Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 36, pagina 70
Veldwachters en politie in Castricum
Misschien zijn er nog ouderen die zich het beeld herinneren van de dorpsveldwachter, die in uniform door het dorp liep, uitgerust met sabel en opschrijfboekje. Bekende namen uit het begin van de vorige eeuw zijn Piet Bleijendaal en Ariën Gorter en de rijksveldwachter Pieter Koelewijn, die in Bakkum was gestationeerd.
Jongeren zullen veldwachters kennen uit jeugdboeken of van de TV: Flipsen uit Dik Trom of Bromsnor uit de belevenissen van Swiebertje. Bij de handhaving van de orde in de gemeente hadden naast de veldwachters ook anderen een rol, zoals de nachtwachten en jachtopzieners.
In dit artikel worden de ontwikkelingen van taken van de veldwachters en politie in de gemeente Castricum beschreven en ook aanverwante functies kort belicht.
Het onderwerp wordt in twee delen behandeld. In het eerste deel (Veldwachters) de periode tot 1940 en in het tweede deel (Politie) dat volgend jaar (in 2014) verschijnt de periode van 1940 tot heden.
Algemeen
De handhaving van de openbare orde en veiligheid heeft een lange geschiedenis, waarbij vorm, organisatie en functies veel veranderingen hebben ondergaan. De zorg voor de orde in een dorp was vanaf de middeleeuwen de taak van de schout, bijgestaan door gerechtsdienaren. Dienaren in uniform en nachtwachten assisteerde hem. De dorpsdienaren liepen rondes, uitgerust met een stok, soms met een ratel of een bel en sloegen alarm bij onraad.
Regels waaraan de burgers zich moesten houden waren door de baljuw en het plaatselijke bestuur vastgelegd in keuren ofwel verordeningen waarop bij overtreding een straf kon worden opgelegd.
Voor de duingebieden waren door de eigenaren duinmeiers (jachtopzieners) aangesteld, voornamelijk voor toezicht op de jacht (konijnen en fazanten) en om stroperij en diefstal van hout tegen te gaan.
In de steden en dorpen, waar de politiezorg beperkt was, werden schutterijen opgericht, die ondergeschikt waren aan het plaatselijk bestuur en konden helpen bij het handhaven van ‘orde en tucht’.
Aan het eind van de 18e eeuw heerste armoede en werkeloosheid door achteruitgang van de nijverheid en visserij. De patriotten, tegenstanders van het Oranjehuis, organiseerden demonstraties en er leek een revolutie te ontstaan, zoals die ook in andere landen plaats vond. Frankrijk trok in de winter van 1794 het land binnen en het Staatse leger bood geen verzet. Na het vertrek van het Huis van Oranje naar Engeland is met de komst van de Fransen in 1795 veel veranderd, we spreken over de Bataafse Republiek van 1795-1806.
In de Franse tijd zijn veel hervormingen doorgevoerd: het Wetboek van Strafrecht, het Burgerlijk Wetboeken de burgerlijke stand, een nieuw belastingstelsel en nationale verkiezingen. Ook vrijheid van meningsuiting en scheiding van kerk en staat waren belangrijke bijdragen aan de ontwikkeling van de democratie.
In 1798 werd de Akte van Staatsregeling (de eerste Nederlandse Grondwet) vastgesteld, omvattende: de scheiding van de wetgevende, uitvoerende en de rechtelijke macht:
- De wetgevende macht werd opgedragen aan de regering en de Staten Generaal; vorming 1e en 2e Kamer, zijnde het parlement;
- De uitvoerende macht werd opgedragen aan de regering, de Koning en de ministers, zijnde de ministerraad;
- De rechterlijke macht kwam in handen van onafhankelijke rechters.
Na de inlijving bij Frankrijk in 1810 werden rechtbanken ingesteld in de hoofdplaatsen van de arrondissementen en in Haarlem en Alkmaar (rechtbank in eerste aanleg) en werd er geen recht meer gesproken door schout en schepenen of door de ambachtsheer. Er kwamen vredegerechten (de latere kantongerechten).
Naar Frans voorbeeld werden in de steden commissarissen en agenten of dienaren van politie benoemd en in kleine gemeenten en dorpen veldwachters; ook werden boswachters aangesteld om eigendommen en de oogst te beschermen Door het land werd patrouille gelopen door de ‘gendarmerie’ (gens-d’armes = bewapende mannen), die ook bij grote onlusten konden worden ingezet, maar ook militaire taken vervulden.
Jaarboek 36, pagina 71
Na de val van het Franse keizerrijk werd het bestuur hervormd, maar de agenten of dienaren van politie en veldwachters bleven gehandhaafd. De ‘Gendarmerie’ werd vervangen door de ‘Marechaussee’, die in oktober 1814 werd opgericht en burgerlijke en militaire taken vervulde.
Vanaf 1818 kwam de zorg voor de algemene veiligheid in handen van het Openbaar Ministerie, dat een beroep kon doen op de politie, veldwachters en marechaussee.
De functiebenaming van de schout werd in 1825 bij Koninklijk Besluit gewijzigd in burgemeester.
In 1836 werd vastgelegd dat commissarissen en dienaren van politie voor de plaatselijke zorg ondergeschikt waren aan de burgemeester en wethouders, indirect onder de minister van Binnenlandse Zaken. De gerechtelijke zorg van de politieambtenaren viel onder het gezag van de minister van Justitie. In Alkmaar werd de rechtbank de arrondissementsrechtbank.
De veldwachter, ook wel koddebeier (kodde = knuppel, beieren = zwaaien) genoemd, heeft in een dorp altijd een ’aparte’ plaats ingenomen. Enerzijds werd hij gewaardeerd door de geboden bescherming, anderzijds stond hij niet in hoog aanzien. Hij had het niet zo druk en werd slecht betaald, waardoor hij allerlei neventaken uitvoerde.
In het begin van de 20e eeuw trad een zekere professionalisering in en verbeterde de beloning, al bleven de arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden problematisch.
Belangenbehartiging door de versnippering van gemeentepolitie en twee rijkspolitiekorpsen onder twee ministeries was een zeer moeilijke taak. De crisisjaren vanaf 1929 en de mobilisatie van het leger in verband met de oorlogsdreiging maakte het er niet eenvoudiger op om tot reorganisatie van de politie te komen. Door verdeeldheid over de aanpak was een oplossing ver weg.
Castricum en Bakkum
De Heerlijkheid Bakkum, lange tijd een zelfstandig dorpje ten noorden van de Zeeweg, is door de graaf van Holland in 1431 in leen uitgegeven aan Jan van Egmond, de eerste ambachtsheer van Bakkum.
De Heerlijkheid Castricum was in 1664 in bezit gekomen van de familie Geelvinck; Mr. Nicolaas Geelvinck kocht in 1749 de Heerlijkheid Bakkum van Abraham Perné, waarmee beide dorpen één ambachtsheer hadden. In 1764 gingen de rechten van de heerlijkheden Bakkum en Castricum over op zijn zoon Joan Geelvinck.
De plaatselijke bevolking moest zich houden aan verscheidene voorschriften en verordeningen, in die tijd keuren genoemd. De keuren werden vastgesteld door de ambachtsheer en de schout en schepenen van Castricum.
Het keurboek van Castricum, gepubliceerd in 1769 door secretaris Leonard Tempelaar, bevat 68 keuren. Het boek opent met:
“Wij, Mr. Joan Geelvinck, Vrijhere van Zuid en Noord Baccum, Here van Castricum, etc. etc., doen kont een iegelijk dat wij gezien en gelezen hebbende, de Keuren en de Ordonnantiën …, enzovoorts.
Er kwam in die tijd veel armoede voor en daardoor ook diefstal en stroperij. In de keuren vinden we dan ook terug
Jaarboek 36, pagina 72
dat het verboden was om gras of enige andere vruchten te stelen, wagens of karren na te lopen om te bedelen en onderdak te bieden aan bedelaars en landlopers.
In 1780 werd Joachim Nuhout van der Veen door Mr. Joan Geelvinck tot schout van Castricum en baljuw en schout van Bakkum benoemd. Hij vervulde als patriot een belangrijke rol in Castricum; hij was, met veel dorpsgenoten, voorstander van maatschappelijke veranderingen en het terugtreden van de stadhouder. Hij was pro-Frans en vond dat het volk er recht op had zijn eigen bestuurders te kiezen op basis van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Hij verwelkomde de Franse troepen in het dorp.
In februari 1795 hield hij als schout van Castricum een rede in de dorpskerk voor alle stemgerechtigde burgers van Castricum en sprak de volgende woorden: ‘Ziet daar dan eindelijk de zon der vrijheid met eenen schitterende glans doorgebroken en het Neerlands volk uyt den afgrond gered’. Deze tekst is ook aangebracht op het monument bij het gemeentehuis, dat herinnert aan de ‘Slag bij Castricum’ in 1799.
De dorpsdienaar
In 1737 werd in Castricum Jacob Willemsz. van der Beek tot dorpsdienaar en dienaar van justitie aangesteld. Hij controleerde de naleving van de keuren en rapporteerde aan de schout.
De dorpsdienaar moest dagelijks een ronde door het dorp doen en vooral controleren op vagebonden, bedelaars en venters die het dorp onveilig maakten en die hij dan langs de kortste weg buiten de gemeente moest zetten. Als er problemen waren, kon hij de hulp van boeren inroepen. Heel bijzonder is dat hij zijn salaris maar zelf moest ophalen bij de door de schout aangewezen personen en gezinnen, Die maakte daarvoor jaarlijks een lijst. Wie er bezwaar tegen had, kon zijn beklag doen bij de ambachtsheer.
Jaarboek 36, pagina 73
De keur van 13 april 1772
Artikel 1.
Dat hij Dorpsdienaar terstond na de ontfangene Commissie van de Ed. Gestr. Ambagts Heer zig zal hebben te vervoegen bij Schout en Schepenen dezer Heerlijkheijd en dezelve zijne Commissie vertoonen en Eed doen in handen van voornoemde Geregte, dat hij dagelijks het geheele dorp soude rond gaan naspeurende alle vagebonden, bedelaars, zak en pakdragers en alle ventjagerij plegende, dezelve aantreffende haar langs de kortste weg buijten de Jurisdictie van Castricum geleijden, met aanzegging dat indien hij wederom bedelende of Goederen bij de Huijzen verkopende in de banne van Castricum mogte gevonden worden dezelve rigorieuselijk na de Wetten van de Landen zoude werden gehandeld.
Artikel 2.
Dat zoo het mogte gebeuren dat eenige bedelaars, vagebonden als andere landloopers op eene brutale wijze zig tegen den gemelde Dorps Dienaar mogte te weer stellen, dat hij als dan dezelve of alleen met assistentie van andere boeren, welke daar toe gedwongen zijn op Poene van 52,5 Stuijvers ten profijte van den Arme van Castricum gevangen zal mogen en moeten brengen naar het Huijs van den Schout en van het geval kennis geven en daar op te hooren zijn Advijs, en de gegeven order te observeren en van alles Kennis te geven aan de Schout.
Artikel 3.
Dat den gemelde Dinaar tot zijn salaris alle verendeels Jaars zal mogen ophalen van alzulke Personen en Huijsgesinnen binnen de banne van Castricum woonagtig, dat gene, dat Schout en Geregte bij den ingang van ider Jaar te beginne van Paassche tot Paassche op eene en ten dien eijnde geformeerde en aan hem ter hande gestelde Lijst, zal werde aangewezen.
Artikel 4.
Tot vinding van welke salaris door Schout en Schepenen alle Jaaren op Paasschen bij het doen van de verriggeling eene taxatie moet werden gemaakt van het gene een ider Persoon of Huijsgezin geduurende dat Jaar aan den Dienaar zal moeten contribueeren.
Artikel 5.
Gemelde Taxatie Lijst geformeerd zijnde moet het dubbelt getal van dien aan den Dorpsdinaar werden overhandigt ten eijnde dezelve zijn salaris art. 4 konde ophalen.
Artikel 6.
Wanneer het mogt gebeuren dat imand van de Ingesetenen binnen deze Heerlijkheijd vermeende te hoog getaxeerd te zijn zoo zal hij in dien gevallen zig moeten adresseren aan den Geregte van Castricum en verzoeken redres in zijn aanslag.
Artikel 7.
En in gevallen den Geregte het met den Doleant niet konde eens werden zoo zal de finale Decisie aan den Ambagts Heere in zijn tijd.
Artikel 8.
En zoo zodanig een, zonder behoorlijke reden en als alleen onwillig, zig quam te gedragen zoo zal den zelve door den Schout en Geregte bij Executie tot zijn Pligt worden geconstrengeerdt.
Omstreeks 1790 werd Arie IJsbrandsz. Heertjes tot dienaar der justitie in Castricum en dienaar en bode te Bakkum aangesteld. Hij was ook jachtopziener en kwam bij de uitoefening van die functie om het leven. Hij werd door stropers doodgeschoten in de nacht van 16 op 17 januari 1794 in het bos van de heer Deutz bij de Heereweg (nu Beverwijkerstraatweg nabij de grenspaal en de Korendijk). Zijn zoon IJsbrand Ariesz. Heertjes, geboren in 1792, heeft later zijn vader als veldwachter in Castricum opgevolgd. Een overzicht van benoemingen van dorpsdienaren, veldwachters en rijksveldwachters in Castricum en Bakkum is elders in dit artikel opgenomen.
Een dorpsdienaar diende na zijn benoeming de eed af te leggen:
‘Dat sweere ik, dat ik mij als Dienaar van dit Dorp en der Justitie te Castricum eerlijk en getrouw zal gedragen, volgens den inhoud mijner commissie en instructie, en dat ik mij verders in alles zal comporteren, zoals een getrouw en vigilant dienaar der Justitie en van het Dorp Castricum behoord te doen, bevestigende met deze woorden ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’.
Na de eedsaflegging in het raadhuis ontving hij de instructie van de schout en het gerecht van Castricum en vond registratie in het resolutieboek plaats.
In 1798 tijdens de Bataafse Republiek, toen Joan Geelvinck ambachtsheer van Castricum en Bakkum was, werden de heerlijkheden en bijbehorende rechten afgeschaft. De functies van dorpsdienaar en dienaar van justitie werden vervangen door veldwachter en politie.
De nachtwacht
In 1772 werd ook een keur vastgesteld ‘omtrent de nachtwacht’. Een nachtwacht kon tussen 18 en 60 jaar oud zijn. Hij moest in zijn buurt elke nacht van 1 november tot 1 april waken samen met één van de buurtbewoners, aangewezen volgens een door de nachtwacht opgestelde lijst. Ze liepen in de avond, te beginnen om 22 uur, elk uur een ronde tot 5 uur. Hun taak was vooral te letten op alle onraad, inbraken in huizen, diefstallen, brand en alle personen die zij tegenkwamen, aan te spreken. Een nachtwacht was ook onbezoldigd veldwachter en kon een wapen dragen.
Jaarboek 36, pagina 74
Voor de wacht in de Kerkbuurt was bepaald dat “Die in de Kerkbuurt de wagt houd, zal moeten beginnen met de ronde te doen van het Huijs alwaar de vaste wagt is woonagtig en zoo de geheele Kerkbuurt mitsgaders rondomme het Kerkhof.”
Voor de Oosterbuurt begon de ronde bij het huis van de vaste nachtwacht: “de Cieweg langs, de Breedeweg op, de Roomsze kerk verbij, na Valk zijn laan, de laan op na de Agterweg tot aan de Lindeboom, na Klaas Glorie vervolgens Antie Teunislaan af na Cronenburg, de huijse om zoo dezelve te begaan zijn, en zo van Cronenburg na Huijs.”
In 1816 werd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan de burgemeesters ‘der Respectieve Steden en Gemeenten’, waaronder ook Castricum, een aanschrijving gezonden:
“Dat in het wintersaisoen, des nagts, gestadig, iemand in de gemeente rondgaat, zijnde een persoon, welke zeer vertrouwd is en te goeder naam bekend staat en die daarboven, beurtelings, door een der overige Ingezetenen in zijne ronde vergezeld word; dezen Nachtwacht word door de inwoners onderling gesalarieerd, de welke daartoe ieder een stuiver bijdragen, en door ieder op zijn beurt van het nodig vuur en licht wordt voorzien.”
In 1845 besloot het gemeentebestuur tot instelling van een nachtwachtdienst in de zes buurten van Castricum: Kerkbuurt, Oosterbuurt, Noordend, Bakkum, Koningsduin en Duinzijde. De aanleiding was het grote aantal diefstallen en overtredingen. De taak van de nachtwacht en de vastgelegde rondes werden openbaar bekend gemaakt. De wachten ontvingen orders van hun opzichter en deden de ronde van tien uur in de avond tot vier uur in de morgen. Bij brand ‘dienden zij alle ingezetenen der gemeente en hare opzichters te wekken, ten einde door deze dadelijk gezorgd kan worden dat de klok geluid wordt’.
In het begin van de vorige eeuw was Pieter de Graaf, die ‘Piet van Dit’ genoemd werd, een bekende nachtwacht. In 1921 werd hem gevraagd aandacht te geven aan de bouw van de school naast de nieuwe Pancratiuskerk. Daar werd ́s nachts veel bouwmateriaal gestolen. Eén keer trof hij een man aan die een bakfiets met hout aan het laden was en die hem een tik uitdeelde. Maar Pieter, niet bang, sloeg terug en zijn hond Pasja ging aan de broek van de dief hangen, met als gevolg dat hij in zijn onderbroek kwam te staan en zich toen maar overgaf.
De jachtopziener
Al in de 16e eeuw werd in de duinen gejaagd zowel op herten, ‘met het roer geschoten of met windhonden of jachthonden’, als op konijnen en fazanten. Ook werd het ‘vinken’ beoefend, dat wil zeggen jagen met lokvogels en netten op lijsters, spreeuwen en sijsjes.
In de eerste jachtwet van 1807 werd vastgelegd dat eigenaren van landgoederen kunnen bepalen wie op hun land mag jagen.
Omstreeks 1810 waren in het duingebied enkele duinmeiers actief: Jelgert van Bruijnswaard uit Bakkum en zijn broer Klaas van Bruijnswaard en zijn schoonzoon Cornelis Bakker die in Castricum woonden.
Jaarboek 36, pagina 75
De eerste jachtopziener (ook nog wel duinmeijer genoemd) werd in 1811 benoemd. Hij had tot taak stropers te weren, onderhoud van het duingebied te verzorgen en te helpen als drijver als er jachtpartijen waren.
In het duingebied werd de jacht beperkt, toen de duinontginning in 1829 door Koning Willem I ter hand werd genomen. Nadat de provincie Noord-Holland in 1902 eigenaar was geworden van het duingebied, werd het jachtrecht verpacht en in 1934 ging deze bevoegdheid over naar het PWN.
Jachtopzieners waren gehuisvest in de jachtopzienerswoning, zoals ‘Kijk Uit’ aan de Oude Schulpweg 3. Freek Wulp, jachtopziener van jonkheer Gevers, woonde er in 1904. ́Fochteloo’ aan de Zeeweg was vanaf 1890 de woning van Albertus de Wolf, jachtopziener in dienst van de Prinses von Wied en van baron Van Zuijlen. In de schaapherderswoning bij De Brabantse Landbouw woonde jachtopziener Pieter Schellevis. In 1938 was Cornelis (Kees) Schoen hoofdjachtopziener. Een andere bekende naam was Arie van Velzen, aanvankelijk stroper, maar later boswachter bij het PWN.
Na 1970 werden geen jachtvergunningen meer afgegeven aan particulieren; de jacht beperkte zich tot ‘een regulerende’ functie, waarvan de uitvoering in handen lag van de jachtopzieners.
De dorpsveldwachter
Veldwachters werden aangesteld en betaald door de gemeente. In de handen van de burgemeester werd de volgende eed of belofte afgelegd:
“Ik zweer (beloof) dat ik de verplichtingen als veldwachter der gemeente naar behooren en getrouw zal vervullen. Zoo waarlijk helpe mij God almachtig (dat beloof ik).”
Zijn bevoegdheden lagen alleen binnen de gemeente. Om daarbuiten strafbare feiten op te sporen kon hij tevens aangesteld worden als onbezoldigd rijksveldwachter.
Het inkomen van de dorpsveldwachter was laag: rond 1850 bedroeg de jaarwedde 200 tot 250 gulden en in het begin van de 20e eeuw werd door de autoriteiten een jaarwedde van 400 gulden voldoende geacht. Vaak leefde hij dan ook in armoede en nam bijbaantjes aan, zoals postbezorger, boodschapper, bode, klokkenluider, omroeper enzovoorts. Ook bij geboorteaangiften, aangiften van overlijden was hij dikwijls aanwezig en als getuige bij huwelijken.
De dorps- of gemeenteveldwachter werkte tot op hoge leeftijd door, omdat hij geen of weinig pensioen kreeg. Dat hij niet in hoog aanzien stond, bleek ook wel uit het feit dat er onvoldoende aandacht aan het uniform werd besteed.
Nadat Barend Dubbeling, veldwachter in Castricum, in september 1847 als getuige was opgetreden bij een rechtszitting in Alkmaar, ontving burgemeester J. de Quack een brief van de Officier van Justitie te Alkmaar W. Hogendorp:
“Zoo verzoek ik UED. geb. denzelven te onderhouden en hem evenals den Gerechtdienaar namens mij te waarschuwen van in ’t vervolg, overeenkomstig de bestaande reglementen, niet anders te verschijnen dan behoorlijk gekleed en voorzien van de kenteekenen hunner waardigheid.”
In het dorp Castricum, dat met Bakkum in 1853 ongeveer 1150 inwoners telde, was het redelijk ‘rustig’ volgens een rapportage van de burgemeester:
- 1853 vijf daders overgeleverd aan Justitie ten gevolge van verwonding en mishandeling;
- 1854 een inbraak (totale geldwaarde meegenomen goederen 189,50 gulden);
- 1855 drie keer braak, waarbij een man overgedragen aan Justitie, twee daders voortvluchtig;
- 1856 vijf insluipingen op eigendommen van personen, tweemaal verwondingen, mishandeling en eenmaal laster en belediging;
- 1865 twee incidenten met verwonding en tweemaal inbraak, waarbij voor 22,50 gulden aan goederen werd ontvreemd.
Aan de hand van richtlijnen en instructies voor veldwachters van de provincie Noord-Holland werd een instructie voor de gemeenteveldwachters opgesteld. Naast de omschrijving van zijn taak op het gebied van de handhaving van de openbare orde, bevat de instructie de duidelijke waarschuwing dat ongehoorzaamheid, wangedrag of misbruik van sterke drank, schorsing of ontslag ten gevolge zou hebben.
In 1931 werd in de raadsvergadering besloten tot aanstelling van een tweede gemeenteveldwachter door toename van de activiteiten, verkeersverordeningen, strafverordeningen en het gewenste toezicht op ordelijke kleding.
Jaarboek 36, pagina 76
Veldwachter Piet Bleijendaal werd geboren in 1884 in Den Helder, waar zijn vader jachtopziener was. Hij was aanvankelijk bij de gemeentepolitie in Den Helder. Na sollicitatie werd hij uit 84 kandidaten in 1916 aangesteld als gemeenteveldwachter te Castricum voor 14,50 gulden per week. Zijn salaris werd op 1 januari 1921 gebracht op 2.000 gulden met een rijwiel- en kledingvergoeding, waardoor zijn inkomen uitkwam op 2.270 gulden. Verkeerscontrole behoorde onder andere tot zijn taak. Toen de maximum snelheid voor motorvoertuigen in de Dorpsstraat in 1920 werd verhoogd van 10 tot 20 km per uur, werd een chronometer aan zijn uitrusting toegevoegd.
Hij deed naast zijn werk als veldwachter dienst als ordebewaarder, bode, klokkenluider en deurwaarder voor de plaatselijke belastingen.
Hij werkte vaak samen met rijksveldwachter Gorter.
Het duo ‘Bleijendaal en Gorter’ was een begrip in het dorp. Zijn bureau was in het gemeentehuis.
Na 23 dienstjaren ging Bleijendaal in oktober 1939 met pensioen.
Rijksveldwachters
De functie van rijksveldwachter werd bij Koninklijk Besluit in 1854 ingesteld. In 1858 zijn de functies van gerechtsdienaar, bezoldigd opziener der jacht en visserij en onbezoldigd rijksveldwachter samengevoegd onder de naam rijksveldwacht.
De burgemeester kon bijstandverlening door rijksveldwachters van buiten Castricum aanvragen. In 1877, bij de aanvoer van zand voor de aanleg van de spoorlijn, bleek dat er veel nieuwsgierigen en toeschouwers aanwezig waren die vaak de kortste weg namen, waardoor er onveilige situaties ontstonden.
In een brief van 17 maart 1877 antwoordde de Officier van Justitie te Alkmaar dat aan het verzoek van de burgemeester om rijksveldwachters in te zetten niet kon worden voldaan om de eenvoudige reden dat hij geen mensen beschikbaar had.
Voor de kermis in Bakkum kon een aanvraag wel gehonoreerd worden:
De officier van Justitie te Alkmaar schreef aan de burgemeester van Castricum op 30 augustus 1877:
‘Gedurende de kermisdagen zal een Rijksveldwachter in Uw Gemeente ter Uwer beschikking worden gesteld tot adsistentie Uwer Gemeentepolitie. Natuurlijk zal voor logies en voeding Uwerzijds worden zorggedragen’.
Op 9 oktober 1877 werd bevestigd dat rijksveldwachter Van der Vrande van Uitgeest op 14, 15 en 16 oktober beschikbaar was. Ter gelegenheid van een openbaar feest op 11 juni 1878 werd hij ook weer ingezet, evenals bij de kermissen in 1878, 1880 en 1890.
Ariën Gorter, werd op 19 februari 1870 te Hoogwoud geboren. Hij was veldwachter in Wieringen en werd in 1909 aangesteld als rijksveldwachter in Castricum.
Hij werkte nauw samen met gemeenteveldwachter Piet Bleijendaal: zij liepen vooral in de avond- en nachtelijke uren hun ronde door het dorp. Ze hadden dan ook wel hun adresjes waar ze gezellig een kaartje konden leggen. Het sluiten van cafés in de nacht had hun speciale aandacht. Vaak werd, onder het genot van een borreltje aan de stamtafel van het café, onderhandeld over het tijdstip van de sluiting! In 1933 verliet hij de dienst.
Jaarboek 36, pagina 77
In het veldwachterreglement van 1929 werd het uniform omschreven: hoge zwarte schoenen of laarzen, kousen, broek en jas, met een rij knopen aan de uniformjas, leren stropdas met koperen vest, ronde grijze hoed of pet.
Pas enkele jaren later werd een uniformvoorschrift voor alle veldwachters in de provincie van kracht. Het uniform bestond uit een tuniek van zwart kamgaren ribcord en een rijbroek van dezelfde stof en beenkappen van zwart leer, een uniformpet en een zwarte legerjas. Verder was hij bewapend met een klewang (zwaard) in een zwarte schede, een soepele gummistok en een pistool of revolver.
Pieter Koelewijn, geboren in 1872 in Katwijk, werd in augustus 1901 aangesteld als rijksveldwachter, jachtopziener te Castricum en woonde met zijn gezin in de Schoolstraat. Omdat hij niet uit het dorp wilde verhuizen, was hij brigadier titulair, wat betekende dat hij wel de rang had maar niet het bijbehorende salaris. In september 1908 werd hij geplaatst in Bakkum en ging wonen in de toen nieuw gebouwde politiepost aan de Van Oldenbarneveldweg. Het was een grote, sterke man met een grote baard, die in zijn uniform indruk maakte. Hij had het vertrouwen van de Bakkummers. Bij zijn 25-jarig jubileum kreeg hij van de bevolking een gouden horloge met inscriptie.
Jaarboek 36, pagina 78
Veel gezag genoot hij bij herrieschoppers en vooral bij stropers, die in het duingebied opereerden. In de tijd van de bouw van het Provinciaal Ziekenhuis kreeg hij met vechtpartijen te maken, maar ook met inbrekers. Maar hij stond zijn mannetje!
Een keer werd hij bij een confrontatie met inbrekers aan zijn baard getrokken. Dat heeft de man geweten: hij beet een stuk van zijn duim af waarna hij door zijn verwonding gearresteerd kon worden.
Hij exploiteerde ook een kleine strandtent die door zijn vrouw en zijn oudste zoon Daan werd gerund. De man, die tijdens zijn dienst altijd aanwezig was, nooit afwezig door ziekte, is kort na zijn pensionering op 5 april 1935 overleden.
De eisen van benoembaarheid en bezoldiging van veldwachters in vaste dienst werden in 1935 in een verordening vastgelegd. Om voor een benoeming in aanmerking te komen moest men tussen de 23 en 40 jaar oud zijn, Nederlander zijn, van goed zedelijk gedrag en lichamelijk geschikt. Het bezit van diploma’s kon worden geëist;
In de raadsvergadering van 6 november 1936 werd hier nog aan toegevoegd dat in het vervolg een aan te stellen veldwachter een oud-militair diende te zijn.
Benoemingen van gemeenteveldwachters en rijksveldwachters in Castricum
(Aanstelling naam, benoeming tot, bijzonderheden)
1737 Jacob Willemsz v.d. Beek, dienaar dorp en justitie
1790 Arie IJsbrandsz. Heertjes, dienaar dorp en justitie, bode, doodgeschoten door stropers in 1794
1794 Jan Nipkens, dienaar dorp en justitie
1795 Gerrit Enke, dienaar dorp en justitie, gediend tot overlijden in 1804
1804 Cornelis Schavemaker, dienaar dorp en justitie, overleden in 1832
1816 Barend Dubbeling, veldwachter en opzichter der jacht en visserij, ontslag in 1854, overleden in 1857
1832 Hendrik Levering, onbezoldigd rijksveldwachter, die surveillance deed in Castricum, ontslag in 1861 in verband met leeftijd
1836 Jan Hakmulder, gemeenteveldwachter, ontslag in 1845, overleden in 1858
1854 Cornelis Bakker (Ouwe Kees, geboren in 1813), gemeenteveldwachter, ontslag in 1881, overleden in 1881
1858 Schotvanger, gemeenteveldwachter
1861 IJsbrand Ariesz. Heertjes, gemeenteveldwachter
1872 Gerrit Jan Bannink, rijksveldwachter, tot overlijden in 1896
1875 Floris Twisk, rijksveldwachter 3e klasse
1876 Cornelis Bakker (geboren in 1850) Keessie, gemeenteveldwachter werd bode, ontslag in 1919
1881 Piet Rigter Gz., rijksveldwachter, tot 1919, overleden in 1930
1882 Jan Beusman, gemeenteveldwachter, ontslag in 1884, vertrok naar USA met 100 gulden
1884 Johannes Oude Steenhof, in 1887 naar Nijmegen
1885 Jan Hogenstijn, rijksveldwachter, overleden in 1915
1887 Frederik Wulp, rijksveldwachter, jachtopziener, na 1894 bij Jonkheer Gevers tot 1905 overleden in 1943
1887 W. van Dijk, gemeenteveldwachter, in 1888 benoeming ingetrokken
1887 B. Strooker, rijksveldwachter, jachtopziener, kwam van Schoorl
1893 Gerrit Turk, rijksveldwachter, jachtopziener, in 1897 naar Hoorn
1898 Barend Strooker, ontslag in 1901
1901 Pieter Koelewijn, rijksveldwachter, tot 1934, overleden in 1935 in 1908 naar Bakkum
Jaarboek 36, pagina 79
(Aanstelling naam, benoeming tot, bijzonderheden)
1908 A.D. de Zwart, rijksveldwachter, ruilde met Ariën Gorter zijn standplaats te Wieringen
1909 Ariën Gorter, rijksveldwachter, tot 1932, overleden in 1954
1916 Pieter Bleijendaal, gemeenteveldwachter, tot 1939, overleden in 1976
1932 Johannes Tol, gemeenteveldwachter, in 1957 naar rijkspolitie
1932 Jan Dijkstra, rijksveldwachter, in 1939 naar Oosterhesselen
1935 Cornelis Beentjes, gemeenteveldwachter
1935 Herman van der Leegte, rijksveldwachter, in 1943 naar Brabant, overleden in 1952
1935 Johannes Castricum, tijdelijk gemeenteveldwachter
1936 Cornelis Schoen, gemeenteveldwachter
Openbare zedelijkheid
In de jaren (negentien) twintig nam het strandbezoek sterk toe, mede door de komst van het kampeerterrein Bakkum aan de Zeeweg. Het was aanleiding om voor toezicht op het stranden omgeving in de zomermaanden een tijdelijke agent van politie aan te stellen. Openbare zedelijkheid kreeg veel aandacht. Zo was het volgens de gemeentelijke verordening op de strand- en zeepolitie (1924) verboden om zich te ontkleden of gedeeltelijke ontkleed zich op te houden en ook het baden zonder gebruik te maken van een badkoets of tent was niet toegestaan.
In 1926 werd in de raadsvergadering de vraag gesteld of baden uit een eigen tent, dat verboden was, toch kon worden toegestaan. Het antwoord van de voorzitter hield in dat er een proef gedaan zou kunnen worden op een bepaald deel van het strand, 400 meter ten noorden van de Zeeweg, maar niet op zondag!
In de raadsvergadering van 30 juni 1927 ontstond een discussie over het verbod op pootje baden (blote benen!), dat een belemmering zou zijn voor de ontwikkeling van het strandleven. ‘De mensen die het strand bezoeken krijgen direct een waarschuwing van de politie, dat mensen afstoot en ergernis opwekt’. Er werd om opheffing van de bepaling gevraagd. Burgemeester Lommen, als hoofd van de politie, verklaarde dat de zaak van alle kanten was bezien, ook besproken was met de wethouders en dat hij
Jaarboek 36, pagina 80
voor behoud van het artikel was, maar dat het artikel soepel moest worden toegepast. Liever ‘je mag hier niets, dan je mag hier alles’.
Het voorstel om wat meer vrijheid toe te staan, werd in stemming gebracht en met negen tegen twee stemmen verworpen. Gedegen toezicht op het strand dus.
Politiefunctionarissen die tussen 1931 en 1936 een tijdelijk aanstelling kregen als toezichthouder, waren:
IJf Witbaard, Jacob Castricum, Ariën Gorter, Lorenz. Couperus en Cornelis Beentjes, tegen een vergoeding van 5 gulden per dag en 7,50 gulden voor de zondagen.
Ook op het kampeerterrein aan de Zeeweg was toezicht gewenst. In 1934 werd Maria Margaretha Brakenhoff als vrouwelijke politieagent aangesteld tot kampwacht.
Zij was belast met ‘de handhaving van de openbare zedelijkheid en controleerde in de zomer de tenten of niet hier en daar stiekeme zaken gebeurden’.
De Schutterij
De oprichting van de Schutterij zowel in Castricum als in Bakkum vond plaats op 27 februari 1785 onder de goedkeuring van Mr. Joan Geelvinck. De Schutterij bestond uit vrijwilligers, inwoners van Castricum en Bakkum die minstens 18 jaar oud waren en had tot taak onder het gezag van de schout ‘goed en ingezetenen te beschermen teegen alle geweld, moedwil en oproer’.
De schutters waren gewapend met een geweer met bajonet. Ook hadden zij een patroontas met bandelier en een sabel. Voor de bewapening werd bij ontvangst 3 gulden betaald, maar de hele uitrusting bleef eigendom van de gemeente. De schutter was verantwoordelijk voor het onderhoud van zijn uitrusting.
Regelmatig werd geoefend in onder meer exerceren. In Bakkum bestond de schutterij uit 20 schutters. De Castricumse Schutterij zou uit een 60-tal schutters hebben bestaan, volgens een rekening voor de aanschaf van 62 sets wapens (15 gulden per set).
Eenmaal per jaar werd een grote exercitie gehouden in de Dorpsstraat, stram marcherend door het dorp! Wie niet kwam opdagen kreeg een boete!
In oktober 1787 bevolen de Gecommitteerde Raden te Hoorn om de gehele wapenuitrusting op te sturen naar ‘s Lands Magazijn te Hoorn. Hierna was er alleen sprake van een ‘slapende schutterij’ of ‘een schutterij in ruste’.
In 1826 hadden tien manschappen hun tien dienstjaren bij het 1e bataljon Schutterij volbracht en konden ontslagen worden. Dat gold in 1832 voor Pieter Jansz. Castricum, Jan Jansz. Stuifbergen, Dingenum de Graaf, Cornelis Castricum en Jan Schol (als plaatsvervanger van Jan Tromp). Zij kregen een onderscheiding voor hun trouwe dienst.
In 1907 werd de schutterij na invoering van de dienstplicht opgeheven.
Jaarboek 36, pagina 81
De Burgerwacht
Na het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 in Europa waren het linkse groeperingen die zich meester maakten van de macht in landen van Oost-Europa. Daarvoor had in Rusland een revolutie plaats gevonden en in Oostenrijk en Duitsland werden in enkele steden arbeidersraden opgericht en trad het burgerlijk gezag terug.
In november 1918 ontstond onrust in Nederland door de aankondiging van Pieter Jelles Troelstra dat er een socialistische machtsovername zou plaats vinden; hij kondigde de vorming aan van een Opperste Raad van Arbeiders en Soldaten voor Nederland als hoogste gezag. Tegenstanders van de revolutie vormden in steden en dorpen burgerwachten, die het wettig gezag wilden steunen.
In Castricum werd ook een vrijwillige burgerwacht opgericht. De burgerwacht kreeg een gemeentelijk subsidie van 300 gulden per jaar. Wapenen zouden door de gemeente pas worden uitgereikt als het nodig zou zijn.
Burgemeester Lommen was een warm voorstander van de burgerwacht, zoals ook blijkt uit zijn oproep in juli 1920 om de oefeningen voort te zetten. In mei en juni waren de oefeningen onderbroken wegens het aardbeienseizoen. Er gingen al stemmen op om de Burgerwacht op te heffen. Even nog aarzelde men, toen in september 1920 in de plaatselijke krant, onder de kop ‘Iets nieuws’, het volgende bericht verscheen:
‘Dezer dagen is onder Bakkum een afdeling gesticht van de Communistische partij. Met vijf leden wordt begonnen. Het is nu de taak van onze burgerwacht om flink en kranig op te komen bij de oefeningen, te tonen dat voor Russische toestanden geen plaats is in ons vooruitstrevend dorp’.
In december 1922 werd in de raadsvergadering de post Burgerwacht van 100 gulden toch van de begroting geschrapt. Daarmee kwam ook aan dat instituut een einde.
Tot slot
In de jaren (negentien) dertig van de vorige eeuw, die zich kenmerkten door economische problemen en oorlogsdreiging, was mede door de mobilisatie van het leger ook in Castricum en Bakkum de spanning voelbaar. Er werden militairen gelegerd en met vrijwilligers werd een luchtwachtdienst opgericht. Er moesten verduisteringsmaatregelen worden getroffen. Het politiekorps bestond in mei 1940 uit drie vaste en twee tijdelijke veldwachters.
In Bakkum had Herman van der Leegte de politiepost aan de Van Oldenbarneveldweg 35 betrokken. Hij was rijksrechercheur en politiehondbegeleider voor Noord-Holland. Hij moest al weer snel verhuizen want het pand werd in 1935 gesloopt en vervangen door nieuwbouw. In 1937 kon het gezin in het nieuwe pand gaan wonen. Cornelis Kulk werd in Castricum gestationeerd. Dat was de situatie toen op 10 mei 1940 het Duitse leger Nederland binnenviel.
In een vervolg artikel wordt ingegaan op de steeds gecompliceerder wordende geschiedenis van onze Hermandad (politie).
Piet Blom
Bronnen:
- Archief Werkgroep Oud-Castricum;
- Deelen van, D., Historie van Bakkum en Castricum, Schoorl, 1973;
- Hespe, W.,Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, 22e Jaarboek Oud-Castricum (1999);
- Jelles, J.G.G., Ir. Geschiedenis van het beheer en gebruik van het Noordhollands Duinreservaat, Arnhem, 1968;
- Kaan, N.A., De gemeente en haar raadhuizen, 5e Jaarboek Oud-Castricum (1982);
- Koelma, A., mr., De Gemeentewet, in het bijzonder voor raadsleden toegelicht, Alphen aan den Rijn, 1933;
- Kort, Albert L., Bromsnor in Zeeland, een geschiedenis van de gemeenteveldwacht 1795-1943, Vlissingen, 2010;
- Noord-Hollands Archief te Haarlem, archief van het Provinciaal Bestuur Noord-Holland;
- Regionaal Archief Alkmaar, archief van de gemeente Castricum;
- Ruijter de, Q., W. Jzn., Schippers van het Stet, 1974;
- Stichting Historische Verzameling Nederlandse Politie, Westzijde 109, Zaandam;
- Zuurbier, S.P.A., De Heerlijkheid Bakkum en zijn ambachtsheren, 3e Jaarboek Oud-Castricum (1980).
- Verschenen jaarboekartikelen over hulpverleners en zorginstellingen:
- brandweer
- dokter Leenaers
- gezondheidszorg voor 1880
- gezondheidszorg tot 1880-1950
- kindertehuis St. Antonius
- kruisverenigingen
- politie
- Rode kruis
- veldwachters
- verzorgingshuis de Boogaert,
- verzorgingshuis de Santmark
- ziekenhuis psychiatrisch –