3 oktober 2022

Stoomwasscherij Blanka (Jaarboek 34 2011 pg 44-48)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 34, pagina 44

Van stoomwasscherij Blanka tot expeditiebedrijf Th. Veldt

 Het pand van Stoomwasserij Blanka aan de Gasstraat. Bij de T-Ford: directeur Cornelis Baart met zijn zoon Co.
Het pand van Stoomwasserij Blanka aan de Gasstraat. Bij de T-Ford: directeur Cornelis Baart met zijn zoon Co.

Aan de Gasstraat is in 1920 een stoomwasserij gebouwd, die een aantal jaren in bedrijf is geweest. De bedrijfsresultaten zijn slecht met het gevolg dat het bedrijf telkens in andere handen overgaat. In 1928 wordt het gebouw door de toenmalige eigenaar Telleman opzettelijk in brand gestoken, waardoor het grotendeels wordt verwoest. Er volgt een faillissement en het pand wordt gekocht door vrachtrijder Dorus Veldt, die na herbouw er een expeditiebedrijf vestigt. Het bedrijf bestaat nog steeds en is nu in handen van een kleinzoon.

De voormalige wasserij Blanka.
De voormalige wasserij Blanka en daarachter de schoenhandel Van der Broek. Gasstraat 29-31 in Castricum, 1995. Later was hier het transportbedrijf van de Familie Veldt gevestigd. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Oprichting

Op 22 juli 1919 wordt de Naamloze Vennootschap ‘Stoomwasscherij en Strijkinrichting Blanka’ opgericht. Volgens de statuten worden de oprichters, Josephus Henricus Maria Brugman, koopman uit Amsterdam en lid van de firma Bruning en Thunissen, en Jacobus Schuijt, kassier, wonende te Castricum benoemd in de raad van commissarissen, respectievelijk als president-commissaris en gedelegeerd commissaris.

De dagelijkse leiding over het bedrijf is in handen van een directeur. Verder melden de statuten dat de op te richten NV ten doel heeft:
Het bewasschen, bleeken, strijken van aan haar ter bewerking gegeven goederen, alsmede het deelnemen in en het overnemen van ondernemingen, welk een gelijksoortig doel beoogen.”

Brugman en Schuijt kopen van tuinder Hendrik Stengs in september 1919 voor 3.000 gulden een terrein van bijna 4.000 vierkante meter, genaamd ‘Tolweide’ aan de Oudeweg. Vervolgens wordt door de heren een vergunning aangevraagd bij de gemeente tot het oprichten van een stoomwasserij en strijkinrichting, waarin geplaatst zal worden een stoommachine van 10 pk op een perceel grond aan de Oudeweg (later wordt dit weggedeelte Gasstraat genoemd).

De was- en centrifugeerafdeling.
De was- en centrifugeerafdeling.

Op de ontwerptekeningen van het gebouw met de inrichting zien we dat op de begane grond de wasserij, de mangelzaal, een expeditieruimte en een sorteerruimte zijn ondergebracht.

De droog- en mangelkamer.
De droog- en mangelkamer.

De strijkzaal en een droogzolder zijn op de eerste verdieping. De verschillende apparaten, zoals wasmachine, centrifuge, wringer, mangel en strijkmachine worden door een stoommachine aangedreven.

De strijkkamer.
De strijkkamer.

Het polderbestuur maakt bezwaar tegen verlening van de hinderwetvergunning, omdat men verontreiniging vreest van het polderwater, die gevaar kan opleveren voor de gezondheid van het vee. Op 5 december 1919 wordt de vergunning verleend, zij het dat het bedrijf aan een aantal voorwaarden moet voldoen. Het afvoerwater moet in een bezinkput worden geleid en de uitlaatpijp naar de beek moet van een rooster worden voorzien.


Jaarboek 34, pagina 45

Opeenvolgende eigenaren

De onderneming kan al in 1920 niet aan zijn financiële verplichtingen voldoen en wordt failliet verklaard. Op 22 december van dat jaar is er in De Rustende Jager een openbare verkoping. In de notariële akte van de veiling vinden we details van de inrichting. Genoemd worden een stoommachine van 6 pk, een stoomketel, een wastrommelcentrifuge, een mangel, een boordenmachine, een stijfselmolen, zeven werkbanken, drie strijkplanken, acht strijkbouten en een strijkkachel. De verkoping is op verzoek van de te Krommenie gevestigde NV Zaanlandsche Bank.

Een advertentie in het Castricumse Weekblad in 1920.
Een advertentie in het Castricumse Weekblad in 1920.

Het bedrijf wordt gekocht voor 12.500 gulden door Ferdinand Druppel, koopman uit Amsterdam, die het na ruim een jaar op 16 februari 1922 voor 16.000 gulden weer verkoopt aan de heren Cornelis J. Baart, stoombleker uit Castricum en Jan de Bruijn, een beeldhouwer, die in Amsterdam woont. De toen 23-jarige Cornelis J. Baart woont sinds 1920 in Castricum en is bedrijfsleider van de wasserij.

Op 17 juni 1922 vraagt Baart aan de gemeente een vergunning tot wijziging van de stoomwasserij, waarbij de stoomketel in een aangebouwde ruimte met een schoorsteen werd geplaatst. Hier zal ongetwijfeld hebben meegespeeld dat de omwonenden veel hinder ondervonden van rook en roetval. Ook deze vergunning wordt onder bepaalde voorwaarden verleend.

Ook in de nieuwe situatie levert het bedrijf onvoldoende rendement op, want op 23 november 1926 is er opnieuw een openbare verkoping, deze keer in café De Harmonie op verzoek van de NV Groningse Hypotheekbank en in aanwezigheid van de kantonrechter.

Voor 9.853 gulden wordt het bedrijf met machines gekocht door Cornelis Ph. de Ronden, makelaar te Weesp en Johan C.W. Baart, stoombleker, wonende te Weesperkarspel. Al binnen vier maanden verkopen ze hun bezit voor 13.500 gulden aan de 34-jarige Cornelis J. Telleman, winkelier en wonende te Amsterdam.

De stoomwasserij door de eigenaar in brand gestoken

Stoomwasserij Blanka wordt de ondergang van Cornelis J. Telleman. Het gaat niet goed met de opbrengst van de wasserij. Op de avond van 3 november 1927 wordt de stoomwasserij door Telleman in brand gestoken, zo verklaart hij in de rechtszaak die twee maanden later wordt gevoerd.

Telleman heeft op de bewuste avond de brandende petroleumkachel omver getrapt. Deze kachel stond in de kamer, die hij in de wasserij bewoont, vlakbij een houten schot van dat vertrek. Vervolgens heeft hij ook nog een bus petroleum over dat inmiddels brandende schot en de kachel uitgegoten. Daarop is de bovenverdieping helemaal en de onderverdieping gedeeltelijk uitgebrand.

Door de brand levert de schoorsteen gevaar op en moet omver worden gehaald. Telleman is hiertoe gelast, maar neemt geen maatregelen. Hierop volgt een proces-verbaal van de geconstateerde overtreding door veldwachter Pieter Bleijendaal.

Pieter Bleijendaal, gemeenteveldwachter van 1916-1939.
Pieter Bleijendaal, gemeenteveldwachter van 1916-1939. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Omdat Telleman zijn eigen bezit in brand heeft gestoken, gaat de eerder genoemde rechtszaak vooral over het in gevaar brengen van de omliggende gebouwen. In het pro-


Jaarboek 34, pagina 46

ces treden als getuigen op Jacobus van Hoeve, directeur van de naastgelegen gasfabriek, de rijksveldwachter Arien Gorter en Cornelis Baart, bedrijfsleider in de stoomwasserij. Laatstgenoemde verklaart dat de opbrengst van de wasserij wekelijks een tekort liet zien.

Op 24 januari 1928 wordt Telleman veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, omdat de rechtbank van oordeel is dat er bij de opzettelijke brandstichting wel degelijk gevaar bestond voor de belendende gebouwen.

Telleman gaat tegen dit vonnis in hoger beroep. Op 10 mei 1928 dient de rechtszaak voor het Gerechtshof te Amsterdam. Als extra getuigen worden de volgende deskundigen opgeroepen: W.A. Keeman, commandant bij de brandweer van Rotterdam, J.M. Hardorf, hoofdbrandmeester uit Amsterdam en S. Fraijman, brandweercommandant uit Alkmaar.

Op 24 mei van dat jaar doet het Gerechtshof uitspraak en spreekt de verdachte vrij, omdat bij nader inzien geen gevaar heeft bestaan voor de omliggende gebouwen.

Het herstel van het verwoeste pand in 1929; rechts op de foto Dorus Veldt.
Het herstel van het verwoeste pand in 1929; rechts op de foto Dorus Veldt.

Het faillissement van Telleman

Plaatsgenoot Cornelis Stolk, technicus en bekend van de radiodistributie, heeft in opdracht van Telleman in de periode april tot en met september 1927 verschillende werkzaamheden verricht en materialen geleverd. De totale vordering bedraagt 336,62 gulden. De betaling hiervan is ondanks aanmaningen en verzoeken uitgebleven. Stolk dient op 11 juli 1928 een verzoek in tot faillietverklaring, omdat hij heeft vastgesteld dat Telleman meerdere schulden niet heeft betaald. Het faillissement wordt op 18 juli uitgesproken.

Vervolgens inventariseert de curator de ontvangsten en schulden. Er is een lijst opgesteld met 75 namen van mensen die nog geld van Telleman tegoed hebben. Daaronder zijn 48 klanten die een vergoeding eisen voor het verbrande wasgoed. Volgens die lijst wonen er relatief veel klanten in IJmuiden en Amsterdam, respectievelijk 15 en 10; verder wonen er in Bakkum 5, in Castricum 4 en in Beverwijk 3 klanten. Vijf personen hebben nog loon tegoed, verder zijn er vorderingen van leveranciers van materialen. De grootste vordering is de hypotheek van ruim 8.500 gulden.

Na de brand exploiteert Telleman een winkel met snoepgoed en lekkernijen in de Czaar Peterstraat in Amsterdam. Met de opbrengst van deze winkelinventaris van 347 gulden en het perceel met de resten van het verbrande gebouw in Castricum van 5.000 gulden wordt een deel van de hypotheek betaald. Voor klanten en leveranciers blijft er niets over. De verzekeringsmaatschappij heeft niets uitgekeerd, omdat er sprake was van brandstichting.

Dorus Veldt had eerst samen met zijn broer Arie een boodschappendienst met paard en wagen op Alkmaar. Hier hun advertentie in de plaatselijke krant van 28 februari 1920.
Dorus Veldt had eerst samen met zijn broer Arie een boodschappendienst met paard en wagen op Alkmaar. Hier hun advertentie in de plaatselijke krant van 28 februari 1920.

Vrachtrijder Dorus Veldt wordt de nieuwe eigenaar

Op 15 december 1928 verkoopt de curator het perceel grond en de restanten van het gebouw, gelegen aan de Oudeweg in Castricum, voor 5.000 gulden aan de 40-jarige Castricummer Theodorus (Dorus) Veldt, vrachtrijder van beroep. Het gebouw wordt hersteld en verbouwd tot een expeditiebedrijf bestaande uit een garage met bovenwoning. Het bedrijf is in de oorlog betrokken bij het transport van tuinbouwproducten ten behoeve van personeel van grote bedrijven in de Zaan en Amsterdam. Deze voor eigen behoefte geteelde producten vallen buiten de distributienormen. Nic Veldt, de oudste zoon van Dorus Veldt, werkt

Dorus Veldt bij zijn eerste vrachtauto: een A-Ford.
Dorus Veldt bij zijn eerste vrachtauto: een A-Ford.

Jaarboek 34, pagina 47

nauw samen met Jan Rozing, lid van de plaatselijke ondergrondse. Dit vervoer is een mooie dekmantel om onderduikers te plaatsen en weg te brengen.

Nic Veldt heeft zijn belevenissen opgeschreven. Hij eindigt zijn verhaal met:
5 mei 1945 Bevrijding. Goddank, de oude groep had het overleefd. Zonder de stille kracht – vader Dorus – had ik dit werk niet kunnen doen”.

Het gezin van Dorus Veldt voor de A-Ford omstreeks 1933.
Het gezin van Dorus Veldt voor de A-Ford omstreeks 1933. Van links naar rechts voor: Rie, Gré, Annie, Cees, Trees en Coba; achter bij de portieren: Nic en Arie. De twee jongste kinderen Bep en Theo zijn nog niet geboren.

Dorus Veldt en echtgenote Anna Maria Kunnen krijgen in totaal tien kinderen, waarvan de vier zoons ook vrachtrijder worden. Zoon Arie emigreert en begint een expeditiebedrijf in Nieuw-Zeeland. De andere drie zoons, Nic, Kees en Theo gaan in het bedrijf aan de Gasstraat deelnemen. Dit wordt op 5 juli 1954 officieel geregistreerd als vennootschap onder firma onder de naam ‘Expeditiebedrijf Th. Veldt en Zonen’. Op 11 januari 1955 overlijdt Dorus Veldt, de grondlegger van het bedrijf. De drie zonen, Nic, Kees en Theo, de vennoten, worden nu elk voor eenderde deel eigenaar. De firma rijdt dan met drie vrachtwagens.

Twee vrachtwagens van de firma Th. Veldt en Zn. voor het bedrijfspand: de eerste Volvo en de Commer.
Twee vrachtwagens van de firma Th. Veldt en Zonen voor het bedrijfspand: de eerste Volvo en de Commer.

Theo Veldt senior doet zijn verhaal

De jongste zoon, de nu 78-jarige Theo, woont nog in de bovenwoning aan de Gasstraat en vertelt over het expeditiebedrijf:

Bij het uitbreken van de oorlog was ik zes jaar. Bij ons in de Gasstraat kwamen de Duitsers de Nederlandse militairen verdrijven die bij ons in de garage met paarden waren ondergebracht. In 1943 moesten we van de Duitsers uit de Gasstraat verhuizen en mochten aan de Kooiweg gaan wonen naast tante Aaf en tante Trijn, ongehuwde zusters van mijn vader en naast tante Sientje Veldt-van der Hurk, weduwe van de jongste broer van mijn vader.

In haar wat afgelegen huisje werden in de oorlog verschillende onderduikers voor enkele nachten ondergebracht, voordat zij verstopt in onze vrachtwagen naar het definitieve adres ergens in de kop van Noord-Holland konden worden overgebracht. In het huisje van tante Sientje was ook de stencilmachine verstopt, waarop het illegale krantje ‘Strijd’ werd vervaardigd.

Nic was actief bij de ondergrondse en moest met onze vrachtwagen (een A-Ford) materialen vervoeren voor de Wehrmacht.

In 1944 sloeg het noodlot toe, moeder werd zeer ernstig ziek (negenoog) – red: een huidinfectie. Er waren in die tijd geen medicijnen en zij is toen overleden op 56-jarige leeftijd. Vader bleef achter met tien kinderen in de leeftijd van 10 tot 22 jaar. Kort daarna is tante Aaf bij ons ingetrokken.

Na de oorlog zijn we weer terug gegaan naar de Gasstraat. Vader had nog steeds de A-Ford. Ik kwam inmiddels van school, was dertien jaar en moest vader meehelpen met het vervoer van bloembollen van de kwekers naar de bollenveilingen in Hillegom.

Toen kwam ‘De Soto’, een vrachtwagen die door de Duitsers was achtergelaten; deze werd opgeknapt. Nic kwam thuis werken en had vanuit de ondergrondse contacten in de Zaanstreek. Dit leidde tot het vervoer van machines voor de Noordhollandsche Machinehandel te Wormerveer. Dat was door heel Nederland, een voor die tijd hele onderneming.

Omstreeks 1946 kregen we de eerste Bedford, een 5-tons vrachtwagen, waarvoor we vergunning kregen om te mo-


Jaarboek 34, pagina 48

gen vervoeren. Daarmee gingen we naast bloembollen en machines ook kalkzandstenen vervoeren vanaf de fabriek te Schoorldam en later vanaf de fabriek van Cementbouw in IJmuiden, voornamelijk naar de Zaanstreek. Toen kwam Rinus Stet, de eerste knecht als bijrijder, in dienst. Rinus had grote handen en kon goed stenen lossen.

Het wagenpark werd in 1951 uitgebreid met een Panhard, een diesel met een chassis van een bus. Hiermee vervoerden we in het begin van de jaren (negentien) vijftig vooral levensmiddelen van Albert Heijn. Deze werden vanuit binnenschepen, die lagen afgemeerd in Utrecht en Rotterdam, overgeladen in de vrachtwagens van de firma Veldt, die deze verder rondbrachten, vooral in de provincies Utrecht, Brabant en Zeeland.

Het bedrijf breidde zich geleidelijk verder uit met meerdere vrachtwagens en chauffeurs. In 1953 kwam er opnieuw een Bedford, nu een 9-tons vrachtwagen en een nieuwe chauffeur, dat was Jan Hollenberg. Steeds meer werden de vrachtwagens ingezet voor het transport van meel van Wessanen naar Utrecht, Brabant en Limburg en dan met bakstenen terug vanuit de steenfabrieken in de Betuwe naar onze regio, vooral voor de woningbouw in Castricum.

In die tijd moest ik in militaire dienst in Amersfoort. Die heb ik niet helemaal afgemaakt in verband met het overlijden van vader.
Na de oprichting van de IJmond Transport Groep in 1961 zijn we staal gaan vervoeren voor Hoogovens.”

De jongere generatie Veldt aan het roer

Eind december 1963 is Nic uit het bedrijf gestapt en ontvangt zijn deel van het grondbezit De garage, bovenwoning, loods en de resterende grond blijven onverdeeld eigendom van Kees en Theo, die verder gaan onder de naam ‘Expeditiebedrijf Gebroeders Veldt B.V.’ met twee Volvo-trekkers en drie opleggers. Wat later wordt het wagenpark uitgebreid met nog twee Volvo’s.

Het bedrijf Th. Veldt op het terrein van Hoogovens.
Het expedtiebedrijf Th. Veldt op het terrein van Hoogovens.

In 1980 komt Theo Veldt junior, de zoon van Theo Veldt en Ursula Groot, als chauffeur in loondienst bij het bedrijf. In 1991 stoppen de broers Theo en Kees Veldt en neemt Theo junior het wagenpark over en ook het aandeel van zijn oom Kees in het pand met de bijbehorende grond aan de Gasstraat. Hij zet het bedrijf voort als Expeditiebedrijf Th. Veldt, onder dezelfde benaming als zijn opa het bedrijf aan de Gasstraat is begonnen.

De nu 50-jarige Theo Veldt junior:
“Momenteel rijden we uitsluitend voor Tata Steel (de vroegere Hoogovens). De vrachtwagens staan op het terrein van dat bedrijf. In de garage aan de Gasstraat wordt nog het onderhoud aan de vrachtwagens gedaan. Een groot deel van de garage is in gebruik bij mijn zoon Dennis Veldt, samen met mijn zwager Jeroen Peters.

 De huidige situatie: het garagebedrijf 'Black 8' aan de Gasstraat.
De huidige situatie: het garagebedrijf ‘Black 8’ aan de Gasstraat.

Dennis kwam in 2007 als chauffeur in dienst van het bedrijf. Het chauffeursvak was niet wat hij wilde en hij werd automonteur. Nu heeft hij samen met Jeroen Peters ongeveer twee jaar het garagebedrijf ‘Black 8’ in het pand aan de Gasstraat. Behalve de import, verkoop en het onderhoud van Amerikaanse auto’s repareren zij alle auto’s van welk merk dan ook. Met een extra monteur in dienst en Monique Veldt, de vrouw van Jeroen, die de administratie verzorgt, is ‘Black 8’ een soort familiebedrijfje geworden naast het expeditiebedrijf Th. Veldt.”

Simon Zuurbier

Bronnen:

  • Archief gemeente Castricum aanwezig in het Regionaal Archief Alkmaar;
  • Noord-Hollands Archief (NHA) te Haarlem: (kadastrale en notariële archieven, Handelsregister, archieven Arrondissementsrechtbanken van Alkmaar en Amsterdam, archief Gerechtshof Amsterdam).

Met dank aan: Theo Veldt senior en junior, Robert van Vuuren.

Abonneer
Laat het weten als er
0 Reacties
Nieuwste
Oudste
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties