Er waren weekends in ’t Oude Hof (Volkshogeschool Bergen) nodig om ons hiervan te doordringen. Vooral ik was er in mijn eenvoud van overtuigd dat je de mensheid het beste hielp door eerlijk geproduceerde rietsuiker (zelf afgewogen), koffie en thee te verkopen. Als iedereen nu maar deze producten zou kopen, zou het bedrijfsleven vanzelf overstag gaan, er betere prijzen voor betalen en ze uit de juiste landen importeren.
Veel discussies waren er, en veel denkwerk. Een boek van Piet Reckman was zeer populair: Sociale Aktie. De aktiemiddelen die erin werden uitgewerkt, gingen van folders uitdelen, gesprekken aangaan, tot het gijzelen van mensen om je doel te bereiken. Qua uitwerking ben ik ergens bij het boycotten gestopt – gijzelen ging me te ver.
Dit lijkt allemaal druk en chaotisch en dat was het ook. Maar gelukkig waren er de vaste rustpunten van ‘in de winkel staan’ in de tot winkel omgetoverde bouwkeet in de Henri Schuijtstraat. Je kon daar hele zaterdagen of donderdagavonden zitten, er was geen telefoon en afgezien van een sporadische klant of een mede-actievoerder zag je er zelden iemand. Alle tijd om eerlijke koffie en thee te drinken en je te verdiepen in het onrecht in de wereld.
Ik kom nog steeds regelmatig in een Wereldwinkel. Ik koop er mijn ecologische koffie en thee, mijn cacao, honing, curry, chocolade, pindakaas, kokosmelk en wat er nog meer te eten valt (men kent me goed: ‘Daar is de mevrouw van de voeding.’), want ik besteed mijn geld graag aan zinnige producten.
Ja, de wereld moet veranderen, dat vind ik nog steeds. En de rol van ons als consument dient daarbij nooit onderschat te worden.
Bibliotheek
Het documentatiecentrum van de Wereldwinkel werd in 1972 opgezet. Er werden knipselmappen aangelegd en boeken en brochures over ontwikkelingen in de Derde Wereld bewaard. De bibliotheek was in de winkel gevestigd. Heel wat medewerkers hebben in de loop van de jaren hun tijd in het bibliotheekwerk gestoken. Vooral het bijhouden van de knipselmappen was erg arbeidsintensief. Het gebruik van het documentatiecentrum was in de eerste jaren altijd goed. Later liep het aantal uitgeleende werken echter terug.
Na 15 jaar werd besloten het centrum te vernieuwen. Door de gemeente Castricum werd hiervoor een bijdrage van bijna 800 gulden toegekend. Het geactualiseerde en gemoderniseerde documentatiecentrum werd in 1988 heropend. Inmiddels is de bibliotheek opgeheven. Omdat de scholen en de Openbare Bibliotheek inmiddels ook goed voorzien waren van materiaal, was het gebruik van de collectie van de Wereldwinkel sterk afgenomen.
Een echt bestuur
Met de realisering van een eigen gebouw was de Wereldwinkel zomaar bezitter geworden van iets. Er was een rechtspersoon nodig om het gebouw te beheren, verzekeringen af te sluiten, de grond te huren enzovoort. Omdat het oprichten van een vereniging niet zo eenvoudig werd gevonden, is gekozen voor een stichting.
Op 20 juni 1973 werd de stichting opgericht. Die moest wel zo democratisch mogelijk functioneren. De macht bij een stichting berust alleen bij het bestuur. De oplossing die gevonden werd, was doeltreffend en eenvoudig: alle Wereldwinkeliers werden bestuurslid. In de praktijk kwam er niet veel van terecht en in 1980 werd dan toch maar besloten een echt bestuur in te stellen.
Jaarboek 39, pagina 8
De algemene vergadering benoemde Willy Slagman, Bob Walbeek, Maarten en Aad de Wit tot de eerste bestuursleden. Bob Walbeek werd formeel de eerste voorzitter. Het bestuur bemoeide zich overigens alleen met de zakelijke beslommeringen.
Bob Walbeek aan de slag bij een verbouwing van de winkel in 1983.
In hetzelfde jaar werd het tienjarig bestaan gevierd. In het contactorgaan, toen onder redactie van Aad de Wit en Els Hendrikse, is er uitgebreid aandacht aan besteed. Een beetje zelfspot komt er ook in voor:
Wie zijn het die zich wereldburgers noemen? Zijn het weer die baarden, die b.h.loze feministen die per toerbeurt gezellig in de Wereldwinkel kruipen? Notabene een directiekeet Daar koffie zuipen, Op een gitaar jengelen, Een platenspeler steeds naar z’n mallemoer draaien, beschimmelde derde wereldwinkelproducten verkopen en zelf niet weten waarom eigenlijk Er een troep van maken en een standje krijgen van de harde kern: tante Jo Zijn het niet dezelfden die van hun plaatsgenoten Rietsuikerpatiënten maken?
De Wereldwinkel groeit uit zijn jasje
Aan het eind van de jaren 1980 werd, door de groeiende klantenkring en de stijgende omzet, het gebrek aan ruimte een steeds groter probleem. Bovendien had de eigenaar plannen hier (aan de Henri Schuytstraat) een huis te bouwen.
In 1981 vroeg het bestuur aan de gemeenteraad om het oude raadhuis aan de Wereldwinkel samen met andere instellingen toe te wijzen. Ook de VVV en Oud-Castricum hadden hun belangstelling kenbaar gemaakt. Het oude raadhuis werd, nadat het gemeentebestuur naar een nieuw gebouw was verhuisd, echter verhuurd aan Landschap Noord-Holland.
Besloten werd het eigen gebouw dan maar verder aan te passen. Vele vergaderingen en vele uren werden gestoken in een andere indeling, isolatie, schilderwerk enzovoort. De voorraad kon nu aanzienlijk worden uitgebreid. Op 19 mei 1984 verrichtte Frans van Dusschoten de heropening. Zoals Aad de Wit opmerkte: “We waren er heel goed in om via openingen en heropeningen publiciteit te krijgen.”
Februari 1986. Opening van de koffieshop ‘Boontje komt om zijn loontje’ met optreden van ‘De Straatklinkers’; van links naar rechts Tru Stolk, Piet Paree, Geertje Vlas en Els Hendrikse.
De nota ‘Ontwikkeling tot Wereldburger
Op 18 december 1974 nam de gemeenteraad een motie aan van het raadslid Piet Janzen om te onderzoeken wat de gemeente zou kunnen doen op het gebied van ontwikkelingshulp. De Wereldwinkelleden Aad de Wit en Jaap van der Mey stuurden een nota aan de gemeenteraad met suggesties, zoals de opname van wereldvraagstukken in lesprogramma’s van de scholen, het organiseren van tentoonstellingen, het leggen van contacten met burgers in ontwikkelingslanden. Voorgesteld werd daarvoor een gemeentelijke commissie in te stellen.
Er kwamen adhesiebetuigingen van kerken, onderwijsorganisaties, vrouwenverenigingen enzovoort. De gemeenteraad besloot na vele commissie- en raadsvergaderingen op 30 september 1976 te erkennen dat de gemeente een verantwoordelijkheid heeft, maar wilde de uitvoering aan het particulier initiatief overlaten en geen gemeentelijke commissie instellen. Een overleggroep ontwierp samen met de Wereldwinkel een nieuwe nota en wilde nu voor de uitvoering een apart orgaan oprichten.
Jaarboek 39, pagina 9
De gemeenteraad reageerde in 1978 positief, maar de fut was er na drie jaar discussiëren echter uit en van de oprichting van een nieuw orgaan kwam het niet meer. Door de organisatie van cursussen en het geven van voorlichting nam de werkgroep Wereldoriëntatie nog een aantal jaren het stokje over, totdat ook hieraan een einde kwam.
Wel ontstond mede hierdoor in 1982 een geweldig nieuw initiatief door de oprichting van de stichting ‘Castricum helpt Muttathara’: een onderwerp om afzonderlijk aandacht aan te besteden.
Naar de C.F. Smeetslaan
De gemeente Castricum was behulpzaam bij het zoeken naar een nieuwe locatie. Dit resulteerde in de aankoop met een hypothecaire lening van een van de winkelpandjes aan de C.F. Smeetslaan. De gemeente stond garant en gaf een flinke rentesubsidie.
Opening van de nieuwe winkel aan de C.F. Smeetslaan op 1 juni 1991; van links naar rechts voorzitter Maarten de Wit, An de Graaf en twee vakbondsleiders uit Chili die de opening hebben verricht. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De nieuwe Wereldwinkel Castricum werd op 1 juni 1991 officieel geopend door twee vertegenwoordigers van de Bananen-arbeidersbond uit Nicaragua (ATC). In 2005 is de winkel verbonden met de daarachter gelegen magazijnruimte en werd met hulp van vele vrijwilligers een herinrichting van de winkel gerealiseerd.
Jaarboek 39, pagina 10
Bij de Fair Trade Organisatie in Culemborg en bij soortgelijke leveranciers vond de inkoop plaats. Via advertenties en artikelen in lokale nieuwsbladen werden diverse producten onder de aandacht gebracht en werd uiteengezet waarom de Wereldwinkel deze producten verkoopt.
Een opmerkelijk feit: toen in 1995 Max Havelaar de koffieprijzen verlaagde, volgde Douwe Egberts snel dit voorbeeld. De jong overleden voorzitter van de wereldwinkel, Volkert Keysper, noemde het in een interview ter gelegenheid van de viering van het 25-jarig bestaan: “De macht van de boodschappentas. Elke consument kan verandering bewerkstelligen.”
De feestelijke viering van het 25-jarig bestaan op 22 april 1995 werd opgeluisterd door Emergo.
De omzet van de winkel steeg jaarlijks dankzij de tientallen vrijwilligers. In 1994 werd voor ruim 30.000 gulden aan levensmiddelen verkocht; in totaal bedroeg de omzet bijna 60.000 gulden. Ruim 10 jaar later, in 2005, leverde de verkoop ruim 67.000 euro op, waarvan 29.000 euro voor levensmiddelen.
Ondanks de crisis vanaf 2008 bleef de omzet stijgen. Het assortiment werd geleidelijk verder uitgebreid met onder andere speelgoed en sieraden en in 2001 met bananenbier uit Ghana. Eerst werd meegewerkt aan de kerstkaartenverkoop van Unicef; momenteel is er een permanent aanbod van Unicefkaarten.
Erg succesvol bleek de kerstpakkettenactie. Veel organisaties kochten deze pakketten, die door de medewerkers zelf werden samengesteld. In 2006 zijn er hiervan ruim 11.000 verkocht. In de winkel ging men met de tijd mee. Naar aanleiding van een overval kwam er in 2001 een pinautomaat. In 2004 kreeg de winkel een eigen website.
Jo Vissers heeft tot het einde van haar leven de winkel bezocht.
Terugblik
Het waren andere tijden die jaren (negentien) zeventig en tachtig. Computers, internet, social media en mobiele telefoons waren nog geen gemeengoed. Om een duidelijke boodschap te verspreiden werden in de Wereldwinkel veel buttons, stickers en posters verkocht. Oud-voorzitter Maarten de Wit memoreert dat de winkel in Castricum in de jaren (negentien) tachtig het kloppend hart was van de anti-kernwapenbeweging en van vredesdemonstraties.
De wereldwinkel was ooit een actiecentrum en steunde veel landelijke campagnes in het kader van ‘het bevorderen van mondiale bewustwording’. Na de jaren (negentien) tachtig kwam de verkoop van producten centraler te staan en deelname aan campagnes werd ook door de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels op een laag pitje gezet.
De Wereldwinkel. C.F. Smeetslaan 4 in Castricum, 2015. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Door de ingebruikneming van de winkel aan de C.F. Smeetslaan kwam er meer aandacht voor de winkelinrichting en organisatie.
Nog steeds wordt verkoop van producten uit de Derde Wereld als middel gezien in de strijd voor rechtvaardiger handelsstructuren, verbetering van werknemersrechten en afschaffing van kinderarbeid. Daarom worden bijzondere producten aangeboden als alternatief voor het reguliere aanbod.
De wereldwinkel van binnen gezien. C.F. Smeetslaan 4 in Castricum, 2015. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Een actiecentrum is het niet meer maar ongewijzigd blijft, nu al 46 jaar, het uitgangspunt dat armoede bestreden kan worden met ‘Fairtrade’, eerlijke handel, met respect voor mens en milieu. De doelstellingen van de Wereldwinkel worden door veel mensen en instellingen ondersteund.
In 1970 begon het allemaal. De pioniers van toen zijn afgehaakt en nieuwe vrijwilligers hebben het stokje overgenomen, maar de idealen zijn gebleven.
Jeannette Smits Niek Kaan
Bronnen:
Archief Wereldwinkel Castricum;
Regionaal Archief Alkmaar;
Wit de, Aad, persoonlijk archief.
Met dank aan:
Nellie Borst, Suzanne Jansen, Harry Poeze, Aad de Wit en Maarten de Wit.
Ik heb het aambeeld van De Salamander nog in mijn werkplaats gehad …
Engel Twisk werd op 19 januari 1925 in Bakkum geboren en vierde dit jaar zijn 90e verjaardag. Hij kijkt terug op zijn leven en dat van zijn ouders en grootouders. Vader Floris startte rond 1918 met een smederij op de hoek van de Bakkummerstraat en de Vinkebaan. Engel wilde net als zijn vader smid worden. Geen ander beroep sprak hem zo aan.
Zijn eerste opleiding kreeg hij op de Ambachtsschool in Alkmaar. Het was een zware slag toen in 1943 de woning en de werkplaats in opdracht van de Duitsers werden gesloopt, net als honderden andere panden. In 1948 kon vader Floris in zijn oude buurtje een nieuwe woning met smederij in gebruik nemen.
Intussen was Engel zelf als dienstplichtige naar Nederlands-Indië vertrokken. In oktober 1949 kwam hij terug op het troepentransportschip Kota Inten en pakte zijn geliefde vak weer op. Nu is de voormalige smederij zijn woning. Daar hoopt hij met steun van de kinderen tot zijn laatste dag te blijven.
De oude smederij heeft Engel in 1983 grotendeels eigenhandig verbouwd tot woning.
Engel Twisk is een geboren verteller en bovendien beschikt hij over een goed geheugen. Het leven van zijn ouders en grootouders staat hem nog helder voor de geest; alleen mogen we hem af en toe een beetje helpen met jaartallen. Hij woont sinds 1983 comfortabel in de vroegere smederij, die hij bijna eigenhandig heeft verbouwd. Zijn stoel staat op de plaats waar ooit een aambeeld stond. Voor het raam het model van een oude molen, uiteraard gemaakt van metaal. Klaas Molenaar van de vroegere Wastora heeft hem willen kopen: “Zeg maar wat je er voor wilt hebben.”
Engel had al meer molens gemaakt en hij had er geen zin in om dat nog eens te doen. Voor geld is niet alles te koop. Molenaar had er begrip voor.
Het gezin van kleermaker Willem Twisk. Het vak werd door vier generaties uitgeoefend. Floris Twisk staande rechts op de foto werd smid en zoon Engel volgde hem op.
We maken eerst kennis met de familie Twisk. “Mijn grootvader Willem Twisk en grootmoeder Catharina Haaker hadden een kleermakerij, zoals verschillende generaties voor hem. Eerst in Heiloo en later in Velsen. In 1899 gingen ze in de Burgemeester Mooijstraat wonen en daarna verhuisden ze naar de Alkmaarderstraatweg 24, tegenwoordig Dorpsstraat 128, tegenover de rooms-katholieke kerk. Zijn zoons Jaap en Jan waren ook kleermakers. De oudste zoon was mijn vader Floris, die smid is geworden. Hij trouwde met Catharina Zonneveld.
Een foto van Engel en zijn verloofde Ank Buur gemaakt in 1946 kort voor zijn vertrek als dienstplichtige naar Indië.
Zelf ben ik in 1952 getrouwd met Ank Buur uit Akersloot. Zij is in 2000 overleden. Omdat er geen huis was te krijgen, woonden we eerst op de verdieping van het nieuwe huis van mijn ouders. In 1956 verhuisden we naar de Breedeweg en in 1966 ruilden mijn vader en ik weer van woning en nam ik de smederij over.
Jaarboek 38, pagina 60
De familie Twisk
In het 10e jaarboek van Oud-Castricum (1987) is de familie Twisk beschreven. Deze familie en veel aangetrouwde familieleden zijn diep geworteld in Bakkum en Castricum.
Engel Twisk stamt af van Jan Twisk die in 1766 werd genoemd als schepen van Bakkum. Zijn boerderij stond op de (zuid)hoek van de Haagscheweg-Heereweg. Floris, een zoon van Jan, had een boerderij op ‘t Noordend aan de Kooiweg.
Diens zoon Willem (1799-1863) werd kleermaker in de Oosterbuurt en zoon Floris (1840-1923) volgde zijn vader op. Hij vestigde zich op de hoek Overtoom-Schoutenbosch. Het vak werd voortgezet door zoon Willem (1868-1932) die met Catharina Haaker trouwde. De oudste zoon kreeg weer de naam Floris (1893-1974), maar die werd geen kleermaker maar smid en Engel trad in zijn voetsporen.
De Salamander
De grootvader van mijn moederskant was Engel Zonneveld (1865-1937). Hij was schelpenvisser, tuinder en van 1917 tot zijn dood ook strandvonder. Met zijn vrouw Grietje Limmen (1864-1945) woonde hij op de duinboerderij Van Lennepsoord. Het was een heel ‘slachtige’ vent hoor. Slachtig betekent handig. Hij maakte zelf schelpenkarren voor die jongens van hem. Hij kocht een tweedehands onderstel en de rest maakte hij van juttershout.
De Salamander die bij laag water nog altijd te zien is.
In 1910 strandde De Salamander. Het was een kanonneerboot en een ramschip, 46 meter lang en 10 meter breed, gebouwd in Bremen rond 1880. Het was één bonk ijzer en na iedere storm zakte het weer een halve meter dieper in het zand. Hij zou naar Hendrik-Ido-Ambacht gesleept worden voor de sloop.
De runners kwamen bij mijn grootvader in huis. Die mannen waren daar een tijdje in de kost. Ze kregen in de gaten dat ze het schip niet konden bergen en tenslotte gaven ze het op. De baas vroeg mijn grootvader hoeveel kostgeld hij kreeg. In plaats daarvan kwamen ze overeen dat hij voor een rijksdaalder het wrak mocht overnemen. Bewijzen heb ik er nooit van gezien. Zo ging het vroeger niet, maar Engel Zonneveld werd dus de nieuwe eigenaar.
Het aambeeld van de Salamander heb ik nog in mijn werkplaats gehad. Het schip had een kanon dat 180 graden kon draaien. Twee torpedokamers zijn er later ingebouwd. Het was natuurlijk een schip met een stoommachine. Ik ben er zelf nooit op geweest, maar heb er genoeg over horen vertellen.
De boeg van het schip was 20 centimeter dik. De Duitse keizer heeft dat ding laten bouwen. Het was er een van een serie. Later bleek het een mislukking te wezen. Het was de bedoeling om met die schepen op de Duitse wadden te patrouilleren en bij eb te gaan liggen. Als er vijandelijke schepen vanuit de Oostzee de wadden opvoeren, dan konden ze er snel naar toe varen en dan ramden ze die of schoten er torpedo’s op af.
De smederij van Jan Hoebe
Opa Zonneveld woonde in het duin, tot zijn land door de waterwinning zo verdroogde, dat er niets meer te telen viel. Toen kocht hij van Bertus Hageman aan de Heereweg 18 een boerderijtje. Er stond een grote kapberg achter. De achterkant was helemaal open en die kant heeft hij dicht gemaakt met planken van het strand. Al die rotzooi uit het duin vandaan heeft hij daar naar toe gesleept. Hij heeft nog een tijdje geschulpt, maar kreeg maagkanker en overleed op 12 juni 1937. In die oude schuur heeft mijn vader in de oorlog nog een smederij gehad. Er was geen smidsvuur, maar hij maakte er wel kachels en zo.
Vader is in 1893 in Heiloo geboren. Als 11-jarige jongen werkte hij al bij Bertus Stuifbergen, die een boter en kaaszaak had op de hoek van de Ruiterweg en de Mient.
Jaarboek 38, pagina 61
De vrouw van Stuifbergen was een Van den Berg uit Egmond aan Zee. Door de aanleg van het Noordzeekanaal werd IJmuiden belangrijk als vissershaven en de Egmonders trokken daar naar toe. Bertus had een wagen met een ket (klein paard) waar mijn vader in IJmuiden de bestellingen mee rondbracht. Bertus liet zijn paard beslaan in Heemskerk bij smederij Eeltink. Mijn vader stond er altijd bij te kijken. Het smidsvak trok hem erg aan. Bij die smid kreeg hij toen zijn eerste opleiding. Later werkte hij in Bakkum bij de smederij van Jan Hoebe.
Smederij Hoebe. Bakkummerstraat 102 in Bakkum. Uiterst rechts Jan Hoebe. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Bij een verbouwing van de broodfabriek moesten er gaten in stalen balken geboord werden. Hoebe had alleen een handboor en het duurde heel lang voordat zo’n boor door de balk heen was. Bertus de Groot in IJmuiden had moderner gereedschap. Mijn vader ging daar een spiraalboor lenen.
De (rogge)broodfabriek. Brakersweg 43 (voorheen Noordeinde G27) in Bakkum. Willem Groot vestigde zich al voor 1900 als broodbakker. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Bertus stelde hem voor: “Je ken wel bij main komme werken.” Vader zei: “Ik werk nog bij Jan Hoebe. Ik kan niet zo maar weglopen.” Hij praatte er wel over met ouwe Jan Hoebe. Die vond het eigenlijk wel een goed idee dat hij eens een paar maanden bij Bertus ging werken om ervaring op te doen. Dat heb ie gedaan en daarna is hij weer terug gegaan naar Bakkum.
Meester-hoefsmid
Mijn vader was klein van stuk. In het keuringsrapport voor het leger staat 1 meter 60. Hij moest in 1913 opkomen en had bij de marine gewild als stoker. Dat is hem niet gelukt. De Eerste Wereldoorlog brak uit en in Den Helder werd de Kustwacht ingesteld. Daar heeft hij zes jaar gezeten. Daarvoor was hij nog een tijdje bewaker op het interneringskamp in Bergen.
Floris Twisk met kleinzoon Floris op weg naar de kermis in Bakkum. Achter hem loopt Engel.
Er was veel geouwehoer en geteut onder de soldaten en mijn vader ging liever aan het werk. Om wat te doen te hebben onderhield hij in Den Helder de kanonnen. Er was een kapitein die Sijpestein heette. Die zag mijn vader daar altijd scharrelen. Mijn vader vertelde hem dat hij graag hoefsmid wilde worden, maar dat hij daarvoor een cursus moest volgen die op zaterdagochtend in Haarlem werd gegeven. De kapitein heeft hem toen toestemming gegeven om op vrijdagavond naar huis te gaan, zodat hij op zaterdag die cursus kon volgen.
Slager Jan Huiberts (links) voor de slagerij. Vinkebaan 10 in Bakkum. Jan begon zijn slagerij aan de zuidzijde van de Vinkebaan tot ook zijn pand door de duitsers gesloopt werd. Hij stond bekend als paardenslager. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Dan ging hij ‘s ochtends eerst naar paardenslager Jan Huiberts op de Vinkebaan voor een paar afgezaagde poten en die gingen achterop de fiets mee naar Haarlem voor de cursus. Daar kregen ze les. Een hoef is een ingewikkeld mechanisme hoor. Er zitten veel zenuwen in zo’n hoef. Door die dikke rand er omheen moeten zo’n zes hoefnagels geslagen worden. Aan die hoefnagels zit een smal kantje, waardoor die automatisch naar buiten lopen. Ze hadden in Haarlem graag dat hij een rijkserkend diploma zou halen. Toen volgde hij in Utrecht de opleiding meester-hoefsmid en slaagde met lof. Die rijkserkenning bestaat tegenwoordig niet meer. Nu kan iedereen zich hoefsmid noemen.
Wagenmakerij en smederij
Na zijn diensttijd ging mijn vader weer aan het werk bij Jan Hoebe. Rond 1920 was de Bakkummerstraat nog steeds niet meer dan een paardenpadje. Alleen in het midden was er bestrating. Toen hij naar huis fietste, kwam hij hier op de hoek Jan de Groot tegen. Die had zijn smederij in de Schoolstraat verkocht aan Dorus de Groot (een broer van Kees de Groot van de kalkovens). Jan was ‘een man van het veld’, dat betekende dat zijn vader niet bekend was. Hij droeg de achternaam van zijn moeder. Ze liepen samen op naar het dorp. “Wil je geen smederij beginnen?”, vroeg hij. “Daar heb ik geen centen voor,” zei mijn vader, maar Jan zag wel een oplossing.
De winkel van smederij de Groot (links op de foto). Schoolstraat 6 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
“Wat ben je laat,” zei z’n moeder toen hij thuis kwam. Ze woonden toen al in de Burgemeester Mooijstraat. Hij vertelde dat hij met Jan de Groot was meegelopen en dat ze het over een smederij hadden gehad. Voor mij niet te betalen, maar hij had gezegd dat het wel goed zat. Mijn moeder trok de stoute schoenen aan en zei: “Wij gaan vanavond naar hem toe.” Diezelfde avond werden ze het al eens.
Timmerman Jan Vlaar uit de Noord had op de hoek van de Bakkummerstraat en de Vinkebaan een werkplaats. Hij was met een dochter van Jan getrouwd. Bij de verkoop van de smederij in de Schoolstraat was overeen gekomen dat hij geen smederij meer mocht beginnen. Een wagenhandel of een wagenmakerij kon natuurlijk wel. Daarvoor werd aan de werkplaats van Vlaar een stuk aangebouwd. Bertus Nootebos nam het later van hem over.
De in de Tweede Wereldoorlog gesloopte wagenmakerij annex smederij op de hoek van de Vinkebaan en de Bakkummerstraat. Van links naar rechts Bertus Nootebos, Jan Vlaar en echtgenote.
Via Jan de Groot is mijn vader dus aan de Vinkebaan terechtgekomen. De wagenmakerij werd steeds meer een smederij.
Jaarboek 38, pagina 62
Een wagenmaker en een smid hadden elkaar toch nodig. Om de wielen van een schelpenkar moest bijvoorbeeld een ijzeren band worden gelegd en ook bij andere onderdelen kwam de smid er aan te pas. Ik kan me nog goed herinneren dat er boven het smidsvuur een enorme blaasbalg zat.
Vakman
Rond de tijd dat mijn vader in 1921 met Catharina Zonneveld trouwde, heeft hij samen met zijn buurvrouw Geessie Kaag een dubbel woonhuis Bakkummerstraat 1 en 3 laten bouwen. Ze had met haar inmiddels overleden man een melkzaak gehad in Amsterdam. Nu woonde ze hier aan het Duinpad. Geessie Kaag begon op Bakkummerstraat 3 een kruidenierszaakje en mijn vader had behalve de smederij ook een winkeltje waar hij fietsen, onderdelen van kachels en potten en pannen verkocht. Ik ben in 1925 op het adres Bakkummerstraat 1 geboren. Ik heb twee broers, een oudere broer Willem (1922) en een jongere broer Theo (1929).
Engel Twisk voor het bord met orthopedische hoefijzers die zijn vader Floris heeft gemaakt.
Ik heb nog een heel stel hoefijzers die mijn vader gemaakt heeft. Het zijn allemaal orthopedische hoefijzers. Die waren bijvoorbeeld voor een paard met een doorgezakte hoef. Je moest als hoefsmid heel goed op de hoogte zijn van de stand en de gang van de paarden. De paarden werden bij de smederij ‘warm’ beslagen. Tegenwoordig hebben de hoefsmeden verschillende maten hoefijzers in voorraad, zodat zij ‘koud’ kunnen beslaan. Mijn vader kon heel goed smeden. Voor mij zijn die hoefijzers echte kunstwerkjes!
Toen ik in de jaren (negentien) zestig de smederij overnam, hadden we nog maar elf klanten met een paard. Ik herinner me nog Karel, het prachtige paard van Gerrit Veldt, dat een schitterende draf had. Als er een paard moest worden beslagen, ging dat altijd voor en werd het andere werk direct stil gelegd. Op een gegeven moment zijn we er mee gestopt.
De smeden van Castricum, Peperkamp, De Groot, Hoebe en ook smeden uit Akersloot en Limmen, kochten gezamenlijk in. Zo af en toe hadden ze vergadering bij ons thuis en daar werd heel wat afgelachen, maar intussen was de onderlinge concurrentie groot. Bij offertes gingen ze rustig een paar centen onder de prijs van een collega zitten, als ze die aan de weet kwamen.
Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kwam er een vertegenwoordiger van een grote gereedschapsfabriek uit Duitsland naar mijn vader. Hij verkocht gereedschapsstaal. Voor een schoffel of een bijl smeedde je twee stukken ijzer aan elkaar en een stuk staal er tussen. Die werktuigen hoefde je zowat nooit te scherpen. Als je ging hakken, vooral in ijs, dan sleet het ijzer weg, maar het staal bleef intact.
Mijn vader zou de rekening van dat gereedschapsstaal betalen, maar die vertegenwoordiger had op de rekening overal een nul achter gezet. Had je 6 kilogram, dan werd het 60 kilogram. We kregen veel te veel. Het werd een moeilijke kwestie. Mijn vader betaalde niet.
Toen heeft hij contact gezocht met de boekhouder van Duin en Bosch. Die woonde net over de spoorbomen aan de Beverwijkerstraatweg.
Jaarboek 38, pagina 63
Zijn schoonzoon was kunstschilder Middelveld. Die stelde brieven op en maakte duidelijk hoe de vork in de steel stak. Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit en heeft hij er niets meer van gehoord.
Op winterdag werd het soms om drie uur al donker en dan zei hij: “Maak het vuur maar an.” Dan ging hij bakken. Een ijzeren ton werd op het vuur gezet en daar werden de oude hoefijzers in gegooid. Hij smeedde er nieuwe hoefijzers van of gereedschap. Het fascineerde me dat je van oud materiaal nieuwe dingen kon maken.
Het eerste wat ik van mijn vader leerde, was het maken van Hollandse klinkstellen of deurbeslag. Had ik er een gemaakt, zei hij: “Het rooit erop, maak er nog maar eens ien.” Zo heb ik er heel wat gemaakt. Ik vond het een heel interessant vak. Het bestond uit drie onderdelen: grof, hoef- en kachelsmid.
Door de komst van de forensen in het dorp veranderde ons werk. We kregen nieuwe klanten en bovendien hadden forensen geen kachels maar haarden. Ons assortiment werd uitgebreid.
Net voor de oorlog had ik op de Ambachtsschool in Alkmaar de opleiding voor smid en bankwerker gevolgd. Toen was ik een jaar of 13. We kregen in de oorlogsjaren aanvullend les van een Vereniging ter bevordering van Vakonderwijs. Eerst in de school met de Bijbel en later in café De Vriendschap in de Dorpsstraat. Meneer Kaper van Duin en Bosch was zo’n beetje de hotemetoot. Werkstukken maakte je in verschillende andere smederijen. Ik heb hier nog oorkondes van prijzen die ik heb gewonnen. Mijn zoon heeft ze laten inlijsten en opgehangen.
Ik had altijd ruzie met een leermeester die bij de gemeente werkte. Ik dacht dat het Van Diepen was. Een timmerman gebruikt geen millimeters maar centimeters en ik heb dus altijd geleerd met millimeters te werken. Toen heb ik gezegd dat geen les meer van hem wilde hebben. Daarna heeft ene Groot, die bij de Technische Dienst van Duin en Bosch zat, ons les gegeven. Ik kon goed leren, maar ik had alleen belangstelling voor onderwerpen die me interesseerden en de rest zag ik als tijdverlies.
Evacuatie en sloop in de oorlog
Ik weet nog dat mijn vader ons ‘s morgens vroeg riep: “Kom je bed uit, het is oorlog.” Al na een paar weken werden er Duitsers in Bakkum ondergebracht. Op het duin hier tegenover kwam een kazemat; er werden bunkers gebouwd en de tankval werd gegraven.
De tankval. Oude Schulpweg in Castricum, 1940-1945. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De eerste tijd had je nog niet veel last van de bezetting. Je kon nog in het duin komen en op het strand. Daar spoelden lijken aan die bij de dorpskerk werden begraven.
In 1943, midden in de oorlog, moesten we binnen een week evacueren. De smederij en de woningen werden gesloopt. Het was verschrikkelijk voor mijn ouders. Mijn vader is in een paar dagen grijs geworden. We kregen een evacuatie-adres in Wildervank en dat zagen we helemaal niet zitten.
Eerst werden we opgevangen bij Jaap Twisk, een broer van mijn vader. Die had een kleermakerij op de hoek van de Korte Cieweg en de Dorpsstraat. Later zat Stevens daar. Tenslotte kregen mijn ouders woonruimte in Krommenie.
Ik heb eerst geprobeerd onder te duiken, maar moest toch voor de Arbeidsdienst naar Duitsland. Daar kwam ik bij een smid terecht. Ik heb nog een beetje gescharreld met zijn dochter. Sindsdien had ik meer begrip voor de contacten van Hollandse meisjes en Duitse soldaten.
Ik kreeg wel een steeds grotere hekel aan de mentaliteit daar en het gesnauw. Tenslotte ben ik teruggekomen en ondergedoken bij een tuinder in Venhuizen. Bij droppings ben ik nog door het verzet ingeschakeld. Met zaklantaarns moesten we het terrein afbakenen. Vaak lukte dat niet door de mist en het hielp niet mee dat ik ook niet lang ben.
Werken op het land was niets voor mij. Ik ging terug naar Bakkum en kon bij smid Hoebe aan het werk en daar was ik ook in de kost. Ik kon heel wat ervaring opdoen, niet alleen met het beslaan van paarden, maar ook allerlei ander werk; ik was ook slotenmaker. Natuurlijk werkte ik in het hol van de leeuw, maar het voordeel was dat er in ons dorp geen razzia’s zijn gehouden en ik voelde me wel veilig.
Slager Dirk Castricum bij het hakblok. Breedeweg 16 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Iedereen werkte voor de Duitsers, want er moest brood op de plank komen. Ik had een vals Ausweisz en haalde eten bij de gaarkeuken tegenover het station. Als er vrijbankvlees was, werd dat door dorpsomroeper Dorus Kuijs bekend gemaakt. Onder andere in de werkplaats van Duinenbosch stonden paarden van de Duitsers. Dode paarden gingen naar de krengenslager Castricum aan de Breedeweg.
Naar Indië
In 1946 moest ik, 21 jaar oud, met de eerste lichting dienstplichtigen naar Indië en werd ingedeeld bij de ‘Zeven December Divisie’.
Jaarboek 38, pagina 64
Ik was dan wel opgeleid als smid, maar daar werd ik ingezet als automonteur en reparateur van van alles. Op een keer kreeg ik een aanvaring met een sergeant en die slingerde me op rapport. Ik moest bij de commandant komen en die begon met de vraag of ik als kwartiermaker naar Buitenzorg wilde, een plaats op West-Java waar de Gouverneur-Generaal zijn kantoor had. Nu heet het Bogor. Dat wilde ik wel. Daarmee was het gesprek afgelopen. Later zat ik nog als monteur in Soekaboemi.
Engel maakt een ritje op zijn motor in Soekaboemi op Java.
Poncke (Jan) Princen (1925-2002), activist voor mensenrechten, lag daar op een kamer onder anderen samen met Martin Duijn, een andere Castricummer. Zo kwam ik in contact met Princen. Poncke Princen is daar gedeserteerd. De hele groep had hem eigenlijk moeten volgen.
Dan schieten de tranen in zijn ogen: “Voor mij was het een held en geen landverrader. Hij had een standbeeld verdiend. Ik heb me vaak afgevraagd wat we daar eigenlijk deden. Wij Nederlanders wilden toch ook graag bevrijd worden van de Duitsers. Ik had een hekel aan die dienstplicht. We zijn gewoon besodemieterd. Anderhalf jaar zouden we gaan, maar we hebben er drie jaar gezeten.”
Plaatsgenoten zochten elkaar op. Van links naar rechts Floor Schermer, Martin Duin en Engel Twisk.
In 1949 kwam Engel met het transportschip Kota Inten terug, tegelijk met de dorpsgenoten Harm Vermeulen en Hans van Deelen. Toen was het nieuwe dubbele woonhuis, dat vader Floris samen met Nootebos had laten zetten, net klaar. Bakkummerstraat 5 en 7; achter nummer 5 kwam een timmerwerkplaats en achter nummer 7 de smederij met een travalje (hoefstal) voor het beslaan van paarden. Die travalje had Floris zelf gemaakt.
Loopbaan
Zwager Frans Zonneveld werkte ook bij mijn vader. Hij was een beetje invalide. Toen brak er een slechte tijd aan en het werk zakte als een pudding in mekaar. “Wat moet dat nu”, zei mijn vader. “Zal ik ome Frans naar huis sturen?” “Ik ga wel weg”, zei ik.
Ik ben toen begonnen bij Jan Spiering in Beverwijk en werd onder andere ingezet bij de Hoogovens. Het tijdelijk personeel kreeg de rottigste klussen.
Toen vroeg Beijnes, de spoortreinfabriek, nieuw personeel. Ik solliciteerde en werd aangenomen met een proeftijd van drie weken. Na die drie weken, op een zaterdag, werd ik uitbetaald. Ik kreeg 1 gulden en 2 cent per uur. De anderen kregen vier cent meer. Toen ik de volgende week terugkwam, heb ik gezegd dat ik een volwaardige vakman ben en dat ik hetzelfde betaald wilde worden als de andere mensen die niet in Indië hebben gezeten. Ik kreeg mijn zin niet, leverde mijn werkkist in en ging terug naar Jan Spiering. Op het station kwam ik later de personeelschef van Beijnes tegen. Die stelde me voor om weer terug te komen. Hij zei: ”Ik zal zorgen dat je 1 gulden 6 krijgt.”
Ik ben bij Beijnes teruggekomen en kreeg volgens afspraak toch die 1 gulden en 6 cent. Door bemiddeling van prins Bernhard hebben we voor Argentinië zelfs roestvrijstalen treinen gemaakt. Voor onze begrippen heel modern.
Bij Beijnes ging het op den duur slecht en na acht jaar solliciteerde ik bij de Linoleumfabriek Forbo in Krommenie. Daar heb ik ook acht jaar gewerkt. Ze vonden me wel een goede smid in Krommenie. Ze vroegen waar ik het vak geleerd had. Bij m’n vader. “Heeft je vader een smederij?” Ik zei ja. “We hebben eigenlijk ander werk voor je, maar we willen je niet uit die ploeg vandaan halen.” Zodoende heeft mijn vader toen ook nog opdrachten van Forbo gekregen.
Logo smederij.
Jaarboek 38, pagina 65
De fabriek werkte ook voor Armstrong in Amerika. Armstrong was de grootste linoleumfabriek van de wereld. Als Armstrong een order kreeg die te klein was, dan hevelden ze die over naar Krommenie. Er moesten linoleumtegels gestanst worden. Ze kregen ze niet op de juiste maat. De baas vroeg of ik had verstand had van materialen. “Natuurlijk”, zei ik. Ook de ouderwetse maten nog, want vroeger was alles in inches. Ik moest die stans op de juiste maat brengen. Dat was een leuke klus.
De baas bood me een sigaar aan. Ik zeg: “Waar zijn die andere negen?” Hij had er een hele doos aan overgehouden. Toen heb ik op het kantoor die ene sigaar teruggegeven. Ik zei: “Dan kunnen jullie die ook op roken.” Tenslotte kreeg ik die doos sigaren toch nog.
Ik heb ook nog twee jaar bij de Hoogovens gewerkt, maar ben toen afgekeurd vanwege mijn rechterarm. Toen het weer iets beter leek te gaan met mijn arm, ben ik in de smederij in Bakkum begonnen. Daar heb ik eigenlijk weer te lang en te veel gewerkt.
Het begon zo. Ik ging bij mijn vader op bezoek en toen vertrok net ouwe Cor Lute, een poelier van de Bakkummerstraat. Mijn vader vertelde: “Hij wil het hele spulletje kopen. Hij had er een redelijke prijs voor over.” Ik zei dat ik er zelf belangstelling voor had. “Ben jij bedonderd riep mijn vader. Jij moet helemaal niet voor je eigen beginnen.”
Ik heb hem uitgelegd dat het me helemaal niet ging om een hoop werk of om rijk te worden, maar dat ik eigen baas wilde worden. Ook mijn vrouw was er eerst niet erg voor. Mijn vader kreeg er zowat de zenuwen van. Toen ben ik met die banenpijpen (rollen waar het 25 meter brede linoleum overheen liep) voor de linoleumfabriek begonnen. Daar had mijn vader ook al aan gewerkt. Het werk werd goed betaald. Beter dan in de fabriek zelf.
De fontein op het Binnenhof
Hier hangt ook een foto van de fontein op het Binnenhof. Die fontein heb ik gerenoveerd. Dat kwam zo. Op een gegeven moment kwam er een smid uit Egmond-Binnen bij me langs. Die was bezig met een kunstwerk voor Beatrix in verband met haar huwelijk in 1966. Hij was ook leraar op de ambachtsschool en had er te weinig tijd voor. Hij liet het me zien en vroeg of ik het wilde doen. Toen heb ik het afgemaakt. Het was een symbool of logo voor Beatrix. Het was goed geslaagd. Ik heb me ook altijd wel siersmid gevoeld. Hij vertelde me dat hij contact had met iemand van Monumentenzorg uit Amsterdam die veel smeedwerk uitbesteedde. Die man vroeg of ik iets voor hem wilde maken. “Dan weet ik wat u kan.”
Toen hebben we een segment van een hekkie gemaakt. Nadat hij het had bekeken zei hij: ”Ik wou dat ik je eerder gekend had. Iemand heeft het hek van ons gebouw gerestaureerd, maar ik vond het niet zo kunstig als wat jij hebt gemaakt.”
De in neo-gotische trant uitgevoerde smeedijzeren fontein op het Binnenhof die door Engel Twisk is gerestaureerd.
Zo kwam het dat ik opdracht kreeg om de fontein, die op het Binnenhof had gestaan, te herstellen. Die fontein was helemaal verrot en verroest en die hadden ze gesloopt. De restanten lagen in een boerderij bij de Egmondse abdij. Er was ook een kolom bij van gietijzer en die kieperden ze zo van de wagen, waardoor die kolom brak.
Hij dateert uit 1883, de tijd van Koning Willem III. Het ontwerp is van de beroemde architect Pierre Cuypers en gemaakt ter nagedachtenis aan Willem II (1227-1256) koning van het Rooms-Duitse rijk die bij Hoogwoud door de West-Friezen is vermoord.
De vele onderdelen van de fontein waren wel gemerkt, maar niet erg zorgvuldig, dus dat heb ik opnieuw moeten doen.
Ik heb nog gezegd dat ze alles moesten laten galvaniseren. Maar wat was het geval? Dat ding was gemaakt van puddelijzer en daar zit vaak veel koolstof in. Dat smeedde vroeger veel makkelijker en het laste veel beter. Om het te galvaniseren moet ijzer in het zoutzuur gelegd worden om te ontroesten. Die koolstof lost allemaal op en dan kijk je er dwars doorheen. Dat vonden ze te rigoureus.
Jaarboek 38, pagina 66
Bij een fabriek in Purmerend is het metaal gecoat, maar dat was geen afdoende oplossing. De fontein is later nog wel een paar keer onder handen genomen.”
Terugblik
“Ik had voor de Forbo wel naar Zweden of Zuid-Afrika kunnen gaan. Overal hadden ze fabrieken, maar daar liet ik me niet heen sturen. Ik wou helemaal niet naar het buitenland. In Bakkum was ik thuis. Mijn vrouw en ik waren aan dit gebied gehecht.
Toen ik dat nog kon, ging ik hier altijd naar de kerk. Ik heb nog steeds sympathie voor het katholiek geloof, maar het instituut ging me tegenstaan. Dat de huidige paus kritisch is op de kardinalen en de bisschoppen vind ik hoopgevend, maar ik hou vast aan mijn eigen manier van geloven. Ik heb in mijn leven geleerd dat iedereen er recht op heeft om zichzelf te zijn.”
Niek Kaan
Bron:
Weergave van gesprekken met Engel Twisk in het jaar 2014
Naschrift:
Na een ziekbed van enkele maanden overleed Engel Twisk op 5 april 2015. Zoals hij wilde, is hij gestorven in zijn tot woning omgebouwde smederij aan de Bakkummerstraat.
‘Onze verhalenverteller is uitgesproken …’ staat er boven zijn overlijdensbericht. Inderdaad, wat kon hij geweldig vertellen met oog voor de kleinste details. Vaak kwam in zijn verhalen zijn gevoel voor recht en onrecht naar voren en de stempel die zijn diensttijd in Indonesië op zijn leven heeft gedrukt.
Pastor Bertus Stuifbergen, die de uitvaart leidde, roemde zijn wijze, filosofische inslag. Ze hadden elkaar wel aangevoeld. De overgrootvader van de pastor woonde op de boerderij de Papenberg en de pastor kon het niet laten om op te merken dat het graf van Engel en zijn echtgenote gelokaliseerd kan worden op het bijbehorende ‘Kippenlandje’, nu deel van de begraafplaats Onderlangs.
Engel zou het prachtig hebben gevonden. Hij was sterk verbonden met het dorp dat hij voor geen goud wilde verlaten.
Op het graf van het echtpaar Twisk staat een prachtig door Engel zelf gesmeed kruis.
Koffiebonen, suiker, rijst, enzovoorts, werden ook bij Wokke achter de toonbank afgewogen en verpakt.
Van de reeks middenstanders die ons dorp in ongeveer 100 jaar heeft gekend, hebben wij achtereenvolgens de bakkers, melkboeren, slagers en groenteboeren beschreven. Nu restte ons de kruideniers, waarvan zowel in Bakkum als Castricum veel zaken bestonden tot de eerste supermarkt begin jaren 1960 zijn intrede deed. Dat was Glorie in de Torenstraat. Vanaf die tijd brak er echt een zuinige tijd aan voor de winkel op de hoek!
De supermarkt van Glorie. Torenstraat 48 in Castricum, rond 1980. De supermarkt was van de drie broers: Hermanus Willebrordus geboren op 29 maart 1923, Johannes Franciscus Gerardus geboren op 9 november 1928 en Franciscus Petrus geboren op 5 maart 1931. Sinds oktober 1983 is dit verleden tijd. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De kruideniers die zich hier in de vorige of deze eeuw hebben gevestigd en de straten waarin zij hun zaak hadden:
Admiraal, Piet: Beverwijkerstraatweg Bleijendaal, Gerard: Kramersweg Boelhouwer, Henk: Beverwijkerstraatweg Borst-Kuijs, Guurtje: Bakkummerstraat Brakenhoff, Rinus: Ruiterweg Glorie, Frans: Brakersweg/ Dorpsstraat Graaf, Pieter de: Bakkummerstraat Graas, Theo: Beverwijkerstraatweg/Torenstraat Groen, Jan: Burgemeester Mooijstraat/Dorpsstraat Groot, Dick: Ruiterweg Groot, Klaas en Jan: Van Oldenbarneveldweg Haas, de, Martinus: Dorpsstraat Heide, van der, Gerard: Dorpsstraat Hoek, Hein: Breedeweg Kaag, Jacob en Geessie: Bakkummerstraat Kamp, Jan: Heereweg Kaptein, Johan: Anna Paulownastraat Liefting, Anton: Schoolstraat Louter, Gerrit: Schulpstet Lute, Kees: Bakkummerstraat Oomes-Theissling, Jo: Ruiterweg Portegies, Niek en Jacob: Dorpsstraat Res, Bernard: Burgemeester Mooijstraat Schoute, Nico en Klaas: Dorpsstraat Stolk, Jan en Hanne: Dorpsstraat Stolk, Krijn, Hans en Piet: Bakkummerstraat Stolk, Cor: Stationsweg Stuifbergen, Jaap: Kramersweg Stuifbergen, Bertus: Dorpsstraat Stuifbergen, Bertus, Siem en Nico: Mient/ Henri Schuytstraat/ Burgemeester Mooijstraat/Verlegde Overtoom Stuifbergen, Piet: Bakkummerstraat Tromp, Wijnand: Mient Twisk, Ber: Van Oldenbarneveldweg Vaalburg, Leen en Martin: Henri Schuytstraat Vader, Piet: Burgemeester Mooijstraat Wokke, Henk: Bakkummerstraat Zonneveld, Ber: Dorpsstraat Zonneveld, Piet en Jan: Heereweg/Burgemeester Mooijstraat Zwetsloot, Gerard: Dorpsstraat
Jaarboek 38, pagina 49
Leendert Vaalburg met winkelmeisje Rina Tromp (rectificatie uit jaarboek 39).
We ruilden onderling chocoladeletters
Direct na zijn huwelijk met Maartje van Est in 1938 vestigde de uit Nieuw-Vennep afkomstige Leendert Vaalburg (1907-2001) een kruidenierswinkel op de hoek van de Pernéstraat en Henri Schuytstraat. Later werden daar een drogisterij en speelgoedzaak aan toegevoegd.
Het pand van Vaalburg voor kruidenierswaren en comestibles, met de ingang aan de Pernéstraat. Later zou de deur aan de Henri Schuytstraat worden gebouwd. Henri Pernéstraat 31 in Castricum, 1954. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Zoon Martin (1944) werkte vanaf 1959 bij zijn vader en vertelde: “Het vak trok mij wel en ik voelde er weinig voor om door te leren. Ik heb wel de vakopleiding kruideniers in Alkmaar gevolgd en ook mijn middenstandsdiploma behaald. In die tijd had mijn vader de zelfbediening ingevoerd en jaren later kon hij een groot stuk aan de winkel bouwen. Wij dachten toen een zelfbedieningszaak te hebben, waarmee we de toekomst aan konden. Er kwamen echter veel grotere vestigingen en daardoor moesten vele kruideniers ermee stoppen.
Begin jaren (negentien) vijftig betrok mijn vader goederen van groothandel Wiegerink die aan de Meerstraat in Beverwijk een pakhuis had. Een pakhuis zoals het toen was: smal met drie verdiepingen en een zolder. Van daaruit werden de goederen naar de winkels gebracht. Later hebben wij ons aangesloten bij de coöperatieve organisatie Enkabe, die eerst in Hoofddorp en later in Assendelft zat.
Ik vond het een mooie en gezellige tijd. Boodschappenboekjes bij de klanten ophalen, wat ‘vragen’ of ‘horen’ werd genoemd. Soms vulde ik in wat de klant opgaf of anderen schreven het zelf op, terwijl ik stond te wachten. Ook heb ik toen het wel eens een baby de fles moeten geven.
Martin Vaalburg op zijn transportfiets.
‘s Middags bracht ik de boodschappen, die door het personeel waren ingepakt, met de transportfiets bij de mensen thuis. Je kwam dan ook vaak twee keer op een dag bij een klant. Ook had je klanten die je eens per veertien dagen bezocht. Die hadden twee kruideniers, maar dat vergat je wel eens en zodoende stond je soms met de bezorger van Albert Heijn uit de Torenstraat of die van Schoute van de Dorpsstraat voor de deur.
Tijdens het ophalen van de boekjes had ik een rechthoekige mand vol met aanbiedingen. Deze mand gebruik ik nog als lectuurmand, maar er zit ook altijd een snoepje voor de kleintjes in.
Een papieren zoutzak van zelfbediening Vaalburg.
In de jaren 1960 veranderde Castricum van een tuindersdorp in een forensenplaats. Alles ten noorden van de Ruiterweg heb ik zien bouwen. In tegenstelling tot de melkboeren hadden de kruideniers en de bakkers geen vaste wijken. Wij hadden dan ook klanten over heel Castricum en Bakkum, met name in de nieuwbouwwijken tot aan de Kooiweg.
Mijn vader kreeg samen met bakker Burgmeijer adressen door van Bedeke, die tegenover ons zat met een installatiebedrijf. Bedeke legde namelijk vaak centrale verwarming aan voor de nieuwe inwoners. Mijn vader bezocht ze zelfs in Amsterdam en vertelde wat voor winkel hij had. Vervolgens was hij er op de dag van de verhuizing als eerste bij met iets lekkers en het boodschappenboekje en in negen van de tien gevallen had je weer een klant erbij. Een bezorgwijk was in die tijd zeer belangrijk voor je zaak, maar ook heel arbeidsintensief.
In de winkel werd veel op de pof gekocht. Op de toonbank lag een langwerpig opschrijfboek met harde kaft. Meestal eind van de maand werd het openstaande bedrag betaald en dan werd er een krul door gegeven. Het kwam regelmatig voor dat je achter je centen aan moest. Zo wisten wij precies wanneer de Hoogovens uitbetaalden. Mijn oudste zuster Gerrie heeft overigens altijd meegewerkt in de afdeling levensmiddelen.
Jaarboek 38, pagina 50
Castricum was in onze beginperiode overwegend katholieken dat was soms als protestant niet erg makkelijk. Op zondag mochten wij niet kopen en dus ook niet verkopen. Het was toen een gewoonte om ‘s zondags achterom te komen. Wij gingen dan vaak naar familie toe, want dan hoefde mijn vader geen nee te zeggen en raakte hij zo’n klant ook niet kwijt.
Met collega’s kruideniers gingen wij goed om, je was concurrent maar ook weer niet. Met Twisk op Bakkum en Schoute spraken we af wie wanneer een week met vakantie ging. In Sinterklaastijd ruilden we onderling chocoladeletters als je bepaalde letters niet had. Dat omruilen gebeurde ook bij de Drostefabriek in Haarlem, een hele uitzoekerij was dat altijd. Ook hebben wij een keer voor de Sinterklaasintocht zakjes strooigoed gemaakt, waarin wat kruidnoten, schuimpjes en een taaipopje zaten. Avond aan avond zijn we bezig geweest om er zo’n vijfduizend te maken.
Toen de zelfbedieningzaken werden uitgebreid met meer artikelen, kregen ook wij het moeilijk. Daarom zijn we ook melk gaan verkopen. Die heb ik een hele tijd samen met Nico Stuifbergen ingekocht bij de Volharding uit Nijkerk.
De winkel van Vaalburg in de jaren (negentien) zestig.
In 1976 hebben wij de levensmiddelen vervangen door huishoudelijke artikelen. Door de concurrentie met de supermarkt van Glorie werd onze bezorgwijk namelijk steeds kleiner.
Enige jaren daarvoor hadden wij gelukkig al een afdeling drogisterij en speelgoed opgebouwd en met de komst van een afdeling huishoudelijke artikelen waren wij een echt dorpswarenhuis. Vaak zei men ook: ga maar naar Vaalburg, die heeft het wel.
In 2008 ben ik met mijn vrouw Matty en zus Ineke met de zaak gestopt wegens gebrek aan een opvolger en verdween onze winkel na 70 jaar uit het dorp.”
Op tweede kerstdag bleef ik anderhalf uur voor de deur van een klant zitten …
Henk Wokke (1935) is niet alleen bekend van de kruidenierswinkel in de Bakkummerstraat, maar ook van diverse bestuurlijke functies en die van raadslid en wethouder in ons dorp (zie 34e Jaarboek 2011, pag. 35).
Het college van Burgemeester en wethouders. Chris Verhoeven PVDA), Henk Wokke (CDA), burgemeester Gmelich Meijling, secretaris Wim de Kam, mevrouw Postelmans (VVD). Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.
In 1987 verliet hij Castricum om burgemeester van Marken te worden. Vanaf 1990 was Henk 10 jaar burgemeester van Wervershoof, waar hij nog steeds woont.
Kruidenier Wokke trad in 1954 toe tot de Centra-keten.
Terugblikkend kwamen bij Henk de volgende herinneringen naar boven: “Mijn opa Dirk (1870-1953), die van oorsprong tuinder was, begon in 1904 aan de Bakkummerstraat 52 een winkeltje in kaas. Vader Jan (1903-1977) heeft het rond 1930 van hem overgenomen. Mijn moeder Anna stond in de winkel. Vader werkte in de tuin, maar ventte wel op zaterdag. Toen ik een jaar of twaalf was, wilde hij graag dat ik dat ging doen. Ik volgde ondertussen de tuinbouwschool in Beverwijk, waarvoor ik in 1951 slaagde.
Ook haalde ik het middenstandsdiploma en alle vakdiploma’s voor kruidenier. Op mijn 18e begon ik echt als kruidenier, maar moest gelijk twee jaar dienen als marinier. Mijn zusters To en Clasien hebben toen waargenomen. Zij bleven, evenals mijn moeder, later ook helpen in de winkel als het nodig was.
Uitnodiging voor de heropening in 1965.
In 1954 hebben we de zaak uitgebreid en vanaf de heropening vielen we onder de Centra-keten. Later werd de winkel omgebouwd tot zelfbediening en in 1969 stopte ik in Bakkum om een noodwinkel te starten aan de Albert Schweitzerlaan vlakbij het te bouwen winkelcentrum Geesterduin. Ik heb de winkel in 1973 verkocht voordat het winkelcentrum officieel in gebruik werd genomen. Dat geldt ook voor de zaken die ik in Egmond aan Zee en Alkmaar had. Een van de redenen daarvoor was dat ik in die periode actief was als raadslid in Castricum en later hier wethouder werd.”
Natuurlijk heeft Henk als middenstander ook gewerkt met opschrijfboekjes en bestellingen: “Wij hadden voor onze vaste klanten ook lijsten gemaakt, waarop diverse artikelen stonden in de volgorde zoals ze in de winkel te vinden waren. Het bezorgen deed ik eerst met een transportfiets en daarna met een bakfiets. In de jaren 1960 kocht ik een kleine bestelauto, maar dat kostte me wel wat klanten. Zij vonden namelijk dat ik een auto van hun centen reed …
Overigens kon ik er redelijk van bestaan, want ik heb altijd kunnen sparen voor verbouwingen en de aankoop van de winkels buiten Castricum. Ondanks dat Bakkum in die tijd zo’n vijf kruideniers telde, hadden we geen problemen met concurrenten.
Jaarboek 38, pagina 51
De winkel in 1969 met Henk achter de toonbank.
Reclame maakten we het meeste door wekelijks een reclamefolder op een dubbelzijdig A4-tje rond te brengen. Dat was veel goedkoper dan een advertentie in het Nieuwsblad voor Castricum. Ik heb wel samen met Zonneveld en Tervoort in 1969 een grote advertentie laten plaatsen in Onze Krant, nadat we alle drie bij de Centra waren aangesloten. De meeste artikelen werden uiteraard via de grossier van de Centra ingekocht, maar ik kocht ook wel rechtstreeks bij Eieren Glorie of melk van de groothandel in Beverwijk”.
Net als bij andere winkeliers was er voor de familie Wokke weinig vakantie weggelegd en moesten alle gezinsleden wel eens bijspringen: “Een vakantieregeling was er niet en als we weggingen was dat voor een paar dagen, wat door familie- of personeelsleden werd opgevangen. Mijn drie zoons en een dochter brachten de folders rond en (ze) werkten alleen in de winkel in Egmond toen deze ook op zondag open ging. In Bakkum gebeurde het regelmatig dat klanten zondags achterom kwamen. Er kwam er zelfs één met een stuk vlees van een slager om dat te laten snijden. Dat weigerde ik dan maar niet, want je wilde geen klant kwijtraken.”
De voormalige kruidenier en bestuurder herinnerde zich ook nog wel het verhaal van Rino Zonneveld die in 1955 met zijn zusje Anneke zoek was geraakt in Bakkum.
Van links naar rechts Anneke, Rino, Ruud en Wineke Zonneveld. Charlotte de Bourbonstraat in Castricum, 1965. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Kruidenier Wokke bracht de kinderen thuis
Rino en Anneke Zonneveld woonden in 1955 in de Poelven in Bakkum en hadden in Limmen een heel lieve oom Gerard. Die oom, in bezit van een heuse motor, zou ons vast thuisbrengen als we lopend naar de Rijksstraatweg in Limmen zouden gaan. Dus na het middageten verlieten Anneke van vier en Rino van vijf de bovenwoning in de Poelven. Hand in hand op weg naar de Eerste Groenelaan, dan de Kooiweg en daarna via de straatweg naar Limmen.
Toen begon het te onweren en te regenen. We schuilden onder de bak van een shovel die in de buurt van boerderij Mooij stond. Mijn zusje was bang en huilde tranen met tuiten. Ondertussen was heel Bakkum in rep en roer. Moeder ging in paniek zoeken op de fiets en buurvrouw Castricum reed op haar Solex heel Bakkum door. Er stond een trein stil. Mijn moeder moet een hartaanval nabij geweest zijn.
Ondertussen werden Rino en Anneke aangesproken door een vriendelijke meneer met een kruideniersfiets. Hoe heten jullie en waar wonen jullie? Hup, in de mand getild door kruidenier Wokke en thuis gebracht. Als het niet geregend zou hebben … We hebben het nooit meer geprobeerd! Alhoewel het destijds een prachtige manier was om je moeder heel blij te maken!
Rino Zonneveld
Henk Wokke met zijn vader en moeder.
Dat Henk Wokke de kaas niet van zijn brood liet eten, blijkt uit de volgende gebeurtenis: “Ik bezorgde een keer bij een vrouw die in de bomenbuurt woonde en alles liet opschrijven. Het betalen werd echter steeds uitgesteld en op een gegeven moment was ik dat spuugzat. Toen heb ik op tweede kerstdag mijn kruideniersjas aangetrokken en ben anderhalf uur voor haar deur op de stoep gaan zitten. Opeens bleek mevrouw bereid om af te rekenen en zodoende had ik toch m’n centen binnen!”
Voor het eerste deuntje waren de boodschappen bezorgd
Een kruidenier met de naam Stuifbergen kom je in diverse jaarboeken van de werkgroep tegen en ook in een van de fotoboeken van Henk Heideman. In de Dorpsstraat had bijvoorbeeld Bertus Stuifbergen in de jaren 1930 een winkel. (Bertus was geen familie van Nico Stuifbergen (1936), de vroeger bekende keeper van Vitesse ‘22 die ook uit een kruideniersfamilie komt.)
De kruidenierswinkel van Bertus Stuifbergen. Dorpsstraat 34 in Castricum, 1932. Van links naar rechts Jan de Zeeuw, Aagje Scholten en Bertus Stuifbergen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Nico legt uit waarom de winkel zo vaak verkaste: “Mijn opa Bertus (1873-1942) begon in 1907 een kruidenierszaak op de hoek Ruiterweg-Mient.
Jaarboek 38, pagina 52
Hij was getrouwd met Jansje van den Berg en het gezin kreeg vijftien kinderen, waarvan er zeven de volwassen leeftijd bereikten, waaronder mijn vader Simon (1901-1972).
In de oorlog moesten wij daar weg, omdat het pand gevorderd werd door de Duitsers om te worden gesloopt. Toen trokken we tijdelijk in de zaak van Vaalburg, maar al heel snel verhuisden we weer naar de Burgemeester Mooijstraat 10b. Daar hebben we tot 1949 een winkel gehad en gewoond.
Mijn vader had de zaak inmiddels van zijn vader overgenomen en had in verband met de wederopbouw een stuk grond op de hoek Verlegde Overtoom-Jan Hobergstraat gekocht om daarop een winkel met woonhuis te laten zetten. Dat werd dus de volgende stek van ons gezin. Het telde acht kinderen, waarvan er verschillende in de winkel hebben geholpen. Met mijn zus Thea heb ik echter het meest samengewerkt.
Nico en Thea Stuifbergen.
In 1964 nam ik de zaak weer van mijn vader over, nadat de winkel in 1962 een zelfbediening was geworden van keten De Kroon. Ik trouwde in 1964 met Anneke Kaandorp. Zij stond in de winkel en verder hadden we personeel in dienst. Onze drie kinderen hebben zich nooit met de zaak bemoeid. Het was flink aanpoten, maar ik kon er ook goed van bestaan. De vakantie duurde niet langer dan een week en dan ging de winkel dicht. Er is wel even een vakantieregeling geweest, maar dat was hooguit voor twee jaar. Omdat de concurrentie met de supermarkten te groot werd, ben ik in 1974 met het kruideniersvak gestopt.
Thea in 1964.
Jaarboek 38, pagina 53
Toen heb ik gesolliciteerd naar de functie van conciërge bij het Bonhoeffercollege en werd direct aangenomen. Ik heb daar nog 23 jaar met plezier gewerkt en ging op 61-jarige leeftijd in 1997 met pensioen.”
Heropening van de winkel van Stuifbergen in 1962. Van links naar rechts vader Simon, moeder Eef en hun kinderen Coba, Nico, Hannie en Thea.
Uiteraard werd er bij kruidenier Stuifbergen ook gewerkt met opschrijfboekjes en bezorgde men aan huis. Ook werden er na verloop van tijd andere artikelen dan alleen kruidenierswaren verkocht: “Nadat we een zelfbediening waren geworden, kon je bij ons ook vleeswaren, brood, melk, groenten en fruit krijgen. We kochten onze waren in via De Kroon en de grossier heette Klaver. Die zat eerst in Spanbroek en later in Alkmaar.”
Nico besluit: “Kruidenier zijn was een mooi vak, maar ook een hard bestaan. Vooral ’s winters, als er sneeuw lag, viel het absoluut niet mee, want dan moest ik met mijn transportfiets helemaal tot Noord-Bakkum lopen. Een keer per jaar zorgde ik ervoor dat daar de boodschappen heel vroeg waren bezorgd. Dat was met het eerste deuntje van de Bakkummer kermis, zodat ik bij Borst kon blijven hangen…”
De klant is koning
Floor Twisk (1895-1953) begon in 1921 een kruidenierswinkel in het pand Van Oldenbarneveldweg 12, dat de naam ‘De kleine Bazar’ droeg.
De Kleine Bazar van Floor Twisk. Van Oldenbarneveldweg 12 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Met zijn echtgenote Jansje Scheerman vestigde hij na enige jaren op nummer 6 van dezelfde straat een nieuwe kruidenierszaak.
De winkel van Twisk aan de Van Oldenbarneveldweg 6.
Hun kleinkinderen Joke Kos-Twisk (1950) en Tineke Moll-Twisk (1954) werden daar geboren en werkten beiden in de zaak, die door hun vader Ber (1924-2003) rond zijn huwelijk in 1950 met Riet Lute werd overgenomen.
Joke: “Ik was 16 toen ik in de winkel ging werken en bleef dat doen tot mijn huwelijk. Vanaf mijn 14e heb ik twee jaar het gezin verzorgd, omdat mijn moeder ziek werd. Ook mijn broer Bert (1952) en zus Tineke (1954) hebben zowel in de schoolvakanties als enige tijd daarna in de zaak gestaan.”
Tineke vult aan: “Ik was ook 16 toen vader mij vroeg hem een jaar te helpen en daarna mocht ik uitkijken naar een andere baan. Behalve de winkelverkoop werden we natuurlijk ook ingeschakeld voor het gebruikelijke ‘boekjes vragen’ en het bezorgen van de boodschappen. Als Bert erg lang weg bleef, moesten wij hem gaan zoeken en het was dan vaste prik dat hij ergens stond met een paar mooie meiden in zijn bakfiets …”
Ber Twisk op zijn bakfiets.
Jaarboek 38, pagina 54
Het gezin Twisk voor de winkel begin jaren 1950. Van links naar rechts Joke, Tineke, Alice, Bert, vader Ber en moeder Riet.
Joke kan zich nog goed herinneren dat vader Ber zich vaak druk maakte over de concurrentie: “Er waren heel veel kruideniers in Bakkum en als de tijd bij ons wat slapper was, maakte hij een rondje langs de concurrenten om te kijken hoe druk zij het hadden. Vader hoefde echter niet te klagen, want we hebben het nooit arm gehad. Het was wel zo dat hij elk jaar voor de zomer dacht dat hij failliet ging, maar na de zomer was het weer helemaal goed door de extra inkomsten van badgasten en mensen van kampeerterrein Bakkum. Tot 1950 heeft vader daar ook een winkeltje gehad, maar daarna viel hij bij inschrijvingen buiten de boot.
Ber Twisk met de bezorgbakfiets op camping Bakkum. Zeeweg 31 in Bakkum, 1954. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Voor advertenties in de krant had vader weinig geld over. Daar staat tegenover dat hij heel mooi kon schrijven en zijn eigen reclameposters voor de etalage maakte. Vanaf het begin viel de winkel onder de Spar-keten en de laatste twee jaar onder ‘4=6’, totdat de zaak in 1971 werd gesloten vanwege de opkomst van de supermarkten.”
Het gezin Twisk voor de kruidenierswinkel. Van Oldenbarneveldweg 6 in Bakkum, 1950. Van links naar rechts Joke, Tineke, Alice, Bert, vader Ber en moeder Riet. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Tineke vertelt vervolgens dat de winkel zich niet strikt hield aan de openingstijden: “We lieten de mensen ’s avonds of op zondag ook binnen als ze wat nodig hadden. Het motto van mijn vader was nu eenmaal dat de klant koning was en daarom moesten we alles doen om deze tevreden te stellen. Joke en ik werden bijvoorbeeld verplicht om een rok en nette schoenen te dragen. Je kunt dus wel nagaan dat het moeilijk was om met een rok aan discreet een krat met flessen van de grond op te tillen … Onze haren mochten niet los en hij wilde liever niet dat we met elkaar praatten als er klanten in de winkel waren.”
Heropening van de winkel op 26 november 1952. Van links naar rechts moeder Riet, vader Ber, Alie Lute (zus van moeder), oma Jansje, opa Floor en Ko Twisk (broer van vader).
Tot slot komen er nog wat bijzondere ervaringen naar boven. Joke: “Tot onze klanten behoorde een mevrouw die een hekel had aan vuilnis. Als zij bijvoorbeeld een blikje vis kocht, moesten wij het in de winkel open maken en zij nam de inhoud dan mee in een pannetje of een zakje, zodat wij het blikje mochten weggooien!”
Tineke: “Ik ben er een keer getuige van geweest dat een jongen uit mijn klas een pakje sigaretten uit onze winkel pikte. Toen werd ik zo kwaad dat ik achter hem aan ben gegaan. Tevergeefs echter, want ik kreeg ‘m niet te pakken. Vlak daarop ging hij verhuizen, dus ik heb het verder maar laten zitten.”
Vivo deelt de lakens uit
De familie Stolk heeft een groot aandeel gehad in de geschiedenis van de kruideniers in zowel Castricum als Bakkum. Jan Stolk (1853-1921) opende in 1897 een zaak aan de Dorpsstraat 39 en verbouwde die in 1917 tot ‘De Nieuwe Winkel’ (zie 28e Jaarboek, pag. 45).
Jan Stolk kwam in 1898 uit Amstelveen naar Castricum en begon een zaak in de Dorpsstraat. De zaak werd in 1917 verbouwd en ‘de nieuwe winkel’ was een feit.
Zijn zoon Hannes (1881-1950) begon een noodwinkel aan de Stationsweg 19 en bouwde daar later een woonhuis met winkel.
De kruidenierswinkel van Stolk. Stationsweg 19 in Castricum. Met voor het pand nog een weg, sloot en brug. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd
Een van zijn zoons was Quirinus (1908-1995) die de roepnaam Krijn had en daar in 1995 over vertelde: “Mijn vader kocht een stuk grond dat van de Stationsweg doorliep tot aan de Geelvinckstraat, die er toen nog niet was. Die grond kostte een gulden de meter en was te duur om er allemaal tuin van te maken. Zodoende heeft hij verschillende stukken allemaal weer verkocht, zoals aan groenteboer Jan Stengs.”
Verpakkingsmateriaal van De Nieuwe Winkel van Jan Stolk.
Krijn werd ook kruidenier en startte rond 1931 een winkel aan de Bakkummerstraat 62. Zijn broer Cor (1910-1980) nam de zaak van vader Hannes aan de Stationsweg over.
Hannes Stolk voor zijn winkel aan de Stationsweg.
Beide kruideniers sloten zich aan bij de VIVO (Vrijwillige Inkoop- en Verkoop Organisatie) die in 1942 werd opgericht en jaren bekend stond om de slogan ‘Vivo deelt de lakens uit’.
Viering van het 50-jarig jubileum van kruidenier Stolk. Van links naar rechts Marie, echtgenoot Krijn, vader Hannes, Cor en echtgenote Alida.
Wij spraken eerst met de kinderen Trudi (1945) en Hans (1948) van Cor. Trudi: “Onze winkel aan de Stationsweg had niet veel aanloop, omdat die niet echt centraal gelegen was. Het betekende ook dat er een grote bezorgwijk was. De inrichting was eenvoudig en veel was los verkrijgbaar. Koffiebonen konden worden gemalen en we verkochten een beperkte hoeveelheid gesnedenvleeswaren.
Jaarboek 38, pagina 55
De Verkadekoekjes stonden in blikken op een toonbank en de snoep lag los in verschillende laatjes. Na het afwegen werden de producten in zakjes verpakt.”
Hans vult haar aan: “Die zakjes moesten op een speciale manier worden gevouwen en dichtgemaakt. Ook vulde ik zelf meegebrachte potjes met stroop en hielp mee met het sjouwen van balen suiker of het sorteren van flessen waar statiegeld op zat.”
De VIVO-winkel aan de Stationsweg met achter Trudi en Hans Stolk.
Uiteraard hebben de kinderen het bezorgen van dichtbij meegemaakt. Trudi: “Met de bakfiets werden de boodschappenboekjes tot ver in Heemskerk en bij de bewoners in het duin (onder andere boswachters) opgehaald. Halverwege de jaren 1950 werd de bakfiets vervangen door een bestelautootje, een Fiat 500, die een paar jaar later werd opgevolgd door een grotere auto. Daar gingen we ook mee op vakantie naar Drenthe en Texel.”
Krijn Stolk met zijn zoon Hans in de bakfiets. Bakkummerstraat 62 in Bakkum, 1938. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Hans: “Ik ben vaak met mijn vader mee geweest om te bezorgen. Wat mij toen verbaasde was dat hij aan de inhoud van een doos kon zien voor welke klant deze was. Ik vergeet ook nooit dat ik mijn vader voorstelde om te helpen bij het optellen van de bedragen in de boekjes. Hij zei toen dat ik het eerst maar snel moest leren door de nummers in het telefoonboek bij elkaar op te gaan tellen …”
Ook uit dit gesprek blijkt dat het kruideniersvak geen eenvoudig bestaan was. Trudi: “De winkel was open tot en met zaterdagavond zes uur. Vervolgens moest er worden schoongemaakt en soms kwam nog iemand achterom. Op zondagochtend werd de balans opgemaakt door het geld te tellen. Alleen de zondagmiddag was vrij en dan gingen we vaak het duin in. Moeder Alida stond ook regelmatig in de winkel en daarnaast hebben we twee winkelmeisjes gehad. Nee, het was geen vetpot. Mijn ouders vonden het ook zeer onredelijk dat ze geen kinderbijslag kregen, omdat ze middenstanders waren!”
Interieur van de winkel van Stolk. Stationsweg 19 in Castricum, 1943. Links Cor Stolk en rechts Querinus (Krijn) Stolk uit Bakkum. Krijn was de vader van Hans en Piet Stolk. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Cor Stolk stopte al op 49-jarige leeftijd met zijn winkel, zoals Hans toelicht: “In de eerste plaats dacht hij niet op te kunnen tegen supermarkten als De Gruyter en Simon de Wit. Ook was er geen opvolger en het leek hem lucratief om een imkerij te beginnen. Daarom liet hij een huisje bouwen aan de Doodweg.
De bijenteelt werd echter, vooral door de strenge winter van 1963, een grote teleurstelling. Hij bleef nog wel bezorgen voor zijn broer Krijn die de zaak aan de Stationsweg overnam en vader werkte ook nog enige tijd achter het loket van camping Geversduin.”
De kinderen van Cor konden zich beiden ook nog wel wat grappige voorvallen herinneren. Trudi: “Tijdens de oorlog kwamen er ook Duitsers in de winkel. Mijn moeder was in de hongerwinter zwanger van mij en mijn vader kende iemand die een kinderwagen had. Die kon hij krijgen in ruil voor een zak aardappels. Toen een Duitse militair weer eens wat kwam kopen en vroeg om een pot vruchten op sap, zei Cor dat hij die kreeg als hij daarvoor een zak aardappels leverde. Dat gebeurde en zodoende kreeg ik mijn kinderwagen …”
Jonkheer Frederik Albert Govert (Frits) Gevers.
Hans: “Een fameuze klant van ons was jonkheer Gevers. Hij kocht nooit veel, want de man was ontzettend zuinig. Altijd fietste hij van en naar zijn jachthuis bij Kijk-Uit en als hij voor
Jaarboek 38, pagina 56
de spoorbomen moest wachten, kon je hem in de winkel horen vloeken. In de jaren (negentien) vijftig kwam er ook elke zaterdagmiddag een patiënt van Duin en Bosch langs. Zijn naam was Nelis en hij kreeg voor 50 cent of een gulden de gebroken en onverkoopbare koekjes, waar hij erg blij mee was!”
Hans Stolk (links) tijdens de heropening van de winkel in 1966.
Ook een zoon van Krijn, Hans Stolk (1934), heeft zijn herinneringen aan de zaken in Bakkum en Castricum: “Ik begon na het volgen van de ULO in de winkel van mijn vader aan de Bakkummerstraat. Eerst als winkelbediende en daarna ging ik bezorgen. Mijn broer Piet (1942) werkte na zijn schooltijd bij Radio Holland, maar viel steeds in slaap in de trein en werd pas in Alkmaar wakker. Daarom koos hij op 22-jarige leeftijd ook maar voor het kruideniersvak.
Destijds had Bakkum maar liefst vijf kruideniers, dus ik snap nog steeds niet dat we toen allemaal te eten hadden. Vooral in de oorlog was het een zware tijd. Tijdens de evacuatie verhuisden wij naar Akersloot, terwijl mijn vader en zijn broer Cor kruidenierden in de latere meubelzaak van Schotten naast het oude raadhuis. Mijn vader ging in de zomer van 1966 over op zelfbediening en werd daarmee de eerste supermarkt in Bakkum. De woonruimte aan de achterkant van de winkel werd toen bij de zaak getrokken.
De supermarkt van de gebroeders Stolk. Bakkummerstraat 101 in Bakkum, 1998. Foto Kees Blokker. Collectie Dagblad Kennemerland. Toegevoegd.
Daarom ging ik boven wonen met mijn gezin, nadat ik daarvoor een paar jaar boven de zaak van oom Cor aan de Stationsweg was gehuisvest. Om het nog ingewikkelder te maken: mijn vader nam in 1960 de winkel van Cor over en ik ging daar ook werken. Na een paar jaar verkaste ik weer naar de Bakkummerstraat en werd de winkel aan de Stationsweg gesloten en verkocht.
Krijn begon een zaak op de hoek van de Bakkummerstraat-Tetburgstraat.
Mijn moeder Marie hielp ook jaren in de winkel, evenals mijn vrouw en de vrouw van Piet. In 1972 namen Piet en ik de zaak van onze vader over en stapten in de jaren 1980 over van Vivo naar SKO-gezinsmarkten. Vervolgens huurden we in 1985 de supermarkt van Aad Tervoort aan de Bakkummerstraat 101 en zijn daar verder gegaan als A-markt. We dachten daarmee een dubbele omzet te halen, omdat het pand veel groter was en we er ook vanuit gingen dat we de klanten van Tervoort zouden overnemen. Dat viel echter behoorlijk tegen, onder andere doordat we minder goed bereikbaar waren vanwege de slechte parkeervoorzieningen voor de deur.
De broers Hans en Piet Stolk vlak voordat zij stopten in 1998.
Tegelijk met het 100-jarig bestaan van kruidenier Stolk zijn we in 1998 gestopt en hebben de zaak over gedaan aan Kamal Dinck en Batin Cincil. Ik werd namelijk dat jaar 65 en Piet voelde er niets voor om alleen door te gaan, ook omdat we binnen de familie geen opvolgers hadden.
Met Piet heb ik ruim 35 jaar heel prettig samengewerkt en er is nooit een onvertogen woord gevallen. We hebben natuurlijk ook het nodige meegemaakt. Zo hadden we een klant die steevast op zondag achterom kwam en die we door zijn klompen hoorden aankomen.Hij moestaltijd closetpapier en boterhamzakjes hebben.
Jaarboek 38, pagina 57
Er is ook een keer ’s nachts ingebroken. Piet ontdekte dat, omdat hij altijd als eerste om 6.30 uur aankwam. Hij zag toen dat de ruit uit de voordeur er netjes uitgesneden was en dat die twee huizen verderop was neergezet. De groentekisten hadden ze buiten gezet, maar niet meegenomen. Er waren wel sigaretten en waspoeder verdwenen, omdat die meer waarde hadden.”
In strenge winters werd met de slee bezorgd
De laatste kruideniersfamilie die wij behandelen, is de familie Brakenhoff, bekend van het winkeltje op de hoek van de Ruiterweg en de Hoogevoort. De weduwe Jo Oomes-Theissling (1886-1936) liet het pand in 1926 door aannemer Jan Tromp bouwen. Zij had vier kinderen, waarvan de oudste dochter Vera (1913-1979) haar moeder bijstond in de kruidenierswinkel.
Kruidenier Brakenhoff was gevestigd op de hoek Ruiterweg-Hoogevoort.
Na het overlijden van Jo zette Vera de zaak alleen voort. In 1937 trouwde zij met Rinus Brakenhoff (1909-1966), die ook kruidenier werd naast zijn beroep als tuinder. Het echtpaar kreeg negen kinderen.
Vera Oomes (1913-1979). Ruiterweg 32 in Castricum, 1934. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In De Duynkant ontmoetten wij Joke (1939), Ton (1942), Rinus (1947) en Jan (1951). Laatstgenoemde woont nog steeds in het hoekpand.
Ton: “De winkel heeft tot 1971 bestaan en werd toen gesaneerd. Er moest op laatst geld bij. Moeder was toen 58, maar moest evengoed nog solliciteren. Wij vielen onder de Kroon-organisatie, waarvan ik nog zegeltjes ter waarde van een halve cent heb bewaard.
Kroonzegels van een halve cent …
Als vader de boodschappen rondbracht, stoven de kinderen op hem af, want hij had altijd van die hartjes-snoepjes bij zich. En als hij die een keer vergeten had, ging hij terug om ze te halen.”
Alle zoons kregen in hun jeugd een taak in de winkel, maar kozen voor een ander beroep. Rinus werkte nog van 1965 tot 1968 in de zaak: “Er kwamen veel vertegenwoordigers aan de deur, want we verkochten ook sigaren en sigaretten, drogisterij-artikelen, textiel, klompen en bijvoorbeeldkippenvoer.
Jaarboek 38, pagina 58
Onze service ging zover dat we in strenge winters lopend met een slee de boodschappen bezorgden!”
De familie Brakenhoff tijdens de heropening in 1957. Van links naar rechts vader Rinus, Ton, Joke, Wim, moeder Vera, Nico en Rinus junior.
Joke hielp als eerste in de winkel: “In 1966 ben ik daarmee gestopt, omdat ik ging trouwen. Onze zus Nellie (1949) nam het toen van mij over. We hebben een ontzettend fijne jeugd gehad, maar het was beslist geen rijk bestaan. Ondanks het grote gezin was er boven de winkel ruimte genoeg om iedereen een slaapplaats te geven.”
Jan vertelt tot slot hoe vader Brakenhoff voor het eerst op vakantie ging: “In 1951 won hij een 10-daagse reis naar Rome voor één persoon die door de Castricumse middenstandsvereniging beschikbaar was gesteld. Dat weigerde hij in eerste instantie, omdat zijn vrouw hoogzwanger was en hij ook niet wist hoe het dan met de winkel moest. Moeder heeft hem toen omgepraat, zodat hij toch ging en de paus heeft gezien. Twee zwagers hebben zich toen ontfermd over de winkel en de hulp in de huishouding bleef in die periode dag en nacht.”
Met dit artikel eindigt de beschrijving van de middenstanders die ons dorp vele jaren van de eerste levensbehoeften hebben voorzien. Dat betekent niet dat andere winkels minder interessant zijn geweest. Het ligt in de bedoeling om sommige daarvan in toekomstige jaarboeken te belichten.
Hans Boot Arend Bron
Bronnen:
Edities Alkmaarsche Courant en Nieuwsblad voor Castricum.
Heideman H., De oude generatie van Bakkum en Castricum, Deel 2 (1900-1950).
Met dank aan: Jan Brakenhoff, Rinus Brakenhoff, Ton Brakenhoff, Joke Kos-Twisk, Tineke Moll-Twisk, Hans Stolk (1934), Hans Stolk (1948), Trudi Stolk, Nico Stuifbergen, Joke Tromp-Brakenhoff, Martin Vaalburg en Henk Wokke.
De geschiedenis van de Dorpsstraat en zijn bewoners (deel 10)
Kadasterkaart uit 1939, waarop aangegeven de in dit artikel te bespreken panden. De panden waren gelegen aan de Alkmaarderstraatweg en de toen geldige nummering is aangegeven. Pas in 1980 werd dit straatgedeelte herbenoemd als Dorpsstraat en in de navolgende tekst wordt dan ook gerefereerd aan de huidige nummering. Opvallend is het grote onbebouwde erf, waarover de boerderij op nummer 8 toen nog beschikte en de naar het noorden steeds breder wordende tuinen achter de huizen.
Met dit tiende deel wordt de beschrijving van de geschiedenis van de Dorpsstraat en zijn bewoners voltooid.
Het stuk grond langs de Dorpsstraat (eerder genaamd Straatweg, Rijksstraatweg en Alkmaarderstraatweg), waarop de in dit artikel te bespreken panden werden gebouwd, was lange tijd onbebouwd weiland met oude veldnamen, zoals Kleibroekerweid en Het Loetje.
De boerderij van Frans Schut. Dorpsstraat 94 in Castricum, 1950. Deze boerderij zou zijn gebouwd in 1880 door de vader van Cornelis Mooij. Het werd in 1892 verkocht aan Frans Schut. De familie woonde er tot 1972. De Firma Res bouwde hier twee winkelpanden en een kantoor. Op 94a startte de Tapijtcentrale en op 94b de slijterij Ruhl. Daarna is op 94a gevestigd de Aldor lampenwinkel en op 94b na een advertentie- en reclamebureau de Zonnestudio Club Soleil. Na kantoren op de bovenverdieping zijn er 6 appartementen gekomen in 1996. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De genoemde panden in het vorige artikel en enkele van de hierna te bespreken panden werden gebouwd op een gedeelte van de Kleibroekerweid, die in 1892 in het bezit kwam van Frans Schut, eigenaar van de inmiddels niet meer bestaande boerderij Dorpsstraat 94. Hij verkocht zijn grond langs de Rijksstraatweg in gedeelten voor de huizenbouw, waarvan we de geschiedenis grotendeels in het voorgaande artikel hebben beschreven.
Een luchtfoto genomen omstreeks 1960 met de nog doorlopende Alkmaarderstraatweg, rechts de rooms-katholieke kerk en de Augustinusschool. Op de foto zijn de te bespreken panden zichtbaar tussen de zijstraten Koningin Wilhelminalaan en Prinses Beatrixstraat.
Jaarboek 37, pagina 73
Nummering panden voor en na 1980:
Alkmaarderstraatweg 8 wordt Dorpsstraat 112 Alkmaarderstraatweg 10 wordt Dorpsstraat 114 Alkmaarderstraatweg 12 wordt Dorpsstraat 116 Alkmaarderstraatweg 14 wordt Dorpsstraat 118 Alkmaarderstraatweg 16 wordt Dorpsstraat 120 Alkmaarderstraatweg 18 wordt Dorpsstraat 122 Alkmaarderstraatweg 20 wordt Dorpsstraat 124 Alkmaarderstraatweg 22 wordt Dorpsstraat 126 Alkmaarderstraatweg 24 wordt Dorpsstraat 128 Alkmaarderstraatweg 26 wordt Dorpsstraat 130 Alkmaarderstraatweg 28 wordt Dorpsstraat 132 Alkmaarderstraatweg 30 wordt Dorpsstraat 134 Alkmaarderstraatweg 32 wordt Dorpsstraat 136 Alkmaarderstraatweg 34 wordt Dorpsstraat 138, 140 Alkmaarderstraatweg 36 wordt Dorpsstraat 142 Alkmaarderstraatweg 38 wordt Dorpsstraat 144 Alkmaarderstraatweg 40 wordt Dorpsstraat 146 Alkmaarderstraatweg 42 wordt Dorpsstraat 148
Aan de noordkant van de Kleibroekerweid grensde Het Loetje, een weiland dat van oudsher in bezit was van de rooms-katholieke Kerk te Limmen. Pas in 1903 werd door het plaatselijk kerkbestuur een gedeelte verkocht aan leden van de Castricumse familie Res, binnen welke familie ook weer grondtransacties plaatsvonden.
Dorpsstraat 130-138 in Castricum, 1907. Links de zogenaamde Rooie Buurt en rechts tramrails. Rechts is niet zichtbaar de boerderij van koster Kees Stuifbergen. Op de weg loopt de bakker met zijn handkar. De RooieBuurt dankt zijn naam aan het feit dat de huizen werden gebouwd met afgekeurde rode stenen die voor het Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch bedoeld waren. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In 1906 kwam een strook van dit land langs de Rijksstraatweg met een lengte van ongeveer 80 meter en een naar het noorden toenemende breedte in handen van Jacobus Res, van beroep timmerman en aannemer, onder andere bekend van de bouw in 1911 van het voormalige raadhuis in Castricum. Res bouwde op deze strook grond rond 1907 de elf woonhuisjes, die bekend zijn geworden als De Rooie Buurt.
Bouwtekening uit 1912 van het huis van Jan Baltus.
In juni 1912 kwam de toen 25-jarige Johannes Antonius (Jan) Baltus, zoon van een bloembollenkweker, kort na zijn huwelijk met Antje Liefting, vanuit Limmen naar Castricum om daar een woning te betrekken die hij had laten bouwen op een stuk land dat gekocht was van Frans Schut. Dit gedeelte van de Dorpsstraat was toen nog Alkmaarderstraatweg en het pand kreeg nummer 8 toebedeeld. Het is het eerste van de relatief kleine huizen, die nu nog karakteristiek zijn voor het huidige gedeelte van de Dorpsstraat na de Koningin Wilhelminalaan.
Je moet je voorstellen dat Jan Baltus een destijds nog onbebouwd gebied aantrof, waar hij een gemengd vee- en tuinbouwbedrijf kon beginnen, met een hooiberg en een koestal, gelegen achter de woning.
Jaarboek 37, pagina 74
Jan Baltus in 1934 met paard op het erf naast zijn huis. Foto Jeanne Ruigrok-Schoorl in het Zondag Ochtendblad van 21 januari 2007.
Oudere Castricummers zullen zich nog de grazende koeien herinneren op het land, dat gedeeltelijk nog steeds als binnenterrein aanwezig is tussen de Dorpsstraat en de Prinses Margrietstraat, ook een straat, die in de tijd dat Baltus zijn bedrijf begon, nog niet bestond. Het was allemaal weiland.
In de loop der tijd breidde Baltus zijn bedrijf uit, onder andere door bijbouw van een fietsenstalling en een paardenstal, de laatste voornamelijk bestemd voor bezoekers met paard en wagen van de tegenoverliggende Pancratiuskerk.
De voormalige koestal van Jan Baltus, nu (in 2014) het bedrijf O.I.T., gelegen aan de Koningin Wilhelminalaan achter het nog bestaande woonhuis Dorpsstraat 112.
In 1931 volgde een vergroting van de veestal, die – opmerkelijk – de tijd heeft doorstaan. Want toen de stal niet meer als zodanig in gebruik was, werd deze door de familie Baltus verhuurd aan het installatiebedrijf O.I.T. (Oudejans Installatie Techniek), nu (in 2014) gesitueerd aan de Koningin Wilhelminalaan, dat het gebouw na de nodige aanpassingen in gebruik nam.
Het gezin van Jan Baltus en Antje Liefting omstreeks 1935.
Jan Baltus en Antje Liefting kregen tien kinderen, die allen in Castricum werden geboren. Het zal met zo’n groot gezin wel een krappe behuizing zijn geweest, maar die situatie kwamen we vroeger in Castricum wel meer tegen en er werd niet zwaar aan getild. Dat komt althans naar voren als je Castricummers spreekt die deze tijd nog als kind hebben meegemaakt. Men was het nu eenmaal zo gewend; de kinderen sliepen vaak op de wat gammele zolderverdieping, met een deel voor de jongens en een deel voor de meisjes.
Jan Baltus kan gezien worden als de stamvader van de familie Baltus in Castricum. Hij overleed in 1969. Zijn agrarisch bedrijf was inmiddels voortgezet door zijn zoon Johannes Joseph (Jan) Baltus, geboren in 1927 in Castricum, die na zijn huwelijk met Maria Steltenpool in 1966 zijn intrek had genomen in de woning van zijn vader.
Het bedrijf werd geleidelijk ingekrompen, vooral door de omringende uitbreiding van de bebouwing en in 1985 hield Jan Baltus het op 58-jarige leeftijd dan ook voor gezien en ging onderdelen van zijn bedrijf, zoals de hiervoor genoemde stal, verhuren.
Dorpsstraat 112 in Castricum, 1960. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Later verhuisde hij met zijn echtgenote naar de Prinses Beatrixstraat. Hij verkocht zijn huis aan de Dorpsstraat aan zijn enige zoon, opnieuw een Jan Baltus, geboren in 1967 en in Castricum bekend geworden als postbesteller. Deze woont er met zijn echtgenote nog steeds (in 2014). Het huisje heeft nog vrijwel het oorspronkelijke uiterlijk, alleen hebben de twee afzonderlijke ramen in de voorgevel plaats gemaakt voor één groot raam.
Dorpsstraat 114 omstreeks 1977 toen daar uitzendbureau Harass was gevestigd.
Het pand Dorpsstraat 114, waar tegenwoordig (in 2014) een tandtechnische praktijk is gevestigd, kreeg gestalte in 1967, toen Dirk Saarloos het reeds bestaande pand liet verbouwen tot een winkelpand, waar hij postzegelhandel ‘De Merkuur’ begon.
Postzegelhandelaar Dirk Saarloos en echtgenote. Dorpsstraat 114 in Castricum, 1967. Collectie Oud-castricum. Toegevoegd.
De verbouw schijnt niet zo succesvol te zijn verlopen, want er wordt gesproken van nieuwbouw, weliswaar met als speciale vermelding ‘in de oude stijl’. Saarloos is het voorbeeld van iemand die van een hobby zijn beroep maakte. In maart 1948 – hij woonde toen nog op Schoutenbosch – richtte hij een postzegelvereniging op, die meestal bij hem thuis vergaderde en waar hij ook ruilbeurzen organiseerde. De vereniging was aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Postzegelverzamelaars.
De postzegelhandel aan de Alkmaarderstraatweg bestond ruim tien jaar, toen de familie Saarloos in juni 1978 verhuisde naar Opsterland. Voordat plaats werd gemaakt voor de huidige tandtechnische praktijk, waren in het pand onder diverse namen uitzendorganisaties gevestigd, het laatst Tempo Team.
Jaarboek 37, pagina 75
Het pand van Saarloos kende dus een in architectonisch opzicht gelijkende voorganger. Daarover kan men twisten, maar volgens oude foto’s was het inderdaad een huis met ongeveer dezelfde omvang en met kenmerken van de reeks eerder gebouwde panden van de zogenaamde ‘Rooie Buurt’, zoals een puntdak, maar wel al met het aangebouwde lage winkelgedeelte.
Kleine Bertus (Stuifbergen) met zijn nichtje voor de barbierswinkel.
Dit pand is omstreeks 1912 gebouwd in opdracht van Lambertus (Bertus) Stuifbergen, die er kort na zijn huwelijk met Johanna Maria Logman kwam wonen. Bertus exploiteerde hier een kapperszaak. Hij was in Castricum bekend als Kleine Bertus, een bijnaam die hij te danken had aan het feit dat zijn neef, ook een Bertus Stuifbergen, eveneens in Castricum als kapper werkzaam was en onder de bijnaam Grote Bertus door het leven ging. Beide Bertussen stamden uit de kappersfamilie Stuifbergen, waarop in het 31e Jaarboek (2008) nader is ingegaan bij de bespreking van het inmiddels afgebroken pand Dorpsstraat 93. Daar was de kapperszaak van Grote Bertus gevestigd en later het winkeltje van zijn dochter Guurtje Stuifbergen.
Aan de geschiedenis van Kleine Bertus kunnen we weinig meer toevoegen, dan wat Q. de Ruijter reeds schreef in zijn bekende boek ‘Schippers van het Stet’: “Kleine Bertus had zijn barbierswinkel aan de Dorpsstraat tegenover de parochiekerk en mocht veel Bakkummers tot zijn klanten rekenen, die gewend waren zich ’s zondags voor de hoogmis van tienen te laten scheren, omdat ze daarvoor door de weeks geen tijd hadden. De barbierswinkel had ook veel aanloop om louter de gezelligheid. De laatste nieuwtjes werden er verteld en Kleine Bertus verhoogde de sfeer nog met zijn kwinkslagen. Hij kende echter ook vrome bezigheden: als trouw lid van het kerkkoor heeft hij honderden rouw- en trouwmissen gezongen. Hoewel het zich liet aanzien dat Bertus een verstokte vrijgezel zou blijven, trouwde hij tenslotte toch nog met de pastoorsmeid Naatje Logman, die zich nog jarenlang verdienstelijk maakte als stovenzetster”.
Het huwelijk van Kleine Bertus bleef kinderloos. Hij overleed in september 1936, waarna zijn weduwe nog geruime tijd in het pand bleef wonen om in 1942, gedwongen als gevolg van de evacuatiemaatregelen van de bezetter, te verhuizen naar Leidschendam.
In 1949 kwam het echtpaar Petrus Boomars en Johanna Beentjes er te wonen. De toen 45-jarige Boomars, oorspronkelijk afkomstig uit Ouderkerk en eerder een korte periode gevestigd aan de Alkmaarderstraatweg 30, betrok woningen in dit gedeelte van de straat, ongetwijfeld vanwege de ligging tegenover de Pancratiuskerk, waaraan hij als koster verbonden was. Hij woonde er vrij lang, tot 1966, waarna het tijdperk Saarloos aanbrak, over wie we in het voorgaande hebben geschreven en die het pand liet verbouwen.
Foto uit 1987 van de nog bestaande rij lage huisjes, Dorpsstraat 116-136.
De Rooie Buurt
We komen nu aan bij de nog bestaande panden Dorpsstraat 116 tot en met 136 en het inmiddels afgebroken pand Dorpsstraat 138. Het is een verzameling van kleine en betrekkelijk eenvormige huizen, van een architectuur die we overigens vaker tegenkomen, onder andere in de Schoolstraat en die bekendheid hebben gekregen onder de verzamelnaam ‘De Rooie Buurt’.
Jaarboek 37, pagina 76
We tastten aanvankelijk in het duister over deze benaming, maar zij zou volgens de overlevering te maken hebben met prostitutie die lang geleden in een van de panden schijnt te zijn bedreven. (Huidige uitleg beeldbank bij foto 000291: De Rooie Buurt dankt zijn naam aan het feit dat de huizen werden gebouwd met afgekeurde rode stenen die voor het Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch bedoeld waren.)
Maar het is in de herinnering van oude Castricummers te lang geleden. Dat kan wel kloppen, want zoals in de inleiding al vermeld, zijn de elf woonhuisjes gebouwd door Jacobus Res rond 1907 en dus meer dan honderd jaar geleden.
In de verhalen over de bouw wordt steeds een link gelegd met psychiatrisch centrum Duin en Bosch, dat werd gebouwd in de periode 1904-1909. Volgens de overlevering zou voor de bouw van de rooie buurthuisjes gebruik zijn gemaakt van (afgekeurd) bouwmateriaal van Duin en Bosch. Wat betreft de gegevens die men in het kadaster vindt over de koop van deze huizen, valt op dat deze veelal plaats vond jaren nadat ze waren gebouwd. Wat was dus de bestemming in de tussentijd? Een veronderstelling is dat ze werden verhuurd. Het lijkt wat dit betreft niet onmogelijk, dat bij Res ideële motieven – het bouwen van betaalbare huurhuisjes voor arbeiders – een rol hebben gespeeld en dan kom je aan een alternatieve verklaring voor de benaming Rooie Buurt.
Hierna gaan we wat nader in op de geschiedenis van de verschillende woonhuizen in dit speciale buurtje, met vooral aandacht voor opmerkelijke bewoners, die kans zagen in hun woninkje toch een bedrijf uit te oefenen.
De oudst bekende bewoner van het huidige Dorpsstraat 116 was Lambertus (Ber) van Benthem, grondwerker en kleinzoon van Maria Res en Bertus van Benthem, die we in het 29e Jaarboek (2006) hebben leren kennen als beheerder van het café De Vriendschap (later d’Oude Schimmel en Sam-Sam). Ber van Benthem was getrouwd met Cornelia van Vliet; met haar en hun drie kinderen vertrok hij in 1939 naar Voorburg.
Hotel van Benthem. Dorpsstraat 42 in Castricum, 1935. Naast een hotel was dit ook een café, restaurant en pension. Toon van Benthem was de uitbater. Tot 1932 heette het café Sportrust. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het woonhuis, toen nog Alkmaarderstraatweg 12, kwam vervolgens in handen van Jacob Schermer, kort na zijn huwelijk in 1939 met Adriana Nieuwland. Hij was werkzaam als monteur en chauffeur. Na een evacuatie in de oorlog van enkele jaren naar Beverwijk keerde Jacob in oktober 1945 terug in zijn woning, na een moeilijke periode, want in april van dat jaar was zijn echtgenote overleden.
In 1946 hertrouwde hij met Maria van Steijn, die een kind meebracht uit een eerder huwelijk. Jacob Schermer woonde met Maria nog tot november 1950 op de Alkmaarderstraatweg, waar nog vier van zijn kinderen het licht zagen. Daarna verhuisde hij naar de Tetburgstraat.
De familie Schermer werd opgevolgd door het echtpaar Antoon Duinmeijer en Maria Maters. Zij woonden er een lange periode, van 1950 tot 1984, waarna dochter Ingrid Duinmeijer, gehuwd met Meinhardus Beentjes, hier is gaan wonen.
Dorpsstraat 118 in Castricum, 1960 Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Van dit pand was de eerste koper Jan Tool, een huisschilder, die er in januari 1923 zijn intrek nam vanuit zijn geboorteplaats Wognum. Hij werd in 1943 op het adres uitgeschreven om te vertrekken naar Zaandam, wat ook in dit geval te maken had met de oorlogssituatie, waardoor veel inwoners van Castricum hun huizen moesten verlaten. Na de oorlog keerde Tool op dit adres niet meer terug.
Enkele opvolgers woonden er maar kort, met uitzondering van ene Peter Lust, een zoon van de Jan Lust, die in een vorig artikel ter sprake kwam als bewoner, winkelier en makelaar op Dorpsstraat 12. Peter Lust was getrouwd met Aaltje Meyberg en het echtpaar woonde hier vanaf 1960 een lange periode.
Over de geschiedenis van deze woning valt wel wat meer te vertellen, want dit pand was behalve als woning ook jaren in gebruik als een soort kantoor door Johan (Jan) Stuifbergen, die direct na de oorlog inde vrijgekomen woning zijn intrek nam, kort na zijn huwelijk in 1944 met Frederika Prein. Hij was toen 46 jaar.
Uit advertenties in de plaatselijke krant blijken zijn veelzijdige activiteiten: verzorger van familiedrukwerk, verkoper van kinderboeken, verzekeringsagent en werver van advertenties en abonnementen op kranten en tijdschriften, waarbij hij een periode was verbonden aan het Nieuwsblad voor Castricum. Jan Stuifbergen zal in zijn activiteiten zeker geïnspireerd zijn door zijn vader Willem Stuifbergen, postbode, boekhandelaar en eveneens krantenverkoper met een winkel gelegen aan de Dorpsstraat naast slager Admiraal (zie 31e Jaarboek, 2008).
Over de persoon van Jan Stuifbergen komen we meer te weten uit de herinneringen van Siem Scheerman, die werden opgetekend in het 23e Jaarboek (2000):
Een portret van Siem Scheerman uit de jaren (negentien) veertig. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
“Ik heb nog een halfjaar bij Jan Stuifbergen, bijgenaamd ‘de Koet’, gewerkt. Dat was een krantenman. Ik bracht de Castricummer, andere kranten en tijdschriften rond. De Castricummer kostte toen nog 70 cent in de maand en dat geld moest je iedere maand weer ophalen. Jan was een bijzonder mens. Hij woonde in de Rooie Buurt. Hij schreef voor de krant en was ook een halve advocaat.”
Jan Stuifbergen was in zekere zin een concurrent van de op Dorpsstraat 96 gevestigde boekhandel en winkel in religieuze artikelen van Kees Stuifbergen en zijn zoon (zie het 36e Jaarboek, 2013), die zich onder andere ook met de werving van advertenties bezig hielden. Er is tussen de vele Stuifbergen’s in Castricum altijd wel een familierelatie, maar die gaat in dit geval verscheidene generaties terug, zeg maar die van verre neven en dat zal dus de concurrentieverhoudingen niet in de weg hebben gestaan. Jan Stuifbergen vertrok in juni 1955 met zijn gezin van de Dorpsstraat naar de Beverwijkerstraatweg; hij overleed in juni 1968.
Na de periode Stuifbergen werd het pand betrokken door de 25-jarige Petrus de Graaf en zijn echtgenote Ursula de Groot. Hij trof volgens zijn zeggen een wat verwaarloosd pand aan en voerde nog in 1955 een vrij drastische verbouwing uit, waarbij onder andere de vloer en de muren onderhanden werden genomen. Hij woont er nu (in 2014) dus al bijna 60 jaar, maar vanwege het overlijden van zijn echtgenote verhuist hij dit jaar naar De Boogaert.
Dorpsstraat 122 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Ook dit pand was niet alleen maar een woonhuis. Het diende sinds 1922 als werkplaats voor de koper van het pand, Johannes Schaap, bekend geworden in Castricum als schoenmaker. Voordien was hij gevestigd op Dorpsstraat 54 in een pand dat hij had gehuurd van de familie Kehl.
Opvallend is dat Schaap, in tegenstelling tot andere Castricumse schoenmakers, voor zijn activiteiten, voor zover wij hebben kunnen nagaan, niet adverteerde. Hij genoot kennelijk een goede reputatie, wat ook blijkt uit de viering in augustus 1949 van zijn 50-jarig huwelijk met Magdalena Roozing met een druk bezochte receptie en een aubade door fanfarecorps St. Aloysius. Ook de krant memoreerde het gouden huwelijksfeest van de 76-jarige heer Schaap, die “Vele jaren als schoenmaker werkzaam was aan de Alkmaarderstraatweg en ook als aanspreker. Na de oorlog keerde het echtpaar in de oude woning terug en geniet daar van een rustige levensavond.”
Schaap was dus een bekende Castricummer en wordt ook beschreven door Q. de Ruijter in zijn boek ‘Schippers van het Stet’, die daarbij opmerkt dat Schaap in de functie van aanspreker altijd een zwart uniform droeg met witte tressen en een hoge hoed.
Na de periode Schaap werd het pand in 1954 betrokken door Petrus (Piet) Druijven, die het er bijna veertig jaar volhield. Hij was gehuwd met Tekela van Dijk en zijn gezin telde drie kinderen.
Dorpsstraat 124 in Castricum, 1975. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De oudste gegevens over dit pand gaan terug tot het jaar 1918, toen het werd gekocht door Grietje de Waard, weduwe van de in 1906 overleden Dirk Schotvanger, een agrariër.
In 1925 kwam de woning in handen van Petrus Zonneveld, toen 35 jaar en getrouwd met Aaltje Groot, uit welk huwelijk vier kinderen werden geboren. Voor zijn komst naar de Alkmaarderstraatweg bewoonde Petrus, die de wat merkwaardige bijnaam droeg van Vader Abt, als landbouwer de boerderij Vogelwater in het duingebied. In 1937 verhuisde hij met zijn gezin naar de Sifriedstraat.
Sindsdien kende het pand diverse bewoners, die er relatief kort verbleven, maar vanaf 1948 kwam hier verandering in en werd het huis niet minder dan ruim 40 jaar bewoond door het gezin van Theodorus (Theo) Druijven, die gehuwd was met
Jaarboek 37, pagina 78
Agatha Pekel en een broer was van de in het hiervoor genoemde pand woonachtige Piet Druijven.
Dorpsstraat 126 in Castricum, 1975. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het pand Dorpsstraat 126, eerder Alkmaarderstraatweg 22, werd volgens kadastergegevens in 1921 gekocht door de huisschilder Cornelis Kroone, die er tot zijn overlijden in januari 1965 heeft gewoond. Na zijn overlijden bleef zijn echtgenote Maartje Mettes er nog twee jaar wonen. Ook hier bleek de relatief kleine behuizing geen belemmering voor een groot gezin, dat acht kinderen telde. In 1967 werd het pand betrokken door Cornelis de Wit en zijn echtgenote Elisabeth Kokkelman, die er nog steeds (in 2014) wonen.
Dorpsstraat 128 in Castricum, 1975. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In het vorige artikel in deze serie hebben we aandacht besteed aan de kleermaker Jacob (Jaap) Twisk, die in 1927 het pand van de failliet gegane Hanzebank, Dorpsstraat 90, kocht om er tot 1958 zijn kleermakerij en een kledingzaak te exploiteren. Daarna werd de zaak, zoals we eveneens hebben beschreven, voortgezet door Jo Stevens.
Het gezin van kleermaker Willem Twisk en Catharina Haaker. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het huis Dorpsstraat 128 was gekocht door zijn vader Willem Twisk, eveneens kleermaker, en daar komen we in 1923 Jaap opnieuw tegen, waar hij enkele jaren woonde en waarschijnlijk ook het kleermakersvak uitoefende voor zijn verhuizing naar Dorpsstraat 90.
Na het vertrek van Jaap Twisk bleef het pand bewoond door leden van de familie Twisk. We noemen de weduwe van de in 1932 overleden Willem Twisk, Catharina Haaker, die in 1960 overleed en Geertrudes Twisk, een ongehuwd gebleven dochter, die in 1976 overleed. Ook nu (in 2014) wordt het huis nog bewoond door een Twisk.
De eerste koper van dit huis was in 1919 Jacoba (Koosje) Brakenhoff, weduwe van de in 1907 overleden tuinder en bloemkweker Pieter Kuijs. Zij overleed in 1933. Latere bewoners in de periode 1944 tot 1953 zijn Johannes Winkelman en daarna tot 1961 zijn weduwe Johanna Bos.
Vervolgens deed Cornelis Kroone zijn intrede, een naam die we reeds eerder tegenkwamen met betrekking tot het naastgelegen pand Dorpsstraat 126. Dat betrof zijn vader, wiens beroep van huisschilder hij voortzette.
Cornelis Kroone junior was getrouwd met Agatha Herben. Hij genoot in Castricum onder andere bekendheid door de Castricumse Fanfare en Drumband, waarvan hij ook enige jaren voorzitter was. Zijn gezin telde drie kinderen. De ruim tachtigjarige Cornelis Kroone en zijn echtgenote wonen nog steeds (in 2014) op Dorpsstraat 130.
Als eerste koper staat in 1927 te boek Johannes (Jan) de Graaf, een spoorwegbeamte en toen 45 jaar. Hij was in 1905 gehuwd met Grietje Duin.
We hebben in de inleiding tot de Rooie Buurt gesignaleerd, dat volgens het kadaster de verkoop van de huizen veel later gebeurde dan de bouw, in de veronderstelling dat in de tussenliggende periode verhuur plaatsvond. In het geval van Jan de Graaf lijkt dit, ook gezien zijn huwelijksdatum, niet onwaarschijnlijk. We zijn bijvoorbeeld geen ander adres tegengekomen waar een van zijn negen kinderen is geboren dan de Dorpsstraat. Hier vond ook in april 1913 zijn tweejarige dochter Cornelia de dood, over-
Jaarboek 37, pagina 79
reden door de stoomtram, die toen dagelijks door de straat reed. Jan de Graaf en zijn familie werden in de oorlog ook het slachtoffer van de gedwongen evacuatie, in dit geval naar Uitgeest. Het gezin keerde na de oorlog niet meer in Castricum terug.
In 1950 werd het pand gekocht door Cornelis (Cor) Druijven. Dit gedeelte van de Dorpsstraat had kennelijk een grote aantrekkingskracht op leden van de familie Druijven, want zoals we in het voorgaande hebben gezien, woonden zijn twee broers Piet en Theo vlakbij, respectievelijk op nummer 122 en 124. Cor Druijven was getrouwd met Maria Mooij en zij kregen drie kinderen.
De inmiddels bejaarde Cor, die met zijn echtgenote nog steeds (in 2014) Dorpsstraat 132 bewoont (Cor Druijven woont niet meer op de Dorpsstraat 132, volgens rectificatie in jaarboek 37, pagina 124), noemde het wel ‘gezellig’ om met directe familieleden zo dicht bij elkaar te wonen. Op de vraag of de achterliggende tuinen en het aangrenzende erf van Baltus geen oase vormden voor de vele kinderen van de hier kinderrijke families, antwoordde hij ontkennend. Het erf van Baltus was het domein van zijn vee en dus niet geschikt voor spelende kinderen, die voor zover zij zich toch op zijn land waagden, toesprak met “oprotten“. De voornaamste speelplek voor de kinderen vormde het tegenoverliggende schoolplein van de Augustinusschool.
Eerste koper van dit pand was in 1932 Reinier de Ruijter, een Castricummer die in 1921 trouwde met Catharina Geertruida (Cato) Res. Hier komen we voor het eerst een direct verband tegen tussen een koper van het huis en de bouwer, want Catharina was een dochter van Jacobus Res, bouwer van de huizen van de Rooie Buurt.
Na de oorlog werd het pand vanaf juli 1947 een korte periode bewoond door Petrus Boomars en echtgenote, die met hun in dat jaar geboren dochter in 1949 verhuisden naar de hiervoor besproken woning Dorpsstraat 114.
Het pand werd daarna vrij lang, vanaf 1953 tot 1973, bewoond door Kunder Gort, waar hij kantoor hield als financieel adviseur. Verder genoot hij onder andere bekendheid als secretaris van schietvereniging De Vrijheid. Sinds 1974 woont er het echtpaar Willem Witte en Renske Kok.
Als eerste koper wordt in 1921 vermeld de melkslijter Willem Bruijn, tot dan woonachtig te Heerhugowaard. Hij lijkt niet in Castricum te hebben gewoond en over zijn persoon, familie en de motieven van zijn aankoop tasten we in het duister.
Mogelijk verhuurde hij het pand. Nog voor 1965 wordt als bewoonster de weduwe van Wilhelmus (Willem) Druijven genoemd.
Deze Willem Druijven, fabrieksarbeider en tuinder, werd in 1887 geboren in Limmen, waar nog veel leden van de familie Druijven woonachtig zijn. Hij trouwde in 1913 met Catharina Bruin en uit dit huwelijk werden onder andere de zonen geboren die we tot dusver zijn tegengekomen als bewoners van de Rooie Buurt.
Willem overleed in 1947. Zijn weduwe overleed in 1965 en de bewoning van het pand werd sindsdien voortgezet door zijn zoon Willem Druijven, getrouwd met Adriana Boon. Hij was de vierde van de broers die we hiervoor hebben leren kennen als bewoners van dit gedeelte van de Dorpsstraat.
Willem Druijven junior verhuisde in 1991 met zijn echtgenote naar de Offenbachstraat. Sindsdien (2014) zijn de bewoners Aarnoud van der Plank en Jozina Stitzinger.
Jaarboek 37, pagina 80
Dorpsstraat 138 circa 1975, kantoorpand van makelaar Kuijs, nu (in 2014) Makelaardij Kuijs Reinder Kakes.
Dorpsstraat 138, 140 (Alkmaarderstraatweg 34, kantoor en bovenwoning)
Dit is het enige door Res gebouwde en tot de Rooie Buurt behorende pand dat de tijd niet heeft doorstaan en in 1974 werd gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw van een kantoor en bovenwoning voor Piet Kuijs, makelaar en verzekeringsagent.
Het pand kende dus een voorganger die gelijkenis ver met de nog bestaande reeks huizen. Dit huis werd in 1923 gekocht door Cornelis Brakenhoff, weduwnaar van Aafje Schermer en eerder eigenaar en bewoner van boerderij Starrenburg aan de Bleumerweg. Hij was 65 jaar bij de aankoop van de woning op de Alkmaarderstraatweg; Cornelis overleed in 1936.
De ligging van de oorspronkelijke panden van Klaas Veldt, de boerderij met ervoor aan de straatweg een woning.
Dorpsstraat 142 (Alkmaarderstaartweg 36 woning en boerderij)
We zijn nu de Rooie Buurt, die rond 1906 gestalte kreeg, voorbij en stuiten op enkele panden die later werden gebouwd. Dat is allereerst de fraaie voormalige boerderij aan de Dorpsstraat 142, waarover Piet Blom in het kader van zijn artikelenreeks over ‘Stolpboerderijen in Castricum’ in het 33e Jaarboek (2010) al eens schreef en een aantal bijzonderheden gaf. Zo werd de boerderij in 1920 gebouwd door metselaar-aannemer Gerrit Borst en gaat het om een onvolledige stolp met hooiberg en stal. De oorspronkelijke eigenaar in 1922 was Klaas Veldt, toen reeds 75 jaar en gehuwd met Maartje Brakenhoff.
Vooraanzicht, volgens een bouwtekening, van de boerderij van Klaas Veldt.
Jaarboek 37, pagina 81
Links het woonhuis van de familie Veldt, gelegen voor de boerderij.
We hebben hier te maken met een pand dat oorspronkelijk volledig in dienst stond van de veehouderij, want er werd niet gewoond. Voor de boerderij was voor de familie Veldt, die zes kinderen telde, een afzonderlijke woning gebouwd, die vanaf de straatweg gezien de boerderij aan het zicht onttrok.
Klaas Veldt overleed in 1929, maar het bedrijf bleef voorlopig in handen van de familie. Tot 1968, toen Gerrit Veldt zijn bezit verkocht aan Piet Kuijs, tot dan woonachtig aan de Vinkebaan en werkzaam als makelaar in verzekeringen en onroerend goed. Piet Kuijs pakte de zaken groot aan. De boerderij werd verbouwd tot woonhuis en de voorwoning werd ingericht als kantoor voor de makelaardij, hoewel die daar relatief kort bestond en werd verplaatst naar het hiervoor besproken pand, Dorpsstraat 140. Er is ook een garage bijgebouwd.
Het pand Dorpsstraat 142, zoals dat er nu, na diverse ver- en aanbouwingen uitziet.
In 1982 volgde opnieuw een grote verbouwing toen Piet Kuijs zijn woning, die nog gebaseerd was op het oude bouwplan van de boerderij, aan de linkervoorkant uitbreidde met een aanbouw, overigens in een oude en bijpassende stijl. Het onttrok wel de gevel van de oorspronkelijke en verbouwde boerderij aan het zicht. Het verbouwde pand was tot 2005 in handen van Piet Kuijs en daarna van zijn zoon Bob Kuijs.
Vooraanzicht van de woning, die – door de verbouwing van wat in het bouwplan nog een ‘Veestal’ werd genoemd – in 1969 in opdracht van Piet Kuijs door firma C.G. de Nijs werd gerealiseerd.
Een bouwtekening geeft een impressie van het tijdelijk kantoor van de firma Kuijs in het voormalige woonhuis van de familie Veldt.
Jaarboek 37, pagina 82
De villa Dorpsstraat 144 in 1999, toen bewoond door de familie Verschuren.
We stuiten bij het vervolgen van onze weg nu op een villa die er nog vrijwel hetzelfde uitziet als na de bouw in 1923. De eerste bewoonster en waarschijnlijk ook eigenares van het pand was de toen bijna 65-jarige weduwe Agie Schermer-Castricum. Haar echtgenoot Jan Schermer, een agrariër, was in 1906 overleden. De villa bleef geruime tijd in bezit van de familie Schermer. Vanaf 1945 woonden er kinderen van genoemde Agie: een in 1899 geboren zoon Nicolaas Schermer, gemeentebode, ongehuwd, overleden in 1962 en een in 1892 geboren zoon Johannes Schermer, een landbouwer en veehouder, die eerder eigenaar en bewoner was van de boerderij Mariahoeve aan de Brakersweg.
Johannes overleed in 1965, zijn weduwe Maria Schermer-Twisk bleef nog een jaar in het pand wonen en verhuisde toen naar de Brakersweg.
Zij werd in 1966 opgevolgd door Roland Wefers Bettink en zijn echtgenote Margaretha Weel, die eerder boven het Corstheater op Dorpsstraat 70 woonden. Roland Wefers Bettink was een van de initiatiefnemers tot de stichting van het in 1937 geopende Corsotheater, was ook eigenaar van het theater, dat hij exploiteerde tot 1972, toen zijn zoon Piet Bettink en zijn vrouw Jenny het roer overnamen (zie het artikel over 75-jaar Corsotheater in het 35e Jaarboek, 2012). Ronald en zijn echtgenote vertrokken in 1976 naar Emmen.
Merkwaardigerwijs geven de beschikbare gegevens sindsdien geen nadere informatie over bewoners, tot in 1991 Theodorus Verschuren en zijn echtgenote Jacqueline worden genoemd. Thans (in 2014) is eigenaar en bewoner Wim Perlee, die zich namens de bewoners van de Dorpsstraat uitermate heeft ingespannen voor de inrichting van de Dorpsstraat als ‘fietsstraat’.
De villa Dorpsstraat 146, circa 1985, toen eigenaar en bewoner De Graaf.
Ook dit pand werd, evenals het voorgaande, gebouwd in 1923. Als eerste eigenaar wordt genoemd Pieter Klaaszoon (Piet) Veldt, een toen bijna 50-jarige landbouwer. Wat Piet Veldt bewoog om dit pand te laten bouwen en of hij er ook zelf nog gewoond heeft, is niet duidelijk, hoewel dat gezien zijn overlijden in 1955 (op de hoge leeftijd van 86 jaar), niet onwaarschijnlijk is.
Toen hij het pand liet bouwen, had hij al een hele bewonersgeschiedenis achter de rug. In 1903, enkele jaren na zijn huwelijk met Grietje Zonneveld, kocht hij een woning aan de Brakersweg 22, waar hij een tuindersbedrijf was begonnen. In 1913 liet hij dit woonhuis verbouwen tot een stolpboerderij. In 1922 verhuisde hij naar Brakersweg 77. Mogelijk heeft hij het pand aan de Alkmaarderstraatweg bedoeld voor zijn kinderen, want zijn gezin telde er niet minder dan twaalf.
Dit pand werd inderdaad een lange periode, tot 1985, bewoond door de in 1908 geboren Gerardus Veldt, van beroep bollenkweker, getrouwd met Alida Zomerdijk en een zoon van genoemde Pieter Veldt (voor stamboom familie Veldt zie 5e Jaarboekje, 1982).
In 1985 werd het pand betrokken door de toen 38-jarige Piet de Graaf en zijn echtgenote Dora Borst. Hij was kraanmachinist bij Hoogovens.
De panden Dorpsstraat 144, 146 en 148, circa 1974.
Jaarboek 37, pagina 83
Het pand Dorpsstraat 148 (voorheen Alkmaarderstraatweg 42). In 2010 werd het gesloopt.
Nu komen we met enige nostalgie toe aan het laatste pand in deze artikelenserie: de geschiedenis van de villa Dorpsstraat 148. De villa, zoals die er thans bijstaat, is een in 2011 gebouwde opvolger van een gesloopt pand, dat in 1923 werd gebouwd.
We houden ons eerst bezig met deze voorganger. Bouwer en eigenaar was Gerrit Borst, een aannemer, die de villa volgens een kleinzoon zou hebben laten bouwen voor zijn zoon Wim Borst, die als metselaar aanvankelijk in het bedrijf van zijn vader werkte en die er na zijn huwelijk met Catharina (Trien) Wehnes in 1936 introk.
We hebben hier te maken met bouwactiviteiten, weliswaar in de familie Borst, waarbij er geen familierelatie bestaat met het bekende bouwbedrijf A.C. Borst. Voordat het pand door een Borst werd betrokken, zou het in een periode na de bouw bewoond zijn geweest door iemand uit het onderwijs, maar daarover hebben we geen bijzonderheden kunnen achterhalen. Het gezin Borst-Wehnes bewoonde de villa een lange periode en ging toen acht kinderen tellen. Wim Borst overleed in 1957. Zijn weduwe bleef het pand nog tot 1972 bewonen, toen zij op hoge leeftijd verhuisde naar een verzorgingsflat.
Het pand was inmiddels gekocht door Jan Meere, die er zijn eerder in de Prinses Margrietstraat gevestigd schildersbedrijf voortzette en dat ook wel gekarakteriseerd werd als ‘schilderswinkel’. Dat betrof vooral de interne inrichting van de woning en schuur. Meere beperkte zijn activiteiten overigens niet alleen tot schilderwerk, maar adverteerde ook als behanger en zelfs met auto-onderhoud.
In 1982 vertrok Jan Meere naar Hoorn en vervolgens vestigden zich in het pand Henricus Bannenberg, werkzaam bij Hoogovens en zijn echtgenote Catharina Wortel. De kinderen waren reeds het huis uit. Dit echtpaar verhuisde in 1994 naar Diever. Na hun vertrek nam nog een zoon drie jaar zijn intrek in het pand, waarna het werd gekocht door makelaar Van Amsterdam.
Het in 2011 nieuw gebouwde pand Dorpsstraat 148.
Deze liet, zoals vermeld, in 2011 het inmiddels bijna 90-jarige pand afbreken om plaats te maken voor een nieuw gebouwde villa, overigens nog in de stijl van het oorspronkelijke pand.
Wim Hespe
Bronnen:
Archieven:
Gemeente Castricum: archief Bouw- en Woningtoezicht en bewonerskaarten;