In 2009 bestond Duin en Bosch, sinds 2004 GGZ Dijk en Duin geheten, 100 jaar. Ter voorbereiding van verschillende evenementen werden werkgroepen samengesteld, waaronder de ‘werkgroep historie’. Deze werkgroep bestond uit enkele personeelsleden en enkele oud-personeelsleden.
Een van de intenties van die werkgroep was om in het jubileumjaar te komen tot restauratie van het graf van dr. Jacobi, de eerste geneesheer-directeur van de psychiatrische inrichting Duin en Bosch en van het graf van zijn jong overleden zoon. Beiden liggen begraven op de in 1963 gesloten begraafplaats van Duin en Bosch.
Tot nu toe kenden we dr. Jacobi slechts van één portretfoto, maar met medewerking van zijn nazaten kan nu een inkijkje in zijn gezinsleven worden gegeven.
Jan Willem Jacobi
Nadat hun eerste kind in het eerste levensjaar is overleden, wordt Jan Willem Jacobi als tweede kind van Hendrik Jacobi en Christina Louise Wilhelmina Bertelman op 31 mei 1865 te Haarlem geboren. Na Jan Willem krijgt het echtpaar Jacobi-Bertelman nog drie dochters. Vader Hendrik Jacobi is griffier bij de Staten van Noord-Holland.
Jan Willem Jacobi geportretteerd in 1869.
Jan Willem ontwikkelt zich tot een nauwgezet student. Op 20 mei 1892 doet hij artsexamen met praktijk in genees-, heel- en verloskunde. Hij wordt psychiater en werkt vanaf 11 juli 1892 als assistent-geneesheer bij de zenuwpaviljoens van het Buitengasthuis te Amsterdam (het latere Wilhelmina Gasthuis). Op 29 juli 1893 wordt hij aldaar plaatsvervangend geneesheer-directeur en in 1904 eerste geneesheer-directeur van het noodgesticht Zwanenburgwal.
Samen met prof. dr. Cornelis Winkler is hij een van de grondleggers van het krankzinnigengesticht Duin en Bosch. Met architect F.W.M. Poggenbeek heeft hij gestalte gegeven aan het paviljoensysteem. In dit systeem worden afzonderlijke gebouwen toegepast voor verschillende categorieën patiënten. Jacobi is van 1909 tot zijn overlijden in 1916 de eerste geneesheer-directeur. Eigenlijk was hij dat al tijdens de bouwperiode. Met zijn glasplatencamera heeft hij de voortgang van de bouw fotografisch vastgelegd.
Bouw van paviljoen vrouwen 1, het latere Hoograde, op Duin en Bosch. Duinenboschweg 3 in Bakkum, 1908. Fotobron Beeldbank Noord-Hollands archief NL-HlmNHA_1465_00436. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Gerrit Schumm heeft voor het 22e Jaarboekje (1999) van de Werkgroep Oud-Castricum onder de titel ‘Wie was Dr. J.W. Jacobi’ een artikel over hem geschreven.
Echtgenote Marie Albertine van Leersum
Abraham Albertus Marius van Leersum treedt in 1851 als vrijwilliger in militaire dienst en vertrekt naar Nederlands-Indië. Daar leert hij de 16 jaar jongere Maria Cornelia Koch kennen. Hij trouwt met haar op 6 mei 1865. Hun eerste kind, Marie Albertine (Tine), wordt op 16 maart 1867 in Makassar (Zuid-Celebes) geboren. Na haar worden er nog zes kinderen geboren. In 1873 wordt haar vader op zijn verzoek eervol ontslagen met de titulaire rang van luitenant-kolonel.
Omstreeks die tijd komt Tine met twee zussen naar Nederland. Het is niet bekend door wie de kinderen in Neder-
Jaarboek 37, pagina 15
land zijn opgevangen. Tine woont in verschillende plaatsen. In Haarlem doorloopt zij vanaf de tweede klas de meisjes-HBS en begint daarna aan een opleiding voor onderwijzeres. Zij maakt die opleiding niet af, waarschijnlijk omdat haar ouders vanuit Nederlands-Indië naar Nederland zijn teruggekeerd en Tine bij hen thuis nodig is. Het is niet bekend of Tine en Jan Willem elkaar in Haarlem hebben leren kennen. Rond 1894 woont Tine in Breda, waar haar vader in 1897 overlijdt.
1898: Jan Willem Jacobi trouwde met Marie Albertine van Leersum.
Het gezin Jacobi
Jan Willem Jacobi trouwt op 28 juni 1898 te Breda met Marie Albertine (Tine) van Leersum.
Het gezin Jacobi omstreeks 1910. Van links naar rechts Wim, Miep, moeder Tine, Ernst, Hein, vader Jan Willem en Ab.
Zij krijgen vijf kinderen die allemaal in Amsterdam worden geboren:
Hendrik Willem (Hein) 1899-1979
Maria Louise (Miep) 1901-1941
de tweeling Albertus Marcus (Ab) 1903-1970
en Willem Lodewijk (Wim) 1903-1915
Ernst Frederik (Ernst) 1908-1994
Eind april 1909 verhuist het gezin vanuit Amsterdam naar de directeurswoning op de hoek Zeeweg-Van Oldenbarneveldweg, wat nu het PWN-kantoor Fochteloo is.
Jacobi bewoonde met zijn gezin de directeurswoning op de hoek van de Zeeweg en de Van Oldenbarneveldweg. Op het balkon staat moeder Jacobi met twee van haar kinderen. Vader Jacobi zit voor de serre en wordt omringd door de andere drie kinderen. De foto dateert van 1911-1912.
De oudste zoon Hein is dan tien jaar en de jongste zoon Ernst een half jaar oud. De kinderen vinden er een heerlijk ruim huis en een mooie duinomgeving als speelterrein. Doordat ook de andere doktershuizen aan de rand van het ziekenhuisterrein worden bewoond, zijn er genoeg speelkameraden. Bovendien komen in de zomer tantes met neven en nichten logeren.
Toneelspel omstreeks 1914. Van links naar rechts Ab Jacobi, Jan Knap een neef, Hein Jacobi, Wim Jacobi, tante Dora (een zus van Jan Willem Jacobi), Miep Jacobi en op de grond Gerrit Knap (ook een neef).
Samen met personeelsleden van Duin en Bosch doen gezinsleden en familieleden van Jacobi mee met toneelvoorstellingen voor de patiënten. Onder leiding van Hermina Louise (tante Lou), de zus van Jan Willem, worden toneelstukken ingestudeerd en ook de aankleding wordt goed verzorgd.
Behalve veel familiefoto’s is er ook correspondentie bewaard gebleven. In een brief aan zijn naar Nederlands-Indië geëmigreerde tante Wies (zus van zijn moeder) schrijft Wim: “… De konijnen, die wij gekocht hebben, groeien heel best en zijn al heel trouw. Als je aan het deurtje komt, al is het eventjes, gaan zij ervoor, want dan denken zij dat je ze paardenbloemenbladeren wil geven. Nu dag tante, vele hartelijke groeten van Wim.”
Drie kinderen Jacobi genieten met enkele vriendjes van hun konijntjes op een zonnige dag in 1915. Van links naar rechts Ab, onbekend, Wim, onbekend, onbekend en Ernst.
Ab schrijft in zijn brief aan haar: “…Wim heeft u verteld van de konijnen, maar nu zeg ik nog dat wij op zondag 20 Juni door Dr. Melchior gefotografeerd zijn met de konijnen …” Beide brieven zijn gedateerd op 30 juni 1915.
Het noodlot
In december van dat jaar slaat het noodlot toe. Zoon Wim komt op 23 december 1915 op 12-jarige leeftijd te overlijden, waarschijnlijk door hersenvliesontsteking na een griep. Hij krijgt een laatste rustplaats op de begraafplaats van Duin en Bosch. Wim en Ab, geboren op 5 april 1903, waren een tweeling.
Tekst op de grafplaat van Willem Lodewijk Jacobi, de jong overleden zoon van dr. Jacobi.
In het overlijdensjaar van Wim openbaart zich bij dr. Jacobi een darmaandoening. Na een periode van bedrust vindt er een licht herstel plaats en verricht hij in de zomer van 1916 weer enkele werkzaamheden. Hij gaat naar Velp om volledig te genezen, maar daar gaat het toch weer slechter. Hij keert naar huis terug en probeert vanuit zijn ziekenkamer wat te werken.
Wegens verslechtering van zijn toestand wordt hij in oktober van dat jaar ter observatie en eventueel voor een operatie opgenomen in de Boerhaave Kliniek te Amsterdam. Van dit verblijf zijn drie brieven aan zijn vrouw bewaard gebleven. De laatste brief dateert van 21 november 1916 en daarin uit hij zich weinig optimistisch.
In de nacht van 4 op 5 december, bijna een jaar na het overlijden van zijn zoon, overlijdt Jacobi op 51-jarige leeftijd. Enige dagen na de darmoperatie is een embolie hem noodlottig geworden.
Zijn collega prof. Van Walsem, geneesheer-directeur van de psychiatrische inrichting Meerenberg te Santpoort, noemt hem in een artikel in de Oprechte Haarlemsche Courant ‘een rechtschapen man’.
De begraafplaats op het terrein van het vroegere Provinciaal Ziekenhuis. Duin en Bosch in Bakkum, 2010. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Op 9 december wordt Jacobi onder grote belangstelling begraven. Daarover wordt in het Algemeen Handelsblad van 10 december 1916 uitgebreid verslag gedaan. Een citaat: “Onder zeer groote belangstelling is Zaterdagmiddag op de begraafplaats van het gesticht ‘Duin en Bosch’ te Castricum het stoffelijk overschot van nu wijlen dr. J. W. Jacobi aan den schoot van den duingrond toevertrouwd.(…).”
Het voltallig bestuur van de psychiatrische inrichting Duin en Bosch is bij de begrafenis aanwezig, maar ook personeel voor zover niet door de dienst verhinderd, vele patiënten en een groot aantal belangstellenden van elders.
De heer Th.M. Ketelaar, voorzitter van de commissie van bestuur, herinnert eraan hoe dr. Jacobi de voorbereidingen en de bouw van Duin en Bosch had meegemaakt en daarbij vele moeilijkheden moest overwinnen. De inspecteur van het staatstoezicht op de krankzinnigen, dr. Schuurman Stekhoven, spreekt onder andere de volgende lovende woorden over Jacobi:
Jaarboek 37, pagina 16
“Hij leefde geheel met de patiënten mede en alle denkbeelden voor verbetering van het krankzinnigenwezen vonden bij hem steun (…).”
Dominee Roos, de predikant van de inrichting, zegt dat Jacobi Duin en Bosch lief had en er zeer gemist zal worden. Ook andere vertegenwoordigers uit de geledingen van de geestelijke gezondheidszorg uiten hun waardering voor deze persoon. In ‘Mijn persoonlijke herinneringen aan een lang leven’ schrijft zijn zoon Ernst in 1991: “Ik was acht toen hij stierf en herinner me weinig meer van hem. Ik dacht dat hij een rustige, evenwichtige, vriendelijke man was …”
Waardering
Dat de waardering voor dr. Jacobi groot was, blijkt uit het feit dat de Peperstraat werd omgedoopt tot Dr. Jacobilaan en ook uit de obelisk die de commissie van bestuur als eerbetoon op zijn graf heeft laten plaatsen.
Begraafplaats Duin en Bosch met de obelisk op het graf van dr. Jacobi. Duin en Bosch in Bakkum, 1985. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Daarop staat de volgende tekst: “De commissie van bestuur over het Provinciaal Gesticht ‘Duin en Bosch’ aan dr. J.W. Jacobi, eerste geneesheer-directeur 1909-1916.” Zijn graf is aan de obelisk gemakkelijk te herkennen. Aan de rugzijde daarvan ligt het onopvallende graf van zijn een jaar eerder overleden zoon.
Het gezin Jacobi in gelukkiger dagen (1911-1912). Miep voor de bank, vervolgens van links naar rechts Ab, moeder Tine, Ernst, vader Jan Willem en Hein. Wim staat achter de bank.
Dr. Jan Willem Jacobi (1865-1916). Deze foto is een uitsnede van de voorgaande foto en waarschijnlijk bedoeld als herinneringsfoto.
Na het overlijden van Jacobi moet het gezin de ambtswoning verlaten. Met het oog op de toekomstige studies van haar vier kinderen vestigt de weduwe Jacobi zich met haar kinderen in de Witte Rozenstraat te Leiden. Ondanks een klein pensioen heeft zij hen alles kunnen bieden wat haar noodzakelijk leek.
Alle kinderen hebben een universitaire studie voltooid: de ingenieurs Hein en Ab in Delft; dochter Miep (kinderarts) en zoon Ernst (bioloog) in Leiden. Omdat het in de jaren (negentien) dertig heel moeilijk is om aan een baan te komen, vertrekken velen naar Nederlands-Indië om daar carrière te maken. Nadat Ab, als afgestudeerde, op de tram heeft gewerkt, vertrekt ook hij naar Indië, vanwaar hij later verder reist naar
Jaarboek 37, pagina 17
Zuid-Afrika. Daar is hij zijn hele verdere leven blijven wonen. De andere kinderen zijn in Nederland gebleven.
December is een rampmaand voor het gezin Jacobi, want in 1941 slaat het noodlot opnieuw toe. Dochter Miep, die zich in Arnhem als kinderarts heeft gevestigd en een auto bezit, krijgt een ongeluk. Op 20 december van dat jaar overlijdt zij aan de gevolgen daarvan.
Het overlijden van Miep moet voor moeder Tine een enorm verlies zijn geweest, want Tine bracht regelmatig vakanties door in Schaarsbergen, dichtbij de woonplaats van haar dochter. Tine is nooit hertrouwd en is overleden op 21 april 1947, een maand na haar tachtigste verjaardag en na nog geen drie maanden in een verzorgingshuis te Leiden te hebben doorgebracht. Zij is niet bij haar man ter aarde besteld; de crematie heeft in Driehuis-Westerveld plaatsgevonden.
Miep Jacobi opent de tentoonstelling over het leven van haar grootvader Dr. Jacobi. Gebouw de Duynkant, Geversweg 1B in Castricum, 2016. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Miep en Ernst, twee kleinkinderen van dr. Jacobi, waren aanwezig bij de opening van de festiviteiten in het kader van het 100-jarig bestaan van Duin en Bosch.
In een woord van dank voor de uitnodiging schreef Miep: “Naast het wonderlijke gevoel dit te danken te hebben aan het optreden van een grootvader die wij nooit gekend hebben (in mijn geval was hij ten tijde van mijn geboorte al 24 jaar dood), was het bijzonder interessant te vernemen hoe het met zijn geesteskind gegaan is en hoe de nabije toekomst er uit zal zien.”
Het grafmonument
Het vervallen en geschonden graf van dr. Jacobi.
Het grafmonument van dr. Jacobi heeft voor Castricum en Bakkum een hoge cultuurhistorische waarde, omdat het onlosmakelijk is verbonden met de ontstaansgeschiedenis van Duin en Bosch. Met de komst van de psychiatrische inrichting veranderde er veel in Castricum; er kwam nieuwe werkgelegenheid, de woningbouw kreeg een impuls en ook het verenigingsleven bloeide op. In 1918 werd de naam veranderd in Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch.
Het Administratiegebouw van het voormalig Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch. Oude Parklaan (Duin en Bosch) 111-121 in Bakkum, 1909. Het gebouw is ontworpen door de architect Poggenbeek en is gebouwd in de rationalistische, chaletachtige bouwstijl. De naamgeving is gedaan door de toenmalige Provinciale Staten van Noord-Holland. Behalve dat het administratiegebouw was, heeft de achterzijde dienst gedaan als huisvesting voor vrouwelijk personeel. Het is nu nog steeds in gebruik als administratiegebouw en huisvest de Raad van Bestuur, financiële administratie, HRM (Human Resource Management), vroeger werd deze afdeling personeelszaken genoemd. Door fusies en overnames is de naam Duin en Bosch vervangen door : “GGZ Dijk en Duin BV” en maakt het geheel deel uit van Parnassia Bavo uit Den Haag. Toch is de naam Duin en Bosch voor eeuwig vastgelegd want boven de entree is in Belgisch marmer (blauwe zeeklei) de naam Duin en Bosch gebeiteld. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Enkele personeelsleden en oud-personeelsleden, samengebracht in de ‘werkgroep historie’, vonden dat de vervallen toestand van het grafmonument van dr. Jacobi niet verenigbaar was met de viering van het 100-jarig bestaan. Omdat het graf van dr. Jacobi en dat van zijn zoon tegen elkaar liggen, werd voor beide graven een restauratieplan opgesteld.
De begraafplaats van Duin en Bosch. In 1909 ontworpen in een Decoratieve tuinstijl, met enkele kenmerkende grafmonumenten, waaronder dat van de eerste geneesheer-directeur dr. Jacobi. In de zuidwestelijke hoek van het terrein Duin en Bosch in Bakkum, 2005. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Nadat het duidelijk was wat er moest gebeuren, werden offertes aangevraagd en werd aan Dijk en Duin gevraagd om de restauratiekosten te willen financieren. Die toezegging kwam er.
Omdat de begraafplaats een rijksmonument is, werd de toenmalige Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) van het restauratieplan op de hoogte gesteld. De rijksdienst wenste enkele aanpassingen. De in de obelisk aangebrachte tekst mocht niet met witte verf maar moest met goudfolie worden ingevuld en tussen de grafpaaltjes moesten geen kettingen maar stangen komen. Deze aanpassingen maakten het aanvragen van een tweede offerte noodzakelijk. Tot een aanbesteding is het toen niet gekomen, omdat GGZ Dijk en Duin door geldgebrek zich genoodzaakt zag om het budget voor het restauratieproject in te trekken.
Jaarboek 37, pagina 18
Adoptie door de Werkgroep Oud-Castricum
Twee oud-werknemers uit de werkgroep historie geven het project niet op. Duin en Bosch, gesticht door de provincie Noord-Holland, was lange tijd een provinciaal ziekenhuis. Van de provincie zou verwacht mogen worden dat zij in het kader van het 100-jarig bestaan van landgoed Duin en Bosch bereid zou zijn een deel van de restauratiekosten op zich te nemen, zo redeneerden zij. De provincie reageert echter afwijzend op het subsidieverzoek met als argument dat het graf geen provinciaal- maar een rijksmonument is.
De gebroken zerk op het graf van de jong overleden Willem Lodewijk Jacobi.
Het restauratieplan komt stil te liggen, totdat in juni 2009 de Werkgroep Oud-Castricum het aanbod doet om het grafmonument van dr. Jacobi en de grafzerk van zijn zoon te adopteren met het doel om toch tot restauratie te komen. Dat aanbod wordt door GGZ Dijk en Duin aanvaard.
Op 18 mei 2011 gaat de Monumentenadviescommissie van de Stichting Welstandszorg akkoord met het restauratieplan en verleent de gemeente Castricum een omgevingsvergunning (restauratievergunning).
Voor de restauratieopdracht valt de keuze op de firma Haker Natuursteen te Alkmaar, maar het geld ontbreekt nog om het werk te kunnen laten uitvoeren. Op grond van de offerte moet er 8.600 euro bijeen worden gebracht. Er worden verschillende instanties aangeschreven en dat is niet zonder resultaat gebleven. Toezeggingen en giften worden ontvangen van het Prins Bernhard Cultuurfonds, van het UNC-fonds van
Jaarboek 37, pagina 19
de Associatie Uitvaartverzorging, van het Albert Asjesfonds van de Castricumse protestantse kerk, van het Coöperatiefonds van de Rabobank, van de Parnassia Groep en ook de Werkgroep Oud-Castricum stelt een bedrag beschikbaar.
In een tweede subsidieverzoek aan de provincie wordt een bijdrage van 2.500 euro gevraagd, maar ook die wordt niet gehonoreerd; nu met het argument dat de provincie geen subsidies lager dan 5.000 euro verstrekt. Een actie onder de donateurs van Oud-Castricum en ook gericht op de inwoners van Castricum en Bakkum, levert een mooi bedrag op. Ondanks alle toezeggingen en giften blijft er een tekort.
Het gerestaureerde graf van Dokter Jacobi. Goudsbergen 14, Duin en Bosch in Bakkum, 2014. Foto Peter Levi. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De firma Haker wordt bereid gevonden om het nog ontbrekende bedrag op de offerte in mindering te brengen. Met deze tegemoetkoming is de financiering rond en kan de restauratieopdracht in december 2012 worden verstrekt. In verband met aanhoudende vorst kan pas in april 2013 met het werk worden begonnen. De obelisk wordt rechtgezet, de letters met goudfolie ingevuld en het fundament boven het graf van dr. Jacobi gelegd. Met het terugplaatsen van de overige onderdelen op de twee graven is op 2 oktober 2013 de restauratie voltooid.
De twee kleinkinderen Miep en Ernst Jacobi bij het gerestaureerde grafmonument van hun grootvader Jan Willem, die zij niet hebben gekend.
Op 13 december van dat jaar heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Werkgroep Oud-Castricum, Gerard Veldt, in aanwezigheid van verschillende sponsoren en twee kleinkinderen van dr. Jacobi, het grafmonument overgedragen aan de Parnassia Groep, eigenaar van de begraafplaats. Hij heeft dit gedaan met het plaatsen van een bloemstuk en een korte toespraak.
Jaarboek 37, pagina 20
Haker Natuursteen heeft een prachtig gerestaureerd grafmonument afgeleverd, waarmee de herinnering aan de eerste geneesheer-directeur levend gehouden kan worden. Door het werk van dr. Jacobi is het ziekenhuis een deel geworden van het cultureel erfgoed van Castricum.
De tekst op de grafplaat van dr. Jan Willem Jacobi, geleverd door Haker Natuursteen.
Het is dan ook de wens van Oud-Castricum dat de Parnassia Groep de cultuurhistorische waarde van het grafmonument erkent en dit tot uitdrukking zal brengen in goed rentmeesterschap.
Van café ‘de Vriendschap’ en Kees de Koster tot bibliotheek Kennemerwaard
In het inmiddels afgebroken café De Vriendschap begon de bibliotheekgeschiedenis. Hier was de rooms-katholieke parochiebibliotheek gevestigd. Op zondag na de hoogmis was de bibliotheek een paar uur open.
De eerste jaren van de 20e eeuw hadden de Bakkummers en Castricummers wel wat anders aan hun hoofd dan boeken lezen. Vroeg op, hard werken, ‘effe buurten’ en op tijd naar bed. Gezinnen met meer dan tien kinderen waren geen uitzondering. Er was nog geen elektriciteit of waterleiding. De jaarlijkse kermis, dat was iets om naar uit te kijken!
In het overwegend katholieke dorp bepaalde de pastoor wat goed of fout was. Burgemeester Mooij was een boerenzoon uit de Oosterbuurt. Alleen de geestelijken, de onderwijzers en de dokter kwamen van buiten. Verder behoorde het dorp aan Brakenhoffen, Stuifbergens, Zonnevelden enzovoort. Veel veranderingen in de dorpsgemeenschap hebben hun weerslag in de lotgevallen van de bibliotheek, die van start ging in het enkele jaren geleden afgebroken café ‘De Vriendschap’ (later onder andere de Oude Schimmel) in de Dorpsstraat. Het café waarvan alleen nog de contouren van de bijbehorende doorrijstal bewaard zijn gebleven.
De eerste openbare leeszalen en bibliotheken dateren uit het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Begin 1908 presenteert zich in Alkmaar ‘De Vereeniging tot oprichting en instandhouding van een Openbare Leeszaal en Boekerij’. Bestuursleden, geholpen door hun echtgenoten en dochters, runnen de eerste jaren deze nieuwe instelling. Deze stadsbibliotheek vraagt ook Castricum om een bijdrage. Op 29 januari 1920 buigt de gemeenteraad zich over dit verzoek. Het gemeentebestuur, onder aanvoering van burgemeester Lommen, wil wel een gebaar maken. De burgemeester heeft de catalogus van de vereniging
Jaarboek 37, pagina 5
Stempel boekhandel en leesbibliotheek Schmidt.
ingezien en geconstateerd dat er voldoende boeken op wetenschappelijke gebied worden aangeboden. De instelling heeft in Castricum ook al 36 leden. Hij stelt voor als blijk van waardering vijf gulden te geven. Er ontbrandt onmiddellijk een discussie. Het enige raadslid van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), H. Schipper, wil het voorgestelde bedrag verdubbelen. Raadslid Jacob Schuijt van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), de partij die feitelijk de dienst uitmaakt, wil het verzoek afwijzen. Ondanks de oppositie krijgt de burgemeester toch een meerderheid achter zich. Hopelijk heeft juffrouw Kaan, directrice van de Alkmaarse bibliotheek van 1915 tot 1955, de bijdrage van Castricum tegen de achtergrond van het moeizaam tot stand gekomen besluit extra op prijs gesteld.
Dirkje Smit nam boekhandel en bibliotheek van De Jonge in de Burgemeester Mooijstraat over. Juffrouw Smit stopte met de uitleen van boeken toen in de jaren (negentien) zestig de gesubsidieerde bibliotheken hun intrede deden.
Propagandaclub St. Petrus Canisius
Rond de jaren 1920 moet Castricum zelf al een bibliotheek hebben gehad, want in januari 1922 wordt op een zondag na de Hoogmis in café de Vriendschap in de Dorpsstraat de ‘aanmerkelijk uitgebreide’ Leesbibliotheek, uitgaande van de rooms-katholieke Propagandaclub ‘St. Petrus Canisius’, geopend. Propagandaclubs waren op instigatie van de bisschop opgerichte gezelschappen ter ondersteuning van de geestelijkheid. Kapelaan Starrenburg van de Pancratiusparochie is de grote animator. Er zijn zo’n 300 kerkelijk goedgekeurde boeken beschikbaar. Het boekenbezit kan worden uitgebreid door het uitgeven van renteloze aandeeltjes van 5 gulden die jaarlijks worden uitgeloot.
Slager Burgering liftte in 1930 mee op de leeswoede en stelde bij elk pond rookworst een waardebon beschikbaar voor het kopen van een boek: ‘Boekenlijst beschikbaar’.
Jaarboek 37, pagina 6
Het Weekblad voor Castricum schrijft: “Katholieken van Castricum, steunt dit eminente Roomsche belang door ook een aandeeltje te nemen.”
In september 1922 bericht de krant dat de catalogus gereed is gekomen en 25 cent kost. Burgemeester en wethouders willen voor deze bibliotheek in de begroting voor 1923 wel een subsidie van 100 gulden opnemen. De zes leden van de Rooms-Katholieke Staatspartij zijn het daar van harte mee eens. Een minderheid van niet-katholieke raadsleden van de SDAP en van de AR-CHU stemt tegen.
Het jaar daarop botsen voor- en tegenstanders bij dit onderwerp opnieuw. Raadslid Schipper wordt verweten dat hij tegen is, omdat de vereniging een ‘Roomsch karakter’ draagt. De SDAP-er ontkent heftig en zegt alleen te protesteren tegen de scheve verhouding met de subsidie die aan de Openbare leeszaal in Alkmaar wordt gegeven en daar heeft hij misschien wel een punt.
De waarschuwing die de bibliotheek in ieder boek opnam.
Kaften in het café
De bescheiden plaatselijke bibliotheek blijft door de inzet van vrijwilligers in stand. Rie Borst (1911-1976) heeft zich er een groot deel van haar leven voor ingespannen en zeker nadat ze onderwijzeres wordt op de Augustinusschool. Ze geeft leiding aan de vrijwilligers en is bibliothecaris en secretaris tegelijk. Verslagen van de bestuursvergaderingen maakt ze vaak op rijm. Mensen die haar gekend hebben, noemen haar een fijne en humorvolle vrouw.
Haar vroegste herinneringen gaan terug tot 1923. Ze heeft ergens genoteerd dat in dat jaar de meisjes uit de 7e klas door kapelaan Starrenburg werden opgeroepen om de bibliotheekboeken, die in café De Vriendschap staan, opnieuw te kaften. Dat café speelde in die tijd een grote rol in het sociale en culturele leven. Voor toneelvoorstellingen, uitvoeringen en feesten was het een populair trefpunt.
Jaarboek 37, pagina 7
Toch vindt de pastoor het een minder passende plaats voor de bibliotheek en het jeugdwerk. Uitgekeken wordt naar andere huisvesting.
In 1931 koopt het kerkbestuur een grote villa tegenover het oude raadhuis. Het is huize ‘Kerkzicht’, ook bekend als ‘het huis van Goes’. De villa wordt ingericht voor het jongenspatronaat met een biljartzaal, een kapel en nog wat kleinere vertrekken. De boekenschat van de ‘Petrus Canisius bibliotheek’, aangevuld met goedkope boeken die in het Provinciaal ziekenhuis van een kale kartonnen band zijn voorzien, verhuist er ook naar toe.
De villa Kerkzicht, die tegenover het raadhuis stond, werd in 1931 door de rooms-katholieke kerk gekocht en ingericht voor jeugdwerk en voor de bibliotheek. In 1937 is Kerkzicht afgebroken gelijktijdig met de bouw van het Corsotheater.
Misschien krijgt het onderhoud van Kerkzicht wat weinig aandacht, want op zekere dag komt het gestukadoorde plafond in de bibliotheek naar beneden. Er vallen gelukkig geen slachtoffers, maar het oude pand is aan het eind van zijn krachten.
Als in 1937 een bouwvergunning voor het Corsotheater wordt aangevraagd, wil de gemeente die vergunning pas verlenen als Kerkzicht wordt afgebroken. De combinatie van bouwstijlen vindt gemeente-architect Van Diepen niet kunnen. Kerkzicht wordt inderdaad gesloopt en in 1938 bouwt het Patronaat aan de Overtoom een nieuw rooms-katholiek Jeugdhuis, nu bekend als dorpshuis De Kern. De rooms-katholieke bibliotheek verhuist mee. Er komen twee boekenkasten te staan in een kleine ruimte die via de zijingang toegankelijk is. De uitlening is een uurtje op zaterdag voor volwassenen en op zondag voor de jeugd. Ouderen betalen 10 cent en de jeugd 5 cent per boek per week.
Gebouw ‘De Kern’. Overtoom 15 in Castricum. Het jeugdhuis was bestemd voor de ontwikkeling en ontspanning van het rooms-katholieke mannelijk jeugdwerk van Castricum. Voor de St. Josephsgezellen en voor de Kruisvaart (K.J.C.) De totale oppervlakte van het gebouw bedraagt 300 vierkante meter. Hiervan is voor de Kruisvaart 120 vierkante meter, de St. Josephsgezellen 110 vierkante meter, de bibliotheek 30 vierkante meter, vergaderzaal 30 vierkante meter en een directeurskamer van 10 vierkante meter. De grote zolder wordt benut als bergruimte. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Boven de kasten prijkt de dichterlijke tekst:
‘Een goed boek moet men eren, Een slecht boek moet men weren.’
Kees de Koster
Intussen ontstaan ook ‘neutrale’ winkelbibliotheken. Er zijn er minstens vijf. In Bakkum tellen we zeker drie uitleenbibliotheken. Slager Jacob Burgering aan de Bakkummerstraat speelt in op de ‘leeswoede’. Hij geeft op elk pond rookworst een ‘boekenbon’ cadeau.
Slagerij Burgering. Bakkummerstraat 91 in Bakkum. Van links naar rechts onbekend, slager Burgering, zoon Sjaak Burgering, mevrouw Burgering, slagersknecht Niek Bloedjes, (koe) en onbekend. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De gemeente maakt zich kennelijk zorgen over de wildgroei, want de gemeenteraad stelt op 29 april 1938 een verordening vast, gericht op openbare leesbibliotheken. De eigenaars of beheerders van die bibliotheken wordt verboden aan jeugdigen onder de achttien jaren boeken
Jaarboek 37, pagina 8
te verstrekken, tenzij ze schriftelijke toestemming hebben van hun ouders. Bij overtreding is de straf een maand hechtenis, een geldboete van 100 gulden en verbeurdverklaring van het boek waarmee de overtreding is gepleegd. Burgemeester en wethouders kunnen leesbibliotheken ontheffing verlenen als er naar hun oordeel voldoende waarborgen zijn dat niet tegen de wil van ouders wordt ingegaan.
In een commentaar wijst de Alkmaarsche Courant erop dat de gemeenteraad niet meer representatief is voor de bevolkingssamenstelling en de schrijver van het stuk verdenkt de raad ervan dat het besluit genomen is om de patronaatsbibliotheek meer kansen te geven.
Misschien is de nieuwsgierigheid naar ‘verboden’ boeken hierdoor juist opgewekt, want de belangstelling voor de patronaatsbibliotheek neemt verder af. Besloten wordt om die ook maar in een boekwinkel onder te brengen.
Met een onderbreking gedurende de oorlogsjaren was de parochiebibliotheek tot 1955 in de winkel van Kees Stuifbergen, alias Kees de Koster ondergebracht. Daarna verhuisde de bibliotheek naar het rooms-katholieke jeugdhuis en vervolgens naar een lokaal in het veilinggebouw aan de Duinenboschweg.
De keuze van de zaak van Cees Stuifbergen, beter bekend onder de naam Kees de Koster, ligt voor de hand. Hij verkoopt al jaren ‘religieuze artikelen’, godslampen. rozenkransen, kerkboeken enzovoort in het pand Dorpsstraat 96 waar nu restaurant Le Moulin gevestigd is.
Zijn bijnaam heeft hij aan zijn functie bij de kerk te danken. De winkel kent vanzelfsprekend ruimere openingstijden dan de enkele uurtjes op zaterdag en zondag in het Jeugdhuis en daardoor neemt het aantal lezers weer toe. De inkomsten van de bibliotheek worden eerlijk gedeeld. Veel Castricummers kunnen zich de winkel met de bruin gekafte boeken nog herinneren.
In de jaren (negentien) dertig waren er minstens vijf commerciële uitleenbibliotheken gevestigd bij diverse boekwinkels. Op het adres Bakkummerstraat 110 was de boekwinkel en bibliotheek gevestigd van Luc Schmidt.
Detectives, wildwest- en liefdesromans winstgevend
In de jaren (negentien)dertig waren er heel wat leesbibliotheken die op commerciële basis werkten. Meestal waren het bibliotheken in combinatie met een boekhandel, zoals bij Kees de Koster. In de Bakkummerstraat komen we tegen boekhandel en leesbibliotheek van Luc Schmidt en de winkels van Jac. Schut en C. Lute.
Links de bibliotheek en winkel van Cornelis Lute. Bakkummerstraat 110 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Uit de naoorlogse tijd zullen velen de uitleenbibliotheken van mejuffrouw Smit in de Burgemeester Mooijstraat en die van de Hollandse Boekhandel in de Torenstraat nog gekend hebben.
De boekhandel van de Jonge. Burgemeester Mooijstraat 13, 1951. In de deuropening staat Maartje de Jonge-Schilp. Later, in 1958, kwam hier de bibliotheek van mejuffouw Smit. In 1976 trok Dirkje Smit zich terug en verkocht de voorraad boeken aan Siebrand Laan die aan de overkant van de straat een boekhandel begonnen was.
Er zijn ook nog particuliere bibliotheken onder andere in de Geelvinckstraat en in de Jacobilaan. Mejuffrouw Van Asperen van der Velde uit de Jacobilaan, zelf schrijfster van enkele boeken, schonk haar collectie in 1963 aan de algemene bibliotheek. Het bestuur was er blij mee vanwege de hoge kwaliteit. Dat was wel bijzonder, want een leesbibliotheekhouder kon alleen bestaan, als de verhuur winstgevend was en het aanbod paste bij de wensen van zijn publiek. Detectives en wildwestromans voor de heren en liefdesromans voor de dames waren heel populair.
In 1931 is de Algemene Nederlandse Bond van Leesbibliotheekhouders opgericht, die in de gemeente vijf leden had. De Castricummer C.J. Heeck is een aantal jaren voorzitter geweest van deze organisatie. Door de komst van de openbare bibliotheken was het snel afgelopen met de particuliere bedrijfjes.
Het noodgebouw van de algemene bibliotheek dat 13 jaar dienst heeft gedaan.
De oorlogsjaren zijn voor Castricum door de evacuatie van grote aantallen inwoners en de sloop van vele woningen een donkere periode. De bibliotheekboeken komen in die jaren tijdelijk in de rooms-katholieke kleuterschool terecht. Die periode wordt benut om met hulp van schoolkinderen een
Jaarboek 37, pagina 9
reorganisatie door te voeren. Gesteund door een aantal vrijwilligers is de bibliotheek na de oorlog weer op het oude adres gaan draaien.
Rie Borst, onderwijzeres op de Augustinusschool, en later ook haar collega Ada Liefting, behoren tot die enthousiaste vrijwilligers. Rie houdt de administratie bij, leest veel en heeft een belangrijke stem bij de samenstelling van de collectie. Van de bescheiden inkomsten worden nieuwe boeken gekocht. Rie is vaste klant bij boekhandel Kühne in Alkmaar.
Rie Borst en Marijke Leijgraaf (volgens rectificatie in jaarboek 38 pagina 124) waren als vrijwilligsters betrokken bij de uitlening in de rooms-katholieke bibliotheek.
Cees Stuifbergen overlijdt in 1949 waarna de zaak wordt voortgezet door zijn zoon Cornelis (Kees). Het winkelassortiment breidt zich uit en de ruimte in de winkel wordt te krap. Er moet naar een andere plaats worden uitgekeken. Het rooms-katholieke Jeugdhuis komt opnieuw in beeld. Rie Borst schreef een gedichtje over de verhuizing.
1 november 1955 is de dag die geen van jullie ooit vergeten mag. De dag waarop beheerder Kees de boekenschat z’n deurgat wees. En deze arme wezen lagen na een tijdje in de jeugdhuishal op een slordig rijtje. De kasten zijn toen fris gelucht en met veel zweten en gezucht is alles rap opgeborgen op zaterdagmiddag en maandagmorgen.
Ideaal is de nieuwe plaats ook niet. In de zomermaanden wordt het Jeugdhuis ingericht als jeugdherberg en tussen mei en september moeten de boeken weer tijdelijk in de school worden geplaatst. Op het bruine kaftpapier is iedereen wel uitgekeken en de boeken worden voortaan geplastificeerd. De voorkant van de omslag wordt erop geplakt en plastic gaat er omheen. De vrijwilligers die aan deze klus werken, krijgen er 1,25 gulden per uur voor. De verzameling ziet er nu een stuk leuker uit.
Ada Meurs-Liefting: “We leenden een keer of drie per week uit. Van elke lezer was er een kaart en daar werden de uitgeleende boeken op genoteerd. Er was een heel stel vrijwilligers bij betrokken. Ik herinner me de namen van Jaap de Nijs, Co Sloof, Rie Spijkerman en Rie Zijdenbosch.”
De eerste contacten met de Katholieke Centrale voor Lectuurvoorziening (KCVL) dateren uit de tijd dat de bibliotheek nog in de boekhandel te vinden was. Toen was er ook al een soort bestuur, gevormd door de leerkrachten Harrie Wegdam en Rie Borst. De Centrale steunt ze met raad en daad. Ter aanvulling op het eigen bezit zijn er ook boeken uit een wisselcollectie beschikbaar.
Een boek met een dergelijk stempel werd in de rooms-katholieke bibliotheek niet zo maar uitgeleend.
Zo’n 20 boeken vallen onder de zogenaamde ‘streng voorbehouden lectuur’ en daarnaast zijn nog 200 exemplaren onder ‘voorbehouden lectuur’ geclassificeerd. Het waren boeken waarvoor je bijzondere toestemming van de uitleenkracht moest hebben om ze te mogen lezen. In het algemeen weren parochiebibliotheken zoveel mogelijk alle boeken die niet de ‘katholieke geest’ uitstralen of waarin bijvoorbeeld sprake is van echtscheiding of overspel.
Langzamerhand begint de organisatie verder vorm te krijgen. Geholpen door de KCVL wordt in 1958 de Stichting Rooms Katholieke Openbare Leeszaal en Uitleenbibliotheek opgericht, waardoor de bibliotheek na zo’n dertig jaar niet meer onder het kerkbestuur valt en formeel zelfstandig is. Het bestuur bestaat uit voorzitter Jac. Sloof (later opgevolgd door het hoofd van de Augustinusschool Th.J. Balink), secretaris Rie Borst en penningmeester A.C. Tuynman. De andere bestuursleden zijn: pastoor Minnebo, gemeenteontvanger N. de Nijs, onderwijzer H. Wegdam en de onderwijzeres A.C. Sneekes.
De stempelplaats in de algemene bibliotheek. Aan de bureaus Ans Kordes en rechts mevrouw Tonna Lucassen.
Naar de koffiekamer in het veilinggebouw
De school krijgt eind jaren (negentien) zestig ruimtegebrek en de bibliotheek kan er in de zomermaanden niet meer naar toe. Beheerder Hurkmans van het Jeugdhuis laat de kasten maar tijdelijk in zijn huis zetten. Samen met de pastoor en directeur Dick Reumer van de KCVL wordt er gewikt en gewogen. Uiteindelijk is het bestuur van de veiling Ons Belang aan de Duinenboschweg bereid om de koffiekamer beschikbaar te stellen. Het probleem is alleen dat de fanfare er op vrijdagavond ook repeteert en gelijktijdig gebruik van de ruimte is voor geen enkele partij aantrekkelijk. Gelukkig krijgt de fanfare een ander onderkomen. Een medewerkster van Dick Reumer, Clara Ruijgrok, is een paar maanden druk bezig met de registratie van de boeken en alles wat er verder nodig is. Op 1 juli 1961 gaat de eerste uitlening in het veilinggebouw van start. Vrijwilligster Rie Borst krijgt de leiding. Ze schrijft: “De pastoor vroeg het ook nog eens officieel.”
Drukte bij de balie in de katholieke bibliotheek.
Burgemeester Smeets verricht op 25 november 1961 de opening van de nieuwe ruimte na de inzegening door pastoor De Wit. De heer Balink spreekt zijn dank uit aan de KCVL, het veilingbestuur en aan de vrijwilligsters Rie Borst en Ada Liefting. Voorlopig is de bibliotheek weer
Jaarboek 37, pagina 10
gered. Ondanks de wat afgelegen ligging levert de verhuizing naar de veiling meer leden op.
Er ontstaan mogelijkheden om rijkssubsidie te bemachtigen. De KCVL in de persoon van Dick Reumer, later directeur van de Provinciale Bibliotheek Centrale en van het Nederlands Bibliotheek en Lektuurcentrum, staat het bestuur daarin bij. Allereerst moet de stichtingsakte worden aangepast. In een nieuwe bisschoppelijk goedgekeurde akte staan de rooms-katholieke beginselen nog steeds centraal en is lectuur verboden of ongewenst die in strijd is met de katholieke geloofs- of zedenleer.
De bibliotheek wordt subsidiabel verklaard door de rijksinspectie, maar wel onder voorwaarde dat er uiterlijk eind 1963 een realiseerbaar plan voor een betere accommodatie ligt. Het bestuur is blij met dat bericht, maar de voorwaarde dat er op korte termijn voor een andere ruimte moet komen, zorgt voor nieuwe hoofdbrekens.
Twee bibliotheken aan de Burgemeester Boreelstraat
De Openbare Leeszaal en Bibliotheek in Alkmaar werft al tientallen jaren leden in Castricum. Mejuffrouw Zinkweg heeft het correspondentschap in handen en in een advertentie in 1948 wijst ze erop dat de Alkmaarse bibliotheek 20.000 banden ter beschikking heeft.
Noodgebouw van de Bibliotheek. Hoogevoort in Castricum. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.
In de jaren (negentien) zestig verandert de bevolkingssamenstelling door de uitbreiding van het aantal inwoners en Castricum is rijp voor een eigen algemene bibliotheek en leeszaal. De man die later directeur van de Provinciale Bibliotheek Centrale zou worden, Hans Mozes (1930-1990), kiest in 1961 Castricum als woonplaats. Op dat moment werkt hij nog bij een grote boekhandel in Amsterdam. Hij neemt al snel het initiatief. Om te beginnen vraagt hij de medewerking van enkele medeforensen. Er wordt een bestuur gevormd bestaande uit voorzitter C.J. van Zorge, dr. Th. Meyer, 2e voorzitter, G. Zweers, penningmeester en H. Mozes, secretaris.
Op 16 november 1961 wordt de stichtingsakte voor de Algemene Openbare Bibliotheek gepasseerd. Het bestuur wil zo spoedig mogelijk een eigen uitleenruimte ter vervanging van de ‘bibliobus’ van de stichting Plattelands- bibliotheken die regelmatig de gemeente bezoekt. Deze boekenauto staat op dinsdag van 9.30 uur tot 10.30 uur in de Anna Paulownastraat.
Voor één gezamenlijk bibliotheekgebouw is het nog te vroeg. Integratie met de algemene bibliotheek ziet het katholiek bestuur niet zitten, zoals blijkt uit een eerste verkennende bespreking. Men is van mening dat de katholieke bevolking zich sterk op de eigen instelling richt. Het bestuur acht het sociologisch niet verantwoord deze ‘zekerheid’ op te geven. Fusie blijkt nog een brug te ver te zijn. Castricum is wat dit betreft niet vooruitstrevend, want in diverse gemeenten is die stap dan al gezet.
Het noodgebouw van de rooms-katholieke bibliotheek aan de Burgemeester Boreelstraat deed dienst van 1964 tot aan de fusie met de Algemene bibliotheek. Op 1 januari 1970 was de gezamenlijke jeugdafdeling hier gevestigd.
Gesteund door een geldlening, rijks-, provinciale- en gemeentelijke subsidie, slaagt de algemene stichting er in een eigen vestiging in een noodgebouw aan de Burgemeester Boreelstraat te realiseren. Wethouder Klaas Veldt verricht op 5 juni 1963 de opening.
Opening door wethouder Klaas Veldt van het noodgebouw van de Algemene bibliotheek op 5 juni 1963. Links voorzitter dr. Th. Meyer.
Penningmeester Gerrit Zweers, coördinator van de bouw en de inrichting, wordt lof toegezwaaid voor zijn inzet. Hij treedt om gezondheidsredenen af. Hans Mozes, die inmiddels staffunctionaris bij de Provinciale Bibliotheek Centrale was geworden, haalt zijn buurman André Lamme over om het penningmeesterschap op zich te nemen. De nieuwe bibliotheek begint met 48 overgeschreven lezers van de bibliobus en heeft op 31 december al 658 lezers.
Nog geen jaar later, op 22 april 1964, opent burgemeester Smeets het op korte afstand van de algemene bibliotheek gelegen noodgebouw van de rooms-katholieke bibliotheek, na inzegening door pastoor Minnebo. Dick Reumer, directeur van de provinciale organisatie, roemt de gemoedelijke samenwerking met het bestuur. De uitlening in beide bibliotheken is dan al in handen van beroepskrachten. Hans Zaal-Smeets is in 1966 hoofd van de rooms-katholieke bibliotheek en stapt later over naar de Centrale in Haarlem. Mevrouw Klein-Clausing heeft de leiding in de algemene bibliotheek. Ook van vrijwilligers wordt in beide bibliotheken nog dankbaar gebruik gemaakt. In het jaarverslag over 1964 van de algemene bibliotheek worden de dames Van Amsterdam, Van Baardwijk, Beentjes, Dusseljee, Lute, Molenaar, Nijk en Scheer met ere genoemd.
Op weg naar een gemeenschappelijke bibliotheek
In 1967 heeft de algemene bibliotheek 1.440 en de rooms-katholieke bibliotheek 1.000 leden Het boekenbezit bestaat uit respectievelijk 6.000 en 7.000 banden. Om te komen tot een nieuw gebouw is samenwerking van de beide besturen noodzakelijk. De koe wordt bij de horens gepakt en het rooms-katholiek bibliotheekbestuur nodigt het algemeen bestuur uit voor een gesprek om ‘elkaar persoonlijk te leren kennen’. Onderkend wordt dat ‘samenwerking onvermijdelijk is en wellicht juist. Er is nu eenmaal een algemene samenwerkingstendens die ook Castricum beroert’. Dat zijn enkele overwegingen die
Jaarboek 37, pagina 11
we in het bestuursarchief tegenkomen. Er blijkt uit dat de ‘ontzuiling’ geen makkelijk proces is geweest.
Op 10 mei 1967 vindt in de rooms-katholieke leeszaal de kennismaking plaats. De rooms-katholieke bibliotheek wordt vertegenwoordigd door de heren Balink en De Nijs en de dames Borst en Liefting. Voor het Algemeen Bestuur verschijnen de heren Meyer en Herweyer. Opgelucht schrijft Rie Borst in haar verslag van deze ontmoeting: “We hebben deze avond ervaren als een buitengewoon verhelderend en prettig contact.”
Nu er sprake is van wederzijds vertrouwen gaat het snel. De stichting streeft naar gezamenlijke nieuwbouw. In 1969 tekenen de besturen een samenwerkingsovereenkomst met het doel per 1 januari 1970 tot integratie te komen. Per die datum komt de gezamenlijke jeugdafdeling in het noodgebouw van het rooms-katholieke bestuur en de volwassenenbibliotheek in het gebouw van de algemene bibliotheek. Een half jaar later wordt de akte tot oprichting van de Stichting Gemeenschappelijke Openbare Bibliotheek Castricum gepasseerd door notaris Van Westen. Het eerste bestuur bestaat uit voorzitter Kamerbeek, secretaris Van den Berg en penningmeester Lamme. De directie en het praktische bibliotheekwerk worden opgedragen aan de Provinciale Bibliotheek Centrale in Haarlem. Dat is een verplichting om voor rijkssubsidie in aanmerking te komen.
Ada Liefting: “Betaalde krachten namen ons werk over en vrijwilligers waren niet meer nodig. We hoefden niet meer te komen. Je kreeg geen bedankje of niks, het was zo maar afgelopen.” Ook Rie Borst had het er moeilijk mee. Haar schoonzuster Hannie Borst-Zijlstra weet nog dat ze vertelde van de grote veranderingen en zo aangedaan was dat ze in de woonkamer flauw viel.
Nieuwbouw
Er volgt al spoedig overleg met wethouder Jacques Mulder over de nieuwbouw. Er gaan stemmen op om de bibliotheek en een cultureel centrum te combineren. Daarvoor is al een initiatiefgroep actief. Tegelijkertijd worden plannen gemaakt voor een kerk- en ontmoetingscentrum. Het noodgebouw van de Betlehemparochie, dat aan het Kortenaerplantsoen stond, moet worden vervangen en de Gereformeerde kerk ziet mogelijkheden om in een gebrek aan ruimte te voorzien. Vanwege de kosten ziet de kerk in een laat stadium toch van deelname af.
De nieuwe bibliotheek in aanbouw.
De gemeenteraad kiest voor de bouw van bibliotheek en kerk- en ontmoetingscentrum op een terrein aan de Geesterduinweg. Voor de kerk is een plaats dichterbij het winkelcentrum niet aanvaardbaar vanwege de noodzakelijke afstand tot de Sint Pancratiuskerk. Het bouwterrein is te groot voor een van de twee, wat een belangrijke reden is voor de gezamenlijke situering van beide gebouwen. De Stichting Sociaal en Cultureel Centrum moet nu afhaken. De opdrachtgevers kiezen overeenkomstig de wens van de gemeente voor dezelfde architect W. Ingwersen.
Voordat de architect het potlood ter hand kan nemen, vindt overleg plaats tussen gemeente- en stichtingsbestuur over het programma van eisen. Op dat moment varieert de visie op het toekomstig inwoneraantal tussen de 33.000 en 40.000. Het in voorbereiding zijnde streekplan en verschillende prognoses geven daar alle aanleiding toe. De rijksinspectrice voor de bibliotheken, mejuffrouw Hol, acht een programma van eisen op basis van 33.000 inwoners te beperkt. De bibliotheek heeft twee keer zoveel leden als gemiddeld: 33 procent tegenover landelijk 16 procent. Uiteindelijk vindt men elkaar. De bouwkosten worden geraamd op 1.311.000 gulden. Met inbegrip van inrichtingskosten en ondergrond verstrekt de gemeente een lening van 2.286.000 gulden tegen een rente van 91⁄2 procent per jaar!
Opening van het bibliotheekgebouw aan de Geesterduinweg. Voorzitter Van den Toorn voert het woord. Verder op de eerste rij onder anderen Hans Mozes, mede-oprichter van de algemene bibliotheek en directeur van de Provinciale Bibliotheek Centrale, mejuffouw Hol, rijksinspectrice en burgemeester Van Boxtel.
Met trots opent burgemeester Van Boxtel het fraaie gebouw op 25 juni 1976, in aanwezigheid onder andere van Hans Mozes, die in de jaren (negentien)zestig het initiatief nam voor de oprichting van de algemene bibliotheek. Voorzitter A.J.M. van der
Jaarboek 37, pagina 12
Toorn blikt nog even terug en herinnert aan de oude gebrekkige behuizing aan de Burgemeester Boreelstraat. Ondanks dat heeft de bibliotheek maar liefst 7.800 geregistreerde leden.
Met het hijsen van de vlag werd voor de leden van het bestuur, de dames Kamerbeek en Kuipers, voor penningmeester André Lamme en bibliothecaris Jan van Plateringen een lange periode van overleg, beslissingen en uitvoering afgesloten.
Boekendienst-aan-huis en zelfs op het strand
Naast steunpunten in verzorgingstehuizen start de bibliotheek een boekendienst-aan-huis voor ouderen en andere mensen die slecht ter been zijn. De Castricumse bibliotheek is de eerste of een van de eersten die op die manier leden te hulp schiet. Zelfs het weekblad Libelle wijdt er een artikel aan. Tonna Lucassen heeft de organisatie in handen. Ze herinnert zich dat de verhuizing van de bibliotheek de aanleiding was.
“Voor het gevoel van de mensen was de bibliotheek in de nieuwe wijk Noordend een heel eind weg en daar ging je niet zo makkelijk naar toe. De mensen moesten overgehaald worden om van de dienstverlening gebruik te maken. De oudere generatie voelde zich vaak bezwaard. In een eerste gesprek probeerde ik te achterhalen welke genres de voorkeur hadden. Vervolgens kwamen vrijwilligsters om de paar weken boeken omruilen. In groepsbijeenkomsten werden de onderlinge ervaringen uitgewisseld. Onder de vrijwilligsters waren heel wat nieuwe inwoners die het werk beschouwden als een leuke manier om in te burgeren. Zo sneed het mes aan twee kanten.”
Ans Poeze-Reuvers (1923) is al van het begin een van de enthousiaste medewerksters. Tot op hoge leeftijd bleef ze actief. Tonna Lucassen: “Ze ging rustig met 20 boeken op de fiets het dorp in. We hielden ons hart wel eens vast, maar ze vond het geen probleem.”
De bibliotheek en de Culturele Werkgroep Castricum (CWC) en later Toonbeeld timmeren ook aan de weg met tentoonstellingen van professionele kunstenaars en literaire lezingen. Castricum maakt kennis met grote namen zoals Boudewijn Buch, A.F.Th. van der Heiden, Thomas Rosenboom, Simon Vinkenoog. Carolijn Visser, Leon de Winter en Joost Zwagerman. Een bijzondere ontmoeting is er in 1993 met de schrijver en schilder Armando. Lezen in een leeskring is in Castricum heel populair. Meestal zijn het dames die een boek met elkaar bespreken, maar ook een herenleeskring heeft er lang bestaan. Alle 20 tot 30 leeskringen krijgen regelmatig een koffertje met meerdere exemplaren van een titel en de nodige achtergrondinformatie. De oud-secretaris van het bibliotheekbestuur mevrouw Kuipers-Seulijn (1920) neemt er nog met veel plezier aan deel.
In 2007 en 2008 is dankzij een provinciale subsidie een bijzonder project uitgevoerd. Gedurende de zomervakantie kwam er een bibliotheek op het strand, gevestigd in een porto-cabin. Ook toeristische informatie werd via de strandbibliotheek verspreid. Ondanks de weersomstandigheden en andere ongemakken, zoals verstopte afvoeren door het stuivende zand, was het een succesvolle onderneming.
Zo zijn er tal van initiatieven en ontwikkelingen: cursussen, onderwijsprojecten, het Jongeren Informatie Punt, thema-ochtenden voor senioren, het computer-inloopcafé, het platform duurzaamheid enzovoort. Te veel om op te noemen. Het staat wel vast dat de bibliotheek in het maatschappelijk hart van ons dorp een belangrijke rol vervult.
Laatste overlevingskans
De gemeente kampt met bezuinigingen van het rijk en past regelmatig kortingen toe op de subsidie. De begroting 1983 van de bibliotheek wordt door de gemeenteraad zelfs gewijzigd. Tegen dat besluit gaat het bibliotheekbestuur, onder aanvoering van voormalig voorzitter Rob Roe en zijn opvolger André Lamme, in beroep bij Gedeputeerde Staten. Ze krijgen gelijk. De gemeente mag financiële kaders aangeven, maar de manier waarop dat resultaat wordt bereikt, is een zaak voor het bibliotheekbestuur. De verhoudingen zijn nu wel duidelijk, maar het verlaagde – toch nog imposante – subsidiebedrag blijft 485.323 gulden.
Steeds duidelijker is intussen dat de prognose van het toekomstig aantal inwoners van Castricum moet worden bijgesteld. In plaats van ruim 30.000 is 23.000 inwoners eerder te verwachten. In 1990 valt het besluit om de jeugdafdeling op de bovenverdieping te integreren met de volwassenenafdeling op de begane grond, waardoor de leeg komende ruimte verkocht kan worden.
“Laatste overlevingskans voor de bibliotheek” kopt de regionale krant, maar dat klinkt wel erg sensationeel. Het Dokter Leenaershuis is te klein geworden en de vrijkomende ruimte in het bibliotheekgebouw kan worden betrokken bij een plan om organisaties op het gebied van maatschappelijke dienstverlening te huisvesten. De ruimte tussen de bibliotheek en Geesterhage kan hiervoor worden benut. Er gaat nog bijna vijf jaar overheen voordat een ontwerp van architect Piet Wieringa gerealiseerd zal worden.
Jaarboek 37, pagina 13
De bibliotheek na de herinrichting in 1995. Rechts het ‘Groen Informatie Platform’ van de organisaties die zich bezig houden met duurzaamheid, groen en milieu.
Op 9 september 1995 wordt de bibliotheek heropend na een ingrijpende verbouwing en herinrichting in verband met de verkoop van een deel van de bovenverdieping. Interieurarchitect Aat Vos zet in het blad Bibliovisie uiteen dat de inrichting nu duidelijker is afgestemd op profilering van de bibliotheek als informatiecentrum en niet meer als uitleenbibliotheek.
Er is zelfs een leescafé ingericht en die naam doet toch weer even denken aan de uitleen in café De Vriendschap in de jaren (negentien) twintig. De boekencollectie is verdeeld in aandachtsgebieden, er is een nieuwe muziekafdeling, de automatisering is verbeterd, enzovoort. Kortom de ‘jaren 1970 bibliotheek’ is omgevormd tot een eigentijdse voorziening. Jammer is het dat de exposities van de Culturele Werkgroep Castricum plaats hebben moeten maken.
De heropening is voor André Lamme een mooie afsluiting van 25 jaar vrijwilligerswerk, waarbij hij leiding gaf aan de uitvoering van allerlei bezuinigings-, herinrichtings- en automatiseringsplannen. Hij is inmiddels wethouder geworden en als voorzitter opgevolgd door Reno Huibers, die op zijn beurt in 2002 Leo Both als opvolger krijgt.
In navolging van de gemeenten fuseren de bibliotheekbesturen van Castricum, Akersloot en Limmen per 1 juli 2002. Schaalvergroting biedt mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het bibliotheekwerk. Nieuwe wettelijke regelingen maken in 2008 de overname mogelijk van het werkgeverschap van de provinciale organisatie. Bibliotheekmanager Hanneke Idema-Rozemeijer wordt benoemd tot directeur. Een nieuwe reorganisatie is dan al in het verschiet. Per 1 januari 2009 fuseert de bibliotheek met die van Alkmaar en Heerhugowaard en de bibliotheek Kennemerwaard wordt gevormd.
De ontwikkelingen gaan steeds sneller. De digitale dienstverlening breidt zich uit. Het lijkt nog maar zo kort geleden dat er bij de uitlening een datumstempeltje werd geplaatst en dat de catalogus bestond uit kaartenbakken. De vertrouwde uitleenbalies verdwijnen in 2008 en er komt zelfbedieningsapparatuur voor in de plaats. De digitalisering en het gebruik van internet wordt ook als oorzaak aangewezen voor een teruggang in het aantal leden en uitleningen. Dat de bibliotheek onder vuur ligt blijkt wel uit de start in 2014 van de landelijke actie ‘Iedere gemeente een bibliotheek.’
Raymond Westenberg is de tegenwoordige teamleider van de Castricumse bibliotheek en nog enkele andere bibliotheken: “Er doen zich allerlei veranderingen voor waar de bibliotheek op inspeelt. Er wordt met veel instellingen samengewerkt, zoals met de stichting Welzijn voor computer- en taalvaardigheidscursussen en met een groot aantal organisaties onder de noemer ‘Transition Town’ op het terrein van duurzaamheid. Castricum loopt vooruit op de aangekondigde nieuwe Bibliotheekwet, waarin de bibliotheek wordt gezien als centraal informatiepunt voor allerlei plaatselijke initiatieven en waar debatten en cursussen worden georganiseerd”.
Door de fusie en samenwerking in de grotere organisatie Kennemerwaard kan efficiënter worden gewerkt, maar in de afgelopen vier jaar is de gemeentelijke subsidie alweer met 10 procent verlaagd. De huisvestingskosten en het onderhoud van het gebouw blijven een zware last voor de bibliotheek. Realisering van een ambitieus plan voor een Kultuurhuis dat bibliotheek, theaterzaal, centrum voor kunstzinnige vorming en instellingen voor maatschappelijke dienstverlening verenigt, zou een verlaging van die kosten mogelijk maken en samenwerking van instellingen bevorderen. Het is een ideaal dat in de jaren (negentien)zestig al werd gekoesterd door de pioniers van de Stichting Sociaal en Cultureel Centrum; een droom die vast ooit nog eens uitkomt.
Niek Kaan
Links de Bibliotheek in het Cultureelcentrum Geesterhage. Geesterduinweg 3 in Castricum, 2017. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Bronnen:
• Archief algemene en rooms-katholieke bibliotheek Castricum; • Gemeentearchief Castricum aanwezig in Regionaal Archief Alkmaar; • Kaan, M., De openbare leeszaal en bibliotheek te Almaar, 1908-1928, Alkmaar, 1928; • Koolwijk, H., 1908-2008: bibliotheek Alkmaar 100 jaar, Alkmaar 2008; • Schneiders, P., Lezen voor iedereen: geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland, Den Haag, 1990.
Met dank aan:
Hannie Borst-Zijlstra, Gré Borst, Marijke Borst, Hanneke Idema-Rozemeijer, Marie Kuipers-Seulijn, André Lamme, Ada Meurs-Liefting, Tonna Lucassen, Jacques Mulder, Raymond Westenberg, Hans Zaal-Smeets en Ria Zonneveld.
In het jaar 1912 treedt het Algemeen Armenbestuur van Castricum veelvuldig naar buiten. Halverwege dat jaar wordt het nieuwe armenhuis aan de Overtoom in gebruik genomen en het oude gesloopt. Er zijn besluiten genomen voor de bouw van een ziekenbarak aan het einde van de Kramersweg; hier worden inwoners met een besmettelijke ziekte afgezonderd. Ook is er aan het Schulpstet een nieuwe woning gebouwd ter vervanging van een onbewoonbaar verklaarde woning van het armenbestuur.
Over de plannen voor de bouw van een gasfabriek zijn nog geen besluiten genomen.
De gebeurtenissen in Castricum van honderd jaar geleden zijn vooral ontleend aan de gemeenteraadsnotulen, de inkomende en uitgaande stukken van de gemeente Castricum, de provinciale bladen, de burgerlijke standregisters enzovoorts.
1 januari 1912
Het gemeentebestuur bestaat uit burgemeester Johannes Mooij, de wethouders Joseph Goes en Petrus Valkering. De raadsleden zijn Johan Hogenstijn, Pieter Duijn, Gerrit Pzn. Kuijs, Petrus Pzn. Kuijs, Theodorus Dijkman en Pieter Twisk. De gemeenteontvanger is Bernardus Res. In de gemeente zijn 514 personen kiesgerechtigd voor de Tweede Kamer.
Castricum telt 3.438 inwoners. Dit aantal is op 31 december in datzelfde jaar toegenomen tot 3.636. In het jaar 1912 vestigen zich 464 personen, terwijl er 270 naar elders vertrekken. Er worden in dat jaar 114 kinderen geboren, 110 inwoners overlijden en er worden 26 huwelijken gesloten.
17 januari 1912
Opgave van het aantal medici in de gemeente: geneesheer IJ. Schoonhoff en een vroedvrouw; op Duin en Bosch zijn vijf geneesheren en een apothekeres.
De apotheek van Duin en Bosch. Bakkum, 1930. Collectie NHA. Toegevoegd.
28 februari 1912
Ter sprake is de aanleg van riolering in de Kerkbuurt. Er wordt besloten om een bestek te laten maken met opgave van de kosten om de gehele noordzijde van de Dorpsstraat vanaf de Kramersweg tot de Cieweg te rioleren.
Martinus de Haas, handelaar in koloniale waren, vraagt een drankvergunning B aan (niet voor verkoop per glas), uit te oefenen in een bijgebouwtje naast de winkel gelegen aan de Dorpsstraat naast het gemeentehuis. De vergunning wordt geweigerd in verband met het samengaan met de verkoop van kruidenierswaren.
Het pakhuis van Martinus de Haas in 1915. Het lijken twee panden, maar het moet beschouwd worden als één pand met twee puntdaken en dat later dan ook één nummer, Dorpsstraat 57, kreeg toegewezen. Let ook op de wegwijzer. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
17 januari 1912
De burgemeester is uitgenodigd door de commissaris der Koningin voor een gesprek over de bouw van een ziekenbarak. De ziektewet verplicht daartoe de gemeenten om mensen met een besmettelijke ziekte te kunnen afzonderen. De raad besluit om een dergelijke inrichting te bouwen naar het ontwerpplan van de gezondheidscommissie. De kosten worden geraamd op 2.250 gulden.
De ziekenbarak in ‘close up’. Kramersweg 47 in Castricum, 1943. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Op voorstel van de heer Goes wordt het plan zo aangepast dat deze ziekenbarak ook een gelegenheid zal bieden om in te wonen, opdat de ziekenbarak, als deze als zodanig niet wordt gebruikt, niet onbeheerd zal zijn. De kostenraming wordt dan 3.000 gulden. Dit besluit wordt nog meegedeeld aan Gedeputeerde Staten om langs die weg te voldoen aan artikel 7 van de ziektewet.
De gemeenteraad wordt medegedeeld dat de verzamelplaats voor vuilnis gereed is op het terrein van jonkheer Mr. Gevers nabij de Zanderij. Het wordt raadzaam geacht deze zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen. Het voorschrijven van bepaalde uren wordt ontraden om zo steeds gelegenheid te geven de vuilnis daarheen te brengen. De heer P. Kuijs meldt nog dat de bewuste plaats niet van jonkheer Mr. Gevers is.
1926: Het vroegere theehuis ook wel bekend als Café de Harmonie (1910-1949).
23 april 1912
Opgave aan de inspecteur der directe belastingen te Alkmaar van de vergunninghouders voor de verkoop van sterke drank en de huurwaarde voor het bedrijf:
Rika van Benthem, De Vriendschap, wijk A, nummer 121: 198 gulden
J.B. Koopman, De Rustende Jager, wijk A, nummer 71: 173,50 gulden
B. Wempe, Hoek Dorpsstraat – Burgemeester Mooijstraat, wijk A nummer 31: 148,50 gulden
M. Olgers, Burgemeester Mooijstraat, wijk A, nummer 56: 113 gulden
P. Schotvanger, De Harmonie aan de Burgemeester Mooijstraat, wijk A, nummer 49: 176 gulden
D. Bakker, wijk A, nummer 29a: 87,25 gulden
D. Tromp, wijk B, nummer 198: 79 gulden
L.A. Burgering, Bakkummerstraat, wijk C, nummer 356: 67,50 gulden
K. Peijs, Bakkummerstraat, wijk C, nummer 362: 55 gulden
C. Castricum, De Goede Verwachting aan de Heereweg, wijk E, nummer 449: 92 gulden
W. Joosten, Nu hotel Borst, wijk E, nummer 473: 50 gulden
K. Brantjes, Café De Onderneming aan de Heereweg (nu nummer 12), wijk E, nummer 463: 87,50 gulden
Jaarboek 36, pagina 108
1920: Gert van Egmond voor zijn herberg annex café De Onderneming, Heereweg 12 in Bakkum.
1 mei 1912
K. Brantjes, vroeger koffiehuishouder te Bakkum en thans boerenarbeider te Heemskerk, doet afstand van het recht tot verkoop van sterke drank door hem uitgeoefend tot 1 mei 1912 in het café ‘De Onderneming’ in Bakkum. Per diezelfde datum verzoekt Johannes Borst Corneliszoon, landbouwer te Castricum, aan de gemeente om vergunning tot verkoop van sterke drank in het klein in dit café: ‘in een lokaliteit met waranda deel uitmakende van het perceel in wijk E nummer 463 als huis en weiland groot 680 vierkante meter, gelegen aan de straatweg te Bakkum in een lokaal, lang 9,60 meter, breed 6,75 meter en hoog 3,15 meter’. Het huis zal hij bewonen met zijn aanstaande vrouw Cornelia Kuijs. Op 10 juni 1912 wordt de vergunning verleend.
15 mei 1912
Door het overlijden van raadslid Johan Jacob Hogenstijn is er een vacature in de gemeenteraad; de verkiezing van een nieuw raadslid is op 14 juni.
30 mei 1912
Het Algemeen Armenbestuur van Castricum vraagt toestemming aan Gedeputeerde Staten om aan de gemeente Castricum te mogen afstaan een gedeelte van een perceel aan het Schulpstet ter grootte van ongeveer 135 vierkante meter tegen 1 gulden per jaar in erfpacht voor vijftig achtereenvolgende jaren. Op dit perceel zal een woning worden gebouwd voor rekening van de gemeente Castricum ter vervanging van de onbewoonbaar verklaarde woning, die werd bewoond door Jan Duinmeijer.
Voor de bouw van deze woning hebben vier aannemers zich gemeld: Johannes Tromp, Cornelis de Groot, Jacobus Res en Johannes Vlaar. Laatstgenoemde is de laagste inschrijver voor een bedrag van 1.421,40 gulden.
15 juni 1912
Burgemeester J. Mooij is herbenoemd voor een volgende ambtsperiode.
12 juli 1912
Het nieuwe raadslid G. Slop wordt geïnstalleerd.
31 juli 1912
Het begrote bedrag van 5.800 gulden voor bouw en inrichting van het nieuwe Armenhuis is niet toereikend gebleken. Het aanschaffen van meubilair kost aanmerkelijk meer dan werd geraamd. De raad besluit het totale bedrag te verhogen tot 7.000 gulden.
Het armenhuis, later bejaardenhuis aan de Overtoom omstreeks 1930.
Nu het nieuwe Armenhuis in gebruik is genomen, vraagt het Algemeen Armenbestuur van Castricum toestemming aan Gedeputeerde Staten (GS) om het oude Armenhuis voor afbraak te mogen verkopen. De opbrengst zal worden gebruikt voor aflossing van de schuld aan de gemeente. Al eerder kreeg het Armenbestuur vergunning om in een gebouwtje grenzend aan het nieuw gebouwd armenhuis toestellen te plaatsen voor de ontwikkeling van acetyleengas voor de verlichting van het armenhuis.
29 augustus 1912
Drie sollicitaties zijn binnengekomen voor het aansteken en uitdoven van de straatlantaarns. De kandidaten zijn: Jacob Stuifbergen, Gerrit Nijman en Pieter Orij.
1930: Aan de Vinkebaan stonden gaslantaarns die ‘s avonds ontstoken moesten worden en de volgende ochtend weer gedoofd. Mogelijk is dit Arie Stet die op Vinkebaan 22 woonde en lantaarnopsteker was.
5 september 1912
Verzoek aan jonkheer Gevers om een stukje grond te ruilen met de Algemene Armen voor de bouw van de ziekenbarak aan het begin van de duinen aan de Kramersweg.
11 september 1912
Tot lantaarnopsteker wordt aangewezen Jacob Lute voor210 gulden per jaar; hij zal de lantaarns laten branden tot 12 uur ’s nachts of tot na de laatste trein omstreeks die tijd.
12 september 1912
De heren Bakker en Spruyt uit Den Helder hebben nieuwe voorwaarden gesteld voor de vestiging van een steenkolengasfabriek te Castricum. Zij hebben nu een uitvoerig rapport ingediend met daarin opgenomen een gedetailleerd fabrieksontwerp, een beschrijving van de installaties en een begroting.
27 september 1912
Verzoek van de vereniging ‘Goed wonen’ aan de gemeente om 21.500 gulden te lenen voor de bouw van twaalf arbeiderswoningen op het terrein van Duin en Bosch aan de Peperstraat (nu Dr. Jacobilaan geheten).
De Peperstraat (thans Dr. Jacobilaan) in Bakkum, 1914. Deze woningen waren gebouwd door de woningbouwvereniging Goed Wonen voor het personeel van Duin en Bosch.
Een begroting voor de aanleg van elektriciteit voor verlichting en werktuigkracht is aangeboden aan de gemeente. Ook ligt er het plan tot bouw en exploitatie van een gasfabriek. Op voorstel van raadslid Slop wordt een commissie ingesteld om de raad te adviseren over de levering van elektriciteit of gas aan de gemeente. De commissie bestaat uit de raadsleden P. Kuijs, G. Slop en P.J. Valkering.
Jaarboek 36, pagina 109
30 oktober 1912
De heer Goes herinnert aan het vroeger reeds voorgenomen plan om een verordening in het leven te roepen tot snelheidsvermindering van auto’s en motorrijwielen.
14 november 1912
Door het eervol ontslag van jonkheer J.W.G. Boreel van Hogelanden als burgemeester van Haarlem is een vacature ontstaan voor een Heemraad voor Bakkum in het bestuur van de St. Aagtendijk. Burgemeester J. Mooij, wethouder J.M Goes en landman C. Twisk worden voorgedragen.
15 november 1912
Gemeenteraadslid Theodorus Dijkman is op 49-jarige leeftijd overleden.
Op 27 februari 1914 werd de steenkolengasfabriek in bedrijf gesteld.
18 december 1912
De in september ingestelde commissie brengt rapport uit, waarin ze stelt dat voor de gemeente de bouw van een steenkolengasfabriek voordeliger is en meer ten gerieve van de ingezetenen dan het verschaffen van elektrische stroom. Onder andere omdat de kosten van verlichting en vooral van verwarming (koken) belangrijk lager zijn.
31 december 1912
De gemeenterekening over het jaar 1912 telt aan ontvangsten 34.049 gulden en aan uitgaven 33.905 gulden, zodat er een batig saldo is van 144 gulden.
In 1913 laat Anthonius Christophorus (Antoon) Borst bij de Kamer van Koophandel in Alkmaar een aannemersbedrijf inschrijven. In datzelfde jaar koopt hij een onbebouwd perceel tuingrond gelegen aan de oostzijde van de Bakkummerstraat, dat zich uitstrekt van de Eerste tot de Tweede Groenelaan. Hier bouwt hij na enkele jaren zijn eerste bedrijfspand.
Zijn drie zoons Cor, Piet en Willem Borst treden in 1946 als firmanten toe tot het bedrijf.
Op 1 januari 1972 wordt A.C. Borst B.V. opgericht. De oprichter en zijn zoon Cor zijn dan al overleden. Het bedrijf heeft inmiddels een enorme groei doorgemaakt en biedt nu werk aan ongeveer 45 werknemers. In 2013 bestaat het bedrijf honderd jaar.
De oprichter Antoon Borst
Anthonius Christophorus Borst wordt op 11 juni 1881 te Schagen geboren. Hij is de vierde zoon van Cornelis Borst en Anna Maria Janse (dochter van een aannemer op Wieringen). Vader Cornelis woonde aan de Lagedijk te Schagen, was eerst koopman, voerman en stalhouder en ging in 1883 bij de Spoorwegen werken. Als spoorwegarbeider blijft hij nog enkele jaren in Schagen wonen, maar hij moet voor zijn werk in 1886 verhuizen naar de plaats Kethel in Zuid-Holland. Hier wordt zoon Willem geboren, de latere ondernemer en eigenaar van hotel Borst in Bakkum. De periode in Kethel is van korte duur; Cornelis Borst verhuist in 1888 met zijn gezin naar Castricum en woont uiteindelijk aan de Bakkummerstraat in Bakkum. Het gezin van Cornelis Borst en Anna Maria Janse telt dan maar liefst acht zoons en twee dochters.
Antoon Borst en Guurtje Kuijs met hun kinderen van links naar rechts Wim, Aaf (gehuwd met woninginrichter Kees Huitenga), Piet, Cor en Anna (gehuwd met aannemer Arnold Henselmans uit Limmen). Cor, Piet en Wim zullen in 1946 toetreden tot de firma.
Die acht zoons hebben elk op een verschillende manier een belangrijke rol gespeeld in ondernemend Castricum en Bakkum en hebben de bouw van provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch en de expansie van Bakkum meegemaakt. De oudste zoon Jan was koopman en paardenhandelaar en had ook een café aan de Heereweg; zoon Kees overleed op 35-jarige leeftijd en had een expeditiebedrijf; zoon Piet was veehouder aan de Bleumerweg en ook gemeenteraadslid; de vierde zoon Antoon was de oprichter van de firma A.C. Borst; de vijfde zoon Jo was landbouwer, vrachtrijder en aannemer van bronbemalingen; de eerdergenoemde zoon Willem was ondernemer en eigenaar van hotel Borst; zoon Gerrit was parkwachter op Duin en Bosch en tenslotte werkte de jongste en achtste zoon Jaap als technisch medewerker bij datzelfde ziekenhuis.
Antoon, ook kortweg Toon genoemd, komt dus op zevenjarige leeftijd met zijn ouders in Castricum wonen. Al op jonge leeftijd is hij een volleerd timmerman. Hij is zeer ondernemend en trouwt op 26-jarige leeftijd in 1907 met Guurtje Kuijs, dochter van Pieter Kuijs, landbouwer, en Aafje Melker. Elf dagen eerder heeft hij een stuk grond gekocht ter grootte van 203 vierkante meter aan de Bakkummerstraat, op de hoek en direct ten noorden van de Tweede Groenelaan. Uit de koopakte blijkt dat het huis, dat inmiddels op
Jaarboek 36, pagina 100
het terrein is verrezen, eigendom is van Antoon Borst en door hem is gebouwd; hij is dus zeer voortvarend te werk gegaan. In dit huis woont hij vanaf zijn huwelijk; zijn zes kinderen worden er geboren in de periode 1909-1919. Zijn vrouw heeft er gedurende een aantal jaren ook een kruidenierswinkel gehad. Dit woonhuis met winkel verkoopt hij in juli 1923 aan kruidenier Piet Stuifbergen. Enkele maanden daarvoor is Antoon Borst met zijn gezin verhuisd naar een nieuw gebouwd woonhuis op nummer 79 naast de werkplaats aan de Bakkummerstraat.
Woonhuis en werkplaats aan de Bakkummerstraat.
De start van het bedrijf aan de Bakkummerstraat
Op 20 januari 1913 laat Antoon Borst bij de Kamer van Koophandel in Alkmaar een bedrijf inschrijven dat zich bezighoudt met klein timmerwerk en met grond-, weg- en waterbouw. In datzelfde jaar in februari koopt hij een onbebouwd perceel tuingrond gelegen aan de oostzijde van de Bakkummerstraat, dat zich uitstrekt van de Eerste tot de Tweede Groenelaan met een oppervlakte van 5.370 vierkante meter.
Twee weken later verkoopt Antoon hiervan een stuk grond van 700 vierkante meter op de hoek van de Bakkummerstraat en de Eerste Groenelaan aan zijn vader Cornelis Borst. Op dit perceel wordt een nu nog bestaand dubbel woonhuis gebouwd, waarin op nummer 45 zijn vader en na zijn huwelijk zijn jongste broer Jaap op nummer 47 kwam wonen.
Zo timmerde Antoon Borst aan de weg in de Gids voor Castricum, een uitgave van de VVV in 1925.
Jaarboek 36, pagina 101
In diezelfde periode worden gedeelten van dit terrein verkocht en bebouwd. In 1914 een perceel van 188 vierkante meter aan Grietje van Weenen, weduwe van Cornelis de Groot, die met haar zoon Willem een brandstoffenhandel heeft aan de Dorpsstraat en aan de Bakkummerstraat een pand laat bouwen voor de opslag van kolen, briketten en turf. Willem laat in 1930 het pand verbouwen tot café ‘De Duinstreek’.
Omstreeks 1916 heeft Antoon op eigen terrein voor zichzelf een werkplaats gebouwd. Rond 1922 bouwt hij het pand verder uit tot een bedrijfspand bestaande uit woonhuis, werkplaats en loods.
De woningen van ‘Goed Wonen’ aan de Bakkummerstraat, in 1919 gebouwd door aannemer A.C. Borst.
In 1919 verkoopt Antoon Borst ruim 2.800 vierkante meter grond aan het bestuur van de Bouwvereniging ‘Goed Wonen’. Dit bestuur, bestaande uit de adjunct-directeur, de bouwkundig opzichter en de chef-machinist van het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch, geeft vervolgens opdracht aan aannemer Antoon Borst om 20 gelijke woningen te bouwen voor Goed Wonen, waarvan 10 aan de Bakkummerstraat en 10 aan de Zeeweg.
Aanleg van een zijhaven aan het Noordhollands Kanaal nabij de Friese brug in Alkmaar voor houthandel J. Bierdrager.
Grond- en waterwerken
Het zwaartepunt van het bedrijf lag in de periode tot 1973 bij de uitvoering van grond- en waterwerken. Dit betrof onder andere de realisatie van bronbemalingen voor het droogmaken van havens en bouwputten.
Jaarboek 36, pagina 102
Veel werk werd uitgevoerd voor het PWN en ook voor Rijkswaterstaat, zoals de fabricage van grote sluisdeuren. Andere voorbeelden zijn het graven van het duinmeertje in Bakkum, waarbij het zand gebruikt werd voor de aanleg van het viaduct over de spoorlijn, de aanleg van een haven aan het Noordhollands Kanaal te Alkmaar voor houthandel Bierdrager, het werk aan oevers en het onderhoud aan dukdalven.
Detail foto met daarin uitvergroot het bord: A. Borst, Aannemer te Bakkum.
De uitvoering van sonderingen en grondboringen voor grondonderzoek van de meest uiteenlopende bouwwerken in geheel Nederland was een specialisme van de firma Borst.
De firma Borst was direct betrokken bij de uitvinding van de Duowals.
De Duowals
De firma Borst was direct betrokken bij de uitvinding van de Duowals. Een buitengewoon inventieve timmerman en uitvinder in het bedrijf, de heer Klaas Revers, had deze onder andere uitgevonden. Het was een wals met een horizontaal verstelbare middenrol, waardoor er met een variërend drukvermogen bij oneffenheden in het te walsen oppervlak werd gewerkt. Hierdoor is de wals bij uitstek geschikt voor asfalt, omdat er geen golven achterblijven in het wegdek. Op deze uitvinding werd in 1945 octrooi aangevraagd in Nederland en in 1948 verleend. Binnen drie jaar werd in negen Europese landen en in de VS octrooi aangevraagd en ook verleend.
Klaas Revers, werknemer bij A.C. Borst en uitvinder van de Duowals.
Er werd een commanditaire vennootschap (Duowals C.V.) gesloten, waarin Klaas Revers, onderwijzer Karel Vermeulen en de firma Borst participeerden. Op vrijdag 2 april 1948 was er een demonstratie van de ‘Eerste Nederlandse Wegwals’ op het luchtvaartterrein Schiphol. Het constructiebedrijf Hovers uit Tilburg heeft in 1953 de Duowals in productie genomen. In totaal zijn er tien gebouwd, waarvan er nog een resteert en staat in het Wegenbouwmuseum te Harderwijk.
Vennootschap ‘A. Chr. Borst & Zonen’ in 1946
De eenmanszaak werd op 4 oktober 1946 in een vennootschap onder firma omgezet, genaamd ‘A. Chr. Borst & Zonen’. Naast de oprichter treden zijn drie zoons Cornelis Petrus (Cor), Petrus Cornelis (Piet) en Willem Borst als firmanten toe.
Het kantoor en de machinale timmerwerkplaats waren gevestigd aan de Bakkummerstraat. Zoon Cor was boekhouder en tekenaar en zoon Piet was vooral betrokken bij de bronbemaling. Hiervoor had de firma omstreeks 1960 een bedrijfspand gebouwd aan de Stetweg nummer 68 met werkplaats, opslag en woonhuis van firmant Piet Borst. Ook zijn jongere broer Wim werkte veelal samen met Piet in het grond- en waterwerk. Wim woonde in een particulier huis aan de Bakkummerstraat 84.
Jaarboek 36, pagina 103
Het bedrijfspand aan de Stetweg.
Aannemer Toon Borst werkte veel samen met twee andere bedrijven aan de Bakkummerstraat, te weten Kees de Groot en Johannes Weda, waarbij Kees de Groot het metselwerk deed, Johannes Weda het schilderwerk en Toon Borst het timmer- en uitzetwerk. Toon Borst en Kees de Groot hadden samen al vanaf 1924 meerdere percelen bouwterrein gekocht in de omgeving van de Tetburgstraat en de Dr. Jacobilaan te Bakkum. In 1946 betrof dit gezamenlijk bezit een totaal oppervlak van ruim 8.500 vierkante meter.
Het speeltuintje aan de Tetburgstraat.
Op het nog braakliggende terrein wordt door vrijwilligers een speeltuintje gerealiseerd dat burgemeester Smeets in 1949 officieel opent. Tot midden jaren (negentien) vijftig hebben de kinderen van Bakkum hier kunnen spelen.
Op 1 januari 1952 trad oprichter Antoon Borst uit het bedrijf. Drie jaar later overleed hij op 30 augustus 1955 op 74-jarige leeftijd. Het bedrijf werd door de drie broers verder uitgebreid. In 1968 werd het grote opslagterrein achter het bedrijfspand aan de Bakkummerstraat overkapt. De timmermanswerkplaats aan de voorkant van het pand verhuisde naar de grote ruimte. De oorspronkelijke werkplaats vooraan de Bakkummerstraat werd in 1970 in gebruik genomen als doe-het-zelfwinkel tot in 1979 de ruimte wordt bestemd voor kantoorruimte en showroom.
Besloten vennootschap A.C. Borst in 1972
Op 1 januari 1972 richtten de broers Piet en Wim de besloten vennootschap A.C. Borst B.V. op. Hun broer Cor was inmiddels op 16 december 1971 overleden. Diens aandeel ging in de nieuwe vennootschap over op zijn zoon en schoonzoon, respectievelijk Ton Borst en Cees van der Laan.
Het bedrijf ging vanaf dat moment zich meer bezighouden met renovatiewerk en groot onderhoud van woningen voor woningbouwbedrijven en overheidsinstellingen naast zijn activiteiten voor de burger- en utiliteitsbouw. De afdeling grond- en waterwerken werd in 1973 afgestoten.
In 1978 nam A.C. Borst B.V. het aandeel over van De Groot in het bouwterrein aan de Tetburgstraat en Dr. Jacobilaan. Aan het einde van de jaren (negentien) zeventig werden er huizen gebouwd; deze zijn nu gelegen aan de Dokter Melchiorlaan en aan de Van Renesselaan.
Jaarboek 36, pagina 104
Piet Borst verliet het bedrijf vanwege pensionering in 1975. Zijn broer Wim Borst volgde hem in 1982 vanwege zijn gezondheid. Ton Borst en Cees van der Laan zetten de zaak voort, waarbij Ton vooral de bouwondernemer was en Cees boekhouding en financiën voor zijn rekening nam.
De plannen voor een bedrijfsterrein in Castricum dateren al vanaf 1973, toen de gemeenteraad bij de behandeling van de structuurschets bepaalde dat zo’n terrein in de zeer nabije toekomst beschikbaar moest komen voor de hier ter plaatse gevestigde bedrijven.
In december 1975 sprak de gemeenteraad zich in principe uit over een locatie voor een bedrijfsterrein ten oosten van de Oude Haarlemmerweg. In september 1977 was een conceptplan zover gereed dat een inspraakprocedure kon worden gehouden. Medio 1979 volgde de ter visie legging en werden bezwaren ingediend die uitliepen op een vele jaren durende bezwaarprocedure tot aan de Kroon.
Nieuwbouw van de Castricummerwerf, 1986. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Pas in december 1984 zette de gemeenteraad unaniem het licht op groen voor de ontwikkeling van het bedrijfsterrein-zuid en werd aan het bouwbedrijf A.C. Borst medewerking verleend bij het in exploitatie brengen van het terrein.
Ton Borst: “Wij namen in 1978 het initiatief tot de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Op dat moment zag de bouwmarkt er florissant uit en wij waren er van overtuigd dat een eigen bedrijventerrein in de gemeente Castricum in een grote behoefte zou voorzien. Aanvankelijk stonden wij vrijwel alleen in die gedachte. De gemeente stelde zich uiterst terughoudend op en de economie begon gaandeweg te verslechteren. Daarbij ontstond bovendien ook nog een slepende bezwaarprocedure tegen het bedrijventerrein, die het bouwen jarenlang onmogelijk maakte. Dat waren voor ons buitengewoon zorgelijke ontwikkelingen; wij hadden er ruim twee hectare grond gekocht. Er was dus geen weg meer terug en wij moesten doorzetten, ook al durfde aanvankelijk geen enkel bedrijf de overstap naar het bedrijventerrein te maken. Ze kregen geen geld van de bank net als nu (in 2013). Toen ons bedrijf besloot om zelf alvast naar de Castricummer Werf te verhuizen, keerde het tij. Eerst nog aarzelend maar gaandeweg begonnen de bedrijven steeds sneller toe te stromen. Onze verwachtingen kwamen uit. Wij hebben er steeds in geloofd, ook al is het wel eens moeilijk geweest”.
Het nieuwe bedrijfspand van A.C. Borst op de Castricummer Werf.
A.C. Borst B.V. richtte haar activiteiten vervolgens op een verdere realisering van het bedrijventerrein met de bouw van het eerste bedrijfsverzamelgebouw waarvan de oplevering in het eerste kwartaal van 1986 volgde. Burgemeester Schouwenaar opende op vrijdag 8 mei 1987 het bedrijventerrein Castricummer Werf met de eerste twintig bedrijven. Een jaar later opende hij op 6 mei 1988 nog vijf nieuwe bedrijven op de Castricummer Werf. Vervolgens was er een feestelijke ‘open dag’.
Het logo van de aannemerscombinatie Geestbouw.
De aannemerscombinatie Geestbouw
In 1985 was het nieuwbouwproject Geesterduin in ontwikkeling. Het betrof de bouw van in totaal 149 woningen aan de C.F. Smeetslaan tussen de Geesterduinweg en het gemeentehuis en de bouw van het Klaverland, een nieuwe woonvorm voor lichamelijk gehandicapten aan de Alkmaarderstraatweg.
Mede om het werk maximaal door de plaatselijke aannemers te laten uitvoeren besloot de gemeenteraad om de aannemerscombinatie Geestbouw de bouw te gunnen. Geestbouw was ontstaan op initiatief van Ton Borst en was een combinatie van vijf plaatselijke bouwbedrijven: A.C. Borst, Joh. de Nijs, M.J. de Nijs, Gebroeders Tromp en H.W. Twisk.
Geestbouw was een vennootschap onder firma en werd op 25 mei 1981 opgericht om te komen tot de ontwikkeling en uitvoering van grootschaliger bouwprojecten om zo de continuïteit van de samenwerkende bedrijven te waarborgen. De combinatie presenteerde zich als
Jaarboek 36, pagina 105
een concurrerend bouwbedrijf in samenwerking met het architectenbureau Bakker en Boots. Het werk werd onder de deelnemende aannemers verloot. In januari 1986 werd de eerste paal geslagen voor een serie van 27 woningen op de hoek van de Geesterduinweg en C.F. Smeetslaan. De bouw van deze woningen was in handen van het bedrijf A.C. Borst B.V.
Voor de grote en kleine klussen het bedrijf KO-BUS.
KO-BUS
In de jaren (negentien) tachtig, toen het slecht ging in de bouw, besloot Ton Borst samen met Kees Huipen van het gelijknamige schildersbedrijf om kleine reparatie- en onderhoudswerkzaamheden in de particuliere sector te gaan uitvoeren. Voor dat doel werd KO-BUS opgericht, een bedrijfje dat regionaal kleine klussen ging verrichten. Voor het bewaren van de eigen identiteit bleven het aannemersbedrijf Borst en KO-BUS afzonderlijk opereren. KO-BUS werd een succes; het aandeel van de firma Huipen werd door Borst overgenomen en KO-BUS kreeg de nodige bekendheid, niet in de laatste plaats door de opvallend gekleurde gereedschapsauto, die veelvuldig in het dorp kon worden waargenomen.
Door de opkomst van de ZZP-ers voor klein particulier werk verschoof het werkterrein van KO-BUS rond 2000 naar grotere klussen en bouwactiviteiten. De KO-BUS-activiteiten werden beëindigd en geïntegreerd in het bouwbedrijf Borst.
Na de pensionering van Cees van der Laan in 2001 werd de directie gevormd door Ton Borst en Wim Rodenburg. Wim was al op 15-jarige leeftijd in 1969 bij het bedrijf begonnen en had zich in de loop der jaren opgewerkt tot iemand die de organisatie en het management van de projecten op de bouwplaats behartigde en de relaties met de opdrachtgevers onderhield. Op 1 juni 2013 trad Wim Rodenburg uit het bedrijf en werden zijn taken overgenomen door Jan Louwen.
Naam en logo van het bedrijf wordt vanaf 1998 AC Borst Bouw.
Verdere uitbouw van het bedrijf na 2002
Het naastgelegen pand van schildersbedrijf Huipen werd in 2002 aangekocht en toegevoegd aan het bestaande bedrijfspand van AC Borst Bouw. Op 17 januari 2003 vierde de onderneming uitgebreid het 90-jarig bestaan met het voltallige personeel.
Na een sterke groeiperiode vond in 2006 de tot nu toe laatste verbouwing plaats. Het bedrijfspand werd opnieuw uitgebreid en tegelijkertijd werden de gevelpartij en de entree volledig vernieuwd. Het pand herbergt nu naast een grote werkplaats met machines voor de fabricage van onder andere kozijnen en prefab-delen ook een verf spuiterij, een afdeling calculatie, werkvoorbereiding en engineering, en de afdelingen bouwservice, administratie, personeel en organisatie. Verder een vergaderzaal annex cursusruimte, een kantine en een aantal kantoren.
Jaarboek 36, pagina 106
Op 1 januari 2010 is Ton Borst afgetreden als directeur en tot commissaris benoemd. Cornel Borst, zijn zoon, is hem opgevolgd. Een kroon op het werk volgde in 2010 toen AC Borst Bouw de ondernemersprijs in de wacht sleepte. Het bouwbedrijf kreeg de onderscheiding in de categorie duurzaam ondernemen.
Bij de opening van het jubileumjaar op 11 januari 2013 onthulde burgemeester Mans het jubileumlogo aan de gevel van het kantoor van AC Borst Bouw. Van links naar rechts Wim en Dorothé Rodenburg, burgemeester Toon Mans, Jennefer en Cornel Borst met hun zoon Roan (de jongste generatie voor het bedrijf!), Rinske en Ton Borst, Cees van der Laan, Jan en Fennie Louwen.
Op vrijdag 11 januari 2013 werd het (100-jarig) jubileumjaar van AC Borst feestelijk geopend door burgemeester Mans. Diezelfde dag werd deze opening aansluitend gevierd met de huidige en voormalige directie en het voltallige personeel.
AC Borst Bouw is een moderne bouwonderneming van 100 jaar oud met een kern van sterk betrokken en vakbekwame medewerkers. Door voortdurend te anticiperen op de ontwikkelingen in de markt is er in het bedrijf in de afgelopen periode veel veranderd en dat zal in de toekomst niet anders zijn.
Simon Zuurbier
Met dank aan: Cornel Borst, Ton Borst, mevrouw Borst-Laan, mevrouw Henselmans-Borst, Cees van der Laan en Wim Rodenburg.
De geschiedenis van de Dorpsstraat en zijn bewoners (deel 9)
We bespraken tot dusver de geschiedenis van een groot deel van de panden aan de Dorpsstraat, die tot nu toe werd opgeknipt in acht delen, zodat nu alweer het negende artikel in de reeks voorligt. In dit artikel zetten wij de geschiedschrijving voort van de panden aan de even zijde van de Dorpsstraat tussen Korte Cieweg en Koningin Wilhelminalaan.
De bebouwing van de Dorpsstraat tussen Korte Cieweg en Koningin Wilhelminalaan in 1939.
De oudste kadasterkaart uit 1822 toont in dit gebied langs de latere Dorpsstraat, toen de Straatweg, nog geen enkele bebouwing. Meer dan 100 jaar later blijkt, zoals bijvoorbeeld een kaart uit 1939 laat zien, dat inmiddels een intensieve bebouwing heeft plaatsgevonden, die met uitzondering van de boerderij op Dorpsstraat 94, rond 1920 tot stand kwam.
Overigens is dit beeld alweer verouderd, want een aantal panden die de kaart nog toont, werd gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De oudst bekende benaming van het stuk grond waarop de te bespreken bebouwing plaatsvond, was Kleibroekerweid. Dit was een groot stuk weidegebied en behoorde toe aan Cornelis Schermer, die als bakker gevestigd was in een boerderij op de plek van de latere Dorpsstraat 80 (zie 34e Jaarboek). Het grootste gedeelte van dit land kwam in 1878 in handen van Cornelis Mooij (1821-1888), eveneens een grootgrondbezitter.
In 1892 kocht Frans Schut een gedeelte van het land van Mooij. Deze Schut verkocht een strook van zijn grond langs de Rijksweg in gedeelten aan geïnteresseerden om er een woning te bouwen.
De Rijksstraatweg (nu Dorpsstraat) met links de Hanzebank in 1919.
Dorpsstraat 90 (leegstaand) en 90A (Maximum Bike-in 2013)
In 1918 kocht Franciscus Brom uit Haarlem een perceel grond op de oostelijke hoek Korte Cieweg-Dorpsstraat (destijds geheten Cieweg-Rijksstraatweg) van Frans Schut. Op dit stuk grond kwam in 1919 een gebouw tot stand, dat in Castricum bekend werd als Hanzebank. Het was een voor Castricumse begrippen vrij robuust gebouw van twee verdiepingen, waar op de begane grond het bankkantoor was gerealiseerd en de bovenverdieping was ingericht als een voor die tijd comfortabele woning met zeven vertrekken. Franciscus Brom wordt in archiefstukken kassier en bankdirecteur genoemd en het is dus duidelijk dat hij de scepter zwaaide over deze nieuw in Castricum opgerichte bank.
Rijksstraatweg (nu Dorpsstraat) met links de Hanzebank. Dopsstraat 90 in Castricum, 1920. Dit deel noemde men Kerkbuurt. Let op: vooraan links de leuning van de Ciebeek. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Deze bank was geen zelfstandige onderneming, maar maakte deel uit van een landelijke organisatie, de in 1907 in ’s-Hertogenbosch opgerichte Hanzebank, een initiatief vanuit de roomse kerkgemeenschap. De bank vertoonde een snelle groei en vestigde zich in de loop der tijd in een aantal gemeenten, waaronder in 1919 dus in Castricum. Ondanks dit aanvankelijke succes kwam de Hanzebank reeds in 1923 aan zijn einde door een faillissement, dat werd toegeschreven aan slecht management. Het lijkt er op dat Franciscus Brom dit zag aankomen, want al in 1922 verliet hij het zinkend schip om te vertrekken naar Rotterdam.
In hetzelfde jaar verkocht hij het bankgebouw plus bijbehorend erf aan de N.V. Hanzebank in Delft. Waarschijnlijk heeft de Castricumse bank onder dit nieuwe bewind nog enige tijd gefunctioneerd, want direct na de verkoop werd vergunning verleend voor een uitbouw aan de achterzijde van het gebouw. Bekend is dat de afwikkeling van het faillissement nog jaren in beslag nam.
Het gebouw werd in 1927 namens de bewindvoerders van de geliquideerde Hanzebank in Delft verkocht aan de toen 33-jarige Jacob (Jaap) Twisk, een Castricumse kleermaker, die het pand in gebruik nam na een verbouwing door de firma De Nijs tot woon- en winkelhuis met werkplaats. Hierbij werd ook de voorgevel onder handen genomen, waar de twee ramen links naast de voordeur plaats maakten voor een etalageruit.
De winkel van Jaap Twisk. Dorpsstraat 90 in Castricum, 1959. Foto JosPe. Collectie RAA. Toegevoegd.
Jaarboek 36, pagina 87
Jaap Twisk was een telg uit een textielfamilie. Zijn grootvader Floris Twisk en zijn vader Willem Twisk waren reeds werkzaam als kleermakers in Castricum, laatstgenoemde met een atelier aan de Overtoom. Zijn broer, Jan Twisk, exploiteerde in de periode 1931 tot 1971 een manufacturenzaak op Dorpsstraat 46.
Kort voor de aankoop van de voormalige Hanzebank was Jaap Twisk getrouwd met Dorothea de Nijs. Het echtpaar bleef kinderloos. Al in 1930 voerde Twisk opnieuw een verbouwing door. Het pand, met tot dan een plat dak, kreeg een kap. In een ‘Terugblik op de Dorpsstraat anno 1945-1950’ in de plaatselijke krant omschreef mevrouw Eggers (van De Rustende Jager) de activiteiten van Jaap Twisk dichterlijk als volgt: “Had uw man aanleg voor een buik, of wilde hij een pantalon als een fuik, kleermaker Twisk was daarvoor de man van het vak, hij maakte voor alle posturen een pak.”
Twisk is lang met zijn zaak op de Dorpsstraat actief gebleven. Pas in 1958, op 65-jarige leeftijd, zette hij er een punt achter en verhuisde naar de Cieweg. Hij verkocht zijn winkel in heren- en kinderkleding aan de toen 40-jarige Jannes (Jo) Stevens, een confectiehandelaar, die zich vanuit Noord-Scharwoude met zijn vrouw Elsje Spijkerman en zes kinderen in Castricum vestigde.
1965: De herenmodezaak Stevens, afgebroken rond 1979. Rechts woonhuis nummer 92. Voorheen was hier in 1919 een Hanzebank gevestigd, dat was een katholieke bank van het bisdom Haarlem. Naderhand in 1927 vestigde zich kleermaker Jaap Twisk hier.
Stevens komt naar voren als een zakenman die veelvuldig de publiciteit zocht. Dat begon al direct na zijn komst in juni 1958 met wat door de plaatselijke krant ‘een fantastische openingsstunt’ werd genoemd. Een vliegtuig gooide waardevolle pamfletten uit en er werd een sleutel aan een parachute neergelaten, waarvan de vinder aanspraak mocht maken op een prachtig cadeau.
Al in 1960 liet Stevens het pand verbouwen tot een ruim winkel- en woonpand. De winkel op de begane grond toonde nu vier etalages, twee in de voorgevel aan de Dorpsstraat en twee in de zijgevel aan de Korte Cieweg, terwijl de erker werd verplaatst van de begane grond naar de woonverdieping.
Jannes Stevens, circa 1970 (overleden in 2012).
Stevens, geboren in 1918, zat als zoon van een kleermaker reeds als dertienjarige jongen in het vak en was voor zijn komst naar Castricum onder andere werkzaam als filiaalchef bij kledingzaken in Emmen en Noord-Scharwoude. Kort na zijn vestiging begon hij naast zijn herenmodezaak een winkel in dameskleding op Dorpsstraat 88, de westelijke hoek van Korte Cieweg-Dorpsstraat, een zaak die aanvankelijk werd gerund door zijn echtgenote en die er onder de naam Stevens nog steeds (in 2013) is gevestigd. De geschiedenis van dit pand werd besproken in het 34e Jaarboek.
Omstreeks 1968 kocht Stevens het naastgelegen pand Dorpsstraat 92 van de dames Louter en voegde dat via een gebouwde tussenverbinding bij zijn zaak op nummer 90 en zo groeide de zaak Stevens uit. Het werd een modezaak met atelierruimte voor diverse medewerkers, waar niet alleen confectie en maatwerk werd verkocht, maar ook werkkleding. Er huisde zelfs een woningstoffeerderij. De ‘heropening’ ging weer met de nodige publiciteit gepaard, onder andere een modeshow in hotel Borst. Advertenties accentueerden sinds die tijd de omvang van het bedrijf: ‘Stevens dames- en herenmode, gevestigd Dorpsstraat 88, 90 en 92’.
Behalve als winkelier ontplooide Stevens diverse activiteiten in het belang van de Castricumse middenstand, onder andere als voorzitter van een Middenstands Aktie Komité, dat vooral ageerde tegen de omvang van het winkelcentrum en ook enige tijd als bestuurslid van het Castricums Ondernemers Verbond.
Jaarboek 36, pagina 88
De herenmodezaak Stevens circa 1974. Inmiddels is de oorspronkelijke zaak op Dorpsstraat 90 uitgebreid met het pand Dorpsstraat 92, waardoor na een verbouwing een zeer ruime winkel is ontstaan, zoals geïllustreerd door de rij verlichte etalages. Rechts een gedeelte van Dorpsstraat 94, onderdeel van de nieuwbouw in 1973, waar toen de Tapijtcentrale was gevestigd.
Na 20 jaar, in 1977, hield het echtpaar Stevens het voor gezien. De winkel op Dorpsstraat 88 werd voortgezet door dochter Geke, de panden Dorpsstraat 90 en 92 werden verkocht aan de plaatselijke bouw- en exploitatiemaatschappij van H.M. Veldt en gesloopt om plaats te maken voor nieuwe winkeleenheden en bovengelegen appartementen, die hier thans nog het straatbeeld bepalen.
De situatie hoek Dorpsstraat-Korte Cieweg in 1997. Voor het pand van Stevens zijn winkels met bovengelegen appartementen in de plaats gekomen. Op de hoek was toen een fotozaak gevestigd. Ernaast, Dorpsstraat 92, poeliersbedrijf J. van Hoogdalem.
Van de in 1980 gereed gekomen nieuwbouw kreeg het hoekpand Dorpsstraat-Korte Cieweg de nummers 90 en 90A toegewezen. Hier waren achtereenvolgens diverse ondernemingen met een winkel gevestigd, waarvan we noemen de firma Kok, met huishoudelijke apparatuur, Superfoto en vanaf 2011 twee jaren Bertram Brood.
De winkel met nummer 90 staat, als we dit schrijven leeg, maar op nummer 90A heeft zich onder de naam Maximum Bike een fietsenhandel gevestigd (in 2013).
De situatie in 1968: vanaf de hoek de nog niet samengevoegde panden van Stevens (Dorpsstraat 90) en Louter (Dorpsstraat 92).
Dorpsstraat 92 (winkelpand)
In 1921 verkocht de reeds genoemde Frans Schut een perceel van zijn grond gelegen aan de Rijksstraatweg aan Gerrit Louter, tot dan als landbouwer en kruidenier gevestigd aan het Schulpstet. Hij was een bekende en geziene Castricummer en ontplooide naast zijn reguliere werkzaamheden vele activiteiten. Als ondernemer was hij omstreeks 1900 betrokken bij de stichting van de eerste kaasfabriek in Castricum ‘De Duinstreek’ aan het begin van de Cieweg. Hij was ook zeer actief in de plaatselijke politiek als raadslid namens de Rooms Katholieke Staatspartij en als wethouder. Hij bekleedde nog diverse andere bestuursfuncties, waaronder sinds 1922 die van secretaris-penningmeester van de Castricummerpolder.
Gerrit Louter (1863-1958) was een geziene Castricummer die vele functies vervulde.
Op de aangekochte grond liet de inmiddels bijna 60-jarige Gerrit Louter, die het kennelijk wat kalmer aan wilde doen, een woonhuis bouwen, dat hij in 1925 betrok.
Het woonhuis van Gerrit Louter. Dorpsstraat 92 in Castricum, 1968. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Hij was getrouwd met Adriana de Weijer en zijn gezin telde acht kinderen, waarvan de in 1905 geboren Gerardus Louter in Castricum bekendheid kreeg als gemeentesecretaris.
Gerrit Louter overleed, als weduwnaar, in 1958 op de hoge leeftijd van 94 jaar. Zijn vrouw was al op 2 januari 1939 overleden. Na zijn overlijden bleven zijn ongehuwde dochters Johanna en Adriana, beiden de vijftig
Jaarboek 36, pagina 89
gepasseerd, het pand bewonen. In 1960 voerden zij verbeteringen aan het pand door. Zo werden met subsidie de verouderde sanitaire voorzieningen vervangen.
Zoals hiervoor beschreven wist Stevens omstreeks 1968 het pand bij zijn modezaak te voegen. Het ‘dubbelpand’ maakte in 1980, zoals eveneens reeds hiervoor beschreven, plaats voor nieuwbouw met winkels en wooneenheden. Dit complex telde opnieuw een winkelpand met nummer 92, waar sinds oktober 1980 het poeliersbedrijf Van Hoogdalem was gevestigd. Deze zaak is in februari 2011 is overgenomen door de Gebroeders Van der Ende uit Maasdijk.
Dorpsstraat 94A, 94B (winkelpanden) en 94C (bovenwoningen)
De plek in de Dorpsstraat waar nu de winkelpanden 94A en 94B zijn gevestigd, kent wat bebouwing betreft een relatief lange geschiedenis. Uit het voorafgaande kwam al naar voren, dat de oorspronkelijke panden op Dorpsstraat 90 (Hanzebank) en 92 (woonhuis Gerrit Louter) gebouwd werden op grond aangekocht van Frans Schut. Deze bezat niet alleen grond langs dit gedeelte van de voormalige Rijksstraatweg, maar was ook eigenaar en bewoner van een aan de weg gelegen boerderij, die hier lange tijd het straatbeeld heeft bepaald.
Frans Schut en Grietje Dekker met hun kinderen voor de boerderij aan de Dorpsstraat omstreeks 1919. Van links naar rechts voor het hek Marie, Trien, Jan, Thijs, Frans en Jaap Schut; achter het hek Griet, Guurt, Anne en de ouders Grietje Dekker en Frans Schut. De drie oudere kinderen Dirk, Cor en Martha staan niet op de foto, want zij woonden niet meer thuis.
Hoewel de vele Castricummers die de boerderij nog hebben gekend, deze van oudsher met de familie Schut zullen associëren, was het toch niet deze familie die betrokken was bij de bouw en de vroegste bewoning. Als oudste bewoner noemt Q. de Ruijter in zijn bekende boek ‘Schippers van het Stet’ Jan Mooij, de latere burgemeester van Castricum. Na zijn huwelijk met Cornelia Kuijs zou hij in 1880 de boerderij, die zijn vader Cornelis Mooij in dat jaar had laten bouwen, hebben betrokken als bloembollenkweker.
De familie Mooij bleef ruim tien jaar betrokken bij de boerderij, want landbouwer Nicolaas (Klaas) Mooij, een andere zoon van Cornelis Mooij, kreeg na het overlijden van zijn vader in 1888 het huis met bijbehorend erf en omringend weiland in bezit. Klaas bracht in 1892 de verkoop tot stand aan Frans Schut, om zelf kort daarna met zijn familie naar Amsterdam te verhuizen.
Jan Mooij vestigde zich na zijn benoeming tot burgemeester in 1888 in de zogeheten burgemeesterswoning, het nog bestaande pand Dorpsstraat 36 (zie 26e Jaarboek).
We staan even stil bij deze Cornelis Mooij. Geboren in 1821 in Bergen, verhuisde hij op nog jonge leeftijd naar Castricum, waar hij in 1842 trouwde met Antje Schermer. In zijn dagelijks werk was hij landbouwer, maar hij was in Castricum ook bekend om zijn bestuurlijke activiteiten, onder andere als gemeenteontvanger, raadslid en wethouder.
En ook, zoals al bleek, als grootgrondbezitter, wat hij ten dele had te danken aan zijn echtgenote Antje Schermer, die als dochter van de eerdergenoemde Cornelis Schermer (1791-1877) in 1878 als mede-erfgenaam eigenaar werd van de Kleibroekerweid. Dat is de naam van het nog onbebouwde stuk grond gelegen aan de Dorpsstraat tussen wat nu heet de Korte Cieweg en de Prinses Beatrixstraat.
In 1858 trok hij de aandacht met zijn aankoop van de voormalige schuilkerk en bijbehorende gronden aan de Breedeweg. Zelf bewoonde hij met zijn familie aan die weg een riante, nog bestaande boerderij, waarvan de geschiedenis is beschreven in het 32e Jaarboek. Het gezin van Cornelis Mooij telde zes getrouwde kinderen.
Frans Schut en familieleden bewoonden de boerderij een lange periode, vanaf 1892 tot 1972. Frans werd geboren in 1866 in Alkmaar, huwde in 1892 in Akersloot met Margaretha (Grietje) Dekker en betrok nog in datzelfde jaar de boerderij. In de periode 1893 tot 1912 kwam het tot een omvangrijk gezin en werden in Castricum 13 kinderen geboren. Hiervan is vooral bekend geworden de in 1904 geboren Jacobus (Jaap) Schut, die in de geschiedschrijving over Castricum herhaaldelijk ter sprake komt, onder andere als directeur van de Raiffeisenbank en als voorzit-
Jaarboek 36, pagina 90
ter van de veiling Ons Belang. Frans Schut overleed in Castricum in 1950.
Het bedrijf bleef in de familie, want zijn opvolger werd zijn 26-jarige zoon Mattheus (Thijs) Schut, waardoor er in de gang van zaken niet veel veranderde. De in deze artikelenreeks reeds geciteerde mevrouw Eggers komt in haar krantenartikel over de geschiedenis van de Dorpsstraat tot de ontboezeming: “De boerderij van Thijs Schut, wel mooi maar het stonk er altijd naar mest en gierput”.
Thijs Schut en zijn echtgenote Jo Maier hebben het pand nog geruime tijd als boerderij gebruikt, maar werden in toenemende mate geconfronteerd met de naastgelegen en omringende bebouwing, wel de Oranjebuurt genoemd, die vanaf circa 1950 gestalte kreeg. En dus werd van de nood een deugd gemaakt: verkoop van de grond. Thijs Schut overleed in 1970. Zijn echtgenote verhuisde kort daarna naar de Prinses Margrietstraat.
Vooraanzicht van de boerderij van de familie Schut, Dorpsstraat 94 in 1950. Het in 1880 gebouwde pand werd in 1972 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw.
Als gevolg van de verschillende bouwplannen voor dit gedeelte van de Dorpsstraat ging de boerderij nu zijn ondergang tegemoet. De firma J.J. Res kreeg in 1972 toestemming om hier twee winkeleenheden en een kantoor te bouwen. Nog in 1974 werden de nieuwe winkelpanden, respectievelijk Dorpsstraat 94a en 94b, opgeleverd. Op 94a deed hier een Tapijtcentrale zijn intrede, een filiaal van een in Heemskerk gevestigde zaak en op 94b slijterij Ruhl. De Tapijtcentrale hield het vol tot 1985, toen er zich Aldor Verlichting vestigde, begonnen door Kees Juffermans en tot heden voortgezet door zijn zoon Sander.
Jaarboek 36, pagina 91
Gedeelte van de Dorpsstraat circa 1975. Naast het pand van Stevens de in 1973 tot stand gekomen nieuwbouw, omvattend twee winkeleenheden en een bovengelegen kantoor.
Dorpsstraat 94b bleef de alcoholica nog enige tijd toegedaan, want Ruhl werd opgevolgd door slijterij Impodra. Omstreeks 1988 werd er een advertentie- en reclamebureau gevestigd; na 2001 werd het in gebruik genomen door de (in 2013) nog bestaande zonnestudio Club Soleil.
De bovenverdieping is in gebruik geweest als kantoor, onder andere door een financiële instelling met de naam Swaij Ventures B.V. en door advocatenkantoor Leesberg. Hieraan kwam echter een eind, want in 1996 deed bouwondernemer R. Zonneveld uit Heemskerk het verzoek om het kantoor te verbouwen tot kamers, voor de verhuur. Het verzoek werd gehonoreerd en er werden zes bovenwoningen gerealiseerd.
Dorpsstraat 96 (restaurant)
We komen nu aan een pand dat de tand des tijds heeft doorstaan, Dorpsstraat 96, thans het restaurant Le Moulin. De eerst bekende bewoner in 1930 was de toen al 47-jarige Cornelis (Kees) Stuifbergen, die handelde in boeken, maar ook in religieuze artikelen. Hij had het pand in 1915 laten bouwen op een strook grond langs de Rijksstraatweg, die hij had aangekocht van Frans Schut.
De boekhandel van Kees Stuifbergen senior met voor de winkel Kees Stuifbergen met echtgenote Trijntje Lute (links) en dochter Riet, later getrouwd met Florentius de Groot.
Kees bewoonde eerder aan de Rijksstraatweg een boerderij, die werd gesloopt om in 1920 plaats te maken voor de Augustinus- en Maria Gorettischool. In deze boerderij handelde hij ook reeds in religieuze artikelen.
Cornelis (Kees) Stuifbergen handelde in boeken, maar ook in religieuze artikelen.
Kees Stuifbergen was getrouwd met Trijntje Lute, een verbintenis die de aandacht trok, omdat dit het eerste huwelijk was dat werd gesloten na de opening van de nieuwe Pancratiuskerk in 1910. Dit voorrecht had Kees ongetwijfeld te danken aan zijn werkzaamheden als koster in de Pancratiuskerk en vandaar ook zijn bijnaam ‘Kees de Koster’.
Het gezin van Kees ‘de koster’. Dorpsstraat 96 in Castricum, 1927. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De boekhandel van Kees Stuifbergen genoot een grote bekendheid in Castricum. Niet alleen omdat de overwegend katholieke bevolking er zijn religieuze artikelen kon kopen, waarbij de ligging van de winkel tegenover de rooms-katholieke kerk zeker een rol zal hebben gespeeld, maar ook om diverse nevenactiviteiten, waaronder het fungeren als postadres en het beheren van de rooms-katholieke parochiebibliotheek, die eerder gevestigd was in café Beentjes.
Jaarboek 36, pagina 92
Interieurfoto van de boekhandel van Kees Stuifbergen junior in 1963. Achter de toonbank Anna Stuifbergen-Winder.
Uit zijn huwelijk met Trijntje Lute werden in de periode 1911-1923 zeven kinderen geboren. Trijntje overleed in 1931. Kees Stuifbergen trouwde voor de tweede keer in 1941 met de 52-jarige Johanna Marjot. Hij overleed in 1949, waarna de boekhandel werd voortgezet door zijn zoon Cornelis Stuifbergen. Deze in 1923 geboren Kees junior, gehuwd met Anna Winder, hield de boekhandel nog tot 1964 in bedrijf. Misschien liep zijn handel niet meer zo goed, want hij vertrok nog in dat jaar naar Helvoirt, hoewel hij onder andere in advertenties nog de aandacht had getrokken met nieuwe activiteiten, zoals het verzorgen van klein drukwerk (visitekaartjes en dergelijke), de “aanname van advertenties voor alle kranten en tijdschriften” en de verkoop van koffers.
De Zaanse Molen (Dorpsstraat 96) in zijn beginperiode, als snackbar, met Annie Kortekaas achter het ‘buffet’.
Het pand waarin de boekhandel was gevestigd, kreeg nu een geheel andere bestemming, want het werd een horeca-onderneming. De eerste exploitant die in dit verband wordt genoemd, is Johannes (Joop) van der Wardt. Hij begon er een soort snackbar onder de naam ‘De Zaanse Molen’, een naamgeving die waarschijnlijk te maken had met zijn komst in augustus 1964 vanuit Zaandam, waar hij uitbater was van restaurant ‘Het Kalf’. Hij nam in Castricum de omschakeling van boekhandel tot eetgelegenheid voortvarend ter hand door een verbouwing; er verscheen ook een molentje aan de voorgevel, ter illustratie van de naam.
Hetzelfde pand met een Zaanse molen aan de voorgevel, circa 1965.
In 1968 vond Joop van der Wardt het tijd voor een verdere uitbreiding van zijn activiteiten en werd de snackbar verbouwd tot een café-bar. Hierbij werden kosten nog moeite gespaard om het geheel een voorname en exclusieve uitstraling te geven.
De exploitatie van de bar werd voornamelijk een aangelegenheid van Rita Vergouw, de echtgenote van Joop, daarbij geassisteerd door barman John Brouwer. De 30-jarige horeca-ondernemer Henk Klardie kocht in 1973 het pand met toebehoren van Joop van der Wardt. Al in 1975 ging Klardie echter failliet en werd het pand geveild.
Het kwam nu in handen van niet in Castricum woonachtige speculanten. In 1978 kwam er rond de bestemming meer duidelijkheid, als Johannes (Jan) en Silvia van Laar vanuit Amsterdam zich op Dorpsstraat 96 vestigden om er een restaurant te beginnen. Zij introduceerden de benaming ‘Le Moulin’, daarmee aangevende dat zij zich specialiseerden in de Franse keuken.
Restaurant Le Moulin. Dorpsstraat 96 in Castricum, 1996. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
In oktober 1980 schreef het Nieuwsblad voor Castricum, naar aanleiding van het tweejarig bestaan van Le Moulin, een lovend artikel over het restaurant, maar nog hetzelfde jaar vertrok
Jaarboek 36, pagina 93
Silvia naar Haarlem en een jaar later verhuisde Jan van Laar naar Soest. Het restaurant werd enige tijd voortgezet door de uit Amsterdam afkomstige kok Francisco Gomez Munoz, die in 1986 naar Spanje vertrok en het restaurant verkocht aan Frans Glas, die Le Moulin tot de huidige dag met zijn zus Yvonne beheert. Het klasse restaurant voert een Bourgondische keuken en is bekroond met een Michelin Bib Gourmand (prijs/kwaliteitverhouding).
Rijwielhandel Bennes op Dorpsstraat 98 met etalage en in het woongedeelte een erker.
Dorpsstraat 98 (winkelpand, thans – in 2013 – woonhuis)
In 1922 vestigde zich de 55-jarige Pieter Gootjes in Castricum, waar hij omstreeks dat jaar een huis had laten bouwen op een stuk grond gelegen aan de Rijksstraatweg, gekocht van de eerdergenoemde Frans Schut. Gootjes kwam uit Alkmaar, waar hij onder andere als schoenhandelaar werkzaam was. Hij zette dit ambacht in Castricum voort onder de naam Noord-Brabantsche Schoenwinkel, hoewel de naamgeving niet slaat op zijn afkomst, want die lag in Heerhugowaard. De naam had ongetwijfeld te maken met het centrum van de Nederlandse schoen- en leerindustrie, toen nog gelegen in de Brabantse Langstraat.
1922: Advertentie van P. Gootjes.
Over de persoon Gootjes weten we weinig, behalve dat hij in de plaatselijke krant herhaaldelijk wordt genoemd als lid van de Castricumse Damclub. Pieter Gootjes overleed in februari 1945 in Zeist.
In 1934 vestigde zich op het adres Dorpsstraat 98 de 42-jarige Johannes Petrus Willems, die handelde in naaimachines en rijwielen. Hij kwam met zijn vrouw Cornelia Lach en tweejarige zoon Bernard uit Amsterdam. Hij was huurder van het pand, want dat stond te boek als eigendom van familie van Aafje Pereboom, de echtgenote van Pieter Gootjes.
Jaarboek 36, pagina 94
Het vrij plotselinge overlijden van Willems in november 1947 werd in de plaatselijke krant gememoreerd, waarbij speciaal aandacht werd geschonken aan zijn verdiensten in de periode van de bezettingstijd, toen vele landgenoten op zoek naar voedsel door Castricum trokken. Willems stond van de vroege ochtend tot de late avond klaar om de ‘doortrekkers’, die pech hadden met hun oude fietsen, handkarren en alles wat leek op een wagentje, te helpen door deze voertuigen te repareren.
Coenraad Bennes en echtgenote in hun fietsenzaak, circa 1954.
Na zijn overlijden werd de rijwielzaak voortgezet door zijn weduwe. In mei 1948 deed vanuit Amsterdam Coenraad Bennes zijn intrede in Castricum. Het echtpaar Coenraad Bennes en Marie Altman hadden ruim 25 jaar hun rijwielzaak op Dorpsstraat 98.
Bennes bewoonde met zijn echtgenote (het echtpaar had geen kinderen) het betrekkelijk kleine voormalige winkelpand van Gootjes, dat voor de zich uitbreidende fietsenhandel met bromfietsen (Mobylette), fietskleding en allerhande fietsaccessoires op den duur onvoldoende ruimte bood.
Vanaf omstreeks 1970 bracht hij dan ook een deel van zijn activiteiten onder in het voormalige winkelpand van manufacturier Bart van der Schaaf, aan de overkant van de straat, waartoe hij ook personeel in dienst nam. Sindsdien adverteerde hij in de plaatselijke krant met twee winkels, respectievelijk op Dorpsstraat 98 en 107. In zijn vrije tijd was Bennes een verwoed schaker, wat blijkt uit zijn jarenlange lidmaatschap van schaakvereniging Castricum, waar hij niet alleen als speler maar ook als wedstrijdcommissaris optrad.
Coenraad Bennes overleed in 1974. Vanaf dat jaar fungeerde Dorpsstraat 98 als woonhuis voor zijn weduwe tot 1983, toen zij een woning betrok in De Boogaert.
Huidige woning Dorpsstraat 98, voorheen de winkel van Bennes, waar in de voormalige etalage wisselende uitstallingen zijn te zien.
Sindsdien is het woonhuis gebleven, al werd de etalage gehandhaafd en benut de huidige bewoner die voor allerlei ludieke uitstallingen.
Foto van enkele panden in de Dorpsstraat met in het midden het pand Dorpsstraat 100.
Dorpsstraat 100 (woonhuis)
Dorpsstraat 100 is een vrij karakteristiek woonhuis en verkeert voor zover aan de hand van foto’s kan worden beoordeeld nog vrijwel in de oorspronkelijke staat. Wat vanaf de straat zichtbare, uiterlijke veranderingen betreft, vermeldt alleen het jaar 2002 de bouw van een overigens vrij volumineuze dakkapel in de zijgevel.
Het pand werd gebouwd door de firma De Nijs in 1922 en kende als eerste eigenaar Haaije van der Brug, van beroep machinebankwerker en monteur. Een Fries, geboren in Drachten en kort voor zijn vestiging in Castricum in 1921 op 25-jarige leeftijd in Vriezenveen getrouwd met Hendrika Kokkelink. Voor zover bekend bleef het echtpaar kinderloos.
Haaije overleed in 1967. Zijn echtgenote bleef nog enkele jaren in het pand wonen. In 1969 vertrok zij naar Waddinxveen. Het huis kende sindsdien nog verschillende bewoners, onder anderen vrij langdurig het echtpaar Johannes Schut en Margaretha Timmer in de periode 1967 tot 1990 en daarna Ferdinand Baltus en Teunis Kriek.
Ook was er tot 2012 een financiële instelling onder de naam Luna Beheer B.V. Het pand werd in mei van dat jaar gekocht door Sjoerd Balk en Martine Schoonenberg en is weer als woning in gebruik.
Dorpsstraat 102: de kruidenierswinkel van Frans Glorie in 1923.
Dorpsstraat 102 (winkelpand)
Veel Castricummers kennen het winkelpand Dorpsstraat 102 waarschijnlijk niet anders dan als het pand van Johan Bakker, die daar in 1983 zijn glashandel vestigde. Toch heeft dit pand een lange voorgeschiedenis, die niets te maken heeft met de huidige activiteiten. Een geschiedenis die terug gaat tot 1922, in welk jaar Frans Glorie vergunning kreeg tot de bouw van dit woon/winkelhuis aan de Rijksstraatweg om daar een jaar later zijn kruidenierszaak te openen. De toen 44-jarige Frans Glorie kwam van de overkant, waar hij reeds eerder met een kruidenierszaak was gevestigd op het latere adres Dorpsstraat 103 (zie 31e Jaarboek).
In 1913 was Frans Glorie gehuwd met Johanna Gijzen, uit welk huwelijk in Castricum zeven kinderen werden geboren. Hiervan ontpopte de in 1925 geboren Nicolaas zich evenals zijn vader als een Castricumse zakenman met zijn bedrijf Eierenglorie BV in de Schoolstraat, dat hij volgens de overlevering zou zijn begonnen achter het pand in de Dorpsstraat van zijn vader.
Met een onderbreking in de oorlog bestond de kruidenierszaak van Frans Glorie bijna 25 jaar tot 1947 en als we de eerdere loopbaan van Frans als kruidenier aan de overkant meerekenen, was hij ruim 40 jaar in het kruideniersvak actief. In 1948 gaf hij de pijp aan Maarten en verhuisde naar de Nuhout van der Veenstraat. Hij overleed in Castricum in 1962 op 82-jarige leeftijd.
Nog in 1948 vestigde zich vanuit de Haarlemmermeer op Dorpsstraat 102 Gerard Zwetsloot met een kruidenierszaak, nu aangeduid als ‘levensmiddelenbedrijf’. Gerard stamde uit een kruideniersfamilie en was een broer van Karel Zwetsloot, eigenaar van een drogisterij in onder andere winkelcentrum Geesterduin.
In 1952 stopte Gerard met zijn bedrijf en verkoos
Jaarboek 36, pagina 95
hij het beroep van vertegenwoordiger in de levensmiddelenhandel. Hij maakte plaats voor Engelbertus (Ber) Zonneveld die de meeste Castricummers zich zeker nog wel zullen herinneren, want hij was een lange periode op deze plek als kruidenier gevestigd.
Bij de start van zijn loopbaan als kruidenier was de in Castricum geboren Ber Zonneveld 25 jaar en toen nog kort getrouwd met Agatha Glorie, een dochter van Frans Glorie en Johanna Gijzen.
Ber Zonneveld en Agatha Glorie.
Het is aannemelijk dat hij door zijn huwelijk de kruidenierszaak, die waarschijnlijk nog steeds in bezit was van zijn schoonvader, kon overnemen en voortzetten. Hij trad toe tot de kruideniersorganisatie De Kroon.
Uit het huwelijk van Ber Zonneveld en Agatha Glorie werden in Castricum zeven kinderen geboren, waarvan geen zich geroepen voelde het kruideniersbedrijf voort te zetten. Toen Ber omstreeks 1965 wegens gezondheidsklachten zijn bedrijf moest opgeven, ging hij dan ook zijn winkel verhuren, hoewel hij nog wel in het pand bleef wonen. We komen huurders tegen die niets meer met het kruideniersbedrijf van doen hebben.
Kantoor van “Onze Krant”. Dorpsstraat 102 in Castricum, 1966. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In 1966 betrof dat een kantoor van Onze Krant en vanaf september 1969 platenboetiek Diskotiek. Ber Zonneveld verhuisde in 1976 naar de Chopinstraat. De volgende eigenaar was Charles Grautman uit Alkmaar, die het pand in 1779 verkocht aan Bert Pieters, die er na een drastische verbouwing een kapperszaak begon. In 1980 opende hij er ook een schoonheidssalon. Zijn vrouw Antje Roukema zou over beide zaken de scepter hebben gezwaaid, maar dat heeft merkwaardig kort geduurd.
Jaarboek 36, pagina 96
Foto van het pand Dorpsstraat 102.
In 1983 verscheen Johan Bakker ten tonele. Hij begon met zijn echtgenote Geertruida (Ida) Boots in mei van dat jaar een klein bedrijfje in isolatie- en glasmateriaal. Het bedrijf kende een aanzienlijke groei, wat in de loop der tijd verschillende aanpassingen van het pand tot gevolg had. Zo werd de glashandel verplaatst naar de Castricummer Werf, wat echtgenote Ida Bakker ruimte gaf om een lijstenmakerij te beginnen en zich te concentreren op de handel in artikelen voor de amateur- en beroepskunstenaar. Johan Bakker begon ook een handel in vuurwerk. Deze veranderingen hadden overigens opvallend weinig invloed op het uiterlijk van het pand aan de kant van de Dorpsstraat.
Doorkijk Dorpsstraat in 1983 met rechts Dorpsstraat 104.
Dorpsstraat 104 (woonhuis)
In 1922 vestigde zich in Castricum de 25-jarige, in Limmen geboren, Maria Renkel. Zij kwam toen uit Boskoop, waar zij in het lager onderwijs werkzaam was geweest en zette nu haar carrière voort in Castricum als onderwijzeres aan de in 1920 gestichte rooms-katholieke meisjesschool Maria Goretti. Die school maakte al snel onderdeel uit van de in hetzelfde jaar opgerichte St. Augustinusschool voor jongens en was gevestigd in het schoolgebouw naast de rooms-katholieke kerk, dat in 1983 is afgebroken om plaats te maken voor een appartementencomplex.
Maria Renkel vroeg in 1924 vergunning voor de bouw van een woonhuis tegenover de school waar zij werkzaam was. De bouwvergunning werd in november 1924 verleend en in 1925 werd het woonhuis betrokken, niet alleen door Maria, maar ook door haar drie jaar jongere zuster Helena, die eveneens onderwijzeres was, eerst in Akersloot en vanaf 1925 aan de Maria Goretti-, later St. Augustinusschool.
Het voormalige woonhuis van de dames Renkel. Dorpsstraat 104 in Castricum, 1990. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
De gezusters Renkel maakten lange tijd deel uit van het onderwijsteam. In december 1947 memoreerde het Nieuwsblad voor Castricum de dag dat de gezusters Renkel 25 jaar geleden werden benoemd aan de St. Augustinusschool. Verschillende Castricummers blijken bij het vragen naar herinneringen aan hun lagere schooltijd het toenmalig regiem op de meisjesschool als nogal streng te hebben ervaren. De gezusters Renkel komen wat dit betreft niet naar voren als de meest geliefde onderwijzeressen.
In ‘Herinneringen aan de meisjesschool 1951-1957’, gepubliceerd in 1995 ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de St. Augustinusschool, wordt over de dames Renkel opgemerkt: “Vooral voor de oudste hadden we een heilig ontzag. Het zien van de vijfde klas die achter fuffrouw Renkel de trap opliep en jezelf gelukkig prijzen dat je nog maar in de derde zat. Natuurlijk ontliep je je lot niet en wat was ze streng.”
In een artikel ‘Dorpsgenoten kijken terug op de 20e eeuw’ in het 23e Jaarboek merkt de geïnterviewde Gré Gijzen op: “Ik zat ook op de Augustinusschool, de meisjesschool. Juffrouw Renkel had de eerste klas. De tweede juffrouw Renkel had de vijfde klas. Het waren nette dametjes, ze gaven goed les, maar ze waren heel streng. In de vijfde klas kregen we van een van hen zangles en moesten drie klassen bij elkaar komen. Vreselijke lol natuurlijk, met zijn drieën in de bank en de rest allemaal staan. Maar ze had de wind eronder.”
Maria Renkel verliet in 1971 het pand aan de Dorpsstraat – ze was toen 74 jaar – en ging wonen in Sans Souci. Waarschijnlijk geldt dit ook voor haar zuster.
De stelling dat de stress van het onderwijs de gezondheid aantast, vindt in de gezusters Renkel geen bevestiging. Maria en Helena Renkel overleden op de hoge leeftijd van respectievelijk 90 en 89 jaar in 1987 en 1989.
Foto met rechts het pand Dorpsstraat 104.
Na de periode Renkel bleef Dorpsstraat 104 een woonhuis. Het werd betrokken door Laurentius (Lots) Zonneveld, een hovenier werkzaam op Duin en Bosch en zijn echtgenote Maria Martens. Zij wonen er nog steeds (in 2013). Maria Martens was een dochter van Wilhelmus Martens, die als bewoner van het hierna te bespreken pand ter sprake komt.
Jaarboek 36, pagina 97
Het pand Dorpsstraat 106 met nog de vrijwel oorspronkelijke voorgevel. Alleen de dakkapel is vergroot en de karakteristieke dakornamenten zijn verwijderd.
Dorpsstraat 106 (woonhuis)
Dorpsstraat 106 is een karakteristiek en comfortabel woonhuis met twee verdiepingen, een diepe kelder, een grote tuin en als bijzonder kenmerk de twee erkers. Het werd gebouwd in 1926 door de firma J. Res in opdracht van Henk Heideman, een destijds bekende Castricumse manufacturier op de hoek Dorpsstraat-Schoolstraat (zie 29e Jaarboek).
Heideman liet het pand bouwen voor zijn schoonmoeder, de weduwe Wilken-Velzeboer, die de woning in mei 1926 betrok. Zij verhuisde alweer eind december 1926 naar haar geboorteplaats Purmerend. Mogelijk is daarna het pand enige tijd onbewoond geweest, want pas in april 1929 is de nieuwe bewoonster de 60-jarige Aagje Driessen-Igesz, weduwe van de in 1920 in Spanbroek overleden Dirk Driessen. Haar zoon Willem Driessen was kort na de oorlog in Castricum werkzaam als hoofd van de afdeling Sociale Zaken. Aagje vertrok in oktober 1942 naar Alkmaar, ongetwijfeld een door de bezetter gedwongen evacuatie. Na de oorlog zien we Aagje niet meer in Castricum terug. Zij overleed in 1948 in Haarlem.
In de periode 1944 tot 1952 woonden op Dorpsstraat 106 achtereenvolgens Hermanus Zomerdijk, die hier in de oorlog als gevolg van zijn gedwongen vertrek van de Duinkant terecht kwam en sinds 1948 Andreas van de Ven. In 1952 kwam het pand in handen van Wilhelmus Henricus (Wim) Martens, van oorsprong een Noord-Hollander, die na een lang verblijf in Limburg als bakker en kastelein met zijn echtgenote Geertruijda de Ruijter en een inmiddels kinderrijk gezin, in onze provincie was teruggekeerd. Hij kocht het pand van Pieter Liefting, een in Castricum bekende leverancier van boter, kaas en eieren, die elders in de Dorpsstraat woonde. Liefting heeft het pand niet zelf bewoond.
Een bouwtekening toont de villa Dorpsstraat 106 in 1953, met rechts de in dat jaar gerealiseerde aanbouw.
Martens vroeg in 1953 vergunning voor de aanbouw van wat een verkooplokaal wordt genoemd, die nog hetzelfde jaar werd verleend. In de aanbouw begon hij een winkel in tweedehands goederen.
Wim Martens overleed op 31 augustus 1961. Zijn weduwe bleef nog lange tijd in het pand wonen, tot 1987 toen zij een woning betrok in De Santmark. Zij overleed in 1992.
Het pand was inmiddels van de erven Martens gekocht door Henricus Jonker, bekend van de slagerij in Bakkum, die er met zijn echtgenote in 1988 zijn intrek nam.
Jonker stelde zich vanaf het begin ten doel het verwaarloosde pand te restaureren. De gerealiseerde restauratie omvatte onder andere het reliëf van de plafonds, herstel van de fraaie glas- en loodramen en van de schouw in de voorkamer. Al met al betekende dit een behoorlijke investering, waarvan Jonker zich wel eens afvroeg waaraan hij begonnen was.
Dorpsstraat 108 in Castricum, 1985. Collectie Makelaarsbriefje. Toegevoegd.
Dorpsstraat 108 (woonhuis)
De woning Dorpsstraat 108 werd in 2009 door de makelaar aangeprezen als een ‘karakteristieke vrijstaande jaren 1930-woning op maar liefst 440 vierkante meter grond- en 115 vierkante meter woonoppervlak en een achtertuin van 30 meter diep’. Koper en nieuwe bewoner werd de in Alkmaar werkzame huisarts P.S. Visser.
Het pand kent overigens een vrij lange geschiedenis, die aanvangt met de bouw in 1934 in opdracht van de eerste bewoner, de toen 60-jarige Gijsbertus Overwater, afkomstig uit Amsterdam en volgens archiefgegevens ‘zonder beroep’. Met hem kwam ook zijn echtgenote Anna Brockhoff en hun zoon naar Castricum. In 1938 vertrok Overwater alweer vanuit Castricum naar Vinkeveen.
In hetzelfde jaar vestigde zich op Dorpsstraat 108 de sinds
Jaarboek 36, pagina 98
1932 in Castricum werkzame rijksveldwachter Jan Dijkstra. Hoewel niet lang in Castricum gestationeerd, wordt hij in de annalen niettemin geboekstaafd om zijn niet aflatende strijd, tezamen met zijn collega de veldwachter Koelewijn, tegen de stropers van wild in het duin. Vaak hield Dijkstra in het duin de wacht om stropers te betrappen, maar door zijn rokersgedrag was hij weinig succesvol en werd hij tijdig opgemerkt.
In september 1939 werd Dijkstra overgeplaatst naar Drenthe en werd de toen 60-jarige weduwe Aafje Kabel-Duijn de nieuwe bewoonster. Zij was de weduwe van de in 1933 in Castricum overleden Gerrit Kabel, een zeer bekende Castricummer, betrokken bij de bouw van vele panden in Castricum en wiens geschiedenis we kort hebben beschreven in het 26e Jaarboek.
Met de komst van Aafje Kabel bood het pand geruime tijd onderdak aan diverse leden van de familie Kabel. Vanaf 1948 was dat haar in 1921 in Castricum geboren dochter Catharina Geertruida (Tiny) Kabel, die vanwege haar betrokkenheid bij vele organisaties in Castricum een grote bekendheid genoot.
Het pand Dorpsstraat 108 in 2008.
Een volledig overzicht van haar vele activiteiten zullen we hier niet geven, maar dat begon al kort na de oorlog (WO2), toen zij als vrijwilligster zeer actief was bij het Katholiek Thuisfront, een organisatie met betrekking tot de naar Nederlands Indië uitgezonden militairen. Later was zij onder andere medewerkster van Unicef, het Rode Kruis en in 1970 was zij betrokken bij de oprichting van verpleeghuis ‘De Hooghe Aert’. Ook deed zij veel werk voor de Pancratiuskerk en deed zij dienst op de ambulance van taxi Tervoort. Zij overleed in 2008.
Moeder Aafje Kabel verhuisde in 1964 naar Beverwijk. Zij maakte toen plaats voor haar zoon, de ongehuwde 50-jarige Johannes Kabel, een in Castricum bekende postbode. Hij overleed in 1971.
In 1973 vestigde zich in het pand de inmiddels bejaarde Maria Nederpelt-Res, tot dan woonachtig aan de overkant, Dorpsstraat 89, waar zij onder andere een corsetterie-speciaalzaak exploiteerde (zie het 31e Jaarboek). Nog in 1973 vroeg zij vergunning voor de verbouwing en de uitbreiding van het pand, waarin zij aanzienlijk investeerde, maar waarbij de voorgevel werd gespaard. In december 1985 vertrok Maria naar Bergen.
Al in juli 1986 kreeg het pand nieuwe bewoners, het echtpaar Antonius Schoorl en Joanna Baltus vanuit de Haarlemmermeer. Antonius Schoorl overleed op 13 augustus 1986, maar zijn echtgenote Joanna heeft het pand nog bewoond tot in 2009 toen het te koop werd gezet. Joanna is op 5 juli 2016 overleden. [cursieve tekst in deze alinea is gerectificeerd op advies van hun dochter Annie van der Poel-Schoorl].
Wim Hespe
Bronnen:
Archieven:
Gemeente Castricum: archief Bouw- en Woningtoezicht en bewonerskaarten;
Dit schilderij hangt in het raadhuis van de gemeente Castricum. Het geeft een goed beeld van de hevigheid waarmee tijdens slag bij Castricum in 1799 gestreden werd. Het schilderij is gemaakt door Arnoldus Lamme (1771-1856).
De ‘Oorlog van 1799’ in Noord Holland, die zijn einde kreeg op 6 oktober in Castricum, wordt ook wel ‘de Vergeten Oorlog’ genoemd. Het legeronderdeel dat uiteindelijk in deze oorlog de beslissende actie inzette, is diep in de vergetelheid geraakt. Het Bataafse regiment Huzaren is namelijk onlosmakelijk verbonden aan deze bizarre oorlog.
Toen de Engelsen op 27 augustus 1799 noordelijk van Callantsoog voet aan wal zetten, hield het regiment Huzaren onder leiding van kolonel François de Quaita zich op in de noordelijk provincies. Nog dezelfde dag ontving commandant Dumanceau, bevelhebber van Bataafse troepen, orders van generaal Brune om met een deel van zijn divisie naar Holland af te reizen voor ondersteuning.
Met zijn regiment Huzaren reisde kolonel De Quaita vanuit Groningen via Zwolle, Amsterdam naar Velsen om op 8 september neer te strijken in Heiloo, waar men tot 3 oktober zou verblijven. Naarmate de spanning op het strijdveld steeg, lieten de Huzaren zich steeds meer gelden.
In de ‘Slag bij Alkmaar’ op 2 oktober van dat jaar voerden troepen onder leiding van de Franse generaal Vandamme en zijn Engelse opponent Abercromby bij Egmond aan Zee fel strijd. Op een gegeven ogenblik werden tegen de avond de Franse strijders teruggedreven tot bij het dorp, maar ze wisten – gebruikmakend van de invallende duisternis – met succes een tegenaanval in te zetten, waarbij enkele kanonnen werden veroverd. Voordat de Fransen deze echter konden wegslepen, zochten de Engelsen opnieuw de aanval en wisten de kanonnen weer in bezit te krijgen.
Zij trachtten direct hierna door te drukken, maar het nu gearriveerde Bataafse Regiment Huzaren slaagde erin dit te voorkomen. Daarna hielden de gevechten, mede door de geheel ingevallen duisternis, voor deze dag op.
Ook op 4 oktober speelde de Huzaren een belangrijke rol. Tweehonderd Engelse lichte Dragonders ondernamen een verkenningstocht. Zij verrasten een Frans infanteriepiket en chargeerden (vielen aan) stevig, waarna de Fransen in een penibele situatie terecht dreigden te komen. Hierop verscheen het eskadron Bataafse Huzaren, dat de Engelse formatie deed breken en de manschappen op de vlucht liet slaan.
Huzaar van de re-enactment groep. Foto J. Schermer.
Vroeg in de ochtend van de 6e oktober vielen al vele troepenbewegingen waar te nemen. Toen op de toppen van de duinen kolonel De Quaita waarnam dat minstens 200 Engelse dragonders zich gereed maakten om de Franse infanterie in de rug aan te vallen, twijfelde hij geen moment om met de 130 Huzaren, die hem terzijde stonden, de aanval te beletten. De Huzaren verrasten de dragonders en het lukte om ze te doen omkeren en te verspreiden.
Het was al tegen zeven uur ’s avonds toen de Frans-Bataafse troepen omsingeld dreigden te worden. Kolonel De Quaita had – mogelijk op eigen verzoek – nu van zijn meerdere, generaal Brune, de opdracht gekregen tijdens de strijd in te grijpen wanneer hij dat nodig achtte. Hij oordeelde de situatie met het terugtrekken van Frans-Bataafse eenheden zeer zorgelijk, vond dat het tijdstip van ingrijpen aangebroken was en werkte vlug een plan uit. Hij gaf de cavalerie opdracht te chargeren en sprak de manschappen krachtig toe met de historische woorden: “La Cavalerie charge ne tirez plus! En avant enfants de la patrie! Battés la charges, au bajonettes! Pas de charge!” (De cavalerie valt aan! Niet meer schieten! Naar voren, kinderen van het vaderland, sla de trom voor de bajonetaanval! Aanvalspas!).
Huzaar van de re-enactment groep. Foto J. Schermer.
Hij gaf de infanterie opdracht om te stoppen met vuren en de vijand met de bajonet aan te vallen. De aanval van de Huzaren werd ook ondersteund door Franse dragonders en jagers te paard. De Engelsen werden overdonderd, konden niet anders dan wijken voor de kracht van deze aanvalsgolf en trokken zich terug in de omgeving van Bakkum, terwijl de Russen tot over de Schulpvaart in Limmen teruggedreven werden. Hiermee was feitelijk de oorlog tot een einde gekomen.
De Huzaren van kolonel De Quaita kregen veel lof toegezwaaid. Zo deelde generaal Dumanceau enkele weken later op 1 november via een oorlogscorrespondent over het regiment mee: “Er heerst bij dit regiment een civismus (gemeenschapszin), een ijver en liefde tot de dienst, die alles overtreft en die volkomen beantwoordt aan de intelligentie van zijne waardige chefs.”
Met hun acties heeft het regiment Huzaren onder De Quaita vele successen gekend, maar de opmerkelijkste zo niet het grootste wapenfeit zal zijn geweest dat met één ervan een oorlog beslecht werd, waardoor het regiment de titel kreeg ‘De Huzaren van Castricum’. Een titel waarmee het Bataafse Regiment Huzaren van kolonel François de Quaita nog tot in lengte van jaren met het dorp Castricum verbonden zal zijn.
Jaarboek 36, pagina 85
De Huzaren.
François de Quaita
François de Quaita werd geboren te Keulen op 11 juni 1743 als Franciscus Maria Aloysius Barnabas, baron de Quaita. Al op zijn 18e meldde hij zich voor het leger als cadet. Reeds drie jaar later had hij zich opgewerkt tot luitenant bij het Kurassiersregiment. Kurassiers waren zwaar bewapende cavaleriesoldaten te paard die een borstharnas (kuras) droegen. Zij waren op het slagveld de zwaarste eenheid, in taak en impact vergelijkbaar met de huidige tankdivisies.
Zijn voorliefde om in het leger met paarden op te trekken werd alleen maar sterker en met zijn regiment Huzaren haalde hij er tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) zijn grootste successen mee. Al bij de geboorte van de Bataafse Republiek werd hij door generaal van Boecop aanbevolen als kolonel en commandant van het regiment Huzaren: “Een officier die vele anderen van zijne brigade in bekwaamheid overtreft.”
Eervol zijn de woorden die over hem aangehaald worden in het boek ‘Geschiedenis van het eerst opgerigte regiment Hollandsche Hussaren’ van J.W. Sypesteijn uit 1849.
Over het regiment in de Bataafse periode valt letterlijk te lezen: “De voortreffelijke geest die het bezielde, van het oogenblik dat het werd opgerigt (1795), tot den dag waarop het werd ontbonden (1812) en de roem waarmede het zich onophoudelijk overlaadde, geven reden te veronderstellen, dat eene voorbeeldige opleiding, door den Kolonel de Quaita en zijne officieren, aan dat regiment is gegeven geworden.”
François de Quaita stelde zich veelal bescheiden op. In zijn verslagen schoof hij de eer altijd door naar hoger geplaatsten, zoals na de beslissende actie op 6 oktober: “Ik kan alleen maar tevreden zijn over de leiding. De Officiers van mijn Regiment hebben deze dag stand gehouden en met name te noemen de Kapiteins Hibuber, Collaert, Vermeulen, Lechleitner en mijn twee Adjudanten die zich onderscheidden door hun houding, talent en moed.”
Generaal Brune was eveneens gecharmeerd van De Quaita’s Huzaren en nam het regiment later mee onder de troepen van Napoleon. Dit regiment nam onder andere deel aan de zogenaamde Winterveldtocht aan de Mainz, waar naar getuigenis van Franse aanvoerders: “De Bataafse afdeling zich roemrijk en met name in het gevecht bij Graffenberg (nabij Neurenberg) op 18 december 1800 onderscheidde.”
De Quaita ontving in 1807 drie Koninklijke onderscheidingen, werd op 18 juli 1803 bevorderd tot generaal-majoor en voerde in die rang het bevel over de Huzaren van Castricum in oktober 1806 bij de veldtocht in Pruisen. Op 7 maart 1812 kreeg hij de onderscheiding ‘Ridder in de Orde van de Reünie van Frankrijk’. De Quaita overleed in Maastricht op 20 mei 1817.
Paul Kuijper
1999: Onthulling van het monument van de Slag bij Castricum in 1799.
Bronnen:
Alberts, A., De Huzaren van Castricum, een geschiedenis van de Nederlandse Republiek van 1780 tot 1800, Amsterdam 1973.
Dronkers, J.M.G.A., De generaals van het Koninkrijk Holland 1806-1810, 1968.
Molhuysen, P.C. en P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 5, 1911-1937, Leiden.
Rapport Historique et topographique du colonel Quaita, commandant 1e regiment d’Hussard Batave, 1799.
Sypesteyn, J.W. van, Geschiedenis van het eerst opgerigte regiment Hollandsche hussaren, ’s-Gravenhage, 1849.
Verschenen jaarboekartikelen over de slag bij Castricum: