In afl. 2 van den loopenden jaargang van het Vaktijdschrift vermeldt M. Kramer interessante bijzonderheden betreffende een onderwijzersbenoeming te Castricum een eeuw geleden (1804.)
Na den inhoud van verschillende documenten aangaande de vacature en de sollicitanten te hebben medegedeeld, wordt de lezer met de correspondentie tusschen den Schout en Secretaris van Castricum en den Schoolopziener in kennis gesteld.
Vervolgens komt een uitgebreid verslag van het onderzoek der sollicitanten. Hieruit blijkt, dat eerst de Schout en Secretaris hen „omtrent hunne kunde in de nederduitsche taal, schoolonderwijs en verdere vereischten, ook door proeven in het schrijven, lezen en zingen en geschiktheid tot het schoolonderwijs” heeft geëxamineerd. Daarna zijn de genomineerden (een zestal) aan den tand gevoeld door burger Pr. Corver, Schoolonderwijzer te Velzen.
Door „den eersten genomineerden” , N. ANSLIJN, waren de getuigschriften vóór het examen teruggevraagd. Van dezen had de Schoolopziener in zijn „advis op de 32 sollicitanten” geschreven:
„N. Anslijn is, als Schoolonderwijzer praeferent – ik durf u verzekeren, dat gij in meer opzichten, dan in de taal, ook in Rekenkunst, wis- en Aardrijkskunde een bekwaam man in hem zult aantreffen. Hij schrijft zelf niet fraai, maar onderwijst goed, heeft daarin vaste theoretische gronden, – en levert, dit weet ik, goede schrijvers.-Hoe kan dit zamen gaan? zult gij vragen. Zeer wel, omdat theorie en Praktijk zeer onderscheiden zijn.”
De Schoolopziener verwachtte, „dat het Gem. Bestuur wel zoo veel achting voor het departementaal Schoolbestuur zal aan den dag leggen, dat de man met het volledig getuigschrift althans op de Nominatie worden geplaatst”.
Nadat Anslijn zich echter had teruggetrokken moest men een keuze doen uit het overgebleven vijftal, dat „van half 10 tot des namiddags om half een uuren” door genoemden burger Corver „op eene hem vereerende wijze met eene weergalooze juistheid en nauwkeurigheid; waar in de bewijzen van des examinators uitmuntende kunde en ervarenheid doorstraalde; eerst in de vereischten van eenen goeden onderwijzer der Jeugd, en het onderwijs in het bijzonder; daar na omtrent de gronden der nederduitsche taal, het regelmatig lezen, als mede de rekenkonst, (was) geëxamineerd“; en nadat de 5 genomineerde burgers in de kerk openlijke proeven hadden gegeven in het lezen en zingen werd „tot Schoolonderwijzer, koster, voorzanger en gerechtsbode van Castricum verkoren en aangesteld de burger Pieter Kieft te Amsterdam.
Volgens art. 1 zijner Instructie
moest hij zich „met alle oplettendheid en naarstigheid[1]
in het schoolhouden en onderwijzen gedragen naar de wetten en naar het Reglement van orde voor de openbare scholen, binnen de Bataafsche Republiek”, en hij genoot hiervoor (als schoolmeester en gerechtsbode) per jaar _ . . f 125, benevens f 3 emolumenten[2]!
Niettegenstaande de „uitmuntende kunde en ervarenheid” van den examinator schijnt er aan burger Kieft’s ontwikkeling wel het een en ander te hebben ontbroken. Althans weinige maanden na zijn benoeming werd in de vergadering van het gemeentebestuur behandeld „eene Missieve href=”#voetnoot01″>[03] van het Departementaal Schoolbestuur voor het noordelijk gedeelte van Holland”, houdende een kennisgeving, „dat door het zelve Schoolbestuur op den 7 Juny voorn. had onderzoek gedaan naar de kunde en bekwaamheid van Pieter Kieft; hem nagenoeg in alles derwijze zwak gevonden had, dat het hem niet had kunnen geven een volledig getuigschrift, maar hem alleen had toegestaan het school alhier, geduurenden één Jaar waar te nemen, om zich dan, in Juny 1805, andermaal door het zelve te laten examineeren, voorts zijn leedwezen te kennen gevende, dat het zoo ongunstig omtrent de bekwaamheid van dien persoon, zich genoodzaakt zag te berichten, maar dat het daartoe gedrongen wierdt eensdeels door de waarheid der zaake, en anderdeels door het onaangenaam gevoel, ’t welk bij het zelve had moeten opkomen, toen het gezien had, dat deze vergadering, bij het beroep van dezen, in vergelijking onkundigen man, andere sollicitanten waren voorbijgegaan, van wier meerdere kunde en bekwaamheid, het zelve de overtuigendste proeven ondervonden had”.
Niettegenstaande de „uitmuntende kunde en ervarenheid” van den examinator schijnt er aan burger Kieft’s ontwikkeling wel het een en ander te hebben ontbroken. Althans weinige maanden na zijn benoeming werd in de vergadering van het gemeentebestuur behandeld „eene Missieve[3] van het Departementaal Schoolbestuur voor het noordelijk gedeelte van Holland”, houdende een kennisgeving, „dat door het zelve Schoolbestuur op den 7 Juny voorn. had onderzoek gedaan naar de kunde en bekwaamheid van Pieter Kieft; hem nagenoeg in alles derwijze zwak gevonden had, dat het hem niet had kunnen geven een volledig getuigschrift, maar hem alleen had toegestaan het school alhier, geduurenden één Jaar waar te nemen, om zich dan, in Juny 1805, andermaal door het zelve te laten examineeren, voorts zijn leedwezen te kennen gevende, dat het zoo ongunstig omtrent de bekwaamheid van dien persoon, zich genoodzaakt zag te berichten, maar dat het daartoe gedrongen wierdt eensdeels door de waarheid der zaake, en anderdeels door het onaangenaam gevoel, ’t welk bij het zelve had moeten opkomen, toen het gezien had, dat deze vergadering, bij het beroep van dezen, in vergelijking onkundigen man, andere sollicitanten waren voorbijgegaan, van wier meerdere kunde en bekwaamheid, het zelve de overtuigendste proeven ondervonden had”.
Gelukkig voor Kieft werd „na deliberatie geresolveerd, om zonder zich te expliceeren over het in dien brief medegedeelde, en dus zonder op den inhoud enig het minste regard[4] te slaan, die missieve aan te nemen voor notificatie”. Na juni 1805 was hij dan ook nog in functie[5] en men scheen in zijn dorpje tevreden over hem, want hij werd in het laatst van dat jaar bovendien nog aangesteld als Doodgraver!
M. Kramer
Dit artikel van M. Kramer is één van de velen die hij heeft geschreven. Deze doet er toe omdat het over Castricum gaat.
Uit: Nieuw Leven, Weekblad voor Opvoeding en Onderwijs in School en Huis, 2e jaargang, no. 41, p. 488-489, 17-01-1906
Bron: Rino Zonneveld
[1] naarstigheid is ijver
[2] emolument is een beloning voor werk buiten het normale salaris.
[3] missieve is een ambtelijke brief
[4] regard is acht
[5] Pieter Kieft is in 1825 vervangen door dhr. Schut.