Oud-Castricum geeft sinds 1978 elk jaar een jaarboek uit met met door onze vrijwilligers geschreven van bronnen voorziene artikelen over de geschiedenis van Castricum: over plaatsen, gebeurtenissen, organisaties en mensen. Alle artikelen uit de jaarboeken die ouder zijn dan 1 jaar, kunt u hieronder lezen. Daarnaast kunt u de jaarboeken bekijken in ons Historisch Informatiecentrum De Duynkant.
.
Bent u op zoek naar een speciaal onderwerp? Raadpleeg dan het door ons gemaakte register op al onze jaarboeken op titel/onderwerp.
Gebouwen op oude afbeeldingen zijn vaak moeilijk te plaatsen. Door deze over de huidige situatie te monteren wordt het een stuk duidelijker. Bovendien geeft het een mooi beeld hoe het straatleven er vroeger uitzag.
1922, Augustinusschool aan de Dorpsstraat, hier aangeduid als U.L.O.R.K. (uitgebreid lager onderwijs rooms-katholiek). Met de totstandkoming van de nieuwe school is een lang gekoesterde wens van de overwegend rooms-katholieke bevolking van Castricum in vervulling gegaan. In het linker deel zaten de jongens en rechts de meisjes.
Burgemeester Mooijstraat 39 in Castricum. Jacob Schotvanger liet in 1910 dit pand bouwen voor zijn in 1881 geboren zoon Piet, die er een hotel-café-restaurant begon dat als ‘De Harmonie’ grote bekendheid kreeg. Castricummers zullen de meeste herinneringen hebben aan de in 1901 geboren Gerrit Ammeraal, die van 1949 tot 1965 de uitbater was. In 1970 kocht Theo Bleijendaal het pand en liet het drastisch verbouwen. Hij begon er een café-restaurant, dat alweer in 1973 werd verkocht. Het werd het begin van een reeks Chinese restaurants, allereerst Tong Fa en nu het sushi- en grillrestaurant Sakura.
Jaarboek 45, pagina 51
1913, familie De Groot voor hun Smederij aan de Schoolstraat. Dit was een van de drie smederijen in Castricum. De eerste vestiging van deze smederij dateert van omstreeks 1700. Vanaf 1883 werd het bedrijf uitgeoefend door familie De Groot. Van links naar rechts Gré, moeder Anna Castricum, Nel op haar arm, Ans en Rie, vader Theodorus Doris, Greet Beentjes, Klaas Wezel en Neelis Castricum.
Circa 1918, in dit pand aan de Heereweg 12 was links op nummer 10 de kruidenierszaak van Kamp gevestigd en rechts stond café ‘De Onderneming’. De herberg werd vanaf 1917 gerund door Gert van Egmond en zijn vrouw Maria Johanna Borst. Hij had de zaak overgenomen van zijn zwager Jo Borst. In 1925 verkocht Van Egmond het huis aan de achterzijde aan Jan Wester, die er een bakkerij begon. Het horecabedrijf werd beëindigd in 1928. Vanaf 1930 tot 1974 woonden hier achtereenvolgens de bakkers Jan Wester, Toon Huisman en Harry Matze.
Jaarboek 45, pagina 52
1927, Van Oldenbarneveldweg 35. In 1926 vroeg Adrianus Bolten vergunning aan om een lunchroom te mogen starten bij de winkel die hij al had, maar erg lang heeft hij daar niet gezeten. in 1931 werden de panden 31 en 35 opgekocht door Willem Borst van het café. Later werd het linkerdeel, waar de lunchroom was, een woonhuis dat inmiddels is afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Het rechterdeel is als laatste tot 2014 in gebruik geweest als bakkerij Beerse. De man met witte jas is Adrianus Bolten. Rechts Corrie Bolten en Wilhelmina Bolten.
1958, het eerste station van Castricum, gebouwd in 1866. Dat de spoorlijn ten westen van het dorp loopt, heeft te maken met een besluit naar de wens van minister Rudolf Thorbecke (1789-1872). Als het tracé ten oosten van het dorp zou lopen, was de route Alkmaar-Uitgeest 1.500 meter korter geweest. Ondanks diverse bezwaren besloot de minister toch om het tracé ten westen van het dorp te laten lopen. De boog, die de spoorlijn nu maakt, wordt dan ook de ‘Boog van Thorbecke’ genoemd. De overkapping over het perron is de enige in Nederland die niet recht maar in een bocht loopt. Dit station is in 1969 afgebroken en door nieuwbouw vervangen. In 2021 is na twee en een half jaar verbouwen het uit 1969 daterende gebouw volledig gerenoveerd.
Jaarboek 45, pagina 53
Circa 1925, Dorpsstraat 107. Hier stond de loodgieterswinkel van Gerrit de Rooij met links het woongedeelte. Gerrit begon achter bij Kees Stuifbergen (Kees de Koster), waar nu restaurant Le Moulin is gevestigd. In 1924 verhuisde hij naar Dorpsstraat 107 en in 1929 naar de burgemeesterswoning aan de Dorpsstraat 36, nu een sanitair zaak. Voordat De Rooij zijn winkel begon op Dorpsstraat 107, was het een boekwinkel van Willem Stuifbergen, ‘De Alkmaarder’ geheten. Na de Rooij werd dit pand gebruikt door Johannes Groenland vanaf 1930, in 1936 door Piet Nagengast en in 1939 kwam Bart van der Schaaf erin met manufacturen. Rond de oorlog (1943-1947) bewoonde Bedeke het pand tijdelijk vanwege evacuatie. Rond 1960 werd het verhuurd aan fietsenmaker Bennes en in 1978 aan Elektronica De Graaf. In 1985 is het gesloopt en kwam er een klein appartementengebouw.
Circa 1960, Dorpsstraat 2. Dit pand werd in 1906 gebouwd als woning in opdracht van zeekapitein Tom Arnold die in 1919 overleed. Zijn halfzus erfde het huis en verkocht het in 1920 aan Hendrik Kerkhoff, die direct vergunning voor een café kreeg. In 1922 kocht Jan Twisk het. Zijn jongste dochter huwde in 1944 met Cor Beentjes (Zwarte Cor) die in 1953 eigenaar van de zaak werd. Dat betekende het begin van een periode met verbouwingen die het pand van binnen en van buiten ingrijpend zouden wijzigen. Nog in hetzelfde jaar kreeg Beentjes toestemming voor het bouwen van acht hotelkamers op de bovenverdieping. In 1957 werd het hotel uitgebreid met een serre, die aan de linkerkant werd aangebouwd. In 1966 volgde een grote verbouwing, waardoor er 18 hotelkamers boven het pand gerealiseerd werden; daardoor veranderde het uiterlijk grondig. In 1986 werd het pand verkocht en vestigde zich er een Chinees restaurant in. Daarmee verdween de naam Funadama.
In 2022 is het veertig jaar geleden dat de lokale Zonnebloemafdeling het levenslicht zag in Castricum-Bakkum. Reden om in gesprek te gaan met de enthousiaste vrijwilligers en deelnemers en samen terug te blikken en vooruit te kijken. De banden met het nationaal bureau komen ook aan bod. Betekenis hebben voor mensen met een fysieke beperking en saamhorigheid zijn de krachtige drijfveren die verbinden.
Ineke Knaapen, de huidige voorzitter van de afdeling Castricum-Bakkum, vertelt: “De Zonnebloem zit in mijn bloed. Mijn moeder was ook vrijwilliger en als verpleegkundige ging ik jaren geleden al mee met het bekende schip ‘MPS De Zonnebloem’. Wat een dankbare en mooie belevenis was dat. Het is heerlijk om mensen die om wat voor reden dan ook fysiek beperkt zijn, te zien genieten en daar een steentje aan bij te dragen.”
Op de vraag hoe zij terecht is gekomen bij de plaatselijke afdeling, vertelt Ineke dat zij na haar pensionering al snel op zoek ging naar vrijwilligersactiviteiten. De Zonnebloem bleek een logische keus na jaren actief te zijn geweest voor de Nationale Vereniging, met bootreizen en vakanties in Nederland.
Ook Rina Jansen, oud-bestuurslid en tot maart 2022 verantwoordelijk voor het organiseren van het bezoekwerk, vertelt enthousiast: “Het is zo leuk om te zien als het klikt tussen een vrijwilliger en een deelnemer en de dankbaarheid te ervaren na een leuke uitstap of vakantie. Ook prachtig om van deelnemers terug te horen dat ze zo genieten van de bezoekjes van onze vrijwilligers.” Blij en dankbaar werk dus volgens de dames.
Nationale Vereniging de Zonnebloem
De Zonnebloem is ontstaan uit de Ziekenomroep van de KRO en richt zich op deelnemers vanaf 18 jaar met een lichamelijke beperking. Op de website is de boodschap helder: “Al meer dan zeventig jaar draait het bij de Zonnebloem om mensen. Wij vinden dat een lichamelijke beperking nooit een belemmering hoeft te zijn of mag leiden tot meer kosten. Iedereen kan iets voor een ander betekenen. Er is altijd een manier die bij je past. De Zonnebloem zet zich in voor alle mensen die door hun lichamelijke beperking in een sociaal isolement dreigen te komen. Namens de Zonnebloem zijn duizenden vrijwilligers iedere dag actief om sociale en recreatieve activiteiten te organiseren en te begeleiden.”
Hoofddoel is het voorkomen van sociaal isolement door de inzet van vrijwilligers via plaatselijke afdelingen. Respectvolle bejegening en gastvrijheid zijn de uitgangspunten. De inkomsten van de vereniging komen uit donaties, loterijen en giften.
Mobiliteit en toegankelijkheid zijn twee belangrijke pijlers. Naast het schip zijn er ook vijftig Zonnebloemauto’s (aangepaste rolstoelhuurauto’s) en sinds dit jaar bestaan er ook Zonnebloemfietsen (speciale rolstoelfietsen). Het schip is een boegbeeld van de vereniging. Jaarlijks worden 42 vaarvakanties georganiseerd, zowel in Nederland als daar buiten (reis langs de Rijn).
Op alle niveaus krijgen de vrijwilligers professionele ondersteuning van het nationaal bureau in Breda. Daar werken in totaal zo’n honderd betaalde medewerkers. De vele vrijwilligers in het land worden met raad en daad ondersteund door het organiseren van workshops en bijeenkomsten,
Jaarboek 45, pagina 44
het beschikbaar stellen van de kennisbank, lokale ondersteuning door de verenigingsconsulenten en de uitgifte van het blad ZON (gericht op de vrijwilligers). Zij voeren ook de administratie van het leden- en donateursbestand. Een deel van de lokale opbrengsten wordt gebruikt om deze ondersteuning te bekostigen.
Woordvoerder Alexander van Zijp vertelt: “Toegankelijkheid is ook een belangrijk onderwerp. Als deelnemers niet vooraf door de website gerustgesteld worden dat er voldoende invalide-parkeerplaatsen zijn of dat er een aangepast toilet is, besluiten zij om thuis te blijven. Daardoor ontstaat sociaal isolement en dat komt voor bij alle leeftijden. De Zonnebloemvrijwilligers helpen op een positieve manier door bezoeken bij mensen thuis en het organiseren van activiteiten.”
Oprichting Zonnebloemafdeling Castricum-Bakkum in 1982
Op initiatief van mevrouw Jans Zonneveld-Scheerman kwam in 1982 de oprichting van een eigen afdeling in Castricum-Bakkum tot stand. Haar zoon Gerard Zonneveld (van de Heereweg in Bakkum) heeft verschillende fotoboeken aangeleverd voor dit artikel en vertelt: “De Zonnebloem was haar lust en haar leven. Jans ging ook altijd mee met alle regiovakanties en is van de oprichting tot 1987 voorzitter geweest.”
Mevrouw Gré Admiraal (ook vanaf het eerste uur betrokken) vertelt in het artikel van Henk de Reus in de Castricummer van 23 maart 2022 hoe dat allemaal ging: “We zijn begonnen met Engel Lute, Nico van der Hoeven, Maarten Beekman en Helma Verbunt als vrijwilligersgroep. Geld werd binnen gehaald met het verkopen van loten bij de kerk en later bij winkelcentra. We vroegen ook of mensen donateur wilden worden van de Zonnebloem.
Zo is het langzaam op gang gekomen. We organiseerden gezellige bijeenkomsten en cabaretvoorstellingen met de vrijwilligers als artiest. Zelfs bekende Nederlanders zoals Danny de Munck, Ernst Daniël Smit en Willeke Alberti kwamen optreden.”
In de begintijd werd er, met een groep van tien vrijwilligers, samen met het bestuur om de beurt bij iemand thuis vergaderd. “Toen waren er ongeveer twintig gasten, zoals wij die toen noemden. We werkten met een kartonnen doos met kaartjes en daarop de namen van de deelnemers en vrijwilligers. Langzamerhand is dat steeds verder geprofessionaliseerd. Nu zit alles in een computer en kunnen we dit veel beter bijhouden en overzien”, aldus Ineke en Rina.
Jaarboek 45, pagina 45
Voorzitters afdeling Castricum-Bakkum
1982 – 1987 Jans Zonneveld 1987 – 1999 Gré Admiraal 1999 – 2006 Elly van Eerden 2006 – 2013 Nel van der Bos 2013 – 2018 Joke van der Waal 2018 – heden (=2022) Ineke Knaapen
Wat doet De Zonnebloem nu in Castricum-Bakkum?
De 33 vrijwilligers uit Castricum en Bakkum bezoeken in totaal 76 deelnemers, meest ouderen die nog zelfstandig wonen. Dit kan ook in een aanleunwoning zijn. Elke vrijwilliger krijgt een of meerdere deelnemers onder zijn of haar hoede. Op basis van de behoefte van de deelnemer gaat de vrijwilliger langs voor een kop koffie, een wandeling, spelletje of gewoon het bieden van gezelschap. Daarnaast organiseert de afdeling gezellige bijeenkomsten en activiteiten, waaraan men deel kan nemen. Sommige deelnemers willen geen bezoek van een vrijwilliger en nemen alleen deel aan de activiteiten.
Samen met de regio Kennemerland zijn er periodiek grotere uitstapjes van een dag(deel) of regiovakanties, waarvoor deelnemers namens de afdeling worden aangemeld. Dit zijn belevenissen waar deelnemers het nog jaren over hebben. Mensen die mee geweest zijn worden echt verwend en genieten volop. Aanmelding van deelnemers vindt plaats vanuit de plaatselijke afdeling. De deelname is erg afhankelijk van wat mensen nog willen of kunnen en of de eigen bijdrage betaalbaar voor ze is.
De activiteiten van de afdeling Castricum-Bakkum variëren van een picknick in de tuin van Kapitein Rommel, een uitstapje naar het strand of lunchen bij Johanna’s Hof tot een Zonnemiddag in de Sporthal De Bloemen met muziek en hapje/drankje en die grootschalig wordt georganiseerd voor zo’n zeventig personen.
Jaarboek 45, pagina 46
De gemaakte kosten worden in rekening gebracht bij de deelnemers. Tegen marktconforme prijs kan de Zonnebloemauto worden gehuurd met vrijwillige chauffeur om de mensen heen en weer te rijden. Of de plaatselijke afdeling regelt vrijwilligers die tegen een kleine vergoeding mensen halen en brengen
Deelnemers worden vaak aangemeld via de thuiszorg of familie. Via de website van de Zonnebloem kan een deelnemer zich aanmelden en aangeven in welk postcodegebied hij/zij woont. De lokale Zonnebloemafdeling krijgt bericht en maakt een afspraak voor een intakegesprek met het bestuurslid bezoekwerk. Daarna koppelt men de deelnemer aan een geschikte vrijwilliger.
Rina vertelt: “Voor een praatdeelnemer moet je een luisteraar hebben. En een wat stillere deelnemer moet iemand hebben die graag dingen vertelt. Mensen kijken uit naar een bezoekje. De oudere generatie is soms te bescheiden om hulp te vragen. Sommigen denken ‘ik ben nog te jong of te goed’. Als ze één ding op een dag hebben, is het meestal al veel. Er is dus veel sociaal isolement en onze vrijwilligers kunnen dat doorbreken. Ik hoor vaak van deelnemers: ‘Had ik dit maar jaren eerder gedaan’.”
Sommige deelnemers schrijven zich alleen in voor de activiteiten. Je kunt daaraan meedoen als je ingeschreven bent als deelnemer van de Zonnebloem. De meeste deelnemers zijn ook donateur van de Zonnebloem, maar dat is niet verplicht. Open inschrijving voor activiteiten kan dus niet. Rina benadrukt: “We bouwen als plaatselijke afdeling een langdurige band op met onze deelnemers en weten waarmensen behoefte aan hebben en wie voor welke activiteit geschikt is. Daarom zou een open inschrijving niet werken.”
Vrijwilligers
Hoe komen jullie aan vrijwilligers?
“Mensen die net met pensioen zijn kunnen we goed gebruiken, ze zijn meer dan welkom”, lachen de dames. Rina en Ineke in koor: “Ook jongeren hoor! Heeft u vrije tijd en wilt u een paar uurtjes per week of een keer per veertien dagen iets doen voor een inwoner van Bakkum of Castricum? Kom erbij!
De beloning? Dankbare deelnemers en contacten met enthousiaste vrijwilligers. We krijgen heel vaak lieve kaartjes met de mededeling dat het zo fantastisch was na een activiteit en ontroerende reacties van zowel deelnemers als vrijwilligers op de bezoekjes. Kortom, enorm dankbaar werk”, benadrukken ze.
Vrijwilligers kunnen zich aanmelden via een bestuurslid of via het aanmeldformulier op de website. Elke nieuwe vrijwilliger krijgt een intakegesprek met het bestuurslid bezoekwerk om te inventariseren wat iemand kan en wil. Dat geldt ook voor de chauffeurs voor de uitstapjes. Vervolgens vindt de matching plaats met een deelnemer.
Ineke vult aan: “De vrijwilliger kan in overleg zelf de tijd indelen, maar we hopen dat hij/zij zich actief kan inzetten voor de afdeling. Vrijwilliger is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Men moet wel op elkaar kunnen rekenen.”
Jaarboek 45, pagina 47
In De Kern wordt er vier keer per jaar een vrijwilligersoverleg georganiseerd, waar mededelingen worden gedaan vanuit de Nationale Vereniging, de planning van de activiteiten wordt besproken en er ruimte is voor onderling contact. Ook wordt, waar dat kan, een actieve bijdrage verwacht om Zonnebloemloten te verkopen en een steentje bij te dragen aan de organisatie van activiteiten of aan het reilen en zeilen van de afdeling, bijvoorbeeld als bestuurslid.
Het bestuur vergadert een keer per drie maanden bij de voorzitter thuis. Dan worden nieuwe deelnemers en vrijwilligers besproken en het praktische werk rond de organisatie van activiteiten voorbereid. Het huidige bestuur bestaat naast Ineke Knaapen (voorzitter), Minou Spitz (secretaris), Leonie Postma (penningmeester) en Jacqueline van Sabben (activiteitencommissie). De vacature bezoekwerk (voorheen Rina Jansen) is op moment van schrijven nog niet vervuld. Elk bestuurslid kan maximaal twaalf jaar aanblijven.
Er worden ook samen met de plaatselijke afdelingen regio-overstijgende activiteiten georganiseerd in de regio Kennemerland, zoals de vakanties, waar vrijwilligers een actieve bijdrage aan leveren. Die zijn een groot succes. De vrijwilligers die mee gaan worden zorgvuldig geselecteerd, vertelt Ineke: “Je wilt graag betrokkenheid van iedereen en het streven is dat er zoveel mogelijk verschillende mensen meegaan.”
Gasten aan het woord
Het echtpaar Martinus (respectievelijk 90 en 89 jaar) uit Castricum is al jaren donateur/deelnemer van de Zonnebloem. Meneer Martinus vertelt: “Bij ons thuis stond vroeger altijd een spaarbusje van de Zonnebloem met een lieveheersbeestjeerop. Op verjaardagen ging dat busje rond en deed iedereen er wat in. Ook ik moest elke zaterdag als ik mijn loon had gekregen iets bijdragen. Met Kerst werd het dan opgehaald door een vrijwilliger, dus de Zonnebloem ken ik al heel lang”.
Mevrouw Martinus vult aan: “Toen ik wat slechter ging zien en Chris wat minder goed ging lopen, hebben we ons vijf jaar geleden opgegeven voor activiteiten via Jeanne. Hartstikke leuk en zo kom je nog eens ergens.”
Jeanne komt af en toe langs en brengt dan de uitnodiging voor de uitjes. De uitnodigingskaarten voor alle uitjes worden zorgvuldig bewaard. Een kleine opsomming: Boottocht naar Amsterdam, Picknick in de Tuin van Kapitein Rommel met muzikale omlijsting van de band ‘Anders’, dagtocht naar Artis, Kerstlunch in Huize Koningsbosch met muzikale omlijsting door Jaap van Saarloos, Johanna’s Hof, koffie met gebak, bezoek aan De Hoep met een drankje en een pannenkoek.
Jaarboek 45, pagina 48
Verder naar de Vlinderado (een dagje naar de Vlindertuin in Waarland), Kerstbrunch bij Fase Fier met muzikale omlijsting Joke Oud, Zonnemiddag in De Bloemen met koffie, thee, drankje en hapjes, ook weer met muzikale omlijsting door Jaap van Saarloos. Kortom, gezellige en sfeervolle uitjes en voor elk wat wils. De eigen bijdrage varieert van vijftien tot vijfendertig euro. Ook een uitje met de Regio Kennemerland, met kaartjes voor een driegangenlunch in het ‘Lestaurant’ van het Kennemer-College, zit bij de collectie.
“Die uitjes blijven we doen voor de gezelligheid en om lekker weg te kunnen. Nu kan mijn man nog autorijden, maar straks als dat niet meer kan, word je opgehaald en dat is heel fijn”, aldus mevrouw Martinus. Een kleine klacht van meneer: “Er zijn eigenlijk altijd wel veel vrouwen, dus er mogen wel wat meer mannen meekomen”, zegt hij lachend. De foto’s van de boottocht naar de Biesbosch komen tevoorschijn en ook heel grappig: een foto van het echtpaar voor de bus met hun achternaam erop!
Veel complimenten worden ook nog gegeven aan alle vrijwilligers die meegaan. Een paar jaar geleden was dat ook geweldig op MPS de Zonnebloem met de bekende Rijnreis. Een hele belevenis, zoals meneer vertelt: “We zijn met het zeventigjarig bestaan van Nationale Vereniging de Zonnebloem met het schip mee geweest in mei 2018. Het was landelijk georganiseerd en er waren vijf kaarten voor de afdeling Castricum-Bakkum ter beschikking gesteld. Er waren ook drie vrijwilligers uit Castricum mee.
Het waseen ontiegelijk goed verzorgde reis, het kon wel een viersterrenhotel wezen. Uit de kunst. Op elke vaargast gaat een vrijwilliger mee. Ze hielpen mijn vrouw met opscheppen en zo, vanwege het slechte zien. Mooie excursies gedaan naar de kathedraal in Keulen en een ijssie eten natuurlijk.” Mevrouw vult aan: “Zo goed verzorgd allemaal en altijd een vrijwilliger in de buurt die je met alles hielp. We hebben zo genoten.”
Op de vraag wat de Zonnebloem voor het echtpaar betekent, luidt het antwoord: “De Zonnebloem betekent voor ons gezelligheid en dat je weer even wat anders kan doen. We komen verder nergens meer. Daar word je verzorgd en verwend. En je maakt leuke uitjes mee.” Meneer Martinus benadrukt: “Complimenten en respect voor alle Zonnebloemvrijwilligers. Bij de jaarlijkse Kerstbijeenkomst ben ik altijd degene die alle vrijwilligers bedankt. Rina stelt dat erg op prijs.”
Mevrouw Castricum-Koppes uit Bakkum (94 jaar) is ook vol lof over de plaatselijke Zonnebloemafdeling en vertelt met sprankelende ogen hoe leuk het uitstapje van 13 april 2022 ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan is geweest: “We gingen met een prachtige bus vanaf De Brink om een uur of negen op reis naar Leidschendam. Daar stapten we op de boot. Bakkie koffie en heerlijk appelgebak, toen heerlijke lekkere kop Hollandse soep met balletjes. Ook nog een lekkere lunch met allemaal soorten kadetjes en broodjes met diverse soorten vleeswaren, kaas en jam.
Jaarboek 45, pagina 49
Daarbij nog een kroket. Goed verzorgd. Daarna hebben we wel drie uur gevaren met prachtig mooi weer.” De tocht ging langs allerlei mooie plassen en terug langs bollenvelden bij Lisse en Hillegom. “We werden in de bus ook nog verwend met een pakje drinken en een heerlijk stuk koek en rond een uur of vijf waren we weer thuis. Het was een prachtige dag.”
Mevrouw Castricum is sinds het overlijden van haar man, zeven jaar geleden, deelnemer bij de Zonnebloem. Zij heeft geen behoefte aan bezoek, maar doet graag mee met alle activiteiten die georganiseerd worden. Op de vraag hoe de Zonnebloem het doet, antwoordt ze tot slot: “De vrijwilligers zijn geweldig. Uitjes worden goed georganiseerd en het is geweldig dat ze alles voor je regelen. Ik probeer overal aan mee te doen en kom veel bekenden tegen van uit dorp. Je hebt aanspraak en leuke praat. Laatst kwam ik nog mijn oude buurmeisje van de Vinkebaan tegen, hoe leuk is dat?”
Kortom, de Zonnebloemafdeling Castricum-Bakkum voorziet duidelijk in een behoefte!
De grote wens van Wil Alleman en zijn verloofde Tiny Ruiter om een kleermakerij in Castricum te beginnen, ging in augustus 1951 in vervulling. Zeven jaar later openden zij hun confectiezaak aan de Torenstraat.
Hun dochters Colien en Wilma vertellen in dit artikel hun kleurrijke belevenissen in dit naoorlogse middenstandsgezin.
“Oh Tiny, wat hebben wij nog veel geld nodig”, schreef Wil Alleman (1922) vanuit Castricum op 15 maart 1949 aan Tiny Ruiter (1927), zijn verloofde in Heiloo. Zij schreven elkaar dagelijks en als ze ’s middags een brief op de bus deden, werd deze ’s avonds nog bezorgd. Al deze brieven, de we na de dood van onze ouders vonden, geven een intiem inkijkje in de besognes van een verloofd paar. Ze wilden samen een kleermakerij beginnen in Castricum en spaarden hier hard voor.
Start maatkleermakerij in de Dorpsstraat
Tiny was de dochter van de eigenaar van café Willibrord, een bedevaartcafé bij het Putje in Heiloo; één van de dochters, want het vrome gezin telde tien kinderen. Tiny werkte thuis in de zaak.
Wil woonde in Castricum op het adres Dorpsstraat 90 bij zijn werkgever, de kleermaker Jaap Twisk, wiens vrouw Door bekend stond om haar uitstekende kookkunst. Voor het slapengaan gingen Jaap, Door en Wil (moest wel meedoen) op de knieën om de rozenkrans te bidden. Wil stamde uit een geslacht van kleermakers uit Egmond aan den Hoef. De aanleg van de Atlantikwall dwong het gezin Egmond te verlaten en opa Alleman kocht een huis aan de Stationsweg in Heiloo, waar nu nog Alleman Modeman is gevestigd.
Het lukte Tiny en Wil met veel inspanning om aan een vergunning te komen voor het bouwen van een zaak en woonhuis aan de Dorpsstraat 35b (nu – in 2022 – restaurant Brutaal). Na de oorlog werden er maatregelen genomen om de stilgevallen economie te bevorderen. Er werd vooral aangestuurd op uitbreiding van bedrijfspanden. De grond werd uitgegeven door de wederopbouwcommissie, die zetelde in Beverwijk en waar Wil bijna wekelijks naartoe fietste. Het jonge stel moest twee bouwplichten kopen: één voor het bedrijf en één voor het woonhuis.
Iedereen die namelijk voor de oorlog onroerend goed bezat in het gebied dat op last van de Duitsers was afgebroken, had recht op compensatie in de vorm van een zogenaamde bouwplicht. Men kreeg dan op basis van het voormalige eigendom een kavel bouwgrond toegewezen en iedereen met een eigen kavel werd verplicht om er weer een huis of zaak op te bouwen. Omdat dit echter niet voor iedereen financieel haalbaar was, werd er al snel druk gehandeld en geruild in deze bouwplichten. Dat gold ook voor Castricum.
Uiteindelijk werd nog een deel van buurman Portegies gekocht, die een aantal vierkante meters overhad. Op 4 augustus 1951 droeg Wil zijn Tiny over de drempel van hun nieuwe woning.
Jaarboek 45, pagina 38
Van zijn oude werkgever konden ze stoffen overnemen en met een lening van de wederzijdse ouders werd de zaak pico bello ingericht.
Wil stond in een grote, ruime en lichte kleermakerij, waar het prettig werken was. Architect Groot uit Amsterdam tekende voor het ontwerp en aannemer Jan de Nijs stapelde de stenen. Wil had het ook nog druk met zijn vakstudie. Na de ambachtsschool volgde hij nog een avondopleiding (gezel) en in 1949 mocht hij zich ‘Meester in het Herenkleermaken’ noemen.
Vanaf de jaren (negentien) vijftig nam de welvaart gestaag toe en de Castricummers lieten graag hun kleding maken bij ‘Alleman, de zaak van vertrouwen’. In elk jasje werd het bekende etiket genaaid. Het jonge, charmante en goed geklede stel kreeg al snel een goede clientèle en ook verschenen er binnen zes jaar vier kleine Allemannetjes met de namen Gertruud (1952), Jan (1953), Colien (1955) en Wilma (1958). Tiny en Wil beschouwden het gezin toen als voltooid. De pastoor, die kwam informeren waarom de gezinsvorming stopte, werd vriendelijk maar beslist de deur gewezen.
Torenstraat 52; van maatkleding naar confectie
Er verscheen een donkere wolk aan het firmament toen ze tijdens een avondwandeling een klant tegenkwamen, gekleed in een winterjas die niet door Wil was vervaardigd. Geschokt bespraken ze deze kwestie en besloten onmiddellijk over te gaan op confectie.
Hiervoor was een veel groter pand nodig om de collecties te herbergen en ze schatten in dat ze 100.000 gulden nodig hadden voor de inkoop. Ze hoopten dat Jaap Twisk zijn mooie pand aan hen wilde verkopen, maar tot hun grote spijt ging dat in 1958 naar Stevens.
Ze vroegen aannemer Res hun pand uit te breiden, maar hij raadde ze een pand in aanbouw in de Torenstraat aan en zo geschiedde. Om een confectiezaak te mogen starten waren nieuwe diploma’s vereist en Wil behaalde daarom in 1958 zijn brevet voor de Textielhandel.
Jaarboek 45, pagina 39
De confectiezaak, die werd geopend op 30 augustus 1958, kon nu ook weer rekenen op grote klandizie. De producten waren nog grotendeels van Nederlandse makelij of in ieder geval van Europese. Verkocht werden onder andere kostuums van de Stijlgroep Groningen, overhemden van King en van La Kerko en overalls van Lonneker uit Twente.
De jongens die met hun moeder een broek kwamen kopen, vonden in mijn moeder een bondgenoot en verlieten de zaak met een spijkerbroek in plaats van de geklede Terlenkabroek die hun moeder voor ze in gedachten had. De gekochte kleding werd verpakt in papier en de mensen kochten over het algemeen lokaal. Er was altijd veel emballage en het karton werd opgehaald per bakfiets door LOP (wij dachten dat de bestuurder zo heette, maar het was een afkorting van Liefdewerk Oud Papier).
Er waren natuurlijk ook nog andere kledingzaken in Castricum. In de Torenstraat had je Siem de Groot. Colien was vriendin met Karin de Groot en kwam daar vaak over de vloer. Aan de Dorpsstraat waren de modehuizen Stevens en Mul gevestigd. De eerste werd toch altijd als een geduchte concurrent gezien, terwijl de contacten met Mul en De Groot gemoedelijk waren.
De service van Alleman was uitstekend: te lange broeken werden verkort, jasjes ingenomen of uitgelegd enzovoorts, en dat alles gebeurde gratis. Tiny Alleman was een goede zakenvrouw en verkoopster. Ze had geen tijd voor het huishouden en zo kwamen de dienstmeisjes in ons leven.
Willy Scholten bleef maar liefst acht jaar bij ons en was fulltime in dienst. Ze woonde in de Leo Toepoelstraat en haar ouders mochten wij ome Jan en tante Mien noemen. Daar werden we altijd heerlijk verwend met koekjes en frisdrank en op woensdag- en zaterdagmiddag waren we altijd welkom om televisie te kijken.
Zondag vrij
Als we om 8.30 uur vertrokken naar school, gingen er nog veel meer deuren open in de Torenstraat. Alle winkeliers woonden boven hun winkels en ieder gezin telde minstens drie kinderen en vaak wel vijf, zodat er een hele stoet via de Wilhelminalaan naar de Pius-X school trok. Of we gingen naar de vroegmis met een pakje brood en een beugelflesje hete thee in een krant gerold, liefdevol klaargemaakt door de oudste dochter Gertruud.
Na school speelden we in de tuin van De Groot, een braakliggend stuk land achter de winkels, waar door de grote jongens met katapulten werd geschoten en circus werd gespeeld; kortom een ideaal speelveld uit het zicht van de volwassenen. Er waren altijd genoeg vriendjes en vriendinnetjes om ons heen en speelafspraken maken of halen en brengen waren begrippen die we niet kenden.
We waren bevriend met de familie De Groot (kleding), de familie Vlaarkamp aan de overkant, de familie Beentjes (groenteboer), De Graaf (platenzaak en elektronica), Weda (verf, vuurwerk en kerstversiering), Glorie (supermarkt), onze buren: de familie Boddeke (dameskapper) en Dijkman (ijzerwaren en houthandel).
Onze ouders waren druk met de winkel, de boekhouding en de inkoop, maar maakten zondag altijd tijd vrij voor het gezin. Natuurlijk gingen we eerst naar de mis in de Pancratiuskerk en later naar de beatmis met Rimicas (Ritmische mis Castricum) op zaterdagavond, maar daarna trokken we erop uit.
Mijn moeder haalde als eerste haar rijbewijs en dan gingen we met de Opel Olympia op stap, naar onder andere Amsterdam, waar we een bioscoop bezochten. Of we reden naar de ruïne van Brederode in Santpoort onder het motto: cultuur opdoen en activiteiten ontplooien. Wil en Tiny hadden grote families en daardoor weinig tijd voor vrienden of kennissen. Een uitzondering vormden Trijn en Gerrit Lute van het bekende transportbedrijf. Trijn kon heerlijke krentenbroden bakken.
Jaarboek 45, pagina 40
Goede jaren voor de middenstand
Natuurlijk hielpen we ook mee in de zaak. Gertruud, Jan en Colien brachten vaak pakjes weg na het op maat maken van de confectie. Het was een dankbaar karweitje, want ze kregen vaak een kwartje of snoep.
Bij het afrekenen werd de standaardvraag gesteld: “Wilt u contant betalen of liever per rekening?”. En als er veranderingen in het gekochte aangebracht moesten worden: “Wilt u het thuisbezorgd hebben of komt u het halen?”
Het verste adres was Duin en Bosch en dat vonden ze toch wel een beetje griezelig, als ze het terrein opreden en daar bijvoorbeeld een patiënt in een kruiwagen zagen liggen. De goede man sliep waarschijnlijk, maar ze waren ervan overtuigd dat hij dood was.
Er kwamen veel patiënten van Duin en Bosch in onze winkel en die werden hartelijk ontvangen. Regelmatig troffen we een patiënt (oud-violist) in de woonkamer, die naar klassieke muziek luisterde. Eén keer plaste een patiënt tegen het sokkenrek. Dat soort dingen werden echter snel vergeven, want Duin en Bosch was een grote klant.
De jaren (negentien) zestig en zeventig waren hele goede jaren voor de middenstand. Er was twee keer per jaar een beperkte uitverkoop van een week en de rest van het jaar stonden de prijzen niet onder druk. Er waren maar twee collecties per jaar en de niet verkochte winterjassen gingen boven naar het magazijn tot de volgende winter.
De zaak werd twee keer verbouwd en feestelijk heropend. We waren allemaal trots op onze mooie winkel en kleermakerij. Uit school waren we vaak in de kleermakerij te vinden, waar de naaimachines snorden, de radio zachtjes aanstond en het lekker warm was door het persijzer. We hielpen dan met rijgdraden uithalen of de vloer vegen.
Spanje
De medewerkers beschouwden we als familieleden. Soms waren ze ook echt familie, zoals de nichtjes Jacqueline en Josée Ruiter en onze oom Gerard Alleman.
Tussen de middag aten we gezamenlijk en op zaterdag kwamen we stoelen tekort, zodat de jongste kinderen in een klein schoolbankje gepropt werden. Er was altijd reuring; overdag kwamen vertegenwoordigers van de fabrikanten en ’s avonds de etaleur en de boekhouder. Ook kwamen er na sluitingstijd regelmatig klanten langs.
Kortom, never a dull moment. Op zondag speelden we met onze vrienden en vriendinnen verstoppertje tussen de winterjassen, alles kon eigenlijk.
Op maandag was de zaak beschikbaar voor cliënten van Duin en Bosch of werd er ingekocht in het confectiecentrum (geopend in 1968) in Amsterdam. Voor deze tijd zaten de handelshuizen voornamelijk in Amsterdamse grachtenpanden. In de vakantie mochten we weleens mee en in de damestoren van het confectiecentrum konden de vrouwelijke gezinsleden dan de mooiste pasmodelletjes kopen tegen inkoopsprijs.
In 1971 kochten mijn ouders zelfs een huis in Spanje, waar we vele vakanties, ook met vriendinnen, doorbrachten. Aangezien mijn ouders weinig tijd hadden, stimuleerden ze een verantwoorde vrijetijdsbesteding. Zo waren we (soms met meer dan één gezinslid) lid van de wandelclub, de atletiekvereniging, gymnastiekvereniging VIOS, handbal, de padvinderij en ook kregen we pianoles van meneer Teer.
Jaarboek 45, pagina 41
Helaas ontbrak het muzikale talent. Ook reden we paard bij manege Overink.
De Sint Claragroep, onder leiding van Guido Simone, kon jarenlang rekenen op ons lidmaatschap. We klommen op van kabouter tot gids. Menigmaal gingen we mee op kamp, waar we al snel door de mand vielen als het huishoudelijke vaardigheden betrof. Wij hadden nog nooit een aardappel geschild en blonken uit in onhandigheid. Heitje voor een karweitje was een serieuze aangelegenheid voor de Sint Claragroep en tot ver in de nieuwe buurt ruimden we bij flinke vorst sneeuw van de stoepen met rode neuzen en blauwe handjes tot gevolg.
Uitgaan
Als tieners hielpen we op zaterdagmiddag mee in de winkel als het nodig was. We nodigden onze vrienden en vriendinnen uit op de thee en als de huistelefoon twee keer ging, moest er iemand bijspringen.
Na sluitingstijd kwam Wil naar boven en dronk met de vrienden van zoon Jan een biertje. Wil hield er van om met jonge mensen te discussiëren en vooral om grappen te maken. Het bier werd gebracht door Bertus Beentjes, die iedere week behalve een kratje bier ook een grote doos groente en fruit meenam. Soms speelden we dan met de hele vriendenkring het kaartspel eenentwintigen met de dagopbrengst, waarbij de briefjes van honderd over tafel vlogen.
Wilma en Colien deden de rest van de boodschappen en natuurlijk bij winkels die klant bij ons waren. Zo gingen we naar de slagers Sneekes (Burgemeester Mooijstraat) en Castricum (Breedeweg) en naar bakker Burgmeijer in onze straat. Als de meisjes een nieuwe jurk nodig hadden, belde Tiny de kinderkledingzaak Hillebrink in de Burgemeester Mooijstraat; de meisjes kozen zelf een paar jurken uit en thuisgekomen werd er een keuze gemaakt.
Na de lagere school gingen we naar Pius X in Beverwijk (er waren nog geen middelbare scholen in Castricum, behalve de Mulo); Colien haalde dan eerst per fiets haar vriendinnen Conny Wulp (Pernéstraat) en Frieda Boske (banketbakkerij Burgemeester Mooijstraat) op. We moesten 25 minuten fietsen door weer en wind (die we altijd tegen hadden).
Na een grote inbraak, waarbij alle leren jassen gestolen waren, moest er van de verzekering een alarminstallatie aangelegd worden. Als we uitgeweest waren, naar bijvoorbeeld De Oude Schimmel of het Fust (bekende kroegen in die tijd), moest je razendsnel naar binnenrennen om de alarminstallatie uit te schakelen. Lukte dat niet, of waren we te laat thuis, dan betekende dat een week huisarrest.
Herinneringen
Begin jaren (negentien) zeventig gingen we allemaal studeren en verloren we de band met Castricum. Dat gold niet voor zoon Jan die trouwde met Willy Wegdam, de dochter van het hoofd van de Pius X School.
Mijn ouders vonden in Rob van Keulen een goede opvolger en het contact met die familie bleef altijd hecht. In 1975 gingen Wil en Tiny rentenieren en verhuisden naar Heiloo, waar ze tot hun overlijden in 2018 intens genoten van hun leven. Ze fietsten op en neer naar Spanje en van Washington naar de Key West. Ze maakten nog vele andere reizen, leerden Frans, Spaans en Latijn en kregen heel veel bezoek van familie en vrienden.
Wij koesteren goede herinneringen aan onze jeugd in een booming middenstandsgezin, waar we actief onderdeel waren van deze mini-economische eenheid, klantgericht leerden zijn, mensenkennis opdeden en in ieder mens een kans zagen (om iets aan te verkopen). Bovendien zagen we dat vrouwen fulltime konden werken. Een jeugd vol vrolijkheid en vrijheden. We kijken nog steeds in de etalages van alle modezaken, hebben een bovengemiddelde interesse in kleding en grote waardering voor goedgeklede mannen.
In februari 2009 raakten we aan de praat. De toen 91-jarige vertelde en vertelde alsof het gisteren was gebeurd. Zo af en toe in het Castricumse dialect dat je zelden meer hoort.
Niek Kuijs is geboren in 1917 op de boerderij Alkmaarderstraatweg 52. Hij overleed in 2018, honderd jaar oud, in het Verzorgingscentrum De Boogaert. Zijn echtgenote Ans Liefting, inmiddels ook bijna 100 jaar, mist hem enorm.
Niek, zoon van de zeer bekende organist en dirigent Piet Kuijs en Trijntje Brandjes, heeft samen met zijn broer Jan de melkveehouderij van hun vader voortgezet tot de uitbreiding van het dorp dat onmogelijk maakte. Daarna werkte hij tot zijn pensionering bij de agrarische dienst van de Willibrordusstichting in Heiloo.
Schooltijd
“Ik ging naar de Augustinusschool tot mijn 13e jaar. Het was een jongens- en een meisjesschool. De kloosterzusters bestuurden de meisjesschool. Die gaven daar les met een paar onderwijzeressen. Ik mocht na de lagere school niet doorleren van mijn vader; ik moest hem helpen. Ik heb nog wel een jaar of vier op de avondschool gezeten en ook op de tuinbouwschool die hier ook was.
Mijn vader was vaak weg. De missen voor begrafenissen en huwelijksfeesten, de ‘rouwtjes en trouwtjes’, waren altijd voor de middag en mijn vader speelde orgel in Castricum, Uitgeest, Egmond-Binnen, Heemskerk en in Heiloo. Het is een keer gebeurd dat hij achter in het land aan het werk was en de klok van de Pancratius hoorde luiden. Hij begreep dat hij een dienst was vergeten, liet alles vallen en rende zo snel hij kon in een rechte lijn dwars door weilanden en sloten naar de kerk en was nog net op tijd bij het orgel. ‘s Avonds was hij altijd weg. Hij ging altijd op de fiets. Vroeger ging alles nog lopend of fietsend. Auto’s had je temet niet. Vader is in 1966 op 88 jarige leeftijd overleden.”
Kleppermars
Niek’s vader Piet was vooral musicus, de veehouderij kwam op de tweede plaats. Oorspronkelijk zou Piet van zijn vader bakker moeten worden; de bakkerij van Kuijs was in de Dorpsstraat, tegenover café De Vriendschap. Bij het beroep van bakker lag zijn hart helemaal niet. Al op jonge leeftijd was zijn muzikaliteit opgevallen en kreeg hij piano- en orgelles. Hij werd organist in verschillende parochiekerken en leidde kerkkoren. Daarnaast was hij ook nog directeur/dirigent van Castricums fanfare Eendracht maakt Macht (later Aloysius en Emergo genoemd), van DIU (Duin en Bosch), St. Caecilea (Heemskerk) en ‘Eensgezindheid’ (Egmond-Binnen). Zijn zoons hebben het muzikale talent van hun vader meegekregen.
Jaarboek 45, pagina 30
Voor hun vader was het vanzelfsprekend dat ze van hun talent gebruik maakten. Ze hebben daar zelf weinig keus in gehad. Misschien is dat wel de reden dat geen van zijn kleinkinderen in zijn voetsporen is getreden.
Niek heeft veertig jaar trombone gespeeld bij de Castricumse fanfare. Zijn broers Jan, Piet en Cor bespeelden er ook verschillende instrumenten. Jan en Cor waren meer dan zestig jaar lid van het kerkkoor. Jongste broer Piet (1928-2020), bekend als makelaar en oprichter van reisbureau Zonvaart, is dirigent geweest van het korps ‘Eensgezindheid’ van Egmond-Binnen en heeft ook bij de Castricumse fanfare zijn vader enige jaren opgevolgd. In Egmond-Binnen kwam het korps een trombone tekort en nadat hij eigenlijk al gestopt was, heeft Niek, om zijn broer een plezier te doen, daar nog enige jaren gespeeld.
Niek: “Ik ben gek van klassieke muziek en vooral van harmonie en fanfare. Van jazz hou ik niet, dan draai ik vlug de knop om. Emergo is een goed korps geworden. Die treden op in binnen- en buitenland en doen mee aan verschillende muziekconcoursen. Ik heb in die veertig jaar, behalve mijn vader, natuurlijk verschillende dirigenten meegemaakt, die ons muziekkorps heel ver hebben geholpen.
In 1933 wilde mijn vader de Kleppermars uitvoeren. Hij zei tegen meester Van Westen: ‘Piet ik moet honderd jongens van je hebben’. Van Westen: ‘Ik heb er dertig in de klas en daar heb ik al moeite mee. Daar moet je niet aanbeginnen’. Mijn vader zette toch door. Jan Houtenbos, de timmerman, heeft de kleppers gemaakt. Guurt Piepers, de vrouw van ‘Slappe’ Piet Kuijs, maakte witte mutsen. We hadden een muziekconcours hier in Castricum en we traden op bij het gemeentehuis. Aan de overkant had je die villa van Goes en daar stonden we dan met honderd jongens met begeleiding van de fanfare. Het was wel zo mooi! Hij heeft etter en bloed gezweten om dat er in te krijgen. Ik werd bij een repetitie naar huis gestuurd. Waarom? Je had er een linkse bij, die klepperde links. Ik weet het nog best, dat was Siem Groentjes en ik was rechts. Dus ik sloeg elke keer tegen hem op met klepperen. Ik gaf hem op lest een opdonder. Ik moest naar huis van mijn vader. Hij moest een slachtoffer hebben en toen pikte hij mij eruit. De uitvoering werd een succes. Van heinde en ver kwamen de mensen naar de Kleppermars luisteren. Wat was het mooi!”
Niek’s zoon Jan (1952) heeft een boekje gemaakt, waarin hij de familiegeschiedenis beschrijft en de glanzende muzikale loopbaan van zijn grootvader memoreert. Maar ook de keerzijde van de medaille laat hij niet ongenoemd: “Zijn enthousiasme en doorzettingsvermogen is voor velen een voorbeeld geweest. Hij kon dit alles uitvoeren door de steun van zijn vrouw en veel van zijn kinderen. Hij heeft daarbij het bestaan en de levensvatbaarheid van het familiebedrijf, wat hij van zijn vader heeft geërfd, nogal verwaarloosd.”
Uit het leven van Niek Kuijs
Niek Kuijs (geboren op 20 september 1917) en zijn broer Jan zijn vanaf hun jeugd betrokken bij de veehouderij op de boerderij Alkmaarderstraatweg 52.
Grootvader kocht deze in 1908 voor zijn zoon Piet. Piet Kuijs (1877-1966) is oorspronkelijk werkzaam in de bakkerij van zijn vader (landbouwer en bakker) in de Dorpsstraat tegenover café ‘De Vriendschap’. Na het overlijden van zijn eerste vrouw trouwt Piet
Jaarboek 45, pagina 31
in 1914 met Trijntje Brandjes. In 1916, 1917 en 1918 worden Jan, Niek en Cor op de boerderij geboren. De passie van vader Piet ligt vooral bij de muziek en de drie zonen moeten daarom al snel meehelpen in het bedrijf waar zo’n dertig koeien worden gemolken.
In 1946 verhuizen vader Piet en Trijntje met hun nog thuiswonende drie kinderen naar de Burgemeester Mooijstraat. Hun zoon Jan en zijn vrouw Cornelia Veldt trekken in de boerderij. Niek trouwt in 1950 met Ans Liefting en gaat na enkele jaren tegenover de boerderij wonen in een huis dat zijn vader heeft gekocht.
Voor het land achter de oude stolp heeft de gemeente bouwplannen. In 1968 is het pand tegelijk met het resterende land aan de gemeente verkocht. Er wordt overeengekomen dat Jan er mag blijven wonen zolang er geen andere bestemming voor is. Jan en Niek moeten op zoek naar andere broodwinning. Jan vindt, net als eerder Cor, werk op een fabriek in de Zaan. Niek kan tot zijn 65e jaar aan de slag bij de agrarische dienst van de Willibrordusstichting in Heiloo en heeft tot hoge leeftijd genoten van tuinieren, biljarten en diverse kaartclubjes.
Veebedrijf
Niek: “Samen met mijn oudste broer Jan heb ik in 1950de veehouderij van mijn vader overgenomen. De boerderij met weilanden was sinds 1908 in onze familie. Broer Jan woonde op de boerderij en nu woont zijn zoon René er. De boerderij, die uit 1870 dateert, heeft hij prachtig laten herbouwen en restaureren met hergebruik van de oude stenen en dakpannen. Het oorspronkelijke karakter is door de architect Sander Douma goed bewaard gebleven, zodat het nog steeds een gemeentelijk monument is.
Het land zijn we door de uitbreiding van het dorp allemaal kwijtgeraakt. We hadden ook heel wat huurland. Wemolken dertig koeien en dat was in die tijd veel hoor! We werkten zeven dagen per week meer dan twaalf uur per dag. In 1968 zijn we gestopt. De boerderij werd aan de gemeente verkocht met de afspraak dat mijn broer Jan er kon blijven wonen totdat de gemeente de grond nodig had. We hebben heel wat afgemadderd door de uitbreiding van het dorp. Je kon ooit kiefteieren zoeken van huis uit. Tot de wijk Molendijk gebouwd werd, konden we in de verte Uitgeest zien liggen.
Mijn geheugen is nog goed. Ik kan het dorp zo uittekenen zoals het vroeger was. Vanaf de Torenstraat liep er een padje naar de boerderij van Frits Res. Dat noemden ze het padje van Pietje Rijs. Voordat je bij de boerderij kwam, had je een klein huisje waar Pietje woonde. Later heette het Klaverweidepad. Het land, waar mijn huis op staat, was van Brasser en die heeft het land voor bouwterrein gekocht. Het is door buurman aannemer Gerrit Borst en Gert Kabel gebouwd. Onze boerderij was ooit het laatste huis van het dorp en dan kreeg je verderop bij de Kooiweg de ‘molenhuisjes’, genoemd naar de meelmolen die ooit aan de Molendijk heeft gestaan. Verder stonden er aan de Alkmaarderstraatweg nog een boerderij van Co Vergouw (Spitsbergen) en eentje van Cornelis Al.
Ik had al vijf jaar verkering en ik wou wel trouwen, maar ik kon geen huis krijgen. Ik temet alle weken naar de gemeente, maar het ging niet. Er was natuurlijk in de oorlog erg veel afgebroken, waaronder de boerderij van Vergouw, die daarom in dit huis woonde. Hij ging weer bouwen op de oude plaats en dus wist ik dat Alkmaarderstraatweg 65 leeg zou komen. Ik weer naar de gemeente. Ik hoor ze nog zeggen: ‘Dat huis is geschikt voor een gezin.‘
Ik ben in 1950 getrouwd. Ik woonde eerst in de Burgemeester Mooijstraat, boven bakkerij Marjot. Daar heb ik twee jaar gezeten en toen mocht ik hier naar toe. Toen kocht mijn vader dit dubbele huis en konden wij er in. Hij woonde later naast ons met mijn zuster.
Ik had wel vervangende grond willen hebben, maar die was er niet. Veel boeren die verdreven werden, wilden vervangende grond. Mijn broer Jan ging naar een meelfabriek in de Zaan. Op het ogenblik zijn er in Castricum meer paarden dan koeien denk ik.
Willibrordusstichting
Om op je vijftigste ergens anders nog wat te beginnen, zag ik niet zitten. Ik solliciteerde hier en daar. Mijn moeder kwam toen aan met een advertentie van de Willibrordusstichting. Ik heb gesolliciteerd en werd uitgenodigd. Ik zat daar met een stuk of wat jongere jongens en ik moest wel driehonderd vragen op papier beantwoorden. Waarom solliciteer je, waar kom je vandaan, hoe was het thuis, enzovoorts. Het begon om 9 uur en om 13 uur was het pas afgelopen. Ik had mijn diploma’s meegenomen en ik vroeg aan het eind of ik dat moest laten zien. ‘Heb je diploma’s dan?,’ vroeg die broeder. Hij zei: ‘Ga jij eens mee’. Ik liep met hem mee door die gangen. Hij bracht me naar een kamer, waar een broeder zat met een lange habijt aan. Die stelde zich voor als broeder Amandus.Ik heb een uurbij hem gezeten. Hij zei tenslotte: ’Je krijgt van de week bericht.’
Jaarboek 45, pagina 32
Je kijkt natuurlijk de hele week naar de post uit. Op zaterdag was er nog geen post. Ik zei tegen moeder: ’Dat is wat, zo’n grote instelling en dan krijg je niet eens een berichie.’
We zitten met de kinderen zaterdagavond naar Rudi Carell te kijken. Gaat de bel. Een van de kinderen doet open. Ze komt terug en zegt: ‘Pappa, er is een meneer’. Ik zeg: ‘Laat die meneer maar binnenkomen.’ Hij stond in de deur met een hoed op en een leren jas aan. Hij zei: ‘Ken je me niet?’ Ik zeg: ‘Man al sla je me dood, ik ken je niet hoor.’ Hij doet zijn hoed af en ik zie het: broeder Amandus. Hij kwam tegen 21 uur en hij ging om 1 uur weg. We hebben zo lekker zitten praten. Op slot zeg ik:’ Wat kwam je hier doen?’ Nou hij zegt: ‘Je ben aangenomen. Kom morgenochtend, met je vrouw maar effe kijken hoe alles in mekaar zit.’
Je had de plantsoenendienst en de agrarische dienst. Alles hebben we met hem bekeken. Het was heel groot. Twee en een halve hectare boomgaard, 110 varkens, 1.700 kippen, het hertenkamp met alles erop en eraan. Toen zei hij: ‘Ik heb nog een vraag: Wil jij bij de plantsoenendienst of bij de agrarische dienst?’ Ik zeg: ‘Liever agrarisch, daar heb ik mijn hele leven in gezeten.’ ‘Nou dan kom je daarbij,’ zei hij ‘Dat betekent wel dat je zaterdags en zondags twee keer moet komen voor het voeren van de beesten en eieren rapen.’ Ik zeg: ‘Dat moest ik thuis ook, dat ben ik toch gewend.’
Ik heb er vijftien jaar gewerkt en toen werd ik 65. Ik vroeg aan broeder Amandus of ik nog vijf jaar mocht bijtekenen. Maar dat mocht niet. Ik zei: ‘Minister Luns die is vier of vijf jaar ouder dan ik en die is nog wel in functie.’ Toen zei hij: ‘Dat is een andere cao,’ waarop ik zei: ‘Ik wil ook wel in die cao.’ Maar die vlieger ging niet op.
Toen was het over en dan mag je niets meer dan op MagereHein wachten. Dat is nu 25 of 26 jaar geleden en ik ben er nog. Ik zit op twee biljartclubs en vanmiddag moet ik nog weer te kaarten in Heiloo. Verder heb ik nog een grote tuin in de Oosterbuurt, waar ik allerlei groentes teel, waar ik mijn familie vaak een plezier mee kan doen.
Duinkant
Op de Zanderij heb ik nog wel zand geladen met (Grote) Bal Lute en Jan Twisk met paard en wagen voor de gemeente voor de aanleg van nieuwe wegen. Jan Twisk had ook Funadama en hij had een zoon, jonge Jan, die later bij de begrafenisvereniging was.
De Zanderij was vroeger allemaal duin. We haalden zand van het Prikkelvlak, waar later het huis van Van Elven stond. Daar moest wel voor betaald worden aan de familie Gevers en later aan de provincie.
Toen stonden er een dertig, veertig huizen in het buurtje dat de Duinkant werd genoemd. Er was ook een cafeetje van (Kleine) Bal Lute. Nelis Stolk en Piet van Duin van de Duinkant heb ik ook wel gekend. Piet was kreupel. Ze waren goed bij de tijd op radiogebied en hadden allebei een draadomroep. Er was wel concurrentie tussen die twee hoor. De een was katholiek en de ander niet. Dat had je vroeger erg hoor, die scheiding. Op bepaalde uren hadden ze uitzending. Er was geen gids of zo.
Grote Jan Brakenhoff heb ik ook heel best gekennen. Gemeentesecretaris Van Lunen woonde er ook en tuinder Manus Zomerdijk.
Manus Hogenstijn heb er ook gewoond. Die is later mijn buurman geworden. Hij had hier aan de overkant nog een stukkie land. Hij was vroeger melkventer. Later kwam hij hier wonen. Een enige man. Hij molk maar een paar koetjes en er stonden een paar schuurtjes op zijn land. Als er een koe moest kalven, dan kwam hij altijd bij mij en zei: ’Niek d’r moet een koe kalven.’ Dan ging ik er naar toe. Maar zelf bleef hij in huis zitten. Hij kon het niet zien. Als ik de deur open deed van het schuurtje, het kalf was er, stak ik mijn hand op en dan kwam ie. Hij wou er niet bij wezen.
Hogenstijn ging naar zijn land via het Molendijkje. Hij ging lopend langs de molenhuisjes naar het Molendijkje met zijn karretje op twee luchtbanden. Daar konden drie of vier melkbussen op. Hij moest de koeien kraanwater geven; het slootwater was niet zo goed.
Jaarboek 45, pagina 33
Albert’s hoeve
Albert Asjes was een herenboer, een statige man die daar met zijn huishoudster op de boerderij aan de Molendijk woonde. Als het erg warm was, ging ik bij hem drinken. Hij had zulk heerlijk koud water van de pomp.
Asjes heeft in 1937 de eendenkooi aan laten leggen. Toen heeft hij volgens mij ook een jachtgeweer gekocht. In het begin was het een echte eendenkooi met gangen en netten. De eenden die hij ving, gingen naar de poelier. Hij schoot ook wel op eenden als ze aan kwamen vliegen. Het was om het schieten een beetje te onderhouden. Hij schoot niet zoveel hoor. Hij was ook een echte dierenliefhebber. Paarden waren zijn grootste hobby. Hij heeft ook een tijdje een auto gehad. Dan reed hij de garage in en riep: ‘Ho…’. Dat gaf niet en toen kwam hij er aan de andere kant weer uit.
Rooie buurt
Vroeger was Castricum een heel mooi dorp. Mijn vrouw durft nu niet meer over de Dorpsstraat te fietsen. Dat nieuwe stuk bij de Rooie buurt is nog het gevaarlijkste. Ik weet niet hoe de Rooie buurt aan zijn naam komt. Dat het ‘Rooien’ waren van Duin en Bosch geloof ik niet. Ik heb al die mensen die daar woonden best gekend, maar er werkte er geen een bij Duin en Bosch.
De eerste op het rijtje was het scheerwinkeltje van Kleine Bertus Stuifbergen. Die had daar bijna geen achtertuin, maar op het plaatsje had hij wel een paar konijnenhokken. Was ie de hokken aan het uitmesten en hoorde hij de bel, dan kwam ie an en ging zo weer je haar knippen.
De huizen in de Rooie Buurt zijn allemaal precies hetzelfde. Ze hebben een smal steegje, zo smal dat je er niet naast je fiets kan lopen. Dezelfde huisjes staan in de Schoolstraat.
Toen ik op de Avondschool was, hoorden we dat aan de overkant van de school een paar publieke vrouwen zaten. Er was een dikke en een dunne vrouw. We noemden hen ook de Dikke en de Dunne. Dan kwamen er wel eens klanten en dan gingen wij met onze fietslampen, draaiendaan de voorwielen, in de ramen schijnen. We wisten van toeten nog blazen. Veldwachter Couperus, zoon van de kastelein van De Landbouw, stuurde ons weg.
De jacht
Van vader op zoon werd er getuind in het duin. Bonen, erwten, aardappelen. Toen het water werd opgepompt, werd het veel te droog. Een slechte tijd voor veel mensen.
Half oktober begon het jachtseizoen. Dan kon je in het land niet veel meer doen. De koeien stonden op stal. Ze kwamen vragen of ik drijver wilde worden. Ik heb het er met mijn broer over gehad. Die zei: ‘Dat moet je waarmaken.’ Ik kreeg er 45 gulden per dag voor en daar kreeg mijn broer de helft van. Allemaal koek en ei. Alsdie wat anders deed, kreeg ik daar de helft van.
Dat drijven heb ik vijftien jaar gedaan. Ik had het dan druk, want ik moest evengoed melken. Van der Zee was het hoofd van de jachtopzieners en ook temet onze baas. We waren met tien drijvers. Er kwamen er heel wat uit Egmond-Binnen, uit Limmen en uit Castricum. In Castricum had je Jan van der Park. Op lest was ik de enige Castricummer. Jongeren hadden geen tijd meer en stopten ermee.
Prins Bernhard jaagde hier ook. Dat was wel een stijve hark. Niet leuk. Hij kon wel goed schieten. Dan vroegen we hoeveel hij er had geschoten en dan noemde hij een getal. Hij ging meteen weer in de auto zitten. Mijn vader is in oktober 1920 nog eens voorgesteld aan prins Hendrik, ook bij een jachtpartij. Het fanfarecorps van Egmond-Binnen bracht een aubade aan de prins en die schonk alle muzikanten een paar konijnen. Aan mijn vader beloofde hij een reebok, zodra hij die geschoten zou hebben … Voor de zekerheid nam mijn vader ook maar drie konijntjes mee.
Wij haalden met de hondjes het wild op. De honden volgden het spoor en dat duurde nog wel eens even. Het was een drukke maar wel een hele mooie tijd. Ik moest er ‘s morgens om 9 uur wezen. Soms was ik om vijf uur nog in Bergen aan Zee en ik moest ook melken. Ik ging met de brommer. Lange dagen. Erg gezellig.
Meestal waren er vier geweren bij een jachtpartij. De jagers moesten 300 gulden per geweer betalen. We begonnen in Wijk aan Zee op maandag, dinsdag in Heemskerk, woensdag Castricum, donderdag Bakkum, vrijdag Egmond-Binnen, maandag Bergen ten zuiden van de Zeeweg, dinsdag ten noorden van de Zeeweg en dan weer naar Wijk aan Zee. Dat ging zo het hele seizoen door. Er waren altijd twee jachtopzieners. Tussen twee driften kon wel twee kilometer liggen. De jagers stonden op zo’n twintig tot dertig meter van elkaar af, net hoe breed de drift was. Als ze net klaar stonden, hoorden ze ons al in de verte en vroegen ze zich af hoe we konden weten dat we konden beginnen. We kenden het duin precies. De driften hadden allemaal een naam.
Jaarboek 45, pagina 34
We karden zo met de brommerdoor het duin. Dat hebben we later met de auto ook nog gedaan. Ze mochten de helft van het wild houden, de rest ging naar de poelier. We liepen zo’n 25 meter bij elkaar vandaan en sloegen met stokken om het wild op te jagen. De kokken (mannetjes fazanten), de hennen en ook hazen en konijnen moest je proberen voor je te houden.
In Castricum aten de jagers altijd bij Johanna’s Hof; in Bergen gingen ze bij De Pilaren eten. De leukste mensen vond ik de gebroeders Boskalis. Die hadden een baggerbedrijf dat over de hele wereld werkte. Dat waren zulke leuke lui. We kregen altijd twee flessen drank en een pakje sigaretten. We rookten vroeger allemaal als schoorstenen.
Duin en Bosch
De patiënten van Duin en Bosch liepen vaak in grote groepen door het dorp, allemaal met een grijs pak aan. Wij kwamen nooit op het terrein hoor. Je mocht er niet zomaar in. Op Duin en Bosch mocht je ook niet drijven, maar wel er omheen. Je zag die mensen wel eens aan het werk daar. Bos uitdunnen, takken opruimen.
Het werd eenvoudig het gekkenhuis genoemd en je had geen contact met de patiënten. In het begin was je er een beetje bang van. De mensen bleven er soms hun hele leven. Ik had wel medelijden met ze. Als ik nu nog wel eens op de Willibrordusstichting kom, dan zie ik nog mensen die er 25 jaar geleden, toen ik nog werkte, ook al waren.
Badgasten
We hebben ook badgasten gehad. Ik zette dan een advertentie. Op een keer kwamen er twee dames uit Amsterdam. Mijn broer Cor woonde hier aan het begin van ons rijtje huizen. Hij woonde eerst in de Nuhout van der Veenstraat. Later kwam hij hier en nam zijn huisnummer mee. Hoe dat precies is gegaan weet ik niet. Hij had nummer dertien. Erzaten twee huizen tussen zijn huis en mijn huis, maar ik heb nummer 65. Toen kwamen die badgasten, zagen nummer dertien en dachten dat ze nog een heel eind moesten lopen. Toen waren ze vlakbij de Molenhuisjes en toen vroegen ze het maar eens. Toen werden ze teruggestuurd. Slap van het lachen kwamen ze aan.
Ik heb ze nog eens laten wandelen over de Molendijk, die je temet hier vandaan kon zien. Dan loop je naar de boerderij van Ab Asjes. Daar kan je doorlopen en dan kom je op de Uitgeesterweg uit. Dan ga je rechtsaf op de Uitgeesterweg en dan kom je zo op de Cieweg. Dat was ook nog een oud dijkje. Op dat dijkje stond nog een gemaaltje en dan kon je over het kerkenpadje terug. De dames vonden het een prachtige wandeling en voordat ze weggingen hebben ze het nog een keer gelopen.
Oorlog
Voor de oorlog, in de mobilisatietijd, zaten er Hollandse soldaten in de school. Die kwamen in de zomer nog wel eens bij ons helpen. Op een zondagochtend had een koe gekalfd, heel achter bij Ab Asjes. Ik haalde dat kalf bij huis en deed de koe bij de andere koeien die bij huis liepen. Ik ben me aan het verkleden om naar de kerk te gaan. Ik sta voor het raam en toen zag ik de koe die gekalfd had door de sloot lopen. Die wou terug naar de plaats waar ze gekalfd had. Ik gauw mijn overall aan en het land in. Ik loop halverwege op het land toen er geschoten werd uit de school vandaan bij de kerk en ook vanaf de boerderij van Cor Spaansen aan de Breedeweg. Ik liet me meteen in een greppel vallen en bleef daar liggen. Toen kwamen die jongens eraan met hun geweren. Ze zeiden: ’Hé Niek ben jij het?’ Ze dochten dat ik een parachutist was. Ze hadden me hard zien lopen en zeiden: ‘We schoten eerst over je heen, maar als je doorgelopen was, hadden we gericht geschoten.’
De oorlogstijd was treurig. We moesten toen land scheuren voor de voedselproductie en we moesten zaad telen. We teelden wel aardappelen en groente maar geen zaad. We hebben toen drie hectare grasland gescheurd achter het huis en daar hebben we tarwe op gezaaid.
In de verschrikkelijke hongerwinter kwamen er veel trekkers uit Haarlem en Beverwijk langs onze boerderij. Die gingen naar de Noord om voedsel. Dan kwamen ze ‘s avonds laat terug en vroegen of ze bij ons mochten overnachten. Dat mocht natuurlijk. We hadden stro en hooi. De karretjes werden naar binnen gereden. Achter de koeien was het warm.
Om kwart voor vijf stond ik altijd op om te melken. Toen kwam ik de stal in en zag ik het al. Onder elke kar een grote plas water. De aardappelen waren bevroren en ontdooiden. De mensen huilen, huilen … verschrikkelijk.
Jaarboek 45, pagina 35
Voor het dorsen kwam er een dorskast van Jan Kooi. Eerst moesten er schelven gebouwd worden. We hadden platte wagens met melkbussen onderin en als we de tarwe gingen opladen, dan gaven we de bossen allemaal een tik, zodat de tarwe eruit viel.
Zo drukten we wel een mud of zes achterover, wat buiten de controle viel. Bij het dorsen kwam er een controleur bijstaan. Toen maakten we op een gegeven moment bekend dat iedereen een kilo tarwe kon komen halen. We zouden om 9 uur beginnen, maar om half acht stonden er al mensen op de dam hier. Weegschaal erbij en allemaal hadden ze een pannetje of potje mee. Ik denk dat we wel honderd mensen geholpen hebben hoor. Maar tenslotte raakt het op.
Later hoor je dan weer: ‘Die rotboeren’. Zoveel narigheid hebben we meegemaakt. Mijn moeder deed niets anders dan pap koken. De hele dag was ze aan het pap koken voor die mensen. Wat heb moeder toch aan de gang geweest. Verschrikkelijk, verschrikkelijk en gestolen werd er ook nog. Moeder gaf ze een bord met een lepel natuurlijk; waren die lepels weer weg.
We moesten voor de Wehrmacht ook palen wegbrengen die geplaatst werden om zweefvliegtuigen te weren. Cor Beentjes haalde vlak voor de capitulatie zulke palen uit een weiland en werd nog doodgeschoten.
Ik was in het duin met mijn vriend Lau Veldt, toen het paard, dat drie meter voor ons liep, op een landmijn stapte. Het hele paard was aan flarden. We kwamen er zelf best vanaf, maar dan gaat er wel wat door je heen.
Er werd overal hout vandaan gehaald om te stoken. Kolen had je niet. Bomen werden omgezaagd en die lagen soms midden op de weg. We moesten voor de gemeente meel halen in Wormerveer voor de bakkers. We gingen met twee paard en wagens; een van Gerrit Veldt van de Kooiweg en een van ons. De politie zat naast je.
Vlees hadden we door clandestien te slachten. Kennissen hielpen ons daarbij. Op een keer hingen er twee halve varkens aan een ladder. De slager was net weg toen er controleurs kwamen, NSB-ers. Ze haalden het vlees weg en we kregen een bekeuring. Mijn vader huilde als een kind, man. De Duitsers hebben ook nog eens een koe bij ons uit het land gehaald. Het was een rottijd.
We hadden drie paarden en op een gegeven moment moesten we een paard inleveren. Ze konden niet met een dissel rijden; wel konden ze het met een lamoen (disselraam waarin een paard loopt om de kar te trekken). Die Duitsers waren hier allemaal met paard en wagen Castricumbinnengekomen.
Toen we een paard moesten inleveren, brachten we er twee naar de eendenkooi van Ab Asjes. Een paard schraapte een beetje met zijn hoef over de stenen; hij had wat aan zijn achterbeen. Daar gingen we mee naar de keur en die werd dus afgekeurd. Piet de Wildt, een NSB-er, vroeg: ‘Waar benne die andere twee?’ Ik zeg: ‘Ja joh, ik haalde ze uit het land, ik maakte ze los en ze vlogen weg.’ Hij wist het misschien wel, maar hij maakte er geen werk van.
Roele, die op de boerderij zat van de in 1939 overleden Asjes, was ook een NSB-er en we brachten de paarden dus bij hem in de eendenkooi. We konden het best met hem hebben. We hielpen hem met hooien; het was allemaal koek en ei. Hij verraadde niks hoor. De Wildt was ook geen beroerde kerel, maar ze hadden nu eenmaal dat standpunt. De Wildt dacht dat hij misschien nog wel eens burgemeester kon worden.
Tweehonderd meter bij ons vandaan had je de boerderij Kleibroek van Jan Dekker. De boerderij stond zo’n meter of zestig van de weg af. Die slachtte ook veel clandestien en hij maakt ook drank. Ik moest nog eens met de bakfiets een mud tarwe voor hem halen uit Oudorp om drank te stoken. Ik kreeg duizend gulden mee. Vrachtrijder Jan Lute bracht het vlees voor hem naar zijn klanten. Als je vroeger een vrachtrijder nodig had, dan zette je een kaartje voor je raam. Jan Lute werd aangehouden bij het Heilooër bos. Ze wisten uit hem te krijgen dat het vlees bij Jan Dekker vandaan kwam. Voordat de controleurs bij Dekker waren, had hij al bericht gehad. Ik zie Jan Dekker nog het huis uit rennen en die dook in de aardappels. Effe daarna kwam er een auto met een controleur het erf op. Het was verraden. Zijn schapen werden bij ons gebracht. Dan kreeg je zomaar twintig schapen in de schuur en die moesten we ‘s avonds over de straatweg weer naar de boerderij Kleibroek brengen. Dekker is later ondergedoken. Ik heb hem nog eens gezien in Amsterdam, waar we heen moesten voor een nieuw pak. Later is hij naar Frankrijk geëmigreerd.
Een man waar je mee praten kan
Ik heb zestig jaar gepandoerd met Lau Veldt, Cor Kuijs, Niek Brandjes en Niek Vergouw van de boerderij Spitsbergen die in de oorlog afgebroken is en later herbouwd. Later ging Vergouw naar Uitgeest en dan gingen we daar te kaarten. Alle vier zijn ze weg en ik heb alle vier naar het kerkhof gebracht. Ik was nog wel de oudste. Met Allerzielen kom ik op vijf kerkhoven: hier liggen er twee begraven en eentje in Uitgeest, Egmond-Binnen en Beverwijk.
Dan staan ik gewoon te praten tegen een steen en zeg bijvoorbeeld: ’Man wat hebben we toch lekker gekaart.’ Bij mijn oude buurman Manus Hogenstijn ga ik ook altijd effe langs. Ik vind het wel mooi dat ik oud word, maar het is wel moeilijk dat er om je heen zoveel wegvallen. Bij een verjaardag zeg ik wel eens: ‘Wanneer komt er nou eens een man waar je mee praten kan? De jongeren, ik vind het prachtig hoor, die hebben het over golfen en over tennissen. Mijn soort is er niet meer.‘
Niek Kaan
Jaarboek 45, pagina 36
Met dank aan: Jan Kuijs (geboren in 1952, zoon van Niek Kuijs).
Jan Kuijs (1844-1932) is opgegroeid in Castricum, is broodbakker, landbouwer, woont in een boerderij aan de Dorpsstraat (afbeelding 34e jaarboek, bladzijde 77), trouwt in 1870 met Neeltje Kraakman, die is opgegroeid op een boerderij aan de Limmerweg op Noord-Bakkum. Zij krijgen tien kinderen, waaronder zoon Pieter Kuijs.
Pieter (Piet) Kuijs (1877-1966), geboren in Castricum, veehouder, organist, dirigent, trouwt in 1904 met Anna Maria Stuijt van Uitgeest (1881-1905) en als weduwnaar in 1914 met Catharina (Trijntje) Brandjes (1888-1968) uit de Oosterbuurt.
Piet Kuijs, krijgt alleen uit zijn tweede huwelijk kinderen:
Jan Kuijs (1916-2004), veehouder, woont Alkmaarderstraatweg 52, trouwt in 1946 met Cornelia (Nel) Veldt (1920-2004); zij krijgen negen kinderen.
Nicolaas (Niek) Kuijs (1917-2018) zie hierna.
Cornelis (Cor) Kuijs (1918-2006), werkzaam op de linoleumfabriek, woont Alkmaarderstraatweg 13, trouwt in 1944 met Maria Brakenhoff (1921-2004); zij krijgen negen kinderen.
Eva Cornelia (Eef) Kuijs (1922), trouwt in 1947 met Hendrik Antonius Duin (1920) van Beverwijk, bloembollenkweker; zij krijgen zes kinderen.
Cornelia Maria (Corry) Kuijs (1924), hoofd huishouding in ‘de Santmark’, ongehuwd, woont Dorpsstraat 140.
Petrus Theodorus Joseph (Piet) Kuijs (1928-2020), makelaar, Brink 25, trouwt in 1954 met Catharina Geertruida de Wit (1932) uit Heiloo.
Dorothea Catharina (Doortje) Kuijs, geboren in september 1932, is een week later overleden.
Nicolaas (Niek) Kuijs (1917-2018), geboren in Castricum, veehouder, vanaf 1968 agrarisch medewerker bij de Willibrordusstichting te Heiloo, woont Alkmaarderstraatweg 65, trouwt in 1950 met Johanna Anna (Ans) Liefting (1922) van Egmond-Binnen.
Hun kinderen worden geboren in Castricum:
Catharina Johanna Alida Maria (Ineke) Kuijs (1951), trouwt in 1971 met Engelbertus Franciscus (Bert) van der Eng (1949).
Johannes Petrus Maria (Jan) Kuijs (1952) trouwt 1976 met Johanna Maria Anna Duijn (1953).
Alida Cornelia Maria (Lida) Kuijs (1953), overleden in 1957 in Amsterdam.
Eva Cornelia Maria (Eefke) Kuijs (1955), trouwt in 1984 met Hans van Wetering (1951).
Petronella Maria (Petra) Kuijs (1956), ongehuwd.
Alida Cornelia Maria (Lida) Kuijs (1957), trouwt in 1977 met Petrus Simon (Peter) Kok (1957).
Petrus Nicolaas (Piet) Kuijs (1959), partner van Anita Schrey (1961).
Nicolaas Johannes Gerardus (Nico) Kuijs (1961) trouwt 1989 met Karin Alexanderson (1964).
Catharina Petronella Johanna (Carolien) Kuijs (1968) partner van Bob Bruinis (1966).
In deze rubriek wordt het leven beschreven van oudere Castricummers of Bakkummers die veel hebben betekend voor de maatschappij.
Deze keer het interessante verhaal over de onvermoeibare Lies Vink. Zij richtte in Nepal twee tehuizen op voor de opvang van straatkinderen uit Kathmandu.
Ondanks dat Lies de tachtig al is gepasseerd, is zij nog niet van plan om haar missie op te geven.
Elizabeth Martje Vink werd op 11 juli 1941 in Haarlem geboren als oudste dochter van Henk Vink en Grietje Spoelstra. Het gezin telde verder twee zoons en nog twee dochters.
Lies vertelt: “Mijn moeder was een Friezin. Vader kwam uit Amsterdam en was loodgieter. Toen hij rond 1930 werkloos raakte, kreeg hij werk in Friesland bij de bouw van de Afsluitdijk. Hij ging op kamers in het gehucht Snakkerburen in de gemeente Leeuwarden. Aan de overkant woonde mijn moeder bij haar ouders en zo leerden zij elkaar kennen. Ze trouwden in 1938 in Haarlem, maar voor dit werd toegestaan moest Grietje toetreden tot het katholicisme. Bovendien mocht het huwelijk niet in de kerk, maar in de sacristie worden voltrokken. Grietje ging in de leer bij twee dames die vanuit de kerk werdentoegewezen. Wij noemden ze tante Cor en tante Bep, die bij ons thuis bleven komen en altijd leuke dingen met ons deden en ons verwenden met feestdagen. Mijn moeder werd overigens overtuigend katholiek.”
Hongerwinter
Henk en Grietje vestigden zich snel na hun trouwen ook in Haarlem, nadat Henk een baan kreeg als gascontroleur bij de Hoogovens. De oorlogstijd heeft echter ook voor dit gezin diepe sporen nagelaten:
“Mijn moeder moest tussen de geweerschoten van de Duitsers door om melk te halen voor mijn broertje Henk die net was geboren. Op een avond zaagde mijn vader met buren een boom door voor de kachel, om voor wat warmte voor het gezin te zorgen. Hij werd gesnapt door de Duitsers en direct afgevoerd naar een werkkamp in Vught. Daarwist hij te ontsnappen en, je gelooft het of niet, hij kwam op zijn sokken weer thuis.
Het werd tijd om te vluchten en in de Hongerwinter werd besloten om naar mijn opa en oma in Friesland te gaan om op krachten te komen. Dat gebeurde per bakfiets. Onderweg passeerden we verschillende Duitse controles, maar we mochten steeds door. Ondanks dat ik heel klein was, vond ik de sfeer doodeng. Gelukkig konden we als vluchtelingen (want dat waren we) onderweg bij boeren in de schuur slapen. Er was een boer die mij wel wilde ruilen voor een varkentje, maar mijn moeder zei: ‘voor geen goud’ en ze heeft me daarna niet meer losgelaten!”
Jaarboek 45, pagina 24
Werk en hobby’s
Vlak na de oorlog keerde het gezin weer terug naar Haarlem.
“Ik ging eerst naar een combinatieklas vankleuters en eerste klassers. In 1950 verhuisden we naar Velsen-Noord. Na de lagere school heb ik van 1953 tot 1956 de klassen zeven, acht en negen van het voortgezet onderwijs doorlopen. Daarna wilde ik graag werken aan een toekomst en via mijn Bakkumse vriendin Greet Hoebe kon ik aan de slag in kinderhuis ‘De Voorzienigheid’ in Driehuis. Dat was een betaalde baan enik zorgde daar voor twintig kinderen die wees waren of waarvan de ouders de ouderlijke macht was ontzegd. Ik vond het erg fijn om deze kinderen en hun ontwikkeling te mogen begeleiden”, aldus Lies.
Naast haar werk vond Lies ook tijd voor een aantal hobby’s: “Ik heb veel plezier beleefd als leidster bij de scouting in mijn woonplaats en ook in Beverwijk. Daar heb ik de scouting voor zo’n honderdvijftig kinderen opgezet. Daarnaast trok sporten mij aan en werd ik lid van atletiekvereniging DEM in Beverwijk. Met het damesteam ben ik eind jaren (negentien) vijftig in de zevenkamp Nederlands Kampioen geworden. Mijn specialiteiten waren kogelstoten en discuswerpen. Ook begeleidden we een aantal jongens uit Castricum, waaronder Hans de Wit en Ed Huitenga, die hier een atletiekclub wilden oprichten. Dat is later ook gelukt. Verder was ik enige jaren vrijwilligster in het hospice van Beverwijk om mensen te begeleiden in hun laatste levensfase.”
Castricum
Rond 1961 leerde Lies Gerard Jonker kennen: “Dat was op een feestje bij de familie Heijne in Bakkum. De dochters Alie en Nel zaten namelijk ook in mijn atletiekteam en zodoende werd ik ook uitgenodigd. Gerard was een echte Bakkummer en een van de veertien kinderen van het bekende slagersgezin aan de Bakkummerstraat.
Wij trouwden in 1966 in Velsen-Noord en gingen in de Jan Hobergstraat in Castricum wonen. Daar werden onze drie kinderen Robert (1966), Anja (1967) en Nathalie (1970) geboren. Het huwelijk hield uiteindelijk na dertig jaar geen stand meer. In 1976 zijn we verhuisd naar de Breedeweg en ben ik opnieuw gaan werken. Ik werd activiteitenbegeleidster in het psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch en dat heb ik vijfentwintig jaar met veel passie gedaan.
Ondertussen volgde ik nog een opleiding creatieve handvaardigheid. Ook pakte ik het sporten weer op en ben met mijn schoonzus Thea Jonker op volleybal gegaan. Later ben ik ook gaan tennissen bij TVC. Dat heeft er ook toe geleid dat ik in 1991 samen met Robert Houtman voor het eerst een tennistoernooi voor personeelsleden van Duin en Bosch organiseerde. Eind jaren (negentien) negentig ben ik verhuisd naar de Ambassadeur Flat aan de Smeetslaan, waar ik nog met veel plezier woon. Inde loop der jaren bouwde ik een vaste vriendinnengroep op die heel veel voor mij betekende.”
Jaarboek 45, pagina 25
Straatkinderen
Na haar pensioen wilde Lies wat meer van de wereld zien en zocht het avontuur op:
“In juni 1999 ben ik gestart met een wandeltocht vanaf hier naar Santiago de Compostela,die eindigde op 28 november van dat jaar. Het betekende heel veel lopen en afzien, maar je komt wel op die manier bij jezelf. Je ervaart de natuur en de stilte en schoonheid daarvan weer opnieuw. Je bent ook alleen, dus je wordt op jezelf teruggeworpen.”
Lies vervolgt haar verhaal: “Vanaf 2000 ben ik gaan reizen naar India en Nepal en ontmoette Moeder Theresa. In Kathmandu, de hoofdstad van Nepal, zag ik heel jonge kinderen op straat slapen, mishandeld worden door de politie en ook sterven. Dit raakte mijn hart en ik besloot intuïtief om iets voor deze kinderen te gaan doen.
Ik kreeg de mogelijkheid om als vrijwilligster in het kinderhuis ‘Shangrila Home’ voor straatkinderen te gaan werken. Al snel liep dit tehuis vol en er waren nog veel meer kinderen op straat die hulp nodig hadden. Dat zette mij aan het denken over de oprichting van een huis waar kinderen veilig kunnen opgroeien. Hoe doe je dat dan?
Mijn sterkste punt was wandelen, dus het idee was snel geboren: een lange afstandswandeling maken en je laten sponsoren. Het werd 2200 kilometer lopen van Castricum naar het bedevaartsoord Assisi in Italië, waarmee ik op 6 mei 2001 startte. Ik kreeg enorm veel bijval en voordat ik startte waren er al een paar duizend gulden gestort. De opbrengsten waren bestemd voor de realisatie van een schooltje waar de straatkinderen een beroep zouden kunnen leren. De voettocht kende wel de nodige hindernissen, want ik moest uit Luxemburg terug naar Nederland, omdat ik mijn enkel blesseerde en later toen mijn moeder op sterven lag.
Na deze wandeltocht keerde ik regelmatig twee keer per jaar terug naar Nepal. In 2008 huurde ik een huis dat deze naam ‘Marinka Home’ kreeg. Binnen een paar dagen waren zes jongens, vervuild en onder de luizen en zonder enig bezit, onze eerste bewoners. Na een wasbeurt, schone kleding, aandacht en warm eten, veranderden ze inleuke schone boefjes, die weliswaar hasj op zak hadden en alles pikten wat los en vast zat. Maar ze kwamen elke dag weer thuis bij ons. We boden ze aan om naar school te gaan. Het was ongelofelijk, maar ze gingen en bleven.”
Groei
In 2011 richtte Lies een tweede tehuis op onder de naam ‘Tiom Laura Home’: “Toen heb ik ook de Stichting Straatkinderen van Kathmandu opgericht en werd daarvan voorzitter. Door een aardbeving zijn beide huizen in 2015 verwoest. Gelukkig konden de kinderen en personeelsleden tijdelijk worden opgevangen in andere huizen en was er een rijke Nepalees bereid om een nieuw huis te bouwen. Dat werd onder de naam ‘Tiom-Laura Marinka Home’ in mei 2017 feestelijk geopend.
Jaarboek 45, pagina 26
Op dit moment wonen daar zo’n tachtig kinderen, van klein tot groot, dus we zijn behoorlijk gegroeid in het aantal kinderen. Ze krijgen allemaal de mogelijkheid tot studeren en zo rond hun negentiende jaar moeten ze voor zichzelf kunnen zorgen.”
Excursies
In de loop der jaren ontmoette Lies veel mensen in Nepal, waar ze een goede band mee opbouwde: “In de eerste plaats betreft dat de personeelsleden, waarmee voortdurend contact werd onderhouden. Dat is met name Temba Sherpa, die vanaf het begin de algehele leiding heeft over de huizen. Ook ben ik bevriend geraakt met Martine Kok, die vroeger in Castricum woonde. Zij begon met haar Nepalese man Lobsang een guesthouse in Kathmandu. Ik overnachtte daar regelmatig en bracht er ook veel groepen onder die ik begeleidde tijdens trekkingen. Daarvoor zette ik ook vaak dezelfde gidsen in, zoals Durga die hoog in de bergen in een heel primitief huisje woont. Je kon daar vroeger niet met een vervoermiddel komen, dus hij moest eerst de lange tocht naar beneden afleggen om zich bij ons te voegen. Dat deed hij op slippers! Naast de zware trekkings organiseerde ik ook excursies langs hoogtepunten als de Stupa, een boeddhistisch bouwwerk, het paleis van de koning en het natuurgebied Chitwan.”
Steun
Omdat het takenpakket van Lies in de loop der jaren steeds groter werd, was ze blij met het aanbod van de Castricumse Gerda Oosting (1956) om assistentie te verlenen. Gerda vertelt: “Ik ben sinds 2010 vicevoorzitter van de stichting en ga zelf twee keer per jaar naar Nepal als corona geen roet in het eten gooit. Samen met het personeel doen we het onderhoud binnen inhet kinderhuis. Ook zorgen wij in de zomer en winter voor voldoende kleding voor de kinderen. En we praten veel met ze over de toekomst, school, verliefdheid, enzovoort. Lies en ik hebben ook veel op markten gestaan, waar we spullen verkochten die in Nepal vervaardigd zijn, zoals tasjes, sjaals en sloffen. Ik knipte ook haren voor het goede doel en zo kon ik mijn vroegere beroep van kapster nog uitoefenen. Het werken voor de stichting is een groot deel van mijn leven geworden, wat ik nog vele jaren hoop te blijven doen.”
Lies beaamt de grote steun van haar rechterhand Gerda en voegt daaraan toe: “Zij behoort nu tot ons werkteam, evenals Ger en José Foeken en onze penningmeester Niek Rijs.”
Rijs zegt op de website over de stichting: “Door de jaren heen heeft Straatkinderen van Kathmandu getoond een inspirerende en goed lopendestichting te zijn, die de gestelde doelen ook realiseert. Er is geen beloningsbeleid, want alle werkzaamheden worden vanuit liefde voor de organisatie en de kinderen verricht.”
Naast de hiervoor genoemde markten hebben Lies en Gerda, maar ook trouwe supporters, veel energie gestoken in allerlei acties om geld in te zamelen voor de straatkinderen. Lies: “We hielden jarenlang een ‘Nepaldag’ in het Jac. P. Thijsse College die altijd goed werd bezocht en mooie opbrengsten opleverde. Ook hielden we zangbijeenkomsten voor het goede doel.
Jaarboek 45, pagina 27
Iknoem ook de wandeldag die Barbara van de Velde en Elles Lips in september 2011 organiseerden voor het creëren van een ‘ziektekostenpot’. Verder stelde Hans Balk in 2013 een prachtig boek samen dat bestaat uit foto’s die hij tijdens een bezoek aan onze kinderhuizen had gemaakt en waarvan de baten ook deels voor ons waren.”
Lies gaat verder: “De talloze giften van instellingen en verenigingen mogen ook zeker niet worden vergeten. Zo ontvingen we cheques van de Uitgeester kringloopwinkel de ‘Tweede Ronde’ en de Wereldwinkel, waren er tweedehands boeken- en speelgoedmarkten bij Muttathara en schonk Vitesse ’22 ons trainingspakken. Ik wil nog even benadrukken dat de stichting dankzij onze vaste sponsors en een goed financieel beheer gezond blijft en zich ook in minder economische tijden staande houdt. Ook de deelnemers aan onze kindsponsoring zijn we veel dank verschuldigd.”
Steun vond er ook plaats in de vorm van medische hulp van de Castricumse huisarts Paul Buitenhuis. Hij bezocht in 2013 twee weken lang de kinderhuizen van Lies om alle kinderen te onderzoeken en een apotheek voor beide huizen op te zetten.
De arts vertelde daarover in het Zondag Ochtendblad van 16 februari 2014: ,,Ik kwam van alles tegen, dat varieerde van chronisch ontstoken oren en luchtwegafwijkingen tot veel problemen met groeiachterstand. Mede dankzij apotheek Geesterduin hebben we veel antibiotica en geneesmiddelen mee kunnen nemen en is het gelukt om een apotheekplan voor beide tehuizen uit te voeren.”
Jaarboek 45, pagina 28
Lintje
De afgelopen jaren ging ook bij Lies de leeftijd meer en meer een rol spelen en ondervond zij enige lichamelijke ongemakken. De beperkingen door de coronapandemie hadden ook tot gevolg dat zij maandenlang niet naar Nepal kon afreizen.
Toch houdt ze de moed erin: ,,Inmiddels ben ik er zo’n veertig keer naartoe gevlogen. Zodra het weer verantwoord is pak ik mijn koffers, want ik mis de kinderen enorm. Tot dat moment geniet ik wel extra van mijn eigen negen kleinkinderen. Zij mochten vanaf hun tiende jaar een keer met mij mee naar Nepal, maar dat heeft inmiddels helaas ook al twee jaar stil gelegen. Ondertussen is er een uittocht begonnen van de kinderen die van jongs af aan in onze tehuizen zijn opgevangen. De oudsten zijn met een opleiding bezig om op eigen benen te kunnen staan. Daarnaast studeren sommigen aan de universiteit. Er zijn er ook die al getrouwd zijn en een kindje hebben.”
De missie van de vrouw die op 6 mei 2009 Koninklijk werd onderscheiden voor haar grote verdiensten, is dus nog niet ten einde en daarom wil ze ook laten weten: “Dat lintje heb ik op prijs gesteld hoor, maar het belangrijkste is dat ik alles uit liefde heb gedaan. Zolang mijn gezondheid het toelaat, blijf ik mij ook voor de stichting inzetten.”
Voordat de voordeur zich achter Lies sluit, neemt ze afscheid met de Nepalese groet ‘Namasté’, oftewel: “Het licht in mij groet het licht in jou”. Het typeert de bescheidenheid van een 81-jarige Castricumse, die zoveel kansloze kinderen een toekomst bezorgde.
In dit artikel wordt een beeld geschetst van de Overtoom met zijn huizen en bewoners. De straat, die nog geen honderd jaar geleden officieel Overtoom is gaan heten, vormde vroeger een deel van de route van Uitgeest naar de duinen: het weggedeelte tussen de Breedeweg en de Kramersweg (nu Burgemeester Mooijstraat).
Het artikel beschrijft de huizen in 1930 aan de Overtoom toen een groot deel aan de zuidzijde nog onbebouwd en als sport- en kermisterrein in gebruik was. Kort na de oorlog wordt hier een groot aantal huizen gebouwd voor de in de oorlog geëvacueerde inwoners. De Verlegde Overtoom met aansluitende straten wordt aangelegd en daardoor wordt het westelijk deel van de bestaande Overtoom afgesloten.
Uitgangspunt voor de beschrijving is de situatie in 1930. In dat jaar is de gemeente Castricum overgegaan van een huisnummering per wijk naar een huisnummering per straat. Tussen 1910 en 1930 is de gemeente opgedeeld in de wijken A tot en met H. De Overtoom ligt in wijk A in de toen zogeheten Kerkbuurt.
Vanaf 1930 is de straatnaam officieel en in een lijst van straatnamen en huisnummers vastgelegd.
Op deze lijst komen in de gemeente Castricum in totaal 76 straten voor, waaronder 58 straten bebouwd met één tot veel huizen en dan nog 18 straten zonder bebouwing, veelal paden of laantjes, die wel als openbare weg gelden. De huizen in een straat krijgen een opvolgend nummer per straatzijde even of oneven, zoals wij dat nu nog steeds kennen. Voor elk huis is op deze lijst de naam van de hoofdbewoner aangegeven.
De straatnaam Overtoom
De doorgaande weg vanuit Uitgeest via de Oosterbuurt naar de duinen liep over de Breedeweg naar de Kramersweg. De Breedeweg eindigde bij de Schoolstraat en de Kramersweg begon bij de kruising met de Dorpsstraat en het eerste deel hiervan is na 1918 Burgemeester Mooijstraat gaan heten. Voor het tussengelegen weggedeelte zijn er verschillende namen in omloop geweest.
In voorgaande eeuwen wordt dit weggedeelte wel Achterweg genoemd en wel bij verkoop van aangrenzende percelen grond gelegen aan de Dorpsstraat. Ook wordt een enkele keer de naam Kerkweg gebruikt, zoals ook de Breedeweg toen wel werd genoemd.
Bij de verkoop in 1872 van de nu nog bestaande boerderij op nummer 21, toen genaamd Duinzigt, wordt de ligging aan de Toversweg genoemd. Toversweg lijkt een samentrekking van het Over (’t Over). Bij een openbare verpachting op 25 februari 1880 door de gemeente Castricum van het gras van de bermen van de gemeentewegen wordt onder nummer 30 de Breeweg en het Over verpacht aan C. Mooij voor acht gulden vijftig cent.
Na 1900 gaat de naam Overtoom gebruikt worden. De oudste notariële akte waar dit voorkomt, is uit 1904 en betreft een pand gelegen aan de Rijksstraatweg (Dorpsstraat) en hoek ‘Overtoom’.
In 1910 en 1912 wordt een huis en erf gelegen aan de Overtoomschen weg verkocht. Deze naamvariant is slechts een incident. Bij de openbare verkoping in 1915 van de stoomzuivelfabriek ‘Holland’ met aanhorigheden, erf en grond wordt het pand omschreven als gelegen aan de Overtoom te Castricum, terwijl de fabriek gelegen is aan het einde van de Breedeweg.
In 1921 wordt de snelheid van de tram in de kom van het dorp gemaximeerd. In de officiële beschrijving van de plaatsaanduiding wordt dan nog ’t Over gebruikt: “op het gedeelte van de Rijksstraatweg tegenover de Burgemeester Mooijstraat en de weg ’t Over maximaal 5,5 kilometer per uur en van de weg ’t Over tot de rooms-katholieke kerk maximaal 7,5 kilometer per uur”.
Het is niet met zekerheid te zeggen waardoor de naam Overtoom in gebruik is gekomen. Een overtoom of overhaal is een inrichting om kleine vaartuigen over een dijkje te trekken om in een andere polder te komen, waartussen hoogteverschillen bestaan en er geen sluis aanwezig is.
Jaarboek 45, pagina 9
Een overtoom bestaat uit een dikke houten as, waarover een lijn is gewikkeld die het bootje omhoog trekt. De as wordt aangedreven door een groot wiel; het geheel staat bovenop de dijk. In West-Friesland zijn er wel vijftig overtomen geweest.
Omdat er bij dit weggedeelte in Castricum nergens waterlopen aanwezig zijn, is het meer waarschijnlijk dat Overtoom in gebruik is gekomen als de zeer bekende Amsterdamse straatnaam Overtoom, dat wat gemakkelijker in de mond ligt dan ’t Over.
Op de kaart van het Kadaster in 1832 zien we op de daarvoor opgemeten situatie een weg met nauwelijks bebouwing: aan de zuidzijde van de weg de voormalige woning van de schout met oostelijk daarnaast een meer naar achteren gelegen boerderij Compaan.
Aan de noordzijde van de weg de pastorie horende bij de oude Dorpskerk, de bakkerij met boerderij van Pieter Schavemaker en op de hoek met de Schoolstraat de woning van schoenmaker Jan Raman.
De bewoners van de Overtoom in 1930
Jaarboek 45, pagina 10
De huizen aan de Overtoom in 1930
Hierna volgt de beschrijving van de huizen aan de noordzijde van de Overtoom te beginnen met de hoek met de Dorpsstraat tot aan de Schoolstraat. Bij de subtitel wordt indien van toepassing de naam van de hoofdbewoner in 1930 vermeld.
Noordzijde
Overtoom 2 Pakhuis
Dirk Hoogland, broodbakker, woont op de Dorpsstraat 45 en is vanaf 1909 eigenaar van het perceel aan de Overtoom, waarop in 1930 het pakhuis staat.
Dirk Hoogland (1885-1962), geboren in Heiloo, broodbakker, trouwt in 1908 met Trijntje Kooij van Uitgeest; zij krijgen drie kinderen. In 1909 koopt Dirk aan de Dorpstraat het huis met bakkerij, schuur en erf, groot 600 vierkante meter. Het erf achter de bakkerij loopt door tot aan de Overtoom. Dirk verkoopt in 1917 een driehoekig stuk grond met schuur aan de Overtoom nabij de Dorpsstraat, groot 146 vierkante meter aan Jan Stolk.
Jan Stolk (1853-1921), geboren in Nieuwer-Amstel, kruidenier, fouragehandelaar, komt in juli 1897 naar Castricum met vrouw en twee kinderen. In 1897 koopt Jan twee aan elkaar gebouwde huizen en erven aan de Dorpsstraat 39 en 39a. Van het driehoekig stuk grond langs de Overtoom verkoopt hij nog 36 vierkante meter eind 1917 aan de rijwielhandelaar Bernard Jacob Roemer voor een smalle uitgang op de Overtoom. Het perceel als schuur en erf is dan nog groot 110 vierkante meter.
Na het overlijden van Jan Stolk houden zijn erfgenamen op 27 juli 1921 een openbare verkoping in De Rustende Jager. Koper van de twee huizen aan de Dorpsstraat en van de schuur en erf aan de Overtoom is Simon Jacobus Schram.
Simon Jacobus Schram (1887-1948), geboren in Monnickendam, huis- en rijtuigschilder, trouwt in 1912 met Agatha Buur van Akersloot en als weduwnaar in 1940 met Margaretha Christina Schaap van Castricum; Simon en Agatha krijgen elf kinderen.
Jaarboek 45, pagina 11
Schram verkoopt deze nieuwe aanwinst nog aan het einde van datzelfde jaar aan Nicolaas Wouter Portegies.
Nicolaas Wouters (Niek) Portegies (1893-1951), geboren in Haarlem, kruidenier, komt in september 1921 naar Castricum, trouwt in 1916 met Anna Maria Schouten van Limmen; zij krijgen drie kinderen.
Niek laat de schuur slopen en bouwt in 1929 op het gehele perceel een groot pakhuis van 110 vierkante meter. Hij blijft vele jaren eigenaar van het pakhuis aan de Overtoom en van de woning en winkel op Dorpsstraat 43. Na zijn overlijden gaat dit bezit bij de boedelscheiding in 1956 naar zijn zoon Jacobus Portegies (1923), winkelier, gehuwd met Alida Geertruida Groot.
Overtoom 4 onbebouwd
De grond tussen het pakhuis op nummer 2 en het huis nummer 6 is deels onbebouwd en wordt deels ingenomen door een schuur die hoort bij het winkelpand aan de Dorpsstraat en zijn ingang aan die zijde heeft.
Overtoom 6 Rein Veenstra
In 1930 woont op nummer 6 aan de Overtoom Rein Veenstra (1851-1935), geboren in Drachten. Hij komt omstreeks 1884 vanuit Drachten naar Castricum, is kantonnier (vaste arbeider belast met het dagelijkse onderhoud van wegen en sluizen), wegwerker en trouwt in 1874 met Nieskje Hoogterp ook uit Friesland; het echtpaar krijgt acht kinderen waarvan de jongste vier in Castricum worden geboren. De kinderen hebben voor onze omgeving bijzondere voornamen met een Friese achtergrond: Gurbe, Sjirk, Aukje, Ate, Sietske, Sipke en daarna Grietje, die een half jaar oud is geworden en tenslotte het jongste kind, dat ook Grietje wordt genoemd.
Zijn woning is een onderdeel van een blok van vier woningen aan de Overtoom. Rein koopt deze woning nummer 6 met het erf, samen groot 83 vierkante meter [kadasternummer B2581] in mei 1921 van Johannes Rijkhoff, fabrieksarbeider, die woont in Krommenie.
De vier woningen zijn gebouwd in 1912 op een stuk grond dat sinds 1911 eigendom is van Theodoor Lodewijk Arnold (1872-1919), zeekapitein bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij; hij woonde eerder op Batavia, liet het herenhuis Funadama aan de Dorpsstraat bouwen, ging daar wonen en bleef ongehuwd. Zijn oudere halfbroer Pieter Jacobus Marinus Arnold (1861-1922), scheepsgezagvoerder, woonde al vanaf 1900 met tussenpozen in Castricum.
Jaarboek 45, pagina 12
Theodoor heeft de vier woningen laten bouwen voor de verhuur. Ruim een jaar voor zijn overlijden verkoopt hij de vier huizen met het erf in augustus 1918 aan Gerrit Kabel (1878-1932), timmerman en aannemer in Castricum.
Gerrit Kabel gaat kort daarna deze vier woningen verkopen. De woning nummer 6 verkoopt hij twee weken later aan Jacoba Brakenhoff (1864-1940), sinds 1913 weduwe van Cornelis Lute, onder andere werknemer op de melkfabriek. Jacoba hertrouwt in 1920 met Johannes Rijkhoff en gaat wonen in Assendelft. Dit echtpaar verkoopt het huis in 1921 aan Rein Veenstra.
Rein Veenstra en echtgenote Nieskje Hoogterp overlijden respectievelijk in 1935 en in 1927. In zijn laatste jaar is Rein gaan wonen bij zijn zoon Sipke in de Dorpsstraat. De kinderen als erfgenamen verkopen de woning bij een openbare verkoping op 20 juni 1935 aan Albert Hogenstijn, dan zonder beroep en wonend in Castricum.
Albert Hogenstijn (1897-1995), geboren in Castricum, is winkelier in groenten en fruit, is ongehuwd en woont met zijn moeder eerst aan de Beverwijkerstraatweg, vanaf 1940 in een nieuw gebouwde winkel aan de Stetweg. Het huis aan de Overtoom verhuurt Albert.
Tijdens de oorlog moeten Albert Hogenstijn en zijn moeder het pand aan de Stetweg verlaten. Zij gaan dan in 1943 wonen in zijn huis aan de Overtoom nummer 6. Albert woont er tot zijn vertrek naar De Santmark in 1987. Sindsdien woont hier Lilian van der Horst (1956).
Overtoom 8 Petrus Johannes Hurkmans
In november 1918 verkoopt Gerrit Kabel het woonhuis op nummer 8 met erf en grond, samen groot 94 vierkante meter, aan Johannes Engeringh.
Johannes Engeringh (1884-1943), geboren in Zuid-Scharwoude, kleermaker bij Duin en Bosch, trouwt in 1911 met Guurtje Schoen van Alkmaar; zij krijgen drie kinderen. Johannes gaat eind 1925 in Limmen wonen en verkoopt zijn huis op 25 november 1925 bij een openbare verkoping in De Rustende Jager aan Aris Groen, landman in Harenkarspel.
Aris komt hier niet wonen, maar koopt dit pand voor zijn dochter Brigitta Groen en schoonzoon Petrus Johannes Hurkmans.
Petrus Johannes (Piet) Hurkmans (1904-1981), geboren in Schagen, schoenmaker, trouwt in juli 1925 met Brigitta Groen van Harenkarspel. Piet komt met het gezin van zijn vader Antonius Hurkmans in maart 1925 uit Schagen wonen aan de Stetweg in Castricum.
Aris Groen verkoopt het huis aan de Overtoom nummer 8 in mei 1930 onderhands aan zijn schoonzoon en dochter, die hier al vanaf 1925 wonen. Zij krijgen vijf kinderen: Alida, Andreas, Antonius, Anna en Hendrik Hurkmans. Het gezin blijft hier vele jaren wonen.
Na de aanleg van de Verlegde Overtoom koopt Hurkmans in oktober 1959 een perceel bouwgrond van de gemeente Castricum voor de bouw van een woning met winkelhuis annex schoenmakerij aan de Verlegde Overtoom nummer 30-32. Zijn bestaande woning aan de Overtoom nummer 8 verkoopt hij op dezelfde datum aan de gemeente Castricum.
Alida Anna Groen (1904-1961), weduwe van Piet Bakker, en zus van Brigitta Groen, woonde in de Geelvinckstraat. Zij zou na het vertrek van Piet Hurkmans naar zijn pand in juni-juli 1961 hier komen wonen samen met haar twee nog thuis wonende kinderen Andre (1938) en Miep (1943). Dan overlijdt moeder Bakker-Groen in juli 1961 en gaan André en Miep met toestemming van de gemeente wonen in het huis Overtoom 8. Hun oudere broer Cees (1935), met echtgenote Nettie Deen en kind, komt voor een paar jaar bij hen inwonen. André is letterzetter, dansleraar, trouwt in 1964 met Elisabeth Alida Maria Ursem. Dit echtpaar blijft hier tot 1970 wonen.
De gemeente Castricum verkoopt de woning met erf in 1980 aan Sijbe Fredericus Dijkstra (1955), meubelstoffeerder, die hier met echtgenote Marjan Woordmeijer komt wonen. Dijkstra verkoopt het woonhuis in 1985 aan Bernardus Josephus Maria Kokkeler, stafmedewerker uit Oldenzaal. Hij woont hier samen met Henriëtte Olde Hanter. Hij verkoopt het in 1988 aan het echtpaar Olof Borst (1963), eigenaar machinefabriek op de Castricummerwerf en Carla Nanne, ziekenverzorgster; zij zijn de huidige bewoners.
Overtoom 10 Cornelis Portegies
Gerrit Kabel verkoopt het woonhuis op nummer 10 met erf en grond, samen groot 98 vierkante meter in augustus 1919 aan zijn werknemer Sipke Veenstra, timmerman, zoon van Rein Veenstra, die in 1921 Overtoom nummer 6 koopt.
Sipke Veenstra (1886-1961), geboren in Castricum, timmerman, eerste voorzitter van de Castricumse EHBO, trouwt in 1913 met Guurtje Hoogland van Heiloo; zij krijgen vijf kinderen.
Sipke koopt in 1925 huis en erf aan de Dorpsstraat 47 en verkoopt Overtoom nummer 10 in oktober 1926 aan Cornelis Portegies, schilder.
Cornelis (Cor) Portegies (1892-1977), geboren in Castricum, schilder, trouwt in 1927 met Afra Johanna Klaver uit Berkhout; zij krijgen acht kinderen. Cor woont hier met zijn gezin tot 1952. Hij is in 1919 secretaris van de gymnastiekvereniging ‘Kracht en Vlugheid’.
Daarna verhuurt Cor Portegies vanaf eind 1953 de woning aan Dirk Kuijl.
Huurder Theodorus (Dirk) Kuijl (1919-1998), gehuwd met Anna Schotvanger; zij krijgen zes kinderen en wonen 17 jaar op nummer 10. In 1972 verkoopt Cor zijn huis en erf aan zijn zoon Pieter Maria Portegies, die hier vanaf 1970 woont.
Pieter Maria (Piet) Portegies (1940), geboren in Castricum, schilder, trouwt in 1969 met Adriana Geertruida Maria Jonkers van Alkmaar. Pieter verkoopt huis en erf aan de Overtoom 10 in 1980 aan Petrus Johannes (Peter) Castricum.
Jaarboek 45, pagina 13
Peter Castricum (1957), geboren in Castricum, elektricien bij Duin en Bosch, trouwt in 1977 met Mary Borst, ook van Castricum; haar broer woont op Overtoom nummer 8.
Overtoom 12 Pancras Kazenbroot
Op 12 november 1918 verkoopt Gerrit Kabel het laatste huis in het blok van vier, nummer 12, groot 101 vierkante meter aan Pieter Keetbaas. Pieter Keetbaas (1887-1925), geboren in Oudendijk, kaasmaker, handelaar in boter, trouwt in 1910 met Aafje van der Houw van Avenhorn; zij hebben geen kinderen. Pieter koopt een winkelpand in de Dorpsstraat 31 voor de verkoop van kaas en boter en verkoopt zijn huis aan de Overtoom medio 1922 aan Bancras Kazenbroot, winkelier.
Bancras Kazenbroot (1866-1947), geboren in Schoorl, trouwt in 1902 met de Maartje Louter uit Castricum, weduwe van Jacob de Graaf. Bancras en Maartje zetten samen haar winkel in galanterieën aan de Dorpsstraat voort. Na Maartjes overlijden verkoopt Bancras in 1922 de winkel en koopt dan het woonhuis aan de Overtoom. Hier woont hij vele jaren met zijn stiefdochter Maria de Graaf.
Maria de Graaf (1887-1975), ongehuwd, erft het woonhuis van haar stiefvader en verkoopt het in mei 1964 aan Hendrikus Johannes Nootebos.
Hendrikus Johannes Nootebos (1941), geboren in Castricum, timmerman, woont eerst in Bakkum, vanaf eind 1964 aan de Overtoom, vanaf 1975 aan de Prinses Irenestraat, trouwt in 1964 met Maria Anna Kaptein van Uitgeest.
Henk verkoopt het pand in 1975 aan Theodorus Jacobus Maria (Dirk) Schut (1950), gemeenteambtenaar, en echtgenote Johanna Margaretha Maria (Anja) de Groot.
In 1988 worden de volgende eigenaren en huidige bewoners het echtpaar Dick Poel (1964), automonteur en Marga Aardenburg, helpende in de ouderenzorg.
Overtoom 14 schuur
De schuur is oorspronkelijk een pakhuis van Hendricus Franse (1847-1917), verhuurder van paard en rijtuig, zaadhandelaar en bewoner van Overtoom 16. Franse verkoopt het pakhuis met woning in 1913 aan Theodorus Liefting. De latere schuur wordt verhuurd aan de firma Hoebe, die hier een constructiewerkplaats heeft.
Overtoom 16 Theodorus Liefting
Op 29 maart 1877 is er een openbare verkoping van woonhuis [B396] met wagenmakerij aan de Dorpsstraat met de achterliggende tuin [kadasternummer B397]. Voor de verkoop wordt de tuin in kavels opgedeeld. De kavels 3 en 4 liggen aan de Overtoom; de oostelijke kavel 3, groot 720 vierkante meter wordt gekocht door Pieter de Nijs en de westelijke kavel 4, groot 510 vierkante meter door Jacob Koelemeij.
Jacob Koelemeij (1810-1885), geboren in Oude Niedorp, schilder en glazenmaker, woont al voor zijn huwelijk in Castricum, trouwt in 1839 met Anna Berendina Houttuin, geboren in Groningen; zij krijgen vier kinderen, waarvan alleen dochter Neeltje de volwassen leeftijd bereikt.
Jacob woont in de Schoolstraat en verkoopt in 1882 deze tuin aan Henricus Antonius Franciscus Franse, die er in 1883 een huis met schuur op laat zetten: huis, schuur en erf, groot 510 vierkante meter. In 1888 volgt een verdere uitbouw van de schuur naar de Overtoom.
Henricus Antonius Franciscus Franse (1847-1917), geboren in Amsterdam, verhuurder van paard en rijtuig, zaadhandelaar, trouwt in 1871 met Henderika Scheerman van Castricum, en als weduwnaar in 1900 met Trijntje Kouwenberg, geboren in Anna Paulowna; Henricus krijgt uit beide huwelijken kinderen, respectievelijk een en zes. Hij bezit het huis met het naastgelegen smal en naar achteren uitgebouwd pakhuis aan de Overtoom. Eind 1913 verkoopt hij woonhuis, pakhuis, tuintje, steeg en erf aan Theodorus Liefting Willemszoon, bloembollenhandelaar.
Theodorus Liefting (1886-1940), geboren in Castricum, koopman, veehouder, bloembollenhandelaar, voorzitter plaatselijke afdeling Bloembollencultuur, trouwt in 1914 met Magdalena Maria Duijker, geboren in Beverwijk (1889-1978); zij hebben geen kinderen.
Na het overlijden van Theodorus in 1940 blijft zijn echtgenote het bedrijf voortzetten. In 1948 wordt er bijgebouwd en is de schuur nu vervangen door een werkplaats en een loods. Magdalena verkoopt woonhuis met de opstallen eind maart 1958 aan de gemeente Castricum; zij blijft er wonen tot in 1964.
Jaarboek 45, pagina 14
Daarna woont hier Maria Jongejans (1913), gehuwd met Arie Beijer. Maria is kosteres in de Nederlands hervormde kerk. Vervolgens wonen hier vanaf 1980 Ben Admiraal en Margaretha de Groot en vanaf 1986 Ary Huijser en Marjolein Attema.
Overtoom 18 Maria de Nijs, weduwe van Willem Brakenhoff
Bij de hiervoor genoemde openbare verkoping in 1877 wordt de oostelijke kavel 3 gekocht door Pieter de Nijs.
Pieter de Nijs (1831-1897), stamvader van De Nijs in Castricum, geboren in Warmenhuizen, metselaar, woont vanaf 1862 in Limmen en vanaf 1872 in de Kerkbuurt in Castricum, trouwt in 1861 met Catharina (Trijntje) Bakker van Castricum; zij krijgen vier kinderen.
Pieter laat op de gekochte kavel in 1878 een huis en schuur bouwen, met erf groot 720 vierkante meter. In 1891 overlijdt zijn echtgenote Catharina Bakker. Pieter de Nijs verkoopt in februari 1895 het huis, schuur en erf aan de Overtoom aan zijn zoon Jacob.
Jacob (Jaap) de Nijs (1866-1935), metselaar en aannemer bouwt in 1895 naast zijn huis in opdracht van Gerrit Louter een nieuw huis, groot 58 vierkante meter, dat hij met het erf van 100 vierkante meter verkoopt in augustus 1895 aan Gerrit Louter.
Gerrit Louter (1863-1958), geboren in Castricum, winkelier, directeur veiling, wethouder, woont eerst op Schulpstet, later aan de Dorpsstraat 92, trouwt in 1891 met Adriana de Weijer, ook van Castricum; zij krijgen acht kinderen. Gerrit Louter zal het huis en erf op Overtoom 18 verhuren aan Cornelis Bakker.
Cornelis Bakker (1850-1930), geboren in Castricum, veldwachter, bloemkweker, winkelier, gemeentebode, trouwt in 1876 met weduwe Neeltje Bakker, ook van Castricum. Hij trouwt als weduwnaar in 1909 met Elisabeth Margaretha Sophia Tiessen, geboren in Amsterdam; Cornelis heeft een dochter Maria uit zijn eerste huwelijk. Cornelis en Elisabeth wonen hier tot hun overlijden in respectievelijk 1930 en 1928.
De volgende bewoners zijn Maria de Nijs, weduwe van Willem Brakenhoff, met haar dochters Theodora en Maria, beiden melkslijtster. Maria de Nijs (1864-1932), geboren in Limmen, trouwt in 1887 met Willem Brakenhoff (1856- 1922), landbouwer op Noordeind; zij krijgen vijf kinderen. Na het overlijden van hun moeder in 1932 blijven hier de twee dochters, Theodora en Maria, wonen, beiden ongehuwd. Theodora overlijdt in 1940. Maria Brakenhoff (1898- 1980) dan nog steeds melkslijtster, koopt in 1952 het huis en erf, groot 158 vierkante meter van de eigenaar Gerrit Louter (1863-1958), die het in 1895 gebouwde huis sindsdien heeft verhuurd.
In 1967 wordt van het erf 58 vierkante meter afgesplitst en verkocht aan Johannes de Nijs Jacobszoon, die aangrenzend zijn aannemersbedrijf heeft. Maria verkoopt haar huis in 1970 aan Maria Stuifbergen (1917-1983), gehuwd met Theodorus Johannes Schilder, chauffeur. Sinds 2003 woont hier het echtpaar Cees Borst (1941) en Riet Veeken (1948).
Overtoom 20 Jacob de Nijs
Bij het vorige huis is beschreven dat Pieter de Nijs in februari 1895 het huis en erf aan de Overtoom, groot 720 vierkante meter [kadasternummer B1543] verkoopt aan zijn zoon Jacob. In dat jaar bouwt Jacob op zijn erf naast zijn woning een huis dat hij in 1896 verkoopt aan Gerrit Louter (Overtoom 18). Zijn eigen huis en erf is dan nog groot 562 vierkante meter. In 1897 bouwt hij een schuur op het erf.
Jacob (Jaap) de Nijs (1866-1935), geboren in Limmen, metselaar en aannemer, trouwt in 1891 met Geertje Brakenhoff van Castricum; zij krijgen 16 kinderen. Op 1 februari 1929 treedt Jacob terug uit het bouwbedrijf en verkoopt het huis, met schuren, erf en grond in april 1929 aan zijn zoon Johannes de Nijs.
Johannes (Jan) de Nijs (1905-1994), geboren in Castricum, metselaar en aannemer, trouwt in 1930 met Cornelia Catharina Eijking van Beverwijk; zij krijgen negen kinderen. Johannes heeft in 1958 aan de Verlegde Overtoom een woning en bedrijfspand laten bouwen. Het oude bedrijf wordt ontmanteld en de grond in 1958 aan de Gemeente Castricum verkocht.
Overtoom 22 pastorie, Abraham van Poelgeest
Bij de start van het Kadaster in 1832 is het pand geregistreerd als pastoriehuis en erf, ter grootte van 760 vierkante meter in sectie B nummer 401 en eigendom van de toen nog zo geheten gereformeerde kerk van Castricum.
In 1891 wordt de oude pastorie gesloopt en op de naastliggende pastorietuin, groot 1250 vierkante meter [kadasternummer B403] wordt in datzelfde jaar een nieuwe pastorie gebouwd.
Jaarboek 45, pagina 15
In november 1890 is dominee Reede in Castricum gestart; hij zal de eerste bewoner van de nieuwe pastorie zijn. Albert Govert Reede (1832-1914), geboren in Utrecht, predikant, trouwt in 1871 als weduwnaar met Johanna Catharina Molster ook van Utrecht. Het echtpaar vertrekt in april 1898 naar Vlijmen.
Op 1 maart 1900 komt de volgende dominee Abraham van Poelgeest met echtgenote naar Castricum.
Abraham van Poelgeest (1873-1944), geboren in Leimuiden, predikant, trouwt begin 1900 met Gijsberta Adriana Johanna Cornelia den Bouwmeester van Biervliet. Hun enig kind Johannes wordt in december 1900 in Castricum geboren. Echtgenote Johanna overlijdt in 1937. Van Poelgeest vertrekt in 1939 naar ’s-Gravenhage. Hij wordt in 1939 opgevolgd door dominee Johannes Nicolaas Seulijn.
Johannes Nicolaas Seulijn (1880- 1942), geboren in Amsterdam, predikant, trouwt in 1910 met Anna Heindrika Kruijf van Utrecht; zij hebben twee kinderen.
De pastorie wordt in de oorlogsjaren door de Ortskommandant gevorderd, dominee Seulijn moet tijdelijk verhuizen; hij overlijdt een dag na zijn verhuizing in november 1942, naar verluidt door alle emoties rond de evacuatie-maatregelen en verhuizing. Voorlopig komt er in deze oorlogssituatie geen opvolger.
Vanaf 1 september 1945 wordt dominee Lambertus Cannegieter (1913-2002), geboren in De Bilt, predikant, trouwt in 1942 met Anna Habbijna Kappeyne van de Copello, geboren in Apeldoorn; zij hebben geen kinderen. In 1955 vertrekt Cannegieter naar Haarlem.
Jaarboek 45, pagina 16
Zijn opvolger dominee Jean Papineau Salm doet zijn intrede in september 1957. Jean Papineau Salm (1907-1998), geboren in Haarlem, predikant, woont op de Helmkade, trouwt in 1943 met Cornelia Kikkert van Texel.
In augustus 1957 verkoopt de kerkvoogdij van de Nederlands hervormde gemeente de pastorie met aanhorigheden, erf en grond, groot ongeveer 1615 vierkante meter, zijnde een deel van perceel met kadasternummer B3928 aan de gemeente Castricum. Het resterende deel, groot ongeveer 500 vierkante meter, wordt niet verkocht en blijft eigendom van de hervormde gemeente. De pastorie wordt vervolgens gesloopt.
Overtoom 24 Huis voor Ouden van Dagen
Bij de start van het Kadaster in 1832 stond aan de Overtoom op enige afstand van de pastorie en gescheiden door de pastorietuin een heel groot pand met huis, erf en stal met een oppervlak van 900 vierkante meter; het pand herbergt een broodbakkerij en veehouderij en is eigendom van de familie Schavemaker. De opeenvolgende eigenaren en tevens broodbakkers worden beschreven in het artikel over de geschiedenis van de Schoolstraat (39e Jaarboek, bladzijde 69, 70). De laatste broodbakker in dit pand vanaf 1907 is Willebrordus Punt.
Willebrordus (Willem) Punt (1871-1917), geboren in Heiloo, broodbakker, trouwt 1908 met Johanna Klazina Schotvanger van Egmond-Binnen. Bij de overname van het bakkersbedrijf heeft Willem geld geleend. Door achterstallige betaling is de schuldeiser gemachtigd om het pand in het openbaar te verkopen. Deze verkoping vindt plaats op 14 mei 1909.
Koper is Bernardus Anthonius Res namens de Algemene Armen. Het Armbestuur heeft het gekocht om de opstallen te slopen en bouwterrein te verwerven voor de bouw in 1912 van een nieuw Armenhuis, daarna genoemd het Tehuis voor Ouden van Dagen. In 1934 wordt er een loods bijgebouwd. In 1966 wordt de Algemene Armen als organisatie opgeheven en valt verder onder de gemeente Castricum (Sociale Zaken). Het gebouw is dan deels bejaardenhuis, deels gemeentesecretarie.
Op de hoek van de Overtoom en Schoolstraat staat in 1832 het woonhuis van de schoenmaker Jan Raman met het erf, groot 135 vierkante meter.
De opeenvolgende eigenaren worden behandeld in het artikel over de geschiedenis van de Schoolstraat (39e jaarboek, bladzijde 70). Antje Bakkum, weduwe van Klaas Zoontjes verkoopt het huis en erf op 28 april 1849 aan de Algemene Armen van Castricum.
In 1862 is tegen het bestaande huisje van Antje Bakkum een gelijksoortig huisje gebouwd, beide op het bestaande erf, groot 135 vierkante meter. Deze twee aan elkaar gebouwde huisjes vormen vanaf 1962 het Armenhuis. De eerste weesmoeder is Hendrika Wijlaards. De weesmoeder heeft de dagelijkse leiding van het armenhuis en wordt daarvoor betaald. In 1898 woont in het Algemeen Armenhuis weduwe Trijntje Roos als weesmoeder.
Trijntje Roos (1825-1903), geboren in Assendelft, trouwt in 1861 met Cornelis Bakker, dan weduwnaar, veldwachter en geboren in Castricum; Trijntje krijgt drie kinderen, wordt in 1881 weduwe en overlijdt in 1903. Zij heeft in 1898 de zorg over de verpleegden: Sientje Twisk (1875), Maria Cecilia Gijzen (1878), Pieter Stet (1846) en Christina Lute (1826). Nog voor haar overlijden wordt Trijntje begin 1902 opgevolgd door weduwe Guurtje Groenland.
Jaarboek 45, pagina 17
Guurtje Groenland (1838-1915), geboren in Heemskerk, trouwt in 1864 met Albert Castricum, geboren in Castricum, boerenknecht, spoorwegarbeider; zij krijgen acht kinderen. Guurtje wordt in 1896 weduwe en overlijdt in 1915.
Inmiddels is in 1912 op het naastgelegen terrein een nieuw Armenhuis gebouwd. Het oude tehuis wordt in 1913 gesloopt.
De eerste ‘Weesmoeder’ van het nieuwe Armenhuis in 1913 is Ma de Winter. Zij was tot 1923 de eerste ‘moeder’. In het Armenhuis wonen mensen die geen geld of onderdak hebben of door hoge leeftijd niet voor zich zelf kunnen zorgen.
Zuidzijde
Overtoom 1 tot en met 15 onbebouwd
Bij de start van het Kadaster in 1832 liggen aan de zuidzijde van de Overtoom de weilanden met de nummers 496 en 497 in sectie B.
Het weiland, genaamd ‘de Kerkeven’ met nummer 496, heeft een oppervlak van 26.570 vierkante meter en wordt belend (naastgelegen) aan de noordzijde door de nu zo geheten Overtoom, aan de westzijde door de Oudeweg (Rusthof) en aan de oost- en zuidzijde door de percelen van Arie de Bruijn aan het Haarlemmer voetpad (nu Schoutenbosch geheten).
De Kerkeven is dan eigendom van Joachim Nuhout van der Veen, de voormalige schout van Castricum en Bakkum en nadien president van de arrondissementsrechtbank in Alkmaar.
Na diens overlijden worden zijn vele bezittingen in Castricum in 1833 door zijn erfgenamen in het openbaar verkocht. De Kerkeven wordt gekocht door de rooms-katholieke kerk van Castricum. Dit perceel weiland blijft vele tientallen jaren onveranderd.
In 1918 volgt een hernummering van het gebied en het weiland krijgt nummer 2525 zonder enige verandering van de grootte. Het gebruik als weiland is veranderd in bouwland voor groenteteelt.
In 1925 wordt een kleedlokaal gebouwd en is het zuidelijk deel in gebruik als voetbalveld van R.K.S.V. Vitesse ’22.
In 1938 wordt het perceel opgesplitst. Het grootste afgesplitste deel heeft kadastraalnummer B4366, is het zuidelijk deel van de Kerkeven, is groot 17.810 vierkante en heeft als kadastrale omschrijving: Oudeweg B4366 sportterrein en kleedgebouw en is dan nog steeds eigendom van de rooms-katholieke kerk.
In 1946 volgt onteigening van het gehele gebied op naam van de gemeente Castricum bij Koninklijk Besluit van 7 mei 1945 ten behoeve van de uitvoering van het Bouwplan 1946 als onderdeel van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog.
Het weiland met nummer 497 heeft een oppervlak van 9.190 vierkante meter, grenst met de noordzijde aan de Overtoom, wordt aan de overige drie zijden omgeven door de Kerkeven en is in 1832 eigendom van de rooms-katholieke parochie met de pastoor als vruchtgebruiker.
Dit terrein wordt gebruikt voor verschillende evenementen als padvinderij, gymnastiekverenigingen en kermisterrein. In 1930 is nog op het centrale deel van dit perceel een muziektent gebouwd voor muziekuitvoeringen.
De eigendomsstatus van dit terrein duurt voort tot de onteigening in 1946.
Jaarboek 45, pagina 18
Overtoom 17 Theodorus Lute
Het perceel waarop in 1912 het huis, later genummerd Overtoom nummer 17, wordt gebouwd, is daarvoor een stuk grond met een oppervlak van 730 vierkante meter met daarop wat verder naar achteren het in de volksmond zo genoemde Schoutenhuisje: een kleine huisje met een klokgevel dat oorspronkelijk hoorde bij de woning van de schout.
In 1912 is Jacob (Jaap) de Nijs volledig eigenaar geworden van dit perceel en ook van de naastliggende boerderij (Overtoom 19 en 21).
Op dit stuk grond wordt in 1912 een huis gebouwd door Jaap de Nijs. In 1913 wordt het perceel gesplitst in het nieuwe huis, groot 60 vierkante meter en het oude Schoutenhuisje en erf, groot 670 vierkante meter. Het Schoutenhuisje is dan niet meer als woonhuis maar als schuur in gebruik. Jaap de Nijs verkoopt in 1916 het nieuwe huis, de oude schuur en erf aan Jan Lute, tuinder.
Jan Lute (1864-1930), geboren in Castricum, vrachtrijder, tuinder, trouwt in 1887 met Aagje Steeman en als weduwnaar in 1898 met Hillegonda Castricum, weduwe van Jacob de Graaf. Jan krijgt uit beide huwelijken kinderen, respectievelijk negen en vijf.
Na het overlijden van Hillegonda Castricum in 1927 zijn haar man en diens kinderen en haar dochter Agnes de Graaf uit haar eerste huwelijk de erfgenamen. Op 21 augustus 1929 houden de vele erfgenamen een openbare verkoping van huis, schuur en erf, samen groot 730 vierkante meter.
Koper is Jaap de Nijs (1866-1935), metselaar, de overbuurman (Overtoom 20) die eerder dat jaar zijn bedrijf verkocht heeft aan zijn zoon. Jaap verhuurt de woning aan een van de eerdergenoemde erfgenamen: Theodorus Lute is een zoon van Jan Lute.
Theodorus Lute (1900-1989), geboren in Castricum, fabrieksarbeider, trouwt in 1929 met Anna Maria Borst; zij krijgen één zoon en gaan na enkele jaren wonen aan de Breedeweg 52.
Eigenaar Jaap de Nijs overlijdt in 1935. Erfgenamen zijn de zeven kinderen: zes zoons en dochter Dorothea, gehuwd met Jacob Twisk, kleermaker. Het blijft voorlopig gemeenschappelijk bezit. In 1938 voegen zij beide percelen samen tot huis, schuur en erf, groot 730 vierkante meter.
Eind december 1941 verkopen de erfgenamen dit perceel aan Johannes (Jan) Steeman.
Jaarboek 45, pagina 19
Jan Steeman (1890-1965), geboren in Castricum, brandstoffenhandelaar, oprichter van Steeman’s Kolenhandel, heeft al sinds 1915 de naastgelegen boerderij op Overtoom 19 en 21 in bezit. Hij trouwt in 1916 met Maria Mooij van Heiloo; zij krijgen vier kinderen.
De boerderij met dit woonhuis op Overtoom 17 wordt in februari 1954 in eigendom overgedragen op zijn zoon Nicolaas Cornelis Steeman.
Nicolaas Cornelis (Niek) Steeman (1919-1973), geboren in Castricum, heeft een brandstoffenhandel en later een bedrijf voor aanleg van centrale verwarming. Hij trouwt in 1945 met Engelina Anthonia (Lien) Borst, ook uit Castricum; zij krijgen vijf kinderen. Zij gaan in 1970 wonen aan de Geelvinckstraat 13.
Vanaf 1984 woont hier het echtpaar Cor Beerse (1944) en Ellie Tessemaker (1948). Zij hebben de woning omstreeks 1998 volledig vernieuwd.
Overtoom 19 en 21 Jan Steeman
In 1930 is Jan Steeman bewoner van de boerderij die hij sinds 1915 in bezit heeft. De boerderij, in het begin van de 19e eeuw ooit de woning van de schout, wordt in de 19e eeuw Duinzigt genoemd en is later bij velen bekend als Het Knophuis. In het 18e Jaarboek is uitvoerig de geschiedenis van Het Knophuis beschreven.
De schout Pieter Kieft verkoopt in 1829 het buitenverblijf met heerenhuis, later genaamd ‘Duinzigt’, stalling, moes-
Jaarboek 45, pagina 20
tuin en boomgaard, aan Arie de Bruijn, een koopman die woont in Zaandijk. Het heerenhuis annex boerderij wordt daarna in meerdere woongedeelten opgesplitst en wordt verhuurd aan verschillende huurders. Deze situatie blijft onder de opeenvolgende eigenaren bestaan.
De boerderij is vanaf 1893 eigendom van Cornelis Lute en is verdeeld in vier woongedeelten:
een huis, erf, bergplaats, groot 128 vierkante meter [kadasternummer B1352] met als bewoner Neeltje van der Park (1826-1905), geboren in Assendelft, weduwe van Dirk van der Velden;
een huis en tuin, groot 64 vierkante meter [kadasternummer B1321] met Johannes (Jan) Lute (1864-1930), dan gehuwd met Hillegonda Castricum;
een huis en tuin, groot 366 vierkante meter [kadasternummer B1320] met Grietje Kortekaas (1858-1935), geboren in Uitgeest, weduwe van Jacob de Graaf;
een huis en erf, groot 130 vierkante meter [kadasternummer B1351] met de eigenaar Cornelis Lute (1862-1913).
Cornelis Lute (1862-1913), geboren in Castricum, landbouwer, kastelein en werkzaam op de melkfabriek, trouwt in 1886 met Jacoba Brakenhoff, ook van Castricum; zij krijgen elf kinderen.
Cornelis verkoopt in 1905 deze vier delen van de boerderij met bovendien nog een steeg aan de achterzijde, groot 76 vierkante meter [kadasternummer B1350] aan het tweetal Jacob Res (1868-1952), timmerman en Jacobus de Nijs (1866-1935), metselaar, ieder voor de onverdeelde helft. De verkoopprijs is gelijk gesteld aan het bedrag van de schulden die Cornelis Lute nog moet betalen aan drie schuldeisers.
Jacob Res verkoopt zijn halve bezit in de vier woningen onder één dak met erf en steeg in 1912 aan Jacobus de Nijs, die daarmee de enige eigenaar is.
Ruim drie jaar later verkoopt Jacobus de Nijs op 24 augustus 1915 de vier woningen onder één dak met erf en steeg aan Johannes Steeman, brandstoffenhandelaar.
Johannes (Jan) Steeman (1890-1965), geboren in Castricum, brandstoffenhandelaar, oprichter van Steeman’s Kolenhandel, koopt Het Knophuis mede als bedrijfspand, trouwt in 1916 met Maria Mooij van Heiloo; zij krijgen vier kinderen. Jan Steeman gaat na 1930 met zijn gezin wonen aan de Geelvinckstraat.
Het bedrijfspand bestaande uit een pakhuis met opslagplaats, kantoor, erf en grond aan de Overtoom 19 en 21, groot 584 vierkante meter met het naast staande woonhuis op Overtoom 17 wordt als geheel op 3 februari 1954 in eigendom overgedragen aan zijn zoon Nicolaas Cornelis Steeman.
De huidige (in 2022) bewoners zijn Hans Oudejans (1943) en Els Karskens (1946).
Overtoom 23 Johannes Houtenbos
Floris Twisk Willemszoon (1840-1929) heeft in 1875 van de eigenaar van de boerderij aan de later zo genoemde Overtoom een onbebouwd perceel grond, groot 620 vierkante meter [kadasternummer B1349] gekocht tussen de boerderij en de hoek ingang Schoutenbosch.
Floris verkoopt in 1903 hiervan een deel groot 390 vierkante meter als bouwterrein aan Jacob de Nijs (1866-1935), metselaar en aannemer. De Nijs bouwt hier in 1904 de twee huizen waar in 1930 Johannes Houtenbos en Klaas de Graaf wonen, respectievelijk op Overtoom 23 en Overtoom 25.
In 1910 verkoopt Jacob de Nijs het woonhuis en erf, groot 150 vierkante meter aan Johannes Houtenbos. Johannes Houtenbos (1886-1961), geboren in Bergen, timmerman, trouwt in 1911 met Johanna Castricum; zij krijgen zes kinderen: Maria, Johannes, Wilhelmus, Johannes, Catharina en Gourica Houtenbos en nog twee jong overleden. Johannes koopt in 1919 aan de westzijde van zijn perceel van zijn buurman Jan Steeman een strook grond van 64 vierkante meter en bouwt hier een werkplaats: hij heeft nu huis, erf en werkplaats, groot 214 vierkante meter [kadasternummer B2600].
Na zijn overlijden zijn de echtgenote en zes kinderen de erfgenamen. Bij de boedelscheiding in 1961 komt de woning met werkplaats aan zoon Joop (1919-1999) geboren in Castricum. Hij is timmerman en aannemer. Joop is in 1942 gehuwd met Petronella van der Peet (1917) van Limmen. Hun dochter Elly Houtenbos is de huidige bewoner.
Overtoom 25 Klaas de Graaf
Bij Overtoom 23 is beschreven dat Jaap de Nijs in 1904 twee huizen bouwt. Hij verkoopt in 1912 het huis met grond aan de ‘Overtoomschen weg’, groot 240 vierkante meter [kadasternummer B1947] aan Klaas de Graaf, metselaar.
Klaas de Graaf (1883-1960), geboren in Castricum. Hij is metselaar, werkte aan de bouw van Duinenbosch en bleef voor het onderhoud aan het ziekenhuis verbonden. Klaas speelde viool, gaf muziekles, begon in 1927 een winkeltje met muziekinstrumenten in zijn woonhuis aan de Overtoom. Hij trouwt in 1908 met Agnes Agatha Morsch (1882-1950); zij krijgen vijf kinderen: Jaap, Gré, Truus, Cor, Niek en nog één jong overleden kindje.
Agnes Morsch overlijdt in 1950. Bij de verdeling van het bezit onder de erfgenamen in december 1950 volgt de toedeling aan Klaas de Graaf. Tien jaar later overlijdt Klaas in januari 1960.
Zijn twee zoons Jaap en Cor hebben een elektriciteitszaak in de Bakkummerstraat en de Torenstraat. Dochter Gré woont dan in Nibbixwoud met haar man Herman op den Kelder, dochter Truus woont met haar man Gerard Ooijevaar in het ouderlijk huis aan de Overtoom en de jongste zoon Niek is boekhouder bij het Gasbedrijf en woont aan de Brakenburgstraat.
Bij de boedelscheiding in november 1960 gaat de woning naar dochter Truus Ooijevaar-de Graaf.
Geertrudis Margaretha (Truus) de Graaf (1912-2002), geboren in Castricum, woonde op Overtoom 25. Zij trouwt in 1947 met Gerardus Ooijevaar, geboren in Midwoud, timmerman.
De huidige bewoners zijn Joost Lute (1979) en Angelique van Esveld (1974).
Jaarboek 45, pagina 21
Overtoom 27 Jacob van den Burg
De woning Overtoom 27 is in 1876 gebouwd op een perceel ter grootte van 620 vierkante meter dat Floris Twisk Willemszoon in 1875 heeft gekocht van Jan Waardijk. Jan was schoenmaker in Uitgeest en toen ook de eigenaar van boerderij Duinzigt aan de Overtoom.
Floris Twisk (1840-1929), geboren in Castricum, kleermaker, trouwt in 1867 met Guurtje Orij, ook uit Castricum; zij krijgen twaalf kinderen. Floris bouwt in 1876 een huis op de hoek van de Overtoom-Schoutenbosch; huis en erf, groot 620 vierkante meter. Hij gaat hier met zijn gezin wonen.
Floris verkoopt in 1903 een nog onbebouwd deel van zijn perceel als bouwterrein aan Jacobus de Nijs; hierop worden de woningen Overtoom 23 en 25 gebouwd. Floris houdt dan over zijn huis en erf op de hoek, groot 230 vierkante meter. In 1918 overlijdt zijn echtgenote Guurtje Orij.
Floris en dan de nog vier overgebleven kinderen zijn de erfgenamen: Willem, kleermaker, gehuwd met Catharina Haaker, Maartje, gehuwd met Jacob Fatels, tuinman in Velsen, Antje dan ongehuwd en Klasina Twisk, gehuwd met Quirinus Groot, kleermaker in Heemskerk. Het huis en erf worden vervolgens toegedeeld in juli 1918 aan vader Floris Twisk, die dan op de leeftijd van 81 jaar, het huis en erf in december 1921 verkoopt aan zijn kleinzoon Jacob (Jaap) Twisk Willemszoon, kleermaker.
Jaap Twisk (1894-1966), geboren in Heiloo. Jaap is kleermaker, hij woont vanaf 1929 op de hoek Dorpsstraat-Korte Cieweg. Hij trouwt in 1926 met Dorothea Catrina de Nijs van Castricum; zij hebben geen kinderen.
Jaap verkoopt in 1928 nog 4 vierkante meter aan de achterzijde van zijn erf aan de gemeente Castricum voor verbetering van de doorgang Schoutenbosch.
Jaap Twisk gaat het woonhuis verhuren. De eerstvolgende bewoner is Jacob van den Burg (1904), geboren in Tzummarum (Friesland). Hij is rangeerder. Jacob woont er met zijn echtgenote Antje Kooistra uit Leeuwarden; zij krijgen zes kinderen.
Vanaf februari 1932 woont hier Jan Meuleveld (1904), geboren in Nieuwe Niedorp. Hij is melkcontroleur. Hij woont er met zijn echtgenote Trijntje van den Berg van Egmond-Binnen. Zij hebben geen kinderen. Jan overlijdt in 1940, Trijntje vertrekt in 1941 naar Alkmaar.
Daarna woont hier in 1941 Dorus Groentjes (1914), geboren in Castricum. Hij is postbode. Dorus is in 1941 gehuwd met Hendrika de Graaf.
Zij maken in 1943 plaats voor zijn ouders: Johannes Groentjes (1867-1954). Johannes is tuinder. Hij is in 1891 gehuwd met Maartje de Graaf ook uit Castricum. Zij krijgen 19 kinderen, waarvan er zes zijn overgebleven en al eerder op zich zelf zijn gaan wonen.
Jaarboek 45, pagina 22
Eigenaar Jaap Twisk verkoopt het woonhuis en erf in 1952 aan Job Anthonius Lute. Job Anthonius Lute (1929), geboren in Castricum. Hij metselaar en trouwt in 1953 met Johanna Cornelia Knipping uit Wormerveer.
In 1968 verkopen zij hun woonhuis met erf aan Antonius Maria Theresia (Ton) de Groot (1944), gehuwd met Marja Uitslager (1948), zij zijn de huidige bewoners (in 2022).
De Verlegde Overtoom
In de oorlogsjaren zijn vele honderden woningen in Castricum gesloopt. Direct na de bevrijding heeft de bouw van woningen de hoogste prioriteit om de vele geëvacueerde inwoners te kunnen huisvesten. De nieuwe burgemeester C.F. Smeets begint in november 1945 in Castricum en zal leiding geven aan de wederopbouw. Ir. F.J. Gouwetor krijgt de opdracht een wederopbouwplan voor Castricum op te stellen. Voordat dit plan eind 1947 is vastgesteld, wordt al met de woningbouw gestart op basis van een oud uitbreidingsplan uit 1936. Met de uitvoering hiervan worden woningen gebouwd tussen het Schoutenbosch en de Oudeweg op het voormalige voetbalveld van Vitesse ’22 en aangrenzend op het terrein met de muziektent; dit gehele terrein is eigendom van de rooms-katholieke kerk Sint-Pancratius.
In 1946 volgt onteigening van dit gebied op naam van de gemeente Castricum bij Koninklijk Besluit van 7 mei 1945 ten behoeve van de uitvoering van het Bouwplan 1946.
De woningen worden gebouwd langs twee tussenliggende straten die de namen krijgen van plaatselijke verzetshelden: Leo Toepoelstraat en Jan Hobergstraat. Haaks hierop wordt als afsluiting van dit woongebied aangelegd twee woonstraten: aan de noordzijde de Verlegde Overtoom en aan de zuidzijde de Huibert van Ginhovenstraat.
De gemeente Castricum heeft om verkeerstechnische redenen ervoor gekozen om de Verlegde Overtoom aan te leggen en niet de tussenliggende straten te laten aansluiten op de dan bestaande Overtoom. Al het verkeer van deze nieuwe woonwijk zou dan op de gevaarlijke kruising van Dorpsstraat en Burgemeester Mooijstraat uitmonden.
De aanleg van de Verlegde Overtoom betekent een afsluiting van de Overtoom. In het gebied van de afsluiting moet het bedrijf van Johannes de Nijs aan de Overtoom nummer 20 worden afgebroken. Het wordt verplaatst naar de noordzijde van de Verlegde Overtoom en vormt daarmee ook een afsluiting van de oude Overtoom; een voetpad verbindt de beide delen van de Overtoom.
Simon Zuurbier
Bronnen:
Notariële archieven en Hypothecair registers (Kadaster) aanwezig op het Regionaal Archief Alkmaar en het Noord-Hollands Archief in Haarlem:
Bevolkingsregisters;
Burgerlijke Stand registers;
Beeldmateriaal Collectie Oud-Castricum.
Met dank aan: de bewoners van de Overtoom.
Verschenen artikelen over de straten in Castricum en Bakkum: