Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 12, pagina 23
Wie was … Kapitein Rommel
Veel Castricummers hebben wel eens gehoord van de tuin van kapitein Rommel, die ligt op het binnenterrein dat wordt omsloten door de Dorpsstraat, Stationsweg en de Burgemeester Mooijstraat. Ook kapitein Rommel zelf leeft nog in de herinnering van veel oudere inwoners. Hij was een van de meest markante dorpsgenoten uit de eerste helft van deze eeuw. Getracht zal worden een beeld te schetsen van de mens Albert Rommel, door een beschrijving te geven van zijn leven en werken.
Het buurtje rond de dorpskerk, zo tussen de Stationsweg en de Schoolstraat, was vroeger een hechte dorpsgemeenschap waar een groot saamhorigheidsgevoel heerste.
Burenhulp was de normaalste zaak van de wereld, ook bij geboorten, huwelijk en overlijden. Men leefde intens mee met elkaars wel en wee. De kermis op de Dorpsstraat bij De Rustende Jager en later op het voetbalveld ten zuiden van de Overtoom was een jaarlijks hoogtepunt. Puffend en steunend reed het stoomtrammetje enkele malen per dag vlak langs de huizen van de Dorpsstraat.
De kinderen mochten graag steentjes of een geldstukje op de rails leggen om te zien wat er gebeurde. In de zomer stonden lange rijen handkarren met sloffen aardbeien te wachten voor het veilinggebouwtje.
In het jaar 1919 kwamen in dat buurtje wonen de 1ste stuurman Albert Rommel, zijn vrouw Anna Doeksen en hun éénjarige zoon Jan.
Kerkzicht
Albert was in Castricum geboren op 14 januari 1889. Zijn wieg stond in huis Kerkzicht (afb. 1) een groot pand dat tegenover het oude raadhuis heeft gestaan en dat later patronaatsgebouw is geworden.
Zijn ouders waren Jacobus Johannes Rommel en Antje Vis. Zij hadden zes kinderen, vier meisjes en twee jongens. Albert was de jongste van de zes.
Zijn vader noemde zich achtereenvolgens industrieel, bloemkweker en makelaar in hout.
Een familielid herinnert zich dat vader Rommel ook nog een draaierij van houten kaaskoppen heeft gehad.
De familie verhuisde kort na de geboorte van Albert naar Oosterbeek. Nog voor de eeuwwisseling in april 1899 vestigde het gezin zich in Heiloo aan de Kennemerstraatweg tegenover landgoed Ter Coulster.
In die tijd werkte vader Rommel als klerk bij een notaris. In 1910 vertrokken hij en zijn vrouw naar Limmen, waar hij op 17 december 1912 op 58 jarige leeftijd overleed.
Antje Vis hertrouwde op 26 november 1914 met een jongere broer van haar man, Johannes Frederik Rommel, die onder andere in Tilburg en Maastricht directeur was geweest van een postkantoor. Sinds 1910 woonde hij in de in zijn opdracht gebouwde villa Sonnevanck aan de Burgemeester Mooijstraat. Op deze plaats staat nu de schoenwinkel van Groot.
Zeevaartschool Vlissingen
Albert bezocht de lagere school in Oosterbeek en in Heiloo. In september 1904 ging hij, vijftien jaar oud, naar de voorbereidende klas van de Zeevaartschool De Ruijter in Vlissingen (afb. 2). Hij kwam in de kost bij het gezin van de onderwijzer Pieter Boon.
Het was gebruikelijk dat de jonge studenten hun studieperiode afsloten met een reis. Zo vertrok ook Albert Rommel op 1 februari 1905 om te gaan varen.
Die eerste keer op zee was een heel slechte ervaring voor hem: hij werd ontzettend zeeziek. Van zijn moeder moest hij echter met de opleiding doorgaan. Haar devies was “Eenmaal zeeman altijd zeeman”.
Jaarboek 12, pagina 24
Op 13 juni 1906 keerde hij op school terug en in oktober 1907 behaalde hij het diploma 3e stuurman. Voor de Rotterdamsche Lloyd ging hij vervolgens varen als 4e en daarna als 3e stuurman.
Op 1 november 1910 keerde hij weer terug in de schoolbanken om er verder te studeren voor zijn 2e rang. Op 27 juni 1911 mocht hij dat diploma in ontvangst nemen.
Opnieuw vertrok hij naar zee, eerst als 3e, later als 2e stuurman. In januari 1914 besloot hij wederom naar school te gaan, ditmaal om de rang van le stuurman te gaan halen. Door het uit breken van de Eerste Wereldoorlog en de daaruit voortvloeien de mobilisatie, moest hij deze studie in juli 1914 echter afbreken.
Marine-officier
Albert was in 1911 vrijwillig als reserve-officier bij de Koninklijke Marine in dienst getreden. Eigenlijk was hij vrijgeloot voor de militaire dienst, maar hij ruilde met zijn broer Jan.
Bij de algemene mobilisatie op 31 juli 1914 werd hij opgeroepen en ingelijfd bij de militaire kustwacht te Vlissingen en later zou hij zelfs havencommandant zijn geweest in Willemstad.
Op 7 augustus 1915 monsterde hij weer aan en wel als 2e stuur man op het stoomschip “Menado” van de Rotterdamsche Lloyd. Na het einde van de oorlog vervolgde hij zijn opleiding tot le stuurman en voltooide die in juli 1919.
Zijn carrière als reserve-officier bij de marine zette zich onder tussen voort. Herhaaldelijk werd hij opgeroepen om voor een periode van ongeveer 6 maanden dienst te doen.
Op 1 april 1932 werd hij ontslagen uit de zeedienst. Het register van reserve-officieren der Koninklijke Marine vermeldt dat Albert Rommel eindigde als kapitein-luitenant ter zee.
“Klein maar mijn”
Op 20 februari 1918 trad Rommel op Terschelling in het huwelijk met Anna Doeksen, zij kwam uit de bekende familie van eigenaren van de rederij Doeksen. Het contact was gelegd, toen Rommel eens een tijdje als marine-officier op het eiland verbleef.
Om zijn studie in Vlissingen af te maken, ging Rommel met zijn vrouw in Willemstad wonen. Daar werd op 5 januari 1919 zoon Johannes Frederik, roepnaam Jan, geboren.
Korte tijd later vertrok het gezin naar Vlissingen.
Nadat Albert zijn eerste rang behaald had keerde hij met vrouw en kind in juli 1919 terug naar zijn geboorteplaats Castricum, waar hij eerst ging inwonen bij zijn moeder en stiefvader. De sterke band die hij met zijn moeder had, zal ongetwijfeld een belangrijke rol hebben gespeeld bij de keuze van zijn woonplaats.
Weldra ging hij zelfstandig wonen op het adres Kerkbuurt 10, in het huisje “Klein maar mijn”, (afb. 3). Het stond aan de Dorpsstraat, ingeklemd tussen de tegenwoordige panden van optiek Bergman (vroeger kapper Boddeke) en fotohandel Spaan (vroeger bakker Hoogland). Er tegenover lagen De Rustende Jager en de smederij van Cor Peperkamp, letterlijk en figuurlijk in het centrum van de oude dorpskern dus.
Tot omstreeks 1925 woonden de Rommels daar. Jan Rommel kreeg er nog twee zusjes bij. Op 27 maart 1920 werd Anna Albertina geboren en op 21 april 1922 Annie Gerrarda Jacoba Alberta.
Beide keren was Albert Rommel op zee. Hij voer toen als le stuurman op de stoomschepen “Marken” en “Rindjani”. De geboorte aangifte van zijn eerste dochter werd gedaan door vroedvrouw juffrouw Vahl en van zijn tweede dochter door de bekende dokter Schoonhoff. De kinderen bezochten de dorpsschool aan de Schoolstraat.
In de kleine dorpskern heerste altijd een feestelijke stemming als Rommel van een reis terugkeerde. Hij bracht vaak bijzondere dieren mee, zoals chowchow-honden waarmee nog door zijn broer Jan in Limmen is gefokt, schildpadden en kameleons. Legendarisch waren de aapjes Manus en Kees. In de voortuin van zijn huis stond een lange paal, waaraan een aapje met een ring en een ketting was vastgemaakt zodat het dier omhoog kon klimmen. Dat trok natuurlijk veel bekijks.
Voor zijn kinderen bracht hij eens een fraaie kar met een paardje mee uit Indië. Het paardje moest echter in Egypte op last van de havenautoriteiten van boord. Via zijn vriend Maghmoed wist Rommel in Port Said een ezeltje te bemachtigen, zodat hij toch nog met een compleet span in Rotterdam arriveerde.
De vraag was toen hoe het spul in Castricum moest komen, het wagentje kon met de trein worden vervoerd, maar met het ezeltje was dat anders; het beestje diende verzorgd te worden en van water te worden voorzien.
Geen nood, de koffers van Rommel moesten ook naar Castricum en daarom werd de grote taxibus van Toon Gorter besteld, waarbij het verzoek om Piet Schotvanger en Jan Duin ter assistentie mee te nemen. Laat in de avond arriveerde de grote Buick van Toon in Castricum met behalve drie vrolijke heren, ook het ezeltje aan “boord”.
Een beschrijving van de ezelwagen is nauwelijks nodig vanwege de fraaie foto waarop deze kar is afgebeeld, met zoon Jan die de teugels vasthoudt, (afb. 4) Onder zijn voet zat een bel die natuurlijk voortdurend werd geluid bij de tochtjes door het dorp, tot grote schrik van menig paard. Het wagentje had rubber banden zodat het verder geruisloos reed.
Eén probleem had de ezel wel: in zijn vaderland was hij gewend altijd aan de linkerkant van de weg te lopen. Die gewoonte bleek hem niet af te leren.
Jaarboek 12, pagina 25
Rommel hield enorm van de contacten met andere dorpsgenoten. Als hij van een lange reis in den vreemde terugkeerde in Castricum kwam hij graag in de dorpscafés om er al zijn oude kennissen weer te begroeten.
Hij leefde mee met het wel en wee van de tuinders en had contacten met veel dorpsgenoten. Zo was dokter Leenaers een vriend van hem en ofschoon hij onkerkelijk was ging hij graag om met pastoor Engering. Veel contact had Rommel ook met de directeur van de Castricummer Courant de heer Winkler, door zijn vrienden “Barbertje” genoemd. Hierdoor zijn er in de krant ook wel artikelen verschenen over de zeereizen van kapitein Rommel. Helaas is er voor zover ons bekend geen enkele bewaard gebleven.
Met Piet Schotvanger, eigenaar van De Harmonie ging hij vaak op jacht. Bij jachtpartijen in de duinen, trok hij op met zijn grote vriend Sillevis een bekende uit zijn Marine loopbaan, vlieger bij de marine-luchtvaartdienst en later gezagvoerder van de KLM (afb. 5).
Wim Kuijs en zoon Jan Rommel gingen wel mee als drijvers. De beloning daarvoor bestond uit 3 gulden en twee konijnen.
Behalve een jager was Rommel ook een liefhebber van sport schieten. Met Rijksveldwachter Koelewijn deed hij aan kleiduivenschieten, waarbij hij menige prijs in de wacht sleepte.
Door zijn contacten met de marine-luchtvaartdienst, mocht Rommel een enkele maal meevliegen. Als men dan vanuit Den Helder over Castricum vloog, ging de vlieger zo laag, dat ieder een hen uitbundig kon toewuiven. Uiteraard zwaaide de kapitein vrolijk terug.
Huize Toba
Het huisje aan de Dorpsstraat werd met drie kinderen wat aan de krappe kant. In de loop van 1925 vertrok het gezin naar een nieuwe woning aan de Stationsweg. Dit huis staat er nu nog steeds. Het is het eerste pand naast de voormalige burgemeesterswoning en maakt deel uit van vier gelijke villa’s die gebouwd werden door aannemer Gerard Kabel, in opdracht van bakker Gerrit F. Res. De huizen kregen allemaal namen die op een “a” eindigden. Het waren Flora, Jacoba, Eduarda en Solana. Toen Rommel in 1929 kapitein werd, werd Solana omgedoopt in Toba, de naam van het stoomschip waarop hij toen voer (afb. 6). Hij was met zijn 40 jaar de jongste stuurman die kapitein werd. De kinderen Rommel konden via de aan elkaar grenzende tuinen het huis van hun oma en “opa” die oom Jan werd genoemd bereiken.
In de loop der jaren groeiden Albert Rommel en zijn vrouw uit elkaar. De verhouding werd steeds slechter en op 24 december 1931 vertrok Anna Doeksen met haar kinderen naar Amsterdam. De dienstbode Lena Schotvanger ging mee.
Huize Toba werd verkocht en Albert verkoos het huis van zijn moeder, de villa Sonnevanck weer als zijn domicilie. Op 15 juni 1932 overleed daar zijn stiefvader en werd zijn moeder dus voor de tweede keer weduwe.
Scheepsjournalen
Albert Rommel heeft bij de Rotterdamsche Lloyd een snelle carrière gemaakt. Hij heeft uitsluitend gevaren op vrachtschepen, die echter ook accommodatie hadden voor tien tot twintig passagiers, Van 1919 tot 1929 voer Rommel als 1e stuurman achtereenvolgens op de stoomschepen “Marken”, “Rindjani”, “Willis”, “Buitenzorg”, “Blitar” en “Palembang”. Van verschillende reizen zijn nog journalen bewaard gebleven.
Een scheepsjournaal, dat altijd door de 1e stuurman bijgehouden moest worden, bestaat uit een deel waarin verslag wordt gedaan van hetgeen in de havens passeerde en een ander deel waarin de zeereis wordt beschreven.
In het journaal van de “Buitenzorg” lezen we dat de echtgenote van kapitein Flack en mevrouw Rommel het begin van een lange reis naar Batavia en vervolgens New York meemaakten. Rommel noteerde op 9 augustus 1924 te Antwerpen: “Mevrouw Flack en mevrouw Rommel monsterden af.”
Voor het lossen van de lading van de “Buitenzorg” in de havens in Indië kwamen koelies aan boord. Aan mankracht geen gebrek: op 17 en 18 december waren het er respectievelijk 96 en 125!
In Singapore moesten ijzeren pijpen worden gelost. Dat leverde problemen op, omdat de beschikbare prauwen voor de 12 meter lange pijpen te kort bleken te zijn. Gewacht moest worden op de komst van een grotere prauw. Toch wel erg primitief in onze ogen.
In Batavia kwamen op 20 oktober 1924 emigranten voor Paramaribo aan boord. Op de “Buitenzorg” werd ruimte gemaakt voor 489 volwassenen, 24 kinderen en 9 zuigelingen. De reis ging over de Zuid-Indische en Zuid-Atlantische oceaan.
Op 8 november overleed een van de kinderen. Na ruim vijf weken varen kwam het schip op 27 november 1924 in Paramaribo aan.
Stuurman Rommel beschreef op 15 mei 1926 de afvaart van de “Blitar”: “Bij vertrek van Rotterdam was het stoomschip “Blitar” hecht, dicht en sterk, de lading volgens zeemansgebruik gestuwd, lui-
Jaarboek 12, pagina 26
ken geschalmd en voorzien van drie goede pressings, de equipage gezond en voltallig voorzien van de voor de wet vereiste diploma’s, alles goed voorzien tegen inwateren, het schip voldoende voorzien van proviand, drink-, ketel- en waswater, navigatie-, reddings- en brandblusmiddelen in goede staat evenals grondtakel, machines en ketels, de stoomfluit beproefd, zeekaarten bij gewerkt, in staat de reis van Rotterdam naar Java via Port Said te aanvaarden en te volbrengen.”
Een reis van en naar het toenmalige Nederlands-Indië nam ongeveer 4 maanden in beslag. De vaartijd naar Port Said was ruim 14 dagen. Het aantal bemanningsleden op een stoomschip was vrij groot. Op het stoomschip Toba, 6.733 bruto registerton, telde de bemanning wel 65 koppen, waarvan 23 Chinese stokers. Verder waren er de gebruikelijke functies, zoals de stuurlieden, in totaal 4, een marconist, bootsman, timmerman, lampenist, matrozen, machinisten, oliemannen, hofmeesters, en de Javaanse bedienden.
De gage van de eerste stuurman bedroeg zo’n 325 gulden per maand, de bootsman ontving omstreeks 135 gulden, een vol matroos 100 gulden en de kapiteinsbediende 30 gulden.
De lading waarmee de “Toba” onder gezagvoerder Rommel, in maart 1930 terugkeerde, werd in Hamburg gelost. Deze lading bestond uit 90.181 zakken olienoten en 311 zakken nigerzaad. In de haven werd bij vier matrozen schurft geconstateerd. Besloten werd tot het grondig ontsmetten van de verblijven. Kapitein Rommel verbood de vier matrozen te gaan passagieren in verband met een doktersbehandeling. Zij stoorden zich daar echter niet aan en gingen in de avond toch van boord. Toen ze de volgende ochtend om 8 uur terugkeerden werden ze op staande voet ontslagen en op de trein naar Rotterdam gezet. Met de kapitein viel niet te spotten (afb. 7).
Kapitein Rommel maakte de overgang mee van stoomschepen naar motorschepen.
In 1931 maakte hij zijn eerste reis op het vrachtmotorschip “Kedoe”. Dat schip was door de Lloyd ooit aangekocht om ervaring op te doen op het gebied van scheepsmotoren. Erg enthousiast was Rommel niet. Hij vond de motoren minder betrouwbaar dan de stoommachines. “Motoren blijven toch maar motoren.”
Zijn zoon Jan Rommel heeft op de “Kedoe” nog eens een reisje meegemaakt naar Hamburg. Hij herinnert zich nog dat zijn vader het schip zo dicht mogelijk langs de kust ter hoogte van Castricum liet varen. Door voortdurend te peilen lukte het op minder dan een kilometer afstand van het strand te komen. Het strandpaviljoen Armeria was vanaf het schip heel goed te zien. Het is geen wonder dat veel jonge mannen in Castricum er van droomden om net als kapitein Rommel te gaan varen. De Castricummers Jan Duin, Jan Blom, Jan Liefting, Jaap en Dirk Schotvanger hebben deze droom waargemaakt en hebben als scheepsjongen, matroos of lampenist voor menige reis aangemonsterd en door bemiddeling van Rommel op schepen van De Rotterdamsche Lloyd.
Jan Duin heeft vaak met kapitein Rommel zelf gevaren. De af stand tussen officieren en de overige bemanningsleden was traditioneel erg groot. De bemanning kwam maar zelden met de kapitein of stuurman in contact. Eenmaal weer in Castricum ging Rommel echter weer vriendschappelijk met de Castricumse zeelieden om. Scheepsjongen Dirk Schotvanger ontving eens telegrafisch de speciale groeten van kapitein Rommel, toen zijn schip de “Blitar” dat van Rommel, de “Toba”, in de Rode Zee passeerde.
Pelgrim-vervoer
Een van de vijf zuilen, waarop de Islam rust, is voor de gelovige te trachten tenminste eenmaal in zijn leven een pelgrimstocht naar de heilige plaatsen in Mekka te maken. Daar Indonesië het meest afgelegen gebied is waar veel Mohammedanen wonen lag een reis per schip het meest voor de hand. Steeds meer vrachtschepen werden voor dit vervoer geschikt gemaakt. De belangrijkste eis was wel enige bescherming tegen de hitte; daartoe werd elk pelgrimsschip voorzien van houten dekken.
De “Kota Agoeng” 7.321 brt (red: bruto register ton) was ook een dergelijk schip. Het bood plaats aan 20 eerste klas passagiers en 2.000 pelgrims!
Kapitein Rommel maakte van 1 februari tot 19 mei 1939 een reis met dat schip. Op de heenreis naar Indonesië werden te Djeddah 17 eerste klas reizigers en 1303 gewone pelgrims aan boord genomen. Het schip was daarvoor natuurlijk eerst extra schoongemaakt en ingericht.
De Castricummer Dirk Schotvanger herinnert zich dat er zelfs een koeienstal aan boord was met een stuk of tien koeien, die gedurende de reis één voor één op rituele wijze werden geslacht, ten behoeve van de vleesvoorziening van de vele passagiers.
Voor het vervoer van de pelgrims werd de bemanning uitgebreid met een dokter en een verpleger. Dat was ook wel nodig. Gedurende de reis naar Soerabaja van 19 februari tot 9 maart 1939 overleden 6 pelgrims en werden twee kinderen geboren.
Met deze grote massa mensen op het schip waren er ook wel eens ongeregeldheden. Op 28 februari 1939 stelde kapitein Rommel een officiële commissie in die moest onderzoeken of er verdovende middelen en vuurwapens aan boord waren. Met de leiding werd belast de 1e stuurman A. Verhoef. Het hele schip werd overhoop gehaald. De commissie rapporteerde de kapitein tenslotte dat alles was doorzocht, onder andere de Chinese wasserij en het verblijf van de Chinese wasbaas, het Javanen verblijf, de matrozenlogies, de kettingbak, sloepen en kombuizen, maar dat er niets was gevonden.
Tweede Wereldoorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog is op grote schaal gebruik gemaakt van troepentransportschepen. Zo werden schepen van de Rotterdamsche Lloyd gecharterd door de Amerikaanse War Shipping Administration en deden dienst in de Stille Oceaan.
Jaarboek 12, pagina 27
Kapitein Rommel maakte gedurende de eerste oorlogsjaren met de “Kota Agoeng” tussen Tandjong Priok en Soerabaja enkele reizen en voer daarna in 1942 naar San Francisco. Daar werd het schip in vijf weken tijd zodanig omgebouwd dat het 1883 militairen kon vervoeren (afb. 8).
Op de transportreizen waren – de vaste bemanning meegerekend – ruim 2.000 man aan boord.
Toen de strijd tegen de Japanners zich verplaatste, veranderde ook de reisbestemming van de troepenschepen. Eerst voer men van de Amerikaanse westkust naar Honolulu. Later werd de bestemming Cook’s eilanden, Nieuw Caledonië, de Samoa-eilanden, Nieuwe Hebriden, Salomons-eilanden en Nieuw Guinea.
In 1943 stapte Rommel als gezagvoerder over op de “Bantam”. In september moest hij echter opgenomen worden in het Long Island College Hospital in New York.
Nog in 1943 werd Rommel kapitein op het motorschip “Weltevreden” groot 9.245 bruto register ton (brt) het grootste schip dat hij onder zijn commando heeft gehad (afb. 9).
De “Weltevreden” kon ongeveer 1.800 man vervoeren en had een bemanning van 150 koppen.
De tussendekken waren als verblijven voor de troepen ingericht. Keukens, sanitaire inrichting, ventilatie, het hospitaal met operatiekamer, alles voldeed aan hoge eisen.
Het schip was zwaar bewapend en voor de bediening van het geschut voer een uitgebreide staf artilleristen mee. Het was een spannende tijd voor kapitein Rommel. Hoewel altijd al een stevige roker, rookte hij nu het enorme aantal van 100 sigaretten per dag. Zijn dokter adviseerde hem om het tot een stuk of tien te beperken. Maar daar heeft hij zich weinig van aangetrokken.
In tegenstelling tot de Atlantische Oceaan was het onderzeeboot gevaar op de Pacific verhoudingsgewijs gering; de Japanners hadden dat wapen minder ontwikkeld dan de Duitsers. Een des te groter gevaar leverde echter de omvangrijke Japanse luchtmacht op, vooral in de slotfase van de Amerikaanse op mars, toen door toepassing van kamikaze, intensieve zelfmoordaanvallen van Japanse vliegtuigen een niet gering aantal oorlogs- en troepenschepen tot zinken werd gebracht of beschadigd.
Het was in Japan de gewoonte dat de soldaten die naar het front gingen, van hun verwanten een Japanse vlag mee kregen. Op deze vlaggen werden allerlei goede wensen geschreven.
Kapitein Rommel van de “Weltevreden” houdt op een foto (afb. 10) die voorkomt in het boek “Varen in oorlogstijd” van S.J. Graaf van Limburg Stirum, een vlag vast die blijkbaar afkomstig is van een Japanner met een zeer grote familie. De sabel die een van de mannen op de foto laat zien, is een exemplaar van de bekende “Samoerai-zwaarden”.
De goede verzorging op het Nederlandse schip werd door de Amerikaanse soldaten zeer gewaardeerd en aan het einde van een van de reizen ontving kapitein Rommel een oorkonde, waarop iedereen zijn handtekening had gezet.
De populariteit van de kapitein blijkt ook uit het feit dat de Amerikanen een bijnaam voor hem hadden verzonnen. Zij doopten hem: Sea-fox. Deze naam hield verband met zijn Duitse naam genoot generaal Rommel, die wel Desert-fox genoemd werd. Albert Rommel was zo trots op zijn bijnaam, dat hij deze zelfs op zijn visitekaartje liet drukken.
De commandant van het 12e “naval district” in de Verenigde Staten, schout bij nacht C.H. Wright, reikte op 26 april 1945 te San Francisco met grote plechtigheid “The Port Directors Chartered Transports Trophy” uit aan het motorschip “Weltevreden” in de persoon van kapitein Rommel.
Bij de uitreiking was een oud studiegenoot van kapitein Rommel admiraal Helfrich, commandant der geallieerde zeestrijdkrachten in de S.W. Pacific aanwezig. Zo kwam er een fraai slot aan de lange zeemansloopbaan van kapitein Rommel.
Jaarboek 12, pagina 28
Op 30 april 1945 wordt in het scheepsjournaal van de “Weltevreden” genoteerd: Goed weer. Gedurende de nacht geen bijzonderheden. Per middernacht nam kapitein Verhoef het commando over van kapitein A. Rommel.
Wacht als voren, gezien:
Rommel keerde terug in Nederland als passagier aan boord van het motorschip “Gerard Dou” en kwam in Rotterdam aan op 16 juli 1945.
Terug in Castricum
Albert Rommel trok weer in bij zijn moeder Antje Vis, met wie hij nog altijd een zeer bijzondere band had (afb. 11).
Bij Koninklijk Besluit van 6 mei 1947 nummer 7 werd hem het Kruis van Verdienste toegekend. De officiële motivering luidde: “wegens waardevolle diensten aan de oorlogvoering bewezen door gedurende meer dan twee jaar op moedige en beleidvolle wijze het gezag op schepen te hebben uitgeoefend in gebieden waar door oorlogsomstandigheden voortdurend grote gevaren van vijandelijke handelingen werden gelopen.”
In 1947 werd hem gevraagd nog eens een troepentransportschip te willen begeleiden. Het betrof een reis op het Noorse schip “Skaugun” met Nederlandse militairen aan boord die van Indië huiswaarts keerden. Rommel trad op als verbindingsofficier tussen bemanning en passagiers.
Hij ontmoette een nieuwe levensgezellin in de persoon van Helena Christina Plas en besloot na een periode van inwoning in Sonnevanck weer op zichzelf te gaan wonen. Hij wilde toch wel in de buurt van zijn moeder blijven en vroeg en verkreeg in 1951 vergunning voor de bouw van een “pompgebouwtje met dagverblijf voor personeel” in de tuin achter Sonnevanck. Dat dagverblijf is vrij ruim uitgevallen in verhouding tot de ruimte voor de pomp.
Hij noemde zijn woning “Achter Bornholm”, naar het eiland in de Oostzee waar schepen beschutting zoeken bij zwaar weer (afb. 12).
De tuin werd steeds verder verfraaid. Het was zijn lust en zijn leven. In de grote vijver die hij had laten graven, mocht door kennissen ook gevist worden. Er was wel 3.200 pond vis onder andere karper, paling en witvis in uitgezet.
De opening van het visseizoen werd ieder jaar met vrienden en kennissen gevierd. Dan werd ook gebakken vis gegeten, maar meestal werd de vis wel gevangen maar vervolgens weer terug gezet.De bedoeling van de pomp was het water zo snel te laten stromen, dat forellen in de vijver zouden kunnen gedijen. Na aanleg van de installatie werd een geweldige hoeveelheid forellen aan gekocht en in de vijver gedeponeerd. Helaas is er van deze vissen nooit meer een teruggezien.
In de tuin hadden Rommel en zijn vrouw veel dieren, zoals zwanen, kalkoenen, pauwen, fazanten en kippen; in totaal wel zo’n 350 stuks (afb. 13).
Ook hadden zij een groententuin. Toen een grote hoeveelheid andijvie gereed was voor consumptie besloot Rommel dat de hele buurt maar andijvie moest eten. De tuinman werd er met een kruiwagen op uitgestuurd om huis aan huis andijvie te bezorgen. Dat was nu weer echt iets voor Rommel. Hij deed alles in het groot. Zo liet hij bijvoorbeeld ook een schijnwerper in zijn tuin plaatsen. Het was zo’n fel licht dat de politie kwam melden, dat het verkeer op de Beverwijkerstraatweg er door werd verblind. Rommel was een gewaardeerd lid van de Castricumse politie-schietvereniging. Een door hem gewonnen wisselbeker, is na zijn dood door de vereniging aan de familie geschonken. Men vond dat de beker niet opnieuw kon worden ingezet.
Een andere grote hobby van hem was filmen. Niet alleen op zijn schepen en in diverse havens heeft hij gefilmd, maar ook veel dorpstaferelen zijn door hem vastgelegd.
Zijn oude gewoonte om gezelligheid en vriendschap te zoeken in de plaatselijke cafés zette hij onverminderd voort. Hij was een sociaal voelend mens. Zo schonk hij eens een ongehuwde moeder uit medelijden een hele baby-uitzet. Een visverkoopster op de markt, die ziek geweest was, gaf hij zomaar 25 gulden met de woorden dat ze het er maar eens van moest nemen.
Jaarboek 12, pagina 29
Dagelijks had Rommel contact met zijn moeder, een sterke persoonlijkheid, die in de familie een centrale plaats innam (afb. 14). Hij verwende haar graag met bijvoorbeeld de eerste rijpe aardbei uit zijn tuin of een van de eerste kievitseieren.
Kinderen uit de buurt kregen van “oma” vaak snoepjes.
Een keer wandelde er een schoolklas door de Burgemeester Mooijstraat. Rommel stuurde de kinderen met schooljuffrouw de tuin in en liet ze daar een wandelingetje maken om de vijver. Intussen zorgde hij ervoor dat er snel een zak snoep werd gekocht die zijn moeder aan de kinderen kon uitdelen.
Op 24 februari 1957 overleed Antje Vis op 98-jarige leeftijd. De uitvaartdienst vond plaats vanuit de hervormde kerk in Limmen, waar zijn op 18-jarige leeftijd ook getrouwd was.
Op 2 april 1957 trad Albert alsnog in het huwelijk met zijn partner Helena Plas.
Nog geen jaar daarna op 22 januari 1958 overleed Albert Rommel. Hij werd opgebaard in de leegstaande villa Sonnevanck en vele dorpsgenoten kwamen hem de laatste eer bewijzen.
Zijn urn is geplaatst op het graf van zijn moeder en stiefvader op het kerkhof van de Hervormde Kerk te Limmen.
De villa Sonnevanck werd verkocht en afgebroken. De tuin en “Achter Bornholm” zijn er nog altijd. De gemeente is er nu de eigenares van. Hopelijk blijft het geheel bestaan als mooie herinnering aan onze kapitein Rommel.
N.A. Kaan
Bronnen:
- Informatie van A.G.J.A. Rommel te Den Helder en de heer J.F. Rommel te Alkmaar.
- Voorts van mevrouw S. Rommel-Twisk te Castricum en de heren J. Rommel en W. Rommel te Limmen.
- Gesprekken met de heer Wim Kuys, mevrouw Zus Kuys en Dirk Schotvanger te Castricum.
- Gemeentearchief Vlissingen.
- Gemeentearchief Rotterdam.
- Archief Koninklijke Ned Lloyd Groep N.V. Rotterdam. Directie Personeel Koninklijke Marine te ’s-Gravenhage.
- Directoraat Scheepvaart en Maritieme Zaken, Ministerie van Verkeer en Waterstaat te Rijswijk.
- Maritiem Instituut De Ruyter te Vlissingen.
- “Van barkschip tot Willem Ruys” Gedenkschrift Rotterdamsche Lloyd.
- “Varen in oorlogstijd”, de lotgevallen van de Ned. Koopvaardij in de 2e wereldoorlog; S.J. Graaf van Limburg Stirum 1947.
- “De Ned. Koopvaardij in de 2e wereldoorlog”; L.L. von Münching 1986.
- “De geschiedenis van de Nederlandse Koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog”; KW.L. Bezemer.
Jaarboek 12, pagina 30
Nadere gegevens:
Beroep tuinman. In familiebezit is een fraai getuigschrift, afgegeven door de markgraaf van Brandenburg, bij wie hij werkte van 1 maart 1734 tot 25 mei 1735.
Beroep tuinman. Ligt begraven in de Herv. Kerk te Uitgeest en kreeg 7 kinderen, allen geboren in Amsterdam. Liet huizen en grond na in Raveswaay, Avezaad, IJsselstein, Amsterdam en Uitgeest.
Johanna M. Telvooren erft in 1814 de inboedel van de Rustende Jager van haar man Pieter Jansz. Mos. Deze huurde de herberg van schout Nuhout van der Veen. Zij hertrouwde in 1815 met Bartholomeus Nicolaas Rommel, die de nieuwe kastelein en logementhouder werd. Hij wordt eigenaar van Kerkzicht en gaat daar in 1833 wonen. In dat jaar koopt hij De Rustende Jager (zie 7e jaarboekje). Zij hadden één zoon en één dochter.
Logementhouder en kastelein in De Rustende Jager en ook brievendistributeur en verhuurder van rijtuigen van 1836 tot 1850. Erft de Rustende Jager in 1846 en verkoopt deze in 1871.
Beroepen makelaar, bloemkweker en industrieel. Hij woonde in Kerkzicht tot 1889 en vertrok naar Oosterbeek, vervolgens naar Heiloo en Limmen, waar hij is overleden.
Zij hadden 6 kinderen, 2 jongens en 4 meisjes.
Antje Vis is hertrouwd met haar zwager Johannes Frederik, geboren 8 augustus 1863 en overleden 15 juni 1932.
Kinderen van Albert en Anna:
Johannes Frederik, geboren 5 januari 1919 te Willemstad; Anna Albertina, geboren 27 maart 1920 te Castricum; Annie Gerrarda Jacoba Alberta, geboren 21 april 1922 te Castricum.
- Verschenen jaarboekartikelen over personen:
- Asjes, Albert
- Bakker, Kees – kunstschilder
- Bakker, Thijs
- Brandjes, Co
- Buuren, Armin van
- Deelen, Derk van
- Dekker, Dirk
- Gevers, Frits
- Ginhoven van, Huibert
- Godschalk gezin
- Hageman, Arie
- Heeck, Cor
- Heideman, Henk
- Heimans, Eli
- Hoberg, Jan
- Hofdijk, Willem Jacobsz.
- Hurk, Gesina van der
- Jacobi, Jan Willem
- Jacobs-Wentink, Gré
- Kortenoever, Eldert
- Kraakman, Jacob
- Kramer, Matthijs
- Krist, Meine
- Kuijs, Niek
- Leenaers, Henri
- Mooij, Cor
- Mooij, Geertje ten Wolde
- Nievelt, Anne van
- Peperkamp, Cor
- Portegies, Sijf
- Rommel, Albert
- Scheerman, Hein
- Schut, Dirk
- Schotvanger, Dirk
- Stuyt, Jan
- Toepoel, Leo
- Tulp, Lide
- Twisk, Engel
- Vasseur, Johannes Bernardus
- Veldt, Klaas
- Vlaanderen-Boot, Tiny van
- Weda schilders
- Weenen, Wub van
- Wit de, vrachtrijderij
- Zomerdijk, Herman