25 september 2023

Jacobs – Wentink, politica Gré (Jaarboek 41 2018 pg 54-57)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 54

De idealen van Gré Jacobs-Wentink

Gré Jacobs-Wentink.
Gré Jacobs-Wentink.

In 1946 werd Gré Jacobs-Wentink raadslid voor de pas opgerichte PvdA. Ze was een bevlogen mens met een groot hart voor minderbedeelden.

Gré werd in 1901 in Heemskerk geboren. Het gezin Wentink, dat niet bepaald tot de welgestelden behoorde, telde negen kinderen waarvan Gré het derde was. Haar vader Hendrik Jan (Hein) was begonnen als groenteventer in de Zaanstreek en werd later tuinder en aardbeienkweker, zoals bijna iedereen in de familie. In de winter had Hein enkele koeien op stal.

Gré kwam uit een rood nest, zouden we vroeger zeggen. Vader was een aanhanger van de vrijzinnig democraten en later van de SDAP, wat nog wel eens aanleiding gaf tot heftige discussies in de familiekring. Ervaringen in de crisisjaren (1929-1939) troffen haar zo dat ze niet anders kon dan opkomen voor de mensen die hulp nodig hadden.

Het gezin Wentink rond 1920.
Het gezin Wentink rond 1920. Achterste rij van links naar rechts: Floor, Jan, Tinus, Gré, Jo, Ma en Mien; vooraan: Piet, vader Hein Wentink, Henk en moeder Maartje Wezel.

Vader Hein won in 1899 een geldprijs in de Staatsloterij. Hij gaf de helft aan zijn moeder en van de andere helft kon hij voor 1.900 gulden een nu nog bestaand boerderijtje laten bouwen op grond van de familie Gevers, dichtbij kasteel Assumburg. In mei 1900 betrok het inmiddels uit vier personen bestaande gezin het nieuwe stolpje. Gré en haar broers en zusjes werden natuurlijk vaak ingeschakeld bij het plukken van aardbeien en andere werkzaamheden, maar er was nog genoeg tijd om heerlijk te spelen in de omgeving van het kasteel. Toen de familie Gevers de grond verkocht, raakte Hein zijn boerderijtje kwijt en begon hij op een andere plaats in Heemskerk opnieuw.


Jaarboek 41, pagina 55

Fochteloo

Gré hield helemaal niet van dansen en kroegbezoek. Toch kwam ze in 1923 op een zondag in De Rustende Jager een vrolijke, jonge Castricummer tegen. Jacob Hendrik (Jaap) Jacobs was de naam. Diens vader Hannes was in dienst geweest bij Prinses Von Wied, familie van de Oranjes, die uitgestrekte duinterreinen bezat in Castricum en Heemskerk. Hannes had er nog een pensioen van 17 gulden per jaar aan overgehouden.

Oude boerderij op het terrein van Duin en Bosch.
Oude boerderij op het terrein van Duin en Bosch uit de 17e eeuw: het Oude Huis. Oorspronkelijk heette het De Kwekerij. Oude Parklaan 8 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1933 kocht de provincie het duingebied. Jacobs kwam in dienst van de provincie en verhuisde met zijn vrouw Adriana (Jane) van den Berg van het oude boerderijtje op het terrein van het ziekenhuis naar een woning aan de toen nog nieuwe Zeeweg, waar hij zelf nog aan meegewerkt had.

Zijn zoon Jaap had na een paar klassen lagere school wat gerommeld bij Bakkumse middenstanders en was vaak in het café of op boerenkermissen te vinden. De kinderen in het dorp keken op maandagmorgen bij de paaltjes langs de weg, want Jaap legde daar iedere zondagnacht de centen en de halfjes neer die hij van zijn kroegfeesten over had. Het raakte aan met Gré en ze trouwden op 30 april 1925 in Heemskerk. Jaap ging een ander leven leiden. De ambities van zijn vrouw leerde hij pas later goed kennen.

Jaap en Gré Jacobs en zoon Hans met zijn trapauto bij jachthuis Fochteloo, Zeeweg 1.
Jaap en Gré Jacobs en zoon Hans met zijn trapauto bij jachthuis Fochteloo, Zeeweg 1.

Jaap kwam net als zijn vader in dienst bij het PWN en na een eerste huisje aan het Schulpstet kregen ze de kans om in het oude jachthuis Fochteloo van de Von Wieds, het eerste huis aan de Zeeweg, te gaan wonen.

De familie Jacobs als bewoners van Fochteloo.
De familie Jacobs als bewoners van Fochteloo voor de oorlog. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hans, het eerste kind van Jaap en Gré, was drie jaar oud toen Hendrik Jan werd geboren. Hij leefde maar drie dagen en er was veel verdriet. Hans bleef enig kind. Gré kwam vervolgens lange tijd in ‘de tent’, een eenvoudig draaibaar bouwsel waar je overdag in lag en die je bij duizenden in Nederland bij de huizen zag. Frisse lucht was toen nog de beste remedie tegen tbc. Ze kreeg het niet makkelijk. Haar schoonmoeder propageerde een nieuw middel tegen de kwaal, geitenmelk. Daarom stonden er twee sikken (bokjes) in een hokje op het erf.

Marie Wentink - Beusman was de schoonzuster van Gré en trad in haar voetsporen als lid van de gemeenteraad tussen 1962 en 1970. Links Marie en rechts Gré samen met kinderen rond 1930 op het kampeerterrein.
Marie Wentink-Beusman was de schoonzuster van Gré en trad in haar voetsporen als lid van de gemeenteraad tussen 1962 en 1970. Links Marie en rechts Gré samen met kinderen rond 1930 op het kampeerterrein.

Langzamerhand werd Gré weer beter. Ze zag voor zichzelf andere mogelijkheden dan alleen het huishouden. In 1934 werd Jaap beheerder van het ‘tentenkamp’, zoals het kampeerterrein aan de Zeeweg toen werd genoemd en hij verhuisde met zijn Gré naar de beheerderswoning.

Op het kampeerterrein in Bakkum.
Op het kampeerterrein in Bakkum: staand midden kampbeheerder Jacob (Jaap) Jacobs en rechts zijn vrouw Grietje (Gré) Jacobs-Wentink. Links zittend Piet Bleijendaal, onbekend, Henk Wentink, onbekend. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een broer van Gré, Hendrik Jan Wentink, had ook een Castricumse aan de haak geslagen: Marie Beusman. Het echtpaar Wentink-Beusman ging nu op Fochteloo wonen. Marie zou later haar schoonzuster Gré in de gemeenteraad opvolgen.

Rooie Vrouwen

Gré werd lid van de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen en op het kampeerterrein kwam ze in contact met mensen uit verschillende geledingen. Er ging een wereld voor haar open toen ze in mei 1935 met een groepje Huize De Born in de Bennekom bezocht voor een cursus voor bestuursleden voor vrouwengroepen.

Het was financieel mogelijk gemaakt door het Thiele Wibautfonds, ingesteld ter ondersteuning van acties voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Liesbeth Ribbius Peletier had het plan voor conferentieoord De Born bedacht en er uitvoering aan gegeven. Zij was in 1925 de eerste vrouw in het partijbestuur van de SDAP.

Het huis was bedoeld voor bijeenkomsten van arbeidersvrouwen, leden van de Bond voor Sociaal-Democratische Vrouwen propaganda clubs en andere vrouwenorganisaties. Tot in de jaren (negentien) negentig was De Born een bolwerk voor de sociaal-democratie.


Jaarboek 41, pagina 56

Vrouwenemancipatie en acceptatie van lesbiennes stond centraal. De Born werd bezocht door groepen als de Rooie Vrouwen, Vrouwen in de Overgang (VIDO) en bewoners van Blijf-van-mijn-lijf-huizen. Op de gastenlijst kwamen namen als Hedy d’Ancona, Liesbeth den Uyl en vele anderen voor.

Gré Jacobs-Wentink: “Ik was met ruzie van huis gegaan, want mijn christelijke schoonmoeder was razend dat ik naar die rooie beweging ging”.

In een brief aan Liesbeth Ribbius Peletier schreef ze wat een geweldige indruk die bijeenkomst in 1935 had gemaakt: “Het heeft mijn leven totaal veranderd. We waren haast allemaal vrouwen van het platteland. Velen werkten op het land of hadden het vroeger gedaan. Het was de tijd dat alle producten, die met zoveel moeite verbouwd werden, doordraaiden en er was vreselijke armoede bij de tuinders en veel werkeloosheid. Zoals de meesten van ons was ik tot mijn 11e jaar op school geweest. We hadden als klein kind zes weken landbouwverlof en met vier weken vakantie waren we dan tien weken op het land. En hier gingen we weer een week naar school en leerden we postwissel (om geld te versturen) formulieren in te vullen en hoe we een brief moesten schrijven als we een spreekster nodig hadden voor onze vrouwengroep. Zo begon het; later waren er wel ingewikkelder onderwerpen. Er was toen nog verschil tussen de stads- en plattelandsbevolking. Wij keken daar erg tegen op. Langzaam raakten we iets van ons minderwaardigheidsgevoel kwijt. Alles wat ik gedaan heb, heb ik gedurfd door hetgeen ik leerde op De Born.”

Vanaf die eerste bijeenkomst werd ze vaste bezoekster, maar die eerste keer zou ze nooit meer vergeten.

Al in de crisisjaren was Gré werkzaam voor de gemeentelijke commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, die ook het bestuur vormde voor het Tehuis van Ouden van Dagen aan de Overtoom. Ze ging op huisbezoek bij werklozen, kleine boeren en tuinders. Eens in het jaar kregen deze mensen steun voor kleding, beddengoed en schoeisel. Na enkele jaren werd ze lid van deze commissie, waarvan ook drie wijkverpleegsters, de kerken en een raadslid deel uit maakten. De wethouder van sociale zaken was de voorzitter.

Jaap Jacobs bij de ingang van kampeerterrein Bakkum. Op de achtergrond de beheerderswoning.
Jaap Jacobs bij de ingang van kampeerterrein Bakkum. Op de achtergrond de beheerderswoning.

Toen de oorlog uitbrak woonden Jaap en Gré nog steeds bij het kampeerterrein. Ondanks de bezetting werd alles in het werk gesteld om het kamperen nog doorgang te laten vinden. De Duitsers bepaalden dat er ‘s nachts geen licht mocht worden ontstoken. De witte tenten moesten worden gecamoufleerd. Dat laatste was onmogelijk en daarom werd vervolgens bepaald dat alle tenten onder de beschutting van bomen moesten staan.

Er werd dus gekampeerd, maar er was na enig tijd geen petroleum meer met als gevolg geen eten. Ben Kuilman nam de exploitatie van een op het terrein geplaatste Centrale keuken op zich.

In 1942 veranderde de situatie drastisch. Het kampeerterrein werd gesloten en Jacob en Gré vonden tijdelijk een woning in de Bakkummerstraat.

Van 1943 tot 1945 woonden ze in de Torenstraat toen de toegang tot Bakkum verder beperkt werd.

Raadslidmaatschap

Na de oorlog werd Gré Jacobs actief voor allerlei noodorganisaties en besturen, waaronder de Gezinsverzorging, Het Witte Kruis en Maatschappelijk Hulpbetoon. Als gevolg daarvan werd ze aangezocht om voor de pas opgerichte Partij van de Arbeid zitting te nemen in de gemeenteraad.

Op 3 september 1946 installeerde burgemeester Smeets de raad, waarvan Gré als enige vrouw deel uitmaakte. Dat was heel wat voor een tuindersdochter vond ze, maar ze liet zich duidelijk gelden. Technische zaken bij de aanleg van straten en riolering lieten haar koud.


Jaarboek 41, pagina 57

Sociale en culturele onderwerpen hadden haar volle belangstelling. Op subsidie voor jeugdverenigingen mocht absoluut niet worden bezuinigd. Ze was tegen vermakelijkheidsbelasting voor culturele voorstellingen.

Gré Jacobs werkte nauw samen met haar partijgenoot Gerrit Meijer, raadslid en wethouder tussen 1946 en 1970.
Gré Jacobs werkte nauw samen met haar partijgenoot Gerrit Meijer (staand, rechts), raadslid en wethouder tussen 1946 en 1970.

Al in een van haar eerste raadsvergaderingen pleitte ze voor een verenigingsgebouw voor culturele doeleinden. Ze vroeg of er vanuit de Wederopbouworganisatie materiaal beschikbaar gesteld kon worden om iets dergelijks te realiseren. Aanvankelijk was ze een roepende in de woestijn. Het ooms-katholieke jeugdhuis ‘de Kern’ werd pas in 1974 een volledig dorpshuis en Geesterhage is in 1976 geopend.

Als enige raadslid stemde Gré tegen een bepaling in de politieverordening, waarbij het werd verboden ‘zich staande, zittende, liggende, hangende of leunende langs de openbare weg te bevinden’. Succes had ze met haar pleidooien voor de oprichting van een schooltandartsendienst. Ze vocht voor een intensievere bestrijding van tbc waar ze zelf onder had geleden. Doorlichting van de bevolking bestond nog niet, maar ze kreeg het voor elkaar dat er een test (reactie van Pirquet middels krasjes op de bovenarm) op scholen werd uitgevoerd. Alle onderwijszaken en schoolmelkvoorziening hadden haar volle aandacht.

De realisering van een verenigingsgebouw bleef een van haar grote wensen. Ze zag het als een belangrijk alternatief voor cafébezoek, ter voorkoming van drankmisbruik en van groot belang voor de dorpsgemeenschap: “Er wonen hier mensen uit alle delen van het land. Stads- en dorpsmensen passen zich niet gemakkelijk bij elkaar aan. Daarom zijn onze wethouder en ik al jaren bezig voor een verenigingsgebouw. We waren al zover dat we een voorlopig bestuur bij elkaar hadden uit alle geledingen en zelfs een kapelaan, dat is hier heel wat.”

In de naoorlogse jaren pleitte ze ook voor een badhuis. Door dubbele bewoning van veel huizen werden badkamers als keuken in gebruik genomen. Ze was trots op de totstandkoming van twaalf woningen voor ouderen die aan het Rusthof, bij de Verlegde Overtoom, gebouwd werden.

Zicht op de Dorpsstraat vanaf de Oudeweg (Rusthof).
Zicht op de Dorpsstraat 42 vanaf de Oudeweg (Rusthof) in Castricum. Het weiland rechts werd ook wel gebruikt voor veiling van aardbeien en was ook het kermisterrein. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ze heeft een hartstochtelijk pleidooi gehouden voor een verzorgingshuis voor bejaarden ongeacht geloofsrichting, maar daar was Castricum toen nog niet aan toe.

Gré en Jaap op het bordes voor het oude raadhuis in de Dorpsstraat in de jaren 1960.
Gré en Jaap op het bordes voor het oude raadhuis in de Dorpsstraat in de jaren 1960.

Raadslid Belgraver stelde in 1949 voor om aan het begin van de vergadering een gebed uit te spreken. Wethouder Gerrit Meijer en Gré Jacobs stemden tegen. Beiden waren van mening dat dit niet in een openbare raadsvergadering paste, maar ze konden de invoering niet tegenhouden.

Het toen gebruikelijk ontslag van vrouwen als ze trouwden, was een doorn in haar oog. Inhakend op de universele rechten van de mens zei ze in een redevoering: “Ik vind dat het tot de rechten van de vrouw behoort dat zijzelf uitmaakt welk werk zij verricht. En als zij gaat trouwen heeft zij alleen met haar man te overleggen of zij blijft werken of niet”.

Met een onderbreking van enkele jaren maakt Gré Jacobs van 1946 tot 1962 deel uit van de gemeenteraad. Terugkijkend op het lidmaatschap van de raad beschreef ze de situatie na de oorlog: “Castricum was na de oorlog een chaos. Veel puin, bijna 400 huizen afgebroken en het grootste gedeelte van de bevolking geëvacueerd. Wij gingen er in onze fractie vanuit dat, als we iets wilden bereiken, dit alleen kon door samenwerking met anderen en dat we niet zoals het vroeger was elkaar dwars moesten zitten. Dat we door samenwerking ons dorp weer hebben opgebouwd en uitgebreid, vind ik wel het belangrijkste van het werk dat wij gedaan hebben.”

Ze bleef na haar raadslidmaatschap nog lang actief lid van de Rooie Vrouwen aan wie ze haar archief overdroeg. Ze genoot van het succes van haar zoon Hans, chef actualiteiten en eindredacteur bij de VARA, betrokken bij het satirische programma ‘Zo is het toevallig ook nog eens keer.’

Gré Jacobs-Wentink overleed op 30 oktober 1992 op 91-jarige leeftijd in verzorgingshuis De Santmark.
Moge dit artikel beschouwd worden als een eerbetoon aan haar en haar geestverwanten.

Niek Kaan

Bronnen:

  • Archief Gré Jacobs-Wentink;
  • Jeugdherinneringen van Hans Jacobs;
  • Gedenkboek Stichting De Born;
  • W. Muijs-Wentink, familie Wentink, Heemskring nummer 6, Historische Kring Heemskerk;
  • Regionaal Archief: notulen gemeenteraad van Castricum;
  • Zuurbier, S.P.A., Het gemeentebestuur van Castricum, 34e Jaarboek Oud-Castricum (2011).

Met dank aan:
Adri de Haas-Mooij, Fons Mok, Julia Wennekes en Marjan Wentink.


18 september 2023

Oorlogsherinneringen Nardus Bos (Jaarboek 41 2018, pg 40-45)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 40

Oorlogsherinneringen van Nardus Bos

Het gezin van Klaas Bos in 1948.
Het gezin van Klaas Bos in 1948. Van links naar rechts vader Klaas, Nardus, moeder Pietje, Gert en Louis Kwanten.

Mijn ouders waren geen verzetshelden. Zij waren helden die zich verzetten.

Mijn broer Gert nam jarenlang actief deel aan de Verhalengroep van Oud-Castricum. Hij overleed twee jaar geleden.
Omdat ik (Nardus bos) nog de enige overlevende ben van het gezin Bos en inmiddels 80 jaar oud, heb ik mijn belevenissen in de oorlogstijd opgeschreven. Voordat ik ze vergeet of ze worden vergeten.

Het gezin

Onze familie is beschreven in het 37e Jaarboek (2014) van de werkgroep.
Ik ben geboren in Castricum op 27 september 1938 aan de Ruiterweg 57. Mijn vader was Nicolaas Bos (1896-1974) en mijn moeder Peternella Jacoba Kwanten (1897-1981).
Het gezin bestond naast mijn ouders en mij uit mijn halfbroer Aloysius Maria (Louis) Kwanten (1932 -2008) en broer Gerardus (Gert) Bos (1937-2016).

Mijn vader had een klein boerenbedrijf en pachtte weiland in de polder tegen Uitgeest aan onder de naam ‘De vijf morgen’. Ook was hij pachter van twee stukken grond in het centrum van Castricum. Het ene stuk stond bekend als ‘De Klaverweid’ en strekte zich uit van de westkant van de Torenstraat tot aan de achtertuinen van de Jacob Catsstraat. Het andere had de naam ‘De fijne winkel’ en liep van de hoek Ruiterweg-Torenstraat tot aan de Wilhelminalaan. De twee stukken land werden gescheiden door het voetpad van Pietje Rijs, dat liep van einde Hoogevoort naar de Torenstraat.

Het weiland De Klaverweid.
Het weiland De Klaverweid (in het midden links, donker getint). Torenstraat in Castricum, 1939. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Tjoklat

Mijn eerste zeer bewuste herinnering dateert van 25 oktober 1941. Toen was mijn zusje Aldegonda Lucia Hendrika (Gonda) net geboren. Toen ik ’s morgens wakker werd en beneden kwam, lag mijn moeder in de voorkamer in de eerste bedstee (er waren er twee). Voor de tafel, die in het midden stond, was een wieg geplaatst. Daarin lag een kindje. Mijn moeder zei: “Dat is je zusje, maar ze is dood”. Dit verdriet zal ik nooit vergeten.

Een paar dagen later heeft mijn vader de kleine kist met zijn levenloze dochter lopend naar het kerkhof achter de Pancratiuskerk gebracht. Hij droeg het kistje op zijn handen.
Dit was ook het jaar dat iedere volwassene verplicht een persoonsbewijs bij zich diende te hebben.

Gert, Nardus en Louis in het voorjaar van 1940.
Van links naar rechts Gert, Nardus en Louis in het voorjaar van 1940.

Als kind mocht ik in het voorjaar van 1942 voor het eerst met mijn moeder met de trein mee naar Den Haag, waar mijn opa en oma Kwanten woonden. Het was de eerste en laatste keer dat ik deze oma heb ontmoet. Op 5 april 1942 is ze overleden.

In dit jaar begonnen de Duitsers in Castricum en omgeving aan de bouw van de kustverdediging, de Atlantikwall. Mijn vader werd daar verplicht voor ingeschakeld.


Jaarboek 41, pagina 41

Hij ontving via de Ortskommandant een schriftelijk bevel, waarin stond op welke dag(en) hij zich met paard en wagen op een genoemde plaats diende te melden. De werkzaamheden vonden plaats in de duinen en op het strand. Op het strand behelsden die het plaatsen van rechtopstaande houten palen die bij een eventuele invasie belemmerend moesten werken. Mijn vader moest met een paard de palen verslepen naar de plek waar ze verticaal in het zand werden geplaatst.

Een Duitse soldaat bevestigde een ketting om de paal, mijn vader klakte met zijn tong en het paard trok de paal weg. Op een dag at de soldaat een reep Tjoklat-chocolade op en riep smalend naar mijn vader: “Lekker, lekker”, waarop mijn vader antwoordde: “Ja, van mijn kinderen”. Maar de soldaat lachte hem uit.

Bij de volgende paal zette mijn vader het paard schuin voor de paal en toen de soldaat de ketting had vastgezet klakte mijn vader met z’n tong, het paard zette zich in beweging en trok de paal over de benen van de soldaat. Met twee gehavende benen werd deze afgevoerd. “Lekker Tjoklat”, zei mijn vader tegen hem. Toen hij voor dit incident ter verantwoording werd geroepen, zei mijn vader dat z’n paard was geschrokken van de Duitse vliegtuigen in de lucht. Dit excuus werd aanvaard.

Hakselmolen

De werkzaamheden in de duinen speelden zich af richting Heemskerk, daar waar nu Camping Castricum is gevestigd, en op de Brabantse Landbouw. Bij mooi weer mochten mijn broer Gert en ik mee met paard en wagen.

Boerderij De Brabantse Landbouw.
Boerderij De Brabantse Landbouw. Oude Schulpweg 8 in Castricum. Pentekening Nico Lute. Kijk-Uit kalender 1994. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

We reden dan eerst langs station Castricum, waar mensen werden opgepikt die met de trein uit de kop van Noord-Holland kwamen. In de duinen aangekomen moesten deze mensen palen zagen en voorzien van punten. Deze palen werden gebruikt om loopgraven van een wand te voorzien. Mijn vader had geregeld dat hij de spaanders van het puntenhakken als kachelhout mocht meenemen.

Het werk werd gedaan met een ouderwetse boerenwagen, smal met schuin opstaande zijkanten en houten spaakwielen met metalen banden. De bodem werd vol gelegd met gezaagde palen en daar overheen gooide mijn vader een laag houtspaanders. Na afloop van de werkdag gingen alle passagiers in de wagen zitten en werd er koers gezet naar station Castricum en daarna naar huis. Zo kwam hij aan een geweldige voorraad stook- en gebruikshout.

Op een dag had hij twee rollen prikkeldraad apart gezet en na zijn werk op z’n wagen geladen. Paardendek er overheen en vervolgens gingen mijn broer en ik erop zitten. Zo reden we door de slagboom. Het draad prikte door het paardendek heen in onze billen.

Een prettige bijkomstigheid was dat de mannen uit de kop van Noord-Holland veel vers fruit meenamen.

Mijn moeder heeft alle vorderingsbriefjes bewaard en dat kwam na de oorlog goed van pas, toen mijn vader werd beticht van collaboratie met de Duitsers. Ze kon aantonen dat dat niet op vrijwillige basis was gebeurd.

Behalve boer was mijn vader vrachtrijder en loonwerker met twee paarden. Voor deze paarden gebruikte hij een ‘hakselmolen’. Dat was een strosnijder die nodig was om stro klein te ‘hakselen’ en dat dan te vermengen met haver om zo goed voer te verkrijgen voor de paarden.

Advertentie uit de Schager Courant van 23 februari 1908 met afbeelding van een hakselmolen.
Advertentie uit de Schager Courant van 23 februari 1908 met afbeelding van een hakselmolen.

Ook de Duitse bezetters hadden veel paarden en ‘leenden’ af en toe de hakselmolen. Het was september 1942. Mijn vader dacht zijn hakselmolen nooit meer terug te zien, maar ze brachten hem terug op een moment dat mijn vader niet thuis was. Daarom nam mijn moeder de molen in ontvangst. Mijn broer Gert en ik waren met mijn vader mee met paard en wagen. Bij thuiskomst was mijn vader zeer verrast dat de Duitsers waren geweest en wilde de hakselmolen onmiddellijk veilig in de schuur opbergen. Mijn moeder zei echter dat de koffie al klaar stond. De hakselmolen oefende op mijn broer en mij een onweerstaanbare nieuwsgierigheid uit. Toen ik mijn linkerhand in de machine stopte, draaide mijn broer aan het grote wiel waardoor twee vlijmscherpe messen ronddraaiden. Het gevolg laat zich raden: een van de messen sneed mijn linkerhand van de pink tot de mid- delvinger open. Mijn vader heeft mij met hevig bloedende hand naar dokter Leenaers vervoerd, die gelukkig thuis was. Als blijvende herinnering heb ik tot op de dag van vandaag een zichtbaar litteken.

Evacuatie

In 1943 werden veel mensen uit Castricum verdreven. Evacueren heette dat. Ook bewoners van de Mient, Geelvinckstraat en Ruiterweg moesten hun huis verlaten. Grote delen van de bebouwing werden afgebroken om een vrij schootsveld te verkrijgen.

Ook heerste er een epidemie van kinderverlamming (polio). Daar werd ik ook door getroffen en (ik) lag half verlamd in een bedstee in de voorkamer van ons huis. Ik was getuige van de afbraak van de woningen aan de Ruiterweg, want ik kon dat vanuit mijn bed zien. Toen de afbraak was beëindigd, bleek dat ze precies bij ons huis waren opgehouden.

Na de sloop werd het gebied uitgeroepen tot ‘Sperrgebiet’, maar we mochten er blijven wonen, omdat mijn vader economisch was gebonden aan zijn boerderij. Daardoor kon hij zijn koeien en paarden blijven verzorgen. Wel kregen mijn ouders, naast hun persoonsbewijs, per 1 juni 1943 een ‘Ausweiss’ om aan te tonen dat ze het gebied mochten betreden en bewonen. Ik ben nog in het bezit van die persoonsbewijzen en de bijlagen.

Persoonsbewijs van Klaas Bos.
Persoonsbewijs van Klaas Bos.

Jaarboek 41, pagina 42

Na de zomer van 1943 ging ik voor het eerst naar school. Dat was de fröbelschool aan de Dorpsstraat achter het toenmalige zusterklooster. De lessen werden gegeven door nonnen. Mijn broer Gert, die toen al naar de lagere school ging, heeft mij die eerste dag afgeleverd bij de poort van de fröbelschool.

Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool.
Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool. Dorpsstraat 111, 109 in Castricum, 1950. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Dit was ook het jaar waarin er veel illegale praktijken werden gestart, zoals het slachten van vee en stoken van jenever. Allemaal om in de levensbehoeften te voorzien en te gebruiken als ruilmiddel voor andere goederen.

Mijn moeder ging eens per veertien dagen met de trein naar Alkmaar en mijn broer Gert en ik vergezelden haar daarbij. Ze had dan een aangepast korset aan dat opgevuld was met vlees. Ze droeg ook een boodschappenmand met twee flessen jenever erin, die waren afgedekt met speelgoed. Zo wekte ze de indruk van een zwangere vrouw met twee kinderen die een treinreisje maakten. Op deze wijze ontweek ze de controles bij station Alkmaar. In Alkmaar had ze een adres op het Schermereiland, waar ze op een toenmalige scheepswerf haar gesmokkelde goederen ruilde voor carbid en zilveren munten.

Voorbeeld van een ontruimingsbevel.
Voorbeeld van een ontruimingsbevel.

Eind december 1943 kregen mijn ouders het bericht dat ze op stel en sprong hun huis aan de Ruiterweg 57 moesten verlaten. Op 29 december zijn we geëvacueerd naar Schoutenbosch 16. Mijn vader had nog steeds twee paarden, dus met paard en wagen werd het meeste van de huisraad overgebracht naar het nieuwe adres.

De woning Schoutenbosch 16, waar het gezin na evacuatie ging wonen.
De woning Schoutenbosch 16, waar het gezin na evacuatie ging wonen.

Luchtgevecht

Wegens zijn afnemende veestapel heeft mijn vader in de zomer van 1944 een deel van z’n grasland in de Torenstraat (De fijne winkel) gescheurd en ingezaaid met tabaksplanten en suikerbieten.

In de loop van dit jaar werd mijn vader verplicht om zijn paarden aan te melden bij de Duitse bezetters. Daartoe werden ze bij de smederij van Groot in de Schoolstraat voorzien van een ingebrand cijfer of merk op hun hoeven. Mijn vaders woorden ‘Nu zal ik ze wel gauw kwijt zijn’ werden bewaarheid. In de loop van 1944 moest hij zijn paarden inleveren.

Het wonen op Schoutenbosch was geen pretje. Gewend aan een boerderij met ruimte om ons heen, woonden we nu in een rijtjeshuis. Het was een hoekwoning met een brede steeg. Aan de andere kant van deze steeg woonde de familie Bont. Mevrouw Bont was een weduwe met drie kinderen: Rie, Frans en Henk. Ze kwamen van Schulpstet, waar hun huis was afgebroken.


Jaarboek 41, pagina 43

In het voorjaar van 1944 kwam mijn opa van moederskant, opa Kwanten, ook bij ons wonen. Hij was dementerend. Ook was hij zeer katholiek en ging iedere dag ter kerke. Maar dat leidde tot vervelende situaties, want dan dacht hij ’s avonds om acht uur dat hij nog naar de kerk moest, pakte zijn missaal en liep van Schoutenbosch naar de Pancratiuskerk. Toen hij tot de ontdekking kwam dat de kerk gesloten was, ging hij dwalen door het dorp. Diverse keren is hij door politie of Duitsers naar huis teruggebracht als de avondklok al was ingegaan. Omdat er thuis allerlei dingen gebeurden die illegaal waren, zoals slachten en jenever stoken, was deze situatie onhoudbaar en moest opa worden opgenomen in een verpleeghuis in Edam. Daar is hij op 6 juni 1944 overleden. Ironisch genoeg op de dag van de invasie in Normandië.

In augustus van dat jaar waren wij getuige van een luchtgevecht tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen ter hoogte van de spoorlijn Castricum-Uitgeest. Wij schuilden in huis en hoorden op een gegeven moment een grote bonk naast ons huis. Er was een tiptank van een vliegtuig in de steeg gevallen. Aan de vorm dachten we dat het een bom was. Gelukkig dus niet, maar de Duitsers hebben met veel machtsvertoon de lege brandstoftank afgevoerd.

Rond die tijd maakte ik de overstap naar de lagere school. Ik kwam in de eerste klas bij juffrouw Kuiper. Verder herinner me ik nog meester Ernst en hoofonderwijzer Van Westen. Het was een schooljaar met veel onderbrekingen in het lesgeven als gevolg van het vorderen van de Augustinusschool voor het onderbrengen van Duitse soldaten.

Thuis werden we op deze ‘vrije’ dagen ingeschakeld voor het verwerken van de geoogste tabak en suikerbieten. Stroop en sigaretten werden verkocht, geruild of zelf gebruikt. Van de overgebleven pulp van de suikerbieten werden drie varkens gevoerd die, ongeregistreerd, werden vetgemest om te worden geslacht. Op een dag hadden de varkens zichzelf een weg naar buiten gebaand en liepen op de Ruiterweg. Drie passerende Duitse soldaten, oh ironie, hebben mijn vader geholpen deze ‘zwarte’ varkens terug te drijven.

Eind 1944 kregen mijn ouders toestemming om terug te keren naar Ruiterweg 57. De verhuizing vond plaats met een handkar. Op 4 december zijn we daar weer gaan wonen, met in ons kielzog de familie Bont die z’n intrek nam op nummer 55. Een broer van mijn vader, Piet Bos, is op of omstreeks die tijd op nummer 59 gaan wonen met zijn verloofde Jannetje Prins, een weduwvrouw met haar zoon Piet Ent.

Eind 1944 mocht het gezin weer terug naar het vertrouwde huis aan de Ruiterweg 57.
Eind 1944 mocht het gezin weer terug naar het vertrouwde huis aan de Ruiterweg 57.

Het Sinterklaasfeest van 1944 hebben we dus gevierd op mijn geboorteadres. We mochten dan ’s avonds ons stoeltje zetten en vonden daar op 6 december in de ochtend onze cadeaus. Als onwetend kind verwonderde ik me over het feit dat het ontvangen kleurboek al grotendeels was ingekleurd. Dit opmerkende zei m’n moeder dat Zwarte Piet dat als voorbeeld al had gedaan. Vele jaren later heb ik gehoord dat het een oud kleurboek was van een van de kinderen Bont, maar wegens gebrek aan middelen hadden m’n ouders toch wat kunnen regelen voor ons.


Jaarboek 41, pagina 44

Voor de kerstdagen had mijn moeder op de zwarte markt cacao gekocht. Dit bleek bij verwerking tot chocolademelk gemalen dakpannen te zijn, dus waardeloos en zonde van de gebruikte melk. De verkoper kwam een dag voor kerstmis aan mijn vader vragen of hij voor hem een konijn kon slachten. Mijn vader was daar handig en vermaard in. De man leverde het konijn af en mijn vader slachtte een kat en gaf die als bout terug. Quitte dus.

Hongerwinter

In deze verschrikkelijke hongerwinter trokken een broer van mijn vader (Jan) en zijn zoon Gerard ook bij ons in. Ze kwamen lopend vanaf Santpoort met een karretje dat was gemaakt van een oude kinderwagen. In de kar hun lijfgoed en een geit. De geit heeft de oorlog niet overleefd. Het bleek nog een hele onderneming om kar en geit over het Noordzeekanaal te krijgen. De Velserpont was uit de vaart wegens gebrek aan steenkolen. Met roeiboten werd door Rijkswaterstaat de pontverbinding provisorisch onderhouden. De vrouw van Jan en zijn dochter bleven in Santpoort achter. Op deze manier hadden die dubbele bonkaarten voor voedsel en konden vader en zoon bij ons aanschuiven.
Doordat Jan als boerenknecht bij ons was ingeschreven, werd hij gevrijwaard van verplichte arbeidsdienst in Duitsland.

Eind december 1944, begin 1945, werden van de spoorverbinding Alkmaar-Uitgeest de rail (één spoor) en koperen bovenleiding (twee sporen) verwijderd. Vanuit ons huis konden we die werkzaamheden volgen. Ze werden uitgevoerd door Poolse krijgsgevangenen die beestachtig door de Duitsers werden behandeld. De metalen werden afgevoerd naar Duitsland om omgesmolten en gebruikt te worden voor de oorlogsindustrie. De houten dwarsliggers werden op stapels langs het grindbed gezet. Mijn vader heeft met z’n broer Jan in nachtelijke uren veel van deze bielzen gestolen om als kachelhout te dienen.

In de voortuin van ons huis hadden de Duitsers een gecamoufleerde schuilplaats gemaakt voor een bewapende commandowagen. Vanaf deze plek konden ze snel de Ruiterweg, Geelvinckstraat en Mient bereiken. Op een zeker moment kwam mijn vader thuis met een postduif in een kleine kooi. Aan zijn poten had hij een kokertje met dun blanco papier en instructies. Mijn neef Gerard was een begaafd tekenaar en heeft toen een schets gemaakt van de gecamoufleerde schuilplaats. De duif is losgelaten en hopelijk naar Engeland gevlogen.

De oude boerderij van Klaas Bos aan de Ruiterweg 59 (links). Achter het meest rechtse raam (tussen boom en nummer 57) zat een verborgen schuur, die tijdens de oorlog werd gebruikt voor onder andere jenever stoken, slachten en het herbergen van onderduikers.
De oude boerderij van Klaas Bos aan de Ruiterweg 59 (links). Achter het meest rechtse raam (tussen boom en nummer 57) zat een verborgen schuur, die tijdens de oorlog werd gebruikt voor onder andere jenever stoken, slachten en het herbergen van onderduikers.

De barre winter was ook de tijd van de hongertochten. Veel stedelingen trokken naar de kop van Noord-Holland om voedsel te kopen. De oudste zuster van mijn moeder woonde met man en een groot gezin in Rotterdam. De jongste zoons trokken met een bakfiets naar het noorden en overnachtten dan in Warmond waar ook familie woonde. De jongens kwamen de tweede nacht bij ons in Castricum slapen om vervolgens naar Barsingerhorn te gaan waar ze een adres hadden voor voedsel. De terugweg ging dan weer via Castricum en Warmond naar Rotterdam.

Al snel was bekend bij andere reizigers dat er bij ons kon worden overnacht. Dat gebeurde dan in de hooibarg waar ze hun karren konden stallen en in het hooi gingen slapen. Een ieder moest wel z’n eventuele rookwaren en lucifers inleveren vanwege het brandgevaar.

De hongertochten werden uitgevoerd door zeer jonge mannen, vrouwen en oudere mensen. Alle mannen binnen een bepaalde leeftijdsgroep waren ingezet voor arbeid in Duitsland of ondergedoken. Een zeer schrijnend geval was dat van een vrouw die met haar dochter en oude vader op de heenweg bij ons overnachtten. Op de terugweg keerden zij huiswaarts met de onderweg overleden oude man, gewikkeld in een dekzeil, boven op hun vergaarde lading.

Bevrijding

Op het einde van de hongerwinter waren ook onze eigen voorraden op en heeft vader een pink (jonge koe) van stal gehaald en geslacht. Dit dier stond echter genoteerd in het zogenaamde veeboekje, waarin alle levende have was vermeld. Mijn vader heeft het in de kachel gegooid en is naar de betreffende instanties gegaan met het verhaal dat bij een huiszoeking het veeboekje was meegenomen. Hij moest toen voor een duplicaat opgeven welk vee hij bezat. Uiteraard is de pink daar niet bij genoemd.

Bij ons huis lag een stapel gezaagd brandhout van de gestolen bielzen. Opeens merkte vader dat er ’s nachts hout werd gestolen. Hij heeft toen in een bovenliggend stuk een gat geboord en daarin een overgebleven patroon van z’n ingevorderde jachtgeweer gestopt. Een dag later hoorden we dat bij een buurtgenoot de kachel was ontploft …

Op een zonnige koude dag lag er sneeuw en zijn mijn broer Gert en ik gaan sleeën op het duin bij de hoek VinkebaanBakkummerstraat. Een oudere Duitse soldaat heeft ons toen bevolen om wat houten kisten met onze slee te vervoeren van een voorraadbunker naar een geschutsopstelling tegenover de Sifriedstraat. Vlakbij het einddoel viel een kist van de slee en brak open. Tot onze verbazing zagen we dat er granaten uitvielen. We moesten het karwei echter afmaken en zijn daarna met de schrik in de benen huiswaarts gegaan.

Gert en Nardus op de slee die op last van de Duitsers ook werd gebruikt voor het vervoer van houten kisten met munitie.
Gert (links) en Nardus op de slee die op last van de Duitsers ook werd gebruikt voor het vervoer van houten kisten met munitie.

Op 3 maart kwam een broer van mijn moeder met zijn vrouw om bij het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout. Op 8 maart werd haar oudste broer, een verzetsstrijder, gefusilleerd op de Leusderheide. Zij verloor twee broers en een schoonzus in minder dan een week.


Jaarboek 41, pagina 45

Mijn vader had in zijn verborgen schuur een paard staan. Hoe hij aan het dier is gekomen weet ik niet meer. Wel dat vlak voor de bevrijding dit paard door verraad is opgehaald door de Duitsers en dat hij toen niets meer had dan wat schamele koeien en z’n gezin.

Op 5 mei kwam dan eindelijk de bevrijding. Op die dag heeft mijn vader de Nederlandse vlag uitgestoken terwijl de Duitsers nog over de Ruiterweg liepen en reden. Pas op 8 mei kwamen de Canadese bevrijders door Castricum gereden. Ik heb ze door de Dorpsstraat zien rijden.

Intocht van de bevrijders bij het gemeentehuis van Castricum op 8 mei 1945. Ook Nardus was hier getuige van.
Intocht van de bevrijders bij het gemeentehuis van Castricum op 8 mei 1945. Ook Nardus was hier getuige van.

Op de terugweg naar huis was er op de hoek van de Dr. Leenaersstraat en de Jacob Catsstraat een volksopstootje. Daar werden namelijk Nederlandse vrouwen, die met Duitsers waren omgegaan, kaalgeschoren. Toen ik dat bij thuiskomst aan mijn moeder vertelde zei ze: “De Duitse duivels zijn verdreven, de Hollandse hufters zijn opgestaan.”

Het was ook nog opmerkelijk dat op 8 mei 1945 een tank van de geallieerden in onze steeg stopte en men met een stafkaart nog eens de situatie betreffende de schuilplaats kwam bekijken. Mijn moeder heeft de soldaten getrakteerd op bekers met melk. Dat was alles wat ze had om als dank aan de bevrijders te schenken.

In het voorjaar zijn we in familieverband begonnen met het bikken van stenen van de in 1943 afgebroken huizen aan de Ruiterweg. We hebben na de oorlog vele duizenden stenen kunnen hergebruiken bij de bouw van een nieuwe schuur met stallen achter de boerderij.

In de zomer na de bevrijding is mijn vader naar het oosten van het land gereisd om paarden te kopen. Daar waren ze al langer bevrijd en hij had gehoord dat er paarden te over waren. Met het weinige openbaar vervoer dat voorhanden was, is hij uiteindelijk in Didam en omgeving gekomen en heeft daar twee paarden gekocht van het zilvergeld dat in de oorlog gespaard was en zijn waarde hield. Het door de Duitsers verstrekte bezettingsgeld was niets meer waard.
Lopend met de paarden aan zijn hand is hij teruggekomen en (hij) heeft daar vier hele dagen over gedaan. Mijn vader is nog steeds mijn held.

De oorlog heeft me mijn kinderjaren ontnomen. Ik heb er een afkeer van uniformen aan over gehouden. En (ik) accepteer het niet als men mij belemmert in mijn vrijheid.

Nardus Bos

18 september 2023

Hengelsport Vereniging Castricum (Jaarboek 41 2018 pg 31-39)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 31

Hengelsport Vereniging Castricum 90 jaar

Logo Hengelsport-vereniging 'Castricum'.
Logo Hengelsport-vereniging ‘Castricum’.

Het verenigingsleven nam aan het einde van de 19e eeuw een grote vlucht. Liefhebbers van de hengelsport bleven niet achter. Rond 1890 waren er in Amsterdam al zo’n 25 baarsvisclubs actief.
In 1906 werd de landelijke Algemene Hengelaars Bond AHB opgericht. Dit om tegenwicht te bieden tegen de aangekondigde visserijwet, waarin de sportvissers achtergesteld zouden worden ten opzichte van de beroepsvisserij.

Op 28 november 1926 werd de ‘Hengelaarsvereeniging Castricum en Omstreken’ opgericht. In 2018, dus ruim 90 jaar geleden, een mooi moment om terug te blikken.

De oprichting

Gijsbertus Casteele was een Amsterdamse sportvisser die, omdat hij bij Duin en Bosch ging werken, in 1909 naar de Zeeweg nummer 7 te Castricum verhuisde. Hij is tot 1955 secretaris geweest.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de club schreef hij een verslag over het ontstaan van de vereniging, waaruit het volgende is ontleend.

“Hij zag in Castricum maar weinig liefhebbers van het vissen. Het bij veel Amsterdammers beroemde viswater Groot-Limmerpolder werd bijna niet gebruikt. In 1925 werd de Schulpvaart gebaggerd. Jongens, die op het Stet stekeltjes aan het vangen waren, zagen ‘zulke grote vissen’ zwemmen en boven het water uitspringen. Liefhebbers van het vissen ontdekten inderdaad grote karpers die op de zandbodem waren afgekomen. Er werd vanaf die tijd veel gevist. Er waren geluksvogels die met meer dan tien bovenmaatse karpers thuis kwamen.

De Schulpvaart in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De pachter van het visrecht de beroepsvisser heer Dirkson stuurde echter de Rijkspolitie op de vissers af om ze te doen stoppen. De Schulpvaart was een openbaar vaarwater, net als de rest van de Groot-Limmerpolder.
Bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1921 viel het echter onder een uitzonderingsbepaling en er was een vergunning nodig om daar te mogen vissen.

Enkele hengelaars staken de koppen bij elkaar. Men moest een hengelsportvereniging oprichten want collectief viel meer te bereiken dan individueel. Iedereen die men wel eens met een hengel had zien lopen, werd dus benaderd en heel wat van deze liefhebbers verklaarden zich bereid om lid te worden van een op te richten vereniging.
Op 25 november 1926 had de oprichtingsvergadering van ‘Hengelaarsvereeniging Castricum en Omstreken’ plaats in hotel De Rustende Jager.

Daar werd het eerste bestuur gekozen bestaande uit:

  • J. Mulder, voorzitter;
  • J.F. Rommel, tweede voorzitter;
  • G. Casteele, secretaris;
  • J. Kijzers, tweede secretaris;
  • F.A. Metzer, penningmeester;
  • J.P. Baas, commissaris;
  • J.G. Ehrenfeldt, commissaris.

Van de in 1908 opgerichte Haagse Hengelaarsvereniging had men een huishoudelijk reglement ontvangen dat in klein comité al pasklaar gemaakt was voor de jonge vereniging. De contributie werd vastgesteld op 10 cent per week, te innen per drie maanden bij vooruitbetaling. Daarnaast zou men een entree-geld van 2,50 gulden moeten betalen. Verder was men unaniem van mening dat de vereniging zich moest aansluiten bij de Algemeene Hengelaars Bond.

De eerste opdracht voor het bestuur was te zorgen dat de leden een goed viswater kregen. Het bestuur ging eens praten met de heer Dirkson, die aanvankelijk niet bereid bleek om iets van zijn water af te staan. Na heel veel praten en onderhandelen lukte het Casteele en Kijzers uiteindelijk op 11 mei 1927 om een stuk van de Schulpvaart, vanaf het Bakkummer Stet tot aan de Hooge Brug in de Uitgeesterweg, te pachten.


Jaarboek 41, pagina 32

Voor het drie kilometer lange viswater werd een pacht betaald van 50 gulden per jaar en daarnaast moest er nog over een periode van vier jaren jaarlijks 60 gulden extra worden betaald als vergoeding voor de pootvis die Dirkson had uitgezet.

Het viswater in de Groot Limmerpolder tijdens het jaar 1937.
Het viswater in de Groot Limmerpolder tijdens het jaar 1937.

Na twee jaar kwam hier verandering in nadat voorzitter Mulder de Visserij inspectie in Den Haag had geraadpleegd. Hetzelfde stuk water moest toen worden gepacht tegen een vergoeding van 1 gulden per lid bij een maximum van 50 uit te geven vergunningen. Daarnaast was de vereniging verplicht een bedrag van 0,50 gulden per vergunning over te maken aan het polderbestuur om jonge vis in het water uit te zetten. In 1927 werd besloten om het café ‘Duin en Bosch’ van de heer Metzer als clublokaal te gaan gebruiken. Op 15 september 1928 werd dit café door brand verwoest, waarbij ook de kas van de vereniging, inhoudende ruim 50 gulden in vlammen opging.

Algemeene Hengelaars Bond.
Algemeene Hengelaars Bond.

Vanaf 1932 tot ongeveer 1970 was de lunchroom van Ben Kuilman aan de Van der Mijleweg het clublokaal, wat duidelijk getoond werd door het groene bordje naast de deur met daarop een baarsje en de tekst ‘Algemeene Hengelaars Bond / Bondscafé’.

Periode 1926 tot 1948

Tot 1948 beschikte de vereniging alleen over het viswater in de Groot-Limmerpolder. Deze polder beviste men samen met Hengelsportvereniging Limmen (opgericht 1931) en De Sander (opgericht 1935) in Akersloot. Een groei van de vereniging was onmogelijk vanwege de bepaling dat de Castricumse vereniging maximaal 50 visvergunningen voor de Groot-Limmerpolder mocht uitgeven; een bepaling van het Polderbestuur die tot 1982 in stand werd gehouden en bedoeld was om niet te veel mensen tot de landerijen toegang te geven.


Jaarboek 41, pagina 33

In de overeenkomst van 1939 staat het volgende: “De besturen der hengelvereenigingen hebben te waken tegen het stroopen door hun leden, het meenemen van vreemden (niet-ingezetenen, niet-leden) en jongens. In het hooiland mag niet geloopen worden. Het houden van hengelconcoursen is in de wateren van den polder verboden.”

Vaak was het niet eens mogelijk om zomaar ergens te gaan zitten en je hengeltje uit te gooien. De grasbermen waren verpacht en de pachter wilde daar soms geen publiek op hebben. Na de aanleg van de Zeeweg (N513) van Bakkum naar Limmen moest de vereniging voor het betreden van het gras langs de Schulpvaart bij de Grote Bocht en bij de Limmervoort een looprechtvergunning van de Provincie hebben.

De grote bocht in de Schulpvaart.
De grote bocht in de Schulpvaart. Schilder Nico Lute. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In deze beginperiode van de vereniging was het vissen beperkt tot de Groot-Limmerpolder en was men, net als de eerste Amsterdamse visclubs (visclubs waren baarscolleges genaamd), bezig met het houden van viswedstrijden op baars en de gezelligheid van het samenzijn in het clublokaal. De eerste baarswedstrijd werd in maart 1927 gehouden in de Egmondervaart.

Voor hun hengelmaterialen konden ze vanaf 1934 terecht bij de hengelaar Jan Heideman, die in zijn manufacturenzaak aan de Dorpsstraat 69 ook visspullen ging verkopen.

De Winkel van Jan Heideman.
De Winkel van Jan Heideman. Dorpsstraat 69-71 in Castricum, 1943. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dat het houden van een baarswedstrijd in die tijd een serieuze zaak was, blijkt uit de wedstrijd op 6 december 1936 ter gelegenheid van het 10-jarig jubileum van de vereniging. Men viste in de Ringvaart te Heerhugowaard met een gezamenlijke reis per autobus vanaf De Rustende Jager en de lunchroom van Ben Kuilman. Dat het binnenwater in Noord-Holland toen anders was dan nu, blijkt uit het gegeven dat men niet als aas een worm maar de steurkrab (een brakwater garnaal) gebruikte. Na de wedstrijd werden in de lunchroom van Ben Kuilman, onder het genot van enige consumpties, de wisselmedaille en de prijzen in de vorm van hengelsportgereedschap uitgereikt.

De baarsvissers op 6 december 1936 tijdens de wedstrijd wegens het 10-jarig bestaan.
De baarsvissers op 6 december 1936 tijdens de wedstrijd wegens het 10-jarig bestaan. Van links naar rechts voorste rij A. Hogenstijn, J. Zentveld, G. Casteele, K. Welsenes, J. Kijzers, C. Borst, C. Nijman, J. Zonneveld, L. Eggers en C. Orij; achterste rij J. Vessies, H. Heideman, H. Eikhof, P. Bleijendaal, D. Hoogland, E.C. van der Vijgh, W.T. Martens, G. Schermer, Chr. de Geer, C. Brakenhoff, A. van Weenen en G. van Straaten.

Tijdens de eerste oorlogsjaren ging het verenigingsleven nog gewoon door. Voor het houden van een ledenvergadering moest er sinds 21 juni 1940 toestemming worden verleend door de politie, waarbij de locatie, het aantal deelnemers, de tijd en de agenda moesten worden overlegd. Op 12 juli 1942 hield men een gezamenlijke visdag in het kanaal bij De Stolpen. ’s Morgens vroeg vertrok men toen per fiets vanaf Kuilman naar het station in Alkmaar. Van daar ging de reis met de bus naar De Stolpen.

Bakkerij en hotel restaurant Kuilman.
Bakkerij en hotel restaurant Kuilman. Van der Mijleweg 22-24 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In december 1942 werden de leden aangeschreven met de vraag of ze per 1 januari 1943 nog lid wilden blijven, want bijna alle leden waren toen vanwege de evacuatie vertrokken naar elders.

Pas in 1946 begon er weer leven in de club te komen. Het visrecht van beroepsvisser Dirkson was op 1 april 1945 verlopen en de Castricumse hengelaars hebben er toen


Jaarboek 41, pagina 34

niet achteraan gezeten om zelf het visrecht in de polder te verwerven, want men had vlak na de oorlog wel andere zorgen.

Hengelsportvereniging Limmen had haar zaakjes blijkbaar beter voor elkaar: zij verwierf het visrecht op schubvis terwijl vishandel Gebroeders Dil uit Akersloot het visrecht op aal en zeelt in handen kreeg.

Voor de Castricumse vereniging betekende het uiteindelijk dat ze voor de Groot-Limmerpolder weer slechts 50 visvergunningen mocht gaan uitgeven. Dit was de Castricumse voorzitter Gerrit Terol een doorn in het oog en had jaren van onmin tussen beide verenigingen tot gevolg. Want wie in Castricum lid wilde worden, moest wachten tot er iemand zijn lidmaatschap opzegde of kwam te overlijden. In 1948 had de club al 50 leden. In het contributieboek van dat jaar staat bij de nieuwe leden C.L. Bedeke en O.P. Bleijendaal de aantekening ‘voor eigen risico’. Het was namelijk niet zeker of ze wel een visvergunning zouden krijgen.

Periode 1948 tot 1956

Tijdens de bezetting was er door de Duitsers een tankgracht van Bakkum tot aan Egmond aangelegd. Na de bevrijding wilden de eigenaren natuurlijk hun weilanden weer terug en werd de tankgracht gedempt. Wegens gebrek aan voldoende zand bleven een paar stukjes van deze tankgracht gespaard. In Bakkum-Noord ligt er aan de Bleumerweg (kadasternummer 124 in sectie A) nog een stukje met de naam ‘Tankval De Kroft’.

Op voorstel van het lid Piet van Duin zou men proberen de tankval te pachten om hierin karpers uit te zetten. Begin maart 1948 brachten vier bestuursleden een bezoek aan de eigenaar Reinier Duijn. De tankval was al verpacht aan een inwoner van Limmen. Maar Reinier wilde wel eens met deze pachter gaan praten. Deze heren zijn het eens geworden, zodat de vereniging de tankval kon huren voor zes jaar en zes optiejaren. Hiermee hadden de Castricumse hengelaars er een stuk viswater bij en konden er nieuwe leden worden toegelaten.

Op 31 maart 1949 zette de vereniging 400 edelkarpertjes en 100 zeeltjes uit. Met de bevissing werd gewacht totdat de karpers de wettelijke maat van 35 cm hadden bereikt. Op voorstel van voorzitter Gerrit Terol plaatste men er een bord ‘Verboden te vissen AHB’.

Op zondag 11 juni 1950 werd er een eerste proefwedstrijd gehouden waaraan 33 leden deelnamen. Toen ving men 137 karpers die allemaal ondermaats waren. De winnaar was Theo de Graaf die 19 karpertjes ving.

Op zondag 17 juni 1951 werd de tweede karperwedstrijd gehouden met 44 leden. Die keer ving men 27 karpers waarvan er negen bovenmaats waren. Om de prijzen moest worden geloot, want er waren vijf deelnemers die ieder twee karpers vingen: Jan Immink, Arie van Weenen, Feije Tiemstra, Cees Bedeke en Willem Rozing.

Bij het huren van de tankval was gebleken dat de hengelsportvereniging geen formele status als rechtspersoon had, omdat ze niet Koninklijk goedgekeurd was. Bij Koninklijk besluit van 4 oktober 1955 werden de statuten van ‘Hengelsportvereniging Castricum’ (afgekort HVC) goedgekeurd en kon ze als een volwaardige vereniging verder.

Het verenigingslogo van de Hengelsportvereniging anno 1956.
Het verenigingslogo van de Hengelsportvereniging anno 1956. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In gevolge daarvan trad in 1956 het oude bestuur af en werd er een volledig nieuw bestuur gekozen. Volgens de nieuwe statuten waren er ook aspirantleden van 8 tot 14 jaar en juniorleden van 14 tot en met 17 jaar mogelijk. Als viswater voor de aspiranten en junioren was alleen tankval De Kroft aan de Bleumerweg beschikbaar. Het deelnemen aan de wedstrijden was voorbehouden aan de seniorleden van 18 jaar en ouder. Het zal zeker met het cafébezoek na de wedstrijden te maken hebben gehad.

Periode 1956 tot 1966

In deze periode werden er in Castricum veel nieuwe woonwijken gebouwd en diverse vijvers gegraven voor de waterafvoer en verfraaiing van de buurt. De eerste vijver was die aan de Helmkade, waar vooral de Castricumse jeugd een hengeltje uitgooide.

Helmkade met zicht op woningen aan de Schelgeest.
Helmkade met zicht op woningen aan de Schelgeest. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In deze periode was er één hengelsportwinkel, namelijk van Siem Swart aan de Dorpsstraat 41.

Siem Swart in de deur van zijn hengelsportwinkel artikelen aan de Dorpsstraat.
Siem Swart in de deur van zijn hengelsportwinkel artikelen. Dorpsstraat 41 in Castricum, 1960. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1962 verkreeg de vereniging het visrecht in de pas gegraven vijver aan de Hendrik Casimirstraat. Er werden jaarlijks 80 kilogram tweezomerige pootkarpers in uitgezet. De vijver werd met gaas afgesloten van de overige vijvers en zo ontstond er een ware karperput. Het vissen in de Casimirvijver was toen nog voorbehouden aan de seniorleden en gebonden aan een groot aantal regeltjes. Er mochten in die vijver maximaal tien hengelaars tegelijkertijd vissen. De gepensioneerden mochten er bijvoorbeeld niet vissen op zaterdagen, zondagen en werkdagen na 18 uur.De dinsdagmiddag was gereserveerd voor de middenstanders, die dan hun winkel sloten.

Vijver met vissende mensen aan de Hendrik Casimirstraat.
Vijver met vissende mensen aan de Hendrik Casimirstraat. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Het vissen onder de ogen van de omwonenden lokte natuurlijk ook klachten uit, die via de gemeente op het bord van de hengelsportvereniging werden gedeponeerd. In een brief van 19 juni 1962 staat:

  • “Op de zondagen 3 en 10 juni bevond zich bij de vijver een hengelaar die een luid spelende draagbare radio bij zich had, welke een hinderlijk lawaai veroorzaakte;
  • Het geheel wordt ontsierd door urinerende vissers;
  • Op 11 juni raakte een der zwanen verward in een vislijn.”

Op de naleving van de regels werd toezicht gehouden door twee leden die als controleurs werden aangesteld: Henk Serlijn en Cor Bartling.


Jaarboek 41, pagina 35

Op overtredingen stonden ook behoorlijke sancties. Vooral de heer Bartling was fanatiek, wat hem niet geliefd maakte bij zijn clubgenoten. Barend Kappers werd voor een maand geschorst, omdat hij een ondermaatse karper in zijn leefnet had. Feije Tiemstra (74 jaar) werd twee maanden geschorst wegens onbehoorlijk gedrag, terwijl Piet van Kessel met royement werd gedreigd vanwege het geluidsniveau van zijn draagbare radio. Zelfs het zeer gewaardeerde erelid Jan Korver (67 jaar) kreeg een schorsing vanwege het incident met de bewuste zwaan, die overigens een uurtje later door twee andere hengelaars van het snoer was verlost. De ‘slachtoffers’ konden nog wel in beroep gaan bij voorzitter Gerrit Terol, maar je had bij hem weinig in te brengen.

Gerrit Terol drukte zijn stempel op de vereniging; hij was voorzitter van 1937 tot 1956 en van 1959 tot 1974.
Gerrit Terol drukte zijn stempel op de vereniging; hij was voorzitter van 1937 tot 1956 en van 1959 tot 1974.

Aan de Castricumse jongeren had de vereniging nog steeds niets te bieden anders dan het viswater aan de Bleumerweg. Het vissen werd bij de jeugd steeds populairder, omdat er nu ook vijvers lagen langs de Kastanjelaan, de Anna Paulownastraat en de Jan van Nassaukade, waar ze ook de door de vereniging uitgezette karpertjes konden vangen.

De jeugd had geen begrip van en voor het vergunningenstelsel en viste illegaal de vis uit de vijvers. Politieman Jacob Kloos, zelf ook een hengelaar, stuurde wel eens vissende kinderen weg bij de vijvers als hij op zijn motorfiets met zijspan langs kwam rijden. Maar dat was met zoveel jeugd natuurlijk niet vol te houden.

Advertentie Piet van Kessel.
Advertentie Piet van Kessel.

De hengelsport werd steeds populairder en de vereniging groeide naar 125 leden in 1965. Hengelsportwinkelier Siem Swart stopte in 1966 met zijn winkel. In dat jaar startte Henk Nuijens aan de Dorpsstraat 12 een winkel voor tuinbenodigdheden en hengelsportartikelen. Ook Piet van Kessel breidde zijn schoenenwinkel aan Bakkummerstraat 108 uit met hengelsportartikelen. De schoenmaker was geliefd bij zijn hengelsportklantjes die hij met raad en daad bijstond en daar ook rustig alle tijd voor nam. Hij stond vaak op straat over het vissen te praten, terwijl zijn vrouw de honneurs in de schoenenwinkel waarnam.

Vissen in het Meertje van Vogelenzang

In 1933 was mede in het kader van de werkverschaffing aan het eind van de Haagscheweg in Bakkum-Noord het Meertje van Vogelenzang gegraven. Met het vrijkomende zand werd de Zeeweg doorgetrokken naar Limmen en een viaduct over het spoor aangelegd.

Het PWN zette karpers en andere vis in het meertje uit. De vissen deden het geweldig op de verse bodem, maar hengelen was er ten strengste verboden. Beroepsvisser Van den Kommer uit Uitgeest werd door PWN regelmatig ingeschakeld om er vissen te oogsten. Rond 1960 had het PWN karpers uitgezet in de infiltratiekanalen aan de Van Oldenborghweg als proef om de bodem doorlaatbaar te houden. Maar de karpers bleken niet bestand tegen het gechloreerde water in de infiltratiekanalen. Het PWN verhuisde ze daarom maar naar het Meertje van Vogelenzang. De grote karpers in het meertje trokken veel publiek dat de vissen kwam voeren; het meertje stond al gauw bekend als de Karpervijver.

Het Meertje van Vogelenzang.
Het Meertje van Vogelenzang. Ook bekend als de Karpervijver. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Ook bij de hengelsportvereniging werd er al vele jaren met begerige ogen naar dit prachtige viswater gekeken. Voorzitter Gerrit Terol, die werkzaam was bij het pompstation, wist het bij zijn PWN-superieuren in Bloemendaal voor elkaar te krijgen dat de vereniging in 1966 visvergunningen voor het Meertje van Vogelenzang mocht gaan uitgeven. Voor deze zogenaamde machtiging betaalde men toen 350 gulden per jaar.

De Kamer voor de Binnenvisserij maakte echter bezwaar, want de prijs was gezien de grootte van het water veel te hoog. De Kamer zou slechts toestemming verlenen als het huurbedrag tot 175 gulden zou worden teruggebracht. Dat men dit unieke viswater kon verwerven, was zo belangrijk dat de vereniging wel akkoord ging met de machtiging van 350 gulden.

Omdat het vissen in het meertje vanaf de oevers onmogelijk was, moesten er eerst de nodige vissteigers komen. Het toenmalige bestuur en een aantal enthousiaste leden staken vele vrije zaterdagen en avonden in het bouwen van tien vissteigers rondom het meertje. Deze eerste steigers werden gemaakt van eiken boomstammetjes afkomstig uit het duinterrein die door Olof Bleijendaal (tweede penningmeester van de club van 1956 tot 1996 en tevens terreinwerker bij PWN) vakkundig werden geschild.

Kees Bedeke sr. tijdens de aanleg van vissteigers in het duinmeer.
Kees Bedeke senior tijdens de aanleg van vissteigers in het duinmeer.

Op 1 juni 1966 kon de visserij in het duinmeertje van start gaan. Vissen in het meertje was alleen toegestaan aan de leden van de vereniging die 18 jaar of ouder waren


Jaarboek 41, pagina 36


en bovendien ingezetenen van de gemeente Castricum moesten zijn. De eerste jaren (1966 tot 1974) werden er fenomenale vangsten gedaan. Hengelsportwinkelier Piet van Kessel kon toen regelmatig hengelaars noteren voor de toenmalige ‘Kanjerkoningcompetitie van de KRO’ met karpers groter dan 90 cm en palingen groter dan 100 cm.

Jan Veldt met een karper bij het duinmeertje.
Jan Veldt met een karper bij het duinmeertje.

De visserij in het Meertje van Vogelenzang was zo geliefd dat de vereniging in 1967 de grens van 200 seniorleden overschreed. De overgrote meerderheid van de leden kwam niet in aanmerking voor een visvergunning van de Groot-Limmerpolder. Die was immers voorbehouden aan de eerste 50 leden met de oudste rechten. Dat was natuurlijk niet vol te houden en de 50 poldervergunningen werden toen gesplitst in 50 zomervergunningen en 50 wintervergunningen. Bij de uitgifte van die vergunningen gold het principe ‘Wie het eerst komt, wie eerst het eerst maalt’.

De periode 1968 tot 1983

Het vissen in de Casimirvijver was voorbehouden aan de seniorleden en de Castricumse jeugd liet men haar gang gaan in de andere vijvers. Dit leidde tot ongewenste situaties, want in een brief uit 1967 van Klaas Rond (secretaris van 1967 tot 1985) aan de gemeente Castricum staat het volgende: “Gezien het feit dat door de jeugd van Castricum (5 tot 20 jaar) op ongehoorde wijze gewerkt wordt aan de totale vernietiging van de door ons opgebouwde visstand en het vernielen van de plantsoenen rond de gemeentelijke vijvers, willen wij de jeugd van 8 tot en met 17 jaar onderbrengen in een jeugdafdeling van onze vereniging. Wij willen deze aspiranten een eigen jeugdbestuur geven, waarvoor wij reeds van vijf jonge leden een toezegging hebben gekregen. De HVC wil trachten in samenkomsten met de jeugd door het geven van goede voorlichting over de hengelsport en dergelijke te bereiken dat ze weten hoe ze zich hebben te gedragen aan de waterkant.”

Dit viel bij de gemeente in goede aarde en de vereniging verkreeg per 1 januari 1968 het volledige visrecht in alle Castricumse vijvers. Er kwam een jeugdafdeling met een eigen bestuur, bestaande uit jonge seniorleden:

  • voorzitter Cor Nuijens (met Huug Korsman als tweede voorzitter);
  • secretaris Ber Veldt;
  • penningmeester Jan Veldt;
  • commissaris Piet ten Wolde, Ton Res, André Meselaar en Henk Serlijn.
De prijzen op het Kooiplein.
De prijzen op het Kooiplein; met map Cor Nuijens, knielend Jan Veldt en Ber Veldt.

Na een berichtje in de plaatselijke krant kon men al op 12 mei 1968 het 100e jeugdlid noteren. In dat eerste jaar zou het aantal jeugdleden nog verder oplopen tot maar liefst 496.

Om de jeugd de kunst van het vissen bij te brengen werd er op 25 mei 1968 een instructiebijeenkomst gehouden in de Juliana van Stolbergschool. De opkomst was die middag al bijzonder groot.
Er werd besloten om jaarlijks vijf viswedstrijden voor de jeugd te organiseren. De jeugdleden werden met een convocatie voorzien van reclame van sponsors voor iedere wedstrijd uitgenodigd.

Voor de viswedstrijden verzamelde de jeugd zich zaterdagochtend om kwart voor zeven op het Kooiplein waar na afloop ook de prijsuitreiking werd gehouden. De stoet begaf zich onder de hoede van acht controleurs naar het strijdperk (de vijvers aan de Van Speykkade en de Beethovensingel).

In de krant van 11 juni 1968 staat het volgende verslag van de eerste jeugdviswedstrijd: “Op 8 juni 1968 werd door niet minder dan 65 jeugdige leden van de Hengelsportvereniging Castricum deelgenomen aan een grote viswedstrijd aan de Van Speykkade. Na een spannende strijd, waarbij het ging om zoveel mogelijk visjes te vangen, werd C. Tak eerste met in totaal 17 visjes. J.M. Benard werd tweede, D. de Bood derde en H. Serlijn vierde. Na afloop van dit zeer geslaagde visfestijn werden de jeugdige vissers getrakteerd op ijs.”

De eerste jeugdviswedstrijd bij de Van Speykkade; de toeschouwer is Lou Veldt.
De eerste jeugdviswedstrijd bij de Van Speykkade; de toeschouwer is Lou Veldt.

Jaarboek 41, pagina 37

Over het klassement om de grootst gevangen karper meldde dezelfde krant: “H. Woudenberg voerde de ranglijst aan met een karper van 50,5 centimeter. Zoals bekend stelde de hengelsportzaak Van Kessel voor de winnaar van dit klassement een werphengel met molen beschikbaar.”

In 1974 nam Gerrit Terol wegens ziekte afscheid als voorzitter. Hij werd opgevolgd door Cor Nuijens, die deze functie tot 1996 vervulde. De leden van het jeugdbestuur gingen in 1975 op in het gewone bestuur.

Door de vele nieuwbouwwijken met hun nieuw gegraven vijvers groeide de belangstelling voor de hengelsport naar ongekende hoogte. In 1983 bereikte de vereniging haar hoogtepunt met 838 seniorleden en 650 jeugdleden. Met zoveel hengelaars viel er ook met de verkoop van hengelmateriaal geld te verdienen.

In oktober 1971 startte Piet ten Wolde in de bloemenwinkel van zijn ouders aan de Henri Schuijtstraat 17 een filiaal van Peeters Hengelsport. En in 1980 ging Bart Holwerda in zijn dierenwinkel aan de Burgemeester Lommenstraat 4 ook hengelsportartikelen verkopen.

Het Biljartcentrum van de gebroeders Ber en Jan Veldt werd vanaf 1982 gebruikt als het clublokaal van de vereniging. Naast de prijsuitreikingen van de wedstrijden hield de vereniging daar ook klaverjasavonden.

Cor Nuijens
Cor Nuijens

Interview met Cor Nuijens

Cor Nuijens, geboren in 1942 in Limmen, bloemenexporteur, heeft veel betekend voor de Castricumse hengelsport. Hij vertelt: “Als jongetje viste ik al in de Grote Tocht, een sloot die in het weiland ten westen van de Westerweg in Limmen loopt. Hier heb ik menig uurtje doorgebracht. Zeelt, brasem, voorns enzovoorts waren er volop. In 1962 werd ik lid van Hengelsportvereniging Limmen. Op mijn 21e trouwde ik met Anneke Veenstra uit Bakkum en gingen we inwonen bij mijn schoonouders op de Bakkummerstraat. De Hengelsportvereniging Castricum (HVC) had toen net het visrecht in de nieuw gegraven vijver aan de Hendrik Casimirstraat gekregen. Omdat ik in Castricum woonde, wilde ik lid worden van de HVC, maar ook blijven vissen in de Groot-Limmerpolder. Dat kon eerst niet, want de HVC had maar 48 ‘poldervergunningen’ voor haar toenmalige 100 leden en alleen de eerste 48 leden hadden het recht op die poldervergunning. Met Valkering, voorzitter van HSV Limmen, heb ik kunnen regelen dat ik mijn poldervergunning van Limmen mee mocht nemen naar de Castricumse vereniging. Het bestuur van de HVC ging akkoord en zo werd ik in 1964 lid in Castricum.

In mijn jonge jaren was ik een fervent karpervisser en viste vaak met Bernard Louman, een oudere man die een potten- en pannenwinkel had aan de Dorpsstraat. Dat gebeurde op de dinsdagmiddagen (de winkels waren dan gesloten). Het karpervissen deden we in de Startingervaart bij het ‘Gemaal 1879’ in Akersloot. We visten met vaste hengels van bamboe, een dikke nylonlijn en een grote haak met als aas een aardappel. Op een keer kreeg ik er een grote karper aan die niet te houden was en (ik) gooide mijn bamboehengel in het water. Wat later kreeg ik mijn hengel weer te pakken en was de karper moe gezwommen. Zo ving ik een boerenkarper van 69 cm en won daarmee de beker voor de ‘Grootste Karper’. Deze beker werd jaarlijks door de HVC uitgereikt.


Jaarboek 41, pagina 38

Verder heb ik leuke herinneringen aan de baarswedstrijden van de HVC. In november en maart gingen we met een Naco-bus vol met baarsvissers naar de kop van Noord-Holland. We visten dan een hele dag op baars met na afloop de prijsuitreiking in hotel Kuilman.
Op een keer bij het Noord-Hollands kanaal schoot het tweede deel van mijn hengel in het kanaal. Wat te doen? Toen heb ik mijn kleren maar uitgetrokken en ben in het koude water gesprongen om het hengeldeel te zoeken. En dat lukte me zowaar ook nog, zodat ik de wedstrijd verder kon vervolgen.

De baarsvissers bij het Noord-Hollandskanaal in Het Zand tijdens het 60-jarig jubileum in 1986.
De baarsvissers bij het Noord-Hollandskanaal in Het Zand tijdens het 60-jarig jubileum in 1986. Van links naar rechts staand B. Holwerda, J. Korsman, G. Groentjes, R. Stal, G. Schermer junior, C. Schotten, B. Veldt, G. Lute, S. de Groot, A. Groot, K. Meijne, G. Schermer, S. Zijp, K. Louwe, O. Bleijendaal, S. de Jong, H. Nuijens, R. Reinders, M. Maas, W. Schermer, W. van de Nieuwboer, A. Steij, A. de Haay, C. Nuijens en G. Gijzen; zittend P. Verbiest, K. Rond, H. Korsman, J. Hollenberg, H. Gruis, A. Theissling, C. Duinmeijer, S. Groentjes, M.M. van Ewijk, W. Ooms en D. Zentveld; liggend J. Veldt en K. Hoekstra.

Gaandeweg raakte ik meer betrokken bij de HVC. In 1968 begon de vereniging een jeugdafdeling met een apart ‘jeugdbestuur’. Ik werd voorzitter van dit bestuur en we vergaderden bij mij thuis aan de Oranjelaan. De jeugdafdeling groeide als kool en dat viel op bij het bestuur. Omdat er ook toen al moeilijk mensen voor een bestuursfunctie te vinden waren, vond men het nodig dat we samen met het ‘grote bestuur’ gingen vergaderen. Dat gebeurde eerst nog bij Kuilman en later bij Anton de Rooij aan de Dorpsstraat. Na afloop van de vergadering werd er dan nog een kaartje gelegd, klaverjassen. Voor ons jongelui was het er dan om te doen om Gerrit Terol, de voorzitter van het grote bestuur, te laten verliezen, want die man kon daar absoluut niet tegen.

Toen Gerrit Terol aftrad in 1974 als voorzitter, werd ik zijn opvolger. In die periode werd de landelijke ‘Algemene Hengelaars Bond’ (AHB) gereorganiseerd tot ‘Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties’ (NVVS). Er werd een stichting gevormd ter voorbereiding van de ‘Federatie Midden Noord-Holland’. In deze stichting had ik ook zitting. Daarna ben ik vanaf 1975 nog tien jaar penningmeester geweest van de federatie. De vergaderingen van het federatiebestuur waren bij mij thuis aan De Bloemen. Dat hadden vaak korte nachtjes tot gevolg, omdat ik vanwege de bloemenexport de volgende dag weer vroeg naar Duitsland moest rijden. Maar het was een leuke tijd en ik heb er veel goede vrienden aan overgehouden. In die periode viste ik veel in het Alkmaardermeer vanuit mijn bootje de ‘Eridan’, genoemd naar mijn zoons Erik en Danny.

In 1984 werd ik voor mijn rug afgekeurd, maar bleef tot 1996 voorzitter van de HVC. De laatste jaren komt er van vissen niet veel meer, maar ik heb nog steeds aanloop van mijn oude visvrienden.


Jaarboek 41, pagina 39

De periode 1984 tot en met heden

In het jaar 1984 is de landelijke “Algemene Hengelaars Bond” (AHB) omgevormd tot de “Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties” (NVVS) waarbij de verenigingen bij regionale federaties zijn aangesloten. Vroeger trok iedere rechtgeaarde hengelaar er op 1 juni, de opening van het visseizoen, voor dag en dauw op uit om te gaan vissen.

De visserijwet is in 1984 gewijzigd. De gesloten tijden zijn afgeschaft, zodat men nu het hele jaar kan vissen. Sindsdien is de lol van de opening van het nieuwe visseizoen op 1 juni verdwenen, wat een geleidelijke afname van het aantal leden van de vereniging tot gevolg had.

Voor de jeugd kwamen er andere (sport) activiteiten op zodat ook daar de belangstelling voor het vissen terugliep. In 2006 werd het dieptepunt bereikt met 400 seniorleden en 100 jeugdleden. Van de hengelsportwinkels wist alleen die van Henk Nuijens aan de Dorpsstraat 12 zich staande te houden.

De jeugdbegeleiders van de HVC in 1993.
De jeugdbegeleiders van de HVC in 1993: Sjoerd de Jong (door NVVS onderscheiden als Jeugdbegeleider van het jaar!), Anton Steij en Herman Scholten.

In de periode 1990-2000 schommelde het aantal jeugdleden tussen 200 en 250 en er werd veel tijd geïnvesteerd in de vissende jeugd. Op 26 juni 1993 werd er in de vijver aan de Henri Dunantsingel en in Sportcentrum De Bloemen door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) en de Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties (NVVS) de examendag van de cursus Jeugdbegeleiding gehouden. Dit ging gepaard met de nodige publiciteit en had een opleving van het jeugdvissen tot gevolg. De NVVS onderscheidde toen Castricummer Sjoerd de Jong als ‘Jeugdbegeleider van het jaar 1993’.

De hengelsportverenigingen zetten zich van oudsher ook in voor de kwaliteit van hun viswater. Vanaf 1976 tot en met 2005 bemonsterden hun vrijwilligers, in het kader van het Water- en Visstandbeheer van de NVVS, maandelijks het zuurstofgehalte. Tegenwoordig wordt de hengelsport regelmatig tegengewerkt door ‘moderne’ natuurbeheerders.

Het Meertje van Vogelenzang werd in 1995 uitgebaggerd en slechts door inschakeling van de landelijke hengelsportorganisatie NVVS kon de vereniging in dit unieke stukje natuur blijven vissen. Dit saneringsproject is mede gerealiseerd met een provinciale subsidie in het kader van het Integraal Waterbeheer (Natuurbeheer en Hengelsport werken samen).

Met ingang van 2007 zijn het zelfstandig bestuursorgaan van de overheid OVB en de landelijke hengelsportorganisatie NVVS gefuseerd tot ‘Sportvisserij Nederland’. Dit leidde tot de invoering van de Vispas in het jaar 2007. Met het lidmaatschap van de plaatselijke vereniging krijgt men de Vispas en kan men in vrijwel al het viswater van aangesloten verenigingen vissen.

Het ledental van de Castricumse vereniging stabiliseert zich nu op circa 500 seniorleden en 100 jeugdleden. Het clublokaal van de vereniging is sinds 2012 het onderkomen van zeehengelvereniging ‘De Salamander’ op het sportcomplex Wouterland.

Van de oorspronkelijke gezelligheid van de wedstrijdvisserij op baarsjes en het daaropvolgende cafébezoek is tegenwoordig weinig meer over. Deze traditie heeft bij onze Castricumse vereniging nog lang stand gehouden dankzij het biljartcentrum van de gebroeders Veldt. Er worden bij de HVC in 2016 nog steeds baarswedstrijden gehouden, maar die trekken nog slechts tien deelnemers. De overkoepelende afdeling Sportvisserij MidWest Nederland houdt deze typisch Noord-Hollandse traditie nog in stand met twee selectiewedstrijden en het Nederlands Kampioenschap Baarsvissen.

Kees Bedeke

Bronnen:

  • Amsterdamse vischcolleges, Visionair nummer 20 juni 2011;
  • Archiefstukken van Hengelsportvereniging Castricum;
  • Herinneringen van Kees Bedeke (secretaris van 1989 tot 2012);
  • Notulen van G. Casteele (secretaris van 1926 tot 1955).

Met dank aan: Cor Nuijens.

18 september 2023

Kieft, Pieter – burgemeester (Jaarboek 41 2018 pg 22-30)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 22

Wie was … Pieter Kieft

Pieter Kieft in gevangenschap. Tekening door Fred Marschall.
Pieter Kieft in gevangenschap. Tekening door Fred Marschall.

De gemeenteraad van Castricum heeft bij besluit van 25 april 1967 een straat naar Pieter Kieft vernoemd. Nietsvermoedend, want pas in 1975 is ontdekt dat hij een bijzonder negatieve rol heeft gespeeld in het plaatselijke bestuur. Deze ontdekking werd door ondergetekende gedaan in het archief van het Hof van Assisen in Haarlem.

Pieter Kieft werd in 1804 benoemd als onderwijzer. In 1814 werd hij schout van Castricum en Bakkum, een functie die later burgemeester werd genoemd. Daarnaast was hij ook ontvanger van diverse belastingen. Hij had het voor het zeggen in de schelpenhandel en dupeerde veel schelpenvissers ten eigen voordele. Verschillende grondbezitters betaalden gedurende een reeks van jaren te veel belasting, die hij niet afdroeg aan de betreffende instanties en in eigen zak stak. Hiervoor werd hij in 1836 uit zijn ambten gezet en tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Geboren in Westzaan

Pieter Kieft werd geboren in Westzaan op 20 juni 1782 als zoon van Cornelis Kieft en Neeltje Booij. Zijn vader is veehouder, eerst in Nauerna en vanaf 1778 aan het Zuidend in Westzaan. Pieter gaat op 21-jarige leeftijd in juni 1803 in Amsterdam wonen. Daar trouwt hij op 4 november van datzelfde jaar met Betje Smit uit Leer in Oostfriesland. Het echtpaar vertrekt medio 1804 naar Castricum na Pieter’s benoeming tot schoolonderwijzer aldaar.

Benoeming tot onderwijzer in 1804

De Castricumse schoolonderwijzer Jan Metz overlijdt op 22 februari 1803, nadat hij in ons dorp als enige onderwijzer meer dan 15 jaar heeft gewerkt. De school is ondergebracht in een afgeschot gedeelte van de oude dorpskerk. Zijn vrouw verkeert met haar zes kinderen in armoede. Het plaatselijke bestuur heeft haar toestemming gegeven om een ondermeester als vervanger in dienst te nemen, zodat zij het salaris van haar man kan behouden en niet met haar gezin ten laste komt van de armenkas.

Vanaf 14 april 1803 is hier als zodanig Jacobus Elderbeek werkzaam, die al aan het einde van datzelfde jaar gaat werken in Stroe op Wieringen. Opnieuw ligt het schoolonderwijs in Castricum stil. Door het gemeentebestuur wordt in januari 1804 besloten tot de aanstelling van een vaste schoolonderwijzer en gerechtsbode, die tevens koster en voorzanger is.

Er wordt een oproep in de Haarlemsche Courant geplaatst. Hierop komen in totaal 36 sollicitanten af. Van deze lijst worden er door districtsschoolopziener Beets uit Zaandam zes geselecteerd, die in Castricum worden geëxamineerd door een schoolonderwijzer uit Velsen. Van hen heeft Nicolaas Anslijn uit Leiden de beste papieren. Hij is de later zo bekend geworden onderwijskundige en schrijver van schoolboeken. Anslijn heeft zijn getuigschrift voorafgaande aan het examen teruggevraagd en dus moet een keuze uit de overige vijf kandidaten gemaakt worden.

Pieter Kieft uit Amsterdam is de gelukkige. Op 21 maart 1804 wordt hij officieel benoemd. Een uitvoerige instructie voor deze functies is op deze datum opgenomen in het Resolutieboek van het gemeentebestuur en luidt letterlijk:

Instructie voor den School-onderwijzer, Gerechtsbode, koster en voorzanger te Castricum

1. Hij zal zich, met alle oplettenheid en naarstigheid in het Schoolhouden en onderwijzen moeten gedragen naar de wetten en naar het Reglement van orde voor de openbare Scholen, binnen de Bataafsche Republiek, vastgesteld of nog nader vast te stellen; als mede naar zodanige instructie als aan hem, door het Gemeentebestuur van Castricum in het vervolg zal gegeven worden.

2. Hij moet als Gerechtsbode den Schout, het Gemeentebestuur, Schepenen en den Secretaris altijd ten dienste staan, derzelver orders en alle exploicten naauwkeurig naar den form en inhoud ten uitvoer brengen, zonder enige verandering of oogluiking; voords moet hij (wanneer het gevorderd word) alle Publicatien en beveelen aflezen en aanplakken.

3. Het Raadhuis moet hij rein en zuiver houden, waar toe de gereedschappen en al het benodigde aan hem ter hand zullen gesteld worden.

4. Alle personen, die in enig Bestuur binnen deze Gemeente gesteld zijn, of die enig gezag voeren, moet hij met alle bescheidenheid bejegenen en behandelen; ook mag hij niet buiten Castricum gaan of blijven, dan met voorkennis en toestemming van den Schout.


Jaarboek 41, pagina 23

5. Het uurwerk op den dorps Toren zal hij, alle dagen, naar behoren moeten opwinden en in orde houden, en daaraan enig gebrek bemerkende, dit terstond ter kennis brengen van den Schout.

6. Ten opzichte van den kerkedienst, zal hij zich naar de orders van den kerkenraad der gereformeerde gemeente moeten gedragen, en ook moeten naarkomen dat geene, het welk hem door kerkmeesteren dier kerk zal worden bevolen.

7. Hij zal naauwkeurig aantekening moeten houden van de personen, welke komen te overlijden, en van den dag van het overlijden en begraven, waartoe aan hem de quitantien van den betaalden impost op het begraven zullen worden vertoond, alvorens een lijk ter aarde besteld word.

8. Eindelijk zal hij zich in de aan hem opgedragene posten moeten regelen naar al dat geene het welk men van eenen braven man kan verwachten.

Aldus gedaan en vastgesteld bij den Schout en het Gemeente Bestuur van Castricum op den 21 maart 1804, en door den burger Pieter Kieft, beëdigd op den zelfden dag.

Een beeld van het dorp Castricum in 1807, drie jaar na de komst van Pieter Kieft. De hoofdweg vanaf het zuiden (nu de Oude Haarlemmerweg) was nog een mulle zandweg (aquarel van J.A. Cresent).
Een beeld van het dorp Castricum in 1807, drie jaar na de komst van Pieter Kieft. De hoofdweg vanaf het zuiden (nu de Oude Haarlemmerweg) was nog een mulle zandweg (aquarel van J.A. Cresent).

Het Departementaal School-Bestuur voor het noordelijk gedeelte van Holland heeft onderzoek gedaan naar de kunde en bekwaamheid van Pieter Kieft en heeft hem nagenoeg in alles zo zwak bevonden, dat het hem niet een volledig getuigschrift heeft kunnen geven, maar hem alleen heeft toegestaan de school gedurende één jaar waar te nemen, om zich dan in juni 1805 opnieuw te laten examineren. Het gemeentebestuur neemt het bericht op 7 juni 1804 ter kennisgeving aan; Pieter Kieft was al in maart officieel benoemd.

Pieter zakt in 1806 voor een examen voor de vierde rang. Een bezoek van de landdrost van Amstelland aan Beverwijk in 1808 wordt door een delegatie van het plaatselijke bestuur van Castricum aangegrepen om te klagen over de slechte toestand van het onderwijs in hun dorp. De landdrost bekleedde toen een positie overeenkomstig met die van de commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland.

Schoolopziener Pieter Beets krijgt de opdracht een onderzoek in te stellen. De toestand van het onderwijs was inderdaad slecht: Beets treft de onderwijzer voor zichzelf lezend aan, met ruim twintig kinderen in de klas: bij gebrek aan gevorderden zijn er slechts twee klassen, in plaats van de voorgeschreven drie; het lezen is stijf en eentonig, het spellen gebrekkig en het schrijven matig; de lees- en leerboekjes zijn daarentegen ‘zeer wel’ gekozen.


Jaarboek 41, pagina 24

De mening van Beets over Pieter Kieft luidt: “Het is een brave man, die gedienstig is en zijn kerkelijke en burgerlijke posten goed waarneemt, maar niet berekend is op zijn taak als onderwijzer. Bovendien kan ter verontschuldiging van meester Kieft worden aangevoerd dat de ouders de kinderen niet regelmatig naar school zenden.

Nevenactiviteiten

Het ambt van schoolmeester staat in die tijd maatschappelijk niet in hoog aanzien. Hij moet nevenactiviteiten hebben om zijn brood te verdienen. Zo was Pieter Kieft in 1804 voor onbepaalde tijd aangesteld als gerechtsbode. Zijn jaarsalaris als schoolmeester en gerechtsbode is 125 gulden. Hij is ook koster en voorzanger in de Nederlands hervormde Kerk en benoemd tot doodgraver.

Vanaf 1804 wordt Pieter Kieft ook ontvanger van de zogenoemde ‘Onbeschreven middelen’ te Castricum en Bakkum. Dit zijn allerlei soorten belastingen (accijnzen), zoals op wijn, bier, gemaal (korenmolen), zout, zeep, bestiaal (geslachte dieren), ronde maat (granen) en waag (wegen en meten).

Voor die functie heeft hij borgen nodig, die garant staan voor de ontvangen gelden. Op 13 april 1804 wordt notarieel vastgelegd dat Albert Dirkszoon Knaap, boer, en Fulps Ranke, metselaarsbaas, beiden wonende in Castricum, voor Pieter Kieft borg willen staan.

Vanaf 1 januari 1806 wordt de belasting op het recht van successie ingevorderd. Daartoe moeten lijsten worden aangelegd voor het aangeven van overledenen. De schoolmeester Pieter Kieft wordt binnen deze gemeente opgedragen om nauwkeurige aantekening van de te begraven overledenen te houden, om de af te geven toestemmingsbiljetten te verzamelen en alle weken de lijsten van begraven personen aan de baljuw van deze plaats te zenden. Als vervolg hierop wordt Pieter Kieft op 22 januari 1806 tot doodgraver binnen deze gemeente benoemd; zijn benoeming gaat vergezeld van een uitvoerige instructie met negen artikelen waaraan hij zich te houden heeft.

Dat zijn functie niet in hoog aanzien staat, blijkt uit zijn lage inkomen. Pieter Kieft valt in de vijfde belastingklasse en moet in 1812 12,60 gulden belasting betalen. In dat jaar zijn de belastingplichtigen verdeeld over acht belastingklassen variërend van 79,80 gulden tot 2,10 gulden per jaar.

Drie kinderen: Cornelis, Jan en Willem

Het echtpaar Pieter Kieft en Betje Smit krijgen drie kinderen: de zoons Cornelis, Jan en Willem, geboren in Castricum respectievelijk in 1804, 1807 en 1810.

Zoon Cornelis trouwt in 1827 met Christina Margaretha van Leeuwen, is graankoopman en gaat in Limmen wonen. Hier worden hun vijf kinderen geboren en wordt het geslacht Kieft voortgezet.

Jan is kantoorbediende, trouwt in 1832 met Johanna Maria Schuurman en woont in Amsterdam; hun enige dochter en de beide ouders overlijden aldaar voor 1837.
Willem is broodbakker, woont na zijn huwelijk in 1835 met Cornelia Koning eerst nog in Castricum, vanaf 1843 in Alkmaar en voor 1850 tenslotte in Haarlem, waar beiden op hoge leeftijd kinderloos overlijden.

Benoeming tot burgemeester

In 1810 wordt Nederland bij het Franse rijk ingelijfd. Ons land wordt vanaf 1 januari 1811 verdeeld in 7 departementen, elk onderverdeeld in arrondissementen. De gemeenten Castricum en Bakkum vallen uiteindelijk onder het arrondissement Alkmaar.

Bij Keizerlijk Decreet wordt bepaald dat met ingang van 1 januari 1812 Castricum en Bakkum zullen worden samengevoegd. Als burgemeester is benoemd mr. Jacob Nuhout van der Veen, de 32-jarige zoon van de afgetreden schout van Castricum en Bakkum mr. Joachim Nuhout van der Veen. De samenvoeging van Bakkum (110 inwoners) en Castricum (520 inwoners) is een onderdeel van een gemeentelijke herindeling in de Franse tijd die veel meer gemeentes treft.

Op 5 januari 1812 wordt de nieuwe gemeenteraad op het raadhuis van Castricum geïnstalleerd. Deze bestaat uit burgemeester Jacob Nuhout van der Veen, wethouder Arie Admiraal en acht raadsleden.
Al op 7 maart 1812 doet Jacob Nuhout van der Veen in een brief aan de onderprefect een dringend verzoek om te worden ontslagen, omdat het hem onmogelijk is gebleken om het burgemeestersambt te combineren met dat van notaris (in Alkmaar). Voorlopig blijft hij echter in functie.

Per 1 januari 1813 zijn drie kandidaten voor de post van burgemeester genomineerd:

  1. Pieter Kieft, geboren in 1782, 29 jaar, woont in Castricum, gehuwd, drie kinderen, ontvanger der indirecte belastingen, persoonlijk bezit 300 gulden, omschreven als man met verstand, fatsoen en goede wil. Hij wordt nu tabaksverkoper genoemd, een functie die hij ook nog bekleedt.
  2. Arie Admiraal, wethouder, geboren in 1760, 52 jaar, woont in Bakkum, gehuwd, vijf kinderen, landbouwer, persoonlijk bezit 300 gulden, omschreven als man met beperkte capaciteiten voor zijn functie.
  3. Simon Duinmaijer, raadslid, geboren in 1762, 50 jaar, woont in Bakkum, gehuwd, zes kinderen, landbouwer, persoonlijk bezit 400 gulden, geschikt voor de functie.

Pieter Kieft als burgemeester van Castricum en Arie Admiraal als wethouder leggen op 6 januari 1813 de eed af en worden geïnstalleerd op het raadhuis te Castricum in het bijzijn van de afgetreden burgemeester Jacob Nuhout van der Veen; beide heren waren op 25 december 1812 door de prefect van het departement benoemd.

Het besluit van de Provincie Noord-Holland tot vorming van een nieuw bestuur voor de gemeente ‘Castricum & Bakkum’ op 3 april 1817.
Het besluit van de Provincie Noord-Holland tot vorming van een nieuw bestuur voor de gemeente ‘Castricum & Bakkum’ op 3 april 1817.

De installatie van een nieuw gemeentebestuur op 1 mei 1817

De schout wordt benoemd door de koning en de raadsleden door de Provinciale Staten, beiden op voordracht van de ambachtsheer. Het eerste gemeentebestuur dat volgens de nieuwe wetten is samengesteld, wordt in elke gemeente in Noord-Holland omstreeks 1 mei 1817 geïnstalleerd.

Direct hieraan voorafgaand heeft Pieter Kieft, schout en secretaris der ‘Gemeente Castricum en Bakkum’, op 23 april 1817 de eed afgelegd ten overstaan van de heer Staatsraad Gouverneur van onze provincie. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten eerder bij hun besluit van 3 april de leden van de raad benoemd, te weten: Gerrit Brasser en Simon Duinmaijer als assessoren (wethouders) en Evert Asjes, Cornelis Schrama en Floris Twisk als raadsleden.


Jaarboek 41, pagina 25

Op 1 mei 1817 wordt op het gemeentehuis van Castricum om 10 uur ’s morgens voor de schout Pieter Kieft het oude bestuur ontbonden, treedt het nieuwe bestuur aan en wordt door de schout de eed voorgelezen, luidende: “Ik zweer dat ik den mij opgedragen post van lid der Gemeenteraad van de gemeente Castricum, met alle getrouwheid zal vervullen; dat ik mij van alle pligten mij in die betrekking opgelegd, eerlijk en opregtelijk zal kwijten, overeenkomstig de Grondwet, de algemeene landswetten, als mede met hetgeen bij het reglement van bestuur van het platteland van Holland is voorgeschreven.”

Vervolgens wordt de eed door elk raadslid afzonderlijk bevestigd met de woorden: “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!”.
Door de schout is van deze installatie een proces verbaal opgemaakt dat door hem, de assessoren en de overige raadsleden is ondertekend.

Klachten van de schelpenvissers tegen de schout

Gedurende de ambtsperiode van de schout Pieter Kieft zijn er eigenlijk aanhoudend problemen met de schelpenvissers en zijn er klachten over het gedrag van de schout, die tevens als particulier koopman bij de schelpenhandel is betrokken. Dit gaat meerdere keren zelfs zo ver dat de schelpenvissers hun toevlucht zoeken bij het provinciebestuur.

In 1818 beklagen zich enkele schelpenvissers onder aanvoering van Jacob de Graaf junior over het willekeurig gedrag van de schout, die zich niet houdt aan het bij toerbeurt afleveren van de schelpen en bepaalde schelpenvissers uitsluit van levering, omdat zij hun schelpen niet voor een lagere prijs aan hem zouden willen verkopen.

De Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland, die we tegenwoordig commissaris van de Koning noemen, neemt de klachten serieus. Hij stuurt de brief naar de gemeenteraad van Castricum en vraagt om commentaar. Bovendien geeft hij de heer Van Foreest opdracht om de klachten te onderzoeken. Deze komt na enig onderzoek met het voorstel om het reglement aan te passen, zonder uitsluitsel te geven of de klachten tegen de schout gegrond zijn. In datzelfde jaar wordt door de gemeenteraad een nieuw reglement vastgesteld, waarbij het kopen en afleveren van schelpen duidelijker zijn geregeld.

Enkele jaren later, in 1822, beklagen Dirk Nanne en Pieter Mors, beiden schelpenvissers, zich in een brief aan Gedeputeerde Staten, dat zij hun schelpen niet mogen verkopen, terwijl volgens artikel 12 van het reglement het aan een ieder vrij staat om schelpen van de schelpenvissers te kopen.

Uit de vele klachten blijkt, dat de schout vooral zijn eigen belang dient en hij daarbij niet altijd eerlijk te werk gaat. Ook Hermanus Beugeling, koopman in schelpen, beklaagt zich dat hem wordt geweigerd zijn schelpen op zijn beurt te lossen. Anderen doen een oproep om nog eens te wijzen op het belang van de schelpenhandel en alles in het werk te stellen om de reglementen te doen naleven. Daarbij wordt bovendien gevraagd of de schout zich niet meer met de schelpenhandel wil bemoeien en wordt geklaagd over de oneerlijke handelwijze van de schout.

Merkwaardigerwijze wordt na de vele signalen over de schout van hogerhand zijn functioneren niet ter discussie gesteld. Ook Dirk Wijnands schrijft een lange brief aan de Gouverneur, waarin hij een vurig pleidooi houdt voor de instandhouding van de schelpenhandel. Wijnands woont sinds 1818 in Castricum, heeft 24 schelpenvissers in dienst en is ook eigenaar van het ‘Lange Pannenhuis’ aan de Brakersweg. Er heerst grote vertwijfeling onder de schelpenvissers.

Het Lange Pannenhuis.
Het Lange Pannenhuis, één lang huis waarin 4 woningen zijn gesitueerd. Brakersweg 4, 6, 8, 10 in Bakkum. Kunstenaar Theo Lute. Kijk-Uit kalender 2000. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jaarboek 41, pagina 26

Op 8 mei 1822 worden Joris Hageman, Jacob Veldt en Willem Castricum door een heel grote groep schelpenvissers gekozen om bij de Gouverneur diens bescherming in te roepen en het behoud van de schelpenhandel ten sterkste te bepleiten. Zij hebben vernomen dat de schout bij de Gouverneur heeft verzocht alleen aan hem de directie over de schelpenhandel op te dragen.

Dat wij ondergeteekenden voorts nederig verzoeken, het zijn Hoog Edele Gestrenge gunstig gelieve te behagen om het voorstel van gemelden schout te eenemale te verwerpen, daar wij ons niet dan met schrik en ijzing kunnen herinneren de jammer en ellende, die wij ondervonden tijdens hij schout in dien handel betrokken was en ons allen aan hem cijnsbaar (belastbaar) maakte, waardoor dan ook veelen onzer zich tot de diepste armoede vernederd zagen en het volkomen zeker is, dat zulks weder ons ongelukkig en als dan onherstelbaar lot zou zijn, daar de meesten onzer of tot den armenkas of den bedelstaf de toevlugt zouden moeten neemen, terwijl wij integendeel van harte verlangen zouden dat hij schout nimmer eenige bemoeying met dien handel zoude vermogen te hebben, hetzij direct of indirect”.

De brief is ondertekend door 37 schelpenvissers; 22 van hen tekenen met een kruisje, omdat zij het schrijven niet hebben geleerd.

Door de aanhoudende stroom klachten besluit de Gouverneur op 6 juni 1822 om het reglement op de schelpennering tot 31 december 1823 buiten werking te stellen en de schulpbazen (handelaren) uit hun posten te ontzetten.

Op 22 november 1822 wordt er een lange brief, ondertekend door in totaal 75 schelpenvissers en schelpenvaarders uit Castricum, Bakkum en Akersloot gestuurd naar Gedeputeerde Staten. Zij wijzen op de vele intriges van verschillende personen, waarbij de koopman P. Kieft (zij willen hem niet de schout noemen) een voorname rol speelde, waardoor de Gouverneur werd misleid, met uiteindelijk het gevolg dat de schelpenhandel voor enige tijd vrij is geworden.

De schelpenvissers doen een dringend beroep op de Gouverneur om het reglement weer in werking te stellen en de gecommitteerden weer in hun functies te herstellen. Tevens doen de schelpenvissers daarbij het verzoek om artikel 12 van het reglement van 1818 zodanig te wijzigen dat het aan eenieder verboden wordt schelpen te kopen, anders dan bij de schuit en per last en alleen in het winterseizoen.

De gemeenteraad is in zijn advies aan de Gouverneur van mening dat het verzoek tot wijziging kan worden ingewilligd: dat de reglementen en wijzigingen ‘zeer nuttig voor het belang der Ingezetenen kunnen zijn’.

De schout Pieter Kieft reageert in een afzonderlijk schrijven aan de Gouverneur, omdat hij zich persoonlijk in zijn goede naam voelt aangetast door de brief van de schelpenvissers. Kieft meldt onder andere dat hij, terwijl hij gebruik maakte van zijn recht om zijn schelpen kwijt te raken, door een opgeruide menigte is mishandeld. Hiervan zijn drie belhamels door de rechtbank te Alkmaar gestraft (slechts met een gevangenisstraf van acht dagen). Pieter Kieft geeft de schuld van alle ellende aan Dirk Wijnands, die buitensporig veel geld zou verdienen aan het kopen en belenen van schelpen. Deze Dirk Wijnands hoort echter wel bij de grote groep ondertekenaren van het verzoek aan de Gouverneur en heeft dus dezelfde belangen als de schelpenvissers.

Door de Gouverneur worden er, na ingewonnen advies en een onderzoek door de heer Van Foreest, lid van GS, geen termen gevonden om enige wijziging in het reglement aan te brengen.


Jaarboek 41, pagina 27

Grootgrondbezitter

Pieter Kieft koopt gedurende tientallen jaren meerdere panden en vele stukken land. Hoewel hij allerlei leningen aangaat, moet gezegd worden dat hij, gelet op zijn toch beperkte traktement als schout, ver boven zijn stand leeft. Zo koopt hij in 1813 een huis, erf en tuin direct gelegen naast de herberg ‘De Rustende Jager’ aan de Dorpsstraat.

De Dorpsstraat in 1819. Detail van de kaart van de weg van Castricum naar Heiloo, vervaardigd in 1819 door Chr.W.M. Klijn.
De Dorpsstraat in 1819. Detail van de kaart van de weg van Castricum naar Heiloo, vervaardigd in 1819 door Chr.W.M. Klijn.

In de loop van dat jaar koopt hij nog het naastgelegen huisje en diverse percelen weiland en zaadland met een totale grootte van 3,5 hectare.

Deze bezittingen worden grotendeels verkocht, voordat hij in april 1816 een deel van de bezittingen van de vroegere schout mr. Joachim Nuhout van der Veen koopt. Laatstgenoemde woont dan al enkele jaren in Alkmaar en is daar president van de rechtbank.
Het is het herenhuis van de schout met het koetshuis en paardenstal, met de achterliggende tuin, het bos (Schoutenbosch) en het boerenhuis, genaamd Compaan (de nu nog bestaande boerderij Compaan staat op die plek). De twee genoemde huizen staan op een terrein ter grootte van ruim 1,8 hectare.

Boerderij De Compaan.
Boerderij De Compaan. Schoutenbosch 2 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Binnen drie jaar doet Pieter Kieft nog verschillende aankopen van zaadland en weiland onder andere aan de Brakersweg, bij de Beverwijkerstraatweg en op de Hoogevoort met een totale oppervlakte van ruim 7,2 hectare.

Voor de verschillende aankopen van land en aflossing van schulden weet hij in mei 1819 een voor die tijd gigantisch geldbedrag van 8.000 gulden te lenen van de heer Albertus Johannes Schuyt van Castricum, ambachtsheer van de heerlijkheden Castricum en Bakkum en wonende in Amsterdam. Alle bezittingen van Pieter Kieft worden als onderpand opgevoerd. Daarbij hoort ook een pakhuis dat Kieft in 1816 aan het Schulpstet heeft laten bouwen en dat voor bewoning wordt verhuurd.

In de jaren die volgen leent Pieter verschillende bedragen van meerdere personen. Hij koopt nog wat land en laat twee arbeiderswoningen op het Schulpstet bouwen.

Op een gegeven moment kan Pieter Kieft – gegeven zijn vele leningen – het waarschijnlijk financieel niet meer bolwerken, want hij machtigt makelaar Christiaan Stumphius uit Beverwijk om op 28 april 1829 een groot deel van zijn bezittingen in het openbaar te verkopen. De verkoping wordt gehouden in de dorpsherberg, later De Rustende Jager genoemd.

Zijn huis en het omliggende park (nu ten oosten en zuiden omsloten door het Schoutenbosch) wordt in de verkoopakte omschreven als:
Een buitenverblijf bestaande uit de Heerenhuizinge voorzien van onderscheidene kamers, koetshuis, stalling voor paarden en hoornvee, hooi- en stroozolders, erf, moestuin en boomgaard met exquise vruchtbomen, alles staande en gelegen te Castricum, de huizing gemerkt met nommer 84 en de grond, groot 45 roeden, belend ten noorden de algemeene weg, ten zuiden en oosten de verkooper en ten westen meester Joachim Nuhout van der Veen.
Een stuk boschland aangelegd met slingerlanen, bloempartijen, goudvischkom, moestuin en boomgaard, liggende te Castricum, groot twee bunders, belend ten noorden de verkooper, ten zuiden het Achterwegje, ten oosten het Haarlemmervoetpad en ten westen de Hollaan.

Dit geheel wordt gekocht voor 3.305 gulden door zijn grootste schuldeiser koopman Arie de Bruin uit Zaandijk.
De naastgelegen boerenwoning, genaamd Compaan, met stalling voor hoornvee en paarden en berging voor hooi, wordt voor 455 gulden gekocht door broodbakker Cornelis Schermer.

Na de openbare verkoping in 18292 heeft Pieter nog een huis en koepel met grond (1822 vierkante meter) aan de Dorpsstraat in bezit op de plaats waar nu het pand is van de firma De Graaf Tegels en Sanitair. Dit bezit verkoopt hij in 1830 onderhands aan zijn zoon Jan, die dan al in Amsterdam woont.

De winkel van De Graaf Tegels en Sanitair. Dorpsstraat 36 in Castricum, 2007. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Door het overlijden van zoon Jan in 1835 en daarna ook van diens vrouw en enige dochter wordt dit bezit geërfd door Jan’s moeder Betje Smit en zijn schoonmoeder Johanna Brinkman, ieder voor de helft. Beiden verkopen dit erfdeel in 1837 aan Cornelis Kieft, koopman, wonende te Limmen, zijnde een andere zoon van Pieter Kieft en Betje Smit. Bij deze verkoop verklaart Betje dat haar huwelijk met Pieter Kieft, die zich dan bevindt in het huis van bewaring in Gouda, is ontbonden door de ‘infamerende straf, die haar man heeft ondergaan, hetwelk zijn burgerlijke dood ten gevolge heeft’, waardoor Betje nu weer uit eigen hoofde denkt te kunnen handelen.

Na het overlijden van Betje Smit blijkt die verkoop niet rechtsgeldig, want haar man Pieter Kieft was ook erfgenaam en wel na het overlijden van Betje Smit voor de helft van huis en koepel. In november 1838 wordt het geheel door de ‘voogden’ van Pieter Kieft verkocht.

Op 17 juni 1836 worden in het Huis van Arrest te Alkmaar in het bijzijn van Pieter Kieft en Arie de Bruin, Cornelis Schermer en Jan Schavemaker, kopers van onroerende goederen, op de openbare veiling in 1829 de nog openstaande hypotheken afgesloten.

De schout heet vanaf 1825 burgemeester

Jaarlijks moeten de namen van de kandidaten voor de gemeenteraad worden voorgelegd aan de ambachtsheer. Na diens goedkeuring worden de raadsleden benoemd door Gedeputeerde Staten. Vanuit de nieuwe samenstelling worden dan vervolgens uit hun midden de wethouders gekozen.

Vanwege de omslachtige werkwijze wordt de korte raadsperiode dan ook aangepast bij het in werking treden van een nieuw ‘Reglement op het Bestuur ten Platten Lande in de Provincie Holland’ in 1825. De raadsleden worden in het vervolg voor zes jaar benoemd en elke twee jaar treedt op 2 januari eenderde af. De aftredende raadsleden zijn in principe weer herkiesbaar.

In dit nieuwe reglement is de eeuwenoude titel van schout afgeschaft en vervangen door die van burgemeester, die voor een termijn van zes jaar door de koning wordt benoemd. Na 1825 bestaat de gemeenteraad van Castricum uit een burgemeester, twee wethouders en vier raadsleden.


Jaarboek 41, pagina 28

Castricum tijdens het burgemeesterschap van Pieter Kieft (1813-1836)

Bij een opgave in 1812 heeft de gemeente 630 inwoners. Bij de volkstelling van 1830 is het totaal aantal inwoners toegenomen tot 791. In 1812 zijn er 41 schelpenvissers, 21 veehouders en 21 dagloners. Pieter Kieft wordt als onderwijzer in 1813 opgevolgd door Antonie van Rozenhagen. Het onderwijs wordt gegeven in een afgescheiden gedeelte in de oude dorpskerk. Vanwege herhaalde dronkenschap wordt Antonie ontslagen. Zijn opvolger is vanaf 1825 Cornelis Schut. Er zijn heel veel klachten van de ouders over het slechte onderwijs dat door meester Schut wordt gegeven. Hij is de enige leerkracht voor meer dan 100 kinderen. Er is geen geld voor een ondermeester.

In deze periode is 88 procent van de Castricumse bevolking rooms-katholiek en de overige 12 procent protestant. De rooms-katholieken gaan ter kerke in de schuilkerk aan de Breedeweg. In 1817 wordt Bernardus Piepers benoemd tot pastoor in Castricum. Hij zorgt ervoor dat het schuilkerkje nog eens grondig wordt vernieuwd en onder de druk van het stijgend aantal gelovigen vergroot. Een beschrijving uit 1826 over het interieur van de schuilkerk meldt circa 150 plaatsen.

Perceel waar de schuilkerk heeft gestaan.
Perceel waar de schuilkerk heeft gestaan. Breedeweg 72 in Castricum. De schuilkerk is in 1858 gesloopt. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1824 wordt pastoor Piepers opgevolgd door Gijsbertus Ruijgrok van de Werve. Predikant van de Nederlands hervormde kerk is al sinds 1791 Ernst Willem Fabritius, een zwager van de vroegere schout Joachim Nuhout van der Veen. Hij wordt in 1828 opgevolgd door Coert Daniël Canne.

De gezondheidszorg in Castricum laat veel te wensen over. Na 1806 is hier niet meer een geneeskundige gevestigd. Pas in 1828 gaat de 29-jarige en nog ongehuwde Bernardus Res in Castricum werken als heelmeester. Hij trouwt twee jaar later met de dienstbode van de pastoor en zal zijn beroep tot zijn overlijden in 1845 uitoefenen. Hij is de stamvader van de Castricumse familie Res.

In 1820 wordt de straatweg nummer 1 aangelegd tussen Alkmaar en Beverwijk. De weg volgt deels de reeds bestaande weg. In Castricum wordt een gehele nieuwe weg aangelegd vanaf de afslag wat nu Burgemeester Mooijstraat heet aan de Dorpsstraat tot voorbij de grens met Heemskerk.

De handtekening van Pieter Kieft en de schepenen Brakenhoff en Tromp onder het document dat de grens tussen de gemeenten Castricum en Egmond-Binnen in 1821 vastlegde.
De handtekening van Pieter Kieft en de schepenen Brakenhoff en Tromp onder het document dat de grens tussen de gemeenten Castricum en Egmond-Binnen in 1821 vastlegde.

In 1821 worden in aanwezigheid van een landmeter met de schout Pieter Kieft en de schepenen Jan Franszoon Brakenhoff en Gerrit Tromp, vooruitlopend op de oprichting van het Kadaster, officieel de grenzen van het grondgebied van de gemeente Castricum bepaald. Beide schepenen zijn voor dit doel benoemd tot aanwijzers. De vaststelling van de grens geschiedt in aanwezigheid van en in overeenstemming met de schout en de twee aanwijzers van de aangrenzende gemeente. Achtereenvolgens wordt de grens vastgesteld met de gemeente Egmond-Binnen, Heiloo, Limmen, Uitgeest en Heemskerk.

Om te komen tot een rechtvaardige heffing van de grondbelasting wordt in 1832 het Kadaster opgericht. In een aantal jaren van voorbereiding worden alle huizen, erven, wegen en wateren, duinen en landerijen opgemeten, genummerd en getekend op de zogeheten minuutplans. Van elk perceel worden naam, woonplaats en beroep van de eigenaar, de grootte van het perceel, de soort bebouwing, de belastingklasse en de belastbare opbrengst geregistreerd in de zogeheten oorspronkelijk aanwijzende tafels. Gecombineerd met de gegevens van de volkstelling van 1830 ontstaat voor het eerst in de geschiedenis een compleet beeld van bewoners, gezinnen, straten, huizen en percelen land.

In de periode 1830 tot 1835 is een groot project in het duingebied in uitvoering, dat tot doel heeft om uitgestrekte duinvalleien voor landbouw en veeteelt geschikt te maken. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, kanalen en sloten, die moeten zorgen voor een goede waterhuishouding en door de bouw van meerdere duinboerderijen. Het brengt gedurende die periode werk voor vele tientallen grondwerkers.

Arrestatie van de burgemeester

Op 5 januari 1836 zijn voor de officier van justitie te Alkmaar verschenen Bartholomeus Nicolaas Rommel, Cornelis Kuijs en Jan Kabel, allen landeigenaren en wonende te Castricum. Zij klagen burgemeester Pieter Kieft aan voor het gedurende een aantal jaren verhogen van de omslagen voor de Hoogheemraadschappen van de Hondsbossche en Duinen tot Petten en ook voor de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland.


Jaarboek 41, pagina 29

Kieft heeft direct na aanvaarding van de taak als ontvanger der belastingen de omslagen verhoogd zonder de verhoging af te dragen aan de betreffende instanties, noch te storten in de gemeentekas, maar heeft zichzelf hiermee verrijkt. Inmiddels was de extra verhoging gestegen naar 0,20 gulden per hectare.

Als bewijsvoering hebben de drie landeigenaren de kwitanties voor de omslagen afgegeven over de jaren 1828 tot 1835 in de gemeenten Uitgeest, Limmen, Heemskerk en Castricum aan de officier van justitie overlegd.

Op 22 januari daaropvolgend hebben de rechter ter instructie, de officier van justitie en de griffier van de rechtbank zich naar het woonhuis van Pieter Kieft in Castricum begeven. Na verschillende ontwijkende en ontkennende antwoorden op vragen over de administratie over de omslagen, volgt een huiszoeking en worden allerlei documenten meegenomen. Pieter Kieft wordt op dezelfde dag overgebracht naar het Huis van Arrest te Alkmaar.

Voor het afgeven van een verklaring melden zich op 27 januari landeigenaar en oud-wethouder Willem Melker, wethouder Pieter Muijs en gemeenteraadslid Klaas Stet bij de officier van justitie.
Zij verklaren als vertegenwoordigers van het gemeentebestuur dat de voorgaande acht jaren er nooit door Pieter Kieft als ontvanger der omslaggelden van zijn administratie rekening en verantwoording is afgelegd. Zij hebben te goeder trouw Kieft steeds ongemoeid gelaten. Zij hebben nu ontdekt dat de burgemeester hen schandelijk heeft bedrogen.

Door het Kollegie der Hondsbossche is enkele dagen daarvoor een aanmaning gekomen tot betaling van de aanslag van 652,80 gulden voor Bakkum over het jaar 1835. Bij een bezoek aan de echtgenote van de burgemeester blijkt er geen cent meer in kas te zitten om de aanslag te betalen, terwijl de landeigenaren hun aanslag middels een kwitantie reeds hebben voldaan. Bij het bezoek hebben ze zelfs waargenomen dat begonnen was om de inboedel van de burgemeester buiten bereik van de vele schuldeisers te brengen. De gemeente Castricum blijft verantwoordelijk om de aanslag te betalen.

Naar aanleiding van deze verklaring van de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur gaan dezelfde personen van de rechtbank opnieuw samen met Pieter Kieft een dag later naar Castricum om duidelijkheid te verkrijgen over de financiën. Pieter Kieft bevestigt dat de kas leeg is en dat hij de ontvangen contributies voor zijn eigen bijzondere zaken heeft besteed. Het is zijn voornemen om het tekort aan te zuiveren met behulp van zijn zoons Cornelis en Willem. Zij zullen ook nog zorgen voor het geld voor de Uitwaterende Sluizen, voor de Sint-Aagtendijk en eveneens voor het gedeelte van de Groot-Limmerpolder dat in Bakkum ligt.

De Sint-Aagtendijk.
De Sint-Aagtendijk. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Verklaringen van medebestuurders en dorpsgenoten

Op 12 februari 1836 zijn gedagvaard om te getuigen: de wethouders Pieter Schotvanger en Pieter Muijs, gemeenteraadslid Jan Louter en winkelier Hermanus van Keulen. Voor zover aan Pieter Schotvanger bekend, is Kieft als ontvanger nooit bevoegd geweest om voor dijklasten meer te vorderen dan waarvoor de gemeente Castricum voor elke hectare aangeslagen werd, zodat Kieft met een aanslag van twee gulden per hectare zeker acht centen meer ontving dan waarvoor hij gekwalificeerd was.

Ook wordt gemeld dat Kieft wel eens omslag heft van landerijen die daarin niet hoeven bij te dragen. Het gebeurt als een stuk land in andere handen is overgegaan en de nieuwe eigenaar niet goed op de hoogte is. Dat is Hermanus van Keulen, winkelier, persoonlijk overkomen. Hij heeft twee stukken land gekocht die niet hoeven bij te dragen aan de omslag voor de Sint-Aagtendijk. Tot zijn verwondering bemerkt hij dat Pieter Kieft hem op zijn biljet hiervoor had aangeslagen. Met veel moeite krijgt hij het te veel betaalde uiteindelijk terug.

Op 16 februari wordt Pieter Kieft voorgeleid voor de rechtbank te Alkmaar voor verdere ondervraging over onder andere de beschuldigingen van de op 12 februari gehoorde getuigen.

Ruim een week later verschijnen op 24 februari te Alkmaar de opgeroepen getuigen Willem Melker, oud-wethouder, en Klaas Stet, gemeenteraadslid. Hierbij wordt opnieuw gemeld dat Kieft veel meer voor zijn werk als ontvanger in rekening bracht dan zijn voorganger deed en dat iemand van een naburige gemeente, die deze functie bekleedde, nog niet de helft in rekening zou durven brengen.

Veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf

Na uitvoering onderzoek volgt op 11 juni 1836 de akte van beschuldiging door de Procureur Generaal tegen Pieter Kieft. In dit vele pagina’s tellende document wordt de beschuldiging als volgt samengevat:

  1. van afpersing, zo door het in zijn betrekking van gaarder of ontvanger van onderscheiden gemeente omslagen, invorderen, als ontvangen van hogere omslagen en meerdere gelden, als hij wist door de omslagschuldigen verschuldigd te zijn;
  2. van het verduisteren van gelden, de som van drieduizend gulden en het eenderde der jaarlijkse ontvangsten te boven gaande, welke gelden uit krachte van zijn voormelde functies in zijn handen waren.

Op 2 augustus 1836 wordt door Het Hof van Assises voor de Provincies Holland, Noorderkwartier en Utrecht en zitting houdend te Amsterdam op basis van de akte van beschuldiging Pieter Kieft veroordeeld tot een gevangenisstraf gedurende vijf jaren in een tuchthuis, nadat hij op een openbare plaats in de stad Amsterdam openlijk op een schavot zal zijn gegeseld.

Van Pieter Kieft zijn geen afbeeldingen beschikbaar. Uit het vonnis blijkt wel zijn signalement: “Oud volgens zijne opgave 53 jaren, van beroep burgemeester en gaarder van onderscheidende omslagen, geboren te Westzaan, laatst woonachtig te Castricum, lang 1 el, 7 palm, 6 duim (176 cm), hebbende smal aangezigt, gezonde kleur, grijsachtig haar en wenkbraauwen, rond voorhoofd, donkerbruine oogen, spitse neus en ordinaire (=gewone) mond en kin, en grijsachtige baard en zijnde aan de regterzijde gebroken.”

Jan de Quack, de nieuwe burgemeester van Castricum

De gevangenneming, de getuigenverklaringen van medebestuurders en andere dorpsgenoten en ten slotte de ver-


Jaarboek 41, pagina 30

oordeling van burgemeester Pieter Kieft zal enorm veel tumult hebben gegeven bij de plaatselijke bevolking. Van zijn vertrek zal in Castricum met de nodige opluchting kennis zijn genomen.

Na de komst op 6 februari 1837 van zijn opvolger Jan de Quack breekt een stabiele periode aan. Jan de Quack is een veelzijdig mens. Hij geniet landelijke bekendheid als toneelschrijver en dichter, is al sinds 1828 burgemeester van Beverwijk en neemt op 67-jarige leeftijd het ambt van burgemeester en secretaris van Castricum op zijn schouders. Hij heeft toestemming om in Beverwijk te blijven wonen.

De laatste jaren van Pieter Kieft

Pieter Kieft hertrouwt op 6 mei 1840 te Amsterdam met Maria Helena Korte, de huishoudster die al in 1830 bij het gezin Kieft in Castricum woonde. Zijn eerste vrouw, Betje Smit, was in 1838 in Castricum overleden. In 1842 wordt Pieter nog genoemd als kastelein, wonende te Amsterdam. Een jaar later, op 29 april, overlijdt Pieter Kieft in zijn woonhuis op de Oude Waal bij de Jonkerdwarsstraat op nummer 63. Zijn tapperij is ondergebracht in dit huurhuis. Bij de aangifte voor de successiebelasting blijken zijn bezittingen zich te beperken tot huisraad en de inboedel van de tapperij. De nog openstaande rekeningen voor geleverde jenever, de dokter en de begrafeniskosten overtreffen de waarde van het bezit.

Zo komt er een roemloos einde aan het leven van iemand die een enorme invloed heeft gehad op de Castricumse gemeenschap gedurende ruim dertig jaar aan het begin van de negentiende eeuw.

Simon Zuurbier

Bronnen:

11 september 2023

Eenheid, vakantieoord de (Jaarboek 41 2018 pg 16-21)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 16

Opkomst en ondergang van vakantieoord De Eenheid in Bakkum

Kindervakantiehuis De Eenheid.
Kindervakantiehuis De Eenheid.

Onder grote belangstelling werd op 1 augustus 1932 het kindervakantieoord De Eenheid aan de Noorderstraathoek Heereweg geopend. Tal van sprekers benadrukten de ideële doelstellingen van de opdrachtgever, de Zaanse Coöperatieve Verbruiks en Productievereeniging De Eenheid. Naast het leveren van zo goedkoop mogelijke producten koesterde de Coöperatie verheven idealen, waarin de stichting van een kindervakantieoord goed paste.

In de oorlogsjaren werd het gebouw door de Duitsers in beslag genomen en moest het uiteindelijk in 1944 worden gesloopt, omdat het in het schootsveld lag van verschillende militaire opstellingen.

Tussen 1930 en 1935 is er veel gebeurd in de duinrand bij Bakkum. Als werkverschaffingsproject is het duinmeertje gegraven, waarvan het vrijkomende zand is gebruikt voor de verlenging van de Zeeweg tussen Bakkum en Limmen, met een viaduct over het spoor.

Graafwerkzaamheden voor het duinmeertje van Vogelenzang.
Graafwerkzaamheden voor het duinmeertje van Vogelenzang. Bakkum 1933. Centraal op de foto de stoomlocomotief met een rij lorries (driehoekige zijwaarts kiepbare bakken) op smalspoor. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Eveneens is in het kader van werkverschaffing achter boerderij Zeeveld het weiland afgegraven om het maaiveld dichter bij het grondwaterpeil te brengen om daarmee verdroging als gevolg van de drinkwaterwinning tegen te gaan.

Boerderij Zeeveld.
Boerderij Zeeveld. Noorderstraat 2 in Bakkum. Aquarel van Gerard Fleur. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De Heereweg is rechtgetrokken, waardoor de westelijke route langs boerderij Zeeveld als doorgaande verbinding naar Egmond is komen te vervallen. Om de aansluiting met het duingebied te behouden is de Noorderstraat tot aan de Heereweg doorgetrokken.

Rechts de oprit naar de Eenheid aan de Noorderstraat, zijweg van de Heereweg.
Rechts de oprit naar de Eenheid aan de Noorderstraat, zijweg van de Heereweg.

In diezelfde periode heeft de provincie terreinen in erfpacht uitgegeven, waarop jeugdherberg Koningsbosch, kinderkoloniehuis Sint-Antonius en vakantieoord De Eenheid konden worden gebouwd.

Het gebouw van coöperatie De Eenheid.
Het gebouw van coöperatie De Eenheid. Noorderstraat in Bakkum, 1934. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Coöperatie De Eenheid

In 1920 zijn zes Zaanse coöperaties opgegaan in De Zaansche Coöperatieve Verbruiks- en Productievereeniging De Eenheid U.A. (coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid), ook wel kortweg ‘Coöperatie De Eenheid’ genoemd.

Het kantoor bevond zich op het adres Oostzijde 163 te Zaandam. In de organisatie kwam een aantal coöperaties met verschillende levensbeschouwingen samen, maar haar leden waren vooral in de socialistische vakbeweging te vinden. Het doel was vooral aan arbeiders goedkope producten aan te bieden.

In 1924 had De Eenheid ruim honderd vaste personeelsleden in dienst en beliep de omzet bijna een miljoen gulden.

Uit een advertentie in De Telegraaf van 9 april 1931 blijkt dat de coöperatie op dat moment tien kruidenierswinkels, een brood- en banketbakkerij en een brandstoffenafdeling exploiteerde. Ook in Castricum, in de Dorpsstraat tegenover het oude raadhuis, was een kruidenierswinkel van de Coöperatie gevestigd.

De kruidenierswinkel van de Coöperatie.
De kruidenierswinkel van de Coöperatie. Dorpsstraat 66a in Castricum, 1948. Ervoor poseren Nicolaas Schoute met zijn winkeldames links Gre Mak uit Wormerveer en rechts
Jopie de Vries uit Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een socialistisch ideaal

In 1938, het laatste normale jaar voor de oorlog, bestonden er in ons land 26 verenigingen, die samen niet minder dan 50 koloniehuizen exploiteerden. De huizen waren van verschillende aard, grootte en betekenis; op neutrale of op confessionele grondslag.

De neutrale Zaanse Coöperatie de Eenheid had naast stoffelijke belangen ook een algemene doelstelling: ‘Het welzijn der menschheid’. Maatschappelijke en geestelijke verheffing van de leden, zo werd het in de statuten omschreven. De Coöperatie had bijvoorbeeld een Vrouwenbond opgericht. Afdelingen in de Zaanstreek verzorgden ontspannings- en ontwikkelingsavonden. De beweging kwam ook op voor een drankvrije samenleving, volkerenvrede en moederschapszorg. Ook vakantiemogelijkheden werden geboden.

Bij de boerderij van Twisk, genaamd Johanna’s Hof, aan de Zeeweg, verhuurde de Coöperatie kampeertenten voor 75 cent per dag. Er werd zelfs een ‘goederenautodienst’ tussen Zaandam en Bakkum onderhouden.

De boerderij van Twisk, genaamd Johanna’s Hof.
De boerderij van Twisk, genaamd Johanna’s Hof. Johannisweg in Bakkum, 1895. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Vanwege de maatschappelijke doeleinden en de betrokkenheid bij ontspanningsmogelijkheden van de leden lag de oprichting van een kindervakantiehuis zeker in de lijn van de Coöperatie.

Provinciegrond in erfpacht

Het bestuur van de stichting Amsterdamsche Kolonieverpleging voor Kinderen te Amsterdam en het bestuur van de Zaansche vereniging Coöperatie De Eenheid verzochten in 1930 aan het college van Gedeputeerde Staten te bevorderen dat aan hun organisaties terreinen, gelegen op


Jaarboek 41, pagina 17

het Provinciaal Landgoed, in erfpacht werden uitgegeven. Zij wilden deze terreinen benutten voor het stichten van kinderkoloniehuizen.

De locatie van door de provincie in erfpacht uit te geven grond voor het stichten van het kindervakantiehuis De Eenheid.
De locatie van door de provincie in erfpacht uit te geven grond voor het stichten van het kindervakantiehuis De Eenheid.

Eind november stelde het college van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten voor om voor de duur van 40 jaren een perceel ter grootte van 2,5 hectare in erfpacht uit te geven aan de Amsterdamse stichting voor de bouw van kinderkolonie Sint-Antonius en aan de Zaanse vereniging 1,5 hectare voor kindervakantiehuis De Eenheid. Zij zouden daarvoor ieder jaarlijks 300 gulden per hectare moeten betalen.

Na instemming van Provinciale Staten kon op 3 februari 1932 de akte van uitgifte in erfpacht bij notaris Stuyt te Castricum door de partijen worden ondertekend.
De provincie Noord-Holland verklaart in erfpacht uit te geven aan de erfpachtster voor het daarop stichten en als zodanig gebruiken van een vacantietehuis voor kinderen, met bijgebouwen, tuin en erf.”

De achterzijde van het kindervakantiehuis. De achterbouw bevatte links de keuken en rechts de eetzaal.
De achterzijde van het kindervakantiehuis. De achterbouw bevatte links de keuken en rechts de eetzaal.

Met de voorbereidingen voor de bouw kon worden begonnen: Sint-Antonius aan de Heereweg en De Eenheid aan de noordzijde van de Noorderstraat–hoek Heereweg.

Vakantieoord De Eenheid werd door aannemer P. Kleerebezem uit Beemster gebouwd naar het ontwerp van architect D. Noë uit Assendelft. Het gebouw werd in 1932 in gebruik genomen.

Vakantiehuis met speelzaal

Enkele dagen voor de opening is een journalist van Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij, een kijkje gaan nemen en op 25 juli 1932 publiceert de krant het verslag van zijn bezoek: “Het vacantiehuis is symmetrisch gebouwd. De entrée wordt gevormd door een ruime hal, met links een slaapzaal voor de jongens en rechts een slaapzaal voor de meisjes. Deze slaapzalen betreedt men vanuit de hal. In elke slaapzaal zijn 26 goede bedden geplaatst en de ventilatie is er uitstekend verzorgd. Bovendien is naast elke slaapzaal een apart kamertje voor de leidster of leider gemaakt.

In het gehele benedenhuis zijn, behalve in de gangen, de hal enzovoorts, waar granieten vloeren liggen, rifvloeren (houten vloer van smalle lange planken) van Bruynzeel gelegd. In het huis is electrisch licht, gas, waterleiding en telefoon aangebracht. Achter de slaapzalen loopt een gang, die uitkomt op de binnenplaats. Aan het einde van dezen gang zijn de waschlokalen, die evenals de slaapzalen afzonderlijk zijn gehouden.


Jaarboek 41, pagina 18

In deze waschlokaaltjes zijn speciale voetenwaschbakken gemaakt en zijn zoo veel kranen, dat alle logeerende meisjes en jongens zich tegelijk kunnen wasschen. In de douche-cellen met gasgeijser kunnen de kinderen zich een ‘goede beurt’ geven.”

De speelzaal lag tussen de voorbouw en de achterbouw en had aan beide lengtezijden tuindeuren, zodat altijd aan één zijde alles open gezet kon worden, zonder dat men last had van de wind.
De speelzaal lag tussen de voorbouw en de achterbouw en had aan beide lengtezijden tuindeuren, zodat altijd aan één zijde alles open gezet kon worden, zonder dat men last had van de wind.

De verslaggever noemt de speelzaal de mooiste ruimte, waar de kinderen bij slecht weer zich naar hartenlust kunnen vermaken. De eetzaal, die direct aan de keuken grenst, treft hij aan de achterzijde van het gebouw aan.

“In de ruime keuken zullen de spijzen op een groot gasfornuis worden bereid. Een warmwaterautomaat van 60 liter zorgt er voor, dat het keukenpersoneel steeds de beschikking heeft over warm water. Verder zijn in het benedenhuis de noodige wc’s aangebracht.”

Na het benedenhuis verkend te hebben ziet de verslaggever op de bovenverdieping een tegeltableau met de namen van de bestuurders en de raad van toezicht van de coöperatie. In de conversatiekamer voor de begeleiding wordt hij getroffen door het prachtige uitzicht. Hij noemt het een bosrijke omgeving. De bomen zullen niet zo hoog geweest zijn als tegenwoordig, want hij kon jeugdherberg Koningsbosch en zelfs de watertoren van Duin en Bosch zien.

In de verte ziet hij ook de kerktorens van Castricum en hij is onder de indruk van het uitzicht in de richting van de Noordzee: “Werkelijk, men heeft voor dit vacantiehuis, dat met inbegrip van den inventaris ongeveer 40.000 gulden zal kosten, een ideaal plekje uitgekozen. Op de eerste verdieping van het vacantiehuis is een groote zolder, die nu nog niet productief kan worden gemaakt, doch waar hopelijk in de toekomst ook bedden zullen worden geplaatst, die dan het huidige aantal van 66 nog belangrijk kunnen vermeerderen.

Het streven van de coöperatie is er uiteraard op gericht om dit vacantiehuis goed te exploiteeren en er zoveel mogelijk meisjes en jongens van hun vacantie te laten genieten. Voor kinderen uit de Zaanstreek wordt slechts 5 gulden per week betaald en daarvoor worden zij bovendien nog per autobus van en naar hun woonplaatsen gehaald en gebracht.”

Een betere aanbeveling van het nieuwe vakantiehuis kon de Coöperatie zich niet wensen.

Het vakantiehuis De Eenheid stond in de hoek Noorderstraat-Heereweg. Het weiland op de voorgrond is nu het parkeerterrein aan de Noorderstraat.
Het vakantiehuis De Eenheid stond in de hoek Noorderstraat-Heereweg. Het weiland op de voorgrond is nu het parkeerterrein aan de Noorderstraat.

De opening

“Vacantieoord te Bakkum geopend”, zo kopt het avonddagblad Het Volk van 1 augustus 1932. “Hedenmiddag is alhier, onder groote belangstelling en begunstigd door prachtig zomerweer, het kindervacantie-oord van de coöperatie ‘De Eenheid’ te Zaandam, gelegen aan de weg naar Egmond, geopend.”

Kinderkoloniehuis De Eenheid.
Kinderkoloniehuis De Eenheid. Noorderstraat in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Onder de aanwezigen waren het gemeentebestuur van Castricum, de opzichter van het Provinciaal Landgoed en tal van besturen van vak- en andere organisaties uit de Zaanstreek. In zijn openingswoord gaf de voorzitter van De Eenheid, H. Meertens, een overzicht van de wordingsgeschiedenis van het vakantieoord.

Daarna volgde een reeks van sprekers. De woordvoerder namens de Bakkersgezellenbond deed een financiële toezegging, maar bood ook een enveloppe met inhoud aan die bestemd was voor de aanschaf van een boekenkast. De vertegenwoordiger van de Handelskamer stelde 26 volledig uitgeruste ledikanten


Jaarboek 41, pagina 19

beschikbaar voor de jongensslaapzaal. De spreker namens de Centrale Bond van Verbruikscoöperaties en de Algemene Coöperatieve Spaarbank sprak zijn waardering uit over de buiten- en binnenarchitectuur.

Namens de Zaanse gemeenten voerde burgemeester Versteegen van Koog aan de Zaan het woord. Een vertegenwoordiger van de Zaanschen Bestuurdersbond verklaarde dat de moderne arbeidersbeweging zich verheugt over de prestatie om in tijden van crisis en afbraak zo’n mooi gebouw te stichten voor de arbeidersjeugd. Hij bood een collectie boeken aan.

Burgemeester Lommen.
Burgemeester Lommen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Burgemeester Lommen van Castricum verwelkomde de prachtige, nieuwe voorziening in de gemeente en wenste de kinderen die hier hun vakantie komen doorbrengen, een zonnig verblijf toe.

Brochure

In het eerste jaar was het vakantieoord tijdens het zomerseizoen alleen voor kinderen van leden beschikbaar. Voor het overige deel van het jaar kon ook aan school- en jeugdgroepen onderdak worden verschaft. Er was plaats voor 50 kinderen, maar met weinig kosten zou dat aantal uitgebreid kunnen worden tot 80.

Het bestuur deed zijn best om aan het kindervakantieoord meer bekendheid te geven door het uitbrengen van een geïllustreerde brochure die aan de hoofden van scholen werd toegezonden. De brochure bevat foto’s van het exterieur en het interieur. Het vakantieoord wordt aangeprezen voor één- of meerdaagse schoolreisjes. Ook wordt vermeld dat elke slaapzaal in directe verbinding staat met een slaapkamertje voor de begeleiding en dat er één bed op de slaapzaal is afgeschut door gordijnen en ook bedoeld is als slaapplaats voor een begeleider of begeleidster.

“Om het vacantieoord te bereiken, kan men gebruik maken van de electrische treinen op de baanvakken Amsterdam- of Haarlem-Uitgeest-Alkmaar. Men stapt dan uit aan het station Castricum. Dan is het nog een wandeling van drie kwartier. Er loopt ook een autobus op elke trein uit beide richtingen (gewoon tarief: retour 25 cents). Voor niet al te ver afliggende plaatsen is het natuurlijk ook gemakkelijk met bussen te bereiken. Parkeergelegenheid is er voldoende ….”

In het uitgiftejaar van de brochure kostte een overnachting 0,30 gulden, het ontbijt met inbegrip van thee of melk 0,25 gulden, de warme middagmaaltijd 0,60 en het avondeten 0,25 gulden. Verder waren er koffie, thee, zuivel- en frisdranken en versnaperingen tegen billijke prijzen verkrijgbaar. Vooral groepen (leeftijd hoogste klassen lagere school) afkomstig uit de Zaanstreek en Amsterdam maakten gebruik van het vakantiehuis.

Grote belangstelling

Bedrijfsleider Compaan verwachtte dat 1933 een goed jaar zou worden. Hij vertelde daarover in de krant Het Volk van 3 juni 1933 het volgende: “Het vakantieoord zal tijdens de Pinksterdagen bezet zijn door de jeugdgroep van de Amsterdamse typografen. Daarna komen de aspiranten van de speeltuinvereniging Amsterdam-Zuid op bezoek, gevolgd door driemaal achter elkaar een weekeind van de sociaaldemocratische vrouwenclubs in Noord- Holland.

Er komen scholen uit Amsterdam, Driebergen, Amersfoort en Zaandam. Daartussendoor komt een jeugdgroep van de Bond van Overheidspersoneel uit de hoofdstad en van 24 juli tot 21 augustus komen 200 kinderen uit de Zaanstreek in groepen van 25 meisjes en 25 jongens allen een vakantieweek in De Eenheid doorbrengen. De vakantieweken zullen, evenals vorig jaar, geleid worden door mevrouw Helder uit Amsterdam.”

Het beheer kwam in 1933 in handen van het echtpaar Jacob Ekkes (1892-1954) en Geesje Ekkes-van Putten (1889-1984), afkomstig uit Koog aan de Zaan. Zij woonden met hun kinderen (Johannes, Trijntje, Guurtje en Leo) op de verdieping van het centrale deel van het gebouw.

De staf.
De staf. Van links naar rechts Trijntje, de dochter van het echtpaar Ekkes, medewerkster juffrouw Hartog, Jacob Ekkes en Geesje Ekkes-van Putten.

Hun twee dochters Trijntje en Guurtje werkten mee. Trijntje, die tot op hoge leeftijd in Bakkum woonde, herinnerde zich dat de kinderen als ontbijt en avondeten twee belegde boterhammen kregen. Als ze meer wilden, kregen ze alleen met boter besmeerde boterhammen.

Werkloosheidsproject

“Hebben wij nog toekomst?” Zo begint een krantenartikel in het Algemeen Handelsblad van 16 februari 1938. Dit is de vraag die tienduizenden werklozen in Nederland zich stelden, want de werkloosheid in ons land had een ongekende omvang aangenomen. Voor de jongeren van goede wil bestond er, zij het nogal beperkt, gelegenheid om zich nuttig te maken.

Tot de instellingen die dat mogelijk maakten, behoorde ook de Amsterdamsche Maatschappij voor Jonge Mannen, die in Bakkum een werkkamp had ingericht. Zestig jongeren uit Amsterdam en de Zaanstreek werden in De Eenheid ondergebracht voor werkgelegenheidsprojecten in de omgeving. Alle deelnemers verbleven er, buiten het zomerseizoen, niet langer dan acht weken per jaar.


Jaarboek 41, pagina 20

Ten behoeve van het vakantiehuis, de kinderkolonie Sint-Antonius en jeugdherberg Koningsbosch was er een beschutte speelweide nodig. Daarvoor had de provincie Noord-Holland in de onmiddellijke nabijheid van de drie instellingen een duinterrein beschikbaar gesteld. Het enkele hectaren grote terrein moest geëgaliseerd worden.

Voormalig koloniehuis Sint-Antonius.
Voormalig koloniehuis Sint-Antonius. Heereweg 114 in Bakkum. Foto Ger van Geenhuizen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De daarvoor ingezette jongeren groeven de grond af en deponeerden die langs de randen van het terrein. Zo werden er nieuwe kunstmatige duinen gemaakt, waarop naderhand jonge bomen werden geplant om na verloop van enige jaren een prachtige beschutte speelweide te hebben.

Aan een verslaggever vertelde de heer Duinker namens het Provinciaal Waterleidingbedrijf (dat de duingebieden in beheer heeft) dat het de jongeren nogal eens moeilijk viel, maar dat zij in het algemeen het spitten en kruien toch vlug leerden. Het zal niet in alle opzichten prettig geweest zijn om elke ochtend om half zeven te moeten opstaan en een uur later aan het zware werk in de openlucht te moeten beginnen. Het moralistische krantenartikel van 16 februari 1938 besluit met de zin:
“Waarom zou dan het zwoegende troepje in Bakkum, dat getoond heeft tot de bovenlaag der werkzoekenden te behoren, aan de toekomst wanhopen?”

Exploitatieverliezen

Omdat de verliezen op de exploitatie toenamen, werden ook groepen volwassenen aangetrokken. De Amsterdamse Bestuurdersbond en de daarbij aangesloten instellingen organiseerden in dat jaar vier ‘kampen’. Elk kamp telde ongeveer 40 deelnemers. De eerste groep bestond uit diamantwerkers, lithografen, typografen, verzekeringsagenten en overheidspersoneel. De tweede groep werd gevormd door metaalwerkers en de derde groep door transportarbeiders, fabrieksarbeiders, bakkers en slagers.

De vierde groep werd een experiment genoemd. Deze groep bestond uit 44 vrouwen uit verschillende organisaties die zich de laatste jaren geconfronteerd zagen met werkloosheid. Zij konden wel wat afleiding gebruiken. Er werd gewandeld, gefietst en zoveel mogelijk in de openlucht naar lezingen geluisterd, onder andere over de persoon Troelstra. Ook zijn gedichten werden voorgedragen. Het experiment werd een succes genoemd, waarbij de verwachting werd uitgesproken dat het niet bij die eerste keer zou blijven.

Het Vakantiehuis bleef met verlies draaien. Volgens de notulen van de jaarvergadering van 2 juni 1938 moest er per jaar 2.000 gulden op worden toegelegd. Een fonds voor maatschappelijke doeleinden kon wegens tegenvallende resultaten niet in stand blijven. In de notulen staat letterlijk: ‘Het bestuur hoopt dat wij binnenkort zonder kleerscheuren van het Vacantieoord af kunnen komen’.

Toen kan men nog niet vermoeden op welke rigoureuze manier dat zou gebeuren.

De ondergang

Op 10 mei 1940 begon de oorlog en de mensen hadden andere dingen aan hun hoofd dan vakantieactiviteiten. Na de capitulatie heeft De Eenheid nog even dienst gedaan als een soort Rode Kruishospitaal voor militairen. Dat was voor korte duur, omdat de militairen al spoedig werden overgebracht naar Duin en Bosch.

In Het Volk (dagblad voor de arbeiderspartij) van 27 mei 1940 wordt in een kleine advertentie bekend gemaakt dat het vakantieoord is vrij gegeven en weer voor gasten beschikbaar is: “… Tevens delen wij mede, dat er nog een aantal plaatsen disponibel zijn voor kinderen van onze leden. De vacantieweken zijn van 29 Juli tot 5 Aug. en van 5 tot 12 Aug. aaanstaande”
Het is niet bekend of die vakantieweken zijn doorgegaan.

V.l.n.r. achter: Johannes Ekkes, zus Trijntje, hun moeder Geesje en hun vader Jacob; voor: onbekend, Leo en Guurtje Ekkes.
Van links naar rechts achter: Johannes Ekkes, zus Trijntje, hun moeder Geesje en hun vader Jacob; voor: onbekend, Leo en Guurtje Ekkes.

Het gezin Ekkes evacueerde naar Zaandam en De Eenheid kreeg minder gewenste gasten. Vanaf 4 september 1940 namen wisselende groepen Duitse militairen steeds voor korte tijd er hun intrek. Vanaf 8 februari 1941 was het gebouw niet meer bezet, maar werd het ook niet vrijgegeven.


Jaarboek 41, pagina 21

De leegstand duurde niet lang. De Eenheid werd net zoals Sint-Antonius aangewezen als een tijdelijk onderkomen voor patiënten van de Sint-Willibrordusstichting uit Heiloo. Op 13 mei 1941 kwamen de eerste patiënten te voet vanuit Heiloo in De Eenheid aan.

Op 9 juni 1942 werd verordonneerd dat de patiënten er binnen vier weken weer uit moesten. Het gebouw werd daarna opnieuw door de Duitsers in beslag genomen, maar in oktober 1942 werd de inbeslagname alweer opgeheven. Onduidelijk is wat er na die tijd met het gebouw is gebeurd.

Op 3 april 1944 kreeg de coöperatie te Zaandam van Castricumse burgemeester Masdorp het volgende bericht: “Ik deel U mede dat Uw perceel Heereweg 162 (Kinderkoloniehuis) kadastraal bekend sectie A nummer 911, in opdracht van het Rijkscommissariaat op korten termijn afgebroken wordt. De taxatie zal U door het Departement van Financiën nader bekend worden gemaakt onder mededeeling van de wijze waarop U schadeloos zal worden gesteld.”

De reden van de sloop was dat het pand in het schootsveld lag tussen het Widerstandsnest 40 (WN40), gelegen in de duintjes aan de oostzijde van de Heereweg, en de opgerichte radartoren Grosse Elefant tussen de Van Oldenborghweg en de kustduinen. Het Widerstandsnest bestond uit 22 bunkers en diverse open opstellingen.

Radartoren Grosse Elefant.
Radartoren Grosse Elefant.

Nog in diezelfde maand april 1944 werd De Eenheid tot op de fundamenten na gesloopt. Blijkens de lijst van het sloopmateriaal moet de sloop al voor 20 april hebben plaatsgevonden. Een deel van dat materiaal sloeg de gemeente Castricum op. Een ander deel, voornamelijk hout, ging naar de Wehrmacht. Achter het gebouw werd vanaf de Heereweg tot aan de radartoren een brede strook ontbost.

In april 1944 werd De Eenheid gesloopt.
In april 1944 werd De Eenheid gesloopt. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Volgens het verslag van de ledenvergadering van de Coöperatie, gehouden op 9 mei 1944, was het gebouw getaxeerd op 50.000 gulden, voor welk bedrag de Coöperatie een vordering op de Staat kreeg. Besloten werd de erfpachtscanon op te zeggen. Herbouw van het vakantie-oord werd niet overwogen. De verliezen op de exploitatie van 1932 tot 1943 werden becijferd op 32.782,50 gulden.

Dat het daar aan de Noorderstraat niet ongevaarlijk was, blijkt wel uit het verhaal van Siem Mooij, die als kind de oorlog heeft meegemaakt op de nabij gelegen boerderij Zeeveld: “Op een ochtend in september 1944 gingen mijn broer Piet en ik voor de varkens de wei halen die in melkbussen aan de Heereweg klaar stond (wei is een restproduct dat na de kaasbereiding overblijft).

Siem Mooij.
Siem Mooij. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Toen we over de Noorderstraat terugliepen, kwam plotseling vanuit zuidoostelijke richting met hoge snelheid een geallieerde jager aangevlogen over de duinen waar de bunkers onder lagen. De jager begon gelijk op de Duitse stellingen en de Elefant te schieten. Mijn broer en ik zochten meteen dekking onder een lage boomstruik. De jager maakte een grote bocht en kwam weer uit zuidoostelijke richting aangevlogen voor een tweede aanval. Vader Mooij stond op de mesthoop en schreeuwde ons toe dat we daar weg moesten.

Vervolgens doken we in een greppel. Het toestel zette schietend de tweede aanval in en kwam weer terug voor een derde aanval. Tussen de aanvallen door renden we in de richting van de boerderij. Met het hele gezin gingen we schuilen in de zelf gemaakte schuilkelder en wachtten daar de hevige aanval af. Mijn moeder was een kleine week daarvoor bevallen van mijn jongste broer (de jongste broer van Ernst Mooij, de schrijver van dit artikel). Toen de aanvallen voorbij waren, gingen we voorzichtig buiten kijken hoe het ermee stond. Over de omgeving hing een mist van kruitdampen en het weiland en de tuin lagen bezaaid met hulzen.”

Natuur

Het echtpaar Ekkes is na de oorlog weer naar Bakkum teruggekeerd en ging aan de Heereweg 31 wonen. Jacob Ekkes is toen bij de Dienst Terreinen en de kwekerij van het Provinciaal Waterleidingbedrijf gaan werken.

Jacob Ekkes, huismeester van vakantieoord de Eenheid.
Jacob Ekkes, huismeester van vakantieoord de Eenheid. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Van De Eenheid restte na de oorlog alleen de fundering en de granieten vloeren van de gangen en de kelder met de daarin gestorte granieten keukenvloer. Enkele jaren na de oorlog zijn de fundamenten opgeruimd, maar de oprit met de gemetselde hekpalen werden ontzien en markeerden nog lange tijd de plek waar eens het gebouw heeft gestaan.

Jaren later werden ook deze hekpalen gesloopt en de oprit opgebroken. De natuur heeft het terrein in beslag genomen en niets herinnert meer aan het korte bestaan van het vakantiehuis De Eenheid.

Ernst Mooij

Bronnen:

  • Akte van uitgifte in erfpacht van 3-2-1932;
  • Algemeen Handelsblad van 26-11-1930 en 16-2-1938, Koninklijke Bibliotheek;
  • Brochure van Kindervakantieoord De Eenheid;
  • De Telegraaf, landelijk dagblad, van 9-2-1931, Koninklijke Bibliotheek;
  • Documentatie van de Coöperatie de Eenheid, Gemeentearchief Zaanstad;
  • Het Volk (dagblad voor de arbeiderspartij) van 25-7-1932, 1-8-1932, 3-6-1933 en 27-5-1940, Koninklijke Bibliotheek;
  • Heideman, J., Castricum en Bakkum tijdens de Tweede Wereldoorlog, deel 1 1939-1942 (2011);
  • Notitie inzake ontruiming van 11-6-1942, in deelcollectie Erfgoed van de Oorlog, Beeldbank Regionaal Archief Alkmaar; Zaans Volksblad (sociaal-democratisch dagblad) van 31-5-1939, Koninklijke Bibliotheek.

Met dank aan:
Trijntje Ekkes (overleden in 2013), John Heideman en Siem Mooij.

4 september 2023

Posterijen in Castricum en Bakkum (Jaarboek 41 2018 pg 4-13)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 4

De posterijen in Castricum en Bakkum

Het postkantoor.
Het postkantoor. CF. Smeetslaan 232 in Castricum. Het kantoor is in 2009 gesloten en gesloopt in 2021. Nu staat er het appartementencomplex Romeo en Julia. Foto Wil v/d Leygraaf. Collectie Dagblad Kennemerland. Toegevoegd.

Ze woonde dicht bij haar werk in het postkantoor aan de C.F. Smeetslaan, dus voor het opstaan luisterde Anneke Bruin eerst nog even naar het nieuws. Ze kon niet geloven wat ze die vroege ochtend van de vijfde maart van het jaar 2008 hoorde: sluiting van alle postkantoren! Even dacht ze eraan om de hele dag in bed te blijven, maar dat ging natuurlijk niet.

Dat er wat ging gebeuren, tekende zich de laatste jaren steeds duidelijker af. Het werd stiller in de postkantoren ondanks nieuwe producten als cadeaubonnen, staatsloten, buitenlands geld en reisverzekeringen, maar de aangekondigde algehele sluiting kwam toch keihard aan.

De 28e mei 2009 rond de klok van 16 uur ging het postkantoor aan de C.F. Smeetslaan definitief dicht. Voor de laatste klant was er een bloemetje van baliemanager Peter Broers. In de voorafgaande weken konden bezoekers hun gevoelens kwijt in een soort condoleanceboek. In alle toonaarden werd treurnis uitgesproken over de sluiting en medeleven geuit met het personeel. De mensen roemden de service en de prettige omgang met de klanten. Iemand herinnerde aan de jaren (negentien) vijftig toen het postkantoor nog op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat was en Gerard Klaasse een begrip was in het hele dorp. Het is lang geleden allemaal, maar de historie van de posterijen gaat nog honderden jaren verder terug.

Brievengaarder Johannes Rommel

Eén van de oudste brieven in het Castricumse deel van het Regionaal Archief is een handgeschreven brief van de heer Van Assendelft, bewoner van kasteel Assumburg, uit 1607. Het postverkeer werd in die tijd nog uitgevoerd door particuliere bodes, dus ook deze brief zal hier wel op die manier zijn aangekomen. Later namen de steden de postbezorging over.

In 1678 beschikte de stad Alkmaar over een eigen postdienst, uitgevoerd door Lambert en Hillebrand Schagen. Tussen Alkmaar en Haarlem reed dagelijks via Castricum een postiljon. Het goed begaanbaar houden van de hoofdweg, toen nog onverhard, leverde veel problemen op. Door zandverstuiving kwam rijtuigen regelmatig vast te zitten. Onder druk van het Alkmaarse bestuur kwam het in 1785 zelfs tot een omleiding via de Malleweg bij het Krengenbos, zoals beschreven in het 28e Jaarboek (2005).

De Malleweg bij het Krengenbosch in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De logementhouder van De Rustende Jager, Johannes Rommel, was vanaf 1843 de plaatselijke distributeur van brieven en werd ‘brievengaarder’ genoemd. In de doorrijstal naast de herberg werden de paarden verzorgd. Hij ontving een distributieloon en daarnaast een paar centen per bestelling. Naar aanleiding van klachten over een ‘buitensporig hoog bestelloon’ schreef de inspectie van de posterijen in 1849 aan de burgemeester dat de aangestelde brievengaarder voortaan geen geld meer mocht vragen aan ingezetenen die op een afstand van niet meer dan een kwartier van zijn pand woonden. Vijf cent per brief was het tarief voor mensen die op grotere afstand woonden, maar die mochten desgewenst de brieven ook gratis afhalen.

Dorpsgezicht omstreeks 1730 van A. Zeeman. Links Herberg De Rustende Jager waar de distributie van de post plaats vond. In de doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd.
Dorpsgezicht omstreeks 1730 van A. Zeeman. Links Herberg De Rustende Jager waar de distributie van de post plaats vond. In de doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd.

Volgens de Postwet van 1850 moest elke gemeente een postkantoor hebben. Op 1 september 1850 werd het distributiekantoor Castricum bevorderd tot hulppostkantoor.


Jaarboek 41, pagina 5

Eerst viel het onder Uitgeest, later onder Alkmaar en vervolgens onder Beverwijk. De eerste brievengaarder, Johannes Franciscus Beudeker, werd al in oktober 1851 opgevolgd door Jan Adam van Soll, die dat volhield tot 1 januari 1890.

Brievenbus in Bakkum

Een nieuw hoofdstuk in de postgeschiedenis brak aan toen de directeur van het postkantoor in Alkmaar de burgemeester in juni 1853 meedeelde dat de minister van Financiën had bepaald dat er ook in het gehucht Bakkum een brievenbus geplaatst zou worden. De brievengaarder van Castricum werd belast met de bezorging van brieven. Hier was de voorwaarde aan verbonden dat de brievengaarder in geen geval meer dan 2,5 cent bestelloon mocht vragen voor elke aangekomen brief en voor drukwerk één cent. Rond die tijd werd de postzegel ingevoerd. Voortaan betaalde de verzender een vast bedrag, terwijl voor die tijd de ontvanger betaalde. Iedereen moest erg wennen aan de nieuwe regels.

Klaas Peijs was de laatste postkantoorhouder in Bakkum.
Klaas Peijs was de laatste postkantoorhouder in Bakkum.

Het café van brievengaarder Nicolaas (Klaas) Peijs (1876-1939) op de hoek van de Bakkummerstraat en de Van Oldenbarneveldweg brandde in 1911 af. Op dezelfde plaats bouwde hij in 1913 een nieuw pand met daarin een textielwinkeltje annex drogisterij plus het hulppostkantoor. Freek, de zoon van Klaas, liet in 1935 aan de overkant van de weg een nieuwe drogisterij bouwen en ook daarin kreeg het postkantoor een belangrijke plaats. De naam stond er met grote letters op: ‘De Posthoorn’.

Tussen 15 januari 1915 en 27 oktober 1968 had Bakkum een eigen poststempel. Het stempel verviel toen de status van hulppostkantoor in 1968 werd omgezet in een agentschap. Klaas Peijs (1933-2014) nam in dat jaar de zaak van vader Freek over. Klaas en zijn Posthoorn werden een begrip in het hele dorp. Per 1 januari 1983 heeft hij zijn winkel met pijn in het hart gesloten. Het postagentschap ging nog een paar keer in andere handen over, totdat met de sluiting van de supermarkt van Stolk in 1991 ook dit stukje dienstverlening uit Bakkum verdween.

Postbode Arie van Wonderen vertelt in 1989 zijn postgeschiedenis.
Postbode Arie van Wonderen vertelt in 1989 zijn postgeschiedenis.

De in zijn tijd zeer bekende Bakkumse postbode Arie van Wonderen (1911-1997) keek in 1989 terug op zijn leven bij de posterijen: “Ik ben in Amsterdam aan de Mauritskade geboren. Mijn moeder overleed op haar 40e. Ik was 14 maanden toen ik in huis kwam bij een nicht van mijn moeder in Bakkum. Ze hadden dezelfde naam: Maria Wokke. Mijn pleegvader was Piet Admiraal. Die mensen hebben nooit kinderen gekregen en die hebben mij toen thuisgehaald.

Ik zat op de openbare school hier in Bakkum van meester Nijsen. Ik meen dat in 1920 de katholieke jongensschool in Castricum geopend is en toen ben ik bij meester Van Westen in de klas gekomen.Toen ik van school afkwam, moest ik met vader Piet mee de tuinderij in. Ik had wel zin gehad om een vak te leren, maar er moest gespit worden. Ik vond het best wel aardig werk in de tuinderij. Het bracht niet veel op. Ik heb karren met aardbeien weggebracht voor 45 centen de slof.

De veiling ‘Ons Belang’. De aardbeien werden in rieten sloffen opgestapeld, en in handkarren en bakfietsen naar de veiling gebracht.

Jaarboek 41, pagina 6

Op 18 januari 1929 solliciteerde ik bij de directeur van het postkantoor in Alkmaar. Ik was nog net 17 jaar. De man heette Bouwmeester maar hij had de bijnaam ‘Nero’. Ik had een paar avonden bestellingen in Bakkum weggebracht en Klaas Peijs zei tegen me, als jij bij de post wil komen, moet je wel beëdigd worden. Dan kom je bij Nero terecht. Dan zal je wat beleven! Ik dacht … Nero, dat zal toch wel meevallen. Ik had tenslotte al verschillende bazen meegemaakt.

Op mijn oude roestige fiets vertrok ik naar Alkmaar. Het kantoor was aan de Koorstraat. Ik klopte aan bij een loket en zei: ‘Ik kom van Bakkum en moet beëdigd worden.’ Dan moet je dat gangetje in, de hoek om linksaf en bij de eerste deur links kloppen. Een kantoorbediende opende de deur en die verwees me door naar de directeur die aan een groot bureau zat. Het was een klein mannetje met een lorgnet met een kettinkje eraan. Ik stak mijn hand uit en wilde me voorstellen. Hij zei: ‘Neemt u plaats. Ik ben van uw komst verwittigd.’ Hij wou geeneens een hand van me. Daar begon het al mee. Ik zat tegenover hem aan dat bureau. Echt een heel intimiderende houding. Het duurde nog even voor de papieren er waren. Hij verzocht me om op te staan en twee vingers op te steken en hem woordelijk na te zeggen ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’.

Hij vroeg: ‘Weet u al wat u verdienen kan?’ Ik antwoordde dat ik gehoord had 56 cent per uur. ‘Hoe oud is u?’ Ik antwoordde: ‘Bijna 18 jaar meneer.’ Je voelde je zo klein. Toen zei hij op geaffecteerde toon: ‘Het loon is voor u 54 cent per uur, gaet u daarmee akkeurd? Jawel meneer dat is wel goed. Wat moet je anders. Hij ging schrijven en zei daarna: ‘Ik verzoek u dit in tweevoud te tekenen. Een exemplaar is voor u.’ Ik probeerde het nog eens en stak weer mijn hand uit. Die negeerde hij opnieuw en zei: ‘De zaken zijn hier afgedaan, u kunt vertrekken.’ Ik heb er nog steeds een rot gevoel over zoals dat toen ging. Dat was mijn entree bij de PTT.

Bakkum en Castricum waren vroeger allebei hulppostkantoren (onder hoofdkantoor Alkmaar en later Beverwijk). Als je in het adres geen Bakkum schreef maar Castricum, dan kreeg je de post een dag later. Toen het hulppostkantoor Bakkum in 1968 werd opgeheven, zijn wij met z’n drieën, Jan Kabel, Henk Mandjes en ik, bij Castricum gekomen en moest ik acht nieuwe wijken leren.

Toen ik begon, was de postbode nog een soort wandelend kantoor. Kwitanties en belastingen innen en melkgeld uitbetalen aan de veehouders, het kon allemaal. We hadden een grote wijk met veel afgelegen boerderijen. Belastingen innen was een service voor de buitenwijken, meest allemaal tuinders en boeren. Arie, ik moet nog effe belasting betalen. Kom er effe in. Koppie koffie en een sigaartje. De postbode was een onmisbaar figuur met een duidelijk sociale functie.

Post halen door Arie van Wonderen op het station Castricum.
Post halen door Arie van Wonderen op het station Castricum.

In l929 begon ik dus als postbode. Je haalde de post op van het station. Na het sorteren op een tafeltje in het kleine kantoortje ging je op pad. Toen was er ook al reclame. Iedere week wel van V&D (een voormalig warenhuis), maar ook van andere bedrijven. Kranten zoals de Schager- en de Leeuwarder Courant kwamen via de post. Je deed met een collega twee bestellingen per dag. De tweede bestelling verviel pas in 1969.


Jaarboek 41, pagina 7

In de jaren (negentien) dertig is de nachtposttrein erbij gekomen. Om een uur of half acht ’s avonds werd de bus gelicht en de post ingepakt. Om een paar minuten voor negen uur kwam de nachtposttrein en daar gaf je de post dan aan af. Je kreeg ook weer post mee en als daar een expresbrief in zat, moest je het dorp weer in.

In de oorlog heb ik ontslag genomen. Er kwam bericht uit Beverwijk, dat ik gekeurd moest worden voor de arbeidsdienst. Ik moest naar dezelfde dokter die me ook voor mijn benoeming gekeurd had. Ik ging naar dokter Leenaers en vertelde dat ik gekeurd moest worden voor Duitsland. Leenaers zei: ’Geen enkele fatsoenlijke arts keurt voor Duitsland.’

Een dokter van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Beverwijk heeft me wel gekeurd, maar ik was helemaal niet van plan om bij de arbeidsdienst te gaan werken. Ik stelde vader Piet voor de teeltvergunning van hem over te nemen en toen heb ik ontslag gevraagd bij de Directeur Generaal in Den Haag met de toelichting dat ik agrariër wilde worden. Na drie maanden kreeg ik mijn ontslag en twee en een half jaar ben ik bij de PTT weg geweest.

Toen de oorlog voorbij was kreeg ik een briefje van de directeur uit Beverwijk of ik een keer kwam praten. Hij zei: ‘U hoeft niet terug te komen, maar het mag wel.’ Ik wilde mijn oude werk wel weer oppakken. Toen kwam ik in vaste dienst en werd mijn ontslag teruggedraaid.

Door het innen van belastingen, girostortingen, postzegelverkoop, enzovoort ging er aardig wat geld om. Ik heb het een keer gehad, toen rekende ik dik 5.000 gulden af. Dat was een kapitaal in de jaren (negentien) dertig.

Arie van Wonderen deelt in de (negentien)dertiger jaren op het kampeerterrein de post uit.
Arie van Wonderen deelt in de jaren (negentien) dertig op het kampeerterrein de post uit.

Op het kampeerterrein deelde ik de post uit. Ik heb de opkomst van het kampeerterrein vanaf het begin meegemaakt. Er stonden misschien een stuk of 12 tenten en dan pakte je het terrein effies mee bij de bezorging, maar op het laatst werd het zo druk. De mensen kwamen gewoon om je heen staan bij het uitdelen van de post. Ik had eerst alles in alfabetische volgorde gezet. Dan wisten ze ongeveer wanneer ze aan de beurt waren.

Na de oorlog hadden we in een bunker een soort kantoortje met twee loketten. De een had de tentnummers van 1 tot 500 en de ander vanaf 500. Tijdens een onweersbui is de bunker nog eens vol water gelopen en moesten we die met een emmertje leeg hozen.

Ik zei altijd tegen jonge collega’s: ‘Je moet zoveel mogelijk lezen.’ In zakboekjes stond precies omschreven wat er gebeuren moest. Bijvoorbeeld hoe je met aangetekende stukken moest omgaan.
Ik heb altijd met plezier gewerkt.”

Postkantoor aan de Dorpsstraat

Jacob (Jaap) Res (1862-1930) volgde Jan Adam van Soll in 1890 op als kantoorhouder in Castricum. Burgemeester Mooij sprak zijn volle vertrouwen in hem uit. Er waren wel wat bedenkingen geuit, omdat Jaap ook administrateur was van de nieuwe kaasfabriek, achter zijn woning op de hoek van de Dorpsstraat en de Cieweg. Er is kennelijk overheen gestapt dankzij het vertrouwen van de burgervader. De nieuwe brievengaarder deed een deel van de bestellingen; de overige werden uitgevoerd door de van rijkswege aangestelde postbode Johannes Bernardus van Benthem (1872-1948).

Het gezin van brievengaarder en postkantoorhouder Jaap Res en zijn echtgenote Gisebertha Maria Zonjee.
Het gezin van brievengaarder en postkantoorhouder Jaap Res en zijn echtgenote Gisebertha Maria Zonjee.

Res ontving een vergoeding voor het medegebruik van zijn pand als hulppostkantoor. Het was geopend van 8 tot 20 uur. In 1896 trouwde Res met Gisebertha Maria Zonjee uit Uitgeest, met wie hij zes kinderen kreeg.

Het eerste postkantoor aan de Dorpsstraat geplaatst in de huidige situatie vanuit de Korte Cieweg. Nu is daar café My Way gevestigd.
Het eerste postkantoor aan de Dorpsstraat geplaatst in de huidige situatie vanuit de Korte Cieweg. Nu is daar café My Way gevestigd.

Misschien was zijn grote gezin de aanleiding of het waren de eisen van de Posterijen, in ieder geval kwamen er in 1906 twee nieuwe panden in de plaats van het oude pand. Op de plaats van het vroegere woongedeelte werd een smal winkelpand gebouwd, waarin nu café My Way gevestigd is. Het oude postkantoor ernaast werd vervangen door een nieuw kantoor met een ruime bovenwoning. Het ging Jaap Res goed, totdat hij in 1913 beschuldigd werd van diefstal.

Brievengaarder gearresteerd

Als een lopend vuurtje ging het in 1913 door het dorp: Jaap Res, van het postkantoor, gearresteerd. Hij had ‘s avonds een postzak voor verzending per trein naar het hoofdpostkantoor in Uitgeest gereed gemaakt en uit die zak was een geldzending van duizend gulden verdwenen. Jaap zat 48 dagen in voorarrest en werd toen wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. In het boek ‘Schippers van het Stet’ (1974) beschreef Quirinus de Ruijter nauwgezet het verdere verloop. Zijn familie nam er geen genoegen mee dat er na zijn vrijlating nog geen sprake was van volledig eerherstel en schakelde een particuliere detective in. Er werd een spoor gevonden naar een jongeman die op het postkantoor in Uitgeest werkzaam was geweest, maar tijdelijk in militaire dienst verbleef.


Jaarboek 41, pagina 8

Eén van de detectives werd bij de vermeende dader op de kamer ingedeeld en wist goede maatjes met hem te worden. Toen die op een avond een vertering betaalde met een briefje van honderd viel hij snel door de mand.

Ondanks zijn volledige rehabilitatie was kantoorhouder Res een gebroken man. Een jaar extra verlof had hij hard nodig om te herstellen. Het bedrag van duizend gulden, dat hem als smartengeld werd aangeboden, weigerde hij in ontvangst te nemen.

Telefoon- en telegraafkantoor

Toen Castricum op 1 mei 1867 werd aangesloten op het spoorwegnet, ontstonden er ook nieuwe mogelijkheden voor het vervoer van de post. Het tijdperk van de postkoets was voorbij en de trein werd een belangrijke schakel in het postverkeer. Bij het station werd de post opgehaald en er kwam een vestiging van een telegraaf- en een telefoonkantoor van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij. Naast een spoorwegverbinding had Castricum nu ook moderne communicatiemiddelen. Met de seinsleutel werden telegrammen overgebracht en kon er op het station getelefoneerd worden.

Telefoonboek van Castricum, 1915. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Op 22 januari 1908 verzochten 33 personen en bedrijven de gemeenteraad dringend om een eigen kantoor op te richten:
Dat vooral voor den handel het spreekwoord waar is: ‘tijd is geld’ en het daarom met den dag schadelijker en hinderlijker wordt in deze gemeente draadberichten slechts te kunnen ontvangen door tussenkomst van het telefoonkantoor te Limmen of ‘station-restant’.”

Hotel, pension en restaurant De Rustende Jager.
Hotel, pension en restaurant De Rustende Jager.

De gemeenteraad wilde ingaan op het aanbod van logementhouder Koopman om een telefoonkantoor te vestigen in De Rustende Jager, geheel afgescheiden van het café. De Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie stelde allereerst de vraag hoeveel personen een rechtstreekse aansluiting wensten en ‘met welke plaatsen in binnen- en buitenland voor ingezetenen van Castricum behoefte bestaat aan telefoongemeenschap’.

Het was nog niet zo eenvoudig om het voor elkaar te krijgen en toen ook nog bleek dat de voorschriften het niet toelieten dat het kantoor in een horecabedrijf gevestigd werd, kon de wens van de gemeenteraad definitief niet worden uitgevoerd. Uiteindelijk kwam het toch terecht in het hulppostkantoor van Jaap Res in de Dorpsstraat. Hij ontving daarvoor een jaarvergoeding van 125 gulden.

Tegelijk stemde de gemeente in met de benoeming van zijn zuster Johanna Maria Res als plaatsvervangster voor de telefoondienst, omdat het kantoor altijd bezet moest zijn tijdens de openingsuren. Zij ontving 25 gulden per jaar. De bouw van een spreekcel, die ‘gehoorvrij’ moest zijn, had nog de nodige voeten in de aarde, maar in 1909 was het zover. Er waren in het hele dorp toen nog maar vijf adressen met een eigen aansluiting, dus het kantoor had voldoende klandizie.

Jan Greuter bouwt een nieuw postkantoor

Aan het tijdperk Res kwam in 1924 een einde. Johannes (Jan) Greuter uit Monnickendam nam het postbedrijf over. Uit een bericht in het blad ‘de Waterlander’ blijkt dat Greuter op 1 december 1924 al 25 jaar brievenbesteller was, voordat hij kantoorhouder in Castricum werd.

De familie Greuter voor huize Toba aan de Stationsweg.
De familie Greuter voor huize Toba aan de Stationsweg.

Begin 1924 liet hij een woonhuis met hulppostkantoor bouwen aan de Burgemeester Mooijstraat op de hoek met de Geelvinckstraat. Volgens de vergunning moest als rooilijn de voorgevel van het uit 1909 daterende café De Harmonie worden aangehouden. Andere bebouwing was er nog niet. Moderne systemen bij het postbedrijf waren toen nog ver weg. De post werd gewoon op de grond gesorteerd. Er was een zesdaagse werkweek en er werd zelfs op zondagochtend van 8 tot 9 uur gewerkt.

Café de Harmonie.
Café De Harmonie. Burgemeester Mooijstraat 39 in Castricum, 1914. De straat heette toen nog Kramersweg. Deze liep richting Kijk-Uit en is in tweeën gedeeld door de komst van het spoorwegnet. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Jaarboek 41, pagina 9

Net als in het oude kantoor aan de Dorpsstraat kon hier ook getelefoneerd worden. Op de telefoonpost waren aparte krachten van ‘s morgens 5 tot ‘s avonds 9 uur paraat om verbindingen te verzorgen.

Café Sportrust op de hoek van de Dorpsstraat en Burgemeester Mooijstraat.
Café Sportrust op de hoek van de Dorpsstraat en Burgemeester Mooijstraat.

‘s Nachts en op zondag kon je bellen in café Sportrust op de hoek van de Burgemeester Mooijstraat en de Dorpsstraat. Het café was dan aangesloten op het dag en nacht geopende telefoonkantoor in Alkmaar.

Op 28 september 1937 werd de automatische telefooncentrale in het tegenwoordige gebouw van Werkgroep Oud-Castricum in gebruik genomen.

Bouw van de telefooncentrale. Geversweg 1b in Castricum, 1937. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In de provincie waren toen nog lang niet alle plaatsen automatisch bereikbaar. Het tarief voor interlokaal bellen uit de ‘openbare spreekcel’ liep in 1938 afhankelijk van de afstand op van 4 cent tot 40 cent per drie minuten. Voor dringende gesprekken werd het dubbele tarief en voor ‘ijlgespreken’ het tienvoudige gerekend. Er waren 175 aansluitingen in de gemeente. In 1969, toen het aantal aansluitingen opgelopen was tot 2533, is de nieuwe centrale aan de Ruiterweg geopend. Er was toen een lange wachtlijst met 670 gegadigden.

Uit de persberichten over het afscheid van Greuter in oktober 1938 bleek grote waardering voor zijn persoon en werkwijze. De gepensioneerden boden hem een cilinderbureaukast aan en mevrouw Greuter kreeg een bloemenmand. Ook zijn 50-jarig huwelijk heeft hij in 1952 nog uitgebreid gevierd. Castricums fanfare bracht het echtpaar een aubade. Het postbedrijf zat in het bloed van de familie Greuter. De vader van Jan had zijn hele leven bij de post gewerkt en ook zijn dochter Maria Cornelia (1908-1980) was met het PTT-virus besmet en werkte in Uitgeest. Ze was befaamd om de snelle en accurate wijze waarop ze kon hoofdrekenen. Daar kon geen rekenmachine tegenop.

In 1933 trouwde ze met Gerard Klaasse, die toen nog werkzaam was in het bedrijf van zijn vader: een hoveniersbedrijf en een zaad- en kunstmesthandel in Heemskerk. Ze konden bij het postkantoor gaan wonen, want Jan Greuter verhuisde naar de villa Toba aan de Stationsweg, die voorheen van kapitein Rommel was. Later zijn Jan en zijn vrouw Anna Palmboom in Diemen gaan wonen. Jan hielp regelmatig in de drogisterij van zoon Nico. Hij raakte ernstig verbrand toen er een fles wasbenzine in brand vloog. Hij droeg de brandende fles de zaak uit die daardoor werd gespaard. Zelf overleed hij op 14 augustus 1952 aan de brandwonden die hij had opgelopen.

Nieuwbouw in de Burgemeester Mooijstraat

Het zag er eerst niet naar uit dat Gerard Klaasse (1908- 1978) bij de PTT terecht zou komen. Gerard studeerde drie dagen per week voor het diploma M.O.-lichamelijke opvoeding en hij zag zijn toekomst niet bij het bedrijf van zijn vader, omdat er in de crisisjaren (1930-1939) geen droog brood te verdienen was. Ongetwijfeld aangespoord door zijn vrouw besloot hij in 1937 de mogelijkheid aan te grijpen om ook op het postkantoor van zijn schoonvader te gaan werken. Een rijksbetrekking was in die jaren helemaal je-van-het en hij liet daarvoor zijn studie Lichamelijke Opvoeding schieten. Hij kreeg een aanstelling als ‘reserve lokale kracht’. Een kans om de baan van zijn schoonvader als kantoorhouder over te nemen pakte hij met beide handen aan en op 1 oktober 1938 was het zover.

Postkantoor met bovenwoning op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat.
Postkantoor met bovenwoning op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat.

Nog in hetzelfde jaar werd het hulppostkantoor met bovenwoning in de Burgemeester Mooijstraat vernieuwd en uitgebreid. Klaasse had Gerrit Louter, kruidenier en oud-wethouder, om hulp gevraagd voor de financiering. Louter hielp hem aan een hypotheek van 12.000 gulden, waarna aannemer Res aan de slag kon gaan.

In de bouwperiode woonden Gerard met zijn vrouw en dochters in bij zijn schoonouders aan de Stationsweg. Zoon Gerard Klaasse herinnert zich dat zijn vader hem vertelde dat het nieuwe pand als het ware om het oude postkantoortje uit 1924 gebouwd is en dat er daardoor muren van 70 centimeter dik waren.

Tijdens de mobilisatie, waarvoor Gerard werd opgeroepen, beheerde mevrouw Klaasse het kantoor. Zoals haar man vertelde: “Dat postkantoor aan de Burgemeester Mooijstraat was net een familiebedrijf. Mijn vrouw en al mijn kinderen hielpen vaak mee.”

In de oorlog werd de hele buurt ontruimd en veel bewoners moesten evacueren. Alle woningen rondom het postkantoor stonden leeg. De woningen ten westen van de spoorlijn werden afgebroken en tenslotte waren er nog maar een paar duizend inwoners in Castricum en Bakkum. Gerard Klaasse sloot zich aan bij het plaatselijk verzet. Vorderingen van paarden en honden, wagens en fietsen kwamen regelmatig voor.

In september 1944 werden naar de zin van de plaatselijke commandant te weinig fietsen ingeleverd. Er werd een lijst bekend gemaakt van tien bekende Castricummers die doodgeschoten zouden worden, als er niet meer fietsen werden gebracht. Behalve de pastoor, twee kapelaans en de notaris stond Gerard Klaasse ook op deze lijst. Vervolgens kwamen er niet minder dan 1.100 fietsen tevoorschijn.


Jaarboek 41, pagina 10

Na de oorlog werd Klaasse voorzitter van de woningbouwvereniging Sint Jozef en was betrokken bij de bouw van honderden woningen. Hij was enthousiast lid van verschillende verenigingen, waaronder de Vogelwerkgroep en de Hengelsportvereniging.

Postbodes voor het kantoor aan de zijde van de Geelvinckstraat (1948).
Postbodes voor het kantoor aan de zijde van de Geelvinckstraat (1948). Van links naar rechts Gerard Kabel, Freek Stuifbergen, Nic. Sijm, Doris Groentjes, Nic. de Graaf, Nic. Jongejans en Coos de Mooy.

De belangstelling voor de receptie bij Kornman, ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum op 1 december 1962, was groot. Iedere Castricummer kende hem en zeker de AOW-ers. Het ouderdomspensioen kwam vanaf de jaren (negentien) vijftig via het postkantoor binnen.

Gerard Klaasse junior: ”De AOW-ers konden hun geld op het postkantoor ophalen. Mijn vader wist voor welke ouderen en gehandicapten dit een probleem was. Dan werden wij kinderen er op uitgestuurd om het geld bij de mensen thuis te brengen. Voor ons was dat ook leuk, want vaak kregen we een kwartje voor de moeite.

Vader en moeder werkten beiden op het postkantoor en dat hield ook in dat ze om toerbeurt de vroege dienst, die om 6.30 uur begon, moesten waarnemen. Mijn vader nam die dienst altijd waar, zodat mijn moeder de kinderen naar school kon helpen. Hij werkte dus elke dag van 6.30 uur tot 19.15 uur, behalve op zondag. Op zaterdagmorgen was het postkantoor gewoon open tot 12.30 uur. Na 16.00 uur konden buitenlandse post en kranten nog afgehaald worden. Vader kende alle zeelieden in het dorp en als er op zaterdag post van een zeeman binnenkwam, waarschuwde hij de familie.”

Interieur postkantoor in de jaren (negentien)vijftig.
Interieur postkantoor in de jaren (negentien) vijftig.

Afscheid familie Klaasse

In de jaren (negentien) zestig steeg het aantal inwoners tot meer dan 14.000. Het postkantoor aan de Burgemeester Mooijstraat werd veel te klein en ook de bereikbaarheid liet te wensen over. Vooruitlopende op nieuwbouw in de wijk Molendijk besloot de PTT in 1963 een noodgebouw aan de Ruiterweg te plaatsen, zodat in ieder geval voor een aantal jaren in de behoefte aan ruimte kon worden voorzien.

Het postkantoor in een noodgebouw.
Het postkantoor in een noodgebouw. Ruiterweg 28 in Castricum, 1963. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In de naoorlogse jaren overkwam de familie Klaasse tweemaal een afschuwelijk ongeluk. Op 21 juni 1946 viel hun eenjarige zoon Herman uit het raam van de bovenwoning toen mevrouw Klaasse een leverancier te woord stond. Op 22 april 1948 kwam hun eenjarige dochter Maria op soortgelijke wijze om het leven. De beide ongelukken kwamen hard aan in het gezin en het medeleven vanuit het dorp was groot.

Maria Klaasse-Greuter bleef 40 jaar werkzaam bij de PTT van 1925 tot 1965. Net als haar man maakte ze in 1963 de overstap mee van de Burgemeester Mooijstraat naar het tijdelijke gebouw aan de Ruiterweg.


Jaarboek 41, pagina 11

De legpenning die aan mevrouw Klaasse-Greuter werd uitgereikt.
De legpenning die aan mevrouw Klaasse-Greuter werd uitgereikt.

De directeur van de PTT uit Beverwijk reikte bij haar thuis, ter gelegenheid van haar afscheid, een bronzen legpenning en een draagspeld uit. Omdat toen al gesproken werd over de aanstaande reorganisatie, was het een gespannen gebeurtenis. Het kantoor in Castricum werd op 1 januari 1967 een hoofdpostkantoor, waarvan de leiding in handen kwam van een nieuwe directeur. De eerste die deze functie vervulde, was Pieter Kingma, afkomstig uit Friesland.

Gerard P. Klaaase, houder van het postkantoor in de Burgemeester Mooijstraat vanaf 1938.
Gerard P. Klaaase, houder van het postkantoor in de Burgemeester Mooijstraat vanaf 1938.

Het hulppostkantoor in Limmen en het postagentschap in Bakkum ressorteerden onder de nieuwe organisatie. De PTT vond, volgens eigen richtlijnen, aanstelling van een hoger opgeleide directeur nodig. Het was voor Klaasse een hard gelag dat hij na 30 jaar trouwe dienst zijn leidinggevende functie verloor. Het werd en wordt door zijn nabestaanden nog steeds erg onrechtvaardig gevonden. Hij stond voor de moeilijke beslissing om als kantoorhouder elders te gaan werken of in Castricum te blijven. Zijn verbondenheid met Castricum gaf de doorslag en hij bleef hier tot zijn pensionering op 1 oktober 1973. Postman Klaasse werd tijdens een druk bezochte afscheidsreceptie op 29 september 1973 in Funadama uitgebreid gehuldigd voor zijn vele aan de Castricumse samenleving bewezen diensten. In april 1974 reikte de burgemeester hem een koninklijke onderscheiding uit.

De hond van Berwout

Met de uitbreiding van het dorp na de oorlog groeide de PTT mee. Het aantal bestellers steeg in 1973 tot circa twintig man. Nico de Graaf was in 1957 als reserve hulpbesteller bij het korps gekomen. Jan Doekes en Breunis de Witte begonnen beiden in 1964. Een vaste baan, wat vrijheid en het buiten zijn waren belangrijke beweegredenen om voor het beroep van postbode te kiezen.

Nico de Graaf kreeg zijn eerste opleiding van Arie van Wonderen, een van de drie Bakkumse bestellers. Bij zijn afscheid haalde Nico nog even een Bakkums avontuur aan: “Huize Vogelwater en de boerderij Berwout, net over de gemeentegrens in Egmond, moest ik ook bedienen. Bij de boerderij kwam er een grote hond op me af die ik met moeite kon afweren. Ik vroeg of ze de hond vast wilden zetten, anders zou ik de post bij Huize Vogelwater afgeven. Honden hebben vaak iets tegen postbodes. Toch ging het de volgende keer weer mis. De hond sprong nu dwars door de glazen deuren van Berwout. Toen was de maat vol en gaf ik aan Klaas Peijs van het hulppostkantoor door dat ik voortaan niet verder ging dan Vogelwater.

Postbodes in afwachting van de aankomst van de posttrein.
Postbodes in afwachting van de aankomst van de posttrein.

Later werkte ik vanuit het kantoor in de Burgemeester Mooijstraat. We stonden elke morgen om vijf uur en ook ‘s middags om half drie met de bakfiets op het perron om de trein met de voor het dorp gesorteerde post op te wachten. Kwam je te laat, dan moest je uren wachten. Als je geluk had gooide de conducteur de postzakken nog vlug de trein uit. Op een koude winterochtend was het zo glad dat ik met bakfiets en al het perron afgleed en tussen de rails belandde. Ze hebben toen de seinen gelukkig snel op rood gezet.

Het noodpostkantoor (aan de Ruiterweg) dat van 1963 tot 1973 dienst heeft gedaan.
Het noodpostkantoor (aan de Ruiterweg) dat van 1963 tot 1973 dienst heeft gedaan.

Na de verhuizing van het kantoor naar de Ruiterweg begonnen we daar ook nachtdiensten te draaien en daar zat je dan helemaal in je eentje te sorteren, eerst in wijken en daarna in straten. Elke postbode had zijn vaste adresjes waar hij pauzeerde met een kopje koffie. De invoering van de buitenbussen betekende het begin van een meer afstandelijke relatie van bezorgers en ontvangers.”


Jaarboek 41, pagina 12

1Ook Jan Doekes en Breunis de Witte hebben dat net als Nico de Graaf zo ervaren. Ze begonnen beiden al op 5-jarige leeftijd bij de posterijen en beiden zijn ook voorman-besteller geweest, belast met organisatie, verlofregeling en aanspreekpunt bij problemen. Je begon met een opleiding in Haarlem, een cursus die wel twee jaar duurde. Jan en Breunis vierden in 1988 hun 25-jarig ambtsjubileum in Hotel Borst, waar ze tenslotte in 2003 samen feestelijk afscheid namen.

Minder leuk waren de vele controles. Breunis: “Als je een fout maakte, kwam er een aantekening in je dossier. Dat noemden ze ‘een tenlastelegging’. Je kreeg zo’n aantekening als je te laat kwam, een deur open liet of rookte tijdens het werk. De controleurs lagen soms echt in de bosjes op de loer.”

Jan Doekes: “We gingen met veel geld om. Ik weet nog dat ik de hele opbrengst van strandpaviljoen Bakker achterop de fiets naar het postkantoor bracht. Op een keer vergat ik een pakket in mijn auto met 3,5 ton. Alarm op het postkantoor want een medewerker, die mijn handtekening beter kon zetten dan ikzelf, had getekend voor ontvangst in de veronderstelling dat ik vergeten was dat te doen. De postale recherche was al in actie gekomen en was iedereen aan het ondervragen. Gelukkig kon ik het snel oplossen.”

Als lid van de ondernemingsraad van het district behartigde Jan Doekes de belangen van het personeel. Anneke Bruin wilde in verband met haar gezin parttime werken.

Anneke: “In de jaren (negentien) zeventig was parttime werken nog bijzonder bij de PTT. In ieder geval werd dat als een reden gezien om mij geen promotie te geven. Ik weet dat Jan Doekes voor mij en anderen in de bres sprong en het via de ondernemingsraad voor elkaar kreeg dat voortaan korter werken geen belemmering meer was om bevorderd te worden.”

Het nieuwe postkantoor

De wijk Molendijk was in 1972 al voltooid toen het nieuwe postkantoor aan de C.F. Smeetslaan op 3 januari 1973 geopend werd. Burgemeester Van Boxtel ging met de eer strijken, maar de show werd gestolen door plaatsgenoot Frans van Dusschoten met een extra aflevering van ‘de Fabeltjeskrant’ en een hoofdrol voor ‘ome Gerrit de Postduif’.
Het postkantoor was ingericht met natuurstenen schrijftafels met ‘verzonken asbakken’ en ‘moderne loketten’.

Het nieuwe postkantoor aan de C.F. Smeetslaan werd op 3 januari 1973 geopend.
Het nieuwe postkantoor aan de C.F. Smeetslaan werd op 3 januari 1973 geopend.

Het sorteercentrum met een afmeting van 28×10,5 meter leek op een kleine sporthal. Het was berekend op dienstverlening aan omliggende gemeenten. Er werkten in die tijd zo’n 75 mensen, waaronder 55 bestellers, 20 kantoormedewerkers en op zaterdag nog 16 parttimers. In 1988 bleek er toch weer een tekort aan ruimte vanwege de uitbreiding van het aantal inwoners in het verzorgingsgebied. De vloerruimte van de bestellerszaal verdubbelde en de kantine werd ook vergroot. De ooit moderne loketten werden vervangen door een open balie.

Vanwege de verbouwing verhuisde de postverwerking een groot deel van het jaar naar de Gerardusschool en kwam er een tijdelijke unit op het plein voor het kantoor. De heropening van het postkantoor vond plaats op 29 december 1988 en wel door plaatsgenoot directeur Kottman van het organisatiebureau Berenschot.

Dit bureau was betrokken bij de verzelfstandiging van de PTT op 1 januari 1989. Het bedrijf werd een naamloze vennootschap met als belangrijkste werkmaatschappijen PTT Post BV en PTT Telecom BV. De medewerkers waren per die datum geen ambtenaar meer en er zou (nog) commerciëler gewerkt worden. Het bedrijf moest meer winst gaan maken. Businessunits werden gevormd om snel op veranderende omstandigheden in te kunnen spelen.

In 1998 kwam het tot een volledige scheiding van de werkmaatschappijen en de TNT Postgroep, kortweg TPG, ontstond. Dit werd het eerste beursgenoteerde postbedrijf ter wereld met vestigingen in 55 landen.

Het postkantoor op de hoek van de C.F. SmeetslaanDr. de Jonghweg
Het postkantoor op de hoek van de C.F. Smeetslaan-Dr. de Jonghweg

Overval

Een moderne open balie heeft ook zijn nadelen. Op 21 mei 1997 stond Barbara van de Velde tegen sluitingstijd in de rij om postzegels te kopen. Opeens hoorde ze achter zich veel lawaai en iemand met een capuchon over zijn hoofd sprong in één keer over de balie en schreeuwde: “Niet bellen, niet bellen, al het geld, stil blijven staan!” Op hetzelfde moment werd Barbara bij haar schouder gepakt en voelde de loop van een vuurwapen in haar nek. Uit angst durfde ze zich niet meer te bewegen. Baliemedewerkers, die ook bedreigd werden, leegden de geldladen uit de kassa’s in een grote zak. Eén van de overvallers sprong met de zak met geld terug over de balie. Net zo snel als ze binnengestormd waren, verdwenen de twee ook weer. Niet lang daarna arriveerde de politie. Later volgden gesprekken met slachtofferhulp voor diegenen die het hadden meegemaakt.

Barbara: “Ik was heel blij dat de medewerkers van het postkantoor zo kalm en ook heel snel reageerden en dat het goed was afgelopen. Het was voor iedereen een heftige ervaring!”

Velen zullen zich de rijen voor de loketten nog herinneren. In 1988 werden de loketten vervangen door een open balie.
Velen zullen zich de rijen voor de loketten nog herinneren. In 1988 werden de loketten vervangen door een open balie.

Jaarboek 41, pagina 13

De opening van het vernieuwde postkantoor in Castricum en verzelfstandiging van de PTT had nog geen tien jaar daarvoor plaats gehad. Er veranderde veel binnen de organisatie. Het aantal lokethandelingen nam verder af. Voor Castricum was het belangrijkste het verdwijnen van de sortering. De post gaat sindsdien naar het sorteercentrum in Amsterdam, waar machines de postcodes lezen. Tot verbazing van menigeen is het efficiënter om in Castricum geposte kaarten in Amsterdam te stempelen en daarna terug te sturen om hier bezorgd te worden.

Het personeel van het postkantoor in 2008 op de dag van de sluiting.
Het personeel van het postkantoor in 2008 op de dag van de sluiting.

Zo brak dan tenslotte de dag aan dat Anneke Bruin in haar warme bed het ijskoude bericht van de sluiting van het postkantoor moest aanhoren en er zich onzekere tijden voor de personeelsleden aandienden. Voldoende agentschappen in winkels zouden de taken van de postkantoren overnemen. Inmiddels is het één na het andere agentschap opgeheven.

“Hoe een prachtig Nederlands bedrijf ten onder ging …”, verzuchtte oud-besteller Breunis de Witte. Het speelveld is sterk veranderd. De concurrentie neemt toe en de tassen van de postbodes raken leger en leger. De toekomst van het postbedrijf is niet meer wat ze geweest is.

Niek Kaan

Jaartallen uit de plaatselijke postgeschiedenis

  • 1678 De postiljon doet Castricum dagelijks aan.
  • 1843 Distributiekantoor in De Rustende Jager.
  • 1892 Hulppostkantoor Dorpsstraat hoek Cieweg.
  • 1909 Komst hulptelegraaf- en telefoonkantoor.
  • 1913 Nieuwbouw hulppostkantoor Bakkum.
  • 1924 De Posthoorn in Bakkum gebouwd.
  • 1937 Automatische telefooncentrale Geversweg.
  • 1938 Nieuwbouw postkantoor Burg. Mooijstraat.
  • 1963 Noodpostkantoor Ruiterweg.
  • 1967 Castricum wordt hoofdpostkantoor.
  • 1973 Nieuw postkantoor C.F. Smeetslaan.
  • 2009 Sluiting postkantoor.

Bronnen:

  • Archief gemeente Castricum (deels aanwezig in het Regionaal Archief Alkmaar en deels bij de gemeente Castricum);
  • Hogesteeger, G., ‘200 jaar Post in Nederland’, 1998;
  • Kadaster en notariële archieven, Noord-Hollands Archief te Haarlem.

Met dank aan:
Anneke Bruin, Jan Doekes, Alie de Graaf-Liefting, Ada Greuter, Marian Hoberg-Klaasse, Gerard Klaasse (Terschelling), Fred Peijs, Barbara van de Velde, Breunis de Witte en Bertus Zandbergen.