Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 10, pagina 4
De Buitenplaats Starburg of Gaeff te Bakkum
Voor de geschiedenis van kastelen heeft zelfs in oudere literatuur bij voortduring grote belangstelling bestaan.
Voor onze oude buitenhuizen bleef tot onze tijd de aandacht eigenlijk onder de maat, behalve wanneer zij zich groepsgewijs voordeden, zoals bijvoorbeeld langs Rijn, Vecht of Amstel. Niettemin hebben er ten platten lande vele en merkwaardige buitenhuizen of “hofsteden” bestaan. Daarvan zal men zelfs de namen in de aardrijkskundige woordenboeken vergeefs zoeken. Dubbel moeilijk wordt het dan, wanneer zij plaatselijk niet of nauwelijks bekendheid achter gelaten hebben.
Een vertegenwoordiger van deze tweede categorie vormt zeker het huis, dat zich hier aandient onder de benaming “Gaeff” ofwel “een welgelegen buijtenplaats genaamd Starburg”, ook wel Sterburg, Sterrenburg geheten. Het stond op een rustige plek in de tegenwoordige gemeente Castricum onder Noord-Bakkum aan de Bleumerweg bij de Achterlaan. De buitenplaats was in de loop der jaren nogal verbouwd en later is het omringende plantsoen of “plantage” en het bijbehorende bos verwijderd.
Met achterlating van een bijbehorende boerderij is het sedert het begin van de vorige eeuw geheel verdwenen. De buitenplaats heeft in oude tijden doorgaans naar de naam van de eigenaar, een vertegenwoordiger uit een Amsterdams patriciërgeslacht “Gaeff” geheten. Het goed lag ter plaatse als “de hofstede met 11 morgen bij Baccum”. Omvangrijker is de bezitting nooit geweest, maar het herenhuis moet stellig aantrekkelijk gelegen hebben te midden van een kwadraatvormige bossage, beschermd en afgesloten met een gelijkvormige gracht.
De eerste eigenaren
De eerst bekende bezitter van het goed in kwestie zal Jaspaer Wyntis of Wijntges zijn geweest. Hij was 35 jaar en woonde in de Warmoesstraat, toen hij op 24 april 1610 voor de pui in ondertrouw ging met Tiet Jacobsdochter. Zij was al drie jaar weduwe van Reyer Klaasz. Herck en woonde op de Zeedijk.
Op de 28e van diezelfde maand gingen bruid en bruidegom voor de Amsterdamse notaris Ghijsberts huwelijkse voorwaarden aan. Hij bracht 500, zij daarentegen wel 1.200 gulden in. Het kan echter ook zijn, dat men hier de erven bedoelt namelijk Gaspar Wijntges. Deze Gaspar was gehuwd met Marija Stalpaert, zij hebben op 13 februari 1594 in de Oude Kerk te Amsterdam een dochter Anna laten dopen. Onzekerheden over de identiteit van de eerdere bezitters dus te over (noot 1).
Het was Dr. Burchard Gaeff, licentiaat in beide Rechten (noot 2) en burger van Amsterdam, die in 1638 bij akte voor een Alkmaarse notaris opdracht verleende aan Andries Madder, een plaatselijke apotheker om de bewuste bezitting voor hem aan te kopen. Deze mandataris (noot 3) was een familierelatie; de in 1593 geboren zoon van Jacob Jacobsz., de zoutzieder (“panneman”), schepen en “leproosmeester van ’t sieckhuijs” en diens vrouw Brecht Willems (noot 4).
De familie Gaeff
De familie Gaeff was te Alkmaar geen onbekende. Truijtgen Pieters, weduwe van Barent Claesz Gaef woonde aan de zuidzijde der Langestraat. Zij maakte op 25 augustus 1616 een testament met benoeming van twee aanzienlijke stadgenoten, Dr. Adolphus Venator en Jonker Boudewijn van Rietwijck als executeurs.
De vrouw, die kinderloos moet zijn overleden, heeft in haar testament een zó omvangrijk aantal legaten gemaakt als, naar het schijnt, ongeëvenaard was. Onder haar begunstigden waren maar liefst zeven Gaeff’s opgenomen, hoewel van een duidelijke familieverwantschap in geen enkel geval blijkt. Wat overigens aangaande al deze onzekere berichten zijn moge, het staat in ieder geval vast, dat tenslotte zoals eerder werd betoogd de erven van Gaspar Wijntges hun bezittingen te Bakkum aan Burchard Gaeff hebben bezorgd.
De familie Wijntges
Een der belangrijkste dienaren van de besturen der Nederlandse Provinciën was ten tijde van de Republiek zeker de Muntmeester. Zulke ambtsdragers bleven veelal een langdurige periode hun lucratieve positie bekleden. Terwijl zij de taak – weliswaar onder bestuurlijk toezicht – als rekenplichtige uitoefenden, droegen zij alleen en persoonlijk een grote verantwoordelijkheid. Bovendien kwam het voor, dat een muntmeester de directie over het bedrijf gelijktijdig in een andere veelal naburige provincie mocht aanhouden. Het is gebeurd, dat deze functie in een bepaald tijdvak aan leden van eenzelfde familie verknocht bleef. Geen wonder daarom, dat de meesters van de Munt tot de best betaalden onder hun gelijken werden gerekend. Tot degenen, die in Holland’s Noorderkwartier een dergelijk ambt hebben bekleed, behoorde omstreeks de aanvang der 17e eeuw de Muntmeester in West-Friesland Gaspar Wijntges of Wyntges. Hij kocht in 1599/1600 in de Egmondermeer land aan en werd ook in het dorp Bakkum onder de grondeigenaars gerekend. Mogelijk was hij identiek met de Caspar Wijntges, die destijds gehuwd met Marija Stalpaert – dochter van Jan Stal-
Jaarboek 10, pagina 5
paert en Elisabeth van Lambroek – hun dochter Anna in 1594 lieten dopen. Dit kind trouwde naderhand eerst met Floris Otter en naderhand met Jonker Bucho van Schroijestein Joostsz. (noot 5).
Dr. Burchard Gaeff
Op 15 augustus 1626 was Dr. Burchard Gaeff, van Amsterdam, vergezeld van zijn vader Frans Jansz. Gaeff op de Herengracht in ondertrouw gegaan met het Alkmaarse meisje Reijmerich van Reijnegum. Haar vader Jan Jansz. van Reijnegum vertegenwoordigde haar daarbij. De vader van de bruidegom was eerder, toen hij nog geen 21 jaar oud was, getrouwd met Vincentia Gerritsdochter destijds 19 jaar. Hij woonde toen op de Amsterdamse Vijgendam in de Hulk. Zij woonde op de Oudezijds Voorburgwal. Bij het huwelijk waren zijn ouders Jan Gaeff en Aef Franssen en haar ouders Gerrit Buchertsz. en Trijn Jacobsdochter aanwezig (noot 6).
Dr. Burchards schoonouders waren Alkmaarders; de man werd op 11 januari 1643 bijgezet in de Grote- of St. Laurenskerk. In het begraafregister staat de vermelding: “Jan Jansz Rinnegum vier pozen, 16 gulden.” Hetgeen betekent, dat de kerkklok tot viermaal toe geluid had. De schoonmoeder Lijsbetgen Otters, van Amsterdam, was al op 24 mei 1628 overleden. Van haar bevat hetzelfde register de mededeling: “die Huijsvrouw van Jan Jansz. Rinnegom Gheluijt drie poosen, 18 gulden”.
Burchard Gaeff en zijn vrouw hadden op 2 augustus 1627 voor de Alkmaarse notaris C. de Haes een mutueel (noot 7) testament laten passeren. Het stuk levert ons over het echtpaar maar spaarzame gegevens op. De comparant (noot 8) wordt aangeduid als te zijn “burger van Amsterdam tegenwoordigh woonende binnen deser stede”. Zijn vrouw heet “poorterse van Alkmaar”. Zij deden hun huwelijkse voorwaarden teniet, waarbij zij bepaalden, dat zo er kinderen zouden komen, deze hun universele erfgenamen zouden worden. Voorts is er reservering van een recht van vruchtgebruik op de boedel voor de langstlevende echtgenoot, met dien verstande, dat hij of zij de opvoeding van de kinderen voor eigen rekening diende te nemen. De bepaling geldt tot de meerderjarigheid dan wel huwelijkse staat der kinderen; maar alles zonder invloed van anderen en met uitsluiting van iedere vorm van rekenplicht.
Aankopen te Bakkum
Al eerder is gebleken van de belangstelling, die bij Dr. Burchard Gaeff vroeg bestond voor grondbezit onder het dorp Bakkum. Zijn reeds gesignaleerde aankoop daar omvatte dan ook in het jaar 1638 “Seeckers hoffstede met omtrent elf morgen landts daer bij van de erffgenamen van zaliger Casper Wijntges sulcx het selve bij de huyrman Jacob Gerritsz gebruyckt wert ende dat tot sodanige somme als hem geconstitueerde goet duncken sal”.
De vertrouwensman, die de koop zou sluiten, vermocht bovendien de koopcontracten te passeren alsmede persoon en goederen voor nakoming ten laste van de koper te verbinden (noot 9).
Nu was dit niet de eerste maal, dat Dr. Gaeff te Bakkum land aankocht. Zulks was al eerder in 1629 voorgevallen. Toen had Jan van Biesten, een burger van Amsterdam – bij akte van 7 mei van dat jaar voor notaris R Mathijsz. – de Alkmaarder Dirk Heynderickx Groen opgedragen om voor het gerecht van Bakkum ten behoeve van “Doctor Burchaer” over te dragen “een hoffstede met de landen daarbij behoorende”. Deze bezitting was ook al door de verkoper verkregen van de erfgenamen van Gaspar Wyntges.
Die hofstede behoorde voor de helft toe aan Mr. Willem van der Meer, een zwager van de koper. Daarin was bovendien begrepen een stuk leenland in omvang groot een halve morgen. Het bleek achteraf, dat het slechts om een formaliteit ging, toen Dr. Gaeff belening verkreeg met dit stukje land, dat de naam “De Havicks Thuijn” droeg. Het verlei kon immers al 5 dagen eerder
plaats hebben ten overstaan van het Leenhof der Grafelijkheid van Egmond, thans op naam van Ridderschap, Edelen en Steden van Holland en West-Vriesland, de Gewestelijke Staten representerende. Het Leenhof was vertegenwoordigd door Jonker Boudewijn van Rietwijck als Stadhouder en Registermeester van de lenen tezamen met vier leenmannen (noot 10).
In een akte van 3 augustus 1635 blijkt Dr. Burchard 33 jaar te zijn, wanneer hij persoonlijk optreedt als op twee na oudste van de leenmannen of rechters in de Hoge Vierschaar van de Heerlijkheid Bergen in Kennemerland, derhalve als “welgeboren man” (noot 11).
Op 26 januari van het volgende jaar kocht hij samen met zijn schoonvader een woning aan de noordzijde van de Oudegracht te Alkmaar (noot 12). Die schoonvader maakte zelf een codicil “sieckelijk te bedde liggende” op 19 oktober 1651 (noot 13).
Testament
Als eerste uit de familie overleed in zijn huis aan de zuidzijde van de Langestraat bij de Grote Kerk de advocaat Mr. Willem van der Meer. Hij was een aangetrouwde oom van Dr. Burchard, die ziek als hij was, een tamelijk ingewikkeld testament ontwierp. Daarin nam hij de clausule op, dat zijn geïnstitueerde erfgenamen “gehouden sullen sijn, uijt te keeren ende te voldoen dese navolgende legaten”. “Eerst aan Willem Gaven, de soon van Mr. Burchert Gaeff, dewelcke hij testateur geheven heeft (bij de doop werd Willem dus zijn petekind!) de helft van ’t huijs ende erve, staande en leggende tot Amsterdam, op de Oude Ossemarct, over de Kaetsbaan gemeen met d’voorsz. Mr. Burchert Gaeff ’t welk aen twee partijen wert verhuijert, mitsgaders noch een stuck van Lavella groot volgens de brieve van opdracht daar van sijnde derthien geerssen twaelf roeden geleegen in den banne van Bergen in de Noorder Reecker polder voor Coedijck” (noot 14).
Jaarboek 10, pagina 6
Kaart van de binnenduinrand
Het hierboven ter sprake gekomen grondbezit, hetzij feodaal (noot 15), hetzij allodiaal (noot 16), was nog volstrekt niet het enige dat Dr. Burchard Gaeff onder Bakkum verworven had. Dat is bekend door een interessante kaart van onze duinkant, die door officiële zijde noodzakelijk geoordeeld werd in verband met steeds maar door particuliere naastgelegen eigenaars toeëigenen van land over de grenzen van het duingebied heen. Uit de aard der zaak was zulks het gevolg daarvan, dat die grenzen niet ambtshalve correct waren vastgelegd. De Staten hebben dit manco ingezien, vandaar dat zij een pertinente kaart van gezworen landmeters hebben laten maken.
Het onder andere voor Bakkum daarop betrekking hebbende gedeelte van de kaart voert als titel:
“Kaerte van de voerkandt van de duynen gheleghen in Kermerlandt
beginnende in het velt van Louweris Cornelissen en Symon Pieterse
en strekkende tot het scheydt van de velden tusschen Sijmon Cornelisse
en Paulus Jacobze duynmaeyers gemaeckt door ordere van de Heeren Gecommitteerde Raaden van het Zuydt en Noorder quartier ende de
Heeren en Meesters van de Rekeningh der domeyne synde tsaemen/gecommitteerde bij de E. Groodt Mogende Heeren Staeten
van Hollant ende West-frieslant omme te letten op de gelegent;
heyt van de duynen ende landerijen daer aen gheleghen ghedaen ende
ghemeeten in den jare 1661 bij mij ondergeschreven gheswooren
landtmeeter Johannes van Swieten/ (noot 17).
Op die kaart valt af te lezen, dat de bezittingen van “Advocaet Gaef” hier gezocht moesten worden in het vak, gelegen tussen Bakkum en Castricum en “De Santdyck” tegenover de duingebieden bekend staande onder de naam “Duynen van de Heer van der Muijlen” met de daarin opgenomen “velden” van Aeriaen Cornelisse en Pieter Aeriens. Beginnende uit het zuiden bezat.
Dr. Burchard Gaeff hier een betrekkelijk smal perceel begrensd met “Jan Stevense” en de “Erfgenamen van juffrouw Pleuningh”. Daarop volgde in noordelijke richting verreweg het
grootste stuk in dit terrein met als eigenaar “Advocaet Gaef”, binnen wiens terrein langs de Heereweg oost-zuid twee zeer kleine enclaves lagen in de vorm van huisjes met erven toekomende aan Cornelis Jansze Clap en Willem Pietersze. Weer verder noordwaarts lag dan vlak noord van de bocht in de “Wegh na Egmont” alweer een perceel van “Advocaet Gaef” en tenslotte nog iets verder in die richting tussen landen toekomende “Jan Banckerse” en “Lauwerens Cnelisse”: “Advocaet Gaef als bruijker” (zie afbeelding 2). Er valt hierbij op te merken, dat de landmeter in zijn weergave van de namen van de grondeigenaars – waaronder die van de beroemde Raadpensionaris Johan de Wit – op een eigen manier omspringt. Zo voorzag hij die van Jonker Isaac de Hochepied van de aanduiding “Mijnheer Ossepie” (noot 18).
Overlijden van Dr. Burchard Gaeff
Het zal omstreeks deze tijd gebeurd zijn, dat buitenplaats annex boerderij in grote lijnen de vormen kreeg, die zij naderhand behouden heeft. Niet lang hierna is Dr. Burchard in zijn huis op de Herengracht (thans nummer 294) te Amsterdam overleden. Hij werd, komende vandaar, begraven in de Oude Kerk op 20 september 1661 (noot 19).
Uit het huwelijk Gaeff-Rinnegum waren drie kinderen geboren, te weten dochter Vincentia en de zoons Joannes en Mr. Willem Gaeff. Blijkens het Alkmaarse Wezenboek was dit drietal erfgenaam van Nellitgen den Otter.
Vincentia Gaeff
Vincentia heeft verschillende malen een testament gemaakt. Nadat zij eerst al te Amsterdam voor notaris Hellerus op 1 oktober 1667 een beschikking had laten maken, compareerde zij als “bejaarde dochter” en “sieckelijck te bedde leggende” voor de Alkmaarse notaris J.W. Brederoe op 17 januari 1669 om een nieuwe uiterste wil vast te leggen. Haar dienstmaagd – bedenkende met groene gordijnen, falletjes, een “schoorsteencleet” en 6 groene “trijpte” stoelkussens – kreeg bovendien een bedrag geld uitgekeerd.
Een reeks van andere personen kwam in aanmerking voor de meest uiteenlopende zaken, die zorgvuldig omschreven zijn. Zo werden voor de weduwe van doctor Lodesteijn bestemd “de ses fulpe stoelen ende haer moff”. Tenslotte wees de testatrice haar beide broers Johannes en Wilhelmus aan als haar universele erfgenamen en bij hun vóór-overlijden hun nakomelingen (noot 20). Vincentia Gaeff is vrij zeker bij voortduring ziekelijk gebleven, want bij acte van 6 maart 1675 heeft zij, alweer voor notaris Brederoe, omdat zij “door haere langdurige siecte en groote swacheijt, in lange niet buijtens huijs waer geweest” zich geëxcuseerd om persoonlijk voor Gecommitteerde Raden te Hoorn te verschijnen en zich daar bezwaard te verklaren tegen de quotisatie in de belasting van de 200e penning op 583 gulden en 7 stuivers nog daargelaten de 6e verhoging.
Nog op dezelfde dag gaf zij in afwachting van een verwachte toestemming ook voor die notaris een volmacht aan haar broeder Willem om haar te vertegenwoordigen en namens haar de gevorderde eed af te leggen. Op de 11e mei 1679 – zij lag ook toen op haar “sieck bedde” – achtte patiënte zich opnieuw verplicht een testament te laten maken. Voor notaris Brederoe trok zij alle vroegere beschikkingen in. Ditmaal kende zij haar broeder Johannes een jaargeld toe. Zij stelde ook vast, dat hem zou toevallen het bedrag van de lasten, welke voor hem te verwachten waren wegens collaterale successie (noot 21), 200e penning of ook kosten verschuldigd wegens de fideicommissaire goederen (noot 22). Verdere legaten vermaakte zij aan haar nichten Helena Proost, Petronella Canters en Lisbeth Famier.
Dat haar zaken te Bakkum haar bijzonder ter harte gingen,
Jaarboek 10, pagina 7
blijkt tenslotte uit een legaat bestemd aan een overigens onbekende Grietje Gerrits aldaar. Tot haar enige en universele erfgenaam benoemde zij thans alleen haar broer Wilhelmus Gaeff. Nog tot 24 november 1679 heeft Vincentia voortgeleefd, toen zij overleed in haar woning aan de Langestraat. Haar verziekte lichaam is bijgezet in het familiegraf in het schip van de Grote Kerk. De deksteen vertoont een merk (zie afbeelding 7) tussen de Romeinse kapitalen W en G met daarboven een inscriptie, 4 regels groot in gelijke lettersoort. De nog bestaande steen is tegenwoordig tengevolge van bedekking door een houten vloer onzichtbaar.
Een zeer mooie herinnering aan Vincentia Gaeff is ons overgeleverd in de prachtige geheel zilveren godslamp. Zij bestemde die voor de Statie van St. Franciscus in haar woonplaats. Laatstelijk heeft die godslamp dienst gedaan in de St. Dominicus kerk op de Laat in Alkmaar (zie afbeelding 8 en 9). Tot schande van stad en omgeving is die kerk enige jaren geleden afgebroken. Het is spijtig, dat het mij niet meer mogelijk was de zilveren lepel te achterhalen, die ter herinnering aan haar overlijden, tegelijk waarschijnlijk met andere exemplaren, is uitgedeeld. Eén daarvan was namelijk voorheen in het bezit van de Heer K.A. Citroen te Blaricum. Zij droeg het opschrift: “Vincentia Gaeff obiit Alcmariae Die 24 november Annoo 1679” en voerde haar wapen: gevierendeeld, 1 en 4 een ster; 2 en 3 een gewone vlucht (noot 23).
Joannes Gaeff
Joannes – de oudste zoon van het echtpaar Gaeff-Rinnegom – was na zijn vaders dood beleend op 20 juli 1662 met de Havicks Thuijn te Bakkum. Het lijkt daarom wel waarschijnlijk, dat hij uit diens nalatenschap ook de rest van de bezittingen aldaar heeft verkregen. Dat wint aan waarschijnlijkheid, wanneer wij in aanmerking nemen, dat hij ter plaatse is gaan wonen. Uit een akte van 15 maart 1679, voor notaris C. Kessel te Alkmaar verleden, valt te lezen dat “den E. Johan Gaeff woonende jegenwoordich binnen de heerlijcheijt van Baccum” zijn jongere broer Mr Willem Gaeff aanwees “omme wt sijn comparants na me te verhuiren sijne landerijen en wooninge gelegen in de banne van Baccum voorsz, tot noch toe gebruyckt bij Jan Laurisz en dat aen sodanigen persoon op alsulcke jaren en prijs als hij ge constitueerde sal goet vinden … “.
Eén van Joannes’ landerijen daar was “genaamd de Warcamp op deselve plaatse daar de harten heijninge plach te staen alwaer gemelte Sr Joannes Gaeff geconsenteert is een conijnheijninge te stellen in plaetse van de schoeijing in de sloot waartoe hem ook palen toegevoecht sijn, als voor alle andere (om)heijningen” (noot 24).
Een Jachtgeding
Niet alleen was er een vinkenbaan op het leenland de Havikstuin, maar ook andere soorten van jacht werden op het buitengoed Starburg uitgeoefend. Het was daar namelijk met zijn halfhoge bosterrein een uitgezocht gebied voor de vangst van houtsnippen.
Vogels als deze, officieel Scolopax Rusticula geheten, komen naar onze streken in november en december, zij vertrekkken weer in maart. Die vogels vliegen zeer laag, dicht hout vermijdende en heel onbesuisd stuiven zij door elke opening van het kreupelbos. Men noemt ze daarom dom, en met enig overleg is dit wild gemakkelijk in netten te vangen. Een schakelvormig spannet, welke naar de breedte van bospaden of ingangen is ingericht, biedt in deze de meest gewenste resultaten. Hoe men als jager op dergelijke terreinen voorheen tewerk moest gaan, blijkt wel bijzonder duidelijk uit het vóór twee eeuwen veel gebruikte Algemeen en Nuttig en Noodzaeklijk Staden Land-Huishoudkundig Woordenboek voor het daaglijksche Leven; bevattende alles, wat den Burger en Land-Edelman den Huisvader en der Huismoeder volstrekt onontbeerlijk is te weten (noot 25). Uit persoonlijke aanschouwing is te mij bekend, – ik heb zo’n dier on eigen achtertuin zien optreden! – dat zo’n solitair levende bosvogel, voorzien van een schutkleur als die van dode bladeren, heel moeilijk kerkend kan worden.
Op Sterburg heeft zelfs een geding gediend in 1680, dat op de jacht van deze vogel betrekking had. Jan Louwrier wonende te Bakkum sprak als eiser ter civiele Rolle aldaar zijn medeburger Johannes Gaeff aan om voldoening te krijgen van een onbetaald gebleven bedrag. Zijn wederpartij ontkende en eiste prompt een cautio judicatum solvi. (noot 26 en 27).
Bovendien: “ende dienonvermindert eijsch doende in reconventie seijt ende het is waar dat des verweerders knecht voor en ten dienste van hem verweerder in de verleden herfste tijt heeft gehadt en gebruijckt des eysers snippe net onder expresse conditie dat den eyscher int voorsz cas soude hebben 2/3 vande selve snippe vangst voort gebruijck vant voorsz net welcke 2/3 vande voorsz vangst hem eyscher niet en is gelevert, seijt verder dat de voornoemde verweerders knecht het voorschreven net doen seer heeft beschadicht, mitswelcke der eijscher concludeert dat der verweerder bij dese E. Gerechte sal werden gecondemneert aan den eijscher te leveren 2/3 van de voorsz. snippe vangst, ofte de waardije van dien mitsgaders te vergoeden de schade aant voorschreven snippe net gedaen, cum expensis (noot 28). Ende andtwoordende in conventie jgnoreert ter goeder trouwen dat de eijschers knecht den tijt bij eysch geexpresseert op sijn gedaachdens huijs heeft gepast, ende jngevalle daar van mochte blijcken dat echter de gedaagde helder noch penning aan den eijscher schuldich is, als hebbende den eijscher van alles voldaen, gelijck den gerechte claarlijk sal consteeren concludeert mitsdien om die ende andere redenen nader te deduceren ten fine van niet ontfanckelijkheid, ende absolutie van de eisch cum expensis”. Het gekrakeel over de houtsnippen maar latende voor wat het is geweest, moge blijken, dat deze vogel destijds zeker als een waardevol stuk wild beschouwd werd. Overigens procedeerde men ter Rolle van 3 december 1680 hardnekkig verder over de vraag of Gaeff in het tijdvak van St. Catrijn 1679 tot 8 januari 1680 al dan niet vergoeding schuldig zou zijn “met op zijn huijs, beesten, appelen en vordere goederen te passen”. Dit geval is voor onze kennis van het huis Starburg en zijn bewoners immers van belang, aangezien deze uitlatingen ons op de hoogte brengen van de omstandigheid dat Joannes Gaeff daar als veehouder optrad. Bovendien dat voor hem de opbrengst van een appelenboomgaard van betekenis was.
De landerijen te Bakkum
Joannes Gaeff is ongetrouwd overleden op 16 juli 1681. Zijn begrafenis vond plaats in de Alkmaarse Grote kerk op de 19e daaraan volgende. Het grafregister bevat de notitie:”Jan Gaaf 3 pose luyen Suider Gang no 271 / 15,” Een merkwaardige omstandigheid in deze is het, dat zijn naam voorkomt op het graf in de middengang (schip) der kerk. Hierin was ‘s-mans zuster Vincentia bijgezet, terwijl bovenstaand register bewijst, dat hij in het graf van zijn ouders een laatste rustplaats vond. Aangezien hij ongehuwd was gebleven, moest, zoals dat ook al bij zijn zuster het geval geweest was, collaterale successiebelasting betaald worden. Daartoe dienden zijn eigendommen getaxeerd te worden in zijn woonplaats, derhalve Bakkum. Het blijkt nu, dat de vereiste taxatie, die door de drie schepenen aldaar is uitgevoerd op 16 september 1681 in het oud-rechterlijke archief bewaard is gebleven. Omdat de verschillende gronden behorende onder “Sterburg” daarin omschreven staan, zal het zeker van belang zijn om dit stuk in zijn geheel te laten volgen: “eerst een huijs en boomgaart, groot 645 roeden belent ten Oosten de Woert, ten Zuiden een lijweg, ten Westen en Noorden de volgende perselen, waardigh contant driehonderd gulden.
Jaarboek 10, pagina 8
Een boerenhuis met de croft daar ’t op staat en een plantagie van eistenhout daar om een bij gelegen, t’samen groot een morgen en 424 roeden, belent ten Oosten ’t voorgaande perseel, ten Zuijden de Weesen van Amsterdam, ten Westen de Heereweg en ten Noorden ’t volgende stuck, waardich t’zijn contant tweehondert gulden.
Een stucke lant genaamt, ’t Block met zijn aankleven, groot omtrent een morgen en 345 roeden, belent ten Oosten de weduwe van Dirck Jansz. als bruijckster, ten Noorden deselve, ten Zuijden ’t voorgaande en ten Westen de Heerewech, waardich contant vijfentwintich gulden.
Een stucke lant genaamt Japenlant, groot een morgen en 39 roeden, belent ten Oosten de wateringh, ten Zuijden de Woert, ten Westen het voorgaande stuck en ten Noorden Dirck Jansz weduwe als bruijckster, waardich contant de somma van vijfentwintich gulden.
Een stucke lant genaamt ’t Wester Crofje, groot 500 roeden, belent ten Oosten de Heerewech, ten Zuijden Jan Stevensz, ten Westen de Wildernisse en ten Noorden Juffrouw Le Bleu, waardich contant twaalf gulden thien stuijvers. Een stucke lant genaamt de Warrekamp, groot 500 roeden, belent ten Oosten de Heerewech, ten Zuijden Cornelis Harmensz weduwe tèn Westen en ten Noorden de Wildernisse, waardich contant twaalf gulden thien stuijvers.
Een stucke lant genaamt ’t Wijcker weijtje, groot een morgen 574 roeden, belent ten Oosten de Heer van Cabauw, ten Zuijden een lijwech, ten Westen Paulus Dircksz Schencker en ten Noorden een wateringh, waardich contant tweehondert gulden.
Een stucke lant genaamt de Ouweven, groot een morgen 433 roeden, belent ten Oosten Leendert Jans weduwe, ten Zuijden Sijmon Cornelisz, ten Westen ’t navolgende stuck en ten Noorden d’Dijck, waardich contant hondertvijfentwintig gulden. Een stucke lant genaamt de groote ouwe Ven, groot twee morgen 57 roeden, belent ten Oosten de voorgaande Ven, ten Zuijden Cornelis Jansz Grieties erfgenamen, ten Westen Juffrouw Le Bleu en ten Noorden de Zuijtdijck, waardich contant tweehondert gulden.
Een croft genaamt de Elsweijt, groot een morgen en 5 roeden, belent ten Oosten Arien Cappelman, ten Zuijden Arien Gerritsz, ten Westen Guurtie Cornelis en ten Noorden een lijwech, waardich contant hondertvijftich gulden.
Een stucke lant genaamt de Rijn, groot drie morgen 254 roeden, belent ten Oosten de Banscheijding van Limmen, ten Zuijdwesten en Noorden een wateringh, waardich contant driehondert gulden.
En eijndelijk een stucke lant genaamt de Limmercroft en ’t Hoogje, groot omtrent een morgen 300 roeden, belent ten Oosten de Limmer lijwech, ten Zuijden de Molewerff, ten Westen een lijwech en ten Noorden Cornelis Claesz cum socio, waardich contant de somma van vijftich gulden” (noot 29).
Mr. Willem Gaeff
Erfgenaam van dit alles en nog veel meer op allerlei plaatsen in Holland gelegen goederen was de jongste en reeds eerder vermelde broer Mr. Wilhelmus, of Mr. Willem Gaeff. Deze man had tevoren al geërfd alle bezit van zijn oom van moederszijde Mr Hillebrant van Rinnegum Jansz. Ook was zijn oudoom Mn Willem van der Meer, die bij zijn testament voor notaris A.C. Heemskerck op 26 november 1643 aan de neef o.a. alvast zowel een Corpus luris Civilis (noot 30) als een Corpus luris Camonici (noot 31) vermaakt had, een aanwijzing, dat het drietal zich met de rechtspraktijk heeft ingelaten.
Jaarboek 10, pagina 9
Zij en de eerdere jurist uit de familie hebben bepaald ergens in het buitenland, bijvoorbeeld in Frankrijk of Italië, een bul verworven, omdat noch in de albums van Leiden, Harderwijk of Franeker hun namen zijn opgenomen.
Mr Willem Gaeff bleef, evenals zijn zuster, steeds te Alkmaar wonen en ook hij is bij voortduring ongetrouwd gebleven. Zijn woning stond in de Langestraat, aan de Zuidzijde, ten Westen belend door het pand van de toenmalige procureur en notaris Laurens van Oosthoorn, dat naderhand tot een hofje is ingericht. Zonder nazaten dus, maar wèl onder andere door vererving een aanzienlijk vermogen hebbende verkregen – hij was boven de 4.000 gulden gequoteerd – heeft hij na de dood van zijn zuster en broer er zich op toegelegd om zijn uiterste wil met zorg te formuleren. Het eerste testament van 26 november 1691 – voor notaris C. van Heijmenbergh gepasseerd – liet al doorschemeren, dat ook Mr. Willem in een minder gunstige gezondheid verkeerde. Zijn notaris constateerde, dat hij als “bejaert jonghman” weliswaar ten volle zijn verstandelijke vermogens bezat, maar dat hij was “sieckelijck gaande en staende”. De testateur begon toen aan Juffrouw Margrietje Schagen, weduwe van de Heer Laurens van der Hem te Amsterdam of bij vóór-overlijden aan haar kinderen te legateren:
“Een hoffstede genaemt Sterrenburgh soo groot ende cleyn als deselve gelegen is tot Suijdt Baccum, met alle de timmeragie ende plantagie, mitsgaders bouw ende weijlanden daer aen dependerende, item alle den inboedel en huijsraet, soo linden, wollen, beddinge, silver, cooper, tin, boecken en ander meubelen, die op het overlijden van den Testateur, op de voorsz hoffstede, als in het Speelhuijs bevonden zullen werden”.
Zijn bezittingen, waarin ook zijn woonhuis te Alkmaar was vervat, werden vermaakt op die conditie, dat verkrijgster daarvan niets zou mogen verkopen, terwijl alles onder haar of haar afstammelingen behouden moest blijven, met verbod van afkortingen op grond van de Trebellianique portie.
Een omschrijving van een lange reeks van kleinere legaten, meestal uit zilverwerk bestaande, volgde en zelfs het Claes Reijniershofje “staende op de Keijsersgracht bij de Schouwburgh tot Amsterdam” was niet vergeten. Ten laatste zou ‘s-mans petekind Burchardus Wilhelmus Gaeff van Besten een aantal gouden ringen ontvangen, waaronder één “getekent sijnde met een ster en twee Arents vleugelen sijnde het wapen van de Gaven” en bovendien onder andere “schilderijen van de familie met de voorsz wapens van de Gaeven geteeckent”.
Tenslotte werd voorgeschreven, dat universele erfgenamen zouden zijn de genoemde Margrietje Schagen en Juffrouw Elisabeth de Kies Weduwe Marten van der Hem. Voor Margrietje werden overigens nog andere huizen en landerijen gereserveerd, waaronder het “huijs en erve staende en gelegen tot Amsterdam op de Heeregraght sijnde het derde huijs benoorden de Wolvestraat”.
Een nieuw testament
Ruim vier jaren verstreken eer Mr. Willem Gaeff opnieuw een testament maakte, toen voor notaris Th. van Heimenbergh op 1 juni 1696. Uit dit stuk blijkt, dat er nu een totaal andere groep van begenadigde legatarissen was uitverkoren. Eén daarvan was testateur’s nicht de al eerder genoemde Margaretha Schagen, weduwe van Laurens van der Hem, die thans universele erfgename was met haar kind of kinderen bij plaatsvervulling. Ook hier werd weer herhaald het verbod om de “Hoffstede genaamt Sterburgh” cum annexis (noot 32) van de hand te doen alsmede het verbod tot detractie (noot 33) ter Trebellianique portie (noot 34). Voorts was er klaarblijkelijk bij Mr. Gaeff een zekere vrees ontstaan, dat zijn erven wel eens aangevallen zouden kunnen worden door zijn bloedvrienden de van Besten’s op grond van het familie- fideicommis (noot 35) van de Gaeff’s.
Om zich daartegen nu te wapenen stelde hij vast, dat het legaat, bestemd voor zijn neef en petekind Burchart Willem Gaeff van Besten vervallen zou zijn voor het geval deze heren of hun descendenten (noot 36) het zouden wagen actie of pretentie aan te voeren, hetzij direct, hetzij indirect op de onderwerpelijke nalatenschap …
Erfgenamen
Mr. Willem Gaeff overleed ongehuwd te zijnen huize te Alkmaar op 28 mei 1707. Hij werd in het eigen graf, waarin ook zijn zuster en broer begraven lagen, in het schip der kerk nummer 332 op de 1e juni bijgezet. Het duurde tot 1 augustus daaraan volgende eer ten verzoeke van de kinderen der erfgename, de zusters Geertruda van der Hem, met haar echtgenoot de des Heiligen Roomsen Rijksridder Gaspar de Bloys van Ginderdeuren, samen woonachtig op kasteel Loenersloot in het Utrechtse, en Juffrouw Agatha van der Hem een boedelbeschrijving werd opgesteld door de Alkmaarse notaris Mr. A. van der Mieden. Naast de verwachte andere vermogensbestanddelen waren die betreffende Bakkum als volgt opgevoerd: “Een Huijs ende boomgaard met landerijen daar annex bestaande in het Wijkerweijdje, groot een morgen 574 roeden, de Kamp, groot twee morgen 570 roeden, de Oudeven, groot een morgen 433 roeden, de groote Oudeven 2 morgen 57 roeden, de Elstweijdt, groot een morgen 5 roeden, de Rijn, groot drie morgen 254 roeden. Benoorden ’t Huijs met Anne Buurs ackertje, te saemen een morgen 100 roeden, Kapelmans Hofstee, groot een morgen 445 roeden. Het Krofje met het Blokje, saemen groot 700 roeden. Het Westerkrofje, groot 500 roeden, de Schuurt, groot een morgen 177 roeden. Het Seelriet, groot 629 roeden. Het Hoge Staekland, groot 700 roeden, de Waardt, groot een morgen 221 roeden, met het boere Huijs, Haeviks tuijn, groot 324 roeden. Jaepenland, groot een morgen 39 roeden.”
Dit alles was verhuurd en de te ontvangen pacht bedroeg, berekend sedert Kerstmis 1705 300 guden in totaal. Ook de inventaris van het huis Starburg werd nauwgezet in de boedelbeschrijving opgenomen. De details van huisraad en inboedel overslaande moge hier slechts een opsomming volgen van de vertrekken waarin deze roerende zaken zich bevonden. Notering had plaats “Int voorhuijs, In de Eetkamer, In de Keuken, int Celletje achter de keuken, boven op de voorkamer, int Cantoortje besijden de voorkaemer, de Overgangh, op de middelboven kaemer, op de solder. Inde kelder, Buijten op het erff. Int Speelhuijs”.
Jaarboek 10, pagina 10
De erfgenamen hadden na kennisname van het testament ondanks enkele regelingen besloten hun “reght van deliberatie ongekreukt te bewaren” en dus de boedel beneficiair (noot 37) te aanvaarden, bij akte verleden voor notaris P. van Aken te Amsterdam op 1 juli 1707. Een afschrift van dit document lieten zij daarna op de volgende dag door notaris Mr. van der Mieden betekenen in de Schepenkamer van Alkmaar met verzoek dit voor notificatie te willen aannemen, gelijk door Heren Schepenen gedaan is. Toen gebeurde er iets, waarop de erflater gelet op diens maatregelen tot afweer tegen zijn verre verwanten, al had gevreesd. De advocaat Mr. W. van Erpecum en de procureur Matthias Stipel te ‘s-Gravenhage richtten – ter verkrijging van een mandement van arrest poenaal en rau actie (noot 38) aan het Hof van Holland – een request uit naam van Philip Theodore de Sourdeau (hij was auditeur van de Rekenkamer van de Koning van Spanje te Brussel en gehuwd met Barbara van Besten) en uit naam van Jan Guilliam van Besten, de pensionaris der stad Leuven en van Theodorus Mathias van Besten, ook wonende te Leuven (noot 39).
De requestranten stelden, dat wijlen Aafje Frans tHoen overoudgrootmoeder van hen als weduwe van Jan Gaeff op 14 november 1605 een codicil had gemaakt, waarin zij had voorgeschreven, dat de goederen, die haar zoons Frans en Claes Gaeff van haar zouden erven, “wedergaen erven en succederen” moesten aan de zijlinie en aan het “bloed” van haar testatrice zonder daarvan te mogen versterven of weggeschonken, dan wel weggedaan door welke vorm van uiterste wil ook. De testatrice had buiten de twee zoons nog een dochter Grietje Gaeff. Zij was getrouwd met William van Besten, de overgrootmoeder en overgrootvader van de supplianten in deze. Frans Gaeff nu was na zijn moeder overleden; hij liet één zoon na, de al eerder genoemde Burgardus Gaeff, met drie kinderen: Jan, Willem en Vincentia Gaeff. Deze Willem is als laatste van de drie in 1707 overleden en derhalve moest 1/3 deel der goederen – gekomen van Aafje tHoen -, op grond van haar fidei-commis, na aftrek van de legitieme Trebellianique portie vervallen zijn aan requestranten. Dezen waren de enigsten in leven van de andere zijde, behorende tot haar bloed. Voorts dat Claes Gaeff zonder kinderen te Amsterdam overleden was, na in zijn testament van 21 januari 1628 zijn broer Frans tot erfgenaam te hebben benoemd, zodat ook hiervan vererving nu op requestranten had plaats gevonden.
Mr. Willem Gaeff had nu wel bij zijn laatste wilsbeschikking Margaretha Schagen weduwe Laurens van der Hem, die vóór hem overleed en secundo loco haar beide dochters Gertruida van der Hem – gehuwd met Gaspar de Bloys – en Agatha van der Hem, meerderjarig geestelijke dochter of clopje te Amsterdam benoemd. Maar die personen bestonden de overledene geenszins, dat zij zelfs ab intestato (noot 40) geen erfgenamen konden zijn. Daarbij kwam, dat de making voor de helft aan het klopje, ingevolge de costumen, plakkaten en rechten van het land “notorie nulliter” (noot 41) was. Requestranten spraken de vrees uit, dat de executeurs van de opengevallen boedel de helft van het vermogen zouden uitkeren. Om deze reden meenden zij mandement van arrest te mogen verzoeken teneinde een deurwacirder van den Hove te committeren om in arrest te nemen en in bewaring van de Hoge Overheid te laten nemen en eindelijk een boedelscheiding te gelasten tussen verzoekers en de aangewezen executeurs; kosten rechtens.
Op 12 augustus 1707 verleende het Hof inderdaad “fiat ut petitur (noot 42) en Ridder Gaspar de Bloys en de zijnen gaven voor notaris van der Mieden reeds op 27 juli tevoren al volmacht aan de procureur Sr. Gaspar Seullijn te Alkmaar om “aanwaar te nemen ende te defenderen (noot 43) alle sodanige questien processen en differenten”.
Jaarboek 10, pagina 11
Inmiddels hadden de executeurs kans gezien om binnen 6 weken na de dood van de erflater de doodschulden, legaten en andere lasten niet alleen te voldoen, maar ook om rekening en verantwoording te doen aan De Bloys, hetgeen hen kwam te staan op een actie van de Zuid-Nederlandse familie. Zekerheidshalve hebben toen De Bloys en de zijnen een acte van indemniteit (noot 44) afgegeven aan de reeds gedefungeerde executeurs in dato 7 september 1707. Het proces is overigens door het vaardige ingrijpen van de executeurs volledig dood gelopen. Het lijkt op zijn minst twijfelachtig of de testamentaire erfgenamen meer genoegen zullen hebben beleefd aan hun verkrijging dan alleen geldelijk voordeel. Zoveel is zeker, dat het klopje Agatha haar zuster Geertruid tot enig erfgename heeft gemaakt. Hierna is Geertruid, inmiddels weduwe geworden van Gaspar de Bloys, ab intestato overleden. Zij liet als enig kind Ridder Jan Baptist na. Deze zoon nu heeft zijn vrouw Cornelia Maria Han alléén tot erfgename aangewezen.
Verkoop
Zij overleed als zijn weduwe – niet hertrouwd – te Utrecht. Haar drie executeurs hebben zich er toen mee akkoord verklaard – om tegen de beschikking van wijlen Mr. Willem Gaeff in – het huis Sterburg cum annexis van de hand te doen. Dit gebeurde met goedvinden van de Alkmaarse Weeskamer, die destijds beheerster van die goederen was. De verkoop omvatte 28 morgen en is gedateerd 3 februari 1737. Geconditioneerd werd onder andere dat “den koper dit heerschaps huysinge, stallinge en tgene tot de buijtenplaats behoort wel illico (noot 45) cunnen aanvaarden”.
“Dit mits onder gestanddoening van de pacht, aangegaan met Claes Jacobsz Tromp voor wat de “boere huijsinge” aanging en overname van het daarop liggende, zo geheten “zervituijt” van oud eigen.”
Ook ging men verkopen “het Stercklant en Havicx thuijn, groot sirca een en een half morgen, waarop de Vinckebaan is aangelegt geworden, met dese expresse conditien dat den cooper daar van de leverantie niet sal connen of mogen vorderen ten sij hij goed vind om het leen daar op gelegen en laast bij de heer de Bloys bij de Staten van Hollandt verheft eerst op het mannelijcke oort, de heer de Bloys tnaast bestaande, en van die op hem als coper binnen 14 dagen te doen verheffen, mitsgaders de kosten deswegens te maacken te betalen in welk geval de verkopers hem de behulpsame middelen sullen contribueren”. Inderdaad is de Rijksridder Johan Baptist de Bloys met de Havikstuin door de Staten beleend op 1 juni 1726.
Pastoor Kerkman
De verkoop vond te Alkmaar in publieke veiling met afslag plaats op 6 februari 1738 voor baljuw en schepenen van Bakkum. Het leidde tot een bevestigde opdracht op de persoon van de Heer Johannes Theodorus Ludovicus Kerkman wonende te Castricum voor 3.300 gulden (noot 46).
Deze koper was de pastoor van Castricum. Hij woonde daar al enkele jaren, naar alle waarschijnlijkheid in de pastorie der Statie, tezamen met zijn zuster Johanna Theresia en een dienstbode.
Over zijn leven is weinig bekend. De bronnen vermelden, dat hij een reconciliatoire figuur (noot 47) is geweest. Toen na veel strubbelingen te Alkmaar pastoor Kleef zijn dienst in de St. Matthiaskerk kon aanvangen, was hij met enkele Minderbroeders de enige confrater, die deze op zijn dag van triumf kwamen begroeten (noot 48). De trouwe dienstbode kwam op 18 juli 1760 voor het plaatselijk gerecht verzekeren, dat de pastoor – van wie bekend zal zijn geweest, dat hij goed bij kas was – een anonieme brandbrief had ontvangen om 500 guden op te brengen!
Pastoor Kerkman en zijn zuster maakten, toen al te Castricum woonachtig, op 19 september 1727 een testament voor notaris Theodorus van Heymenbergh te Alkmaar, op de langstlevende.
Hij celebreerde op 31 januari 1731 het huwelijk van zijn halfbroer (?), de Leidse wijnkoper Theodorus Kerkman met Maria Timmers, Vrouwe van de Binckhorst bij Den Haag. Als getuigen traden op Jan Provisi en Juffrouw Apolonia Kerkman. Genoemde Theodorus Kerkman was eerst getrouwd met Juffrouw Maria van der Waart. Uit dit huwelijk had hij een enig kind namelijk Vrouwe Geertrudis Jacoba Kerkman van de Binkhorst. Zij trouwde op haar beurt met Mr. Jacobus Johannes Bracco, die oud student was geweest te Douay en te Leiden was gepromoveerd op 5 februari 1739. Hij overleed te Bergen op Zoom en liet twee dochters na, Maria Cornelia en Geertrudis Bracco, over wie deze Castricumse pastoor als voogd is opgetreden (noot 49). De zuster van de pastoor overleed als eerste op 9 januari 1762, zij werd in de dorpskerk te Castricum begraven.
Konijnenheining
Hoewel de nieuwe eigenaren bepaald veel met hun vooral onder Bakkum gelegen goederen op hebben gehad – beiden kochten er nog te Castricum èn Bakkum bij – rezen er moeilijkheden met betrekking tot de blijkbaar onvolledige wijze, waarop hij zijn bezittingen tegen de konijnenplaag beschermde. Dat vloeit voort uit getuigenverklaringen, die voor schout en schepenen van Castricum tezamen met een schepen van Bakkum op 28 mei 1763 waren afgelegd (noot 50).
Toen verschenen Gerrit Dircxe Sonnevelt van Bakkum en Willem Admiraal van Egmond-Binnen om ten verzoeke van Claas Jansen Schuijd, de fungerende duinmayer in de duinen van Bleker van Swieten’s erfgenamen onder Bakkum (noot 51). Eerstgenoemde mannen verzekerden te hebben gezien “dat de Conijn heijninge van den Heer Johannes Theodorus Kerckman met verscheijdene gaaten open lag ten tijde als hij zijn bossen met conijnen wallen heeft doen afsteeken en op den sesden december des voorledene jaars 1762 een meenigte konijnen in zijn bossen en land tegen huer duijn van den requirant heeft laaten vangen sonder het juijste getal te kunnen bepalen, verklaarende wijders den derden deposant dat hij gemelden konijnen heyninge 3 à 4 dagen voor genoemde dag dat de Heer Kerckman zijn bossen en land met konijnen wallen heeft doen passeerde gesien heeft dat in de konijnen heyninge verscheydene gaaten waaren en sulcx na den tijd ook heeft gesien”. Behalve dat de eigenaar van Sterburg zich met de konijnenjacht bezig hield, is – zoals de gewoonte was – de verkoop in publieke veilingen van hout en vooral hakhout uit zijn bossen bij voortduring systematisch door hem volgehouden (noot 52). Korte tijd later is pastoor Kerkman op 22 februari 1765 overleden en in het graf van zijn zuster is ook hij bijgezet onder een zerk, die bewaard bleef (zie afbeelding 10).
De familie Kerkman
Na zijn zusters dood had hij zich tijdig geroepen gevoeld om opnieuw een testament te passeren. Hij benoemde hierbij toen tot zijn erfgenaam, tevens zijn executeur, Joan Hoynck van Papendrecht. De aangewezene was de oudste zoon van Mr Reinier Bernardus, advocaat, later raadsheer van de Keurvorst van de Paltz en diens eerste vrouw maria Debora de Moij. Hij was geboren te ‘s-Gravenhage op 31 oktober 1721 en overleden in huis Overkerk te St. Michiels Gestel op 23 november 1774. Als officier in Staten dienst, diende hij bij de cavallerie als majoor in het regiment Waalse Dragonders van Generaal Trip en laatstelijk als kolonel in het regiment Dragonders van J.C.O. Graaf van Bylandt. Eerst trouwde hij te Ankeveen op 10 mei 1752 met Theresia Maria van Lintelo. Zij was geboren op 5 september 1731 en te Amsterdam gedoopt en de dochter van Joannes Benedictus en Hendrina Paulina van Anrae, zij overleed op Overkerk op 16 oktober 1762. Hij trouwde vervolgens te Castricum op 9 augustus 1764 met de hier eerder genoemde nicht van pastoor Kerkman. Deze Maria Cornelia Bracco was de
Jaarboek 10, pagina 12
dochter van Mr. Johannes Jacobus en Geertruid Jacoba Kerkman. Zij was geboren op 3 september 1742 te Bergen op Zoom en overleed te Amsterdam op 2 april 1814. Zij hertrouwde eerst met Mr. Maximilianus Aegidius van den Broeck, raad en momboir (noot 53) bij het Hof van Gelre te Roermond. Hij was de zoon van Jacobus Antonius, raad te Venlo en van Eva Magdalena Frederica Verlaer, en gepromoveerd te Duisburg. Uit hoofde nu van zijn tweede huwelijk was de kolonel Hoynck gerechtigd tot de nalatenschap van pastoor Kerkman tezamen met zijn zwager Johan F. Stuurs (deze was consul of Agent van de Koning van Pruisen en koopman te Rotterdam en echtgenoot van Vrouwe Christina Joanna Maria Bos), voor zich en als voogd over de minderjarige Johan Harmen Bos, (zoon van Adriana van Provisy Jansdochter, weduwe van Andries Willemsz Bos); met Geertrudis Adriana Bracco (zij was hier ook al eerder genoemd, destijds gehuwd met Mr. Herman George Homan, zoon van Dr. Henricus Johannes en Reijnera Maria Meijknecht, gedoopt te Groningen bij de Jezuiten op 27 februari 1746, advocaat te Groningen, woonachtig in Brussel in de Corte Ridderstraat, parochie van de H. Nicolaas); eindelijk met Mattheus Hendrik Pieter Bos te Mechelen voor zich en als medevoogd over de eerder aangehaalde minderjarige en tenslotte nog Theodori Frantz Bos.
Verdere versnippering
Op 5 februari 1766 ongeveer een jaar na de dood van de erflater, heeft de executeur om de schulden te voldoen enige percelen wei-, hooi- en zaadland van de hand moeten doen. Besloten werd om het huis Sterburg aan te houden. De hoofdofficier Hoynck heeft toen voor het gerecht van Castricum volmacht verstrekt samen met Jan van Provisy aan de plaatselijke Schepen Jan Pietersz. Molenaar om het boerengreedschap op het buitengoed, de paarden en koeien en ook hakhout te verkopen met verplichting tot herbebossing na de kaalslag en om tenslotte het woonhuis te verhuren (8 maart 1765).
Evenwel toen Hoynck van Papendrecht gestorven was en het aantal verspreid woonachtige rechthebbenden, zoals reeds eerder bleek, zich sterk had uitgebreid, zijn de erfgenamen toch te rade gegaan om de bezitting te Bakkum te doen veilen. De toen ontworpen algemene verkoopwaarden hielden onder meer in, dat de zogenoemde Heereplaats met beplanting eromheen aanstonds aanvaard zou kunnen worden. Barent Dircx zou “als toesiender van de plaets” tot primo mei 1777 haar kunnen blijven bewonen – zonder huur verschuldigd te zijn. “Huismanswoning met den Barg en Erf”, dus de boerderij ten zuiden van het heerschapshuis, werd aanvaardbaar gesteld tegen mei 1777, doch de omliggende landerijen al op Kerstmis 1776. De verkoop werd verder aangediend als te omvatten: “een welgelegen Heere plaats genaamt Sterburg gelegen in de Hooge Vrije Heerelijkheijd van Zuyd en Noort Backum met de Heere huisinge en beplantinge van Bosschen en Laanen soo en deselve gelijk binnen de gragten gelegen zijn, groot volgens het morgenboek drie morgen 516 roeden, nog de Laan met vier regels bomen beplant met de bosschen voor de plaats ten zuijden, oosten en westen voor en beseijden de plaats gelegen, groot drie morgen 450 roeden te samen een koop, groot zeven morgen 166 roeden belend de laan aan den Heereweg ’t Weeshuijs Amsterdam ten Oosten de boerewooninge van de Heeren verkooperen ten zuijden en westen”. De veiling had plaats op 1 oktober 1776 (noot 54). Bericht werd tenslotte, dat de verkopers en de respectievelijke kopers voor het competente gerecht wettelijk transport zouden doen op primo februari 1777 des namiddags 2 uur ten woonhuize van Jan van Sante kastelein te Castricum “als wanneer de koopers de verschuldigde de kooppenningen in goed Hollands gelt geen minder specie als harte halve gouden Reijders of gevende Hollandse Ducaten moeten betaalen”.
Ons nu verder maar bepalende tot de herenhuizing en de boerenwoning met barg of stalling, zij verklaard, dat deze kavels respectievelijk werden gekocht door Willem Verheul met Pieter Nauta, kooplieden in de Stede Beverwijk voor 3.165 gulden en door Gerrit Kuijs Pietersz., schepen van Bakkum voor 5.620 gulden.
Het naderend einde van Starburg
Lang bleef deze combinatie ook niet bestaan, want uit de vereffening van boedel en nalatenschap van Pieter Nauta, laatst weduwnaar en in gemeenschap van goederen getrouwd geweest met Johanna Uelderichs, bleek, dat – overeenkomstig mutueel testament van 29 juni 1750 voor notaris A.H. Castelein te Beverwijk – het echtpaar de hem toekomende helft van Starburg bij veiling hadden overgedaan.
“De Heerenplaats Starrenburg… met de halve huijsinge en beplantinge van Bosschen en Laanen, zo als dezelve binnen de gragten geleegen zijn, groot met de Laan beplant met vier Reegels, en de bossen voor de plaats ten zuijden, oosten en westen voor en besijden de plaats geleegen in ’t geheel zeven morgen 166 roeden”, waarvan de erven Willem Verheul de wederhelft zijnde belend de Laan en de Heerenweg, het Weeshuis van Amsterdam te oosten, Gerrit Pieterse Kuijs ten zuiden en westen in eigendom bij veiling hadden overgedaan aan Trijntje Verheul, weduwe van Cornelis Knegjes te Beverwijk (noot 55).
Jaarboek 10, pagina 13
Slechts korte tijd behield de weduwe Knegjes haar helft; zij droeg haar recht al over op 18 februari 1796 voor het gerecht van Bakkum aan de “Burger” Pieter Krijter, in huwelijk hebbende Bregje Hazeven, de op 11 juli 1822 overleden 63-jarige dochter van Gerbrand en Aagtje Middelhoven, zij was voordien weduwe van Cornelis Swemmer te Uitgeest.
De andere rechthebbende voor de helft was Sieuwtje Verheul te Uitgeest, die op 10 juni 1787 te Castricum getrouwd was met Willem Amse, de op 15 februari 1768 geboren zoon van Hendrik Amse en Grietje Grootenacker, gestorven te Beverwijk op 14 augustus 1803. Zij droeg haar gedeelte over op de gelijke datum als haar zuster aan dezelfde koper, in dit geval tegen betaling van 1.800 gulden (noot 56).
De afbraak
Het lijkt er op, gelet op de omschrijving van het buitengoed van Sterburg, dat dit in 1796 en nog later niet van de aardbodem verdwenen was en ook uit het navolgende kan dat worden aangenomen. Degene die de bezitting aankocht was de aansprakelijke man voor de weldra gevolgde afbraak. Die koop was wellicht in 1809, maar controleerbaar is dat niet, aangezien juist op die tijd een blad – kennelijk met opzet! – uit het transportregister is gescheurd…
Deze koper moet geweest zijn Mr. Joachim Nuhout van der Veen, notaris en daarna achtereenvolgens rechter en president van het ten tijde van de inlijving bij Frankrijk nieuw gevestigde Tribunaal de première Instance te Alkmaar (noot 57). Hij was een merkwaardige figuur, van wie bekend is, dat hij allerminst tegen sloopwerk opzag. Hij ondernam zelfs als eigenaar van twee grote panden, die links en rechts flankerend lagen tegen zijn woonhuis aan de Alkmaarse Oudegracht noordzijde, om die tot op de grond toe af te breken! In ieder geval staat het vast, dat de in vierkant om het huis Sterburg gelegen grachten toen hij eigenaar was, dichtgeworpen zijn met herverkaveling van de annexe terreinen. Dat dit gebeurd is, heeft dan ook zijn neerslag gevonden op het oorspronkelijke kadastrale plan, dat onder andere voor hier de landmeter der 1e klasse F.J. Nautz in 1823 ontworpen heeft, (zie afbeelding 6).
Nóch het grachtenstelsel, nóch het herenhuis vindt men op diens tekening terug, waar die tevoren bekend waren. Ingeschetst werden zo slechts gronden, die in de legger te boek kwamen te staan onder de naam van bospercelen, bekend onder Sectie A (Bakkum) de nummers 207, 212, 213, 214 en 215. Na de dood van de president hebben zijn erfgenamen dit aldus gewijzigde bezit als bos weer van de hand gedaan. Koopster daarvan werd voor het grootste deel Antje Stet, weduwe van Gerrit Brakenhoff, boerin te Castricum, Zij kon al eerder de boerderij van Sterburg verwerven.
Over de persoon van Mr. Joachim Nuhout van der Veen zijn de lezers van dit jaarboek op de hoogte, dank zij een uitvoerig artikel, dat de heer S.P.A. Zuurbier in het eerste nummer van 1978 aan hem heeft gewijd. Kortheidshalve moge hiernaar verwezen worden. Daaraan zij nu slechts toegevoegd, dat de President zijn representatieve woning aan de Oudegracht, nu noordzijde 198, tussen de Brillesteeg en de Ridderstraat gekocht had van een eigenares, die als huurster aanvaard had Mevrouw Catharina Jacoba de Meij van Streefkerk (noot 58).
Deze dame, sedert 1802 weduwe van Mr. Arnoud van Teylingen, met 6 kinderen, bewoonde het pand toen. Waarschijnlijk om een tweede huwelijk aan te gaan, nu met de heer Rijk van Batenburg te Emmerik. Zij heeft het huis, gelukkig voor de koper, tegen 1 februari 1809 verlaten, waardoor de President het weldra zelf betrekken kon (noot 59).
Tenslotte
Resumerend valt er nogmaals op te wijzen, dat nu het oude buitenhuis “Gaeff” of “Sterburg” verloren was gegaan, het alleen nog maar het aan de overzijde of zuidzijde van de Bleumerweg gelegen en reeds meermalen ter sprake gekomen huis met boerderij de herinnering aan het voormalige buiten nog eniger mate in ere heeft gehouden.
Het is een stolphoeve, die meermalen – zelfs nog in onze tijd – vrij fors is verbouwd en aangebouwd. Het muurwerk laat op verschillende plekken nog de zogenaamde Rijnse rode baksteen zien (1850 x 100 x 370 mm), hetgeen kan wijzen op stichting in de 17e eeuw. In de helaas ook gewijzigde bakstenen van de uit het dak oprijzende schoorsteen, voert deze woning nog steeds de vijfpuntige ster uit het familiewapen van de Gaeff’s. Zeer tot mijn spijt moet ik bekennen, dat het mij ondanks langdurig voortgezet onderzoek niet is gelukt om een afbeelding van het ongetwijfeld aantrekkelijke buitentje op te sporen. De kans op een vondst blijft, want omdat de meeste eigenaars
Jaarboek 10, pagina 14
veel met “Gaeff” ophadden, kan menige eigenaar voor zich een schilderij, dan wel een tekening hebben besteld. En zulke zaken kwamen dan later “overal en nergens”, zoals men dat noemt, terecht …
Het hierbij latende, dient gezegd, dat ik met mijn lange verhaal toch niet steeds volledig kon zijn. Daarom moge ik concluderen met de troostrijke woorden: “multa petentibus desunt multa, bene est, cui deus obtulit parca, quod satis est, manu.” Vertaling in het Engels: Those who want much, are always much in need; happy the man to whom God gives with a sparing hand what is sufficient for his wants. – Horatius, Carmina, III. 16. 42.
Mr. J. Belonje
De in Alkmaar geboren en woonachtige Mr. Dr. J. Belonje geniet als historicus internationale bekendheid. Ondanks zijn 88 jarige leeftijd is hij nog steeds zeer actief in de uitoefening van historisch onderzoek, getuige de publicatie van voorgaand artikel. Naar aanleiding van het feit dat de heer Belonje gedurende 70 jaar het archief te Alkmaar bezocht verscheen in 1982 als hommage aan hem een lijvig boekwerk omvattende een bibliografie van alle door hem geschreven boekwerken en artikelen: een lijst van bijna duizend titels!
De Werkgroep Oud-Castricum is erg gelukkig, dat Mr. Dr. Belonje zo’n bijzondere belangstelling heeft voor de geschiedenis van ons dorp blijkens deze publicatie en die over boerderij Zeeveld in het 7e jaarboekje. Bovendien is het een grote eer dat hij de resultaten van zijn historisch onderzoek voor publicatie aan ons heeft willen toevertrouwen.
de redactie
Noten:
- Deze mededeling dank ik aan Mevrouw Dr. I.H. van Eeghen te Amsterdam.
- Meester in beide rechten (Romeins en Hollands recht).
- Gevolmachtigde.
- Notarieel archief Alkmaar, inv. deel 114, folio 58.
- S. van Leeuwen “Batavia Illustrata” 11 ‘s-Gravenhage pagina 1170/1.
- Zie noten 1 en 4.
- Wederkerig.
- Iemand, die verschijnt,
- Ook voor het volgende: Notarieel archief Alkmaar, deel 111.
- Algemeen Rijksarchief ‘s-Gravenhage, Leenkamer Holland deel 277, folio CXC; de belening in II, folio XC 98, repertorio A, folio 4.
- Notarieel archief Alkmaar deel 537. Voor het begrip “Welgeboren Man”: Mr. S. van Leeuwen “Redeningh over den oorspronck, regt en onderscheyt der Edelen, ende Welgeborenen in Hollandt” en Mr. P. van der Schelling “Codex Batavus”, Rotterdam 1738 pagina 935.
- Notarieel archief Alkmaar deel 123.
- Notarieel archief Alkmaar deel 156.
- De Alkmaarse Gaeff’s hebben hun Amsterdamse goederen blijkbaar steeds aangehouden, zoals later nog kan blijken.
- In leenverband.
- Niet in leenverband, dus in vrije eigendom.
- Het zijn 2 kaarten van de oostkant der duinen van Bergen tot Heemskerkerduin, afmeting 267 x 49 en 225 x 47 centimeter
- Joh. E. Elias “De Vroedschap van Amsterdam 1578-1795”, II, Haarlem 1905 pagina 619 en “Nederlands Adelsboek” in voce.
- Dit vult het gestelde aan in Dr. I.H. van Eeghen en anderen “Vier Eeuwen Heeregracht”, Amsterdam 1976, pagina 499, met een afbeelding van het huis op pagina 498.
- Notarieel archief Alkmaar deel 244.
- Vererving in de zijlinie.
- Soort vruchtgebruik, waarbij de fideicommies door midel van een testamentaire beschikking de vruchten mag genieten, maar het kapitaal intact moet laten. Dit kapitaal gaat na de dood ongeschonden over op de “verwachter”.
- Zie mijn “Gedenkwaardigheden” Noord-Holland I, Utrecht 1928 pagina 226 nummer 930 en RN.A. van Rijn O.P. “Drie Eeuwen Domicanenwerk in Alkmaar” 1930 pagina 79, bijlage 111.
- Oud rechterlijk archief Bakkum deel 2040, Civ Rol.
- 111, Amsterdam 1794 pagina 260 en verder; “Uitspanningen van het Buitenleven”.
I, Amsterdam 1840 pagina 91, 92, 93; “De Levende Natuur” VII 1903 pagina 119; “De Wandelaar” II, 1930 pagina 216 en 332, en V, 1933 pagina 145. Zie voorts over de “Havixtuin beplant met boomgaard” eerder een leender “Hofstede Egmond”, “Ons Voorgeslacht” XXXIV 1979 pagina 370 sub 62. - Volgens ons artikel 152 Burg. Regtsvordering, hoewel beperkt van strekking, ontleend aan de Code Civil aansluitende op Digesta judicam solvi XLVl, 7 Ulpianus.
- De zekerheid geven, dat wanneer de rechtzaak wordt verloren, de kosten worden betaald.
- Met gemaakte kosten.
- Notarieel archief Alkmaar deel 224, tevens voor het volgende.
- Burgerlijk wetboek.
- Kerkelijk wetboek.
- Met toebehoren.
- Aftrek van de Trebellianique Portie.
- Op grond van het Senatus Consultum Trebellianum mocht degene, die met de uitkering van een fideicommis belast was, 3⁄4 behouden; volgens Digesta XXXV, 1 en Codex lustinianus VI, 49.
- Het fideicommis werd zo ingericht, dat de verkrijger zelf weer een andere verkrijger moest aanwijzen, steeds met het verbod tot vervreemding. Het betekende dus het uitstellen van het aanwijzen van de uiteindelijke verwachter, die met het goed kon doen en laten wat hij wilde. Het is een manier om een goed in de familie te houden …
- Afstammelingen.
- Slechts aanvaarden voor zover de boedel een positief saldo heeft; als de schulden de baten overtreffen, kan men de erfenis verwerpen.
- Opdracht van de rechter tot het instellen van een actie.
- Algemeen Rijksarchief ‘s-Gravenhage, archief Hof van Holland inventaris nummer 3083.
- Zonder testament gemaakt te hebben.
- Waardeloos, te negeren.
- Inwilliging van het verzoek in rechten.
- Verdedigen.
- Schadeloosstelling.
- Onmiddellijk.
- Oud rechterlijk archief Bakkum deel 2042 folio 77.
- Iemand, die bereidwillig is.
- “Bijdragen Bisdom Haarlem” XXI 1896 pagina 202.
- “Taxandria” VII 1900 pagina 249 en verder.
- Oud rechterlijk archief Castricum deel 170 van 28 mei 1763 en 8 maart 1765.
- Bedoeld was Mr. Gerard Bicker van Swieten, Heer van Swieten, Hei en Boeicop en vrijbaanderheer der Baronie van Kessel, Raad enzovoorts te Amsterdam, baljuw van Noordwijkerhout, enzovoorts, zie Elias “De Vroedschap van Amsterdam” 11 pagina 705, 706.
- Zie bijvoorbeeld Oud rechterlijk archief Castricum 1 januari 1754, 14 januari 1755, 12 januari 1756, 9 januari 1758.
- Voogd.
- Oud rechterlijk archief Castricum inv. deel 181.
- Het transport werd geprotocolleerd op 5 juni 1782, Inv. Oud rechterlijk archief Bakkum deel 2042.
- Charter (perkament) Oud rechterlijk archief Bakkum inv. nummer 2046.
- In 1811 kende men de invoering van het Franse recht (Code Civil, Code Penal enzovoorts). De betekenis is letterlijk “de regtbank van de eerste aanleg”, nu de arrondissements rechtbank.
- Eerder wijk A. nummer 1105; zie mijn “Een illuster grachtenhuis te Alkmaar”, Arnhem 1986 pagina 46 en voor het volgende “Nederlands Adelsboek” XLV 1952 pagina 355.
- Ontleend aan mijn MS.-Rekenboek der contributie ter instandhouding der Gereformeerde gemeente te Alkmaar deel 1808-1811 (Wijk A).
- Verschenen artikelen over Bakkum:
- Bakkum, de Heerlijkheid en zijn ambachtsheren
- Bakkum, einde gemeente
- Bakkum in de 18e eeuw
- Bakkum omstreeks 1830
- Bakkum na 1930, de huizen en hun bewoners
- Bakkum, vijftig jaar kerk
- Bewoningsgeschiedenis Bakkum Noord
- Boenstraatje te Bakkum
- Cafés en kasteleins in Bakkum
- Cunerakapel
- Kampeerterrein Bakkum
- Kermis in Bakkum
- Kermis in Castricum en Bakkum
- Klompenbuurt in Bakkum
- Koninklijk Landgoed Bakkum (deel 1)
- Koninklijk Landgoed Bakkum (deel 2)
- Ongevallen in Bakkum
- Een vreeselijk ongeluk
- Starburg buitenplaats in Bakkum