
Door: Niek Kaan
Met de kerkmeesters van de Hervormde gemeente Castricum hadden burgemeester en assessoren (wethouders) in de 19e eeuw voortdurend verschil van mening over de vraag wie eigenaar was van de toren van De Dorpskerk.
Burgemeester De Quack en de assessoren Schotvanger en Stet schreven op 6 februari 1843 een stevige brief aan de kerkmeesters. De eerste zin van deze brief luidde: “Het verschil in gevoelens dat tussen Uw Eerwaarde en het gemeentebestuur dezer plaats bestaat, ten aanzien van het regt van eigendom op de toren alhier, dient uit den weg te worden geruimd, teneinde alle verdere botsingen, die niet anders dan voor Uw Eerwaarde en voor het gemeentebestuur onaangenaam kunnen zijn, te doen ophouden.”
Vervolgens werd het kerkbestuur attent gemaakt op artikel 6 van de additionele artikelen van de Staatsregeling die in 1798 is ingevoerd. Daarbij is bepaald dat de kerktorens als gemeentelijk eigendom te beschouwen zijn en door de gemeentebesturen onderhouden moeten worden.
De laatste zin van de brief luidde: “Indien het kerkbestuur binnen 4 weken na de dagtekening van de brief dit standpunt niet bestrijdt, dan zal het gemeentebestuur aannemen dat het kerkbestuur ervan overtuigd is dat de toren het onvervreemdbare eigendom der burgerlijke gemeente is.”
Hiermee werd een punt gezet achter dit conflict. Jan de Quack (kwak=eend) was van 1837 tot 1852 burgemeester van Castricum. Hij was in zijn tijd ook bekend als dichter en toneelschrijver. Zijn leven en zijn grote verdiensten voor Castricum zijn door Simon Zuurbier beschreven in het 4e jaarboek (1981) van Oud-Castricum, in het artikel ‘Wie was …. Jan de Quack”. Dat er in onze eendenrijke gemeente nooit een straat naar deze burgemeester is genoemd is eigenlijk vreemd. Misschien lag het aan zijn naam.