18 september 2023

Hengelsport Vereniging Castricum (Jaarboek 41 2018 pg 31-39)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 31

Hengelsport Vereniging Castricum 90 jaar

Logo Hengelsport-vereniging 'Castricum'.
Logo Hengelsport-vereniging ‘Castricum’.

Het verenigingsleven nam aan het einde van de 19e eeuw een grote vlucht. Liefhebbers van de hengelsport bleven niet achter. Rond 1890 waren er in Amsterdam al zo’n 25 baarsvisclubs actief.
In 1906 werd de landelijke Algemene Hengelaars Bond AHB opgericht. Dit om tegenwicht te bieden tegen de aangekondigde visserijwet, waarin de sportvissers achtergesteld zouden worden ten opzichte van de beroepsvisserij.

Op 28 november 1926 werd de ‘Hengelaarsvereeniging Castricum en Omstreken’ opgericht. In 2018, dus ruim 90 jaar geleden, een mooi moment om terug te blikken.

De oprichting

Gijsbertus Casteele was een Amsterdamse sportvisser die, omdat hij bij Duin en Bosch ging werken, in 1909 naar de Zeeweg nummer 7 te Castricum verhuisde. Hij is tot 1955 secretaris geweest.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de club schreef hij een verslag over het ontstaan van de vereniging, waaruit het volgende is ontleend.

“Hij zag in Castricum maar weinig liefhebbers van het vissen. Het bij veel Amsterdammers beroemde viswater Groot-Limmerpolder werd bijna niet gebruikt. In 1925 werd de Schulpvaart gebaggerd. Jongens, die op het Stet stekeltjes aan het vangen waren, zagen ‘zulke grote vissen’ zwemmen en boven het water uitspringen. Liefhebbers van het vissen ontdekten inderdaad grote karpers die op de zandbodem waren afgekomen. Er werd vanaf die tijd veel gevist. Er waren geluksvogels die met meer dan tien bovenmaatse karpers thuis kwamen.

De Schulpvaart in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De pachter van het visrecht de beroepsvisser heer Dirkson stuurde echter de Rijkspolitie op de vissers af om ze te doen stoppen. De Schulpvaart was een openbaar vaarwater, net als de rest van de Groot-Limmerpolder.
Bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1921 viel het echter onder een uitzonderingsbepaling en er was een vergunning nodig om daar te mogen vissen.

Enkele hengelaars staken de koppen bij elkaar. Men moest een hengelsportvereniging oprichten want collectief viel meer te bereiken dan individueel. Iedereen die men wel eens met een hengel had zien lopen, werd dus benaderd en heel wat van deze liefhebbers verklaarden zich bereid om lid te worden van een op te richten vereniging.
Op 25 november 1926 had de oprichtingsvergadering van ‘Hengelaarsvereeniging Castricum en Omstreken’ plaats in hotel De Rustende Jager.

Daar werd het eerste bestuur gekozen bestaande uit:

  • J. Mulder, voorzitter;
  • J.F. Rommel, tweede voorzitter;
  • G. Casteele, secretaris;
  • J. Kijzers, tweede secretaris;
  • F.A. Metzer, penningmeester;
  • J.P. Baas, commissaris;
  • J.G. Ehrenfeldt, commissaris.

Van de in 1908 opgerichte Haagse Hengelaarsvereniging had men een huishoudelijk reglement ontvangen dat in klein comité al pasklaar gemaakt was voor de jonge vereniging. De contributie werd vastgesteld op 10 cent per week, te innen per drie maanden bij vooruitbetaling. Daarnaast zou men een entree-geld van 2,50 gulden moeten betalen. Verder was men unaniem van mening dat de vereniging zich moest aansluiten bij de Algemeene Hengelaars Bond.

De eerste opdracht voor het bestuur was te zorgen dat de leden een goed viswater kregen. Het bestuur ging eens praten met de heer Dirkson, die aanvankelijk niet bereid bleek om iets van zijn water af te staan. Na heel veel praten en onderhandelen lukte het Casteele en Kijzers uiteindelijk op 11 mei 1927 om een stuk van de Schulpvaart, vanaf het Bakkummer Stet tot aan de Hooge Brug in de Uitgeesterweg, te pachten.


Jaarboek 41, pagina 32

Voor het drie kilometer lange viswater werd een pacht betaald van 50 gulden per jaar en daarnaast moest er nog over een periode van vier jaren jaarlijks 60 gulden extra worden betaald als vergoeding voor de pootvis die Dirkson had uitgezet.

Het viswater in de Groot Limmerpolder tijdens het jaar 1937.
Het viswater in de Groot Limmerpolder tijdens het jaar 1937.

Na twee jaar kwam hier verandering in nadat voorzitter Mulder de Visserij inspectie in Den Haag had geraadpleegd. Hetzelfde stuk water moest toen worden gepacht tegen een vergoeding van 1 gulden per lid bij een maximum van 50 uit te geven vergunningen. Daarnaast was de vereniging verplicht een bedrag van 0,50 gulden per vergunning over te maken aan het polderbestuur om jonge vis in het water uit te zetten. In 1927 werd besloten om het café ‘Duin en Bosch’ van de heer Metzer als clublokaal te gaan gebruiken. Op 15 september 1928 werd dit café door brand verwoest, waarbij ook de kas van de vereniging, inhoudende ruim 50 gulden in vlammen opging.

Algemeene Hengelaars Bond.
Algemeene Hengelaars Bond.

Vanaf 1932 tot ongeveer 1970 was de lunchroom van Ben Kuilman aan de Van der Mijleweg het clublokaal, wat duidelijk getoond werd door het groene bordje naast de deur met daarop een baarsje en de tekst ‘Algemeene Hengelaars Bond / Bondscafé’.

Periode 1926 tot 1948

Tot 1948 beschikte de vereniging alleen over het viswater in de Groot-Limmerpolder. Deze polder beviste men samen met Hengelsportvereniging Limmen (opgericht 1931) en De Sander (opgericht 1935) in Akersloot. Een groei van de vereniging was onmogelijk vanwege de bepaling dat de Castricumse vereniging maximaal 50 visvergunningen voor de Groot-Limmerpolder mocht uitgeven; een bepaling van het Polderbestuur die tot 1982 in stand werd gehouden en bedoeld was om niet te veel mensen tot de landerijen toegang te geven.


Jaarboek 41, pagina 33

In de overeenkomst van 1939 staat het volgende: “De besturen der hengelvereenigingen hebben te waken tegen het stroopen door hun leden, het meenemen van vreemden (niet-ingezetenen, niet-leden) en jongens. In het hooiland mag niet geloopen worden. Het houden van hengelconcoursen is in de wateren van den polder verboden.”

Vaak was het niet eens mogelijk om zomaar ergens te gaan zitten en je hengeltje uit te gooien. De grasbermen waren verpacht en de pachter wilde daar soms geen publiek op hebben. Na de aanleg van de Zeeweg (N513) van Bakkum naar Limmen moest de vereniging voor het betreden van het gras langs de Schulpvaart bij de Grote Bocht en bij de Limmervoort een looprechtvergunning van de Provincie hebben.

De grote bocht in de Schulpvaart.
De grote bocht in de Schulpvaart. Schilder Nico Lute. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In deze beginperiode van de vereniging was het vissen beperkt tot de Groot-Limmerpolder en was men, net als de eerste Amsterdamse visclubs (visclubs waren baarscolleges genaamd), bezig met het houden van viswedstrijden op baars en de gezelligheid van het samenzijn in het clublokaal. De eerste baarswedstrijd werd in maart 1927 gehouden in de Egmondervaart.

Voor hun hengelmaterialen konden ze vanaf 1934 terecht bij de hengelaar Jan Heideman, die in zijn manufacturenzaak aan de Dorpsstraat 69 ook visspullen ging verkopen.

De Winkel van Jan Heideman.
De Winkel van Jan Heideman. Dorpsstraat 69-71 in Castricum, 1943. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dat het houden van een baarswedstrijd in die tijd een serieuze zaak was, blijkt uit de wedstrijd op 6 december 1936 ter gelegenheid van het 10-jarig jubileum van de vereniging. Men viste in de Ringvaart te Heerhugowaard met een gezamenlijke reis per autobus vanaf De Rustende Jager en de lunchroom van Ben Kuilman. Dat het binnenwater in Noord-Holland toen anders was dan nu, blijkt uit het gegeven dat men niet als aas een worm maar de steurkrab (een brakwater garnaal) gebruikte. Na de wedstrijd werden in de lunchroom van Ben Kuilman, onder het genot van enige consumpties, de wisselmedaille en de prijzen in de vorm van hengelsportgereedschap uitgereikt.

De baarsvissers op 6 december 1936 tijdens de wedstrijd wegens het 10-jarig bestaan.
De baarsvissers op 6 december 1936 tijdens de wedstrijd wegens het 10-jarig bestaan. Van links naar rechts voorste rij A. Hogenstijn, J. Zentveld, G. Casteele, K. Welsenes, J. Kijzers, C. Borst, C. Nijman, J. Zonneveld, L. Eggers en C. Orij; achterste rij J. Vessies, H. Heideman, H. Eikhof, P. Bleijendaal, D. Hoogland, E.C. van der Vijgh, W.T. Martens, G. Schermer, Chr. de Geer, C. Brakenhoff, A. van Weenen en G. van Straaten.

Tijdens de eerste oorlogsjaren ging het verenigingsleven nog gewoon door. Voor het houden van een ledenvergadering moest er sinds 21 juni 1940 toestemming worden verleend door de politie, waarbij de locatie, het aantal deelnemers, de tijd en de agenda moesten worden overlegd. Op 12 juli 1942 hield men een gezamenlijke visdag in het kanaal bij De Stolpen. ’s Morgens vroeg vertrok men toen per fiets vanaf Kuilman naar het station in Alkmaar. Van daar ging de reis met de bus naar De Stolpen.

Bakkerij en hotel restaurant Kuilman.
Bakkerij en hotel restaurant Kuilman. Van der Mijleweg 22-24 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In december 1942 werden de leden aangeschreven met de vraag of ze per 1 januari 1943 nog lid wilden blijven, want bijna alle leden waren toen vanwege de evacuatie vertrokken naar elders.

Pas in 1946 begon er weer leven in de club te komen. Het visrecht van beroepsvisser Dirkson was op 1 april 1945 verlopen en de Castricumse hengelaars hebben er toen


Jaarboek 41, pagina 34

niet achteraan gezeten om zelf het visrecht in de polder te verwerven, want men had vlak na de oorlog wel andere zorgen.

Hengelsportvereniging Limmen had haar zaakjes blijkbaar beter voor elkaar: zij verwierf het visrecht op schubvis terwijl vishandel Gebroeders Dil uit Akersloot het visrecht op aal en zeelt in handen kreeg.

Voor de Castricumse vereniging betekende het uiteindelijk dat ze voor de Groot-Limmerpolder weer slechts 50 visvergunningen mocht gaan uitgeven. Dit was de Castricumse voorzitter Gerrit Terol een doorn in het oog en had jaren van onmin tussen beide verenigingen tot gevolg. Want wie in Castricum lid wilde worden, moest wachten tot er iemand zijn lidmaatschap opzegde of kwam te overlijden. In 1948 had de club al 50 leden. In het contributieboek van dat jaar staat bij de nieuwe leden C.L. Bedeke en O.P. Bleijendaal de aantekening ‘voor eigen risico’. Het was namelijk niet zeker of ze wel een visvergunning zouden krijgen.

Periode 1948 tot 1956

Tijdens de bezetting was er door de Duitsers een tankgracht van Bakkum tot aan Egmond aangelegd. Na de bevrijding wilden de eigenaren natuurlijk hun weilanden weer terug en werd de tankgracht gedempt. Wegens gebrek aan voldoende zand bleven een paar stukjes van deze tankgracht gespaard. In Bakkum-Noord ligt er aan de Bleumerweg (kadasternummer 124 in sectie A) nog een stukje met de naam ‘Tankval De Kroft’.

Op voorstel van het lid Piet van Duin zou men proberen de tankval te pachten om hierin karpers uit te zetten. Begin maart 1948 brachten vier bestuursleden een bezoek aan de eigenaar Reinier Duijn. De tankval was al verpacht aan een inwoner van Limmen. Maar Reinier wilde wel eens met deze pachter gaan praten. Deze heren zijn het eens geworden, zodat de vereniging de tankval kon huren voor zes jaar en zes optiejaren. Hiermee hadden de Castricumse hengelaars er een stuk viswater bij en konden er nieuwe leden worden toegelaten.

Op 31 maart 1949 zette de vereniging 400 edelkarpertjes en 100 zeeltjes uit. Met de bevissing werd gewacht totdat de karpers de wettelijke maat van 35 cm hadden bereikt. Op voorstel van voorzitter Gerrit Terol plaatste men er een bord ‘Verboden te vissen AHB’.

Op zondag 11 juni 1950 werd er een eerste proefwedstrijd gehouden waaraan 33 leden deelnamen. Toen ving men 137 karpers die allemaal ondermaats waren. De winnaar was Theo de Graaf die 19 karpertjes ving.

Op zondag 17 juni 1951 werd de tweede karperwedstrijd gehouden met 44 leden. Die keer ving men 27 karpers waarvan er negen bovenmaats waren. Om de prijzen moest worden geloot, want er waren vijf deelnemers die ieder twee karpers vingen: Jan Immink, Arie van Weenen, Feije Tiemstra, Cees Bedeke en Willem Rozing.

Bij het huren van de tankval was gebleken dat de hengelsportvereniging geen formele status als rechtspersoon had, omdat ze niet Koninklijk goedgekeurd was. Bij Koninklijk besluit van 4 oktober 1955 werden de statuten van ‘Hengelsportvereniging Castricum’ (afgekort HVC) goedgekeurd en kon ze als een volwaardige vereniging verder.

Het verenigingslogo van de Hengelsportvereniging anno 1956.
Het verenigingslogo van de Hengelsportvereniging anno 1956. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In gevolge daarvan trad in 1956 het oude bestuur af en werd er een volledig nieuw bestuur gekozen. Volgens de nieuwe statuten waren er ook aspirantleden van 8 tot 14 jaar en juniorleden van 14 tot en met 17 jaar mogelijk. Als viswater voor de aspiranten en junioren was alleen tankval De Kroft aan de Bleumerweg beschikbaar. Het deelnemen aan de wedstrijden was voorbehouden aan de seniorleden van 18 jaar en ouder. Het zal zeker met het cafébezoek na de wedstrijden te maken hebben gehad.

Periode 1956 tot 1966

In deze periode werden er in Castricum veel nieuwe woonwijken gebouwd en diverse vijvers gegraven voor de waterafvoer en verfraaiing van de buurt. De eerste vijver was die aan de Helmkade, waar vooral de Castricumse jeugd een hengeltje uitgooide.

Helmkade met zicht op woningen aan de Schelgeest.
Helmkade met zicht op woningen aan de Schelgeest. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In deze periode was er één hengelsportwinkel, namelijk van Siem Swart aan de Dorpsstraat 41.

Siem Swart in de deur van zijn hengelsportwinkel artikelen aan de Dorpsstraat.
Siem Swart in de deur van zijn hengelsportwinkel artikelen. Dorpsstraat 41 in Castricum, 1960. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1962 verkreeg de vereniging het visrecht in de pas gegraven vijver aan de Hendrik Casimirstraat. Er werden jaarlijks 80 kilogram tweezomerige pootkarpers in uitgezet. De vijver werd met gaas afgesloten van de overige vijvers en zo ontstond er een ware karperput. Het vissen in de Casimirvijver was toen nog voorbehouden aan de seniorleden en gebonden aan een groot aantal regeltjes. Er mochten in die vijver maximaal tien hengelaars tegelijkertijd vissen. De gepensioneerden mochten er bijvoorbeeld niet vissen op zaterdagen, zondagen en werkdagen na 18 uur.De dinsdagmiddag was gereserveerd voor de middenstanders, die dan hun winkel sloten.

Vijver met vissende mensen aan de Hendrik Casimirstraat.
Vijver met vissende mensen aan de Hendrik Casimirstraat. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Het vissen onder de ogen van de omwonenden lokte natuurlijk ook klachten uit, die via de gemeente op het bord van de hengelsportvereniging werden gedeponeerd. In een brief van 19 juni 1962 staat:

  • “Op de zondagen 3 en 10 juni bevond zich bij de vijver een hengelaar die een luid spelende draagbare radio bij zich had, welke een hinderlijk lawaai veroorzaakte;
  • Het geheel wordt ontsierd door urinerende vissers;
  • Op 11 juni raakte een der zwanen verward in een vislijn.”

Op de naleving van de regels werd toezicht gehouden door twee leden die als controleurs werden aangesteld: Henk Serlijn en Cor Bartling.


Jaarboek 41, pagina 35

Op overtredingen stonden ook behoorlijke sancties. Vooral de heer Bartling was fanatiek, wat hem niet geliefd maakte bij zijn clubgenoten. Barend Kappers werd voor een maand geschorst, omdat hij een ondermaatse karper in zijn leefnet had. Feije Tiemstra (74 jaar) werd twee maanden geschorst wegens onbehoorlijk gedrag, terwijl Piet van Kessel met royement werd gedreigd vanwege het geluidsniveau van zijn draagbare radio. Zelfs het zeer gewaardeerde erelid Jan Korver (67 jaar) kreeg een schorsing vanwege het incident met de bewuste zwaan, die overigens een uurtje later door twee andere hengelaars van het snoer was verlost. De ‘slachtoffers’ konden nog wel in beroep gaan bij voorzitter Gerrit Terol, maar je had bij hem weinig in te brengen.

Gerrit Terol drukte zijn stempel op de vereniging; hij was voorzitter van 1937 tot 1956 en van 1959 tot 1974.
Gerrit Terol drukte zijn stempel op de vereniging; hij was voorzitter van 1937 tot 1956 en van 1959 tot 1974.

Aan de Castricumse jongeren had de vereniging nog steeds niets te bieden anders dan het viswater aan de Bleumerweg. Het vissen werd bij de jeugd steeds populairder, omdat er nu ook vijvers lagen langs de Kastanjelaan, de Anna Paulownastraat en de Jan van Nassaukade, waar ze ook de door de vereniging uitgezette karpertjes konden vangen.

De jeugd had geen begrip van en voor het vergunningenstelsel en viste illegaal de vis uit de vijvers. Politieman Jacob Kloos, zelf ook een hengelaar, stuurde wel eens vissende kinderen weg bij de vijvers als hij op zijn motorfiets met zijspan langs kwam rijden. Maar dat was met zoveel jeugd natuurlijk niet vol te houden.

Advertentie Piet van Kessel.
Advertentie Piet van Kessel.

De hengelsport werd steeds populairder en de vereniging groeide naar 125 leden in 1965. Hengelsportwinkelier Siem Swart stopte in 1966 met zijn winkel. In dat jaar startte Henk Nuijens aan de Dorpsstraat 12 een winkel voor tuinbenodigdheden en hengelsportartikelen. Ook Piet van Kessel breidde zijn schoenenwinkel aan Bakkummerstraat 108 uit met hengelsportartikelen. De schoenmaker was geliefd bij zijn hengelsportklantjes die hij met raad en daad bijstond en daar ook rustig alle tijd voor nam. Hij stond vaak op straat over het vissen te praten, terwijl zijn vrouw de honneurs in de schoenenwinkel waarnam.

Vissen in het Meertje van Vogelenzang

In 1933 was mede in het kader van de werkverschaffing aan het eind van de Haagscheweg in Bakkum-Noord het Meertje van Vogelenzang gegraven. Met het vrijkomende zand werd de Zeeweg doorgetrokken naar Limmen en een viaduct over het spoor aangelegd.

Het PWN zette karpers en andere vis in het meertje uit. De vissen deden het geweldig op de verse bodem, maar hengelen was er ten strengste verboden. Beroepsvisser Van den Kommer uit Uitgeest werd door PWN regelmatig ingeschakeld om er vissen te oogsten. Rond 1960 had het PWN karpers uitgezet in de infiltratiekanalen aan de Van Oldenborghweg als proef om de bodem doorlaatbaar te houden. Maar de karpers bleken niet bestand tegen het gechloreerde water in de infiltratiekanalen. Het PWN verhuisde ze daarom maar naar het Meertje van Vogelenzang. De grote karpers in het meertje trokken veel publiek dat de vissen kwam voeren; het meertje stond al gauw bekend als de Karpervijver.

Het Meertje van Vogelenzang.
Het Meertje van Vogelenzang. Ook bekend als de Karpervijver. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Ook bij de hengelsportvereniging werd er al vele jaren met begerige ogen naar dit prachtige viswater gekeken. Voorzitter Gerrit Terol, die werkzaam was bij het pompstation, wist het bij zijn PWN-superieuren in Bloemendaal voor elkaar te krijgen dat de vereniging in 1966 visvergunningen voor het Meertje van Vogelenzang mocht gaan uitgeven. Voor deze zogenaamde machtiging betaalde men toen 350 gulden per jaar.

De Kamer voor de Binnenvisserij maakte echter bezwaar, want de prijs was gezien de grootte van het water veel te hoog. De Kamer zou slechts toestemming verlenen als het huurbedrag tot 175 gulden zou worden teruggebracht. Dat men dit unieke viswater kon verwerven, was zo belangrijk dat de vereniging wel akkoord ging met de machtiging van 350 gulden.

Omdat het vissen in het meertje vanaf de oevers onmogelijk was, moesten er eerst de nodige vissteigers komen. Het toenmalige bestuur en een aantal enthousiaste leden staken vele vrije zaterdagen en avonden in het bouwen van tien vissteigers rondom het meertje. Deze eerste steigers werden gemaakt van eiken boomstammetjes afkomstig uit het duinterrein die door Olof Bleijendaal (tweede penningmeester van de club van 1956 tot 1996 en tevens terreinwerker bij PWN) vakkundig werden geschild.

Kees Bedeke sr. tijdens de aanleg van vissteigers in het duinmeer.
Kees Bedeke senior tijdens de aanleg van vissteigers in het duinmeer.

Op 1 juni 1966 kon de visserij in het duinmeertje van start gaan. Vissen in het meertje was alleen toegestaan aan de leden van de vereniging die 18 jaar of ouder waren


Jaarboek 41, pagina 36


en bovendien ingezetenen van de gemeente Castricum moesten zijn. De eerste jaren (1966 tot 1974) werden er fenomenale vangsten gedaan. Hengelsportwinkelier Piet van Kessel kon toen regelmatig hengelaars noteren voor de toenmalige ‘Kanjerkoningcompetitie van de KRO’ met karpers groter dan 90 cm en palingen groter dan 100 cm.

Jan Veldt met een karper bij het duinmeertje.
Jan Veldt met een karper bij het duinmeertje.

De visserij in het Meertje van Vogelenzang was zo geliefd dat de vereniging in 1967 de grens van 200 seniorleden overschreed. De overgrote meerderheid van de leden kwam niet in aanmerking voor een visvergunning van de Groot-Limmerpolder. Die was immers voorbehouden aan de eerste 50 leden met de oudste rechten. Dat was natuurlijk niet vol te houden en de 50 poldervergunningen werden toen gesplitst in 50 zomervergunningen en 50 wintervergunningen. Bij de uitgifte van die vergunningen gold het principe ‘Wie het eerst komt, wie eerst het eerst maalt’.

De periode 1968 tot 1983

Het vissen in de Casimirvijver was voorbehouden aan de seniorleden en de Castricumse jeugd liet men haar gang gaan in de andere vijvers. Dit leidde tot ongewenste situaties, want in een brief uit 1967 van Klaas Rond (secretaris van 1967 tot 1985) aan de gemeente Castricum staat het volgende: “Gezien het feit dat door de jeugd van Castricum (5 tot 20 jaar) op ongehoorde wijze gewerkt wordt aan de totale vernietiging van de door ons opgebouwde visstand en het vernielen van de plantsoenen rond de gemeentelijke vijvers, willen wij de jeugd van 8 tot en met 17 jaar onderbrengen in een jeugdafdeling van onze vereniging. Wij willen deze aspiranten een eigen jeugdbestuur geven, waarvoor wij reeds van vijf jonge leden een toezegging hebben gekregen. De HVC wil trachten in samenkomsten met de jeugd door het geven van goede voorlichting over de hengelsport en dergelijke te bereiken dat ze weten hoe ze zich hebben te gedragen aan de waterkant.”

Dit viel bij de gemeente in goede aarde en de vereniging verkreeg per 1 januari 1968 het volledige visrecht in alle Castricumse vijvers. Er kwam een jeugdafdeling met een eigen bestuur, bestaande uit jonge seniorleden:

  • voorzitter Cor Nuijens (met Huug Korsman als tweede voorzitter);
  • secretaris Ber Veldt;
  • penningmeester Jan Veldt;
  • commissaris Piet ten Wolde, Ton Res, André Meselaar en Henk Serlijn.
De prijzen op het Kooiplein.
De prijzen op het Kooiplein; met map Cor Nuijens, knielend Jan Veldt en Ber Veldt.

Na een berichtje in de plaatselijke krant kon men al op 12 mei 1968 het 100e jeugdlid noteren. In dat eerste jaar zou het aantal jeugdleden nog verder oplopen tot maar liefst 496.

Om de jeugd de kunst van het vissen bij te brengen werd er op 25 mei 1968 een instructiebijeenkomst gehouden in de Juliana van Stolbergschool. De opkomst was die middag al bijzonder groot.
Er werd besloten om jaarlijks vijf viswedstrijden voor de jeugd te organiseren. De jeugdleden werden met een convocatie voorzien van reclame van sponsors voor iedere wedstrijd uitgenodigd.

Voor de viswedstrijden verzamelde de jeugd zich zaterdagochtend om kwart voor zeven op het Kooiplein waar na afloop ook de prijsuitreiking werd gehouden. De stoet begaf zich onder de hoede van acht controleurs naar het strijdperk (de vijvers aan de Van Speykkade en de Beethovensingel).

In de krant van 11 juni 1968 staat het volgende verslag van de eerste jeugdviswedstrijd: “Op 8 juni 1968 werd door niet minder dan 65 jeugdige leden van de Hengelsportvereniging Castricum deelgenomen aan een grote viswedstrijd aan de Van Speykkade. Na een spannende strijd, waarbij het ging om zoveel mogelijk visjes te vangen, werd C. Tak eerste met in totaal 17 visjes. J.M. Benard werd tweede, D. de Bood derde en H. Serlijn vierde. Na afloop van dit zeer geslaagde visfestijn werden de jeugdige vissers getrakteerd op ijs.”

De eerste jeugdviswedstrijd bij de Van Speykkade; de toeschouwer is Lou Veldt.
De eerste jeugdviswedstrijd bij de Van Speykkade; de toeschouwer is Lou Veldt.

Jaarboek 41, pagina 37

Over het klassement om de grootst gevangen karper meldde dezelfde krant: “H. Woudenberg voerde de ranglijst aan met een karper van 50,5 centimeter. Zoals bekend stelde de hengelsportzaak Van Kessel voor de winnaar van dit klassement een werphengel met molen beschikbaar.”

In 1974 nam Gerrit Terol wegens ziekte afscheid als voorzitter. Hij werd opgevolgd door Cor Nuijens, die deze functie tot 1996 vervulde. De leden van het jeugdbestuur gingen in 1975 op in het gewone bestuur.

Door de vele nieuwbouwwijken met hun nieuw gegraven vijvers groeide de belangstelling voor de hengelsport naar ongekende hoogte. In 1983 bereikte de vereniging haar hoogtepunt met 838 seniorleden en 650 jeugdleden. Met zoveel hengelaars viel er ook met de verkoop van hengelmateriaal geld te verdienen.

In oktober 1971 startte Piet ten Wolde in de bloemenwinkel van zijn ouders aan de Henri Schuijtstraat 17 een filiaal van Peeters Hengelsport. En in 1980 ging Bart Holwerda in zijn dierenwinkel aan de Burgemeester Lommenstraat 4 ook hengelsportartikelen verkopen.

Het Biljartcentrum van de gebroeders Ber en Jan Veldt werd vanaf 1982 gebruikt als het clublokaal van de vereniging. Naast de prijsuitreikingen van de wedstrijden hield de vereniging daar ook klaverjasavonden.

Cor Nuijens
Cor Nuijens

Interview met Cor Nuijens

Cor Nuijens, geboren in 1942 in Limmen, bloemenexporteur, heeft veel betekend voor de Castricumse hengelsport. Hij vertelt: “Als jongetje viste ik al in de Grote Tocht, een sloot die in het weiland ten westen van de Westerweg in Limmen loopt. Hier heb ik menig uurtje doorgebracht. Zeelt, brasem, voorns enzovoorts waren er volop. In 1962 werd ik lid van Hengelsportvereniging Limmen. Op mijn 21e trouwde ik met Anneke Veenstra uit Bakkum en gingen we inwonen bij mijn schoonouders op de Bakkummerstraat. De Hengelsportvereniging Castricum (HVC) had toen net het visrecht in de nieuw gegraven vijver aan de Hendrik Casimirstraat gekregen. Omdat ik in Castricum woonde, wilde ik lid worden van de HVC, maar ook blijven vissen in de Groot-Limmerpolder. Dat kon eerst niet, want de HVC had maar 48 ‘poldervergunningen’ voor haar toenmalige 100 leden en alleen de eerste 48 leden hadden het recht op die poldervergunning. Met Valkering, voorzitter van HSV Limmen, heb ik kunnen regelen dat ik mijn poldervergunning van Limmen mee mocht nemen naar de Castricumse vereniging. Het bestuur van de HVC ging akkoord en zo werd ik in 1964 lid in Castricum.

In mijn jonge jaren was ik een fervent karpervisser en viste vaak met Bernard Louman, een oudere man die een potten- en pannenwinkel had aan de Dorpsstraat. Dat gebeurde op de dinsdagmiddagen (de winkels waren dan gesloten). Het karpervissen deden we in de Startingervaart bij het ‘Gemaal 1879’ in Akersloot. We visten met vaste hengels van bamboe, een dikke nylonlijn en een grote haak met als aas een aardappel. Op een keer kreeg ik er een grote karper aan die niet te houden was en (ik) gooide mijn bamboehengel in het water. Wat later kreeg ik mijn hengel weer te pakken en was de karper moe gezwommen. Zo ving ik een boerenkarper van 69 cm en won daarmee de beker voor de ‘Grootste Karper’. Deze beker werd jaarlijks door de HVC uitgereikt.


Jaarboek 41, pagina 38

Verder heb ik leuke herinneringen aan de baarswedstrijden van de HVC. In november en maart gingen we met een Naco-bus vol met baarsvissers naar de kop van Noord-Holland. We visten dan een hele dag op baars met na afloop de prijsuitreiking in hotel Kuilman.
Op een keer bij het Noord-Hollands kanaal schoot het tweede deel van mijn hengel in het kanaal. Wat te doen? Toen heb ik mijn kleren maar uitgetrokken en ben in het koude water gesprongen om het hengeldeel te zoeken. En dat lukte me zowaar ook nog, zodat ik de wedstrijd verder kon vervolgen.

De baarsvissers bij het Noord-Hollandskanaal in Het Zand tijdens het 60-jarig jubileum in 1986.
De baarsvissers bij het Noord-Hollandskanaal in Het Zand tijdens het 60-jarig jubileum in 1986. Van links naar rechts staand B. Holwerda, J. Korsman, G. Groentjes, R. Stal, G. Schermer junior, C. Schotten, B. Veldt, G. Lute, S. de Groot, A. Groot, K. Meijne, G. Schermer, S. Zijp, K. Louwe, O. Bleijendaal, S. de Jong, H. Nuijens, R. Reinders, M. Maas, W. Schermer, W. van de Nieuwboer, A. Steij, A. de Haay, C. Nuijens en G. Gijzen; zittend P. Verbiest, K. Rond, H. Korsman, J. Hollenberg, H. Gruis, A. Theissling, C. Duinmeijer, S. Groentjes, M.M. van Ewijk, W. Ooms en D. Zentveld; liggend J. Veldt en K. Hoekstra.

Gaandeweg raakte ik meer betrokken bij de HVC. In 1968 begon de vereniging een jeugdafdeling met een apart ‘jeugdbestuur’. Ik werd voorzitter van dit bestuur en we vergaderden bij mij thuis aan de Oranjelaan. De jeugdafdeling groeide als kool en dat viel op bij het bestuur. Omdat er ook toen al moeilijk mensen voor een bestuursfunctie te vinden waren, vond men het nodig dat we samen met het ‘grote bestuur’ gingen vergaderen. Dat gebeurde eerst nog bij Kuilman en later bij Anton de Rooij aan de Dorpsstraat. Na afloop van de vergadering werd er dan nog een kaartje gelegd, klaverjassen. Voor ons jongelui was het er dan om te doen om Gerrit Terol, de voorzitter van het grote bestuur, te laten verliezen, want die man kon daar absoluut niet tegen.

Toen Gerrit Terol aftrad in 1974 als voorzitter, werd ik zijn opvolger. In die periode werd de landelijke ‘Algemene Hengelaars Bond’ (AHB) gereorganiseerd tot ‘Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties’ (NVVS). Er werd een stichting gevormd ter voorbereiding van de ‘Federatie Midden Noord-Holland’. In deze stichting had ik ook zitting. Daarna ben ik vanaf 1975 nog tien jaar penningmeester geweest van de federatie. De vergaderingen van het federatiebestuur waren bij mij thuis aan De Bloemen. Dat hadden vaak korte nachtjes tot gevolg, omdat ik vanwege de bloemenexport de volgende dag weer vroeg naar Duitsland moest rijden. Maar het was een leuke tijd en ik heb er veel goede vrienden aan overgehouden. In die periode viste ik veel in het Alkmaardermeer vanuit mijn bootje de ‘Eridan’, genoemd naar mijn zoons Erik en Danny.

In 1984 werd ik voor mijn rug afgekeurd, maar bleef tot 1996 voorzitter van de HVC. De laatste jaren komt er van vissen niet veel meer, maar ik heb nog steeds aanloop van mijn oude visvrienden.


Jaarboek 41, pagina 39

De periode 1984 tot en met heden

In het jaar 1984 is de landelijke “Algemene Hengelaars Bond” (AHB) omgevormd tot de “Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties” (NVVS) waarbij de verenigingen bij regionale federaties zijn aangesloten. Vroeger trok iedere rechtgeaarde hengelaar er op 1 juni, de opening van het visseizoen, voor dag en dauw op uit om te gaan vissen.

De visserijwet is in 1984 gewijzigd. De gesloten tijden zijn afgeschaft, zodat men nu het hele jaar kan vissen. Sindsdien is de lol van de opening van het nieuwe visseizoen op 1 juni verdwenen, wat een geleidelijke afname van het aantal leden van de vereniging tot gevolg had.

Voor de jeugd kwamen er andere (sport) activiteiten op zodat ook daar de belangstelling voor het vissen terugliep. In 2006 werd het dieptepunt bereikt met 400 seniorleden en 100 jeugdleden. Van de hengelsportwinkels wist alleen die van Henk Nuijens aan de Dorpsstraat 12 zich staande te houden.

De jeugdbegeleiders van de HVC in 1993.
De jeugdbegeleiders van de HVC in 1993: Sjoerd de Jong (door NVVS onderscheiden als Jeugdbegeleider van het jaar!), Anton Steij en Herman Scholten.

In de periode 1990-2000 schommelde het aantal jeugdleden tussen 200 en 250 en er werd veel tijd geïnvesteerd in de vissende jeugd. Op 26 juni 1993 werd er in de vijver aan de Henri Dunantsingel en in Sportcentrum De Bloemen door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) en de Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties (NVVS) de examendag van de cursus Jeugdbegeleiding gehouden. Dit ging gepaard met de nodige publiciteit en had een opleving van het jeugdvissen tot gevolg. De NVVS onderscheidde toen Castricummer Sjoerd de Jong als ‘Jeugdbegeleider van het jaar 1993’.

De hengelsportverenigingen zetten zich van oudsher ook in voor de kwaliteit van hun viswater. Vanaf 1976 tot en met 2005 bemonsterden hun vrijwilligers, in het kader van het Water- en Visstandbeheer van de NVVS, maandelijks het zuurstofgehalte. Tegenwoordig wordt de hengelsport regelmatig tegengewerkt door ‘moderne’ natuurbeheerders.

Het Meertje van Vogelenzang werd in 1995 uitgebaggerd en slechts door inschakeling van de landelijke hengelsportorganisatie NVVS kon de vereniging in dit unieke stukje natuur blijven vissen. Dit saneringsproject is mede gerealiseerd met een provinciale subsidie in het kader van het Integraal Waterbeheer (Natuurbeheer en Hengelsport werken samen).

Met ingang van 2007 zijn het zelfstandig bestuursorgaan van de overheid OVB en de landelijke hengelsportorganisatie NVVS gefuseerd tot ‘Sportvisserij Nederland’. Dit leidde tot de invoering van de Vispas in het jaar 2007. Met het lidmaatschap van de plaatselijke vereniging krijgt men de Vispas en kan men in vrijwel al het viswater van aangesloten verenigingen vissen.

Het ledental van de Castricumse vereniging stabiliseert zich nu op circa 500 seniorleden en 100 jeugdleden. Het clublokaal van de vereniging is sinds 2012 het onderkomen van zeehengelvereniging ‘De Salamander’ op het sportcomplex Wouterland.

Van de oorspronkelijke gezelligheid van de wedstrijdvisserij op baarsjes en het daaropvolgende cafébezoek is tegenwoordig weinig meer over. Deze traditie heeft bij onze Castricumse vereniging nog lang stand gehouden dankzij het biljartcentrum van de gebroeders Veldt. Er worden bij de HVC in 2016 nog steeds baarswedstrijden gehouden, maar die trekken nog slechts tien deelnemers. De overkoepelende afdeling Sportvisserij MidWest Nederland houdt deze typisch Noord-Hollandse traditie nog in stand met twee selectiewedstrijden en het Nederlands Kampioenschap Baarsvissen.

Kees Bedeke

Bronnen:

  • Amsterdamse vischcolleges, Visionair nummer 20 juni 2011;
  • Archiefstukken van Hengelsportvereniging Castricum;
  • Herinneringen van Kees Bedeke (secretaris van 1989 tot 2012);
  • Notulen van G. Casteele (secretaris van 1926 tot 1955).

Met dank aan: Cor Nuijens.

18 september 2023

Kieft, Pieter – burgemeester (Jaarboek 41 2018 pg 22-30)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 22

Wie was … Pieter Kieft

Pieter Kieft in gevangenschap. Tekening door Fred Marschall.
Pieter Kieft in gevangenschap. Tekening door Fred Marschall.

De gemeenteraad van Castricum heeft bij besluit van 25 april 1967 een straat naar Pieter Kieft vernoemd. Nietsvermoedend, want pas in 1975 is ontdekt dat hij een bijzonder negatieve rol heeft gespeeld in het plaatselijke bestuur. Deze ontdekking werd door ondergetekende gedaan in het archief van het Hof van Assisen in Haarlem.

Pieter Kieft werd in 1804 benoemd als onderwijzer. In 1814 werd hij schout van Castricum en Bakkum, een functie die later burgemeester werd genoemd. Daarnaast was hij ook ontvanger van diverse belastingen. Hij had het voor het zeggen in de schelpenhandel en dupeerde veel schelpenvissers ten eigen voordele. Verschillende grondbezitters betaalden gedurende een reeks van jaren te veel belasting, die hij niet afdroeg aan de betreffende instanties en in eigen zak stak. Hiervoor werd hij in 1836 uit zijn ambten gezet en tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Geboren in Westzaan

Pieter Kieft werd geboren in Westzaan op 20 juni 1782 als zoon van Cornelis Kieft en Neeltje Booij. Zijn vader is veehouder, eerst in Nauerna en vanaf 1778 aan het Zuidend in Westzaan. Pieter gaat op 21-jarige leeftijd in juni 1803 in Amsterdam wonen. Daar trouwt hij op 4 november van datzelfde jaar met Betje Smit uit Leer in Oostfriesland. Het echtpaar vertrekt medio 1804 naar Castricum na Pieter’s benoeming tot schoolonderwijzer aldaar.

Benoeming tot onderwijzer in 1804

De Castricumse schoolonderwijzer Jan Metz overlijdt op 22 februari 1803, nadat hij in ons dorp als enige onderwijzer meer dan 15 jaar heeft gewerkt. De school is ondergebracht in een afgeschot gedeelte van de oude dorpskerk. Zijn vrouw verkeert met haar zes kinderen in armoede. Het plaatselijke bestuur heeft haar toestemming gegeven om een ondermeester als vervanger in dienst te nemen, zodat zij het salaris van haar man kan behouden en niet met haar gezin ten laste komt van de armenkas.

Vanaf 14 april 1803 is hier als zodanig Jacobus Elderbeek werkzaam, die al aan het einde van datzelfde jaar gaat werken in Stroe op Wieringen. Opnieuw ligt het schoolonderwijs in Castricum stil. Door het gemeentebestuur wordt in januari 1804 besloten tot de aanstelling van een vaste schoolonderwijzer en gerechtsbode, die tevens koster en voorzanger is.

Er wordt een oproep in de Haarlemsche Courant geplaatst. Hierop komen in totaal 36 sollicitanten af. Van deze lijst worden er door districtsschoolopziener Beets uit Zaandam zes geselecteerd, die in Castricum worden geëxamineerd door een schoolonderwijzer uit Velsen. Van hen heeft Nicolaas Anslijn uit Leiden de beste papieren. Hij is de later zo bekend geworden onderwijskundige en schrijver van schoolboeken. Anslijn heeft zijn getuigschrift voorafgaande aan het examen teruggevraagd en dus moet een keuze uit de overige vijf kandidaten gemaakt worden.

Pieter Kieft uit Amsterdam is de gelukkige. Op 21 maart 1804 wordt hij officieel benoemd. Een uitvoerige instructie voor deze functies is op deze datum opgenomen in het Resolutieboek van het gemeentebestuur en luidt letterlijk:

Instructie voor den School-onderwijzer, Gerechtsbode, koster en voorzanger te Castricum

1. Hij zal zich, met alle oplettenheid en naarstigheid in het Schoolhouden en onderwijzen moeten gedragen naar de wetten en naar het Reglement van orde voor de openbare Scholen, binnen de Bataafsche Republiek, vastgesteld of nog nader vast te stellen; als mede naar zodanige instructie als aan hem, door het Gemeentebestuur van Castricum in het vervolg zal gegeven worden.

2. Hij moet als Gerechtsbode den Schout, het Gemeentebestuur, Schepenen en den Secretaris altijd ten dienste staan, derzelver orders en alle exploicten naauwkeurig naar den form en inhoud ten uitvoer brengen, zonder enige verandering of oogluiking; voords moet hij (wanneer het gevorderd word) alle Publicatien en beveelen aflezen en aanplakken.

3. Het Raadhuis moet hij rein en zuiver houden, waar toe de gereedschappen en al het benodigde aan hem ter hand zullen gesteld worden.

4. Alle personen, die in enig Bestuur binnen deze Gemeente gesteld zijn, of die enig gezag voeren, moet hij met alle bescheidenheid bejegenen en behandelen; ook mag hij niet buiten Castricum gaan of blijven, dan met voorkennis en toestemming van den Schout.


Jaarboek 41, pagina 23

5. Het uurwerk op den dorps Toren zal hij, alle dagen, naar behoren moeten opwinden en in orde houden, en daaraan enig gebrek bemerkende, dit terstond ter kennis brengen van den Schout.

6. Ten opzichte van den kerkedienst, zal hij zich naar de orders van den kerkenraad der gereformeerde gemeente moeten gedragen, en ook moeten naarkomen dat geene, het welk hem door kerkmeesteren dier kerk zal worden bevolen.

7. Hij zal naauwkeurig aantekening moeten houden van de personen, welke komen te overlijden, en van den dag van het overlijden en begraven, waartoe aan hem de quitantien van den betaalden impost op het begraven zullen worden vertoond, alvorens een lijk ter aarde besteld word.

8. Eindelijk zal hij zich in de aan hem opgedragene posten moeten regelen naar al dat geene het welk men van eenen braven man kan verwachten.

Aldus gedaan en vastgesteld bij den Schout en het Gemeente Bestuur van Castricum op den 21 maart 1804, en door den burger Pieter Kieft, beëdigd op den zelfden dag.

Een beeld van het dorp Castricum in 1807, drie jaar na de komst van Pieter Kieft. De hoofdweg vanaf het zuiden (nu de Oude Haarlemmerweg) was nog een mulle zandweg (aquarel van J.A. Cresent).
Een beeld van het dorp Castricum in 1807, drie jaar na de komst van Pieter Kieft. De hoofdweg vanaf het zuiden (nu de Oude Haarlemmerweg) was nog een mulle zandweg (aquarel van J.A. Cresent).

Het Departementaal School-Bestuur voor het noordelijk gedeelte van Holland heeft onderzoek gedaan naar de kunde en bekwaamheid van Pieter Kieft en heeft hem nagenoeg in alles zo zwak bevonden, dat het hem niet een volledig getuigschrift heeft kunnen geven, maar hem alleen heeft toegestaan de school gedurende één jaar waar te nemen, om zich dan in juni 1805 opnieuw te laten examineren. Het gemeentebestuur neemt het bericht op 7 juni 1804 ter kennisgeving aan; Pieter Kieft was al in maart officieel benoemd.

Pieter zakt in 1806 voor een examen voor de vierde rang. Een bezoek van de landdrost van Amstelland aan Beverwijk in 1808 wordt door een delegatie van het plaatselijke bestuur van Castricum aangegrepen om te klagen over de slechte toestand van het onderwijs in hun dorp. De landdrost bekleedde toen een positie overeenkomstig met die van de commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland.

Schoolopziener Pieter Beets krijgt de opdracht een onderzoek in te stellen. De toestand van het onderwijs was inderdaad slecht: Beets treft de onderwijzer voor zichzelf lezend aan, met ruim twintig kinderen in de klas: bij gebrek aan gevorderden zijn er slechts twee klassen, in plaats van de voorgeschreven drie; het lezen is stijf en eentonig, het spellen gebrekkig en het schrijven matig; de lees- en leerboekjes zijn daarentegen ‘zeer wel’ gekozen.


Jaarboek 41, pagina 24

De mening van Beets over Pieter Kieft luidt: “Het is een brave man, die gedienstig is en zijn kerkelijke en burgerlijke posten goed waarneemt, maar niet berekend is op zijn taak als onderwijzer. Bovendien kan ter verontschuldiging van meester Kieft worden aangevoerd dat de ouders de kinderen niet regelmatig naar school zenden.

Nevenactiviteiten

Het ambt van schoolmeester staat in die tijd maatschappelijk niet in hoog aanzien. Hij moet nevenactiviteiten hebben om zijn brood te verdienen. Zo was Pieter Kieft in 1804 voor onbepaalde tijd aangesteld als gerechtsbode. Zijn jaarsalaris als schoolmeester en gerechtsbode is 125 gulden. Hij is ook koster en voorzanger in de Nederlands hervormde Kerk en benoemd tot doodgraver.

Vanaf 1804 wordt Pieter Kieft ook ontvanger van de zogenoemde ‘Onbeschreven middelen’ te Castricum en Bakkum. Dit zijn allerlei soorten belastingen (accijnzen), zoals op wijn, bier, gemaal (korenmolen), zout, zeep, bestiaal (geslachte dieren), ronde maat (granen) en waag (wegen en meten).

Voor die functie heeft hij borgen nodig, die garant staan voor de ontvangen gelden. Op 13 april 1804 wordt notarieel vastgelegd dat Albert Dirkszoon Knaap, boer, en Fulps Ranke, metselaarsbaas, beiden wonende in Castricum, voor Pieter Kieft borg willen staan.

Vanaf 1 januari 1806 wordt de belasting op het recht van successie ingevorderd. Daartoe moeten lijsten worden aangelegd voor het aangeven van overledenen. De schoolmeester Pieter Kieft wordt binnen deze gemeente opgedragen om nauwkeurige aantekening van de te begraven overledenen te houden, om de af te geven toestemmingsbiljetten te verzamelen en alle weken de lijsten van begraven personen aan de baljuw van deze plaats te zenden. Als vervolg hierop wordt Pieter Kieft op 22 januari 1806 tot doodgraver binnen deze gemeente benoemd; zijn benoeming gaat vergezeld van een uitvoerige instructie met negen artikelen waaraan hij zich te houden heeft.

Dat zijn functie niet in hoog aanzien staat, blijkt uit zijn lage inkomen. Pieter Kieft valt in de vijfde belastingklasse en moet in 1812 12,60 gulden belasting betalen. In dat jaar zijn de belastingplichtigen verdeeld over acht belastingklassen variërend van 79,80 gulden tot 2,10 gulden per jaar.

Drie kinderen: Cornelis, Jan en Willem

Het echtpaar Pieter Kieft en Betje Smit krijgen drie kinderen: de zoons Cornelis, Jan en Willem, geboren in Castricum respectievelijk in 1804, 1807 en 1810.

Zoon Cornelis trouwt in 1827 met Christina Margaretha van Leeuwen, is graankoopman en gaat in Limmen wonen. Hier worden hun vijf kinderen geboren en wordt het geslacht Kieft voortgezet.

Jan is kantoorbediende, trouwt in 1832 met Johanna Maria Schuurman en woont in Amsterdam; hun enige dochter en de beide ouders overlijden aldaar voor 1837.
Willem is broodbakker, woont na zijn huwelijk in 1835 met Cornelia Koning eerst nog in Castricum, vanaf 1843 in Alkmaar en voor 1850 tenslotte in Haarlem, waar beiden op hoge leeftijd kinderloos overlijden.

Benoeming tot burgemeester

In 1810 wordt Nederland bij het Franse rijk ingelijfd. Ons land wordt vanaf 1 januari 1811 verdeeld in 7 departementen, elk onderverdeeld in arrondissementen. De gemeenten Castricum en Bakkum vallen uiteindelijk onder het arrondissement Alkmaar.

Bij Keizerlijk Decreet wordt bepaald dat met ingang van 1 januari 1812 Castricum en Bakkum zullen worden samengevoegd. Als burgemeester is benoemd mr. Jacob Nuhout van der Veen, de 32-jarige zoon van de afgetreden schout van Castricum en Bakkum mr. Joachim Nuhout van der Veen. De samenvoeging van Bakkum (110 inwoners) en Castricum (520 inwoners) is een onderdeel van een gemeentelijke herindeling in de Franse tijd die veel meer gemeentes treft.

Op 5 januari 1812 wordt de nieuwe gemeenteraad op het raadhuis van Castricum geïnstalleerd. Deze bestaat uit burgemeester Jacob Nuhout van der Veen, wethouder Arie Admiraal en acht raadsleden.
Al op 7 maart 1812 doet Jacob Nuhout van der Veen in een brief aan de onderprefect een dringend verzoek om te worden ontslagen, omdat het hem onmogelijk is gebleken om het burgemeestersambt te combineren met dat van notaris (in Alkmaar). Voorlopig blijft hij echter in functie.

Per 1 januari 1813 zijn drie kandidaten voor de post van burgemeester genomineerd:

  1. Pieter Kieft, geboren in 1782, 29 jaar, woont in Castricum, gehuwd, drie kinderen, ontvanger der indirecte belastingen, persoonlijk bezit 300 gulden, omschreven als man met verstand, fatsoen en goede wil. Hij wordt nu tabaksverkoper genoemd, een functie die hij ook nog bekleedt.
  2. Arie Admiraal, wethouder, geboren in 1760, 52 jaar, woont in Bakkum, gehuwd, vijf kinderen, landbouwer, persoonlijk bezit 300 gulden, omschreven als man met beperkte capaciteiten voor zijn functie.
  3. Simon Duinmaijer, raadslid, geboren in 1762, 50 jaar, woont in Bakkum, gehuwd, zes kinderen, landbouwer, persoonlijk bezit 400 gulden, geschikt voor de functie.

Pieter Kieft als burgemeester van Castricum en Arie Admiraal als wethouder leggen op 6 januari 1813 de eed af en worden geïnstalleerd op het raadhuis te Castricum in het bijzijn van de afgetreden burgemeester Jacob Nuhout van der Veen; beide heren waren op 25 december 1812 door de prefect van het departement benoemd.

Het besluit van de Provincie Noord-Holland tot vorming van een nieuw bestuur voor de gemeente ‘Castricum & Bakkum’ op 3 april 1817.
Het besluit van de Provincie Noord-Holland tot vorming van een nieuw bestuur voor de gemeente ‘Castricum & Bakkum’ op 3 april 1817.

De installatie van een nieuw gemeentebestuur op 1 mei 1817

De schout wordt benoemd door de koning en de raadsleden door de Provinciale Staten, beiden op voordracht van de ambachtsheer. Het eerste gemeentebestuur dat volgens de nieuwe wetten is samengesteld, wordt in elke gemeente in Noord-Holland omstreeks 1 mei 1817 geïnstalleerd.

Direct hieraan voorafgaand heeft Pieter Kieft, schout en secretaris der ‘Gemeente Castricum en Bakkum’, op 23 april 1817 de eed afgelegd ten overstaan van de heer Staatsraad Gouverneur van onze provincie. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten eerder bij hun besluit van 3 april de leden van de raad benoemd, te weten: Gerrit Brasser en Simon Duinmaijer als assessoren (wethouders) en Evert Asjes, Cornelis Schrama en Floris Twisk als raadsleden.


Jaarboek 41, pagina 25

Op 1 mei 1817 wordt op het gemeentehuis van Castricum om 10 uur ’s morgens voor de schout Pieter Kieft het oude bestuur ontbonden, treedt het nieuwe bestuur aan en wordt door de schout de eed voorgelezen, luidende: “Ik zweer dat ik den mij opgedragen post van lid der Gemeenteraad van de gemeente Castricum, met alle getrouwheid zal vervullen; dat ik mij van alle pligten mij in die betrekking opgelegd, eerlijk en opregtelijk zal kwijten, overeenkomstig de Grondwet, de algemeene landswetten, als mede met hetgeen bij het reglement van bestuur van het platteland van Holland is voorgeschreven.”

Vervolgens wordt de eed door elk raadslid afzonderlijk bevestigd met de woorden: “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!”.
Door de schout is van deze installatie een proces verbaal opgemaakt dat door hem, de assessoren en de overige raadsleden is ondertekend.

Klachten van de schelpenvissers tegen de schout

Gedurende de ambtsperiode van de schout Pieter Kieft zijn er eigenlijk aanhoudend problemen met de schelpenvissers en zijn er klachten over het gedrag van de schout, die tevens als particulier koopman bij de schelpenhandel is betrokken. Dit gaat meerdere keren zelfs zo ver dat de schelpenvissers hun toevlucht zoeken bij het provinciebestuur.

In 1818 beklagen zich enkele schelpenvissers onder aanvoering van Jacob de Graaf junior over het willekeurig gedrag van de schout, die zich niet houdt aan het bij toerbeurt afleveren van de schelpen en bepaalde schelpenvissers uitsluit van levering, omdat zij hun schelpen niet voor een lagere prijs aan hem zouden willen verkopen.

De Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland, die we tegenwoordig commissaris van de Koning noemen, neemt de klachten serieus. Hij stuurt de brief naar de gemeenteraad van Castricum en vraagt om commentaar. Bovendien geeft hij de heer Van Foreest opdracht om de klachten te onderzoeken. Deze komt na enig onderzoek met het voorstel om het reglement aan te passen, zonder uitsluitsel te geven of de klachten tegen de schout gegrond zijn. In datzelfde jaar wordt door de gemeenteraad een nieuw reglement vastgesteld, waarbij het kopen en afleveren van schelpen duidelijker zijn geregeld.

Enkele jaren later, in 1822, beklagen Dirk Nanne en Pieter Mors, beiden schelpenvissers, zich in een brief aan Gedeputeerde Staten, dat zij hun schelpen niet mogen verkopen, terwijl volgens artikel 12 van het reglement het aan een ieder vrij staat om schelpen van de schelpenvissers te kopen.

Uit de vele klachten blijkt, dat de schout vooral zijn eigen belang dient en hij daarbij niet altijd eerlijk te werk gaat. Ook Hermanus Beugeling, koopman in schelpen, beklaagt zich dat hem wordt geweigerd zijn schelpen op zijn beurt te lossen. Anderen doen een oproep om nog eens te wijzen op het belang van de schelpenhandel en alles in het werk te stellen om de reglementen te doen naleven. Daarbij wordt bovendien gevraagd of de schout zich niet meer met de schelpenhandel wil bemoeien en wordt geklaagd over de oneerlijke handelwijze van de schout.

Merkwaardigerwijze wordt na de vele signalen over de schout van hogerhand zijn functioneren niet ter discussie gesteld. Ook Dirk Wijnands schrijft een lange brief aan de Gouverneur, waarin hij een vurig pleidooi houdt voor de instandhouding van de schelpenhandel. Wijnands woont sinds 1818 in Castricum, heeft 24 schelpenvissers in dienst en is ook eigenaar van het ‘Lange Pannenhuis’ aan de Brakersweg. Er heerst grote vertwijfeling onder de schelpenvissers.

Het Lange Pannenhuis.
Het Lange Pannenhuis, één lang huis waarin 4 woningen zijn gesitueerd. Brakersweg 4, 6, 8, 10 in Bakkum. Kunstenaar Theo Lute. Kijk-Uit kalender 2000. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jaarboek 41, pagina 26

Op 8 mei 1822 worden Joris Hageman, Jacob Veldt en Willem Castricum door een heel grote groep schelpenvissers gekozen om bij de Gouverneur diens bescherming in te roepen en het behoud van de schelpenhandel ten sterkste te bepleiten. Zij hebben vernomen dat de schout bij de Gouverneur heeft verzocht alleen aan hem de directie over de schelpenhandel op te dragen.

Dat wij ondergeteekenden voorts nederig verzoeken, het zijn Hoog Edele Gestrenge gunstig gelieve te behagen om het voorstel van gemelden schout te eenemale te verwerpen, daar wij ons niet dan met schrik en ijzing kunnen herinneren de jammer en ellende, die wij ondervonden tijdens hij schout in dien handel betrokken was en ons allen aan hem cijnsbaar (belastbaar) maakte, waardoor dan ook veelen onzer zich tot de diepste armoede vernederd zagen en het volkomen zeker is, dat zulks weder ons ongelukkig en als dan onherstelbaar lot zou zijn, daar de meesten onzer of tot den armenkas of den bedelstaf de toevlugt zouden moeten neemen, terwijl wij integendeel van harte verlangen zouden dat hij schout nimmer eenige bemoeying met dien handel zoude vermogen te hebben, hetzij direct of indirect”.

De brief is ondertekend door 37 schelpenvissers; 22 van hen tekenen met een kruisje, omdat zij het schrijven niet hebben geleerd.

Door de aanhoudende stroom klachten besluit de Gouverneur op 6 juni 1822 om het reglement op de schelpennering tot 31 december 1823 buiten werking te stellen en de schulpbazen (handelaren) uit hun posten te ontzetten.

Op 22 november 1822 wordt er een lange brief, ondertekend door in totaal 75 schelpenvissers en schelpenvaarders uit Castricum, Bakkum en Akersloot gestuurd naar Gedeputeerde Staten. Zij wijzen op de vele intriges van verschillende personen, waarbij de koopman P. Kieft (zij willen hem niet de schout noemen) een voorname rol speelde, waardoor de Gouverneur werd misleid, met uiteindelijk het gevolg dat de schelpenhandel voor enige tijd vrij is geworden.

De schelpenvissers doen een dringend beroep op de Gouverneur om het reglement weer in werking te stellen en de gecommitteerden weer in hun functies te herstellen. Tevens doen de schelpenvissers daarbij het verzoek om artikel 12 van het reglement van 1818 zodanig te wijzigen dat het aan eenieder verboden wordt schelpen te kopen, anders dan bij de schuit en per last en alleen in het winterseizoen.

De gemeenteraad is in zijn advies aan de Gouverneur van mening dat het verzoek tot wijziging kan worden ingewilligd: dat de reglementen en wijzigingen ‘zeer nuttig voor het belang der Ingezetenen kunnen zijn’.

De schout Pieter Kieft reageert in een afzonderlijk schrijven aan de Gouverneur, omdat hij zich persoonlijk in zijn goede naam voelt aangetast door de brief van de schelpenvissers. Kieft meldt onder andere dat hij, terwijl hij gebruik maakte van zijn recht om zijn schelpen kwijt te raken, door een opgeruide menigte is mishandeld. Hiervan zijn drie belhamels door de rechtbank te Alkmaar gestraft (slechts met een gevangenisstraf van acht dagen). Pieter Kieft geeft de schuld van alle ellende aan Dirk Wijnands, die buitensporig veel geld zou verdienen aan het kopen en belenen van schelpen. Deze Dirk Wijnands hoort echter wel bij de grote groep ondertekenaren van het verzoek aan de Gouverneur en heeft dus dezelfde belangen als de schelpenvissers.

Door de Gouverneur worden er, na ingewonnen advies en een onderzoek door de heer Van Foreest, lid van GS, geen termen gevonden om enige wijziging in het reglement aan te brengen.


Jaarboek 41, pagina 27

Grootgrondbezitter

Pieter Kieft koopt gedurende tientallen jaren meerdere panden en vele stukken land. Hoewel hij allerlei leningen aangaat, moet gezegd worden dat hij, gelet op zijn toch beperkte traktement als schout, ver boven zijn stand leeft. Zo koopt hij in 1813 een huis, erf en tuin direct gelegen naast de herberg ‘De Rustende Jager’ aan de Dorpsstraat.

De Dorpsstraat in 1819. Detail van de kaart van de weg van Castricum naar Heiloo, vervaardigd in 1819 door Chr.W.M. Klijn.
De Dorpsstraat in 1819. Detail van de kaart van de weg van Castricum naar Heiloo, vervaardigd in 1819 door Chr.W.M. Klijn.

In de loop van dat jaar koopt hij nog het naastgelegen huisje en diverse percelen weiland en zaadland met een totale grootte van 3,5 hectare.

Deze bezittingen worden grotendeels verkocht, voordat hij in april 1816 een deel van de bezittingen van de vroegere schout mr. Joachim Nuhout van der Veen koopt. Laatstgenoemde woont dan al enkele jaren in Alkmaar en is daar president van de rechtbank.
Het is het herenhuis van de schout met het koetshuis en paardenstal, met de achterliggende tuin, het bos (Schoutenbosch) en het boerenhuis, genaamd Compaan (de nu nog bestaande boerderij Compaan staat op die plek). De twee genoemde huizen staan op een terrein ter grootte van ruim 1,8 hectare.

Boerderij De Compaan.
Boerderij De Compaan. Schoutenbosch 2 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Binnen drie jaar doet Pieter Kieft nog verschillende aankopen van zaadland en weiland onder andere aan de Brakersweg, bij de Beverwijkerstraatweg en op de Hoogevoort met een totale oppervlakte van ruim 7,2 hectare.

Voor de verschillende aankopen van land en aflossing van schulden weet hij in mei 1819 een voor die tijd gigantisch geldbedrag van 8.000 gulden te lenen van de heer Albertus Johannes Schuyt van Castricum, ambachtsheer van de heerlijkheden Castricum en Bakkum en wonende in Amsterdam. Alle bezittingen van Pieter Kieft worden als onderpand opgevoerd. Daarbij hoort ook een pakhuis dat Kieft in 1816 aan het Schulpstet heeft laten bouwen en dat voor bewoning wordt verhuurd.

In de jaren die volgen leent Pieter verschillende bedragen van meerdere personen. Hij koopt nog wat land en laat twee arbeiderswoningen op het Schulpstet bouwen.

Op een gegeven moment kan Pieter Kieft – gegeven zijn vele leningen – het waarschijnlijk financieel niet meer bolwerken, want hij machtigt makelaar Christiaan Stumphius uit Beverwijk om op 28 april 1829 een groot deel van zijn bezittingen in het openbaar te verkopen. De verkoping wordt gehouden in de dorpsherberg, later De Rustende Jager genoemd.

Zijn huis en het omliggende park (nu ten oosten en zuiden omsloten door het Schoutenbosch) wordt in de verkoopakte omschreven als:
Een buitenverblijf bestaande uit de Heerenhuizinge voorzien van onderscheidene kamers, koetshuis, stalling voor paarden en hoornvee, hooi- en stroozolders, erf, moestuin en boomgaard met exquise vruchtbomen, alles staande en gelegen te Castricum, de huizing gemerkt met nommer 84 en de grond, groot 45 roeden, belend ten noorden de algemeene weg, ten zuiden en oosten de verkooper en ten westen meester Joachim Nuhout van der Veen.
Een stuk boschland aangelegd met slingerlanen, bloempartijen, goudvischkom, moestuin en boomgaard, liggende te Castricum, groot twee bunders, belend ten noorden de verkooper, ten zuiden het Achterwegje, ten oosten het Haarlemmervoetpad en ten westen de Hollaan.

Dit geheel wordt gekocht voor 3.305 gulden door zijn grootste schuldeiser koopman Arie de Bruin uit Zaandijk.
De naastgelegen boerenwoning, genaamd Compaan, met stalling voor hoornvee en paarden en berging voor hooi, wordt voor 455 gulden gekocht door broodbakker Cornelis Schermer.

Na de openbare verkoping in 18292 heeft Pieter nog een huis en koepel met grond (1822 vierkante meter) aan de Dorpsstraat in bezit op de plaats waar nu het pand is van de firma De Graaf Tegels en Sanitair. Dit bezit verkoopt hij in 1830 onderhands aan zijn zoon Jan, die dan al in Amsterdam woont.

De winkel van De Graaf Tegels en Sanitair. Dorpsstraat 36 in Castricum, 2007. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Door het overlijden van zoon Jan in 1835 en daarna ook van diens vrouw en enige dochter wordt dit bezit geërfd door Jan’s moeder Betje Smit en zijn schoonmoeder Johanna Brinkman, ieder voor de helft. Beiden verkopen dit erfdeel in 1837 aan Cornelis Kieft, koopman, wonende te Limmen, zijnde een andere zoon van Pieter Kieft en Betje Smit. Bij deze verkoop verklaart Betje dat haar huwelijk met Pieter Kieft, die zich dan bevindt in het huis van bewaring in Gouda, is ontbonden door de ‘infamerende straf, die haar man heeft ondergaan, hetwelk zijn burgerlijke dood ten gevolge heeft’, waardoor Betje nu weer uit eigen hoofde denkt te kunnen handelen.

Na het overlijden van Betje Smit blijkt die verkoop niet rechtsgeldig, want haar man Pieter Kieft was ook erfgenaam en wel na het overlijden van Betje Smit voor de helft van huis en koepel. In november 1838 wordt het geheel door de ‘voogden’ van Pieter Kieft verkocht.

Op 17 juni 1836 worden in het Huis van Arrest te Alkmaar in het bijzijn van Pieter Kieft en Arie de Bruin, Cornelis Schermer en Jan Schavemaker, kopers van onroerende goederen, op de openbare veiling in 1829 de nog openstaande hypotheken afgesloten.

De schout heet vanaf 1825 burgemeester

Jaarlijks moeten de namen van de kandidaten voor de gemeenteraad worden voorgelegd aan de ambachtsheer. Na diens goedkeuring worden de raadsleden benoemd door Gedeputeerde Staten. Vanuit de nieuwe samenstelling worden dan vervolgens uit hun midden de wethouders gekozen.

Vanwege de omslachtige werkwijze wordt de korte raadsperiode dan ook aangepast bij het in werking treden van een nieuw ‘Reglement op het Bestuur ten Platten Lande in de Provincie Holland’ in 1825. De raadsleden worden in het vervolg voor zes jaar benoemd en elke twee jaar treedt op 2 januari eenderde af. De aftredende raadsleden zijn in principe weer herkiesbaar.

In dit nieuwe reglement is de eeuwenoude titel van schout afgeschaft en vervangen door die van burgemeester, die voor een termijn van zes jaar door de koning wordt benoemd. Na 1825 bestaat de gemeenteraad van Castricum uit een burgemeester, twee wethouders en vier raadsleden.


Jaarboek 41, pagina 28

Castricum tijdens het burgemeesterschap van Pieter Kieft (1813-1836)

Bij een opgave in 1812 heeft de gemeente 630 inwoners. Bij de volkstelling van 1830 is het totaal aantal inwoners toegenomen tot 791. In 1812 zijn er 41 schelpenvissers, 21 veehouders en 21 dagloners. Pieter Kieft wordt als onderwijzer in 1813 opgevolgd door Antonie van Rozenhagen. Het onderwijs wordt gegeven in een afgescheiden gedeelte in de oude dorpskerk. Vanwege herhaalde dronkenschap wordt Antonie ontslagen. Zijn opvolger is vanaf 1825 Cornelis Schut. Er zijn heel veel klachten van de ouders over het slechte onderwijs dat door meester Schut wordt gegeven. Hij is de enige leerkracht voor meer dan 100 kinderen. Er is geen geld voor een ondermeester.

In deze periode is 88 procent van de Castricumse bevolking rooms-katholiek en de overige 12 procent protestant. De rooms-katholieken gaan ter kerke in de schuilkerk aan de Breedeweg. In 1817 wordt Bernardus Piepers benoemd tot pastoor in Castricum. Hij zorgt ervoor dat het schuilkerkje nog eens grondig wordt vernieuwd en onder de druk van het stijgend aantal gelovigen vergroot. Een beschrijving uit 1826 over het interieur van de schuilkerk meldt circa 150 plaatsen.

Perceel waar de schuilkerk heeft gestaan.
Perceel waar de schuilkerk heeft gestaan. Breedeweg 72 in Castricum. De schuilkerk is in 1858 gesloopt. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1824 wordt pastoor Piepers opgevolgd door Gijsbertus Ruijgrok van de Werve. Predikant van de Nederlands hervormde kerk is al sinds 1791 Ernst Willem Fabritius, een zwager van de vroegere schout Joachim Nuhout van der Veen. Hij wordt in 1828 opgevolgd door Coert Daniël Canne.

De gezondheidszorg in Castricum laat veel te wensen over. Na 1806 is hier niet meer een geneeskundige gevestigd. Pas in 1828 gaat de 29-jarige en nog ongehuwde Bernardus Res in Castricum werken als heelmeester. Hij trouwt twee jaar later met de dienstbode van de pastoor en zal zijn beroep tot zijn overlijden in 1845 uitoefenen. Hij is de stamvader van de Castricumse familie Res.

In 1820 wordt de straatweg nummer 1 aangelegd tussen Alkmaar en Beverwijk. De weg volgt deels de reeds bestaande weg. In Castricum wordt een gehele nieuwe weg aangelegd vanaf de afslag wat nu Burgemeester Mooijstraat heet aan de Dorpsstraat tot voorbij de grens met Heemskerk.

De handtekening van Pieter Kieft en de schepenen Brakenhoff en Tromp onder het document dat de grens tussen de gemeenten Castricum en Egmond-Binnen in 1821 vastlegde.
De handtekening van Pieter Kieft en de schepenen Brakenhoff en Tromp onder het document dat de grens tussen de gemeenten Castricum en Egmond-Binnen in 1821 vastlegde.

In 1821 worden in aanwezigheid van een landmeter met de schout Pieter Kieft en de schepenen Jan Franszoon Brakenhoff en Gerrit Tromp, vooruitlopend op de oprichting van het Kadaster, officieel de grenzen van het grondgebied van de gemeente Castricum bepaald. Beide schepenen zijn voor dit doel benoemd tot aanwijzers. De vaststelling van de grens geschiedt in aanwezigheid van en in overeenstemming met de schout en de twee aanwijzers van de aangrenzende gemeente. Achtereenvolgens wordt de grens vastgesteld met de gemeente Egmond-Binnen, Heiloo, Limmen, Uitgeest en Heemskerk.

Om te komen tot een rechtvaardige heffing van de grondbelasting wordt in 1832 het Kadaster opgericht. In een aantal jaren van voorbereiding worden alle huizen, erven, wegen en wateren, duinen en landerijen opgemeten, genummerd en getekend op de zogeheten minuutplans. Van elk perceel worden naam, woonplaats en beroep van de eigenaar, de grootte van het perceel, de soort bebouwing, de belastingklasse en de belastbare opbrengst geregistreerd in de zogeheten oorspronkelijk aanwijzende tafels. Gecombineerd met de gegevens van de volkstelling van 1830 ontstaat voor het eerst in de geschiedenis een compleet beeld van bewoners, gezinnen, straten, huizen en percelen land.

In de periode 1830 tot 1835 is een groot project in het duingebied in uitvoering, dat tot doel heeft om uitgestrekte duinvalleien voor landbouw en veeteelt geschikt te maken. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, kanalen en sloten, die moeten zorgen voor een goede waterhuishouding en door de bouw van meerdere duinboerderijen. Het brengt gedurende die periode werk voor vele tientallen grondwerkers.

Arrestatie van de burgemeester

Op 5 januari 1836 zijn voor de officier van justitie te Alkmaar verschenen Bartholomeus Nicolaas Rommel, Cornelis Kuijs en Jan Kabel, allen landeigenaren en wonende te Castricum. Zij klagen burgemeester Pieter Kieft aan voor het gedurende een aantal jaren verhogen van de omslagen voor de Hoogheemraadschappen van de Hondsbossche en Duinen tot Petten en ook voor de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland.


Jaarboek 41, pagina 29

Kieft heeft direct na aanvaarding van de taak als ontvanger der belastingen de omslagen verhoogd zonder de verhoging af te dragen aan de betreffende instanties, noch te storten in de gemeentekas, maar heeft zichzelf hiermee verrijkt. Inmiddels was de extra verhoging gestegen naar 0,20 gulden per hectare.

Als bewijsvoering hebben de drie landeigenaren de kwitanties voor de omslagen afgegeven over de jaren 1828 tot 1835 in de gemeenten Uitgeest, Limmen, Heemskerk en Castricum aan de officier van justitie overlegd.

Op 22 januari daaropvolgend hebben de rechter ter instructie, de officier van justitie en de griffier van de rechtbank zich naar het woonhuis van Pieter Kieft in Castricum begeven. Na verschillende ontwijkende en ontkennende antwoorden op vragen over de administratie over de omslagen, volgt een huiszoeking en worden allerlei documenten meegenomen. Pieter Kieft wordt op dezelfde dag overgebracht naar het Huis van Arrest te Alkmaar.

Voor het afgeven van een verklaring melden zich op 27 januari landeigenaar en oud-wethouder Willem Melker, wethouder Pieter Muijs en gemeenteraadslid Klaas Stet bij de officier van justitie.
Zij verklaren als vertegenwoordigers van het gemeentebestuur dat de voorgaande acht jaren er nooit door Pieter Kieft als ontvanger der omslaggelden van zijn administratie rekening en verantwoording is afgelegd. Zij hebben te goeder trouw Kieft steeds ongemoeid gelaten. Zij hebben nu ontdekt dat de burgemeester hen schandelijk heeft bedrogen.

Door het Kollegie der Hondsbossche is enkele dagen daarvoor een aanmaning gekomen tot betaling van de aanslag van 652,80 gulden voor Bakkum over het jaar 1835. Bij een bezoek aan de echtgenote van de burgemeester blijkt er geen cent meer in kas te zitten om de aanslag te betalen, terwijl de landeigenaren hun aanslag middels een kwitantie reeds hebben voldaan. Bij het bezoek hebben ze zelfs waargenomen dat begonnen was om de inboedel van de burgemeester buiten bereik van de vele schuldeisers te brengen. De gemeente Castricum blijft verantwoordelijk om de aanslag te betalen.

Naar aanleiding van deze verklaring van de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur gaan dezelfde personen van de rechtbank opnieuw samen met Pieter Kieft een dag later naar Castricum om duidelijkheid te verkrijgen over de financiën. Pieter Kieft bevestigt dat de kas leeg is en dat hij de ontvangen contributies voor zijn eigen bijzondere zaken heeft besteed. Het is zijn voornemen om het tekort aan te zuiveren met behulp van zijn zoons Cornelis en Willem. Zij zullen ook nog zorgen voor het geld voor de Uitwaterende Sluizen, voor de Sint-Aagtendijk en eveneens voor het gedeelte van de Groot-Limmerpolder dat in Bakkum ligt.

De Sint-Aagtendijk.
De Sint-Aagtendijk. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Verklaringen van medebestuurders en dorpsgenoten

Op 12 februari 1836 zijn gedagvaard om te getuigen: de wethouders Pieter Schotvanger en Pieter Muijs, gemeenteraadslid Jan Louter en winkelier Hermanus van Keulen. Voor zover aan Pieter Schotvanger bekend, is Kieft als ontvanger nooit bevoegd geweest om voor dijklasten meer te vorderen dan waarvoor de gemeente Castricum voor elke hectare aangeslagen werd, zodat Kieft met een aanslag van twee gulden per hectare zeker acht centen meer ontving dan waarvoor hij gekwalificeerd was.

Ook wordt gemeld dat Kieft wel eens omslag heft van landerijen die daarin niet hoeven bij te dragen. Het gebeurt als een stuk land in andere handen is overgegaan en de nieuwe eigenaar niet goed op de hoogte is. Dat is Hermanus van Keulen, winkelier, persoonlijk overkomen. Hij heeft twee stukken land gekocht die niet hoeven bij te dragen aan de omslag voor de Sint-Aagtendijk. Tot zijn verwondering bemerkt hij dat Pieter Kieft hem op zijn biljet hiervoor had aangeslagen. Met veel moeite krijgt hij het te veel betaalde uiteindelijk terug.

Op 16 februari wordt Pieter Kieft voorgeleid voor de rechtbank te Alkmaar voor verdere ondervraging over onder andere de beschuldigingen van de op 12 februari gehoorde getuigen.

Ruim een week later verschijnen op 24 februari te Alkmaar de opgeroepen getuigen Willem Melker, oud-wethouder, en Klaas Stet, gemeenteraadslid. Hierbij wordt opnieuw gemeld dat Kieft veel meer voor zijn werk als ontvanger in rekening bracht dan zijn voorganger deed en dat iemand van een naburige gemeente, die deze functie bekleedde, nog niet de helft in rekening zou durven brengen.

Veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf

Na uitvoering onderzoek volgt op 11 juni 1836 de akte van beschuldiging door de Procureur Generaal tegen Pieter Kieft. In dit vele pagina’s tellende document wordt de beschuldiging als volgt samengevat:

  1. van afpersing, zo door het in zijn betrekking van gaarder of ontvanger van onderscheiden gemeente omslagen, invorderen, als ontvangen van hogere omslagen en meerdere gelden, als hij wist door de omslagschuldigen verschuldigd te zijn;
  2. van het verduisteren van gelden, de som van drieduizend gulden en het eenderde der jaarlijkse ontvangsten te boven gaande, welke gelden uit krachte van zijn voormelde functies in zijn handen waren.

Op 2 augustus 1836 wordt door Het Hof van Assises voor de Provincies Holland, Noorderkwartier en Utrecht en zitting houdend te Amsterdam op basis van de akte van beschuldiging Pieter Kieft veroordeeld tot een gevangenisstraf gedurende vijf jaren in een tuchthuis, nadat hij op een openbare plaats in de stad Amsterdam openlijk op een schavot zal zijn gegeseld.

Van Pieter Kieft zijn geen afbeeldingen beschikbaar. Uit het vonnis blijkt wel zijn signalement: “Oud volgens zijne opgave 53 jaren, van beroep burgemeester en gaarder van onderscheidende omslagen, geboren te Westzaan, laatst woonachtig te Castricum, lang 1 el, 7 palm, 6 duim (176 cm), hebbende smal aangezigt, gezonde kleur, grijsachtig haar en wenkbraauwen, rond voorhoofd, donkerbruine oogen, spitse neus en ordinaire (=gewone) mond en kin, en grijsachtige baard en zijnde aan de regterzijde gebroken.”

Jan de Quack, de nieuwe burgemeester van Castricum

De gevangenneming, de getuigenverklaringen van medebestuurders en andere dorpsgenoten en ten slotte de ver-


Jaarboek 41, pagina 30

oordeling van burgemeester Pieter Kieft zal enorm veel tumult hebben gegeven bij de plaatselijke bevolking. Van zijn vertrek zal in Castricum met de nodige opluchting kennis zijn genomen.

Na de komst op 6 februari 1837 van zijn opvolger Jan de Quack breekt een stabiele periode aan. Jan de Quack is een veelzijdig mens. Hij geniet landelijke bekendheid als toneelschrijver en dichter, is al sinds 1828 burgemeester van Beverwijk en neemt op 67-jarige leeftijd het ambt van burgemeester en secretaris van Castricum op zijn schouders. Hij heeft toestemming om in Beverwijk te blijven wonen.

De laatste jaren van Pieter Kieft

Pieter Kieft hertrouwt op 6 mei 1840 te Amsterdam met Maria Helena Korte, de huishoudster die al in 1830 bij het gezin Kieft in Castricum woonde. Zijn eerste vrouw, Betje Smit, was in 1838 in Castricum overleden. In 1842 wordt Pieter nog genoemd als kastelein, wonende te Amsterdam. Een jaar later, op 29 april, overlijdt Pieter Kieft in zijn woonhuis op de Oude Waal bij de Jonkerdwarsstraat op nummer 63. Zijn tapperij is ondergebracht in dit huurhuis. Bij de aangifte voor de successiebelasting blijken zijn bezittingen zich te beperken tot huisraad en de inboedel van de tapperij. De nog openstaande rekeningen voor geleverde jenever, de dokter en de begrafeniskosten overtreffen de waarde van het bezit.

Zo komt er een roemloos einde aan het leven van iemand die een enorme invloed heeft gehad op de Castricumse gemeenschap gedurende ruim dertig jaar aan het begin van de negentiende eeuw.

Simon Zuurbier

Bronnen:

11 september 2023

Eenheid, vakantieoord de (Jaarboek 41 2018 pg 16-21)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 16

Opkomst en ondergang van vakantieoord De Eenheid in Bakkum

Kindervakantiehuis De Eenheid.
Kindervakantiehuis De Eenheid.

Onder grote belangstelling werd op 1 augustus 1932 het kindervakantieoord De Eenheid aan de Noorderstraathoek Heereweg geopend. Tal van sprekers benadrukten de ideële doelstellingen van de opdrachtgever, de Zaanse Coöperatieve Verbruiks en Productievereeniging De Eenheid. Naast het leveren van zo goedkoop mogelijke producten koesterde de Coöperatie verheven idealen, waarin de stichting van een kindervakantieoord goed paste.

In de oorlogsjaren werd het gebouw door de Duitsers in beslag genomen en moest het uiteindelijk in 1944 worden gesloopt, omdat het in het schootsveld lag van verschillende militaire opstellingen.

Tussen 1930 en 1935 is er veel gebeurd in de duinrand bij Bakkum. Als werkverschaffingsproject is het duinmeertje gegraven, waarvan het vrijkomende zand is gebruikt voor de verlenging van de Zeeweg tussen Bakkum en Limmen, met een viaduct over het spoor.

Graafwerkzaamheden voor het duinmeertje van Vogelenzang.
Graafwerkzaamheden voor het duinmeertje van Vogelenzang. Bakkum 1933. Centraal op de foto de stoomlocomotief met een rij lorries (driehoekige zijwaarts kiepbare bakken) op smalspoor. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Eveneens is in het kader van werkverschaffing achter boerderij Zeeveld het weiland afgegraven om het maaiveld dichter bij het grondwaterpeil te brengen om daarmee verdroging als gevolg van de drinkwaterwinning tegen te gaan.

Boerderij Zeeveld.
Boerderij Zeeveld. Noorderstraat 2 in Bakkum. Aquarel van Gerard Fleur. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De Heereweg is rechtgetrokken, waardoor de westelijke route langs boerderij Zeeveld als doorgaande verbinding naar Egmond is komen te vervallen. Om de aansluiting met het duingebied te behouden is de Noorderstraat tot aan de Heereweg doorgetrokken.

Rechts de oprit naar de Eenheid aan de Noorderstraat, zijweg van de Heereweg.
Rechts de oprit naar de Eenheid aan de Noorderstraat, zijweg van de Heereweg.

In diezelfde periode heeft de provincie terreinen in erfpacht uitgegeven, waarop jeugdherberg Koningsbosch, kinderkoloniehuis Sint-Antonius en vakantieoord De Eenheid konden worden gebouwd.

Het gebouw van coöperatie De Eenheid.
Het gebouw van coöperatie De Eenheid. Noorderstraat in Bakkum, 1934. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Coöperatie De Eenheid

In 1920 zijn zes Zaanse coöperaties opgegaan in De Zaansche Coöperatieve Verbruiks- en Productievereeniging De Eenheid U.A. (coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid), ook wel kortweg ‘Coöperatie De Eenheid’ genoemd.

Het kantoor bevond zich op het adres Oostzijde 163 te Zaandam. In de organisatie kwam een aantal coöperaties met verschillende levensbeschouwingen samen, maar haar leden waren vooral in de socialistische vakbeweging te vinden. Het doel was vooral aan arbeiders goedkope producten aan te bieden.

In 1924 had De Eenheid ruim honderd vaste personeelsleden in dienst en beliep de omzet bijna een miljoen gulden.

Uit een advertentie in De Telegraaf van 9 april 1931 blijkt dat de coöperatie op dat moment tien kruidenierswinkels, een brood- en banketbakkerij en een brandstoffenafdeling exploiteerde. Ook in Castricum, in de Dorpsstraat tegenover het oude raadhuis, was een kruidenierswinkel van de Coöperatie gevestigd.

De kruidenierswinkel van de Coöperatie.
De kruidenierswinkel van de Coöperatie. Dorpsstraat 66a in Castricum, 1948. Ervoor poseren Nicolaas Schoute met zijn winkeldames links Gre Mak uit Wormerveer en rechts
Jopie de Vries uit Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een socialistisch ideaal

In 1938, het laatste normale jaar voor de oorlog, bestonden er in ons land 26 verenigingen, die samen niet minder dan 50 koloniehuizen exploiteerden. De huizen waren van verschillende aard, grootte en betekenis; op neutrale of op confessionele grondslag.

De neutrale Zaanse Coöperatie de Eenheid had naast stoffelijke belangen ook een algemene doelstelling: ‘Het welzijn der menschheid’. Maatschappelijke en geestelijke verheffing van de leden, zo werd het in de statuten omschreven. De Coöperatie had bijvoorbeeld een Vrouwenbond opgericht. Afdelingen in de Zaanstreek verzorgden ontspannings- en ontwikkelingsavonden. De beweging kwam ook op voor een drankvrije samenleving, volkerenvrede en moederschapszorg. Ook vakantiemogelijkheden werden geboden.

Bij de boerderij van Twisk, genaamd Johanna’s Hof, aan de Zeeweg, verhuurde de Coöperatie kampeertenten voor 75 cent per dag. Er werd zelfs een ‘goederenautodienst’ tussen Zaandam en Bakkum onderhouden.

De boerderij van Twisk, genaamd Johanna’s Hof.
De boerderij van Twisk, genaamd Johanna’s Hof. Johannisweg in Bakkum, 1895. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Vanwege de maatschappelijke doeleinden en de betrokkenheid bij ontspanningsmogelijkheden van de leden lag de oprichting van een kindervakantiehuis zeker in de lijn van de Coöperatie.

Provinciegrond in erfpacht

Het bestuur van de stichting Amsterdamsche Kolonieverpleging voor Kinderen te Amsterdam en het bestuur van de Zaansche vereniging Coöperatie De Eenheid verzochten in 1930 aan het college van Gedeputeerde Staten te bevorderen dat aan hun organisaties terreinen, gelegen op


Jaarboek 41, pagina 17

het Provinciaal Landgoed, in erfpacht werden uitgegeven. Zij wilden deze terreinen benutten voor het stichten van kinderkoloniehuizen.

De locatie van door de provincie in erfpacht uit te geven grond voor het stichten van het kindervakantiehuis De Eenheid.
De locatie van door de provincie in erfpacht uit te geven grond voor het stichten van het kindervakantiehuis De Eenheid.

Eind november stelde het college van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten voor om voor de duur van 40 jaren een perceel ter grootte van 2,5 hectare in erfpacht uit te geven aan de Amsterdamse stichting voor de bouw van kinderkolonie Sint-Antonius en aan de Zaanse vereniging 1,5 hectare voor kindervakantiehuis De Eenheid. Zij zouden daarvoor ieder jaarlijks 300 gulden per hectare moeten betalen.

Na instemming van Provinciale Staten kon op 3 februari 1932 de akte van uitgifte in erfpacht bij notaris Stuyt te Castricum door de partijen worden ondertekend.
De provincie Noord-Holland verklaart in erfpacht uit te geven aan de erfpachtster voor het daarop stichten en als zodanig gebruiken van een vacantietehuis voor kinderen, met bijgebouwen, tuin en erf.”

De achterzijde van het kindervakantiehuis. De achterbouw bevatte links de keuken en rechts de eetzaal.
De achterzijde van het kindervakantiehuis. De achterbouw bevatte links de keuken en rechts de eetzaal.

Met de voorbereidingen voor de bouw kon worden begonnen: Sint-Antonius aan de Heereweg en De Eenheid aan de noordzijde van de Noorderstraat–hoek Heereweg.

Vakantieoord De Eenheid werd door aannemer P. Kleerebezem uit Beemster gebouwd naar het ontwerp van architect D. Noë uit Assendelft. Het gebouw werd in 1932 in gebruik genomen.

Vakantiehuis met speelzaal

Enkele dagen voor de opening is een journalist van Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij, een kijkje gaan nemen en op 25 juli 1932 publiceert de krant het verslag van zijn bezoek: “Het vacantiehuis is symmetrisch gebouwd. De entrée wordt gevormd door een ruime hal, met links een slaapzaal voor de jongens en rechts een slaapzaal voor de meisjes. Deze slaapzalen betreedt men vanuit de hal. In elke slaapzaal zijn 26 goede bedden geplaatst en de ventilatie is er uitstekend verzorgd. Bovendien is naast elke slaapzaal een apart kamertje voor de leidster of leider gemaakt.

In het gehele benedenhuis zijn, behalve in de gangen, de hal enzovoorts, waar granieten vloeren liggen, rifvloeren (houten vloer van smalle lange planken) van Bruynzeel gelegd. In het huis is electrisch licht, gas, waterleiding en telefoon aangebracht. Achter de slaapzalen loopt een gang, die uitkomt op de binnenplaats. Aan het einde van dezen gang zijn de waschlokalen, die evenals de slaapzalen afzonderlijk zijn gehouden.


Jaarboek 41, pagina 18

In deze waschlokaaltjes zijn speciale voetenwaschbakken gemaakt en zijn zoo veel kranen, dat alle logeerende meisjes en jongens zich tegelijk kunnen wasschen. In de douche-cellen met gasgeijser kunnen de kinderen zich een ‘goede beurt’ geven.”

De speelzaal lag tussen de voorbouw en de achterbouw en had aan beide lengtezijden tuindeuren, zodat altijd aan één zijde alles open gezet kon worden, zonder dat men last had van de wind.
De speelzaal lag tussen de voorbouw en de achterbouw en had aan beide lengtezijden tuindeuren, zodat altijd aan één zijde alles open gezet kon worden, zonder dat men last had van de wind.

De verslaggever noemt de speelzaal de mooiste ruimte, waar de kinderen bij slecht weer zich naar hartenlust kunnen vermaken. De eetzaal, die direct aan de keuken grenst, treft hij aan de achterzijde van het gebouw aan.

“In de ruime keuken zullen de spijzen op een groot gasfornuis worden bereid. Een warmwaterautomaat van 60 liter zorgt er voor, dat het keukenpersoneel steeds de beschikking heeft over warm water. Verder zijn in het benedenhuis de noodige wc’s aangebracht.”

Na het benedenhuis verkend te hebben ziet de verslaggever op de bovenverdieping een tegeltableau met de namen van de bestuurders en de raad van toezicht van de coöperatie. In de conversatiekamer voor de begeleiding wordt hij getroffen door het prachtige uitzicht. Hij noemt het een bosrijke omgeving. De bomen zullen niet zo hoog geweest zijn als tegenwoordig, want hij kon jeugdherberg Koningsbosch en zelfs de watertoren van Duin en Bosch zien.

In de verte ziet hij ook de kerktorens van Castricum en hij is onder de indruk van het uitzicht in de richting van de Noordzee: “Werkelijk, men heeft voor dit vacantiehuis, dat met inbegrip van den inventaris ongeveer 40.000 gulden zal kosten, een ideaal plekje uitgekozen. Op de eerste verdieping van het vacantiehuis is een groote zolder, die nu nog niet productief kan worden gemaakt, doch waar hopelijk in de toekomst ook bedden zullen worden geplaatst, die dan het huidige aantal van 66 nog belangrijk kunnen vermeerderen.

Het streven van de coöperatie is er uiteraard op gericht om dit vacantiehuis goed te exploiteeren en er zoveel mogelijk meisjes en jongens van hun vacantie te laten genieten. Voor kinderen uit de Zaanstreek wordt slechts 5 gulden per week betaald en daarvoor worden zij bovendien nog per autobus van en naar hun woonplaatsen gehaald en gebracht.”

Een betere aanbeveling van het nieuwe vakantiehuis kon de Coöperatie zich niet wensen.

Het vakantiehuis De Eenheid stond in de hoek Noorderstraat-Heereweg. Het weiland op de voorgrond is nu het parkeerterrein aan de Noorderstraat.
Het vakantiehuis De Eenheid stond in de hoek Noorderstraat-Heereweg. Het weiland op de voorgrond is nu het parkeerterrein aan de Noorderstraat.

De opening

“Vacantieoord te Bakkum geopend”, zo kopt het avonddagblad Het Volk van 1 augustus 1932. “Hedenmiddag is alhier, onder groote belangstelling en begunstigd door prachtig zomerweer, het kindervacantie-oord van de coöperatie ‘De Eenheid’ te Zaandam, gelegen aan de weg naar Egmond, geopend.”

Kinderkoloniehuis De Eenheid.
Kinderkoloniehuis De Eenheid. Noorderstraat in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Onder de aanwezigen waren het gemeentebestuur van Castricum, de opzichter van het Provinciaal Landgoed en tal van besturen van vak- en andere organisaties uit de Zaanstreek. In zijn openingswoord gaf de voorzitter van De Eenheid, H. Meertens, een overzicht van de wordingsgeschiedenis van het vakantieoord.

Daarna volgde een reeks van sprekers. De woordvoerder namens de Bakkersgezellenbond deed een financiële toezegging, maar bood ook een enveloppe met inhoud aan die bestemd was voor de aanschaf van een boekenkast. De vertegenwoordiger van de Handelskamer stelde 26 volledig uitgeruste ledikanten


Jaarboek 41, pagina 19

beschikbaar voor de jongensslaapzaal. De spreker namens de Centrale Bond van Verbruikscoöperaties en de Algemene Coöperatieve Spaarbank sprak zijn waardering uit over de buiten- en binnenarchitectuur.

Namens de Zaanse gemeenten voerde burgemeester Versteegen van Koog aan de Zaan het woord. Een vertegenwoordiger van de Zaanschen Bestuurdersbond verklaarde dat de moderne arbeidersbeweging zich verheugt over de prestatie om in tijden van crisis en afbraak zo’n mooi gebouw te stichten voor de arbeidersjeugd. Hij bood een collectie boeken aan.

Burgemeester Lommen.
Burgemeester Lommen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Burgemeester Lommen van Castricum verwelkomde de prachtige, nieuwe voorziening in de gemeente en wenste de kinderen die hier hun vakantie komen doorbrengen, een zonnig verblijf toe.

Brochure

In het eerste jaar was het vakantieoord tijdens het zomerseizoen alleen voor kinderen van leden beschikbaar. Voor het overige deel van het jaar kon ook aan school- en jeugdgroepen onderdak worden verschaft. Er was plaats voor 50 kinderen, maar met weinig kosten zou dat aantal uitgebreid kunnen worden tot 80.

Het bestuur deed zijn best om aan het kindervakantieoord meer bekendheid te geven door het uitbrengen van een geïllustreerde brochure die aan de hoofden van scholen werd toegezonden. De brochure bevat foto’s van het exterieur en het interieur. Het vakantieoord wordt aangeprezen voor één- of meerdaagse schoolreisjes. Ook wordt vermeld dat elke slaapzaal in directe verbinding staat met een slaapkamertje voor de begeleiding en dat er één bed op de slaapzaal is afgeschut door gordijnen en ook bedoeld is als slaapplaats voor een begeleider of begeleidster.

“Om het vacantieoord te bereiken, kan men gebruik maken van de electrische treinen op de baanvakken Amsterdam- of Haarlem-Uitgeest-Alkmaar. Men stapt dan uit aan het station Castricum. Dan is het nog een wandeling van drie kwartier. Er loopt ook een autobus op elke trein uit beide richtingen (gewoon tarief: retour 25 cents). Voor niet al te ver afliggende plaatsen is het natuurlijk ook gemakkelijk met bussen te bereiken. Parkeergelegenheid is er voldoende ….”

In het uitgiftejaar van de brochure kostte een overnachting 0,30 gulden, het ontbijt met inbegrip van thee of melk 0,25 gulden, de warme middagmaaltijd 0,60 en het avondeten 0,25 gulden. Verder waren er koffie, thee, zuivel- en frisdranken en versnaperingen tegen billijke prijzen verkrijgbaar. Vooral groepen (leeftijd hoogste klassen lagere school) afkomstig uit de Zaanstreek en Amsterdam maakten gebruik van het vakantiehuis.

Grote belangstelling

Bedrijfsleider Compaan verwachtte dat 1933 een goed jaar zou worden. Hij vertelde daarover in de krant Het Volk van 3 juni 1933 het volgende: “Het vakantieoord zal tijdens de Pinksterdagen bezet zijn door de jeugdgroep van de Amsterdamse typografen. Daarna komen de aspiranten van de speeltuinvereniging Amsterdam-Zuid op bezoek, gevolgd door driemaal achter elkaar een weekeind van de sociaaldemocratische vrouwenclubs in Noord- Holland.

Er komen scholen uit Amsterdam, Driebergen, Amersfoort en Zaandam. Daartussendoor komt een jeugdgroep van de Bond van Overheidspersoneel uit de hoofdstad en van 24 juli tot 21 augustus komen 200 kinderen uit de Zaanstreek in groepen van 25 meisjes en 25 jongens allen een vakantieweek in De Eenheid doorbrengen. De vakantieweken zullen, evenals vorig jaar, geleid worden door mevrouw Helder uit Amsterdam.”

Het beheer kwam in 1933 in handen van het echtpaar Jacob Ekkes (1892-1954) en Geesje Ekkes-van Putten (1889-1984), afkomstig uit Koog aan de Zaan. Zij woonden met hun kinderen (Johannes, Trijntje, Guurtje en Leo) op de verdieping van het centrale deel van het gebouw.

De staf.
De staf. Van links naar rechts Trijntje, de dochter van het echtpaar Ekkes, medewerkster juffrouw Hartog, Jacob Ekkes en Geesje Ekkes-van Putten.

Hun twee dochters Trijntje en Guurtje werkten mee. Trijntje, die tot op hoge leeftijd in Bakkum woonde, herinnerde zich dat de kinderen als ontbijt en avondeten twee belegde boterhammen kregen. Als ze meer wilden, kregen ze alleen met boter besmeerde boterhammen.

Werkloosheidsproject

“Hebben wij nog toekomst?” Zo begint een krantenartikel in het Algemeen Handelsblad van 16 februari 1938. Dit is de vraag die tienduizenden werklozen in Nederland zich stelden, want de werkloosheid in ons land had een ongekende omvang aangenomen. Voor de jongeren van goede wil bestond er, zij het nogal beperkt, gelegenheid om zich nuttig te maken.

Tot de instellingen die dat mogelijk maakten, behoorde ook de Amsterdamsche Maatschappij voor Jonge Mannen, die in Bakkum een werkkamp had ingericht. Zestig jongeren uit Amsterdam en de Zaanstreek werden in De Eenheid ondergebracht voor werkgelegenheidsprojecten in de omgeving. Alle deelnemers verbleven er, buiten het zomerseizoen, niet langer dan acht weken per jaar.


Jaarboek 41, pagina 20

Ten behoeve van het vakantiehuis, de kinderkolonie Sint-Antonius en jeugdherberg Koningsbosch was er een beschutte speelweide nodig. Daarvoor had de provincie Noord-Holland in de onmiddellijke nabijheid van de drie instellingen een duinterrein beschikbaar gesteld. Het enkele hectaren grote terrein moest geëgaliseerd worden.

Voormalig koloniehuis Sint-Antonius.
Voormalig koloniehuis Sint-Antonius. Heereweg 114 in Bakkum. Foto Ger van Geenhuizen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De daarvoor ingezette jongeren groeven de grond af en deponeerden die langs de randen van het terrein. Zo werden er nieuwe kunstmatige duinen gemaakt, waarop naderhand jonge bomen werden geplant om na verloop van enige jaren een prachtige beschutte speelweide te hebben.

Aan een verslaggever vertelde de heer Duinker namens het Provinciaal Waterleidingbedrijf (dat de duingebieden in beheer heeft) dat het de jongeren nogal eens moeilijk viel, maar dat zij in het algemeen het spitten en kruien toch vlug leerden. Het zal niet in alle opzichten prettig geweest zijn om elke ochtend om half zeven te moeten opstaan en een uur later aan het zware werk in de openlucht te moeten beginnen. Het moralistische krantenartikel van 16 februari 1938 besluit met de zin:
“Waarom zou dan het zwoegende troepje in Bakkum, dat getoond heeft tot de bovenlaag der werkzoekenden te behoren, aan de toekomst wanhopen?”

Exploitatieverliezen

Omdat de verliezen op de exploitatie toenamen, werden ook groepen volwassenen aangetrokken. De Amsterdamse Bestuurdersbond en de daarbij aangesloten instellingen organiseerden in dat jaar vier ‘kampen’. Elk kamp telde ongeveer 40 deelnemers. De eerste groep bestond uit diamantwerkers, lithografen, typografen, verzekeringsagenten en overheidspersoneel. De tweede groep werd gevormd door metaalwerkers en de derde groep door transportarbeiders, fabrieksarbeiders, bakkers en slagers.

De vierde groep werd een experiment genoemd. Deze groep bestond uit 44 vrouwen uit verschillende organisaties die zich de laatste jaren geconfronteerd zagen met werkloosheid. Zij konden wel wat afleiding gebruiken. Er werd gewandeld, gefietst en zoveel mogelijk in de openlucht naar lezingen geluisterd, onder andere over de persoon Troelstra. Ook zijn gedichten werden voorgedragen. Het experiment werd een succes genoemd, waarbij de verwachting werd uitgesproken dat het niet bij die eerste keer zou blijven.

Het Vakantiehuis bleef met verlies draaien. Volgens de notulen van de jaarvergadering van 2 juni 1938 moest er per jaar 2.000 gulden op worden toegelegd. Een fonds voor maatschappelijke doeleinden kon wegens tegenvallende resultaten niet in stand blijven. In de notulen staat letterlijk: ‘Het bestuur hoopt dat wij binnenkort zonder kleerscheuren van het Vacantieoord af kunnen komen’.

Toen kan men nog niet vermoeden op welke rigoureuze manier dat zou gebeuren.

De ondergang

Op 10 mei 1940 begon de oorlog en de mensen hadden andere dingen aan hun hoofd dan vakantieactiviteiten. Na de capitulatie heeft De Eenheid nog even dienst gedaan als een soort Rode Kruishospitaal voor militairen. Dat was voor korte duur, omdat de militairen al spoedig werden overgebracht naar Duin en Bosch.

In Het Volk (dagblad voor de arbeiderspartij) van 27 mei 1940 wordt in een kleine advertentie bekend gemaakt dat het vakantieoord is vrij gegeven en weer voor gasten beschikbaar is: “… Tevens delen wij mede, dat er nog een aantal plaatsen disponibel zijn voor kinderen van onze leden. De vacantieweken zijn van 29 Juli tot 5 Aug. en van 5 tot 12 Aug. aaanstaande”
Het is niet bekend of die vakantieweken zijn doorgegaan.

V.l.n.r. achter: Johannes Ekkes, zus Trijntje, hun moeder Geesje en hun vader Jacob; voor: onbekend, Leo en Guurtje Ekkes.
Van links naar rechts achter: Johannes Ekkes, zus Trijntje, hun moeder Geesje en hun vader Jacob; voor: onbekend, Leo en Guurtje Ekkes.

Het gezin Ekkes evacueerde naar Zaandam en De Eenheid kreeg minder gewenste gasten. Vanaf 4 september 1940 namen wisselende groepen Duitse militairen steeds voor korte tijd er hun intrek. Vanaf 8 februari 1941 was het gebouw niet meer bezet, maar werd het ook niet vrijgegeven.


Jaarboek 41, pagina 21

De leegstand duurde niet lang. De Eenheid werd net zoals Sint-Antonius aangewezen als een tijdelijk onderkomen voor patiënten van de Sint-Willibrordusstichting uit Heiloo. Op 13 mei 1941 kwamen de eerste patiënten te voet vanuit Heiloo in De Eenheid aan.

Op 9 juni 1942 werd verordonneerd dat de patiënten er binnen vier weken weer uit moesten. Het gebouw werd daarna opnieuw door de Duitsers in beslag genomen, maar in oktober 1942 werd de inbeslagname alweer opgeheven. Onduidelijk is wat er na die tijd met het gebouw is gebeurd.

Op 3 april 1944 kreeg de coöperatie te Zaandam van Castricumse burgemeester Masdorp het volgende bericht: “Ik deel U mede dat Uw perceel Heereweg 162 (Kinderkoloniehuis) kadastraal bekend sectie A nummer 911, in opdracht van het Rijkscommissariaat op korten termijn afgebroken wordt. De taxatie zal U door het Departement van Financiën nader bekend worden gemaakt onder mededeeling van de wijze waarop U schadeloos zal worden gesteld.”

De reden van de sloop was dat het pand in het schootsveld lag tussen het Widerstandsnest 40 (WN40), gelegen in de duintjes aan de oostzijde van de Heereweg, en de opgerichte radartoren Grosse Elefant tussen de Van Oldenborghweg en de kustduinen. Het Widerstandsnest bestond uit 22 bunkers en diverse open opstellingen.

Radartoren Grosse Elefant.
Radartoren Grosse Elefant.

Nog in diezelfde maand april 1944 werd De Eenheid tot op de fundamenten na gesloopt. Blijkens de lijst van het sloopmateriaal moet de sloop al voor 20 april hebben plaatsgevonden. Een deel van dat materiaal sloeg de gemeente Castricum op. Een ander deel, voornamelijk hout, ging naar de Wehrmacht. Achter het gebouw werd vanaf de Heereweg tot aan de radartoren een brede strook ontbost.

In april 1944 werd De Eenheid gesloopt.
In april 1944 werd De Eenheid gesloopt. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Volgens het verslag van de ledenvergadering van de Coöperatie, gehouden op 9 mei 1944, was het gebouw getaxeerd op 50.000 gulden, voor welk bedrag de Coöperatie een vordering op de Staat kreeg. Besloten werd de erfpachtscanon op te zeggen. Herbouw van het vakantie-oord werd niet overwogen. De verliezen op de exploitatie van 1932 tot 1943 werden becijferd op 32.782,50 gulden.

Dat het daar aan de Noorderstraat niet ongevaarlijk was, blijkt wel uit het verhaal van Siem Mooij, die als kind de oorlog heeft meegemaakt op de nabij gelegen boerderij Zeeveld: “Op een ochtend in september 1944 gingen mijn broer Piet en ik voor de varkens de wei halen die in melkbussen aan de Heereweg klaar stond (wei is een restproduct dat na de kaasbereiding overblijft).

Siem Mooij.
Siem Mooij. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Toen we over de Noorderstraat terugliepen, kwam plotseling vanuit zuidoostelijke richting met hoge snelheid een geallieerde jager aangevlogen over de duinen waar de bunkers onder lagen. De jager begon gelijk op de Duitse stellingen en de Elefant te schieten. Mijn broer en ik zochten meteen dekking onder een lage boomstruik. De jager maakte een grote bocht en kwam weer uit zuidoostelijke richting aangevlogen voor een tweede aanval. Vader Mooij stond op de mesthoop en schreeuwde ons toe dat we daar weg moesten.

Vervolgens doken we in een greppel. Het toestel zette schietend de tweede aanval in en kwam weer terug voor een derde aanval. Tussen de aanvallen door renden we in de richting van de boerderij. Met het hele gezin gingen we schuilen in de zelf gemaakte schuilkelder en wachtten daar de hevige aanval af. Mijn moeder was een kleine week daarvoor bevallen van mijn jongste broer (de jongste broer van Ernst Mooij, de schrijver van dit artikel). Toen de aanvallen voorbij waren, gingen we voorzichtig buiten kijken hoe het ermee stond. Over de omgeving hing een mist van kruitdampen en het weiland en de tuin lagen bezaaid met hulzen.”

Natuur

Het echtpaar Ekkes is na de oorlog weer naar Bakkum teruggekeerd en ging aan de Heereweg 31 wonen. Jacob Ekkes is toen bij de Dienst Terreinen en de kwekerij van het Provinciaal Waterleidingbedrijf gaan werken.

Jacob Ekkes, huismeester van vakantieoord de Eenheid.
Jacob Ekkes, huismeester van vakantieoord de Eenheid. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Van De Eenheid restte na de oorlog alleen de fundering en de granieten vloeren van de gangen en de kelder met de daarin gestorte granieten keukenvloer. Enkele jaren na de oorlog zijn de fundamenten opgeruimd, maar de oprit met de gemetselde hekpalen werden ontzien en markeerden nog lange tijd de plek waar eens het gebouw heeft gestaan.

Jaren later werden ook deze hekpalen gesloopt en de oprit opgebroken. De natuur heeft het terrein in beslag genomen en niets herinnert meer aan het korte bestaan van het vakantiehuis De Eenheid.

Ernst Mooij

Bronnen:

  • Akte van uitgifte in erfpacht van 3-2-1932;
  • Algemeen Handelsblad van 26-11-1930 en 16-2-1938, Koninklijke Bibliotheek;
  • Brochure van Kindervakantieoord De Eenheid;
  • De Telegraaf, landelijk dagblad, van 9-2-1931, Koninklijke Bibliotheek;
  • Documentatie van de Coöperatie de Eenheid, Gemeentearchief Zaanstad;
  • Het Volk (dagblad voor de arbeiderspartij) van 25-7-1932, 1-8-1932, 3-6-1933 en 27-5-1940, Koninklijke Bibliotheek;
  • Heideman, J., Castricum en Bakkum tijdens de Tweede Wereldoorlog, deel 1 1939-1942 (2011);
  • Notitie inzake ontruiming van 11-6-1942, in deelcollectie Erfgoed van de Oorlog, Beeldbank Regionaal Archief Alkmaar; Zaans Volksblad (sociaal-democratisch dagblad) van 31-5-1939, Koninklijke Bibliotheek.

Met dank aan:
Trijntje Ekkes (overleden in 2013), John Heideman en Siem Mooij.

4 september 2023

Posterijen in Castricum en Bakkum (Jaarboek 41 2018 pg 4-13)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 4

De posterijen in Castricum en Bakkum

Het postkantoor.
Het postkantoor. CF. Smeetslaan 232 in Castricum. Het kantoor is in 2009 gesloten en gesloopt in 2021. Nu staat er het appartementencomplex Romeo en Julia. Foto Wil v/d Leygraaf. Collectie Dagblad Kennemerland. Toegevoegd.

Ze woonde dicht bij haar werk in het postkantoor aan de C.F. Smeetslaan, dus voor het opstaan luisterde Anneke Bruin eerst nog even naar het nieuws. Ze kon niet geloven wat ze die vroege ochtend van de vijfde maart van het jaar 2008 hoorde: sluiting van alle postkantoren! Even dacht ze eraan om de hele dag in bed te blijven, maar dat ging natuurlijk niet.

Dat er wat ging gebeuren, tekende zich de laatste jaren steeds duidelijker af. Het werd stiller in de postkantoren ondanks nieuwe producten als cadeaubonnen, staatsloten, buitenlands geld en reisverzekeringen, maar de aangekondigde algehele sluiting kwam toch keihard aan.

De 28e mei 2009 rond de klok van 16 uur ging het postkantoor aan de C.F. Smeetslaan definitief dicht. Voor de laatste klant was er een bloemetje van baliemanager Peter Broers. In de voorafgaande weken konden bezoekers hun gevoelens kwijt in een soort condoleanceboek. In alle toonaarden werd treurnis uitgesproken over de sluiting en medeleven geuit met het personeel. De mensen roemden de service en de prettige omgang met de klanten. Iemand herinnerde aan de jaren (negentien) vijftig toen het postkantoor nog op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat was en Gerard Klaasse een begrip was in het hele dorp. Het is lang geleden allemaal, maar de historie van de posterijen gaat nog honderden jaren verder terug.

Brievengaarder Johannes Rommel

Eén van de oudste brieven in het Castricumse deel van het Regionaal Archief is een handgeschreven brief van de heer Van Assendelft, bewoner van kasteel Assumburg, uit 1607. Het postverkeer werd in die tijd nog uitgevoerd door particuliere bodes, dus ook deze brief zal hier wel op die manier zijn aangekomen. Later namen de steden de postbezorging over.

In 1678 beschikte de stad Alkmaar over een eigen postdienst, uitgevoerd door Lambert en Hillebrand Schagen. Tussen Alkmaar en Haarlem reed dagelijks via Castricum een postiljon. Het goed begaanbaar houden van de hoofdweg, toen nog onverhard, leverde veel problemen op. Door zandverstuiving kwam rijtuigen regelmatig vast te zitten. Onder druk van het Alkmaarse bestuur kwam het in 1785 zelfs tot een omleiding via de Malleweg bij het Krengenbos, zoals beschreven in het 28e Jaarboek (2005).

De Malleweg bij het Krengenbosch in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De logementhouder van De Rustende Jager, Johannes Rommel, was vanaf 1843 de plaatselijke distributeur van brieven en werd ‘brievengaarder’ genoemd. In de doorrijstal naast de herberg werden de paarden verzorgd. Hij ontving een distributieloon en daarnaast een paar centen per bestelling. Naar aanleiding van klachten over een ‘buitensporig hoog bestelloon’ schreef de inspectie van de posterijen in 1849 aan de burgemeester dat de aangestelde brievengaarder voortaan geen geld meer mocht vragen aan ingezetenen die op een afstand van niet meer dan een kwartier van zijn pand woonden. Vijf cent per brief was het tarief voor mensen die op grotere afstand woonden, maar die mochten desgewenst de brieven ook gratis afhalen.

Dorpsgezicht omstreeks 1730 van A. Zeeman. Links Herberg De Rustende Jager waar de distributie van de post plaats vond. In de doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd.
Dorpsgezicht omstreeks 1730 van A. Zeeman. Links Herberg De Rustende Jager waar de distributie van de post plaats vond. In de doorrijstal werden de paarden van de postkoets verzorgd.

Volgens de Postwet van 1850 moest elke gemeente een postkantoor hebben. Op 1 september 1850 werd het distributiekantoor Castricum bevorderd tot hulppostkantoor.


Jaarboek 41, pagina 5

Eerst viel het onder Uitgeest, later onder Alkmaar en vervolgens onder Beverwijk. De eerste brievengaarder, Johannes Franciscus Beudeker, werd al in oktober 1851 opgevolgd door Jan Adam van Soll, die dat volhield tot 1 januari 1890.

Brievenbus in Bakkum

Een nieuw hoofdstuk in de postgeschiedenis brak aan toen de directeur van het postkantoor in Alkmaar de burgemeester in juni 1853 meedeelde dat de minister van Financiën had bepaald dat er ook in het gehucht Bakkum een brievenbus geplaatst zou worden. De brievengaarder van Castricum werd belast met de bezorging van brieven. Hier was de voorwaarde aan verbonden dat de brievengaarder in geen geval meer dan 2,5 cent bestelloon mocht vragen voor elke aangekomen brief en voor drukwerk één cent. Rond die tijd werd de postzegel ingevoerd. Voortaan betaalde de verzender een vast bedrag, terwijl voor die tijd de ontvanger betaalde. Iedereen moest erg wennen aan de nieuwe regels.

Klaas Peijs was de laatste postkantoorhouder in Bakkum.
Klaas Peijs was de laatste postkantoorhouder in Bakkum.

Het café van brievengaarder Nicolaas (Klaas) Peijs (1876-1939) op de hoek van de Bakkummerstraat en de Van Oldenbarneveldweg brandde in 1911 af. Op dezelfde plaats bouwde hij in 1913 een nieuw pand met daarin een textielwinkeltje annex drogisterij plus het hulppostkantoor. Freek, de zoon van Klaas, liet in 1935 aan de overkant van de weg een nieuwe drogisterij bouwen en ook daarin kreeg het postkantoor een belangrijke plaats. De naam stond er met grote letters op: ‘De Posthoorn’.

Tussen 15 januari 1915 en 27 oktober 1968 had Bakkum een eigen poststempel. Het stempel verviel toen de status van hulppostkantoor in 1968 werd omgezet in een agentschap. Klaas Peijs (1933-2014) nam in dat jaar de zaak van vader Freek over. Klaas en zijn Posthoorn werden een begrip in het hele dorp. Per 1 januari 1983 heeft hij zijn winkel met pijn in het hart gesloten. Het postagentschap ging nog een paar keer in andere handen over, totdat met de sluiting van de supermarkt van Stolk in 1991 ook dit stukje dienstverlening uit Bakkum verdween.

Postbode Arie van Wonderen vertelt in 1989 zijn postgeschiedenis.
Postbode Arie van Wonderen vertelt in 1989 zijn postgeschiedenis.

De in zijn tijd zeer bekende Bakkumse postbode Arie van Wonderen (1911-1997) keek in 1989 terug op zijn leven bij de posterijen: “Ik ben in Amsterdam aan de Mauritskade geboren. Mijn moeder overleed op haar 40e. Ik was 14 maanden toen ik in huis kwam bij een nicht van mijn moeder in Bakkum. Ze hadden dezelfde naam: Maria Wokke. Mijn pleegvader was Piet Admiraal. Die mensen hebben nooit kinderen gekregen en die hebben mij toen thuisgehaald.

Ik zat op de openbare school hier in Bakkum van meester Nijsen. Ik meen dat in 1920 de katholieke jongensschool in Castricum geopend is en toen ben ik bij meester Van Westen in de klas gekomen.Toen ik van school afkwam, moest ik met vader Piet mee de tuinderij in. Ik had wel zin gehad om een vak te leren, maar er moest gespit worden. Ik vond het best wel aardig werk in de tuinderij. Het bracht niet veel op. Ik heb karren met aardbeien weggebracht voor 45 centen de slof.

De veiling ‘Ons Belang’. De aardbeien werden in rieten sloffen opgestapeld, en in handkarren en bakfietsen naar de veiling gebracht.

Jaarboek 41, pagina 6

Op 18 januari 1929 solliciteerde ik bij de directeur van het postkantoor in Alkmaar. Ik was nog net 17 jaar. De man heette Bouwmeester maar hij had de bijnaam ‘Nero’. Ik had een paar avonden bestellingen in Bakkum weggebracht en Klaas Peijs zei tegen me, als jij bij de post wil komen, moet je wel beëdigd worden. Dan kom je bij Nero terecht. Dan zal je wat beleven! Ik dacht … Nero, dat zal toch wel meevallen. Ik had tenslotte al verschillende bazen meegemaakt.

Op mijn oude roestige fiets vertrok ik naar Alkmaar. Het kantoor was aan de Koorstraat. Ik klopte aan bij een loket en zei: ‘Ik kom van Bakkum en moet beëdigd worden.’ Dan moet je dat gangetje in, de hoek om linksaf en bij de eerste deur links kloppen. Een kantoorbediende opende de deur en die verwees me door naar de directeur die aan een groot bureau zat. Het was een klein mannetje met een lorgnet met een kettinkje eraan. Ik stak mijn hand uit en wilde me voorstellen. Hij zei: ‘Neemt u plaats. Ik ben van uw komst verwittigd.’ Hij wou geeneens een hand van me. Daar begon het al mee. Ik zat tegenover hem aan dat bureau. Echt een heel intimiderende houding. Het duurde nog even voor de papieren er waren. Hij verzocht me om op te staan en twee vingers op te steken en hem woordelijk na te zeggen ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’.

Hij vroeg: ‘Weet u al wat u verdienen kan?’ Ik antwoordde dat ik gehoord had 56 cent per uur. ‘Hoe oud is u?’ Ik antwoordde: ‘Bijna 18 jaar meneer.’ Je voelde je zo klein. Toen zei hij op geaffecteerde toon: ‘Het loon is voor u 54 cent per uur, gaet u daarmee akkeurd? Jawel meneer dat is wel goed. Wat moet je anders. Hij ging schrijven en zei daarna: ‘Ik verzoek u dit in tweevoud te tekenen. Een exemplaar is voor u.’ Ik probeerde het nog eens en stak weer mijn hand uit. Die negeerde hij opnieuw en zei: ‘De zaken zijn hier afgedaan, u kunt vertrekken.’ Ik heb er nog steeds een rot gevoel over zoals dat toen ging. Dat was mijn entree bij de PTT.

Bakkum en Castricum waren vroeger allebei hulppostkantoren (onder hoofdkantoor Alkmaar en later Beverwijk). Als je in het adres geen Bakkum schreef maar Castricum, dan kreeg je de post een dag later. Toen het hulppostkantoor Bakkum in 1968 werd opgeheven, zijn wij met z’n drieën, Jan Kabel, Henk Mandjes en ik, bij Castricum gekomen en moest ik acht nieuwe wijken leren.

Toen ik begon, was de postbode nog een soort wandelend kantoor. Kwitanties en belastingen innen en melkgeld uitbetalen aan de veehouders, het kon allemaal. We hadden een grote wijk met veel afgelegen boerderijen. Belastingen innen was een service voor de buitenwijken, meest allemaal tuinders en boeren. Arie, ik moet nog effe belasting betalen. Kom er effe in. Koppie koffie en een sigaartje. De postbode was een onmisbaar figuur met een duidelijk sociale functie.

Post halen door Arie van Wonderen op het station Castricum.
Post halen door Arie van Wonderen op het station Castricum.

In l929 begon ik dus als postbode. Je haalde de post op van het station. Na het sorteren op een tafeltje in het kleine kantoortje ging je op pad. Toen was er ook al reclame. Iedere week wel van V&D (een voormalig warenhuis), maar ook van andere bedrijven. Kranten zoals de Schager- en de Leeuwarder Courant kwamen via de post. Je deed met een collega twee bestellingen per dag. De tweede bestelling verviel pas in 1969.


Jaarboek 41, pagina 7

In de jaren (negentien) dertig is de nachtposttrein erbij gekomen. Om een uur of half acht ’s avonds werd de bus gelicht en de post ingepakt. Om een paar minuten voor negen uur kwam de nachtposttrein en daar gaf je de post dan aan af. Je kreeg ook weer post mee en als daar een expresbrief in zat, moest je het dorp weer in.

In de oorlog heb ik ontslag genomen. Er kwam bericht uit Beverwijk, dat ik gekeurd moest worden voor de arbeidsdienst. Ik moest naar dezelfde dokter die me ook voor mijn benoeming gekeurd had. Ik ging naar dokter Leenaers en vertelde dat ik gekeurd moest worden voor Duitsland. Leenaers zei: ’Geen enkele fatsoenlijke arts keurt voor Duitsland.’

Een dokter van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Beverwijk heeft me wel gekeurd, maar ik was helemaal niet van plan om bij de arbeidsdienst te gaan werken. Ik stelde vader Piet voor de teeltvergunning van hem over te nemen en toen heb ik ontslag gevraagd bij de Directeur Generaal in Den Haag met de toelichting dat ik agrariër wilde worden. Na drie maanden kreeg ik mijn ontslag en twee en een half jaar ben ik bij de PTT weg geweest.

Toen de oorlog voorbij was kreeg ik een briefje van de directeur uit Beverwijk of ik een keer kwam praten. Hij zei: ‘U hoeft niet terug te komen, maar het mag wel.’ Ik wilde mijn oude werk wel weer oppakken. Toen kwam ik in vaste dienst en werd mijn ontslag teruggedraaid.

Door het innen van belastingen, girostortingen, postzegelverkoop, enzovoort ging er aardig wat geld om. Ik heb het een keer gehad, toen rekende ik dik 5.000 gulden af. Dat was een kapitaal in de jaren (negentien) dertig.

Arie van Wonderen deelt in de (negentien)dertiger jaren op het kampeerterrein de post uit.
Arie van Wonderen deelt in de jaren (negentien) dertig op het kampeerterrein de post uit.

Op het kampeerterrein deelde ik de post uit. Ik heb de opkomst van het kampeerterrein vanaf het begin meegemaakt. Er stonden misschien een stuk of 12 tenten en dan pakte je het terrein effies mee bij de bezorging, maar op het laatst werd het zo druk. De mensen kwamen gewoon om je heen staan bij het uitdelen van de post. Ik had eerst alles in alfabetische volgorde gezet. Dan wisten ze ongeveer wanneer ze aan de beurt waren.

Na de oorlog hadden we in een bunker een soort kantoortje met twee loketten. De een had de tentnummers van 1 tot 500 en de ander vanaf 500. Tijdens een onweersbui is de bunker nog eens vol water gelopen en moesten we die met een emmertje leeg hozen.

Ik zei altijd tegen jonge collega’s: ‘Je moet zoveel mogelijk lezen.’ In zakboekjes stond precies omschreven wat er gebeuren moest. Bijvoorbeeld hoe je met aangetekende stukken moest omgaan.
Ik heb altijd met plezier gewerkt.”

Postkantoor aan de Dorpsstraat

Jacob (Jaap) Res (1862-1930) volgde Jan Adam van Soll in 1890 op als kantoorhouder in Castricum. Burgemeester Mooij sprak zijn volle vertrouwen in hem uit. Er waren wel wat bedenkingen geuit, omdat Jaap ook administrateur was van de nieuwe kaasfabriek, achter zijn woning op de hoek van de Dorpsstraat en de Cieweg. Er is kennelijk overheen gestapt dankzij het vertrouwen van de burgervader. De nieuwe brievengaarder deed een deel van de bestellingen; de overige werden uitgevoerd door de van rijkswege aangestelde postbode Johannes Bernardus van Benthem (1872-1948).

Het gezin van brievengaarder en postkantoorhouder Jaap Res en zijn echtgenote Gisebertha Maria Zonjee.
Het gezin van brievengaarder en postkantoorhouder Jaap Res en zijn echtgenote Gisebertha Maria Zonjee.

Res ontving een vergoeding voor het medegebruik van zijn pand als hulppostkantoor. Het was geopend van 8 tot 20 uur. In 1896 trouwde Res met Gisebertha Maria Zonjee uit Uitgeest, met wie hij zes kinderen kreeg.

Het eerste postkantoor aan de Dorpsstraat geplaatst in de huidige situatie vanuit de Korte Cieweg. Nu is daar café My Way gevestigd.
Het eerste postkantoor aan de Dorpsstraat geplaatst in de huidige situatie vanuit de Korte Cieweg. Nu is daar café My Way gevestigd.

Misschien was zijn grote gezin de aanleiding of het waren de eisen van de Posterijen, in ieder geval kwamen er in 1906 twee nieuwe panden in de plaats van het oude pand. Op de plaats van het vroegere woongedeelte werd een smal winkelpand gebouwd, waarin nu café My Way gevestigd is. Het oude postkantoor ernaast werd vervangen door een nieuw kantoor met een ruime bovenwoning. Het ging Jaap Res goed, totdat hij in 1913 beschuldigd werd van diefstal.

Brievengaarder gearresteerd

Als een lopend vuurtje ging het in 1913 door het dorp: Jaap Res, van het postkantoor, gearresteerd. Hij had ‘s avonds een postzak voor verzending per trein naar het hoofdpostkantoor in Uitgeest gereed gemaakt en uit die zak was een geldzending van duizend gulden verdwenen. Jaap zat 48 dagen in voorarrest en werd toen wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. In het boek ‘Schippers van het Stet’ (1974) beschreef Quirinus de Ruijter nauwgezet het verdere verloop. Zijn familie nam er geen genoegen mee dat er na zijn vrijlating nog geen sprake was van volledig eerherstel en schakelde een particuliere detective in. Er werd een spoor gevonden naar een jongeman die op het postkantoor in Uitgeest werkzaam was geweest, maar tijdelijk in militaire dienst verbleef.


Jaarboek 41, pagina 8

Eén van de detectives werd bij de vermeende dader op de kamer ingedeeld en wist goede maatjes met hem te worden. Toen die op een avond een vertering betaalde met een briefje van honderd viel hij snel door de mand.

Ondanks zijn volledige rehabilitatie was kantoorhouder Res een gebroken man. Een jaar extra verlof had hij hard nodig om te herstellen. Het bedrag van duizend gulden, dat hem als smartengeld werd aangeboden, weigerde hij in ontvangst te nemen.

Telefoon- en telegraafkantoor

Toen Castricum op 1 mei 1867 werd aangesloten op het spoorwegnet, ontstonden er ook nieuwe mogelijkheden voor het vervoer van de post. Het tijdperk van de postkoets was voorbij en de trein werd een belangrijke schakel in het postverkeer. Bij het station werd de post opgehaald en er kwam een vestiging van een telegraaf- en een telefoonkantoor van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij. Naast een spoorwegverbinding had Castricum nu ook moderne communicatiemiddelen. Met de seinsleutel werden telegrammen overgebracht en kon er op het station getelefoneerd worden.

Telefoonboek van Castricum, 1915. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Op 22 januari 1908 verzochten 33 personen en bedrijven de gemeenteraad dringend om een eigen kantoor op te richten:
Dat vooral voor den handel het spreekwoord waar is: ‘tijd is geld’ en het daarom met den dag schadelijker en hinderlijker wordt in deze gemeente draadberichten slechts te kunnen ontvangen door tussenkomst van het telefoonkantoor te Limmen of ‘station-restant’.”

Hotel, pension en restaurant De Rustende Jager.
Hotel, pension en restaurant De Rustende Jager.

De gemeenteraad wilde ingaan op het aanbod van logementhouder Koopman om een telefoonkantoor te vestigen in De Rustende Jager, geheel afgescheiden van het café. De Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie stelde allereerst de vraag hoeveel personen een rechtstreekse aansluiting wensten en ‘met welke plaatsen in binnen- en buitenland voor ingezetenen van Castricum behoefte bestaat aan telefoongemeenschap’.

Het was nog niet zo eenvoudig om het voor elkaar te krijgen en toen ook nog bleek dat de voorschriften het niet toelieten dat het kantoor in een horecabedrijf gevestigd werd, kon de wens van de gemeenteraad definitief niet worden uitgevoerd. Uiteindelijk kwam het toch terecht in het hulppostkantoor van Jaap Res in de Dorpsstraat. Hij ontving daarvoor een jaarvergoeding van 125 gulden.

Tegelijk stemde de gemeente in met de benoeming van zijn zuster Johanna Maria Res als plaatsvervangster voor de telefoondienst, omdat het kantoor altijd bezet moest zijn tijdens de openingsuren. Zij ontving 25 gulden per jaar. De bouw van een spreekcel, die ‘gehoorvrij’ moest zijn, had nog de nodige voeten in de aarde, maar in 1909 was het zover. Er waren in het hele dorp toen nog maar vijf adressen met een eigen aansluiting, dus het kantoor had voldoende klandizie.

Jan Greuter bouwt een nieuw postkantoor

Aan het tijdperk Res kwam in 1924 een einde. Johannes (Jan) Greuter uit Monnickendam nam het postbedrijf over. Uit een bericht in het blad ‘de Waterlander’ blijkt dat Greuter op 1 december 1924 al 25 jaar brievenbesteller was, voordat hij kantoorhouder in Castricum werd.

De familie Greuter voor huize Toba aan de Stationsweg.
De familie Greuter voor huize Toba aan de Stationsweg.

Begin 1924 liet hij een woonhuis met hulppostkantoor bouwen aan de Burgemeester Mooijstraat op de hoek met de Geelvinckstraat. Volgens de vergunning moest als rooilijn de voorgevel van het uit 1909 daterende café De Harmonie worden aangehouden. Andere bebouwing was er nog niet. Moderne systemen bij het postbedrijf waren toen nog ver weg. De post werd gewoon op de grond gesorteerd. Er was een zesdaagse werkweek en er werd zelfs op zondagochtend van 8 tot 9 uur gewerkt.

Café de Harmonie.
Café De Harmonie. Burgemeester Mooijstraat 39 in Castricum, 1914. De straat heette toen nog Kramersweg. Deze liep richting Kijk-Uit en is in tweeën gedeeld door de komst van het spoorwegnet. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Jaarboek 41, pagina 9

Net als in het oude kantoor aan de Dorpsstraat kon hier ook getelefoneerd worden. Op de telefoonpost waren aparte krachten van ‘s morgens 5 tot ‘s avonds 9 uur paraat om verbindingen te verzorgen.

Café Sportrust op de hoek van de Dorpsstraat en Burgemeester Mooijstraat.
Café Sportrust op de hoek van de Dorpsstraat en Burgemeester Mooijstraat.

‘s Nachts en op zondag kon je bellen in café Sportrust op de hoek van de Burgemeester Mooijstraat en de Dorpsstraat. Het café was dan aangesloten op het dag en nacht geopende telefoonkantoor in Alkmaar.

Op 28 september 1937 werd de automatische telefooncentrale in het tegenwoordige gebouw van Werkgroep Oud-Castricum in gebruik genomen.

Bouw van de telefooncentrale. Geversweg 1b in Castricum, 1937. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In de provincie waren toen nog lang niet alle plaatsen automatisch bereikbaar. Het tarief voor interlokaal bellen uit de ‘openbare spreekcel’ liep in 1938 afhankelijk van de afstand op van 4 cent tot 40 cent per drie minuten. Voor dringende gesprekken werd het dubbele tarief en voor ‘ijlgespreken’ het tienvoudige gerekend. Er waren 175 aansluitingen in de gemeente. In 1969, toen het aantal aansluitingen opgelopen was tot 2533, is de nieuwe centrale aan de Ruiterweg geopend. Er was toen een lange wachtlijst met 670 gegadigden.

Uit de persberichten over het afscheid van Greuter in oktober 1938 bleek grote waardering voor zijn persoon en werkwijze. De gepensioneerden boden hem een cilinderbureaukast aan en mevrouw Greuter kreeg een bloemenmand. Ook zijn 50-jarig huwelijk heeft hij in 1952 nog uitgebreid gevierd. Castricums fanfare bracht het echtpaar een aubade. Het postbedrijf zat in het bloed van de familie Greuter. De vader van Jan had zijn hele leven bij de post gewerkt en ook zijn dochter Maria Cornelia (1908-1980) was met het PTT-virus besmet en werkte in Uitgeest. Ze was befaamd om de snelle en accurate wijze waarop ze kon hoofdrekenen. Daar kon geen rekenmachine tegenop.

In 1933 trouwde ze met Gerard Klaasse, die toen nog werkzaam was in het bedrijf van zijn vader: een hoveniersbedrijf en een zaad- en kunstmesthandel in Heemskerk. Ze konden bij het postkantoor gaan wonen, want Jan Greuter verhuisde naar de villa Toba aan de Stationsweg, die voorheen van kapitein Rommel was. Later zijn Jan en zijn vrouw Anna Palmboom in Diemen gaan wonen. Jan hielp regelmatig in de drogisterij van zoon Nico. Hij raakte ernstig verbrand toen er een fles wasbenzine in brand vloog. Hij droeg de brandende fles de zaak uit die daardoor werd gespaard. Zelf overleed hij op 14 augustus 1952 aan de brandwonden die hij had opgelopen.

Nieuwbouw in de Burgemeester Mooijstraat

Het zag er eerst niet naar uit dat Gerard Klaasse (1908- 1978) bij de PTT terecht zou komen. Gerard studeerde drie dagen per week voor het diploma M.O.-lichamelijke opvoeding en hij zag zijn toekomst niet bij het bedrijf van zijn vader, omdat er in de crisisjaren (1930-1939) geen droog brood te verdienen was. Ongetwijfeld aangespoord door zijn vrouw besloot hij in 1937 de mogelijkheid aan te grijpen om ook op het postkantoor van zijn schoonvader te gaan werken. Een rijksbetrekking was in die jaren helemaal je-van-het en hij liet daarvoor zijn studie Lichamelijke Opvoeding schieten. Hij kreeg een aanstelling als ‘reserve lokale kracht’. Een kans om de baan van zijn schoonvader als kantoorhouder over te nemen pakte hij met beide handen aan en op 1 oktober 1938 was het zover.

Postkantoor met bovenwoning op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat.
Postkantoor met bovenwoning op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Geelvinckstraat.

Nog in hetzelfde jaar werd het hulppostkantoor met bovenwoning in de Burgemeester Mooijstraat vernieuwd en uitgebreid. Klaasse had Gerrit Louter, kruidenier en oud-wethouder, om hulp gevraagd voor de financiering. Louter hielp hem aan een hypotheek van 12.000 gulden, waarna aannemer Res aan de slag kon gaan.

In de bouwperiode woonden Gerard met zijn vrouw en dochters in bij zijn schoonouders aan de Stationsweg. Zoon Gerard Klaasse herinnert zich dat zijn vader hem vertelde dat het nieuwe pand als het ware om het oude postkantoortje uit 1924 gebouwd is en dat er daardoor muren van 70 centimeter dik waren.

Tijdens de mobilisatie, waarvoor Gerard werd opgeroepen, beheerde mevrouw Klaasse het kantoor. Zoals haar man vertelde: “Dat postkantoor aan de Burgemeester Mooijstraat was net een familiebedrijf. Mijn vrouw en al mijn kinderen hielpen vaak mee.”

In de oorlog werd de hele buurt ontruimd en veel bewoners moesten evacueren. Alle woningen rondom het postkantoor stonden leeg. De woningen ten westen van de spoorlijn werden afgebroken en tenslotte waren er nog maar een paar duizend inwoners in Castricum en Bakkum. Gerard Klaasse sloot zich aan bij het plaatselijk verzet. Vorderingen van paarden en honden, wagens en fietsen kwamen regelmatig voor.

In september 1944 werden naar de zin van de plaatselijke commandant te weinig fietsen ingeleverd. Er werd een lijst bekend gemaakt van tien bekende Castricummers die doodgeschoten zouden worden, als er niet meer fietsen werden gebracht. Behalve de pastoor, twee kapelaans en de notaris stond Gerard Klaasse ook op deze lijst. Vervolgens kwamen er niet minder dan 1.100 fietsen tevoorschijn.


Jaarboek 41, pagina 10

Na de oorlog werd Klaasse voorzitter van de woningbouwvereniging Sint Jozef en was betrokken bij de bouw van honderden woningen. Hij was enthousiast lid van verschillende verenigingen, waaronder de Vogelwerkgroep en de Hengelsportvereniging.

Postbodes voor het kantoor aan de zijde van de Geelvinckstraat (1948).
Postbodes voor het kantoor aan de zijde van de Geelvinckstraat (1948). Van links naar rechts Gerard Kabel, Freek Stuifbergen, Nic. Sijm, Doris Groentjes, Nic. de Graaf, Nic. Jongejans en Coos de Mooy.

De belangstelling voor de receptie bij Kornman, ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum op 1 december 1962, was groot. Iedere Castricummer kende hem en zeker de AOW-ers. Het ouderdomspensioen kwam vanaf de jaren (negentien) vijftig via het postkantoor binnen.

Gerard Klaasse junior: ”De AOW-ers konden hun geld op het postkantoor ophalen. Mijn vader wist voor welke ouderen en gehandicapten dit een probleem was. Dan werden wij kinderen er op uitgestuurd om het geld bij de mensen thuis te brengen. Voor ons was dat ook leuk, want vaak kregen we een kwartje voor de moeite.

Vader en moeder werkten beiden op het postkantoor en dat hield ook in dat ze om toerbeurt de vroege dienst, die om 6.30 uur begon, moesten waarnemen. Mijn vader nam die dienst altijd waar, zodat mijn moeder de kinderen naar school kon helpen. Hij werkte dus elke dag van 6.30 uur tot 19.15 uur, behalve op zondag. Op zaterdagmorgen was het postkantoor gewoon open tot 12.30 uur. Na 16.00 uur konden buitenlandse post en kranten nog afgehaald worden. Vader kende alle zeelieden in het dorp en als er op zaterdag post van een zeeman binnenkwam, waarschuwde hij de familie.”

Interieur postkantoor in de jaren (negentien)vijftig.
Interieur postkantoor in de jaren (negentien) vijftig.

Afscheid familie Klaasse

In de jaren (negentien) zestig steeg het aantal inwoners tot meer dan 14.000. Het postkantoor aan de Burgemeester Mooijstraat werd veel te klein en ook de bereikbaarheid liet te wensen over. Vooruitlopende op nieuwbouw in de wijk Molendijk besloot de PTT in 1963 een noodgebouw aan de Ruiterweg te plaatsen, zodat in ieder geval voor een aantal jaren in de behoefte aan ruimte kon worden voorzien.

Het postkantoor in een noodgebouw.
Het postkantoor in een noodgebouw. Ruiterweg 28 in Castricum, 1963. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In de naoorlogse jaren overkwam de familie Klaasse tweemaal een afschuwelijk ongeluk. Op 21 juni 1946 viel hun eenjarige zoon Herman uit het raam van de bovenwoning toen mevrouw Klaasse een leverancier te woord stond. Op 22 april 1948 kwam hun eenjarige dochter Maria op soortgelijke wijze om het leven. De beide ongelukken kwamen hard aan in het gezin en het medeleven vanuit het dorp was groot.

Maria Klaasse-Greuter bleef 40 jaar werkzaam bij de PTT van 1925 tot 1965. Net als haar man maakte ze in 1963 de overstap mee van de Burgemeester Mooijstraat naar het tijdelijke gebouw aan de Ruiterweg.


Jaarboek 41, pagina 11

De legpenning die aan mevrouw Klaasse-Greuter werd uitgereikt.
De legpenning die aan mevrouw Klaasse-Greuter werd uitgereikt.

De directeur van de PTT uit Beverwijk reikte bij haar thuis, ter gelegenheid van haar afscheid, een bronzen legpenning en een draagspeld uit. Omdat toen al gesproken werd over de aanstaande reorganisatie, was het een gespannen gebeurtenis. Het kantoor in Castricum werd op 1 januari 1967 een hoofdpostkantoor, waarvan de leiding in handen kwam van een nieuwe directeur. De eerste die deze functie vervulde, was Pieter Kingma, afkomstig uit Friesland.

Gerard P. Klaaase, houder van het postkantoor in de Burgemeester Mooijstraat vanaf 1938.
Gerard P. Klaaase, houder van het postkantoor in de Burgemeester Mooijstraat vanaf 1938.

Het hulppostkantoor in Limmen en het postagentschap in Bakkum ressorteerden onder de nieuwe organisatie. De PTT vond, volgens eigen richtlijnen, aanstelling van een hoger opgeleide directeur nodig. Het was voor Klaasse een hard gelag dat hij na 30 jaar trouwe dienst zijn leidinggevende functie verloor. Het werd en wordt door zijn nabestaanden nog steeds erg onrechtvaardig gevonden. Hij stond voor de moeilijke beslissing om als kantoorhouder elders te gaan werken of in Castricum te blijven. Zijn verbondenheid met Castricum gaf de doorslag en hij bleef hier tot zijn pensionering op 1 oktober 1973. Postman Klaasse werd tijdens een druk bezochte afscheidsreceptie op 29 september 1973 in Funadama uitgebreid gehuldigd voor zijn vele aan de Castricumse samenleving bewezen diensten. In april 1974 reikte de burgemeester hem een koninklijke onderscheiding uit.

De hond van Berwout

Met de uitbreiding van het dorp na de oorlog groeide de PTT mee. Het aantal bestellers steeg in 1973 tot circa twintig man. Nico de Graaf was in 1957 als reserve hulpbesteller bij het korps gekomen. Jan Doekes en Breunis de Witte begonnen beiden in 1964. Een vaste baan, wat vrijheid en het buiten zijn waren belangrijke beweegredenen om voor het beroep van postbode te kiezen.

Nico de Graaf kreeg zijn eerste opleiding van Arie van Wonderen, een van de drie Bakkumse bestellers. Bij zijn afscheid haalde Nico nog even een Bakkums avontuur aan: “Huize Vogelwater en de boerderij Berwout, net over de gemeentegrens in Egmond, moest ik ook bedienen. Bij de boerderij kwam er een grote hond op me af die ik met moeite kon afweren. Ik vroeg of ze de hond vast wilden zetten, anders zou ik de post bij Huize Vogelwater afgeven. Honden hebben vaak iets tegen postbodes. Toch ging het de volgende keer weer mis. De hond sprong nu dwars door de glazen deuren van Berwout. Toen was de maat vol en gaf ik aan Klaas Peijs van het hulppostkantoor door dat ik voortaan niet verder ging dan Vogelwater.

Postbodes in afwachting van de aankomst van de posttrein.
Postbodes in afwachting van de aankomst van de posttrein.

Later werkte ik vanuit het kantoor in de Burgemeester Mooijstraat. We stonden elke morgen om vijf uur en ook ‘s middags om half drie met de bakfiets op het perron om de trein met de voor het dorp gesorteerde post op te wachten. Kwam je te laat, dan moest je uren wachten. Als je geluk had gooide de conducteur de postzakken nog vlug de trein uit. Op een koude winterochtend was het zo glad dat ik met bakfiets en al het perron afgleed en tussen de rails belandde. Ze hebben toen de seinen gelukkig snel op rood gezet.

Het noodpostkantoor (aan de Ruiterweg) dat van 1963 tot 1973 dienst heeft gedaan.
Het noodpostkantoor (aan de Ruiterweg) dat van 1963 tot 1973 dienst heeft gedaan.

Na de verhuizing van het kantoor naar de Ruiterweg begonnen we daar ook nachtdiensten te draaien en daar zat je dan helemaal in je eentje te sorteren, eerst in wijken en daarna in straten. Elke postbode had zijn vaste adresjes waar hij pauzeerde met een kopje koffie. De invoering van de buitenbussen betekende het begin van een meer afstandelijke relatie van bezorgers en ontvangers.”


Jaarboek 41, pagina 12

1Ook Jan Doekes en Breunis de Witte hebben dat net als Nico de Graaf zo ervaren. Ze begonnen beiden al op 5-jarige leeftijd bij de posterijen en beiden zijn ook voorman-besteller geweest, belast met organisatie, verlofregeling en aanspreekpunt bij problemen. Je begon met een opleiding in Haarlem, een cursus die wel twee jaar duurde. Jan en Breunis vierden in 1988 hun 25-jarig ambtsjubileum in Hotel Borst, waar ze tenslotte in 2003 samen feestelijk afscheid namen.

Minder leuk waren de vele controles. Breunis: “Als je een fout maakte, kwam er een aantekening in je dossier. Dat noemden ze ‘een tenlastelegging’. Je kreeg zo’n aantekening als je te laat kwam, een deur open liet of rookte tijdens het werk. De controleurs lagen soms echt in de bosjes op de loer.”

Jan Doekes: “We gingen met veel geld om. Ik weet nog dat ik de hele opbrengst van strandpaviljoen Bakker achterop de fiets naar het postkantoor bracht. Op een keer vergat ik een pakket in mijn auto met 3,5 ton. Alarm op het postkantoor want een medewerker, die mijn handtekening beter kon zetten dan ikzelf, had getekend voor ontvangst in de veronderstelling dat ik vergeten was dat te doen. De postale recherche was al in actie gekomen en was iedereen aan het ondervragen. Gelukkig kon ik het snel oplossen.”

Als lid van de ondernemingsraad van het district behartigde Jan Doekes de belangen van het personeel. Anneke Bruin wilde in verband met haar gezin parttime werken.

Anneke: “In de jaren (negentien) zeventig was parttime werken nog bijzonder bij de PTT. In ieder geval werd dat als een reden gezien om mij geen promotie te geven. Ik weet dat Jan Doekes voor mij en anderen in de bres sprong en het via de ondernemingsraad voor elkaar kreeg dat voortaan korter werken geen belemmering meer was om bevorderd te worden.”

Het nieuwe postkantoor

De wijk Molendijk was in 1972 al voltooid toen het nieuwe postkantoor aan de C.F. Smeetslaan op 3 januari 1973 geopend werd. Burgemeester Van Boxtel ging met de eer strijken, maar de show werd gestolen door plaatsgenoot Frans van Dusschoten met een extra aflevering van ‘de Fabeltjeskrant’ en een hoofdrol voor ‘ome Gerrit de Postduif’.
Het postkantoor was ingericht met natuurstenen schrijftafels met ‘verzonken asbakken’ en ‘moderne loketten’.

Het nieuwe postkantoor aan de C.F. Smeetslaan werd op 3 januari 1973 geopend.
Het nieuwe postkantoor aan de C.F. Smeetslaan werd op 3 januari 1973 geopend.

Het sorteercentrum met een afmeting van 28×10,5 meter leek op een kleine sporthal. Het was berekend op dienstverlening aan omliggende gemeenten. Er werkten in die tijd zo’n 75 mensen, waaronder 55 bestellers, 20 kantoormedewerkers en op zaterdag nog 16 parttimers. In 1988 bleek er toch weer een tekort aan ruimte vanwege de uitbreiding van het aantal inwoners in het verzorgingsgebied. De vloerruimte van de bestellerszaal verdubbelde en de kantine werd ook vergroot. De ooit moderne loketten werden vervangen door een open balie.

Vanwege de verbouwing verhuisde de postverwerking een groot deel van het jaar naar de Gerardusschool en kwam er een tijdelijke unit op het plein voor het kantoor. De heropening van het postkantoor vond plaats op 29 december 1988 en wel door plaatsgenoot directeur Kottman van het organisatiebureau Berenschot.

Dit bureau was betrokken bij de verzelfstandiging van de PTT op 1 januari 1989. Het bedrijf werd een naamloze vennootschap met als belangrijkste werkmaatschappijen PTT Post BV en PTT Telecom BV. De medewerkers waren per die datum geen ambtenaar meer en er zou (nog) commerciëler gewerkt worden. Het bedrijf moest meer winst gaan maken. Businessunits werden gevormd om snel op veranderende omstandigheden in te kunnen spelen.

In 1998 kwam het tot een volledige scheiding van de werkmaatschappijen en de TNT Postgroep, kortweg TPG, ontstond. Dit werd het eerste beursgenoteerde postbedrijf ter wereld met vestigingen in 55 landen.

Het postkantoor op de hoek van de C.F. SmeetslaanDr. de Jonghweg
Het postkantoor op de hoek van de C.F. Smeetslaan-Dr. de Jonghweg

Overval

Een moderne open balie heeft ook zijn nadelen. Op 21 mei 1997 stond Barbara van de Velde tegen sluitingstijd in de rij om postzegels te kopen. Opeens hoorde ze achter zich veel lawaai en iemand met een capuchon over zijn hoofd sprong in één keer over de balie en schreeuwde: “Niet bellen, niet bellen, al het geld, stil blijven staan!” Op hetzelfde moment werd Barbara bij haar schouder gepakt en voelde de loop van een vuurwapen in haar nek. Uit angst durfde ze zich niet meer te bewegen. Baliemedewerkers, die ook bedreigd werden, leegden de geldladen uit de kassa’s in een grote zak. Eén van de overvallers sprong met de zak met geld terug over de balie. Net zo snel als ze binnengestormd waren, verdwenen de twee ook weer. Niet lang daarna arriveerde de politie. Later volgden gesprekken met slachtofferhulp voor diegenen die het hadden meegemaakt.

Barbara: “Ik was heel blij dat de medewerkers van het postkantoor zo kalm en ook heel snel reageerden en dat het goed was afgelopen. Het was voor iedereen een heftige ervaring!”

Velen zullen zich de rijen voor de loketten nog herinneren. In 1988 werden de loketten vervangen door een open balie.
Velen zullen zich de rijen voor de loketten nog herinneren. In 1988 werden de loketten vervangen door een open balie.

Jaarboek 41, pagina 13

De opening van het vernieuwde postkantoor in Castricum en verzelfstandiging van de PTT had nog geen tien jaar daarvoor plaats gehad. Er veranderde veel binnen de organisatie. Het aantal lokethandelingen nam verder af. Voor Castricum was het belangrijkste het verdwijnen van de sortering. De post gaat sindsdien naar het sorteercentrum in Amsterdam, waar machines de postcodes lezen. Tot verbazing van menigeen is het efficiënter om in Castricum geposte kaarten in Amsterdam te stempelen en daarna terug te sturen om hier bezorgd te worden.

Het personeel van het postkantoor in 2008 op de dag van de sluiting.
Het personeel van het postkantoor in 2008 op de dag van de sluiting.

Zo brak dan tenslotte de dag aan dat Anneke Bruin in haar warme bed het ijskoude bericht van de sluiting van het postkantoor moest aanhoren en er zich onzekere tijden voor de personeelsleden aandienden. Voldoende agentschappen in winkels zouden de taken van de postkantoren overnemen. Inmiddels is het één na het andere agentschap opgeheven.

“Hoe een prachtig Nederlands bedrijf ten onder ging …”, verzuchtte oud-besteller Breunis de Witte. Het speelveld is sterk veranderd. De concurrentie neemt toe en de tassen van de postbodes raken leger en leger. De toekomst van het postbedrijf is niet meer wat ze geweest is.

Niek Kaan

Jaartallen uit de plaatselijke postgeschiedenis

  • 1678 De postiljon doet Castricum dagelijks aan.
  • 1843 Distributiekantoor in De Rustende Jager.
  • 1892 Hulppostkantoor Dorpsstraat hoek Cieweg.
  • 1909 Komst hulptelegraaf- en telefoonkantoor.
  • 1913 Nieuwbouw hulppostkantoor Bakkum.
  • 1924 De Posthoorn in Bakkum gebouwd.
  • 1937 Automatische telefooncentrale Geversweg.
  • 1938 Nieuwbouw postkantoor Burg. Mooijstraat.
  • 1963 Noodpostkantoor Ruiterweg.
  • 1967 Castricum wordt hoofdpostkantoor.
  • 1973 Nieuw postkantoor C.F. Smeetslaan.
  • 2009 Sluiting postkantoor.

Bronnen:

  • Archief gemeente Castricum (deels aanwezig in het Regionaal Archief Alkmaar en deels bij de gemeente Castricum);
  • Hogesteeger, G., ‘200 jaar Post in Nederland’, 1998;
  • Kadaster en notariële archieven, Noord-Hollands Archief te Haarlem.

Met dank aan:
Anneke Bruin, Jan Doekes, Alie de Graaf-Liefting, Ada Greuter, Marian Hoberg-Klaasse, Gerard Klaasse (Terschelling), Fred Peijs, Barbara van de Velde, Breunis de Witte en Bertus Zandbergen.

21 augustus 2023

Castricum – Honderd jaar geleden 1916 (Jaarboek 40 2017 pg 114-116)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 40, pagina 114

Castricum – Honderd jaar geleden 1916

Deze woning was tijdens de eerste wereldoorlog het distributiekantoor voor levensmiddelen in Castricum.
Tijdens de eerste wereldoorlog was dit gebouw het distributiekantoor voor levensmiddelen. Het stond in de Schoolstraat. Het is in 1922 afgebroken en als woning weer opgebouwd aan de Beverwijkerstraatweg 3 in Castricum, 1924. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hoewel Nederland in de Eerste Wereldoorlog neutraal blijft, zijn in die periode ook op plaatselijk niveau de gevolgen van deze gruwelijke oorlog sterk merkbaar. Dat betreft dan vooral de grote schaarste aan voedsel. De overheid roept allerlei regelingen in het leven om hieraan het hoofd te bieden. Er wordt een distributiewet ingesteld met maximum prijzen voor meerdere levensmiddelen en turf.

Voorschriften worden uitgevaardigd voor onder andere de voorziening van melk en varkensvlees, de roggebroodregeling en de suikerdistributie.

De gemeente Castricum start een bedrijf dat levensmiddelen aan de inwoners verstrekt.
De gemeenteraad behandelt verschillende verzoeken van werknemers in overheidsdienst voor een salarisverhoging vanwege de prijzen van de levensmiddelen.

De gebeurtenissen in Castricum van honderd jaar geleden zijn vooral ontleend aan de gemeenteraadsnotulen, de inkomende en uitgaande stukken van de gemeente Castricum, dossiers in het gemeentearchief, de provinciale bladen, de burgerlijke standregisters enzovoorts.

1 januari 1916

Het gemeentebestuur bestaat uit burgemeester Johannes Mooij en de wethouders Joseph Goes en Petrus Valkering. De raadsleden zijn: Gerrit Pzn. Kuijs, Petrus Pzn. Kuijs, Pieter Twisk, Gerard Louter en Cornelis Spaansen. Hendrikus Oostveen is de gemeentesecretaris.

Castricum telt 3.993 inwoners. Dit aantal is op 31 december toegenomen tot 4.075. In het jaar 1916 vestigen zich in onze gemeente 313 personen, terwijl er 270 naar elders vertrekken. Er worden in dit jaar 119 kinderen geboren, er overlijden 80 inwoners en er worden 27 huwelijken gesloten. Voor de gemeenteraadsverkiezingen zijn 567 inwoners stemgerechtigd.

2 februari 1916

Door de Tuinbouwvereniging ‘Ons Belang’ is verzocht om de Mient te bestraten. Wethouder Goes stelt voor om eerst het gedeelte uit te voeren dat eigendom is van de gemeente en voor het overige deel te overleggen met de verschillende eigenaren van de weg.

Zicht op Mient, rond 1900 nog een zandpad.
Zicht op Mient, rond 1900 nog een zandpad. De weg wordt in 1916 bestraat. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

23 februari 1916

Verzoek van de Bouwvereniging ‘Goed Wonen’ aan het gemeentebestuur om een voorschot van 21.025 gulden te verlenen voor de bouw van tien arbeiderswoningen aan de Bakkummerweg. Het bestuur van Goed Wonen wordt gevormd door P. Horst Wz., voorzitter, G. Slop Dz., secretaris en W.M. Maartense, penningmeester.

De raad besluit om voor de personen die aangesloten zijn op elektriciteit, de gasprijs met 2 cent per kubieke meter te verhogen (in verband met de concurrentie voor de eigen gemeentelijke gasfabriek).

Met deze prijsverhoging gaat de provincie niet akkoord, omdat deze alleen geldt voor de gasverbruikers, die aangesloten zijn op de elektriciteitskabels van de Kennemer Electriciteitsmaatschappij: “Aan het recht der ingezetenen om zich zoowel van gas als van elektriciteit te bedienen, mag naar ons oordeel in geen enkel opzicht tekort worden gedaan, de ingezetenen moeten in dezen volkomen vrij worden gelaten.”

5 april 1916

Vanwege de hoge prijzen van de steenkolen besluit de gemeenteraad om de gasprijs te verhogen met 1,5 cent per kubieke meter.

Verzoek van de baasfitter van de gasfabriek om de titel van directeur te voeren; zijn verzoek wordt ingewilligd.

Ook wordt het verzoek behandeld van Mattheus Kools, stoker aan de gasfabriek, om zijn weeksalaris van 13,75 gulden te verhogen naar 15 gulden: “dat het salaris in normale tijden, hoewel bekrompen, toch beter was om te leven met vrouw en kinderen als nu, daar de toenemende duurte het thans onmogelijk maakt voldoende in het levensonderhoud te voorzien.”

De deur naar de stokerij van de gasfabriek. Gasstraat in Castricum, 1934. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De rooms-katholieke Bond voor personeel in Openbare Diensten en bedrijven St. Paulus, afdeling Castricum, neemt het voor de stoker op. De bond vraagt burgemeester en wethouders voor de stoker:

  1. een wekelijkse vrije dag, zoveel mogelijk op zondag;
  2. een maximum arbeidsduur van 10 uur per dag of 60 uur per week;
  3. gelegenheid om iedere zondag naar de kerk te kunnen gaan;
  4. ’s winters 1 hectoliter cokes per week;
  5. een tijdelijke duurtetoeslag van 1 gulden plus 25 cent voor elk kind per week.

De gemeenteraad besluit om het salaris van de stoker te verhogen naar 15 gulden per week.

20 april 1916

Opgave aan de inspecteur der directe belastingen te Alkmaar van de vergunninghouders voor de verkoop van sterke drank en de huurwaarde voor het bedrijf:


Jaarboek 40, pagina 115

Rika van Benthem: 263 gulden, Wijk A nummer 121, De Vriendschap (Dorpsstraat);
J.B. Koopman: 227,75 gulden, Wijk A nummer 71, De Rustende Jager (Dorpsstraat);
Ant. van Benthem: 143,25 gulden, Wijk A nummer 31, Hoek Dorpsstraat-Burg. Mooijstraat;
M. Olgers: 94,50 gulden, Wijk A nummer 56, Burg. Mooijstraat;
P. Schotvanger: 171 gulden, Wijk A nummer 49, Burg. Mooijstraat (De Harmonie);
D. Tromp: 67,25 gulden, Wijk B nummer 198, Duinzicht (Beverwijkerstraatweg);
C. Stuifbergen: 99,25 gulden, Wijk A nummer 29a, De Landbouw (Dorpsstraat);
L.A. Burgering: 72,25 gulden, Wijk C nummer 356, Bakkummerstraat;
W. Joosten: 77,50 gulden, Wijk E nummer 473, Borst (nu – in 2017 – Fase Fier);
J.W. Borst: 94,50 gulden, Wijk E nummer 463, Café De Onderneming (Heereweg);
C. Castricum Wz: 77,75 gulden, Wijk E nummer 449, De Goede Verwachting (Heereweg).

Op 1 mei gaat de vergunning van M. Olgers voor hetzelfde pand aan de Kramersweg over op J. Slijboom.

Café van Benthem.
Café van Benthem. Burgemeester Mooijstraat 42 in Castricum, 1907. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

6 mei 1916

Door de Kaasvereniging en de Vereniging van fabrieken van melkproducten wordt aan de veehouders een toeslag van 1 cent verleend op elke liter afgeleverde melk, mits door het gemeentebestuur voldaan wordt aan verschillende voorwaarden.

Een daarvan is behoorlijke controle op de kwaliteit en kwantiteit van de afgeleverde melk. Voor die controle is P. Lute gevraagd, die hiertoe genegen was tegen een salaris van 6 gulden per week. Dit bedrag zal dan voor de helft door de gemeente en voor de andere helft door bovengenoemde verenigingen moeten worden betaald. Hiertoe wordt door de gemeenteraad besloten.

17 mei 1916

De jaarwedde van de telefoonkantoorhouder en van diens plaatsvervangster wordt vastgesteld respectievelijk op 200 gulden en 75 gulden.

Telefoonboek van Castricum, 1915.
Telefoonboek van Castricum, 1915. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

26 juli 1916

Verzoek van de afdeling Krommenie van de Nederlandschen Bond van onderwijzers om een verbod in de politieverordening op te nemen om aan kinderen beneden 16 jaar, sigaren of sigaretten te verkopen. De heer Louter zou die leeftijdsgrens op 13 jaar gebracht willen zien.

De voorzitter meent dat het roken door kinderen in deze gemeente niet van die omvang is als door de afdeling wordt voorgesteld. Bovendien acht hij het toezicht op het naleven van een verbodsbepaling zeer moeilijk. Besloten wordt om het verzoek voor kennisgeving aan te nemen.

Behandeld wordt het verzoek van een aantal ingezetenen tot de bestrating van de Mient. De voorzitter zegt dat de financiën van de gemeente het niet toelaten direct over te gaan tot gehele bestrating. Hij meent dat aan het bezwaar van de ondertekenaars voldoende kan worden tegemoetgekomen door de aanleg van een paardenpad. Spaansen meent, dat wanneer in verschillende gaten puin gebracht wordt, de weg weer aardig zal opknappen. Twisk stelt dat de weg bij regen onbegaanbaar is. Hij vraagt zich af of een breedte van de weg van 2 meter niet voldoende is, wat echter als veel te smal wordt beoordeeld. Het verzoek wordt nog aangehouden tot na het opnemen van de weg door de gemeenteopzichter.

De Mient is bestraat ...
De Mient is bestraat … Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Op 14 september wordt door de gemeenteraad besloten om de Mient te bestraten. Vooraf zullen de nodige overeenkomsten worden getroffen met de betrokken eigenaren.

23 augustus 1916

Het wordt wenselijk geacht dat de stoker van de gasfabriek per jaar 5 of 6 vrije zondagen wordt verleend en eventueel ontvangt hij een toeslag.

24 september 1916

De Minister van Landbouw verwacht grote problemen met de suikervoorziening. In Amsterdam is een speciaal suikerdistributiekantoor opgericht. Alle winkeliers en banketbakkers krijgen opdracht om de hoeveelheid suiker, betrokken van 1 juli 1915 tot 1 juli 1916 op te geven, opgesplitst in Melis 1 (een broodsuiker kwaliteit): basterd, tabletten, poedersuiker, chips en parelsuiker, en te vermelden van welk bedrijf de suiker is betrokken. Opgaven zijn verstrekt door de winkeliers M. de Haas, B. Res Wz., J. Stolk, B. Stuifbergen, weduwe C. Duijn, G. Louter, W. Schermer, F. Glorie en A.C. Borst en van de banketbakkers Corn. Kuijs, G.F. Res, H. Hemmer en J. Kuilboer.

25 oktober 1916

De overleden Jacob Kuijs wordt als heemraad van de St. Aagtendijk opgevolgd door wethouder Joseph Maria Goes.

8 november 1916

De gemeenteraad stelt een verordening vast op het beheren van het levensmiddelenbedrijf in de gemeente Castricum. Dit bedrijf verstrekt levensmiddelen en voor zoveel mogelijk andere voor de huishouding onontbeerlijke artikelen aan de inwoners van de gemeente. Burgemeester en wethouders bepalen welke levensmiddelen en andere artikelen het bedrijf zal verstrekken. De leiding van het bedrijf wordt opgedragen aan een administrateur door de Raad te benoemen en te ontslaan. De administrateur geniet een maandsalaris van 50 gulden.

6 december 1916

Tot gemeenteveldwachter is benoemd Pieter Bleijendaal, agent van politie te Den Helder. Veldwachter Cornelis Bakker gaat met pensioen.

Pieter Bleijendaal is op 6 december 1916 benoemd tot gemeente-veldwachter.
Pieter Bleijendaal is op 6 december 1916 benoemd tot gemeente-veldwachter.

Jaarboek 40, pagina 116

28 december 1916

In de schoolcommissie tot wering van schoolverzuim wordt Dr. Melchior benoemd in de plaats van de overleden Dr. Jacobi. De schoolcommissie bestaat uit zeven leden. Twee leden van het college nemen ontslag, omdat zij vinden dat collegeleden niet in de commissie thuishoren, aangezien de commissie Burgemeester en Wethouders (B&W) moet adviseren in onderwijsaangelegenheden. In de twee opengevallen plaatsen worden de heren J. Schuit en J. Baas gekozen.

31 december 1916

De gemeenterekening over het jaar 1916 telt aan ontvangsten 51.155 gulden en aan uitgaven 55.462 gulden. Er is een nadelig saldo van 4.307 gulden.

Simon Zuurbier

21 augustus 2023

Breedeweg, bewoners noordzijde (Jaarboek 40 2017 pg 78-84)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 40, pagina 78

Breedeweg, bewoners noordzijde

De boerderij voor de komst van het zwembad. Op de achtergrond de Nuhout van der Veenstraat.
De boerderij voor de komst van het zwembad. Op de achtergrond de Nuhout van der Veenstraat.

De Breedeweg is de belangrijkste weg in de Oosterbuurt en vormde vroeger de doorgaande weg van de Kerkbuurt naar Uitgeest. Rond 1950 stonden er aan de noordzijde van de Breedeweg vanaf de boerderij van Cor Poel negen huizen (even nummers). In dit artikel wordt aandacht besteed aan de recente geschiedenis van deze panden en de elkaar opvolgende bewoners.

De huizen die worden beschreven, liggen aan de noordzijde van de Breedeweg.
De huizen die worden beschreven, liggen aan de noordzijde van de Breedeweg.

Breedeweg 40: de boerderij van Cor Poel op de plaats van het zwembad

De 25-jarige Kees Poel (1870-1933), een boerenzoon uit Assendelft, pacht de boerderij en komt hier wonen in april 1895, enkele weken na zijn huwelijk met Geertje Velserboer. Hier worden hun acht kinderen geboren. Na Geertjes overlijden hertrouwt Kees in 1912 met de Castricumse Maartje Kuijs.

De boerderij van Cor Poel.
De boerderij van Cor Poel. Breedeweg 47in Castricum, 1964. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Kees is op maatschappelijk gebied actief als oprichter van de Boerenleenbank, lid van het rooms-katholieke parochiaal armenbestuur, als voorzitter van het polderbestuur en gemeenteraadslid van 1923 tot 1927. Zijn bijnaam Kees de Zwijger doet vermoeden dat hij in de raad niet zo vaak het woord gevoerd zal hebben. Hij koopt in 1919 boerderij Heemstede met 20 hectare land, die dan nog verpacht is aan de weduwe van Dirk Dijkman. Op deze boerderij gaat zijn zoon Cor Poel (1896- 1969) na zijn huwelijk met Maria Schermer in 1923 boeren.

De boerderij aan de Breedeweg 40 is vanaf 1885 in het bezit van de koopmansfamilie Laan uit Wormerveer. Deze familie besluit dit bezit in 1928 te verkopen. De openbare verkoping van de boerderij met ruim 25 hectaren land wordt gehouden in café De Vriendschap op 16 mei 1928. Het geheel wordt gekocht door Cor Poel, zoon van de toenmalige pachter Kees Poel.

Cor Poel met paard voor de boerderij, achter hem zijn zussen en broers.
Cor Poel met paard voor de boerderij, achter hem zijn zussen en broers: van links naar rechts Marie, Lien en Anne; Hein, Jan en Siem Poel.

Kees Poel gaat in 1931 wonen aan de Breedeweg 44. Inmiddels heeft zoon Cor de leiding in het bedrijf. In 1939 verhuist hij van de Kerkedijk op Heemstede naar de Breedeweg 40. Uit zijn huwelijk met Maria Schermer zijn vijf kinderen nog aan de Kerkedijk geboren; zij groeien aan de Breedeweg op.

Marie Schermer en Cor Poel met hun vier dochters.
Marie Schermer en Cor Poel met hun vier dochters: van links naar rechts Annie, Riet, Gaath en Truus.

In 1959 wordt de boerderij aangepast, opdat de jongste dochter Annie met haar aanstaande man Piet Bakker en veehouder op de boerderij kunnen inwonen. De oorspronkelijke slaapkamer wordt woonkamer en de naastgelegen bergruimte wordt keuken en slaapkamer.


Jaarboek 40, pagina 79

Voor de uitvoering van het uitbreidingsplan ‘In hoofdzaak Oost’ moeten de betreffende gronden door de gemeente worden verworven. Op 16 juli 1963 neemt de gemeenteraad het besluit om twee percelen weiland en aan de Breedeweg de boerenbehuizing, bestaande uit dubbele woning, stalling, berging en de bijbehorende bedrijfsgebouwen, erf en weiland te kopen.

De eigenaar Cor Poel was bereid deze percelen met een totale oppervlakte van bijna acht hectare te verkopen. Op 2 maart 1964 wordt de verkoop van de boerderij met het land bij de notaris gepasseerd. Cor Poel wordt pachter van zijn woning en zijn schoonzoon Piet Bakker van de boerderij en het land.

De bouw van het zwembad achter de woning van de boerderij is al in volle gang.
De bouw van het zwembad achter de woning van de boerderij is al in volle gang.

Er werd al jaren gediscussieerd over de bouw van een zwembad. In 1956 was daarvoor een comité ‘Stichting Zwembad Castricum’ opgericht. Uiteindelijk viel de beslissing om een zwembad te bouwen nabij de boerderij. In 1969 overlijdt Cor Poel. Er worden in dat jaar al voorbereidingen getroffen voor de bouw van het zwembad.

Op 9 juli 1970 neemt de raad het besluit om de pachtrechten af te kopen. Het land en de bedrijfsgebouwen zouden uiterlijk 15 november 1970 ter beschikking moeten komen van de gemeente.

Uiteindelijk blijkt het vertrek van de pachter aanzienlijk te worden vertraagd en wordt de woning pas in november 1972 gesloopt. Op die plaats komt het parkeerterrein. De rij lindebomen langs het voorhuis van de boerderij zijn als het centrum van het parkeerterrein gehandhaafd. Met de bouw van het zwembad is al eerder een begin gemaakt.

Het bouw van het sportfondsenbad is gereed. Vele jaren later in juni 1987 wordt het grotendeels door brand verwoest. Op dezelfde plaats is later het huidige zwembad gebouwd.
Het bouw van het sportfondsenbad is gereed. Vele jaren later in juni 1987 wordt het grotendeels door brand verwoest. Op dezelfde plaats is later het huidige zwembad gebouwd.

Het nieuwe zwembad gaat De Witte Brug heten, genoemd naar de ‘witte brug’ in de Uitgeesterweg. Dit bad brandt in 1987 af. Uitvoerige discussies over een nieuw zwembad volgen. Onder druk van actiegroepen wordt in 1989 besloten tot nieuwbouw op dezelfde locatie.

Breedeweg 44: de rentenierswoning van Kees Poel

Eind december 1930 heeft Kees Poel van zijn zoon Cor een stukje land aan de Breedeweg overgenomen van ongeveer 600 vierkante meter. Hierop laat hij een burgerwoning bouwen en gaat daar wonen. Lang heeft hij er niet van kunnen genieten, want op 18 mei 1933 overlijdt hij in dit huis, zijn vrouw Maartje Kuijs met dan zijn nog zeven kinderen nalatend.

Het huis aan de Breedeweg nummer 44 omstreeks 1982.
Het huis aan de Breedeweg nummer 44 omstreeks 1982.

Na het overlijden van Maartje Kuijs in 1944 worden haar bezittingen verdeeld onder de erfgenamen. Dit huis wordt toegedeeld aan de jongste zoon Siem (1907-1985). Siem was veehouder, gehuwd met Alie Duijn, dochter van Hendrik Duijn en ook geboren aan de Breedeweg. Het echtpaar krijgt vier kinderen, allen geboren in dit huis nummer 44.

Bij het 12,5-jarig huwelijk in 1953 van Alie Duijn en Siem Poel met de kinderen.
Bij het 12,5-jarig huwelijk in 1953 van Alie Duijn en Siem Poel met de kinderen: van links naar rechts Henk, Trudy, Ton en Cees.

In 1960 verkoopt Siem Poel het huis en de aangrenzende grond ter grootte van 545 vierkante meter aan het aannemersbedrijf G. de Nijs, gevestigd aan de Cieweg en bestaande uit de vennoten Maria Koot, weduwe van Gerardus de Nijs, en haar zoons Kees en Mats de Nijs. Kees trouwt in 1960 met Gré de Wit. Na een flinke verbouwing van het huis worden zij de nieuwe bewoners. Simon Poel gaat wonen aan de Breedeweg op nummer 58.

Na het overlijden van Maria Koot komen in 1962 het huis en de grond aan de Breedeweg in het bezit van Kees en Mats de Nijs. Kees blijft hier wonen. Op het terrein wordt in 1962 een loods gebouwd. Verder wordt het terrein voor de opslag van bouwmaterialen gebruikt en deels voor de hobby van Kees: het fokken van dwerggeitjes.

Luchtfoto van het huis van Kees de Nijs met achter het huis de timmerwerkplaats en aan de voorzijde stond naast het huis een bouwkeet die fungeerde als kantoor en dit neventerrein diende ook voor de opslag van bouwmateriaal.
Luchtfoto van het huis van Kees de Nijs met achter het huis de timmerwerkplaats en aan de voorzijde stond naast het huis een bouwkeet die fungeerde als kantoor en dit neventerrein diende ook voor de opslag van bouwmateriaal.

In 1975 verhuist Kees naar de Westerweg in Limmen en wordt het huis nog enkele jaren als kantoor gebruikt, tot


Jaarboek 40, pagina 80

het in 1982 wordt gekocht door de gemeente Castricum in het kader van het bestemmingsplan ’t Strengh. In die periode wordt het huis gekraakt. De gemeente besluit het pand te verkopen. De nieuwe eigenaars in 1982 worden Willem Heesterbeek en partner Cora Elbers. Met enige moeite lukt het om de krakers uit het huis te krijgen. Daarna kon een flinke verbouwing beginnen en het huis worden betrokken. Willem Heesterbeek (1952), manager projectbeheersing bij Rijkswaterstaat, is nog steeds de huidige bewoner.

Breedeweg 50: bouwbedrijf Tromp

Dirk Groen wordt in 1874 bij een openbare verkoping in De Rustende Jager eigenaar van dit huis aan de Breedeweg met erf en tuin. De vorige eigenaar Jacob Kazenbroot had hier een schildersbedrijf en was failliet gegaan. Dirk verhuurt het aan Jan Tromp, een 36-jarige timmerman uit Oude Niedorp. Jan, in 1869 gehuwd met Maria Castricum, overlijdt aan de Breedeweg in juni 1877.

Het bedrijf van de firma Tromp aan de Breedeweg.
Het bedrijf van de firma Tromp aan de Breedeweg.

Eigenaar Dirk Groen verkoopt zijn bezit aan de Breedeweg op 15 december 1877 aan Cornelis Tromp (1848-1925), timmerman en een tien jaar jongere broer van de overleden Jan Tromp. De verkoop wordt dan omschreven als een woonhuis met werkplaats, erf en tuin aan de Oosterbuurt met een oppervlakte van 1.110 vierkante meter.

Maria Castricum, weduwe van Jan Tromp, is nog winkelierster in de Oosterbuurt. Zij hertrouwt in 1881 met Jan Kuijl en gaat direct daarna in Heemskerk wonen.

Cornelis Tromp, geboren en getogen in Oude Niedorp, trouwt in juni 1877 met de 25-jarige Castricumse Trijntje van Duijn; zij wonen eerst in de Kerkbuurt en vrij kort daarna in het door hem gekochte pand aan de Breedeweg; hun oudste dochter Grietje wordt hier in januari 1879 geboren.


Jaarboek 40, pagina 81

In 1909 verkoopt Cornelis Tromp het perceel aan de Breedeweg onderhands aan zijn zoon Jan, eveneens timmerman in Castricum en gaat wonen aan de Dorpsstraat.

Jan Tromp (1880-1968) is timmerman-aannemer. Uit zijn huwelijk met Anna Maria Theissling worden twaalf kinderen geboren. Hiervan richten de zoons Cor en Bertus Tromp in 1949 ‘Firma Gebroeders Tromp’ op.
In 1953 komt Leo erbij en in 1956 stapt Bertus uit de firma. In 1958 is de firma Gebroeders Tromp opgeheven en wordt vervolgd als Bouwbedrijf Tromp BV.

Hun vader Jan Tromp verkoopt in 1953 aan de firma het woonhuis aan de Breedeweg 50 met bijbehorende timmerwerkplaats, de machine-loods en het erf, groot ongeveer 700 vierkante meter. Het resterende deel, groot 410 vierkante meter, blijft in zijn bezit; hierop staat het dubbele woonhuis Breedeweg 52 en 54.

Jan Tromp woont dan inmiddels aan de Torenstraat en zijn zoon Cor woont in het bedrijfspand aan de Breedeweg 50.

De huidige (in 2017) situatie met het woonhuis nummer 50 en naastgelegen appartementen.
De huidige (in 2017) situatie met het woonhuis nummer 50 en naastgelegen appartementen.

In 1981 koopt Jan Tromp, zoon van Leo, het woonhuis uit de firma en woont hier sindsdien met echtgenote Marjo Duin.

De naast het huis gelegen houtopslag.
De naast het huis gelegen houtopslag.

Na de verplaatsing van het bouwbedrijf naar de Heemstederweg in 2002 wordt het woonhuis flink vergroot en op de plaats van de houtopslag worden appartementen gebouwd.

Breedeweg 52 en 54: dubbel woonhuis

Jan Tromp bouwt naast zijn bedrijf op Breedeweg 50 in 1931 een dubbel woonhuis dat hij gaat verhuren.

Het dubbele woonhuis nog in de oorspronkelijke vorm.
Het dubbele woonhuis nog in de oorspronkelijke vorm.

In 1968 verkoopt zoon Theo namens zijn 87-jarige vader het dubbele woonhuis aan de firma Gebroeders Tromp met als firmanten Cor en Leo. In 1975 neemt Cor het aandeel van Leo over en is dan de enige eigenaar van het dubbele woonhuis. In 1977 verkoopt Cor nummer 54 aan dochter Wil Tromp en schoonzoon Cor Bosch.


Jaarboek 40, pagina 82

Grote ramen en dakkapellen vormen het huidige aanzicht van het dubbele woonhuis.
Grote ramen en dakkapellen vormen het huidige aanzicht van het dubbele woonhuis.

Breedeweg 52

De eerste bewoners van dit deel van het dubbele woonhuis zijn Dorus Lute (1900), fabrieksarbeider en echtgenote Anna Borst met hun enige zoon Jan. Zij hebben er ook langer dan een halve eeuw gewoond. Anna overlijdt in 1987. Dorus gaat in mei 1989 naar De Boogaert, waar hij enkele maanden later overlijdt.

In 1981 verkoopt Cor Tromp deze woning aan Annet Kuijs (1960), dan nog ongehuwd en wonend in Castricum. Zij blijft maar kort eigenaar, want in 1984 verkoopt zij het pand aan haar moeder Marie Bleijendaal (1919), wonend op Breedeweg 57 en gehuwd met Jaap Kuijs. Annet en haar moeder zullen niet in dit huis wonen, maar vanaf april 1981 woont hier Margriet Kuijs samen met Frans Riteco. Margriet (1957) is een zus van Annet, woont hier tot in 2002 en verhuist dan naar de overkant op Breedeweg 57, het huis van haar ouders. In maart van dat jaar heeft Marie Bleijendaal het pand Breedeweg 52 verkocht aan de nieuwe eigenaren Guus van Dijk (1972), restaurateur van antieke schoorsteenmantels en echtgenote Leonie Roders, die hier met hun vier dochters nog steeds wonen.

Breedeweg 54

In de andere helft van het dubbele woonhuis woont vanaf hun trouwen in 1936 Willem Kaandorp (1908), kaashandelaar en Narda Tromp, dochter van eigenaar Jan Tromp. Hier worden hun oudste drie kinderen geboren.

Anna Lute Borst en links zoon Jan met op schoot respectievelijk Kees en Siem Kuiper en rechts hun vader Siem Kuiper. Op de achtergrond de timmerwerkplaats van Tromp.
Anna Lute Borst en links zoon Jan met op schoot respectievelijk Kees en Siem Kuiper en rechts hun vader Siem Kuiper. Op de achtergrond de timmerwerkplaats van Tromp.

Als de familie Kaandorp in 1940 aan de Dorpsstraat gaat wonen, wordt het huis gehuurd door het eveneens dan pas getrouwde echtpaar Siem Kuiper (1913), brandstoffenhandelaar en Sophie Stuifbergen, dochter van ‘Kees de Koster’. Zij krijgen op de Breedeweg vijf kinderen, waarvan er twee hier tragisch op zeer jonge leeftijd overlijden. Zoontje Kees wordt op 5-jarige leeftijd overreden door een boerenwagen en dochtertje Ina verdrinkt op 2-jarige leeftijd in een beerput. Met de drie overgebleven kinderen gaat de familie Kuiper eind 1952 wonen op de Breedeweg 25.

Niek Hollenberg en An Welp, bewoners van Breedeweg 54 met hun vier dochters rond 1962.
Niek Hollenberg en An Welp, bewoners van Breedeweg 54 met hun vier dochters rond 1962: van links naar rechts voor: Anneke, Tiny en José; achter Gré.

Onmiddellijk na het vertrek van de familie Kuiper komt hier Niek Hollenberg (1925) wonen met echtgenote An Welp en hun twee kinderen. Niek had verschillende beroepen en komen we tegen als spoorwegarbeider, fabrieksarbeider, boerenknecht, oliestoker, sjouwerman en monteur bronbemaling.

Het gezin Hollenberg heeft bijna 14 jaar in het huis gewoond, waar nog drie kinderen worden geboren; in oktober 1966 vestigen zij zich op Schoutenbosch. Twee maanden later wordt Aad Kaandorp (1942) de volgende bewoner. Hij is een zoon van de eerste bewoner Willem Kaandorp en Narda Tromp. Aad is radiomonteur en elektricien en trouwt medio dat jaar met Ingrid van Schijndel; in april 1970 gaan zij wonen aan de Oude Haarlemmerweg.


Jaarboek 40, pagina 83

Ook de volgende bewoners zijn verwant aan de familie Tromp. Het huis wordt vanaf juni 1970 bewoond door Cor Bosch (1944) en Wil Tromp. Wil is een dochter van Cor Tromp en woonde daarvoor bij haar ouders op nummer 50. Wil woont nu nog steeds op nummer 54; haar man was technisch ambtenaar bij Nuon en is in 2012 overleden.

Breedeweg 56: woon- en winkelhuis

Het woonhuis op nummer 56 is in 1878 gebouwd en wordt vanaf 1884 bewoond door het echtpaar Arie Duijn en Neeltje Lute; zij wonen hier tot hun overlijden respectievelijk in 1913 en 1915.

Een landelijk sfeer met links de huizen 54, 56 en 58.
Een landelijk sfeer met links de huizen 54, 56 en 58.

Bij de boedelscheiding in 1916 gaat het huis en het land naar dochter Trijntje Duijn, gehuwd met Jan van Benthem. Dit echtpaar woont dan al in het huis. Jan van Benthem (1883-1968) is timmerman. In 1928 koopt hij een werkplaats en doorrijstal aan de Dorpsstraat (nummer 77). Voor deze uitbreiding van zijn bezit heeft hij een hypotheek opgenomen.

Het kruidenierswinkeltje van de familie Hoek.
Het kruidenierswinkeltje van de familie Hoek.

Jan komt in financiële problemen en onder andere het huis aan de Breedeweg wordt in 1935 eigendom van de hypotheekbank. De bank verhuurt het huis aan Hendrik Hoek die vanaf 1937 als bewoner te boek staat. Hendrik (Hein) Hoek (1892-1976) is geboren in De Rijp en komt in 1937 in Castricum wonen. Hij was in 1919 met de Castricumse Grietje Lute getrouwd; hun vijf kinderen waren in De Rijp geboren. Jansje Hoek, de zus van Hein, was in 1918 met Dirk Lute getrouwd en woonde aan de Doodweg in Castricum.

Het assortiment en de aanbiedingen bij de opening van de winkel op 25 september 1937.
Het assortiment en de aanbiedingen bij de opening van de winkel op 25 september 1937.

Hierdoor zal Hein zijn vrouw, een zus van Dirk Lute, ongetwijfeld hebben leren kennen en veel later hebben besloten om ook in Castricum te gaan wonen. Hein is fabrieksarbeider en heeft een tuin aan de Breedeweg, het kruidenierswinkeltje wordt door Grietje gerund.

Grietje Lute en Hein Hoek.
Grietje Lute en Hein Hoek.

De hypotheekbank verkoopt het woon- en winkelhuis in 1941 aan Jacobus J.C. Denkers, slager en wonend in Amsterdam; deze verkoopt zijn belegging in 1953 aan Hein Hoek, zijn huurder. Meteen laat Hein in dat jaar in de oostgevel een raamkozijn plaatsen. In 1975 gaat het echtpaar Hoek naar een verzorgingshuis in Oudorp, waar beiden kort daarna overlijden.


Jaarboek 40, pagina 84

In 1967 wordt dochter Rie Hoek (1920), religieuze, onderwijzeres en wonend in Eindhoven, eigenaar van het huis. Na de verhuizing van haar ouders verkoopt zij het in 1976 aan Sjaak Bohte, assistent-accountant, die hier met zijn echtgenote woont.

De nieuwe eigenaars en bewoners worden in 1978 Cees Hopman (1952) en echtgenote Edith Speekman, onderwijzeres. Cees is in die periode werkzaam als hoofd-huishoudelijke dienst bij het psychiatrisch ziekenhuis in Vogelenzang. Hij heeft dit buurtje op de Breedeweg als heel gemoedelijk ervaren: de mensen gaan heel goed met elkaar om. Cees en Edith verkopen het huis in april 1982 als hun woning aan de Lindenlaan wordt gebouwd.

De volgende bewoner wordt Bernadette Welkers (1954), fysiotherapeut, ongehuwd, die hier vijftien jaar tot haar vertrek naar Beverwijk heeft gewoond. Bij de verkoop in 1997 worden de fraaie betimmeringen van het oude snoepwinkeltje nog genoemd.

Nieuwe eigenaren worden Cornelis Jacob de Groot (1936), toen kinderarts/hoogleraar en echtgenote Laila Marië Buskop, bewegingswetenschapper en kinderfysiotherapeut. Zij wonen nog steeds in Amsterdam en gebruiken het huis als tweede woning.

Breedeweg 58: veehouderij

Hendrik Duijn (1858-1924) is bloemkweker en koopman in aardappelen; hij trouwt in 1885 met Maria Res; het echtpaar krijgt 13 kinderen. Hendrik koopt in 1892 het huis met een schuur, boet, erf en bijna een halve hectare land van zijn moeder Grietje Kuijs, de weduwe van Maarten Duijn.

De wed. Duijn stopt in 1880 met de veehouderij, waarna het vee en de boerengereedschappen in het openbaar worden verkocht.
De weduwe Duijn stopt in 1880 met de veehouderij, waarna het vee en de boerengereedschappen in het openbaar worden verkocht.

In 1912 is er een gedwongen verkoping van huis en weiland op verzoek van zijn schuldeiser. Hendrik is vanaf 1907 weduwnaar met een groot aantal nog minderjarige kinderen. Hij had in 1894 geld geleend van kapelaan Meeus uit Castricum. Koper en nieuwe eigenaar in 1912 wordt Jaap, zoon van Hendrik.

De veehouderij van Simon Poel in de sneeuw.
De veehouderij van Simon Poel in de sneeuw.

Deze Jaap Duijn (1889-1986) is landbouwer en woont vanaf zijn huwelijk in 1927 met Maria Groen in Uitgeest. In het ouderlijk huis aan de Breedeweg wonen dan nog meerdere zusters en broers; de oudste Maarten is de hoofdbewoner. Van hen blijven er meerderen ongehuwd, met name Maarten, Marie, Trien en Henk. Maarten overlijdt in 1968 op 80-jarige leeftijd. Al veel eerder is Henk in 1930 overleden en Marie in 1954. Trien woont hier tot in juni 1974; een maand later overlijdt zij in Schagen.

De jongste zus Alie Duijn (1905-1999) trouwt in 1941 met Simon Poel (1907) en woont op Breedeweg 44. Na verkoop van dat huis in 1960 komen Simon Poel en Alie Duijn wonen op Breedeweg 58. Direct daaraan voorafgaande wordt het pand verbouwd om dubbele bewoning mogelijk te maken (aan de westzijde Maarten en Trien Duijn en aan de oostzijde Alie Duijn met haar man). Ook wordt in 1960 een schuur voor de berging van landbouwwerktuigen gebouwd. Al iets eerder in 1956 is op verzoek van Simon Poel een vijzelberg gebouwd en de veestal uitgebreid.

Alie Duijn wordt omstreeks 1960 eigenares van het huis en land. Na haar overlijden in 1999 en van haar zoon Ton Poel in 2009 wordt het woonhuis met de bijgebouwen mede geërfd door diens broer Cees Poel, toen nog wonende op de Dorcamp. Momenteel (in 2017) wordt het woonhuis bewoond door Judith Poel samen met Job Peters en hun twee kinderen; dit echtpaar is sinds 2012 eigenaar van het gehele perceel. De woning is in 2015 uitgebreid ter plaatse van de voormalige veestal. Inmiddels woont Cees Poel, vader van Judith, ook op dit adres.

Slotwoord

Rond 1950 bestaan de twee overige panden aan de noordzijde van de Breedeweg uit de boerderij van Spaansen (nummer 72) en die van Kuijs (nummer 80).

De geschiedenis van beide boerderijen wordt uitvoerig beschreven door Piet Blom in respectievelijk het 32e en het 30e Jaarboek.

Van de eerste boerderij worden in een afzonderlijk artikel in dit jaarboek nog de bezittingen van bewoonster Zijtje Rechtop beschreven, zoals die kort na haar overlijden in 1798 in de boerderij werden aangetroffen.

Simon Zuurbier

Bronnen:

  • Archief Gemeente Castricum aanwezig op het Regionaal Archief te Alkmaar.
  • Notariële archieven te Alkmaar en Haarlem
  • Bevolkingsregisters en Burgerlijke Stand.

Met dank aan:
 de (oud-)bewoners van de noordzijde van de Breedeweg en hun relaties voor de verstrekte informatie.