Het toekennen van straatnamen is in veel gemeenten van ons land nog niet zo’n eenvoudige zaak. In principe is dit een taak van het plaatselijk bestuur (de Gemeentelijke Straatnamencommissie), maar veelal krijgen ook diverse groepen uit de samenleving inspraak. Castricum werd in de loop der tijd geconfronteerd met grote uitbreidingen van de gemeente en het was dus niet onverstandig om – zoals ook in vele andere gemeenten – de naamgeving van hele wijken onder dezelfde noemer te brengen. En zo ontstonden een veldnamenbuurt, een koningshuisbuurt, een componistenbuurt, een bloemenbuurt etc. Om aan deze straatnamen aandacht te besteden is niet zo interessant, ze zijn meestal gemakkelijk thuis te brengen. Maar er resteert een aantal straatnamen met betrekking tot personen die in de geschiedenis van Castricum een min of meer belangrijke rol hebben gespeeld.
Niet iedereen zal weten om wie het gaat en daarom leek het ons interessant om in het kader van de geschiedschrijving over Castricum wat meer over hen te vertellen.
Geelvinckstraat
De Geelvinckstraat maakte deel uit van een uitbreidingsplan, dat omstreeks 1930 gestalte kreeg en waarbij werd besloten aan enkele straten de naam van Castricumse ambachtsheren toe te kennen.
- Lieve Geelvinck
De naam gaat terug tot het geslacht Geelvinck, waarvan een aantal leden in de 17e en 18e eeuw de functie van ambachtsheer van Castricum en later ook van Bakkum heeft uitgeoefend. Het begrip ‘ambachtsheer’ ontstond in de Middeleeuwen en sloeg op personen aan wie de gezagsdragers, zoals de graven van Holland en later de Staten van Holland, hun burchten, landerijen en dorpen in leen gaven. Een plaats of dorp, waarvan het gezag geheel of gedeeltelijk aan een ambachtsheer was overgedragen, werd een ‘heerlijkheid’ genoemd. Aan de status van ambachtsheer waren rechten en plichten verbonden. Tot de verplichtingen behoorden het in goede staat houden van de ambachtsheerlijkheid en betalingen in geld of goederen aan de leenheer bij het overgaan in andere handen van het leengoed, bijv. door vererving.
Tot de rechten behoorden o.a. het aanstellen van plaatselijke ambtenaren (bijv. de schout), de rechtspraak in civiele zaken en kleine misdrijven, het innen van belastingen en het ondernemen van visserij, jacht en strandvonderij.
De heerlijkheid Castricum met alle rechten daartoe werd in 1664 door Cornelis Geelvinck voor 33.000 gulden gekocht van Anna van Renesse. Later kwam de heerlijkheid Castricum in handen van diens kleinzoon Lieve Geelvinck, een machtig en vermogend man, die bekend is geworden als burgemeester van Amsterdam en wiens portret hier is afgebeeld.
De heerlijkheid Bakkum werd in1749 door Nicolaas Geelvinck, een zoon van Lieve Geelvinck, gekocht van Abraham Perné voor 4000 gulden. Ook Nicolaas Geelvinck bracht het tot burgemeester van Amsterdam en was eveneens zeer vermogend; hij had ook al de heerlijkheid
Castricum van zijn vader geërfd. Hij woonde in een kapitaal huis aan de Herengracht en hield er o.a. 7 dienstboden en een koets met 4 paarden op na. Zijn inkomen wordt geschat op 15000 gulden per jaar, een voor die tijd enorm bedrag. De laatste ambachtsheer met de naam Geelvinck was zijn zoon Joan, die de rechten over Castricum en Bakkum van 1764 tot 1802 uitoefende. Hij had twee dochters, waardoor de naam Geelvinck niet langer aan de heerlijkheden Castricum en Bakkum verbonden bleef en het recht van ambachtsheer overging op zijn schoonzoon, Albertus Cornelis Schuyt.