Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 27, pagina 26
Scheerman, dagboek
De man met de Groene Hoed
“Het lezen en herlezen van hetgeen achter ons ligt, is een middel om ons leven te verlengen.”
Chesterton
Enige jaren geleden kwam Oud-Castricum in het bezit van een dagboek van broeder Gerlach uit de abdij in Egmond-Binnen. Hij beschrijft hierin hoe zijn grootvader Hein Scheerman met zijn gezin hun leven in Bakkum hebben doorgebracht.
Wij bewerkten dit dagboek tot onderstaand verhaal.
Tuinder Hein Scheerman
In 1877 trouwden Henricus (Hein) Scheerman en Anna (Antje) de Boer en vestigden zich in Bakkum aan de Groenelaan. De vader van Hein was Jan Scheerman. Zij bebouwden land rondom hun huis en stukken land in de ontgonnen duinen, zoals zoveel Bakkummers en Castricummers toentertijd deden.
In eerste instantie speelde zelfvoorziening een grote rol, dus een schaap aan een kuur (stalen pen) op het bleekveld, een geit voor de melk, een paar konijnen en een eigen groentetuin, die meestal door de vrouw des huizes werd bijgehouden. In het duin stonden de aardappelen, hoge kwaliteit, hoog geprijsd ten behoeve van restaurants in de grote steden. Verder teelde Hein Scheerman vetzaad dat geëxporteerd werd naar Frankrijk, winterwortelen, prinsessenbonen en natuurlijk aardbeien.
Hein had ook twee koeien op stal in de winter. Deze koeien kocht hij op de najaarsmarkt in Alkmaar en later in Hoorn. Ze werden tot in maart gemolken en gingen dan als zogenaamde ‘verse’ (=pas afgekalfde) koeien in de verkoop en meestal op de boot naar het buitenland, voornamelijk naar Spanje.
Heins vrouw, Antje, diende voor haar huwelijk als jongste hulp op elfjarige leeftijd op een boerderij in de Boekelermeer. Zij had goed leren lezen en kon ook een brief schrijven, hoewel zonder hoofdletters en leestekens. Rekenen deed zij in stuivers. Ze was een kleine, zeer energieke vrouw.
Hein en Antje kregen op 6 mei 1878 een zoon Cornelis (Kees) en op 29 februari 1880 werd de tweede zoon Nicolaas (Klaas) geboren. Rond deze jaren heerste er in ons land een vrij ernstige land- en tuinbouwcrisis waardoor vele gezinnen in de problemen kwamen. De crisis liet ook Castricum en Bakkum absoluut niet onberoerd. Zo kwam ook het gezinnetje Scheerman in de problemen.
Moeder Antje, energiek als altijd, bewerkstelligde een gesprek tussen haar man en haar vader Klaas de Boer in Akersloot. En zo toog Hein op zondagavond naar zijn schoonvader. Klaas hoorde het verhaal van zijn schoonzoon aan en gaf hem zijn stellige advies:
“Hein, als je straks thuis komt en het is donker, dan gooi je je graaf (spitschop) zo ver mogelijk weg en je zoekt hem nooit meer op. Daarna kom je volgende week zaterdag naar Alkmaar en we kopen daar twee manden en een juk. Daarna gaan we eieren kopen op de markt en die ga jij vervolgens uitventen in Haarlem.”
Eieren venten in de grote stad
We weten het niet zeker, maar Hein zal die zondagnacht niet erg rustig geslapen hebben. Want het was niet niks: zo maar stoppen met tuinen, naar een vreemde stad gaan en venten met verse eieren. Maar hoe dan ook, er moest wel brood op de plank komen. Dus toog hij op zaterdag eerst naar Alkmaar, kocht een klein partijtje eieren en vertrok op maandag daarna, met angst en beven, naar Haarlem om te gaan venten. En zowaar, hij kwam met lege manden weer thuis. Dat gaf moed. Langzaam raakte Hein thuis op de eierenmarkt in Alkmaar en hij hield na een dag venten in Haarlem en na aftrek van een kop koffie en spoorgeld zo’n 50 tot 55 stuivers over. Dat zag er echt niet slecht uit en Hein en Antje kregen weer vertrouwen in de toekomst.
Al spoedig ventte hij twee dagen per week in Haarlem, maar slimme Hein had zijn graaf (spitschop) toch niet zo ver weggegooid dat hij hem niet meer kon vinden en had de bouwerij aangehouden. De zaken gingen goed en hij nam een voorman in dienst om dat deel van het werk te doen. Maar de aantrekkingskracht van de stad werd sterker; hij kreeg meer plezier in het werk en steeds hogere verdiensten. Hein ventte al spoedig vier dagen per week in Haarlem en in een nieuw gebied in Leiden.
Antje zag met genoegen hoe de handel in eieren zich ontwikkelde en de voorspoed bleef ook niet verborgen voor de kleine Bakkumse gemeenschap. Al spoedig volgden enkele anderen die zich in de eierhandel stortten, zoals Siem Scheerman, de oudere broer van Hein. De enigszins luide roep van Antje over de winstgevendheid werd nog versterkt door het feit, dat Hein in een vrij jolige bui in Haarlem een groen hoedje had gekocht en dat met grote zwier opzette. Heel Bakkum mompelde besmuikt achter de hand: “Hein Scheerman met een hoedje? En dan nog groen ook?” Mannen van zijn stand, dus de zelfstandige bouwers, droegen veelal een hoge zijden zwarte pet, de mannen uit de lagere stand en ambachtslieden droegen een platte pet. Maar wie droeg er nu een hoed?
Zo gebeurde het dat in het najaar, tengevolge van een zeer regenrijke augustusmaand, de duinaardappelen van Hein Scheerman bloot kwamen te liggen en onder invloed van het zonlicht groen werden en daardoor ongeschikt voor consumptie. ”Kijk”, zeiden diverse jaloerse inwoners, “dat zal Hein Scheerman leren. Hij zal nu zijn groene hoedje wel afzetten”. Edoch, Hein Scheerman hield zijn hoed netjes op.
Vrouw Antje droeg in die tijd een Noord-Hollandse hul, het zogenaamde ‘boerenhoedje’, maar zonder gouden of zilveren ijzer en spelden, want dat was uitsluitend voorbehouden aan vrouwen van rijke boeren. Zij heeft deze hoofdtooi gedragen tot aan haar dood in 1923.
Onze Hein ging echter onverdroten voort en presteerde het zelfs om in 1879, toen hij uit Haarlem terugkwam met de trein van ‘zessen’, een grote sigaar te roken. Natuurlijk werd hij gesignaleerd op het station en als een golf ging deze buitengewone handelswijze door Bakkum. Een sigaar roken op een doordeweekse dag? Dat ging toch wel alle perken te buiten.
Zijn succesvolle eierhandel deed meerdere inwoners van Castricum volgen, zoals Wub Liefting en Frans Glorie, de kruidenier en vader van de directeur van eierhandel Glorie. Zij bleven met het uitventen meestal in de buurt ‘hangen’ zoals in Beverwijk, Velsen en Heemskerk. De afstand werd afgelegd met een hondenkar, waarbij de bestuurder schrijlings op het krat (zijbord) zat. De honden liepen sneller dan een paard in draf en legden de afstand zonder tussenpozen af.
Dringen in de trein naar Alkmaar
In Alkmaar was het op de zaterdagmarkt druk. Als de trein op het station was aangekomen, verdrongen de kooplieden elkaar om maar als eerste uit de trein te kunnen springen en bijna rennend naar de markt
Jaarboek 27, pagina 27
te gaan. Zo ook vader Hein, met een grote mand aan de arm, waarin kisten zaten om de losse eieren die hij zou kopen, te kunnen inpakken voor het vervoer. De eieren werden veelal aangevoerd door boeren, boden en schippers, alles in allerlei kisten en manden, los en ongeteld. De koper moest dus zelf de eieren gaan aftellen, dan afrekenen en in eigen kisten overpakken, want ze werden per spoor vervoerd.
Antje en Hein kregen in 1884 een dochter, Elisabeth, met de roepnaam Betje en in 1887 wederom een dochter, Johanna, met de roepnaam Jansje. Hein begon toentertijd ook kleine stukjes land rondom zijn huis aan te kopen. Hoewel hier en daar met tegenzin: Bakkum erkende Hein nu als koopman en als gezeten burger. Antje had haar eigen ideeën over wat mooi was en wist ook precies waar dat te koop was. Ze wist ook heel goed wat lekker was en had dat dan ook meestal in huis.
Hein was inmiddels zeer goed bekend met het reilen en zeilen in de grote steden waar hij ventte en nam vaak ook en passant boodschappen mee voor de pastoor, zoals koffie. Over die pastoor vertelt broeder Gerlach nog het volgende. De pastoor had een hond en op zekere dag was de hond verdwenen. Maar dat gebeurde wel meer, tot ongenoegen van de jachtopzieners in de duinen, want de hond zat dan meestal weer achter konijnen aan. Dus hing de pastoor achter in de kerk een groot plakkaat op: “Vermist, mijn hond. Degene die mijn hond, luisterend naar de naam Castor, terugbrengt, ontvangt een beloning van 25 gulden.” Dat was nog eens wat, 25 gulden, dat was drie weken werk.
Onze Hein liep de volgende morgen naar de trein om naar Haarlem te gaan en zag opeens langs de Mient de hond in een greppel liggen, morsdood geschoten door de jachtopzieners. Vlug haastte hij zich naar de pastoor om de beloning te innen. “Ja Hein”, zei de pastoor, “er staat wel op het plakaat -luisterend naar de naam Castor – en dat doet hij nu niet meer”. Hein kwam die dag later in Haarlem aan en heeft nog uren lopen mokken.
Om ook eieren te kunnen verkopen in tijden waarin de aanvoer minder was, begon Hein met het ‘kalken’ van de eieren. In april, als de aanvoer het grootst was, de prijzen dus het laagst en de eieren op hun sterkst, kocht hij grote hoeveelheden in. Thuis werden de eieren zorgvuldig nagetikt om te horen of er geen haarscheurtjes in zaten. Vervolgens gingen ze in vaten met kalkwater, gemaakt van schelpkalk. Ze bleven soms wel een jaar lang goed, al waren ze dan niet meer geschikt voor alle doeleinden. Vanaf oktober ongeveer werden ze verkocht, onder meer aan bakkers.
Maar ja, voor een dergelijke grote inkoop in het voorjaar was nogal wat geld nodig. Hein had daarop gerekend, want hij had een ‘kalkeierenpotje’ aangelegd, net zoals een geldpotje voor de aankoop van zaaizaden, een potje voor de aankoop van eendeneieren, een potje voor de aankoop van koeien, enzovoorts. Maar helaas, toen Hein het geld nodig had, bleek het potje voor de kalkeieren helemaal leeg te zijn, want zoals eerder gezegd, Antje hield veel van mooie dingen.
Zoon Kees in de bloembollen
De beide zoons, Kees inmiddels 9 jaar en Klaas 7 jaar, kregen ook behoorlijk wat werk te verstouwen. Volle emmers aardappelen schillen, voer klaarzetten voor de koeien, melk wegbrengen voor de aanvang van de schooltijd en op zaterdags altijd de koeien borstelen en de staarten uitwassen. Wat later in de zomer volgde dan het doppen van grote bonen en doperwten en ’s winters het lezen (uitzoeken) van de bonen en erwten.
Een aantal jaren later werkte Kees, hij was toen twaalf jaar, volop mee in de bouwerij. Op zekere dag hoorde hij van andere dorpsjongens iets over bloembollenteelt. Hij bracht het onderwerp ter sprake tijdens het avondeten, maar vader Hein, de pittige koopman, voelde niets voor dit soort nieuwigheden. Moeder Antje daarentegen was daar wel positief over. Of deze bloembollenzaak in het gezin Scheerman nu wel of niet goed is uitgesproken, is onbekend, maar op zekere dag kwam Hein thuis uit Haarlem en zag op zijn land plotseling enkele bedden met bloembollen. Antje had het plantgoed gekocht en Kees had dat met grote voortvarendheid geplant.
Hein werd zeer gramstorig. De volgende morgen kwam buurman Portegies aanrijden met een wagen mest voor de tuin. Hein wees buurman Portegies de kortste weg naar de losplaats voor de mest. En ja hoor, die weg voerde dwars door de aangelegde bloembollenbedden. Maar Portegies, vermoedelijk op de hoogte van het een en ander, zei: “Ach kom Hein, laat die jongen ook wat eigens hebben.” De bollenbedden bleven er gelukkig.
Zoon Klaas bleek in zijn hart toch geen echte tuinder of koopman en dus begon hij als krullenjongen bij een timmerman. Het eerste jaar kreeg hij, zoals gebruikelijk was, geen loon en dat vond Hein toch
Jaarboek 27, pagina 28
wel zielig. Dus gaf Hein elke week een gulden aan de timmerman, die vervolgens Klaas daarmee betaalde. En zo gaf Klaas ’s avonds met zwier en trots diezelfde gulden aan zijn moeder Antje.
In de loop van 1895 kreeg Hein last van behoorlijke kiespijn, die al spoedig overging in een kaakontsteking. Ondanks het druppelen op doktersadvies bleef de ontsteking aanhouden. In november was Hein zo ziek dat hij niet meer in staat was om zijn eieren uit te venten. Dat ernstige ongemak duurde tot maart 1896. Maar in die tussentijd moest er wel brood op de plank komen, dus werd zoon Kees, met behoorlijke tegenzin, ingeschakeld. Hein is toen zelf nog eenmaal met zoon Kees meegegaan om de klanten aan te wijzen. In Leiden aangekomen gingen ze naar het Academisch Ziekenhuis voor nader onderzoek. De diagnose was een grote klap voor het gezin. Hein had vergevorderde mondkanker. Hij stierf half april 1896, 44 jaar oud.
Kees nam toen met grote voortvarendheid de gehele eierventerij over. Met de hondenkar trok hij erop uit, maar niet zittend op het zijbord zoals meestal werd gedaan, nee, platliggend in de wagen. Dat moest natuurlijk fout gaan en ja hoor, in Heemskerk liep er opeens een klein keffertje over de straat. Als een bliksemschicht stoven de beide honden van Kees naar het keffertje. De kar raakte in de berm, sloeg om en alle eieren waren struif. Ondertussen was het met de bloembollenkwekerij, de ‘bollenkraam’ genaamd, vrij goed gegaan, maar toch meende Kees meer tijd te moeten investeren in zijn eierhandel, daarom verkocht hij de bollenkraam voor 300 gulden. Een niet onbelangrijk bedrag in die jaren! Voor dat bedrag kon hij weer 10.000 eieren kopen en inkalken.
Kees kreeg intussen kennis aan een mooi, zwartharig meisje, Trijntje, dochter van Jan en Eva Hohensteijn van het Vermaningspad in Koog aan de Zaan. Moeder Antje was wat minder enthousiast, want zij had meer een rijke boerendochter in gedachten voor haar zoon. Maar Kees viel helemaal voor Trijntje en deed haar een naaimachine cadeau. Een dergelijk geschenk werd toentertijd opgevat als een verlovingsaanzoek en Trijntje nam de machine graag aan. Toen er langzaam maar zeker over trouwplannen werd gesproken, maakte Trijntje kenbaar dat zij wel graag in het Zaanse wilde blijven wonen. Kees besloot daarom een huis te bouwen in de Csaar Peterbuurt in Zaandam.
In 1903 trouwde Kees met Trijntje Hohensteijn en in 1906 trouwde zijn broer Klaas met Grietje Res. Grietje had met haar zuster een dameshoedenzaak in Castricum. Klaas bouwde in Uitgeest een groot huis met een werkplaats en werkte daar onverdroten aan de uitbouw van zijn timmerbedrijf. Hun zus Jansje stapte ook in het huwelijksbootje. Zus Betje overleed helaas in 1902 op 17-jarige leeftijd na een opgelopen longontsteking. Moeder Antje droeg dit verlies moedig en aanvaardde haar lot. Zij verkocht zonder haar zoons te raadplegen diverse stukken land.
De Scheermannen verhuizen naar Den Haag
Intussen floreerde de eierhandel uitstekend. Den Haag was inmiddels het grootste afzetgebied, gevolgd door Leiden en Haarlem. De aanvoer van eieren in Alkmaar bleek op den duur toch onvoldoende voor de grote markt die Kees had opgebouwd, dus ging hij eieren bij een grossier in Amsterdam inkopen. Die eieren waren verpakt in kisten van 1.200 stuks. De kist bestond uit twee helften met aan iedere kant vier lagen van 150 eieren. Tussen iedere laag was roggestro aangebracht ter bescherming. ’s Winters, als er nog maar een kleine aanvoer van eieren was, kocht Kees eieren uit Polen, die kleiner van stuk waren en waarvan de kwaliteit ook minder was.
Toch bleef het vele gereis en gejaag vanuit Zaandam naar de andere steden knagen aan Kees, die op een gegeven moment de knoop doorhakte en met Trijntje verhuisde naar Den Haag, waar hij een groot pakhuis en een eindje verderop een bovenwoning huurde. Maar Kees had toch iets te veel buiten de mening van vrouw Trijntje gerekend, want haar beviel de bovenwoning absoluut niet, temeer ook daar de bewoner van de 3e etage langs dezelfde trap omhoog moest. Het feit dat zij op zeker moment enkele ‘onbekende beestjes’ ontdekte, die werden gedefinieerd als wandluizen, gaf de doorslag. Enkele weken later verhuisden ze opnieuw, nu naar de Rochussenstraat en in 1911 verhuisden ze wederom naar een wat groter pakhuis met daarboven een grote bovenwoning aan de Delftselaan.
Rond 1913 was grootmoeder Antje gaan wonen op de Kramersweg. In haar huis aan de Kramersweg verhuurde zij kamers aan onderwijzers en gemeenteambtenaren en rond 1916 ging ze het wat stiller aandoen en betrok een bovenwoning in de Dorpsstraat. Tijdens een bezoek in 1923 aan haar zoon Kees in Den Haag overleed zij plotseling en werd aldaar begraven.
Jaarboek 27, pagina 29
Slotwoord
Het dagboek van broeder Gerlach beschrijft verder hoe het de Scheermannen in Den Haag vergaat. Aangezien een en ander zich buiten Castricum/Bakkum afspeelt, hebben wij gemeend dit in het kort samen te vatten.
Kees kocht in Den Haag al spoedig een paard en wagen om zodoende meer klanten te kunnen bezoeken. ledere morgen om 7 uur werden bij het station Staatsspoor de kisten met eieren opgehaald die vanuit Barneveld per trein waren verzonden. De eieren werden dan thuis ‘geschouwd’, dat wil zeggen gecontroleerd of de dooier in het midden zat. Was dat het geval, dan waren ze als consumptie-ei geschikt, anders gingen ze naar de bakkerijen.
De eierhandel werd verder al spoedig aangevuld met een slachterij voor kippen, waarvoor achter het pand aan de Delftselaan diverse kippenhokken werden gebouwd. Ieder gezinslid moest meehelpen en al vroeg werd het handmatig slachten en plukken van de Barneveldse kippen geleerd.
Maar Kees Scheerman ging nog verder en begon met het fokken van varkens, die ofwel aan het slachthuis ofwel direct aan slagerijen werden verkocht. In drukke tijden, zoals bij naderende feestdagen, werden alle zeilen bijgezet. Er werden dan diverse bakfietsen (met knechten) gehuurd om de bestellingen te kunnen afleveren. De firma Scheerman leverde toen ook ander wild zoals konijnen en kalkoenen op bestelling.
In 1926 verliet Johannes (Jan), een van de zonen van Kees, het gezin om in te treden in het klooster der Benedictijnen in Oosterhout; hij zal later als broeder Gerlach het eerdergenoemde dagboek schrijven. Vader Kees was nogal ontstemd over Jan’s besluit met het gevolg dat hij een arbeidskracht moest missen. Wel kreeg hij bij zijn vertrek van huis 2,50 gulden mee om onderweg een biertje te kopen.
Zoon Henk haalde in 1926 op 18-jarige leeftijd zijn rijbewijs en er werd meteen een Citroën bestelauto aangeschaft. Jammer was het dat Henk met de Citroën enkele jaren later een Haagse tram over het hoofd zag. De auto, volgeladen met eieren, kantelde en de Haagsche Courant publiceerde het ongeluk met de titel: ‘Een Groot Omelet’.
Vanaf 1932 kwam zoon Evert in de zaak tot het begin van de oorlog. Na die moeilijke oorlogsjaren werd door de zonen de draad weer opgepakt.
Vader Kees Scheerman is altijd op de Delftselaan blijven wonen en is daar in 1956 gestorven.
Uiteraard hebben we ons verhaal voorgelegd aan Klaas Scheerman in Castricum en Fred Scheerman in Den Haag die nog enkele interessante aspecten konden toevoegen.
Zij waren, met ons, van mening dat het dagboek en ons verhaal een boeiende bijdrage levert aan de beschrijving van het Castricumse dorpsleven en enkele specifieke ambachten uit het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw.
Sjef Smulders
- Verschenen jaarboekartikelen over personen:
- Asjes, Albert
- Bakker, Kees – kunstschilder
- Bakker, Thijs
- Brandjes, Co
- Buuren, Armin van
- Deelen, Derk van
- Dekker, Dirk
- Gevers, Frits
- Ginhoven van, Huibert
- Godschalk gezin
- Hageman, Arie
- Heeck, Cor
- Heideman, Henk
- Heimans, Eli
- Hoberg, Jan
- Hofdijk, Willem Jacobsz.
- Hurk, Gesina van der
- Jacobi, Jan Willem
- Jacobs-Wentink, Gré
- Kortenoever, Eldert
- Kraakman, Jacob
- Kramer, Matthijs
- Krist, Meine
- Kuijs, Niek
- Leenaers, Henri
- Mooij, Cor
- Mooij, Geertje ten Wolde
- Nievelt, Anne van
- Peperkamp, Cor
- Portegies, Sijf
- Rommel, Albert
- Scheerman, Hein
- Schut, Dirk
- Schotvanger, Dirk
- Stuyt, Jan
- Toepoel, Leo
- Tulp, Lide
- Twisk, Engel
- Vasseur, Johannes Bernardus
- Veldt, Klaas
- Vlaanderen-Boot, Tiny van
- Weda schilders
- Weenen, Wub van
- Wit de, vrachtrijderij
- Zomerdijk, Herman