Zondag 18 juni zijn Joep Fokker, Henk Vasbinder en Michael van Gelderen in het veld actief geweest. Ze stonden zes uur op de Zanderij tijdens de Nationale Archeologiedagen. Het was behoorlijk warm. Ron van Wezop en Joep bedankt voor het voorbereiden van deze zoekactiviteit.
Zij ontvingen een aantal gezinnen met kinderen. Kinderen konden zoeken met een metaaldetector naar bodemschatten, met daarop een lotnummer. We hebben ze genoteerd ! Sommigen kinderen gaven aan archeoloog te willen worden. Marja Lute en Rino Zonneveld bemanden de Duynkant vanwege de bezoekers aldaar.
De Maerdijk of Korendijk, een dijk van een monument
Met een treurdicht in de lokale krant werd in 1999 voor het eerst de zorgelijke toestand van de middeleeuwse Maerdijk, ook wel Korendijk genoemd, in de publiciteit gebracht. Na een lange periode van overleggen, onderzoeken, informatie uitwisselen en beslissingen nemen, heeft in 2010 in opdracht van de gemeente Castricum het herstel plaatsgevonden. Op zaterdag 5 juni 2010 vond de feestelijke opening plaats. Het traject naar het herstel is een onderdeel van de dijkgeschiedenis geworden en mag daarom niet in het jaarboek ontbreken.
Cultuurhistorie
De Maerdijk, ook wel genoemd Korendijk, is voor de kern Castricum van groot belang geweest als waterkering. De dijk ligt aan de noordkant van de grenssloot die de scheiding vormt tussen Castricum en Heemskerk. Aangenomen wordt dat de aanleg in de tweede helft van de 12e eeuw heeft plaatsgevonden. ‘Maer’ is waarschijnlijk een verbastering van maet of maat dat hooiland betekent. Behalve een waterkering zal de dijk ook een verhoogde toegangsweg naar de drassige hooilanden zijn geweest. Op een kaart uit 1680 staat Korendijk geschreven als Cooredijck. ‘Coore’ of Koren kan herleid worden tot keur of schouw. Dit zou kunnen betekenen dat de staat van onderhoud regelmatig werd gecontroleerd.
De Maerdijk/Korendijk verbindt de binnenduinrand met de vroegere buurtschap Heemstede, een zandrug in het binnendeltalandschap van het Oer-IJ. De dijk beschermde de Castricumse weidegronden tegen het opdringende water samen met de verdwenen Bogaards- of Molendijk. Deze dijk liep vanaf Heemstede in noordelijke richting en sloot aan op de hoge gronden van Noordend. Bij sterke wind kon het water vanuit het Wijkermeer, via de nu nog bestaande Dye, ver het voormalige binnendeltagebied worden binnen gestuwd.
In de Maerdijk/Korendijk bevindt zich een dijk lus, een dijk omlegging die na een dijk doorbraak is aangebracht. Het is niet met zekerheid bekend wanneer die dijk doorbraak heeft plaatsgevonden. In zijn rapport ‘Over de jaarlijkse aanwas van organisch sediment in door dijkbreuk gevormde kolken’(1948), beweert A. Reijne dat de Korendijk in 1643 is door gebroken. Hij schrijft: “Nadat de Sint-Aagtendijk omstreeks het einde van de dertiende eeuw vanaf de hoge gronden bij Beverwijk tot aan de strandwal van Akersloot als één gesloten dijktracé tot stand was gekomen, degradeerden de Castricumse dijken tot secundaire waterkeringen. De Sint-Aagtendijk was niet altijd doorbraakbestendig, wan tin 1643 stond het water toch weer tot aan de Castricumse dijken en brak ook de Korendijk door.”
De oudst bekende afbeelding van het doorbraak gat, ook wel ‘wiel’ genoemd, komt voor op een anonieme kaart uit de eerste helft van de 17e eeuw. Uit een register van 1730 blijkt dat ten zuiden van de dijk, ter hoogte van de doorbraak, percelen land namen hebben als Dronkenkamp (Verdronkenkamp) en Kromweels (Kromwiel).
Jaarboek 36, pagina 43
Nadat de lokale dijken hun functie als primaire waterkeringen hadden verloren, zal het onderhoud meer gericht zijn geweest op de weg functie dan op de waterkerende functie. De dijkdoorbraak in de Maerdijk/Korendijk kan inderdaad na de aanleg van de Sint-Aagtendijk plaatsgevonden hebben. De doorbraakplas is in de loop van de 20e eeuw gebruikt als vuilstortplaats en op die plek is de dijkweg naderhand weer rechtgetrokken.
Groeiende bezorgdheid
Eens was de Korendijk een mooie groene dijk waarover af en toe een paard en wagen met hooi ging. Door de druk van het tegenwoordige landbouwverkeer werd het dijklichaam steeds verder in de dijksloten weg gedrukt en vertoonde de kruin diepe wielsporen waarin het regenwater bleef staan.
Die situatie leidde in 1999 tot een treurdicht in de lokale krant, waarin de bezorgdheid over de toestand van de dijk werd verwoord.
Verdriet om de Korendijk
Langs het Krengenbos en dwars door het lage veld verbind je al eeuwen de duinzoom met de hoogte van Heemstee.
Wie kent je betekenis nog, als beschermer van grazige weiden in Castricum’s polderland.
Je keerde het water dat via geulen vanuit de Wijkermeer, door de stuwende wind, tot aan je dijkvoet werd gebracht.
Eens verhief je je groene rug
boven de weilanden uit
en lag je als een sieraad in het land,
omzoomd met twee verzonken glinsterende linten.
Maar nu wordt je kruin steeds breder, gegroefd met diepe wielsporen waar het regenwater in blijft staan. De sloten die je omringen worden steeds smaller en onder het geweld van zwaar je er langzaam in weg.
Is er iemand die zich erom bekommert dat jouw schoonheid vergaat? Is er iemand met jouw lot begaan?
Ernst Mooij (1999)
In juli 2000 brengt Ernst Mooij zijn bezorgdheid over de toestand van de dijk in een brief onder de aandacht van het college van burgemeester en wethouders. Hierop volgt een ontvangstbevestiging en daar blijft het bij.
Begin september verschijnt er een berichtje in de lokale krant met de volgende mededeling: ‘Een aantal wegen en bermen zijn onder beheer en in eigendom van de gemeente gebracht door de wet herverdeling wegen en ruilverkaveling. De Korendijk als belangrijk historisch element in het landschap vraagt in dit verband bijzondere aandacht. Het college wil onderzoeken op welke wijze deze dijk beter toegankelijk kan worden gemaakt voor wandelaars en eventueel fietsers.’
Het traject naar een gedeeltelijk herstel
Ondanks de noodkreet en het feit dat op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland aan de dijk een zeer hoge cultuurhistorische waarde wordt toegekend, wordt er bij verschillende instanties geen gehoor gevonden en gebeurt er niets. In april 2003 is de Stichting tot behoud van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de Alkmaardermeer omgeving (kortweg de ‘stichting met de lange naam’) zich met de dijk gaan bemoeien.
In een schrijven vraagt de stichting aan het college van burgemeester en wethouders de nodige stappen te nemen om tot herstel van de dijk te komen en deze begaanbaar te maken voor recreatief medegebruik. In juni deelt het college mee dat een plan van aanpak opgesteld gaat worden voor het behoud en beheer van de dijk.
Vanuit natuur beherende organisaties komt een plan om van de dijk en het doorbraak gat een stapsteen te maken in de ecologische verbindingszone ten zuiden van Castricum. Een ecologische verbindingszone biedt dieren ruimte om zich te kunnen verplaatsen, soortgenoten te ontmoeten en te overleven.
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier werkt een plan uit, waarbij het gaat om het herstel van de ecologische waarden in samenhang met de cultuur-historische waarden en mogelijkheden voor waterberging. De provincie wil 22 procent van de kosten bijdragen.
Jaarboek 36, pagina 44
Een verkennend grondonderzoek brengt aan het licht dat er in het dijklichaam en het voormalige doorbraak gat verontreiniging zit van diverse materialen, waaronder asbest. De gemeente en de provincie overleggen over deze tegenvaller en over de kosten voor sanering. De keuze wordt gemaakt om het project toch door te zetten.
Eind april 2006 wordt met het uitdiepen van het wiel en het verstevigen van de dijk begonnen. Het eindresultaat is een perfect ronde uitgraving van het voormalige doorbraak gat met een doorsnede van 15 meter. Aan de dijk wordt niets gedaan, omdat het uitgraven van doorbraak kolk niet de verwachte ‘schone grond’ oplevert voor het herstel van de dijk en de vervuilde grond moet worden afgevoerd.
Onvrede over het resultaat
De stichting met de lange naam (Stichting tot behoud van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de Alkmaardermeer omgeving) is niet tevreden over het resultaat. Smalend wordt gesproken van een paddenpoel en men betreurt dat de stichting niet bij de plannen betrokken is geweest.
In een schrijven aan het college van burgemeester en wethouders maakt de stichting haar ongenoegen over de gang van zaken bekend. Uit een brief van de Castricumse Monumentenraad aan het college blijkt dat ook zij niet tevreden is met het resultaat. Zij schrijft: “Wij hebben kennisgenomen van de (gedeeltelijke) uitgraving van het voormalige wiel. Van een restauratie is hiermee uit cultuurhistorisch oogpunt nog geen sprake. Wij vragen ons af welke doelstelling het Hoogheemraadschap met de uitvoering van dit plan heeft willen dienen.”
Ook de Stichting Werkgroep Oud-Castricum sluit zich bij de bezwaarmakers aan. De bezwaren van die drie organisaties zijn niet zonder resultaat gebleven. De gemeente nodigt de bezwaarmakende partijen uit voor overleg in september 2006. De standpunten worden verkend en een verslag hiervan zal aan het college worden voorgelegd.
De gemeente stelt een werkgroep in, waarin naast ambtenaren van de gemeente en het Hoogheemraadschap ook vertegenwoordigers van de hiervoor genoemde organisaties zitting hebben, alsook de Historische Kring Heemskerk en het PWN.
Jaarboek 36, pagina 45
Wandelroute
Met het instellen van de werkgroep wordt het traject van burgerparticipatie ingezet. Onder voorzitterschap van Gerard Boers, beleidsmedewerker Ruimte, komt de werkgroep op 24 juli 2007 voor het eerst bijeen. Niet het herstel van de Maerdijk/Korendijk lijkt de hoogste prioriteit te hebben, maar het uitbrengen van een routebeschrijving.
De Maerdijk of Korendijk route wordt een wandeling van 8 km door het zuidelijke deel van de gemeente Castricum. De route voert langs de duinvoet, over de dijk, door het polderlanden via een rustiek dorpsgedeelte naar de dorpskom van Castricum.
Op zaterdag 8 december 2007 opent wethouder Christel Portegies de wandelroute met de onthulling van een aan de dijk geplaatst informatiepaneel. De routeboekjes liggen klaar, de route wordt onthuld, maar door de regen en de diepe wielsporen is de niet herstelde dijk nauwelijks begaanbaar.
Wandelliefhebbers, die het nieuws over de nieuwe wandelroute in de krant hadden gelezen, waren teleurgesteld. Door de diepe met water gevulde kuilen zagen zij zich genoodzaakt om rechtsomkeert te gaan. Een reactie in de krant vaneen teleurgestelde wandelaar: “Toen ik las van de ingebruikname van de wandeling, verwachtte ik dat de weg dan toch eindelijk opgeknapt was, maar er is helemaal niets aangedaan. Ik weet niet wie de wandeling heeft samengesteld, maar die heeft hem vast nooit gelopen.”
Cultuurhistorische verkenning en uitvoeringsplan
Ondertussen is voorafgaand aan het voorgenomen herstel van de dijk veel verkennend onderzoek verricht. De Maerdijk/Korendijk was vroeger een grasdijk, dus moest het groene karakter van de dijk zoveel mogelijk behouden blijven.
Omdat eigentijds agrarisch bestemmingsverkeer gebruik van de dijk moet kunnen maken, moest gezocht worden naar mogelijkheden om de stabiliteit ervan te verbeteren. De gemeente had het bureau Beek & Kooiman de opdracht verstrekt voor het uitvoeren van een Cultuurhistorische verkenning en het opstellen van een herstelplan.
Onder voorzitterschap van René Marcelis, de opvolger van Gerard Boers, wordt de cultuurhistorische verkenning gepresenteerd aan de werkgroep, inmiddels aangevuld met agrariër Gerard Veldt. Daarna zet HB Adviesbureau de resultaten van de milieuonderzoeken uiteen, zoals de waterbodemkwaliteit, de waterkwaliteit, de grondsamenstelling van de dijk, de bodemvervuiling en de natuurwaarden. Ook zijn er hoogte- en profielmetingen gedaan. Vervolgens wordt een ‘programma van eisen’ besproken.
Voor het herstel van de dijk worden de volgende uitgangspunten geformuleerd:
de dijk ophogen tot 0,30 meter boven NAP;
geen grond van elders aanvoeren, met uitzondering van de ondergrond verharding en zand voor het zandbed;
het talud herprofileren en een kruinbreedte van minimaal 3 meter aanhouden;
de dijksloot aan de Castricummerzijde waar nodig iets verbreden;
met de aanleg van twee rijsporen van betonplaten het karakter van een groene dijk zoveel mogelijk handhaven;
tussen de rijsporen een strook van zogenaamd gewapend gras aanbrengen als paardenpad en voor het behoud van de groene uitstraling;
de vleugels van het wiel uitgraven zodat er een ruimere halve cirkel ontstaat;
handhaving van het rechte dijkstuk bij het wiel in het belang van de weggebruikers, maar wel enigszins verlaagd om het beeld van de dijkdoorbraak te accentueren (idee Piet Termes).
Op 14 januari 2009 komt de werkgroep voor het laatst bijeen om de uitgangspunten nog eens na te lopen en materiaalkeuzes te maken. Het wordt duidelijk dat het herstel veel geld gaat kosten. Rekening houdend met een mogelijke provinciale subsidie stemt het college van burgemeester en wethouders er mee in het herstel te laten uitvoeren.
Het aanbestedingstraject kan beginnen. De opdracht wordt gegund aan Aannemingsbedrijf Markus BV. Voor bijna 180.000 euro (exclusief btw) wordt de klus uitgevoerd. Daarin zijnde eerder genoemde onderzoeken en de voorbereidingskosten niet meegerekend.
Vanaf eind november 2009 tot en met maart 2010, met onderbrekingen wegens sneeuw en vorst, hebben de werkzaamheden plaatsgevonden.
Om zoveel mogelijk gemotoriseerd verkeer te weren, is besloten om de dijk, gelegen tussen de Malleweg en de Heemstederweg, aan te wijzen als rijwielpad. Wie een perceelgrond heeft met een ontsluiting op de dijk, kan in aanmerking komen voor een ontheffing voor landbouwvoertuigen.
Jaarboek 36, pagina 46
Financiering
De reconstructie van de Maerdijk/Korendijk is een onderdeel van het programma Samen Werken In het Groen (SWIG), een initiatief van de gemeente Castricum, de provincie Noord-Holland, PWN, Landschap Noord-Holland, LTO Noord en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het project is voor 50 procent gefinancierd door de gemeente Castricum als onderdeel van de meerjarige Investeringsimpuls Buitengebied en voor 50 procent door de provincie Noord-Holland in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De financiering is mede mogelijk gemaakt door een flinke financiële bijdrage uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.
Opening
Onder stralende weersomstandigheden vindt op zaterdag 5 juni 2010 de officiële opening van de gereconstrueerde Maerdijk / Korendijk plaats. De ontvangst van de genodigden is op de Hollaan 2, op de boerderij van Gerard Veldt. Zij worden door middel van een beeldpresentatie geïnformeerd over het traject dat moest worden afgelegd om tot herstel van de dijk te komen.
Vervolgens vertrekt een paardentram naar de dijk met aan boord een select gezelschap, waaronder gedeputeerde Meerhof van de provincie Noord-Holland, burgemeester Emmens-Knol en wethouder Portegies. Zittend op de bok en met de leidsels in haar handen spoort wethouder Portegies de paarden aan en wordt een rit over de dijk gemaakt. Daarmee wordt de dijk officieel in gebruik genomen.
Jaarboek 36, pagina 47
Ode aan de Korendijk
Langs het Krengenbos en door het lage land verbind je al eeuwenlang de duinzoom met Heemstee, beschermde je de grazige weiden, in het Castricumse polderland.
Je keerde het water vanuit het Wijkermeer, door de wind opgestuwd door de restgeulen van het Oer-IJ. Eens werd het watergeweld je teveel. Je hield het niet meer en brak door.
Met een dijk lus werd de wond geheeld en kon het water weer worden gekeerd. Je verhief je groene rug boven het maaiveld uit. Je verschafte de landman met paard en wagen een begaanbare weg naar het land.
Tegen het landbouwverkeer van nu was je niet bestand. Je lichaam werd breder en platter. Je kruin raakte diep gegroefd. Je verloor je schoonheid. Je werd een modderpoel. Je ondergang leek nabij.
Gelukkig kwam er een reddingsplan. Je flanken zijn weer strak en je kruin weer vlak. Parmantig lig je er weer bij, gehard tegen tractorengeweld.
Wandelaars, fietsers en paardrijders, zij zullen je gaan waarderen. Zij zullen je verheffen tot de promenade van Castricum.
Ernst Mooij (2010)
Na aankomst bij het doorbraak gat voeren de wethouder en de gedeputeerde kort het woord. Piet Blom, oud-voorzitter van de Werkgroep Oud-Castricum, draagt daarna vol overgave een lofdicht voor over de Maerdijk/Korendijk. Wandelaars, fietsers, ruiters en het lokale landbouwverkeer kunnen nu goed gebruik maken van deze parel in het Castricumse buitengebied.
Ernst Mooij
Bronnen:
Documentatie over Maerdijk/Korendijk, Werkgroep Oud-Castricum;
Termes, P., Maerdijckje ofte Cooredijck, Heemskring nummer 37, Historische Kring Heemskerk, 2007;
Op 20 mei 2009 vond een archeologische verkenning plaats in een bouwput gelegen aan de Duinenboschweg 28 te Castricum. Op de plaats van een gesloopte woning werd nieuwbouw gepleegd. Onder de nieuw te bouwen woning was een kelder gepland. Dit was aanleiding om hier een bijna drie meter diepe bouwput te graven. Deze situatie gaf ons een uniek kijkje op een stukje geschiedenis van de Zanderij. Het profiel van een duinbeek werd zichtbaar en getuigt van overstuivingen van rond de tiende eeuw na Christus.
In het duingebied zijn er vele duinbeken geweest om op natuurlijke wijze af te wateren naar het lagere gebied. Ook zijn er de met de hand gegraven duinrellen die dezelfde functie hadden. Dat de duinen zeer nat geweest zijn, is nog terug te vinden in toponiemen als Watervlak, Vennewater, Vogelwater, Swaensdal, Waterstall en Mareveldt.
Een commissie schetste in 1798 het volgende beeld: “Alle deeze vlakten zijn bedekt met eene meenigte van onderscheide grassen en planten, men vindt er zelfs telkens veel witte en ook roode klaver, zo dat wij van de meeste kunnen zeggen, ’t geen wij boven van de Meente op Texel verklaarden, dat zij als ongebruikte Weilanden moeten gerekend worden. Veele Greppels zijn ook door de Natuur gevormd, van welke de geenen die tusschen Noortdorp en de Beverwijk liggen haare uitloozing hebben door beekjes die na de binnenwateren vloeien.Indien dezelve slechts verbreed of tot slooten werden gemaakt, om het water betere afleiding te bezorgen; en de gronden naar behooren werden toegemaakt, zou hier eene aanzienlijke meenigte van Runder Vee zelfs, kunnen geweid worden.”
Hieruit blijkt dat het een zeer nat gebied geweest is, dat heden ten dage door grondwaterwinning en beplanting in vergelijking met vorige eeuwen een dorre boel is.
De toegenomen windactiviteit bracht vanaf de 11e eeuw grote massa’s door de zee aangevoerd zand in beweging. Het oude en tamelijk vlakke duinlandschap werd verstoven en er ontstond een hoge duinrand die zich steeds verder naar het oosten verplaatste. Uitlopers van de jonge duinen bereikten ook de dorpen Castricum en Bakkum. Pas in de 18e eeuw werd de zandzee getemd door helmaanplant en bosaanleg.
Door het afgraven van duinzand in de 19e eeuw heeft een deel van de duinrand in Castricum een heel ander aanzien gekregen en is de Zanderij ontstaan. Veel duinzand is indertijd gebruikt voor de aanleg van de spoorlijn tussen Alkmaar en Amsterdam rond 1860. Er is in het gebied twee tot acht meter hoog duin weggeschept. Op deze afgraving zal ter plaatse tuinbouw zijn bedreven. Een groot deel van de Zanderij is ook heden ten dage nog in gebruik als tuinbouwgrond, al zijn er tegenwoordig ook bedrijven en woningen te vinden.
Jaarboek 35, pagina 89
De opgraving
De verkenning is verricht in mei 2009 door Marc Harsveld van AWN Zaanstreek Waterland en Rino Zonneveld van Werkgroep Oud-Castricum en Werkgroep Oer-IJ.
In het noordelijke deel van de bouwput werd in de wand een verzande beek aangetroffen. Deze beek of duinrel tekende zich duidelijk af tegen het lichte duinzand en bleek gevuld met lagen zand. De verschillende lagen zand waren duidelijk van elkaar te onderscheiden, voornamelijk door de textuur en de kleur van de afzettingen. De situering van de bouwput bleek een gelukkig toeval, vooral omdat zowel een dwars- als een langsdoorsnede van de beek zichtbaar was.
Met name in het noordoostelijke profiel van de bouwput was een groot deel van de dwarsdoorsnede van de beek waar te nemen. De noordwesthoek van de beek lag deels buiten de bouwput. Ongeveer tweederde deel van het dwarsprofiel van de beek kon worden gedocumenteerd. In het langsprofiel zijn de stroom- of overstuivingsrafelingen nog zichtbaar.
Jaarboek 35, pagina 90
De opeenvolgende grondlagen
De onderkant van de bouwput bestaat uit natte zandhoudende klei. Direct daarboven bevindt zich achtereenvolgens ongeveer 60 centimeter veenhoudende klei en ongeveer 40 centimeter verzadigd zand, dan volgt het nulpunt van het huidige NAP, daarboven ongeveer een meter aardvochtig zand en tot het maaiveld ongeveer 60 centimeter de bouwvoor.
De beek ligt in zand met fijne schelpdeeltjes die door de wind zijn afgezet. In de bovenste zandlaag zijn nauwelijks of geen schelpdeeltjes meer aanwezig. Op basis van de geomorfologie, de wetenschap die de vormingsprocessen van het landschap bestudeert, is bekend dat verstuivingen vanaf de achtste eeuw plaatsvinden.
Archeologische vondsten in de duinbeek
In de beek zijn verschillende voorwerpen aangetroffen.Op de diepste plek (0 meter NAP) werden de kaak van een rund, botmateriaal en een aantal stukjes van een kogelpot uit de 8e of 9e eeuw gevonden. Ook zijn twee stukjes Pingsdorf en drie stukjes rood Andenne gevonden, waaronder een stukje lensbodem. Het aardewerk dateert uit de 12e en 13e eeuw.
Ook wat ondieper in de beek (0,4 meter boven NAP) werden stukjes Pingsdorf aardewerk, kogelpot en botschilfer gevonden. Boven in de beek (0,9 meter boven NAP) is een gelige, grof gemagerde scherf gevonden. Dit is mogelijk de rand van een Pingsdorf baksel uit periode 1225-1250 na Christus.
Jaarboek 35, pagina 91
Wat zegt de vondst van de duinbeek over het verleden ?
De donkere cultuurlaag, die aanleiding was de bouwput beter te bekijken, is een laag veen met ingestoven zand. Of de laag door de mens bewerkt is, hebben we niet kunnen vaststellen. Het beekprofiel laat ons alsnog getuige zijn van de overstuivingen van rond de tiende eeuw na Christus. De vondsten wijzen zeker op duinbewoning hier in de periode van 1000 tot 1300 en mogelijk van de periode daarvoor. Gezien de omvang van de beek zal er veel water door gestroomd zijn. Tevens laat het zien dat de duinen zeer waterrijk zijn geweest. De beek ligt in de oude duinen en is dichtgestoven door het zand van de latere jonge duinen.
Rino Zonneveld
Literatuur:
Vos, P.C., R.A. van Eerden, J. de Koning, 2010: Paleolandschap en archeologie van het PWN duingebied bij Castricum.
Kops, J.: Tegenwoordige staat der duinen van het voormalig gewest Holland; zijnde het eerste deel van het algemeen rapport der Commissie van Superintendentie over het onderzoek der duinen. Leiden, 1798.
Dank: Met dank aan Gerard Graas voor het determineren van het botmateriaal.
Beleidsnota archeologie vastgesteld
Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad een Beleidsnota Archeologie vastgesteld. Daaraan zijn een waarden- en verwachtingenkaart en een maatregelenkaart gekoppeld. De gemeenten hebben op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg tot taak het archeologisch erfgoed in de bodem te beschermen. Het uitgangspunt van de wet is dat archeologische waarden via ruimtelijke ordening worden beschermd. Zo kan de gemeente aan vergunningen voor ingrepen in de bodem voorwaarden verbinden om vindplaatsen te beschermen of, als dit niet mogelijk is, te laten opgraven. De beleidsnota en de kaarten dienen ertoe om het archeologiebeleid beter af te stemmen op de lokale situatie en de omstandigheden.
Aan de vaststelling van de nota is uitvoerig overleg met verschillende instanties en belangenorganisaties voorafgegaan. De Regionale Archeologische Werkgroep Oer-IJ heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld.
Castricum wordt wel een schatkamer genoemd van de archeologie in de provincie. Amateur-archeoloog Derk van Deelen en vervolgens de Werkgroep Oud-Castricum hebben zich er al vanaf de jaren (negentien) vijftig voor ingezet.
Bodemvondsten uit de eerste eeuwen worden in onze gemeente soms dicht onder het maaiveld al aangetroffen. Vandaar dat er een discussie is ontbrand over het voorstel van het gemeentebestuur een vrijstelling voor archeologisch onderzoek toe te staan tot 50 centimeter diepte. De werkgroep ‘Oer-IJ’ had graag 30 centimeter gezien voor specifieke gebieden. De monumentenraad heeft gepleit voor afstemming met de omliggende gemeenten. Uiteindelijk is de vrijstellingsgrens bijgesteld tot een diepte van 40 centimeter.
De nota met het kaartmateriaal is te raadplegen op de website van de gemeente onder het hoofdstuk Sport, Kunst en Cultuur. Uitvoerige informatie over de totstandkoming van de nota op de website van Oud-Castricum onder de taakgroep Archeologie.
Ze lag bloot aan de oppervlakte. Hij zag meteen dat het een Romeins bronzen beeldje was. Niet mooi, maar wel nagenoeg intact. Victoria op de globe. Met een mooi patina (roestlaagje), niet te veel gecorrodeerd. Hij ging onmiddellijk naar huis om het beeldje in gedestilleerd water te leggen.
Pino Goduto uit Heemskerk, zoekt al jarenlang elke zondag met een metaaldetector naar munten. Steeds op hetzelfde perceel, een maïsveld in Castricum. Dat is zijn hobby. Hij is dan buiten, in beweging. Een fijne ontspanning na een werkweek in zijn kledingzaak. Het was maart 2009 en hij liep weer op dat perceel waar hij al zo vaak was geweest. Zijn metaaldetector had een mooi signaal gegeven. Direct pakte hij zijn schep om te gaan graven. Maar dat was niet nodig.
Pino Goduto: “Ze lag zo bloot voor mijn neus en was al schoon. Ik was stomverbaasd. Ik kwam er al jaren. Zelfs een maand daarvoor was ik er nog geweest. En had niets gevonden”.
Alsof het beeldje daar nu op hem lag te wachten. Het was ‘zijn lot’ om het te vinden. Al blijft het voor hem wel een raadsel waarom het juist toen naar boven was gekomen. Op een paar meter van de vindplaats vond hij ook nog een Romeinse munt met de beeltenis van keizer Tetricus (270-273 na Christus).
Aanvankelijk wilde hij het beeldje afstaan aan de Werkgroep Oud-Castricum. Enkele jaren eerder had hij ook een Romeinse munt geschonken, een Sestertius met Faustina, gemalin van keizer Marcus Aurelius, uit 154 na Christus En een Romeinse fibula, een mantelspeld. Beide op datzelfde perceel gevonden. Maar een collega vertelde hem dat bij Oud-Castricum zou zijn ingebroken. Daarom besloot Goduto het beeldje maar meteen op Marktplaats te koop te zetten. Achteraf spijt hem dat zeer.
“Ik weet veel van Romeinse munten. Ik wist niet dat het beeldje grote historische waarde had. Het geld dat ik er voor ving is allang uitgegeven en het beeldje heb ik niet meer. Beeldje weg, geld weg. Achteraf heb ik niets meer.”
Gelukkig wist de provincie Noord-Holland echter na enig speurwerk uiteindelijk de hand te leggen op het beeldje, zodat het nu ‘veilig’ is en niet zoek zal raken bij onbekende verzamelaars.
Victoria van Castricum
Het beeldje stelt de godin Victoria voor, de Romeinse godin van de overwinning. Het is van brons en heeft een hoogte van 8,5 centimeter. Haar gezicht is beschadigd, vooral aan de linkerzijde. Het hoofd is licht naar rechts gedraaid. Het haar heeft een middenscheiding en is in de nek bij elkaar gebracht. Aan de rechterzijde heeft het de vorm van een kroon. Het kledingstuk dat ze draagt is een chiton (oud-grieks kledingstuk). Dit geplooide gewaad laat de armen bloot. De rechterarm is gebogen om iets aan te reiken. Bij de elleboog is hij afgebroken. Ook de linkerarm, die langs het lichaam rust, is afgebroken, bij de pols.
De voor- en achterzijde van de chiton zijn op de rechterschouder vastgemaakt met een fibula (mantelspeld). De chiton heeft vele plooien en wordt gesloten met een ceintuur. Het gewaad bedekt de benen tot aan de enkels. Het linkerbeen staat iets gebogen naar voren. Die houding past bij de richting van de rechterarm.
De linkervoet maakt het meeste contact met de globe. Onderop de globe bevindt zich een pin, waarmee het beeldje kon worden vastgezet. Ze is zojuist van boven neergestreken. Ze heeft immers twee vleugels. Beide zijn echter afgebroken, de linker meer dan de rechter, die uit ongeveer een halve vleugel bestaat. Hier zijn naast vleugelveren ook staartveren zichtbaar.
De indruk dat zij zojuist op aarde is neergedaald, wordt versterkt door de stand van de vleugels en de wijze waarop de rechter voorvoet de globe raakt. Bovendien wappert de chiton langs haar benen aan beide zijden sterk naar buiten, terwijl de plooien daar naar achteren wijzen. Dat accentueert de afronding van de vlucht. De landingsplaats is een globe die nog voor ongeveer de helft aanwezig is en geen egaal oppervlak vertoont.
Mogelijk zijn er enkele hemellichamen op aangebracht, waarmee niet alleen de keizerlijke heerschappij van de wereld maar zelfs van het heelal zou worden verbeeld. De ontbrekende rechterhand reikte een lauwerkrans aan, het symbool van de overwinning. Het gezicht is daar naar toe gewend. De linkerhand zal een palmtak hebben omvat, die recht langs het lichaam omhoog stak en eveneens de overwinning symboliseerde.
Locatie
Het beeldje is gevonden op een groot perceel waarop maïs
wordt verbouwd. Dit ligt ten zuid-oosten van Castricum,
westelijk van de Heemstederweg en is het tweede perceel
vanaf de spoorwegovergang.
Jaarboek 34, pagina 5
Ramon van Weenen deed onderzoek naar de inheems-Romeinse bewoning in het mondingsgebied van het Oer-IJ. Onder andere op basis daarvan kon aan dit perceel een hoge archeologische verwachting worden toegekend. Hij bekeek het perceel op een hoogtekaart en op een ‘bodemkaart van De Roo’, waarbij hem opviel dat deze plek zeer hoog ligt. Ramon stelde vast dat hier zeker scherven kunnen worden verwacht.
Verschillende instanties waren overigens bekend met de hoge archeologische waarde van dit terrein, maar een verbod om te ploegen was er niet. In zijn afstudeerscriptie vermeldt hij dat op dit perceel vaak is geploegd, onder andere op 24 september 2004. De dag daarna waren volgens hem archeologen actief met het rapen van scherven, onder andere daterend uit de late ijzertijd.
Over het gevolg van het ploegen aldaar schrijft hij: “Het enige dat men kon doen was het achteraf verzamelen van de hierdoor naar boven gewerkte scherven.” Door de bewerking van datzelfde maïsveld is zo – jaren later – uiteindelijk ook het beeldje van Victoria aan de oppervlakte gekomen.
Godin Victoria
De Romeinse Victoria lijkt in vele opzichten op de Griekse Nike (godin van de overwinning), die eveneens de verpersoonlijking was van de overwinning. Hiervan bestaat een even groot als indrukwekkend beeld van rond 200 voor Christus in het Louvre museum te Parijs. Het is de Nike van Samothrake.
Door dit beeld geïnspireerd zorgde keizer Augustus ervoor dat de godin Victoria grote bekendheid zou krijgen. Na de zeeslag van Actium en de overwinning op Antonius en Cleopatra in 29 voor Christus, liet hij uit de Zuid-Italiaanse plaats Tarente een standbeeld van de overwinningsgodin naar Rome overbrengen. Het was bijna vier meter hoog. Hij liet het uitgerekend plaatsen in de Curia Julia, in het raadhuis waar de senaat vergaderde. Daar had zij als verschijning een buitengewoon grote betekenis. Voor de vergaderingen van de senaat werden haar op een altaar offers gebracht. Naar dat grote voorbeeld zouden nog vele afbeeldingen en beeldjes worden gemaakt.
In de vierde eeuw werd het standbeeld door keizer Gratian verwijderd. Zo kwam er een formeel einde aan haar cultus. Die had heel lang geduurd, omdat ze zeer populair was onder de militairen. Aan het einde van de vierde eeuw was de gevleugelde Victoria getransformeerd tot de figuur van een engel, de tussenpersoon en boodschapper van God.
Voor de Romeinen was Victoria de godin van de overwinning. Zij sierde vele munten en gemstenen (halfedelsteen met ingegraveerde beeltenis) en werd meestal afgebeeld met een lauwerkrans in de rechter- en een palmtak in de linkerhand. Victoria wordt veel voorgesteld als een hemelse verschijning, die sierlijk neerdaalt op een globe. Aan haar kledij is te zien dat zij landt. Als een haastige boodschapster van succes. In de loop van de Romeinse keizertijd werd Victoria een geliefd symbool van macht en wereldheerschappij.
Simone Vogt (Duitse archeologe) deed gedetailleerd onderzoek naar een klein bronzen Victoria-beeldje dat was gevonden in de Italiaanse plaats Fossombrone. Zij schrijft dat veel van zulke beeldjes zich bevonden in privé heiligdommen (lararia – huiskapelletje met Romeinse godheden die het huis en het gezin beschermden). Maar vaak ook hadden standbeelden van keizers op openbare plaatsen overal in het rijk, in de rechterhand een beeldje van Victoria op de globe. De keizer, van marmer of metaal, levensgroot van formaat of nog groter, toonde zo de overwonnen wereld in zijn handpalm.
Romeinse godenbeeldjes
De Romeinse godenwereld speelde een zeer belangrijke rol in het dagelijkse leven en was zeer uitgebreid. In de tijden dat de Romeinse legers zich over grote gebieden van Europa verplaatsten, droegen de manschappen godenbeeldjes met zich mee. In of bij legerplaatsen bouwden de Romeinen vaak tempels of richtten ze altaren op om hun goden te dienen.
In de door hen veroverde gebieden maakte de inheemse bevolking, naarmate de bezetting langer duurde, ook kennis met de Romeinse goden. Buiten de grenzen van het Romeinse rijk drong de Romeinse beschaving natuurlijk minder door, zeker als de afstand tot de grenzen groter werd. Maar bekend is dat de Friezen in Romeinse legers dienst hebben gedaan en er zijn, zeker in bepaalde perioden, uitgebreide handelscontacten geweest, al is het bewijs daarvoor in Noord-Holland veel
Jaarboek 34, pagina 6
zwakker dan in de huidige provincie Friesland. Sommige Romeinse beeldjes zullen door de Friezen als inheemse goden zijn beschouwd. In ons land stelt het grootste aantal beeldjes Mercurius (Romeinse god van de handel, reizigers en winst) voor. Dan volgen Hercules, Jupiter en Apollo, die wellicht goed aansloten bij de inheemse goden Donar en Wodan.
Godinnen zijn wat schaarser, meldde Zadoks-Josephus Jitta (archeologe); zij kende een enkele naakte Venus en staande geklede figuren van Minerva en Fortuna. Wat opvalt, schrijft ze, zijn het aantal, de verscheidenheid en de verspreiding van deze beeldjes in Nederland. Maar nog meer dat zij, zeker grotendeels, uit particuliere woningen komen. Daaruit blijkt volgens haar hoe diep- en vergaand de Romeinse invloed hier is geweest, ook buiten de eigenlijke rijksgrens.
In onze streek is aan de rand van het rijk, op de plek van het Romeinse vlootstation te Velsen, in 1974 een bronzen beeldje van Hercules bibax (de drinkende) gevonden. Het is daar in de eerste helft van de eerste eeuw na Christus terechtgekomen. Zo’n precieze datering van een Romeins beeldje is uitzonderlijk.
Victoria’s in Nederland
Bijna alle Romeinse bronzen beeldjes uit Nederland zijn ‘losse vondsten’, waarbij de oorspronkelijke context waarin het beeldje werd achtergelaten niet bekend of niet beschreven is. Dat geldt ook voor het eerste Victoria-beeldje dat in Nederland gevonden werd: de Victoria van Wijchen. Zij is 12,7 centimeter hoog en kwam rond 1948 te voorschijn bij de aanleg van aspergebedden in de buurtschap Alverna onder de gemeente Wijchen.
De context van de vondst van het tweede Victoria-beeldje, de Victoria van Deventer te Colmschate in 2004, kon bij uitzondering wel goed worden onderzocht en gedocumenteerd. Het beeldje is 6,7 centimeter groot is en weegt 46 gram. Het kwam te voorschijn in een paalkuil die deel uitmaakte van een huisplattegrond, uit de 2e of 3e eeuw na Christus. Liggend met het gelaat naar boven werd het gevonden in de noordzijde van een paalkuil, in de lange zuidwand van het gebouw, een Germaans huis dat op een typisch Romeinse manier was gebouwd. Alles duidde erop dat het hier gaat om een bouwoffer. Daardoor hoopten de bouwers te bevorderen dat de bouw voorspoedig zou verlopen, dat het huis lange tijd mee zou gaan en ze als bouwers geen last zouden krijgen van kwade geesten. Het beeldje werd dicht bij de ingang van het gebouw aangetroffen.
Volgens Hermsen zijn uit de Romeinse tijd geen andere beeldjes bekend die als bouwoffer zijn gedeponeerd. Hij beweert dat de godin Victoria zou kunnen worden gelijkgesteld aan de vooraanstaande Germaanse (en dus ook Friese) vrouwelijke godheid Freija, de godin van huwelijk en liefde. Het beeldje kan zijn geofferd om over de huiselijke vrede te waken. Ook als de bezitter van het beeldje de antieke betekenis van Victoria niet kende, was volgens Hermsen de keuze om het als bouwoffer te gebruiken, begrijpelijk. Want naast haar rol als overwinningsgodin, zo stelt hij, treedt Victoria ook wel op als de godin die garant staat voor het welslagen van een onderneming, in dit geval bij Colmschate, de bouwonderneming.
Victoria’s in het buitenland
En zijn overeenkomsten tussen de Victoria’s van Wijchen, Deventer en Castricum, maar ook duidelijke verschillen. Zo heeft de Victoria van Castricum grotere vleugels, en veel meer details en dynamiek. De andere ‘engelen’ staan met beide voeten vast op de aarde. Daarom werd het interessant om na te gaan of er ook Victoria-beeldjes in het buitenland zijn gevonden met misschien nog treffender gelijkenis. Het British Museum antwoordde desgevraagd
Jaarboek 34, pagina 7
dat zich in zijn collectie vijftien Victoria-beeldjes bevinden, waarvan er enkele veel op de Victoria van Castricum lijken. Volgens Emma Durham, van Reading University, die onderzoek doet naar Romeinse beeldjes, zijn dat de Victoria van Lydney en die van Corbridge.
In de Zuid-Franse plaats Alès werd op 4 mei 1853 een Victoria-beeldje zonder sokkel gevonden te midden van talloze Romeinse munten uit de tweede eeuw na Christus. Later ontdekte men op dezelfde plek, maar veel dieper, de bijbehorende sokkel. De Villefosse (conservator Frans museum) vermeldt ook andere in Frankrijk gevonden beeldjes, maar niet een met zoveel allure en zo uitzonderlijk goed bewaard gebleven als die van Alès.
Ook in Duitsland, in de Romeinse stad Xanten, is een Victoria-beeldje gevonden, dat in zeer goede staat verkeert. Zo klein als het is, neemt het in het Romeinse museum van Xanten een centrale plaats in.
Verder is ook uit de plaats Lechenich een Victoria-beeldje bekend dat overeenkomsten vertoont met dat van Castricum. Voor zover nu bekend geeft de Victoria van Xanten wel het beste voorbeeld van de oorspronkelijke gedaante van de Victoria van Castricum. De stand en grootte van de vleugels is hetzelfde, evenals de houding van de rechterarm en de stand van de voeten op de globe. Wel zijn er ook hier verschillen in haardracht en kledij. De Victoria van Castricum gaat verzorgder gekleed en had voor de landing ook meer snelheid. Vanwege de gelijkenis met het beeldje in Xanten zou de Victoria van Castricum als 2e eeuws kunnen worden gedateerd.
Nederzettingen in de Oosterbuurt
Met de vondst van het Victoria-beeldje, is een belangrijk element toegevoegd aan de rijke archeologie van Castricum en in het bijzonder die van de Oosterbuurt. Daar werden bij de opgraving in 1995-1996 bewoningssporen gevonden uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen.
Er was een nederzetting uit de periode van circa 260-330 na Christus, die bestond uit ten minste twee boerderijen met bijgebouwen en een klein grafveld. In een van de paalkuilen van een boerderij uit 272 na Christus werd een gouden Keltische munt aangetroffen, geslagen rond 50 voor Christus. Dit was vermoedelijk een bouwoffer. Ook vond men het graf van een vrouw uit de 4e eeuw. Door gebruik te maken van haar schedel kon een gezichtsreconstructie worden vervaardigd die de naam ‘Hilde’ kreeg. Haar nederzetting ligt vlak bij het gebied tussen de Uitgeesterweg en de Heemstederweg, waar later de middeleeuwse kasteelplaats Cronenburg zou worden ontwikkeld.
Op een stroomrug bevinden zich hier cultuurlagen van diverse inheemse nederzettingen uit de late ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. Een groot deel van dit gebied, dat vanaf ca. 200 v. Chr. werd bewoond, verkreeg op 18 februari 2003 de status van ‘eerste provinciaal archeologisch monument van Nederland’. En daar bleef het niet bij: in 2010 werd ook de ‘Geest van Heemstede’ provinciaal archeologisch monument. Op dit terrein is direct onder de bouwvoor een middeleeuwse akkerlaag aangetroffen en op een diepte van 50 cm een cultuurlaag uit de Romeinse tijd. Het ligt dicht bij de vindplaats van Victoria, aan de oostkant van de Heemstederweg.
Jaarboek 34, pagina 8
Opmerkelijke vondst
Van alle in Nederland gevonden en gedocumenteerde Romeinse godenbeeldjes zijn de Victoria-beeldjes wel heel bijzonder. Het zijn er maar drie, die bovendien nogal van elkaar verschillen.
De Victoria van Castricum is echter zonder meer het mooist. Het is niet compleet of het meest gaaf. Maar door de vormgeving en detaillering komt het wel het dichtst bij de voorstelling van de Victoria van Samothrake. De Victoria van Wijchen werd ten zuiden van de grens van het Romeinse rijk ontdekt. De beeldjes van Deventer en Castricum zijn ten noorden van de rijksgrens gevonden.
In de eerste helft van de eerste eeuw na Christus behoorde Noord-Holland vermoedelijk tot het Romeinse Rijk. In de periode daarna, tot aan het instorten van het Romeinse rijk in de 5e eeuw, lag Noord-Holland buiten het rijk en kwamen er slechts mondjesmaat Romeinse goederen in onze provincie. Economisch en sociaal zal er van de Romeinen geen of nauwelijks invloed zijn geweest.
Des te opmerkelijker is dit gevonden beeldje van Victoria. Voor Romeinse soldaten moet een Victoria-beeldje wel iets heel bijzonders zijn geweest: een godin, een vrouw, prachtig vormgegeven, dynamisch en levendig, van metaal dat een gouden glans had.
Voor de Friezen moet het al helemaal een hoogst waardevol en begerenswaardig object zijn geweest. Met zulke kunst van metaal waren ze immers niet vertrouwd, zeker niet met beeldjes, laat staan van godinnen. Bijzondere objecten, zoals bijvoorbeeld stenen, spijkers of schelpen werden door de Friezen vaak ritueel geofferd.
Oorspronkelijke omstandigheden
De bezitter van het Victoriabeeldje woonde in het mondingsgebied van het Oer-IJ op een land aan de weg die later Heemstederweg zou heten. Hij zal een zeer voorname Fries geweest zijn die in het leger had gediend en als erkenning het beeldje had ontvangen. Of hij was een Fries die als fortuinlijk handelaar het beeldje had gekocht of door ruil had verkregen. Hij kan het beeldje ook hebben buitgemaakt op een plundertocht.
De oppervlaktevondst roept vele vragen op: Was het beeldje bij de ingang van zijn nieuw gebouwde woning in de grond gedeponeerd als bouwoffer? Zoals ook bij de buren was gedaan met een gouden Keltische munt. Was deze plek in het Oer-IJ-gebied zo bijzonder dat het begrijpelijk is dat daar een vooraanstaande Fries woonde? Of werd het beeldje, zoals de Romeinen deden, door hem vereerd, maar dan als zijn eigen godin Freija?
We zullen het nooit meer te weten komen, omdat de omstandigheden waarin het beeldje is achtergelaten, zijn verwoest door de maïsteelt. Als die archeologische context in tact was gebleven, dan had het beeldje, mocht daar aanleiding voor zijn geweest, zorgvuldig opgegraven kunnen worden.
Gesteld dat dit dan onvermijdelijk zou zijn geworden. Dan zouden met de vondst van Victoria, in haar eigen cultuurlaag, in een nederzettingsspoor, op haar eigen plekje in de bodem, veel meer verhalen vrij zijn gekomen. Verhalen die in onze tijd door grondbewerking zijn vernietigd. In dit geval, op deze locatie, heeft de maïsteelt een deel van het bodemarchief vernietigd.
Jaarboek 34, pagina 9
Toekomst
Aan de Victoria van Castricum kan in de toekomst nog veel onderzoek worden gedaan. Onderzoeksvragen zijn bijvoorbeeld: Op welke van de in het buitenland gevonden Victoria-beeldjes lijkt dat van Castricum het meest? Kan uit vergelijking daarmee een nauwkeuriger datering volgen? Hoe is het beeldje vervaardigd? Van welk materiaal is het gemaakt? Is de herkomst van het gebruikte metaal na te gaan? Is het wel eens hersteld?
Hoe dan ook: het Victoria-beeldje zal straks een prominente plek krijgen in het nieuwe Archeologische Informatiecentrum, dat de provincie Noord-Holland nabij het station van Castricum ontwikkelt. Een plek die een godin waardig is. Inderdaad een prachtig signaal: Godin Victoria is terug op aarde, in Castricum. Zij is neergedaald in de lokale archeologie. Met evenveel gratie als opzien. Hoe klein ze ook is.
Hans van Weenen
Bronnen:
Durham, E., Persoonlijke communicatie, 17 mei 2011.
Elzinga, G., ‘Romeinse bronzen beeldjes in het Fries Museum’, de Vrije Fries. LXVII, 1987.
Hermsen, I., ‘De Victoria van Colmschate-Skibaan: een Romeins godenbeeldje als bouwoffer’, In: Overijssels Erfgoed. Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2003.
Hölscher, T., ‘Victoria Romana’, Mainz, 1967.
Lendering, J. en Bosman, A., ‘De rand van het Rijk. De Romeinen en de Lage Landen’, Amsterdam 2010.
Lith, S.M.E. van, ‘Een bronzen beeldje van Hercules bibax uit Velsen’, Westerheem, 32, 1983.
Menzel, H., ‘Die römische Bronzen aus Deutschland’, Band III, Bonn, 1986.
Peters, W.J.T., ‘De Victoria van Wychen’, In: Hermeneus 36 (1965).
Roo, H.C. de, ‘De bodemgesteldheid van Noord-Kennemerland’, Stichting voor Bodemkartering, Wageningen, 1953.
Villefosse, A.H. de, ‘Petite Victoire en bronze découverte dans les environs d’Alais (Gard)’, In: Comptes-rendus des séances de l’Académie des inscriptions et Belles-Lettres, 58e année, Numéro 6, 1914.
Vogt, S., ‘Siegesgöttin in Kaisers Diensten. Die Victoria von Fossombrone’. Staatliche Museen Kassel, 2004.
Weenen, R.D. van, ‘Inheems-Romeinse bewoning in het mondingsgebied van het Oer-IJ’, afstudeerscriptie Vrije Universiteit, Amsterdam, 2005.
Zadoks-Josephus Jitta, A.N., Peters, W.J.T., en Es, W.A. van: ‘Roman bronze statuettes from The Netherlands II. Statuettes found South of the Limes’, 1969.
Zadoks-Josephus Jitta, A.N., ‘Romeinse bronzen beeldjes uit Nederland’, De Romeinen in België en Nederland, Hermeneus, Tijdschrift voor antieke cultuur, nummer 52, 2, Den Haag, 1980.
De provincie Noord-Holland beheert een archeologisch depot, waar archeologische vondsten uit de hele provincie worden bewaard. Het is gevestigd in het gebouw Mercurius in Wormerveer. De Werkgroep Oud-Castricum heeft daar ook veel vondsten ondergebracht. Het ziet er nu naar uit dat het materiaal weer naar Castricum terugkomt.
Vorig jaar verscheen het bericht in de kranten dat de provincie van plan is een nieuw depot te bouwen en dat Castricum als nieuwe vestigingsplaats is gekozen. Er zijn vier locaties bekeken en de plaats ten westen van het NS-station bleek het meest geschikt. De komst van een dergelijk instituut naar Castricum is natuurlijk geweldig nieuws. We maakten een afspraak met de provinciaal beleidsadviseur voor archeologie en cultuurhistorie, de Castricummer Rob van Eerden.
In ons gebouw aan de Geversweg vroegen we hem om de plannen toe te lichten. Rob van Eerden: Het gebouw waar het depot nu is gevestigd wordt te klein, het ligt te ver van het openbaar vervoer en het heeft geen specifieke publieksruimte. Vanwege het vele glas in het gebouw loopt de temperatuur snel op en ‘s nachts daalt die weer snel. Het enorme fluctueren van de temperatuur is niet goed voor de kostbare vondsten. Onder meer worden er straks twee grote prehistorische kano’s bewaard van 8 meter lang. Besloten is naar een nieuw gebouw te gaan. Daar speelt ook in mee dat er toenemende belangstelling is voor historie en archeologie en in een nieuw gebouw zouden grotere groepen mensen kunnen worden ontvangen. Het is zeker de bedoeling ook vondsten te exposeren, al wordt het geen museum. Het woord depot is eigenlijk niet het goede woord voor het nieuwe gebouw; ‘archeologisch informatiecentrum’ dekt de lading beter. Het is de bedoeling om de informatie zowel voor de specialist als voor de gewone belangstellenden toegankelijk te maken. We willen dat het gebouw ook beschikbaar is om onderzoek te doen.
Zijn er al ideeën over het ontwerp van de nieuwbouw?
Rob van Eerden: “We zijn bezig met een aantal scenario’s en er zijn wat schetsontwerpen gemaakt. Het zal aan de zuidwest kant voor een deel onder de grond in een duin worden verwerkt, waar de bodemvondsten toch vandaan komen. Bovendien kunnen klimaatschommelingen op die manier beter worden opgevangen. De publiekskant komt meer aan de noord/noord-oost kant. Bij de entree zullen wat topvondsten worden getoond. Je loopt langs het gebouw in de richting van de duinen. Een horecavoorziening is zeker ook een mogelijkheid.”
Jaarboek 33, pagina 65
We hebben gehoord dat het oorspronkelijke idee was om samen te bouwen met het Clusius College en met Landschap Noord-Holland; Het Clusius College is al in een eerder stadium afgehaakt en recent werd bekend dat ook Landschap Noord-Holland en enkele andere natuurbeherende instanties niet meer willen deelnemen. Het idee van het Groenhuis zoals het werd genoemd, lijkt daarmee jammer genoeg van de baan.
Rob van Eerden: “Het was een prachtige combinatie geweest. Er is een relatie tussen alles wat te maken heeft met cultuurhistorie, waaronder archeologie, natuur- en landschapsbeheer, recreatiebeheer, waterbeheer enzovoorts. Al die aspecten moeten veel meer integraal bekeken worden. Het Groenhuis was een ideale mogelijkheid daarvoor geweest. Ook zouden er goede mogelijkheden zijn voor samenwerking, zoals bijvoorbeeld een gezamenlijke ontvangstruimte, wat voor alle partijen kostenbesparend zouden werken. Het provinciaal bestuur is er van overtuigd dat een Groenhuis en Archeologisch depot samen een grote meerwaarde zouden hebben, maar mocht dat inderdaad niet doorgaan, dan komt het depot toch naar Castricum. Het is de bedoeling dat het bij het station op de plaats van de inmiddels afgebroken loodsen komt. Dat terrein zal door de provincie van de gemeente worden gekocht. Het is een prachtige locatie, waar de aandacht van een half miljoen treinreizigers per dag op het nieuwe centrum gevestigd kan worden.”
De locatie ligt ook dichtbij archeologisch interessante gebieden, wat wellicht ook een rol heeft gespeeld.
Rob van Eerden: “De duinen en het Oer-IJ zijn archeologisch zeer belangrijk. Mijn belangstelling voor de archeologie is hier ook gewekt, toen ik zag wat een spectaculaire resultaten in 1995 en 1996 het archeologisch onderzoek van de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in de Oosterbuurt in Castricum opleverde. Ik ben toen van meet af aan mee gaan doen en ben lid geworden van Oud-Castricum. Uit die opgraving is weer de tentoonstelling ‘Schatten onder je voeten’ en het boek ‘Het land van Hilde’ voortgekomen.”
Heb je altijd bij de provincie gewerkt ?
“Van 1984 tot 2002 werkte ik bij het Ministerie van Landbouw en had daar te maken met de bescherming van natuurgebieden. Ik had daar te maken met de zogenoemde ‘robuuste verbinding’ van kust tot kust, een oost-west verbinding in de provincie. Er is overigens net weer een besluit genomen dat er ruim 200 ha extra natuurgebied tussen het Alkmaardermeer en de duinen gerealiseerd kan worden.
Vanaf 2002 werk ik bij de provincie als beleidsadviseur archeologie. De aanwijzing van gebieden als archeologisch monument hoort ook tot mijn taak. Binnenkort zal de geest Heemstede, eigenlijk in aansluiting op Kronenburg en omgeving, als zodanig worden aangewezen. Zo rond het nieuwe centrum zijn er veel archeologisch belangrijke gebieden, zoals het Oer-IJ en historische hoogtepunten als de abdij van Egmond enzovoorts te bezoeken.”
Wanneer staat het gebouw er denk je ?
Rob van Eerden:”Als het allemaal loopt zoals het nu gepland is, kan het gebouw eind 2013 worden geopend. Het wordt een pracht van een gebouw met een conferentiecentrum, studieruimtes enzovoorts. Wij willen overigens in de provincie een breed draagvlak ontwikkelen voor het nieuwe centrum en de organisatie van een conferentie voor alle betrokkenen, waaronder de historische verenigingen, hoort daar zeker bij.”
De provincie Noord-Holland wordt al minimaal 6000 jaar bewoond en er zijn honderden vindplaatsen bekend en onderzocht, wat een grote hoeveelheid vondsten heeft opgeleverd. Daarvoor is voldoende opslagcapaciteit onder de juiste klimatologische omstandigheden noodzakelijk.
We zijn het helemaal met Rob van Eerden eens dat een nieuw goed toegankelijk gebouw een geweldige mogelijkheid is om in te spelen op de toenemende belangstelling voor de vroege historie van de provincie en het is helemaal mooi dat het in Castricum komt te staan.
Tijdens het archeologisch onderzoek in de Schoolstraat in juni 2004 (zie 28e jaarboek) is een ruiterspoor aangetroffen. Vanwege de sloop van een woonhuis en timmerwerkplaats van de firma Res en geplande nieuwbouw kon het gebied van 650 vierkante meter ten oosten van de dorpskerk worden onderzocht. Het ruiterspoor bevond zich in een dertiende-eeuwse woonlaag. Deze laag wordt in verband gebracht met een vermoedelijk woonstalhuis uit de volle middeleeuwen (circa 1100-1300 na Christus).
Het ruiterspoor wordt gebruikt om het paard ‘aan te sporen’ en wordt gedragen aan de achterzijde van de voet, boven de hiel. De beugel gaat onder de enkel langs en wordt op zijn plaats gehouden door riemen over de wreef en onder de voetzool, waartoe de beugelarmen eindigen in één of twee ogen, waaraan de draagriemen worden bevestigd. Een ruiterspoor bestaat verder uit een schacht en een punt of een rad.
Het spoor dat in de Schoolstraat werd ontdekt, bestaat uit een U-vormige beugel met een rechte schacht die eindigt in een ronde punt. Daarmee behoort het tot de categorie van de priksporen. Het gevonden exemplaar bestaat uit gecorrodeerd ijzer.
Jaarboek 33, pagina 63
In opdracht van de Werkgroep Oud-Castricum heeft het bedrijf Restaura deze vondst gerestaureerd. Men heeft eerst röntgenfoto’s gemaakt.
Men stelde het volgende vast: “Het ruiterspoor is overdekt met corrosieaanslag. Bewegende delen zijn gecorrodeerd. In het voorwerp zijn breuken aanwezig. Het oppervlak is aangetast, er zijn putjes ontstaan. Het oppervlak laat laagsgewijs los. Fragmenten van het oppervlak ontbreken. Het voorwerp is niet compleet, aan één kant ontbreekt de gesp.”
In 2009 is de grondige restauratie voltooid en is er toch
een zeer gaaf exemplaar te voorschijn gekomen.
Dankzij archeologische vondsten en afbeeldingen is de ontwikkeling van de middeleeuwse ruitersporen redelijk goed bekend. Tot aan het einde van de dertiende eeuw is het prikspoor in gebruik. Hiervan eindigt de schacht in een punt. In de Vikingtijd had men al priksporen.
Het in de Schoolstraat gevonden exemplaar lijkt een combinatie van een prikspoor met een gelijkmatig gebogen beugel. Datering is tussen 1300 en 1350. Het behoort tot een van de meest fraaie ruitersporen.
Hoe zo’n spoor, dat tot de uitrusting van een middeleeuwse ruiter behoorde, op een plek in de Schoolstraat terechtkwam, dicht bij de kerk en de dingstal waar men recht sprak, blijft een open vraag.
Rino Zonneveld
Bronnen:
Baart, J. en anderen, 1977: Opgravingen in Amsterdam, 20 jaar stadskernonderzoek, Haarlem, pagina 436-437.
R.A.M., Detector Magazine nummer 12, december 1993, Drachten, pagina 6-7.