Door: Eric Bor
Een ordonnantie uit 1683 van de vrachttarieven in Alkmaar en Haarlem in het Noord-Hollands Archief laat zien, dat er in de zeventiende eeuw al een postkoets reed op het traject Alkmaar – Haarlem. Vanuit Alkmaar reed deze via Heiloo en Limmen naar Castricum en dan verder via de Oud-Haarlemmerweg langs de duinrand naar Beverwijk, Velsen, Santpoort en Haarlem. Omdat het Wijkermeer oostelijk van Beverwijk destijds in verbinding stond met het IJ en de Zuiderzee, was dit de enig mogelijke route. In Castricum was de vaste stopplek de herberg De Rustende Jager. Op briefpost stond ‘af te geven bij de herberg te Castricum’. De herbergier was verantwoordelijk voor verdere verspreiding van de post.
De tocht van Alkmaar naar Haarlem duurde zes uur en werd twee keer per dag gereden. De postiljon (koetsier) uit Alkmaar reed tot herberg ‘De Roomolen’ in Noorddorp (op de plek van Rijksstraatweg 116, vlak voorbij Camping Geversduin), die precies halverwege de route lag. Hij kreeg daar verse paarden en wisselde zijn vracht en eventuele passagiers met de postiljon die uit Haarlem was aangekomen. Beide postkoetsen gingen daarna terug naar hun eigen stad. Voor passagiers was zo’n rit over zandpaden in zo’n hotsende en schuddende koets duur en zeer oncomfortabel. Mensen met geld prefereerden doorgaans een rit op hun eigen paard of met hun eigen rijtuig.
Een regelmatig terugkerend probleem was, dat de weg tussen Noorddorp en Castricum door duinzand werd overstoven. Daardoor kwamen de koetsen vast te zitten en een enkele keer sloegen ze zelfs om. Rond 1780 gebeurde dit zo vaak, dat de Alkmaarse bestuurders zich in 1782 wendden tot het regionaal bestuur om ervoor te zorgen dat hier iets aan werd gedaan. Schout Nuhout van de Veen kreeg de opdracht de weg meer naar het oosten te verleggen, maar de eigenaar van het oostelijk gelegen bos, de heer Deutz van Assendelft, weigerde zijn medewerking. Hij vond het nalatigheid van schout en regenten van Castricum, dat zij de duinen langs de weg niet met stro en helm hadden beplant.
Uiteindelijk werd de zaak voorgelegd aan de Staten van Holland. Op kosten van de Staten kwam er in 1785 een nieuwe weg oostelijk om het bos van de heer Deutz heen. Die weg met z’n rare bochten bestaat nog en heet nu de Malleweg. Vanaf 1820 werd het hele traject Alkmaar – Haarlem door het Rijk bestraat. Bij de aanleg van de Rijksstraatweg werd het tracé van Noorddorp tot de kruising Dorpstraat – Burgemeester Mooijstraat rechtgetrokken. De komst van de trein in 1867 maakte de postkoets al snel overbodig.
BronnenTekst:
Foto’s:
N.B. Meer columns van Eric Bor lezen?
U vindt al zijn columns hier.