Het Lange Pannenhuis speelt een belangrijke rol in de huisvesting van de stamvader en vele nakomelingen van de familie Zonneveld en het is daarom aardig om over dit huis iets meer te vertellen.
De geschiedenis van het Lange Pannenhuis gaat al heel ver terug. Terwijl er in vroeger eeuwen in Castricum bijna uitsluitend vrijstaande huisjes of boerderijen werden gebouwd, vinden we als enige uitzondering het Lange Pannenhuis al in 1802 genoemd als een huis bestaande uit vier woningen. Het huis was gebouwd aan de Schulpvaart voor de huisvesting van vletschippers, ook wel schelpenvaarders genoemd, die hun brood verdienden in de schelpennering. De schelpen werden met zeilscheepjes vervoerd vanaf de opslagplaats aan het Schulpstet via de Schulpvaart naar Akersloot voor de produktie van schelpkalk in de kalkovens aldaar of voor overslag op grotere schepen in het Alkmaardermeer voor verder transport (de geschiedenis van de schelpenvisserij, de kalkovens en het Schulpstet wordt uitvoerig behandeld in het 21e jaarboekje).

In het hiervoor genoemde jaar 1802 wordt het Lange Pannenhuis verkocht voor 500 gulden, tegelijk met de vele andere bezittingen van de toen in Amsterdam wonende en aldaar overleden ambachtsheer van Castricum, mr. Joan Geelvinck. Zijn vader, Nicolaas Geelvinck, eveneens ambachtsheer van Castricum en Bakkum, had reeds in 1757 het stuk grond gekocht, waarop later het Lange Pannenhuis zou worden gebouwd. Joan Geelvinck heeft zich heel nadrukkelijk met de schelpenhandel bemoeid; hij had meerdere bezittingen in Castricum, maar woonde in Amsterdam en ook enkele jaren in Brussel; hij bekleedde vele functies. Hij bemoeide zich zelden met Castricumse aangelegenheden. De schelpennering vormde hierop een uitzondering, tenslotte vormde dit voor vele dorpsgenoten een belangrijk middel van bestaan. Joan Geelvinck heeft zich hiermee in de periode 1770 – 1775 intensief beziggehouden. In 1771 verschijnt een uitvoerig gedrukt reglement over de schelpenhandel met daarin tot in details beschreven de rechten en plichten van de verschillende personen en functionarissen die bij de schelpenhandel betrokken waren. Hoogstwaarschijnlijk heeft Geelvinck in deze jaren het Lange Pannenhuis laten bouwen.
Het bezit gaat in 1802 over in handen van Geelvinck’s schoonzoon en opvolger als ambachtsheer van Castricum en Bakkum, de eveneens in Amsterdam woonachtige Albertus Cornelis Schuyt. Deze Albertus verkoopt in 1808 voor 715 gulden het Lange Pannenhuis aan Gerrit Baars, inclusief de aangrenzende tuin, ‘in drie geers’ genoemd, ter grootte van ruim 300 roeden. Gerrit Baars was toen 52 jaar oud en schelpenvisser van beroep, evenals zijn zoons Jan, Teunis en Dirk. Na het overlijden van Gerrit wordt in 1822 de noordelijke helft van het Lange Pannenhuis door de erfgenamen Teunis en Marijtje Baars verkocht en de zuidelijke helft, ook zijnde twee woningen, wordt geërfd en bewoond door de zoons Jan en Dirk baars.

Koper van de noordelijke helft was Dirk Wijnands. Deze Dirk was zeer kapitaalkrachtig, had veel belangen in de schelpenhandel en woonde in het statige herenhuis ‘Zorgvlied’ aan de Dorpsstraat (ter plaatse van de huidige ABN-AMRO Bank). Dit herenhuis is bij vele Castricummers nog bekend als ‘Hermana State’; het is in de zestiger jaren gesloopt.
In 1836 is de als rentenier in Haarlem wonende Dirk Wijnands overleden. Zijn bezit in het Lange Pannenhuis wordt door zijn vrouw in 1840 voor 300 gulden verkocht aan Engel Zonneveld, vletschipper en de stamvader van deze tak Zonneveld. De koop omvat het noordelijke gedeelte bestaande uit twee woningen met een stukje bouwgrond van 1090 m2langs de Schulpvaart. Dit deel van het Lange Pannenhuis zal langdurig in het bezit zijn van, en bewoond worden door Engel en zijn nakomelingen.

Engel Zonneveld koopt dus kort na zijn huwelijk op 31 jarige leeftijd in 1840 de helft van het Lange Pannenhuis; hij zal hier de rest van zijn leven wonen, vanaf 1863 als weduwnaar. In 1876 trouwen zijn jongste kinderen Guurtje en Jacob. De andere kinderen zijn al eerder getrouwd. Guurtje gaat met haar man Cornelis Bloedjes in Uitgeest wonen. Enkele maanden na het huwelijk van Jacob wordt er bij de notaris een akte opgemaakt, waarin Jacob zich verplicht om zijn vader voor de rest van zijn leven te voeden, te kleden, te verplegen en te verzorgen. In ruil hiervoor schenkt vader Engel aan zijn zoon Jacob de gehele inboedel. De overige kinderen staan hier volledig achter en ondertekenen tevens de akte.
Drie jaar later aan het einde van 1879, worden beide woningen voor elk 350 gulden door vader Engel verkocht aan zijn zoons Arie en Jacob, resp. de eerste en tweede woning vanaf de kant van de Schulpvaart gerekend.
Na het overlijden van Jacob Zonneveld op 54-jarige leeftijd in 1903 wordt het bezit geïnventariseerd voor het vaststellen van het erfdeel van de nog minderjarige kinderen Antje en Gert. Aan huisraad wordt genoemd: een tafel met acht stoelen, twee kasten met beelden en ornamenten, een lamp, een spiegel en schilderijen, een klok, een kachel en twee bedden met toebehoren. In het hok op het erf stonden twee geiten en twee varkens; verder stond daar ook nog een kippenhok. Deze woning komt in 1924 in bezit van ‘Gert van Bet’ Zonneveld.

Bron:Jaarboek 23, Stichting Werkgroep Oud-Castricum – 2000
Auteurs: Tonny Sminia en Simon Zuurbier