Oud-Castricum geeft sinds 1978 elk jaar een jaarboek uit met met door onze vrijwilligers geschreven van bronnen voorziene artikelen over de geschiedenis van Castricum: over plaatsen, gebeurtenissen, organisaties en mensen. Alle artikelen uit de jaarboeken die ouder zijn dan 1 jaar, kunt u hieronder lezen. Daarnaast kunt u de jaarboeken bekijken in ons Historisch Informatiecentrum De Duynkant.
.
Bent u op zoek naar een speciaal onderwerp? Raadpleeg dan het door ons gemaakte register op al onze jaarboeken op titel/onderwerp.
Het linkerdeel van het oude raadhuis was in 1936 het politiebureau van veldwachter Tol. Dorpsstraat 65 in Castricum, 1950. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De Tweede Wereldoorlog breekt aan en er zijn dan in Castricum drie vaste en twee tijdelijke veldwachters. Een van hen is Johannes Tol, sinds 1932 gemeenteveldwachter.
Wat maakt de pastor zo trots? Een schenking van Herman Peekel uit Beverwijk levert een interessante bijdrage over onze kennis van de Tweede Wereldoorlog in Castricum.
De veldwachters Johannes Tol en Marinus Josef Nieuwenhuizen hebben op 25 februari 1941 niet ingegrepen toen in café Beentjes (later Roozendaal en daarna d’Oude Schimmel) een voor de leider van het Duitse volk beledigend lied werd gezongen.
d’ Oude Schimmel. Dorpsstraat 75 in Castricum, 1979. Fotopersbureau De Boer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Zij werden disciplinair gestraft met een boete van tien gulden, te storten op Stichting Winterhulp Nederland. Deze nationaal-socialistische stichting moest de maatschappelijke hulpverlening in Nederland overnemen.
Al eerder is over dit incident gerept. Zo staat in het 37e Jaarboek (pagina 36-37): “Het optreden van de W.A. – de Weerbaarheids Afdeling van de N.S.B. – zorgde voor onrust.
Gehuld in zwarte kleding marcheerde de afdeling op een zondag in maart 1941, zeer provocerend door Castricum. Er ontstonden onder meer bij café Duinzicht op de Beverwijkerstraatweg schermutselingen die gemakkelijk uit de hand hadden kunnen lopen. Gelukkig kon veldwachter Johannes Tol dat voorkomen door tijdig bemiddelend en kalmerend op te treden”.
Een onderzoekje naar deze nationaal-socialistische ingreep in relatie tot de veldwachters leidt naar teksten uit het ‘dagboek van de kapelaans’. De veldwachters worden in dat boek zes keer genoemd:
op 21-10-1942 Veldwachter Nieuwenhuizen vertelt een geheim aan kapelaan Holthuizen. De NSB-burgemeester is uit Haarlem gekomen met het bericht dat Castricum ontruimd moet worden;
op 17-02-1943 Dankzij de oogluikendheid van veldwachter Tol, die hier nog altijd is, kon kapelaan Verheul, zonder ausweis (ID-kaart), het sperrgebied in;
op 02-03-1943 De avondklok gaat om 22.00 uur in. Tol heeft ’s avonds na tienen Lakeman (NSB) opgebracht en hem vier uur in een arrestantenlokaal laten zitten;
op 15-05-1943 Tol is geschorst;
op 13-06-1943 Tol, de manhaftige strijder voor recht en waarheid, is benoemd te Muiderberg en binnen 24 uur is deze benoeming weer ingetrokken;
op 17-07-1943 De benoeming van Tol is toch doorgegaan.
Het blijkt uit de dagboekaantekeningen dat de kapelaans dus veldwachter Tol respecteerden voor zijn daden.
Jaarboek 45, pagina 63
De brief die veldwachter Tol destijds ontving:
Haarlem, 23 Augustus 1941
Onderwerp: De Commissaris der Provincie Noordholland,
Overwegende, dat blijkens een bericht van den Verbindungsoffizier des Befehlshabers der Ordnungspolizei bij den Procureur-Generaal te Amsterdam, van 8 Augustus 1941, de veldwachters der gemeente Castricum Johannes Tol en Marinus Josef Nieuwenhuizen op 25 februari 1941 in de vervulling van hunne ambtelijke plichten zijn te kort geschoten in dien zin, dat zij, toen zij op genoemden datum des avonds in café Beentjes te Castricum aanwezig waren – en wel volgens hun eigen verklaring voor het verrichten van hun dienst – niet hebben ingegrepen, toen aldaar meermalen een lied werd gezongen, dat voor den Leider van het Duitsche volk, in hooge mate beleedigend was;
Overwegende, dat, ook al zoude verklaring van genoemde veldwachters, dat zij van het zingen van het bewuste lied niets hadden bemerkt, juist zijn, van plichtsverzuim sprake is, nu uit het te dezer zake ingestelde onderzoek onomstootelijk is komen vast te staan, dat het lied is gezongen, zoodat, indien de veldwachters dit niet hebben bemerkt, zij niet met de noodige nauwgezetheid hun politietaak hebben vervuld;
dat de genoemde veldwachters wegens het onderhavige plichtsverzuim een disciplinaire straf verdienen;
b e s l u i t :
1. de bezoldigde veldwachters der gemeente Castricum Johannes Tol en Marinus Josef Nieuwenhuizen ieder te straffen met eene geldboete van 10 gulden door tusschenkomst van den burgemeester van Castricum te storten in de kas van de Stichting “Winterhulp Nederland” met bepaling, dat deze boete, desgewenscht, in vier termijnen van 2,50 gulden kan worden voldaan, mits het geheele bedrag vóór 27 September aanstaande is aangezuiverd;
2. genoemde veldwachters er nadrukkelijk op te wijzen, dat deze milde straf als een zeer uitzonderlijke maatregel moet worden beschouwd en dat zij in geval van hernieuwde tekortkomingen op de strengste bestraffing zullen moeten rekenen.
Expeditie dezes zal worden uitgereikt aan de genoemde veldwachters door tusschenkomst van den burgemeester van Castricum, aan wien tevens een afschrift zal worden gezonden met verzoek om voor de inning van de boete, alsmede voor de overmaking van de ontvangen gelden aan de Stichting “Winterhulp Nederland” zorg te dragen.
Haarlem, 23 Augustus 1941, De Commissaris der Provincie Noordholland.
Veldwachter Johannes Tol is geboren op 25-3-1900 in Hoorn en overleden op 15-4-1953 in Alkmaar. Johannes is marechaussee en onbezoldigd veldwachter. Hij woont tot 1932 in Krommenie en vanaf september 1932 in Castricum, eerst aan de Beverwijkerstraatweg 50b en daarna op de Brakenburgstraat 23.
Van 1943-1945 woont hij in Zaandijk. Daarna komt hij terug in zijn laatste woning in Castricum en verhuist in 1948 naar Dorpsstraat 84; hij woont van 1951 tot zijn overlijden (in 1953) in Alkmaar.
Johannes trouwt in 1923 met Margaretha Maria Jong, geboren op 5-4-1900 in Zwaag en overleden op 24-12- 1991 in Alkmaar; zij hebben geen eigen kinderen, maar een neef als pleegkind. Na het overlijden van Johannes komt zij in 1953 terug naar Castricum en wel naar Schoutenbosch 69. In 1955 gaat zij wonen op Dorpsstraat 91.
Pastor Gerard Tol.
De pastor van de ‘Onze Lieve Vrouw van Goede Raad’ kerk in Beverwijk
De ingelijste tekst is geschonken door Herman Peekel. Hij is al vele jaren betrokken als vrijwilliger bij het rijksmonument de Goede Raadkerk aan de Arendsweg in Beverwijk. De kerk is inmiddels verkocht aan projectontwikkelaar Nelis uit Heemskerk. De pastor van deze parochie was de door parochianen zeer beminde Gerard Tol, geboren in 1929 en overleden in 2020.
Het was deze pastor die dit ingelijste document jarenlang op zijn werkkamer had hangen uit respect voor zijn pleegvader, Johannes Tol, veldwachter in Castricum. Gerard was een trots pleegkind van zijn oom en tante: het echtpaar Tol-Jong.
De eerste Openbare Lagere School op de hoek van de Schoolstraat en de Dorpsstraat, gebouwd in 1854. Daarachter het oude raadhuis. Dorpsstraat 65-67 in Castricum, 1924. Collectie Pennekamp. Toegevoegd.
In het jaar 1921 is de mogelijkheid geopend om subsidie te krijgen bij de bouw van een huis. Er is een grote behoefte aan woningen. Vele Castricummers hebben bij de gemeente subsidie aangevraagd en bouwtekeningen ingediend. De te bouwen huizen waren vooral gepland aan de Bakkummerstraat, de Ruiterweg en de Stetweg.
Er is besloten om de oude school hoek Dorpsstraat–Schoolstraat te gaan verbouwen. Een andere optie was om deze school en die aan de Van Oldenbarneveldweg te slopen en te vervangen door een halverwege beide scholen te bouwen nieuwe Openbare Lagere School.
De gebeurtenissen in Castricum van honderd jaar geleden zijn vooral ontleend aan de gemeenteraadsnotulen, de inkomende en uitgaande stukken van de gemeente Castricum, dossiers in het gemeentearchief, de provinciale bladen, de registers van de burgerlijke stand enzovoorts.
1 januari 1921
Het gemeentebestuur bestaat uit burgemeester Lommen, de wethouders Piet Kuijs en Cornelis Spaansen en de raadsleden Gerrit Kuijs, Geert Middelveld, Hendrik Schipper, Piet Twisk en Henderik Zandbergen. Klaas van Lunen is de gemeentesecretaris en Bernardus Res de gemeenteontvanger.
Castricum telt op 1 januari 1921 4.503 inwoners. Dit aantal is op 31 december toegenomen tot 4.639. In de gemeente worden er in dit jaar 124 kinderen geboren, er overlijden 128 inwoners en er worden 41 huwelijken gesloten.
6 januari 1921
C. Dijkhuizen en 31 anderen, allen ouders van schoolgaande kinderen op de openbare scholen, doen het verzoek om in het vervolg op katholieke feestdagen op die scholen onderwijs te geven.
Voor de functie directeur-administrateur van de Gemeentelijke Lichtbedrijven wordt Jacobus van Hoeve benoemd, die dan nog woont in Visby (Zweden) en de betrekking per 1 maart aanvaardt. Bij dezelfde onderneming wordt tot monteur-meteropnemer benoemd op een weekloon van 38 gulden: Hendrik van Amersfoort, dan nog wonend in Beverwijk.
16 februari 1921
In verband met de bepalingen van de Lager Onderwijswet van 1920 wordt de commissie van toezicht op het lager onderwijs opgeheven en de leden eervol ontslagen. Door de raad wordt een verordening vastgesteld regelende de inrichting en de samenstelling van de commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs in de gemeente Castricum. De Schoolcommissie bestaat uit negen leden en benoemt uit haar midden een voorzitter en secretaris; de leden worden voor drie jaar benoemd.
7 maart 1921
Het bestuur van de vereniging ‘Castricum Vooruit’ heeft een rapport uitgebracht over het tot stand brengen van een behoorlijk vaarwater. Dit rapport wordt door Burgemeester en wethouders (B&W) onderzocht.
Pieter Korn neemt ontslag als lid van het Burgerlijk Armenbestuur in verband met zijn vertrek uit de gemeente.
De gemeenteraad levert een bijdrage van 10 procent in de wachtgeldregeling van het werkloos wordend personeel, dat woont in onze gemeente en werkzaam is bij de Verenigde Koninklijke Papierfa- brieken van de firma Van Gelder en Zonen in Amsterdam.
Petrus Johannes Valkering was lid van de schattingscommissie Rijksinkomstenbelasting, woont niet meer in deze gemeente en krijgt als lid eervol ontslag. Als opvolger wordt benoemd Dirk Cornelis Twisk (1866).
Veldwachter Bleijendaal. In 1917 was Piet Bleijendaal een van de 84 sollicitanten voor politieman in Castricum. Zijn vader was afkomstig uit Heemskerk. Naast ordebewaarder was jij ook deurwaarder, bode en klokkenluider. Op 55 jarige leeftijd ging hij met pensioen. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Tot gemeenteveldwachter is per 29 maart benoemd Pieter Bleijendaal, geboren in Den Helder (1884).
14 april 1921
De heer A. Jacobs en mevrouw M. Liefting-Duijker zijn benoemd als leden van het Burgerlijk Armenbestuur als opvolgers van de heer P. Korn en mevrouw A. Louter-de Weijer.
Van het Rijk wordt door de gemeente een gedeelte van het strand gehuurd nabij de strandweg om te kunnen verhuren aan personen die daar een tentje willen plaatsen, zodat bezoekers daar verversingen kunnen gebruiken. Huur van een lengte van 100 meter tegen een huurprijs van 5 cent per meter.
Uitvoerige discussie in de gemeenteraad over de toekomst van de twee openbare lagere scholen:
school 1 op de hoek van de Schoolstraat en Dorpsstraat;
school 2 in Bakkum aan de Van Oldenbarneveldweg.
De varianten zijn: a. beide bestaande scholen afdoende verbeteren; b. de oude school I afbreken en op die plaats een nieuwe school bouwen; c. beide scholen opheffen en halverwege een nieuwe school bouwen.
Jaarboek 45, pagina 84
De kosten van de verschillende varianten worden nog begroot en tekeningen worden gemaakt.
21 april 1922
Voor de benoeming van een schoolarts is een verzoek bij de gemeenteraad ingediend door P. Lommen en D. Commandeur, respectievelijk voorzitter en secretaris van de rooms-katholieke Vereniging Het Wit-Gele Kruis en door B.A. Res en N.A. Nijsen, voorzitter en secretaris van de Vereniging Het Witte Kruis te Castricum. Omdat de noodzakelijkheid niet is gebleken en ook in verband met de financiële toestand van de gemeente wordt dit verzoek door de gemeenteraad afgewezen.
Opgave geneeskundigen werkzaam in Castricum:
huisarts: Y. Schoonhoff; vijf geneesheren bij Duin en Bosch;
apotheker: mejuffrouw M.A. van der Vegte;
vroedvrouw: mejuffrouw J.J. Vahl.
Café ‘De Goede Verwachting’ van Willem Castricum. Van links naar rechts: onbekend, Cor Castricum, Nelis Castricum, Piet Sap, onbekend, Siem Morsch, Mien Morsch, Jo Col, Marie Col, in de auto Baas Wullem. Voorste rij: Dirk Castricum, Anton Castricum, Mien Castricum, Doris Castricum, Dieuwe Castricum. Nu (2010) staat hier een restaurant met daarboven een appartementencomplex. Heereweg 36 in Bakkum, 1920. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Opgave aan de inspecteur der directe belastingen te Alkmaar van de vergunninghouders voor de verkoop van sterke drank en de huurwaarde voor het bedrijf:
Rika van Benthem: 224 gulden, wijk A, nummer 216, De Vriendschap
H.Bischot/J. Blauw: 274,50 gulden, wijk A, nummer 157, De Rustende Jager
Ant. van Benthem: 262,50 gulden, wijk A, nummer 71, Dorpsstraat, hoek Burgemeester Mooijstraat
P. Schotvanger: 156 gulden, wijk A, nummer 134, Burgemeester Mooijstraat (De Harmonie)
C. Stuifbergen: 106,75 gulden, wijk A, nummer 67, Dorpsstraat (De Landbouw)
H. Kerkhoff: 160 gulden, wijk A, nummer 57, Dorpsstraat (Funadama)
P. Spanjaard: 71,70 gulden, wijk A, nummer 41, Beverwijkerstraatweg (Duinzicht)
A.L. Burgering: 57,50 gulden, wijk C, nummer 122, Bakkummerstraat
W. Borst: 79 gulden, wijk E, nummer 16, Nu Fase Fier
G. van Egmond: 93 gulden, wijk E, nummer 63, Heereweg 12 (Café De Onderneming)
C. Castricum: 106 gulden, wijk E, nummer 51, Heereweg 36 (De Goede Verwachting)
Rijksstraatweg (nu Dorpsstraat) met links café De Landbouw. Duidelijk zichtbaar is de trambaan met wissel en rechts op de achtergrond de waterpomp voor de stoomtram. Café De Landbouw is in trek bij wachtende reizigers; dit geldt ook voor het iets verder gelegen café van Toon van Benthem.
20 mei 1921
Als een van de eersten verkrijgen Theodorus van Weenen, metselaar en Johannes Spil, timmerman, van de gemeente een hypotheek voor de bouw van een dubbele arbeiderswoning (Mient 47 en 49).
Aan de verschillende aanvragers voor de bouw van een woning wordt 80 procent hypotheek verstrekt. Naast de verstrekking van een hypotheek door de gemeente kan er ook in 1921 een subsidie door het Rijk worden verkregen.
Bij koninklijk besluit van 8 november 1920 kan de Minister van Arbeid premies toekennen ten behoeve van de bouw van particuliere woningen met een maximale inhoud van 450 vierkante meter. De premie bedraagt 20 gulden per vierkante meter woningoppervlakte (voor zolders geldt 10 gulden) met een maximum van 2.000 gulden per woning.
Van deze nieuwe regeling wordt in Castricum veel gebruik gemaakt. Er wordt in 1921 een groot aantal aanvragen voor premie ingediend met bijvoeging van bouwtekeningen. De premies worden alleen beschikbaar gesteld voor deugdelijke arbeiders- of bescheiden middenstandswoningen.
De aanvraagprocedure is veelomvattend. Verzoeken om premie worden gericht aan het gemeentebestuur. Dit bestuur vraagt aan de Minister van Arbeid goedkeuring voor de premieverstrekking met het overleggen van bouwtekeningen en een globale raming van de bouwkosten. Voor de bouw van woningen die voor premie in aanmerking komen, kunnen zo nodig door het Rijk aan de gemeente hypotheken worden verleend tegen een rente van 6 procent voor de tijd van 15 jaar.
Veel inwoners met bouwplannen doen een aanvraag voor toekenning van premie. De te bouwen huizen zijn vooral gelegen aan de Bakkummerstraat, Ruiterweg en Stetweg.
Jaarboek 45, pagina 85
Bouwtekening woning Piet de Baat.
Per te bouwen woonhuis moet een uitvoerige procedure voor toekenning subsidie worden gevolgd.
Als voorbeeld de subsidie voor Petrus de Baat (1899) aan de Kramersweg. Aanvraag op 11 april 1921 aan B&W van Castricum voor een woning die zal worden gebouwd op het terrein gelegen aan de Kramersweg.
Oppervlakte van de woningvloer buitenwerks gemeten 52 vierkante meter en van de zolderverdieping 40,5 vierkante meter. Indienen bouwtekeningen (afbeelding 1) in drievoud, stichtingskosten zonder grondprijs schatting 4.500gulden; de grondprijs bedraagt 500 gulden.
P. de Baat ondertekent een verbintenis dat hij gedurende 15 jaar na voltooiing van de woning deze zal bewonen of ter bewoning doen gebruiken, bij verhuur geen sleutelgelden zal heffen met een eventuele huur van 6 gulden per week.
Advies van opzichter G. Slop van Gemeentewerken aan B&W om vergunning te verlenen tot het bouwen van het woonhuis. Bouwpremie kan bedragen 52 x 20 gulden en 40,5 x 10 gulden = 1.445 gulden.
Het echtpaar Piet en Trien de Baat. Petrus de Baat (1899-1987) geboren in Velsen, was werkzaam op Duin en Bosch, eerst in de keuken en later als portier, trouwt in 1921 met Catrina van Koot (1898-1980); zij woonden later op Torenstraat 26.
Brief van 4-5-1921 van Staatstoezicht op de Volksgezondheid, Hoofdinspectie Volkshuisvesting uit ’s-Gravenhage aan B&W met de mededeling dat aan de Minister van Arbeid is voorgesteld om een subsidie van 1.330 gulden toe te kennen en voor eenzelfde bedrag te verstrekken aan P. de Baat.
Brief van B&W aan P. de Baat dat een positief advies is uitgebracht aan de minister om een premie van 1.330 gulden te verstrekken.
Landelijke publicatie op 20-5-1921 van het Ministerie van Arbeid van het subsidiebedrag met de namen van de betrokkenen en ook de naam van P. de Baat.
Na ontvangen van de machtiging van de minister moet binnen drie maanden met de werkzaamheden worden gestart.
Brief van 12-8-1921 van B&W aan P. de Baat dat een premie zal worden uitgekeerd van 1.330 gulden, die zal worden uitgekeerd ineens, wanneer de woning glas- en waterdicht is, mits aan een aantal bouwtechnische voorwaarden is voldaan.
Woning van Piet de Baat aan de Kramersweg op de hoek met de Duin en Boschweg, vlakbij de spoorlijn en kort voor de afbraak in 1943.
Jaarboek 45, pagina 86
1 juni 1921
De gemeenteraad neemt het besluit om de oude school bij het raadhuis te verbouwen en niet te kiezen voor nieuwbouw. De Inspecteur van het Lager Onderwijs oordeelde dat de bestaande school afdoende kan worden verbeterd om aan de geldende eisen te voldoen. Dit plan is aanzienlijk voordeliger dan de bouw van een nieuwe school. In het plan worden de lokalen langs de Dorpsstraat omgebouwd tot gymnastieklokaal en de lokalen langs de Schoolstraat worden drastisch verbouwd. Om de geluidshinder te verminderen, wordt de Schoolstraat geasfalteerd.
De Openbare Lagere School. Kinderen op de speelplaats, met onderwijzer. Dorpsstraat 67 in Castricum, 1923. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Bestek en voorwaarden voor het slopen van gangen, het leggen van riolering, de bouw van privaten en het aanbrengen van tussenmuren is vastgesteld op 29 juli; de openbare aanbesteding volgt op 15 september.
De afdeling voor U.L.O heeft op de school geen reden meer van bestaan en wordt opgeheven.
1 juli 1921
Er wordt besloten om de gemeente aan te sluiten bij de Postcheque- en Girodienst.
Eervol ontslag aan onderwijzer Dirk Dekker na 42 jaar aan de dorpsschool verbonden te zijn geweest.
Meester Dirk Dekker (1856-1922), van wie vele Castricummers les hebben gehad.
27 september 1921
Leningen worden aangegaan voor de verbouw van de school en voor de uitbreiding van het gasbuizennet en het elektrisch net.
Raadslid Gerrit Kuijs vraagt om de Veldweg (Bleumerweg) te verbeteren met het laten aanbrengen van sintels tot zijn woning aan het einde van die weg, die dan nog onberijdbaar en onbegaanbaar is.
24 oktober 1921
De snelheid van de tram in de kom van het dorp wordt gemaximeerd. Op het gedeelte van de Rijksstraatweg (Dorpsstraat) tegenover de Burgemeester Mooijstraat en de weg ’t Over (Overtoom) maximaal 5,5 kilometer per uur en van de weg ’t Over tot de rooms-katholieke kerk maximaal 7,5 kilometer per uur.
De stoomtram passeert hier het huidige pand van het Eethuysje. Dorpsstraat 53 in Castricum, 1907. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
B&W stelt een verordening voor op de heffing van schoolgeld voor het gewoon lager onderwijs en voor het vervolgonderwijs in de gemeente Castricum.
11 november 1921
Opgave 10e volkstelling van het aantal geheel of gedeeltelijk bewoonde huizen:
Wijk A Kerkbuurt, aantal huizen: 235
Wijk B Oosterbuurt, aantal huizen: 35
Wijk C Duinderbuurt, aantal huizen: 182
Wijk D Duin en Bosch, aantal huizen: 69
Wijk E Zuid-Bakkum, aantal huizen: 74
Wijk F Noord-Bakkum, aantal huizen: 20
Wijk G Schulpstet, aantal huizen: 49
Wijk H Noordeinde, aantal huizen: 24
Verspreide huizen, aantal: 30
In het Burgerlijk Armenhuis wonen acht personen, waarvan vijf oude lieden en drie gebrekkigen.
Opgave aantal personen die ondersteuning krijgen:
Burgerlijk Armbestuur telt 17 personen, waarvan 13 het gehele jaar; 16 vrouwen en 1 man, vier boven de 70
Het rooms-katholiek Parochiaal Armbestuur telt 12 personen, waarvan vier boven de 70.
De Diaconie der Nederlands Hervormde Gemeente telt zes personen: 3 vrouwen en 3 mannen; 1 het gehele jaar; geen boven de 70.
In 1963 verkoopt het bestuur van de diaconie het huisje aan Klaas Schoenmaker (1932). Breedeweg 59 in Castricum, 1957. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De gemeenteontvanger Bernardus Res neemt ontslag als secretaris-penningmeester van het Burgerlijk Armenbestuur.
Veel inwoners hebben het financieel slecht en doen een oproep aan de gemeente om meer te bezuinigen en daarmee de lasten te verlagen.
Een commissie wordt ingesteld die onderzoekt of de huren van de gemeentewoningen wel in overeenstemming zijn met de uitgaven van de gemeente.
Marga Zomerdijk met het geschilderde portret van Herman.
Herman Zomerdijk (1947-2014) is een bekende naam voor veel Castricummers. In Bakkum verschijnt er een brede glimlach op de gezichten als Herman ter sprake komt. Het beeld dat uit de verhalen oprijst is dat van Herman als een aimabele, bescheiden en geliefde Bakkumse bollenboer. Met zijn metaaldetector, als klusser en amateurarcheoloog vond en maakte hij alles. Dat ging hand in hand met een uiterst zorgvuldige werkwijze. Hij hield echter niet van autoriteiten en was wars van regels. Daarnaast was Herman een feestneus. Een kermis in Bakkum zonder hem was niet compleet, zo wordt verteld. Kortom, er zijn prachtige verhalen over deze kleurrijke dorpsgenoot te vertellen.
Jonge jaren
Zoeken en onderzoeken van alles wat hij kon vinden in de omgeving van Bakkum zat er bij Herman al heel jong in. Zijn ouders, vader Piet Zomerdijk en moeder Marie Zomerdijk-Borst, kregen zeven kinderen, waarvan twee jongens en vijf meisjes. Ze woonden met het gezin in een boerderij aan de Heereweg 74 in Bakkum.
Een deel van het gezin met onbekenden in de jaren (negentien) vijftig. Achter tweede van links moeder Marie en naast haar vader Piet. Midden op de kar (in het wit) Herman en geheel rechts zus Gerda.
Herman werd daar geboren in 1947 en was de op een na jongste van het gezin. Zijn drie jaar oudere broer Piet (1944) weet te vertellen dat Herman als jochie al voortdurend op pad was op zoek naar muntjes en ander mogelijk bruikbaar spul. Toen moeder Zomerdijk eens tegen haar toen zesjarige zoon Herman opmerkte dat hij nu wel erg moe begon te worden van het rondstruinen, was zijn antwoord: “Doe me dan naar bed”.
Jaarboek 45, pagina 55
De familie Zomerdijk aan de achterzijde van de boerderij in 1960. Van links naar rechts drie Duitse badgasten, Pim, Gerda en Herman Zomerdijk, moeder Marie, Nelly, Piet en Gré Zomerdijk.
Vader had een bollenbedrijf. Het was hard werken en ook de kinderen werkten al jong mee. In het gezin werd iedereen geacht op tijd aan tafel te komen maar voor Herman maakte moeder Zomerdijk altijd een uitzondering. “Als hij te laat kwam had ze toch nog wel ergens een prakje voor hem staan. Herman was een beetje het troeteljoch van moeder”, weet zus Gerda (1949).
Samen met Gerda bij de schapen.
Gerda en Herman speelden als jongste kinderen veel samen. Gerda: “Toen we heel klein waren deden we spelletjes als tikkertje en verstoppertje. Later werd het spelen wat prestatiegerichter en ging het er meer om wie de beste of de snelste van ons twee was. Beiden verzamelden we sigarenbandjes, maar wel ieder apart. Ook sinaasappelpapiertjes plakten we in. Alles verzamelden we. Ik heb hem wel eens wat afgetroggeld.
Bij het bollenpellen kwamen we soms muntjes tegen. Meestal een cent. Herman wilde die graag hebben, alleen al om te zien uit welk jaartal de munt afkomstig was. Hij vroeg dan: ‘Mag ik die hebben?’ Mijn antwoord was: Nee, alleen ruilen voor een sigarenbandje.”
Doordat moeder wat sukkelde met haar gezondheid, kwam dokter De Jongh heel vaak bij de familie Zomerdijk. De regelmatige en zeer vriendelijke bezoekjes van de huisarts waren belangrijk voor het gezin. Dokter De Jongh rookte sigaren, waarvan Herman en Gerda probeerden de bandjes te bemachtigen. Broer Piet: “Herman kon beter dan wie ook wat aftroggelen. Veel beter dan ik.”
Herman en pastoor Leipzig.
Herman was jarenlang misdienaar bij pastoor Leipzig in Bakkum. Herman was een lief jochie en pastoor Leipzig een gemoedelijke man. Die pastoor kon hem leiden in de goede zin van het woord. Want ook toen al kwam het woord ‘moeten’ niet in het woordenboek van Herman voor. Piet: “Misdienaar waren we allebei een jaar of vier. Daarna kon je vier jaar koster worden in de Antoniuskerk. Dat was de kapel bij het kindertehuis Antonius in Bakkum. In totaal is Herman zeven jaar misdienaar en koster geweest. Als koster moesten we onder andere collecteren. Dat deden we met plezier.”
Altijd buiten spelen,een liefdevolle jeugd
Herman had zoveel vriendjes dat Gerda en Piet zich niet een naam in het bijzonder kunnen herinneren. Hij was altijd met
Jaarboek 45, pagina 56
vriendjes op pad. Piet: “Wij woonden ideaal met een grote tuin en een eigen voetbalveld.” Gerda voegt daaraan toe: “We waren altijd aan het spelen of gingen schommelen bij onze tante.”
De kinderen hadden volgens Gerda een warme en liefdevolle jeugd: “Het was gewoon in die tijd dat we meewerkten op het land en zeker in de bollentijd. Ook de oudere zussen werkten op het land. Maar ze smeerden ook boterhammen en hielpen met bollen pellen en wieden bij de tulpen. De huishoudelijke klussen waren voor de meiden. Herman en Piet hoefden niet af te wassen.”
De broers Zomerdijk. Van links naar rechts Henk, Piet, Nic, Herman, Jan en Jaap. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Over het wonen aan de Heereweg vertelt Gerda: “Dat was een prachtige plek. Als er ijs was mochten we schaatsen. Vrienden en vriendinnen waren altijd welkom en kwamen logeren. We hadden een groot huis en verhuurden ook aan badgasten uit Amsterdam of Duitsland. Onlangs kreeg broer Piet nog foto’s. Die badgasten brachten ook nieuwe dingen in het gezin. Er kwam zo’n groot ding in de tuin: een volière. Eerst wilden onze ouders dat niet maar Herman vond het leuk, dus die kwam er. Herman zorgde ook voor de lammetjes.”
Vader Zomerdijk overleed op 68-jarige leeftijd en moeder werd 70.
Dienstplicht en verkering
De beide jongens uit het gezin Zomerdijk moesten in dienst. Marga, de weduwe van Herman, weet te vertellen dat Herman daar geen man voor was. In die tijd hadden ze nog geen verkering, maar Marga kent de verhalen. De kasten van dienstplichtigen werden gecontroleerd of alles wel netjes op een stapel lag. Zo niet, dan werd de hele kast leeg getrokken en moest je die weer helemaal opnieuw inruimen. Herman kon daar niet goed tegen.
Toch maar blijven lachen als militair …
Hij was nog vrijgezel en als een van zijn maten straf kreeg, nam hij de straf over en bleef de weekenden op de kazerne. Zo was hij bijna ieder weekend niet thuis. Zijn kameraden riepen op hun beurt tijdens het appél ook wel eens ‘present’, terwijl Herman er niet was.
Piet kwam eerder uit dienst, omdat vader ziek was. Hij vertelt dat Herman eens thuiskwam met een tas vol patroonhulzen en ander gevonden materiaal. Dat mocht natuurlijk helemaal niet, maar daar leek Herman geen erg in te hebben. Uiteindelijk lukte het hem ook om vervroegd af te zwaaien.
Trouwfoto Marga en Herman bij de Karpervijver in Bakkum in 1975.
Marga Zomerdijk-van der Poel, nu 69 jaar, trouwde in 1975 met Herman. Ze leerden elkaar kennen tijdens een skivakantie in Oostenrijk in het dorpje Westendorf. ”Ik weet nog heel goed wanneer ik Herman de allereerste keer zag. Ik was met vriendinnen op wintersport. We zaten in een cafeetje met vijf meiden en twee jongens. Een van die jongens zei: ’Wacht maar, ik roep wel drie jongens van boven’. Die jongens kwamen de trap af, maar ik heb er maar één gezien. Het leek voor mij of Herman in een aureool liep. Het was meteen: ‘Wauw’. Herman zei die avond eerlijk: ‘Ik heb een meisje in Castricum’. Dus ik was bang dat het niets kon worden. Maar we bleven elkaar schrijven en later kwam Herman naar Amsterdam, waar ik werkte. Herman is altijd mijn grote liefde gebleven”, aldus Marga.
Het meisje van Herman Zomerdijk en werken in de bollen
Marga was net 22 jaar toen ze met Herman trouwde. Zij gingen achter de boerderij wonen op nummer 74a. Dat was oorspronkelijk een bollenschuur die Herman omtoverde tot een knusse woning, waar Marga nu nog woont.
Marga groeide op in Amsterdam en moest wennen aan het dorpsleven: “In Bakkum had Jopie Hoebe een winkeltje. Toen ik daar voor de eerste keer kwam, werd er gevraagd;
Jaarboek 45, pagina 57
‘Ben jij het meisje van Herman Zomerdijk?’ Ik was toen zelfs een beetje nijdig, want ik kon niet eens anoniem boodschappen doen. Dat ging niet omdat iedereen Herman kende.”
Herman was zes jaar ouder dan Marga. In de familie Zomerdijk gaat de anekdote rond dat Herman overal en ook zonder detector muntjes wist te vinden. In hun verkeringstijd waren Marga en Herman een keer aan het strand. Ze hadden wel zin in een patatje, maar geen geld op zak. ‘Wacht maar even’, zei Herman en hij had in no time genoeg geld gevonden om een zakje patat te kopen …
Gerda: ”Herman heeft eerst de tuinbouwschool gedaan en ging toen werken in het bedrijf van onze vader. Vader deed een stuk land over aan Piet en Herman. Die werden ook bollenkwekers van tulpen, blauwe druifjes en de keizerskroon.”
Marga en Herman koppen de bollen in 1979.
Rob van Eerden, nu werkzaam als beleidsarcheoloog bij de provincie Noord-Holland en Huis van Hilde, werkte in de jaren (negentien) tachtig nog bij de familie Zomerdijk op het land om te helpen bij het bollenrooien en laat weten: “In die tijd zag ik Herman vooral als een wat nukkige boer. Later was hij niet meer mijn leidinggevende in de bollenteelt en werd onze relatie gelijker. Herman was een energieke en temperamentvolle man en een vrijbuiter.”
Herman verliet het familiebedrijf in 1987. “Dat snapten we allemaal”, vertelt Gerda. “Het bollenbedrijf was eigenlijk niks voor hem. Het bedrijf moest uitbreiden en expansie was niet Herman zijn ding, want hij had ruimte nodig om zijn eigen gang te kunnen gaan.”
Piet ging alleen verder met het bedrijf. ”Dat was natuurlijk wel even heen en weer gedoe, maar het heeft een goede relatie met mijn broer niet verstoord. Herman gaf eigenlijk niet om geld en uitbreiding”, zegt Piet. “We rookten weer een sjekkie en dat was dat.”
Jutten en kermis vieren
Piet: “We bleven wel samen jutten. Ik had eens twaalf mooie planken op het strand gevonden. Die hees ik op de fiets, maar de spaken sprongen eruit. In het donker worstelde ik met die planken. In de verte zag ik een lichtje. Daar kwam Herman aan. Het eerste wat hij vroeg was: ‘Is er nog meer?’ Herman ging meteen door naar het strand, waar een houten sloep lag van vijf meter. Een mooi bootje, maar die was niet te tillen. Er moesten meer mensen mee om het op te halen We hebben dat ding toen met een tweewielig trekkertje naar huis gehaald.
De oogst van het jutten.
Jaarboek 45, pagina 58
De strandvonder kwam bij ons langs om naar het hout en de sloep te kijken. Hij liet het erbij. Herman heeft die hele boot opgeknapt met het materiaal van het strand. Zelfs de verf had hij daar gevonden!”
Naar de Bakkummer kermis in 1984. Herman is nog net zichtbaar (met baard) op de kar. Links de boerderij van Zomerdijk.
Herman was ook een echte liefhebber van de jaarlijkse Bakkummer kermis. Marga: “Het was het hele weekend feest, maar het hoogtepunt was de viering van het eerste deuntje op de maandagmorgen. We gingen dan eerst met familie en vrienden indrinken bij ons thuis. We hadden de grootste lol samen, vooral toen er een keer werd aangebeld door een onderwijzeres met acht kinderen. Ze kon Antonius niet vinden en wist natuurlijk niet wat ze zag … In de loop van de ochtend werd iedereen door Cor Zonneveld op een platte kar naar Borst gebracht, waar vrolijk verder werd gedronken. Toen het deunen eind jaren (negentien) tachtig werd afgeschaft, was het ook meteen over met de bijeenkomsten in ons huis.”
Klussen en metaaldetector
Herman werkte later als freelancer en deed klussen. Hij verkocht bloemen in zijn stalletje en struinde rond met zijn detector. Marga werkte als verpleegkundige en echoscopiste en werd kostwinner. Uit het huwelijk werden geen kinderen geboren. Marga: “Herman werkte heel hard en iedereen wist hem voor klussen te vinden. Hij had een duidelijke eigen mening.”
Herman aan het klussen.
Met het inkomen uit de baan van Marga en de klussen van Herman konden ze het prima redden.
Herman had een vrije geest en dat botste wel met de autoriteiten. “Hij zocht de grenzen op”, zegt Marga. “Hij kweekte zijn eigen bloemen en verkocht die in een stalletje naast de weg. Alleen dat stalletje had geen wielen en daarom werd het door de gemeente als illegaal bestempeld en moest het verdwijnen. Dat was omstreeks 2000. Het bloemenstalletje langs de weg was een van de eerste in het dorp en Herman verkocht heel goed. Herman was zo kwaad dat zijn stalletje weg moest dat hij naar het gemeentehuis ging en de kamer van de betreffende bestuurder binnen stormde.” Het hielp niet, want het stalletje mocht niet blijven.
“Het vrijbuiter zijn is echter maar één kant van Herman”, meent Marga. “Hij was juist ook heel sociaal en bescheiden. We hadden veel aanloop in ons huis. Herman had altijd veel mensen om zich heen. Hij was niet zo van de verenigingen, maar toch was hij ook actief bij de Werkgroep Oud-Castricum en in verschillende koren.”
Met andere vrijwilligers van de werkgroep die metaaldetectoren hadden, ging Herman op zoek naar muntjes in de regio. Udo Espeet was de eerste die in Castricum met een zelfgemaakte metaaldetector liep. Omdat de gezondheid van Udo te wensen overlaat, helpt zijn vrouw Clazien met het ophalen van herinneringen: “Herman vond die detector van Udo mooi spul en daarom maakte Udo er ook een voor Herman. Herman liep altijd al te rapen en een periode gingen ze met een paar mannen samen op stap. Munten zoeken en ook naar muntenbeurzen, waar vooral verzamelaar Herman zijn hart kon ophalen. Sommige verzamelaars verkochten zo nu en dan hun vondsten. Voor die reizen naar beurzen zorgde Herman voor de koffie en broodjes onderweg.
Herman ging vrijwel wekelijks ook naar het penningenkabinet in Utrecht om uit te zoeken waar de munten die hij vond, vandaan kwamen. Maandelijks ging Herman, zo nu en dan vergezeld door andere Castricumse zoekers, naar Leiden om muntendeskundige C. van Engel te spreken en hem hun nieuwste vondsten te laten zien.”
Visie en kundig amateurarcheoloog
Herman had een vergaande visie op het belang van archeologische vondsten voor het dorp en oog voor de waarde. Dat bevestigen zijn metaaldetectorvrienden. Dat belang laat zich omschrijven als het zichtbaar maken van de geschiedenis. De vrienden: “Wat Herman zo speciaal maakte, is dat hij direct zag welke muntjes het waren en de waarde die ze vertegenwoordigden.”
In 1986 deden de vrienden bijzondere vondsten, bestaande uit een fibula en muntsoorten. In de omgeving van Castricum, Bakkum en De Egmonden werden heel veel munten gevonden. De meeste middeleeuwse munten werden door Herman gevonden.
In 1995 waren verschillende Castricumse mannen, waaronder Herman, betrokken bij de opgravingen in de Oosterbuurt in Castricum. Een van de topvondsten was een gouden Keltische munt uit de eerste eeuw voor Christus. Toen de opgravingen af waren, zei het bevoegd gezag: “Dat kán geen Keltische munt zijn. De Kelten zijn hier helemaal niet geweest!” Vijf jaar later bleek uit een nieuw rapport dat de munt vermoedelijk meegekomen was met mensen uit de ijzertijd.
Opgraving van Oud-Castricum op de hoek Henri Schuytstraat/Burgemeester Mooijstraat in 1997. Herman staat links gebukt.
De amateurarcheologen werden ook ingeschakeld door PWN. Herman beschouwde het duingebied als zijn eigen achtertuin en dat viel niet altijd even goed bij PWN. Vaak kende hij de boswachters en dan ging het goed, maar als er een nieuwe boswachter kwam en Herman moest zijn duinkaart laten zien, zei hij: “Tsja …ik ga toch geen duinkaart kopen voor mijn achtertuin?”
Ook bij de aanleg van de Noord/Zuid-metrolijn in Amsterdam werden de mannen ingeschakeld om met hun metaal-
Jaarboek 45, pagina 59
detectors te helpen zoeken. Hoe de liefde voor jutten, archeologie en verzamelen bij Herman ontstond? Rob van Eerden: “Niemand kan dat precies zeggen. De kinderen Zomerdijk weten allemaal dat hij op jonge leeftijd al voortdurend in de weer was met verzamelen. Ik weet het niet, het zit in je denk ik. Herman was voor mij een beetje een rolmodel. Hij was tuinder/bollenboer en van oorsprong geen wetenschapper. Als kind gaf mij dat het gevoel dat ik ook als lid van een tuindersfamilie archeologie interessant ‘mocht’ vinden. Herman was er absoluut van overtuigd dat het zinvol was wat hij deed. Zijn collega-boeren begrepen dat niet altijd, maar hij twijfelde nooit aan waar hij mee bezig was. Dat eigenzinnige sprak mij meteen aan toen ik nog tiener was.”
Zoeken bij de Adelbertusakker
Op de Adelbertusakker in Egmond-Binnen stond in de vroege middeleeuwen een klein, houten kerkje, vernoemd naar de Heilige Adelbertus die hier rond 750 begraven was. De Adelbertusakker werd een bedevaartsoord en men vermoedt dat dat de vele munten in de bodem verklaart. Na meer dan twee eeuwen werden de stoffelijke resten van de Heilige Adelbertus herbegraven in de abdij van Egmond. De abdij is een historische plek in Egmond-Binnen. Tot op de dag van vandaag wonen en werken er nog monniken. De Adelbertusakker was voor de amateurarcheologen een droom. De mannen vroegen de abt toestemming om een meter diep te zoeken onder leistenen pilaren die destijds nog op de akker stonden. Aanvankelijk gaf de abt toestemming, maar een tijdje later werd er door de onderhoudslieden van de abdij bezwaar gemaakt. Er mocht niet gezocht worden.
De mannen trokken zich er niets van aan. Als kwajongens vertrokken ze in de nacht en gingen met hun detectoren aan de slag. Daarvoor moesten de leistenen opzij worden gelegd en er moest gegraven worden. Dat deden de mannen hardwerkend en in goede harmonie. Iemand waarschuwde de politie en de mannen gingen er vandoor. Herman en een vriend lukte het om over een hekje te springen, maar Udo Espeet kwam in de sloot terecht. Zijn vrouw weet nog dat hij kletsnat thuiskwam. Alle drie moesten ze mee naar het bureau. Daarna op gesprek bij de abt en de gevonden munten moesten terug naar de abdij.
Fietsen, zingen, vis roken en schrijven vanuit Hermans Hof
Makrelen schoonmaken in 1975. Herman met geruit overhemd en rechts van hem zijn moeder. Vader zit op de emmer.
Op een oude fiets ging Herman mee met tochtjes rond het IJsselmeer. Voor Herman was dat geen enkel probleem. Hij zong ook bij verschillende koren in Castricum. Nadat hij was begonnen bij De Skulpers en een koor in Heemskerk, werd hij later lid van het Kleinkoor Castricum.
Jaarboek 45, pagina 60
Vis roken was ook een hobby van Herman. Marga: “Omdat Herman veel vis uit zee haalde, is hij die op een gegeven moment thuis gaan roken. Dat heeft hij zichzelf aangeleerd en hij kocht daarvoor een speciaal rookvat. Hij genoot er bijvoorbeeld ook van om na een grote vangst makrelen met behulp van familieleden schoon te maken.”
Naast al zijn verzamelwerk schreef Herman ook verschillende artikelen over zijn vondsten. Deze werden in de jaarboeken van Oud-Castricum gepubliceerd.
Noell en Marga in de tuin.
Marga woont nog steeds in hun huis in Bakkum. Alles in en rondom het huis ademt Herman: het bord van zijn bloemenstal, de prachtige tuin en de vele dingen die gemaakt zijn van gejutte materialen. Af en toe hijst Noell (11 jaar) de vlag met daarop de tekst: ‘Hermans Hof’. Noell en haar zusje Katie (13 jaar) zijn de kleinkinderen van een volle neef van Herman, Gerard Borst van de Bleumerweg in Bakkum. Zij logeerden al vanaf hun babytijd bij Marga en Herman. De meisjes en hun ouders Gemma en Chris zijn onderdeel van het leven van Herman en Marga. Noell weet te vertellen dat Herman de bedden maakte waarop ze slapen.
Rondom zijn zestigste jaar wist Herman dat hij ongeneeslijk ziek was. Een van zijn zorgen was het lot van zijn collectie. Waar hij die verzameling had? Thuis in zakjes en kistjes. Overal lag wel wat. Maar Herman had ook alles goed gecodeerd. Hij had zelf al heel veel gedetermineerd en was naar beroemde wetenschappers gegaan om mee te kijken. Marga hoopte dat Herman het nog gedurende zijn leven zou kunnen regelen. Dat gebeurde. De provincie Noord- Holland kocht de hele collectie op. Een uitzonderlijke beslissing, want het is niet gebruikelijk dat overheden verzamelingen van amateurarcheologen opkopen.
Rob van Eerden zegt daarover: ”Het is zo’n brede collectie dat het echt iets toevoegt aan de geschiedenis van de provincie. De collectie is zo instructief en mooi, dat er maar één van nodig is om de geschiedenis over een deel van Noord-Holland te beschrijven. Herman was een amateurarcheoloog die nauw samenwerkte met wetenschappers en niet commercieel werkte. Dat maakt Herman tot een soort ‘voorbeelddetectorman’ voor de overheid.”
Afscheid en nalatenschap
Volgens zeggen van broer Piet interesseerde geld Herman eigenlijk niet. Voor de provincie was het feit dat de stukken uit de collectie legaal gevonden en gemeld zijn, een waarborg dat er geen verkeerde precedentwerking van de aankoop uit zou gaan. De collectie is nu de mooiste en meest waardevolle en best bestudeerde metaalcollectie van Huis van Hilde, het archeologiemuseum van de provincie Noord-Holland. De collectie, die ruim drieduizend stukken omvat, is bestudeerd en beschreven in een prachtige (postume) publicatie: ‘Kennemerland in Metaalvondsten, Het levenswerk van detectorzoeker Herman Zomerdijk’, door Peter Buis en Mink W. van IJzendoorn, beiden verbonden aan de universiteit van Leiden.
Altijd aan het zoeken met zijn detector.
Rob van Eerden: “Het mooie van het vak archeologie is dat het objectief is. Samen met Peter Buis heb ik een paar keer samen met Herman naar zijn collectie gekeken. Het was ongelofelijk wat hij er uit zijn hoofd over vertelde en Peter noteerde alles nauwkeurig. Hij was de eerste zoeker in de omgeving met maximale extractie en gooide niets weg, want ieder snippertje kan van belang zijn. Hij nam alles mee. Niet alleen metaal. Daarom is zijn verzameling een goede steekproef van wat er te vinden is in het gebied. Hij voelde aan dat het uiteindelijk te verantwoorden zou moeten zijn. Hij was ook bescheiden. Toen we meldden een boek te gaan maken, wilde hij niet poseren met zijn detector voor een foto.”
Jaarboek 45, pagina 61
Herman en broer Piet (rechts) roken een sigaartje. Kort daarna overlijdt Herman.
Voor de behandeling van zijn ziekte moest Herman regelmatig naar het Antonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Marga: “Hij ging op een oude fiets heen en weer naar Amsterdam. Ook liep hij nog een halve marathon. In de laatste week kwam iedereen gedag zeggen en het mooie was dat ze allemaal vrolijk weer weggingen. Hij hield tot het einde toe de eigen regie. Marga: “De laatste maandag voor zijn overlijden wilde Herman beslist afscheid nemen van Noell en Katie, ondanks dat hij pijn had. Voor hem was het een mooie afleiding. Herman had vrede met zijn naderende einde, want voor hem was het goed zo. Zijn afscheid was een prachtig moment. Wij kijken daar met een dierbaar gevoel op terug.”
Herman Zomerdijk overleed op 13 maart 2014 aan de gevolgen van prostaatkanker.
Kennemerland in metaalvondsten.
Landelijke bekendheid verwierf Herman als detectorzoeker in Kennemerland. Zijn levenswerk werd opgetekend in eerdergenoemde lijvige publicatie die werd uitgegeven door de provincie Noord-Holland. Een mooie nalatenschap van deze bijzondere dorpsgenoot.
Ans Pelzer
Met dank aan: Marga, Gerda en Piet Zomerdijk, Rob van Eerden, Clazien en Udo Espeet.
Bronnen:
Buis, Peter en Van IJzendoorn Mink W., Kennemerland in metaalvondsten. Het levenswerk van detectorzoeker Herman Zomerdijk, Noord Hollandse Archeologische Publicaties -11 ISBN/EAN 978-94-92428-16-5 2021;
Hengel, C. van, De munten van Holland in de 13e eeuw, ISBN 90-72229-01-0 1986;
Zomerdijk, H.G.J., Middeleeuwse munten uit de oude Pancratiuskerk, 16e Jaarboek Oud-Castricum (1993);
Zomerdijk, H., Romeinse munten gevonden in Castricum en Bakkum, 19e Jaarboek Oud-Castricum (1996).
Gebouwen op oude afbeeldingen zijn vaak moeilijk te plaatsen. Door deze over de huidige situatie te monteren wordt het een stuk duidelijker. Bovendien geeft het een mooi beeld hoe het straatleven er vroeger uitzag.
1922, Augustinusschool aan de Dorpsstraat, hier aangeduid als U.L.O.R.K. (uitgebreid lager onderwijs rooms-katholiek). Met de totstandkoming van de nieuwe school is een lang gekoesterde wens van de overwegend rooms-katholieke bevolking van Castricum in vervulling gegaan. In het linker deel zaten de jongens en rechts de meisjes.Jacob Schotvanger liet in 1910 dit pand bouwen voor zijn in 1881 geboren zoon Piet, die er een hotel-café-restaurant begon dat als ‘De Harmonie’ grote bekendheid kreeg. Castricummers zullen de meeste herinneringen hebben aan de in 1901 geboren Gerrit Ammeraal, die van 1949 tot 1965 de uitbater was. In 1970 kocht Theo Bleijendaal het pand en liet het drastisch verbouwen. Hij begon er een café-restaurant, dat alweer in 1973 werd verkocht. Het werd het begin van een reeks Chinese restaurants, allereerst Tong Fa en nu het sushi- en grillrestaurant Sakura, Burgemeester Mooijstraat 39 in Castricum.
Jaarboek 45, pagina 51
1913, familie De Groot voor hun Smederij aan de Schoolstraat. Dit was een van de drie smederijen in Castricum. De eerste vestiging van deze smederij dateert van omstreeks 1700. Vanaf 1883 werd het bedrijf uitgeoefend door familie De Groot. Van links naar rechts Gré, moeder Anna Castricum, Nel op haar arm, Ans en Rie, vader Theodorus Doris, Greet Beentjes, Klaas Wezel en Neelis Castricum.Circa 1918, in dit pand aan de Heereweg 12 was links op nummer 10 de kruidenierszaak van Kamp gevestigd en rechts stond café ‘De Onderneming’. De herberg werd vanaf 1917 gerund door Gert van Egmond en zijn vrouw Maria Johanna Borst. Hij had de zaak overgenomen van zijn zwager Jo Borst. In 1925 verkocht Van Egmond het huis aan de achterzijde aan Jan Wester, die er een bakkerij begon. Het horecabedrijf werd beëindigd in 1928. Vanaf 1930 tot 1974 woonden hier achtereenvolgens de bakkers Jan Wester, Toon Huisman en Harry Matze.
Jaarboek 45, pagina 52
1927, Van Oldenbarneveldweg 35. In 1926 vroeg Adrianus Bolten vergunning aan om een lunchroom te mogen starten bij de winkel die hij al had, maar erg lang heeft hij daar niet gezeten. in 1931 werden de panden 31 en 35 opgekocht door Willem Borst van het café. Later werd het linkerdeel, waar de lunchroom was, een woonhuis dat inmiddels is afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Het rechterdeel is als laatste tot 2014 in gebruik geweest als bakkerij Beerse. De man met witte jas is Adrianus Bolten. Rechts Corrie Bolten en Wilhelmina Bolten.1958, het eerste station van Castricum, gebouwd in 1866. Dat de spoorlijn ten westen van het dorp loopt, heeft te maken met een besluit naar de wens van minister Rudolf Thorbecke (1789-1872). Als het tracé ten oosten van het dorp zou lopen, was de route Alkmaar-Uitgeest 1.500 meter korter geweest. Ondanks diverse bezwaren besloot de minister toch om het tracé ten westen van het dorp te laten lopen. De boog, die de spoorlijn nu maakt, wordt dan ook de ‘Boog van Thorbecke’ genoemd. De overkapping over het perron is de enige in Nederland die niet recht maar in een bocht loopt. Dit station is in 1969 afgebroken en door nieuwbouw vervangen. In 2021 is na twee en een half jaar verbouwen het uit 1969 daterende gebouw volledig gerenoveerd.
Jaarboek 45, pagina 53
Circa 1925, Dorpsstraat 107. Hier stond de loodgieterswinkel van Gerrit de Rooij met links het woongedeelte. Gerrit begon achter bij Kees Stuifbergen (Kees de Koster), waar nu restaurant Le Moulin is gevestigd. In 1924 verhuisde hij naar Dorpsstraat 107 en in 1929 naar de burgemeesterswoning aan de Dorpsstraat 36, nu een sanitair zaak. Voordat De Rooij zijn winkel begon op Dorpsstraat 107, was het een boekwinkel van Willem Stuifbergen, ‘De Alkmaarder’ geheten. Na de Rooij werd dit pand gebruikt door Johannes Groenland vanaf 1930, in 1936 door Piet Nagengast en in 1939 kwam Bart van der Schaaf erin met manufacturen. Rond de oorlog (1943-1947) bewoonde Bedeke het pand tijdelijk vanwege evacuatie. Rond 1960 werd het verhuurd aan fietsenmaker Bennes en in 1978 aan Elektronica De Graaf. In 1985 is het gesloopt en kwam er een klein appartementengebouw.Circa 1960, Dorpsstraat 2. Dit pand werd in 1906 gebouwd als woning in opdracht van zeekapitein Tom Arnold die in 1919 overleed. Zijn halfzus erfde het huis en verkocht het in 1920 aan Hendrik Kerkhoff, die direct vergunning voor een café kreeg. In 1922 kocht Jan Twisk het. Zijn jongste dochter huwde in 1944 met Cor Beentjes (Zwarte Cor) die in 1953 eigenaar van de zaak werd. Dat betekende het begin van een periode met verbouwingen die het pand van binnen en van buiten ingrijpend zouden wijzigen. Nog in hetzelfde jaar kreeg Beentjes toestemming voor het bouwen van acht hotelkamers op de bovenverdieping. In 1957 werd het hotel uitgebreid met een serre, die aan de linkerkant werd aangebouwd. In 1966 volgde een grote verbouwing, waardoor er 18 hotelkamers boven het pand gerealiseerd werden; daardoor veranderde het uiterlijk grondig. In 1986 werd het pand verkocht en vestigde zich er een Chinees restaurant in. Daarmee verdween de naam Funadama.
In februari 2009 raakten we aan de praat. De toen 91-jarige vertelde en vertelde alsof het gisteren was gebeurd. Zo af en toe in het Castricumse dialect dat je zelden meer hoort.
Niek Kuijs is geboren in 1917 op de boerderij Alkmaarderstraatweg 52. Hij overleed in 2018, honderd jaar oud, in het Verzorgingscentrum De Boogaert. Zijn echtgenote Ans Liefting, inmiddels ook bijna 100 jaar, mist hem enorm.
Niek, zoon van de zeer bekende organist en dirigent Piet Kuijs en Trijntje Brandjes, heeft samen met zijn broer Jan de melkveehouderij van hun vader voortgezet tot de uitbreiding van het dorp dat onmogelijk maakte. Daarna werkte hij tot zijn pensionering bij de agrarische dienst van de Willibrordusstichting in Heiloo.
Piet Kuijs met echtgenote Trijntje Brandjes, tussen hen in zoon Jan en Niek op de arm van dienstbode Guurt Poel voor de boerderij.
Schooltijd
“Ik ging naar de Augustinusschool tot mijn 13e jaar. Het was een jongens- en een meisjesschool. De kloosterzusters bestuurden de meisjesschool. Die gaven daar les met een paar onderwijzeressen. Ik mocht na de lagere school niet doorleren van mijn vader; ik moest hem helpen. Ik heb nog wel een jaar of vier op de avondschool gezeten en ook op de tuinbouwschool die hier ook was.
Mijn vader was vaak weg. De missen voor begrafenissen en huwelijksfeesten, de ‘rouwtjes en trouwtjes’, waren altijd voor de middag en mijn vader speelde orgel in Castricum, Uitgeest, Egmond-Binnen, Heemskerk en in Heiloo. Het is een keer gebeurd dat hij achter in het land aan het werk was en de klok van de Pancratius hoorde luiden. Hij begreep dat hij een dienst was vergeten, liet alles vallen en rende zo snel hij kon in een rechte lijn dwars door weilanden en sloten naar de kerk en was nog net op tijd bij het orgel. ‘s Avonds was hij altijd weg. Hij ging altijd op de fiets. Vroeger ging alles nog lopend of fietsend. Auto’s had je temet niet. Vader is in 1966 op 88 jarige leeftijd overleden.”
Vader Piet Kuijs achter het orgel. Alkmaarderstraatweg 52 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd,
Kleppermars
Niek’s vader Piet was vooral musicus, de veehouderij kwam op de tweede plaats. Oorspronkelijk zou Piet van zijn vader bakker moeten worden; de bakkerij van Kuijs was in de Dorpsstraat, tegenover café De Vriendschap. Bij het beroep van bakker lag zijn hart helemaal niet. Al op jonge leeftijd was zijn muzikaliteit opgevallen en kreeg hij piano- en orgelles. Hij werd organist in verschillende parochiekerken en leidde kerkkoren. Daarnaast was hij ook nog directeur/dirigent van Castricums fanfare Eendracht maakt Macht (later Aloysius en Emergo genoemd), van DIU (Duin en Bosch), St. Caecilea (Heemskerk) en ‘Eensgezindheid’ (Egmond-Binnen). Zijn zoons hebben het muzikale talent van hun vader meegekregen.
Vader Piet Kuijs dirigeert zijn zonen, van links naar rechts Cor, Niek en Jan. Alkmaarderstraatweg 52 in Castricum, 1920. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Jaarboek 45, pagina 30
Voor hun vader was het vanzelfsprekend dat ze van hun talent gebruik maakten. Ze hebben daar zelf weinig keus in gehad. Misschien is dat wel de reden dat geen van zijn kleinkinderen in zijn voetsporen is getreden.
Piet Kuijs in actie als dirigent van Castricums fanfare.
Niek heeft veertig jaar trombone gespeeld bij de Castricumse fanfare. Zijn broers Jan, Piet en Cor bespeelden er ook verschillende instrumenten. Jan en Cor waren meer dan zestig jaar lid van het kerkkoor. Jongste broer Piet (1928-2020), bekend als makelaar en oprichter van reisbureau Zonvaart, is dirigent geweest van het korps ‘Eensgezindheid’ van Egmond-Binnen en heeft ook bij de Castricumse fanfare zijn vader enige jaren opgevolgd. In Egmond-Binnen kwam het korps een trombone tekort en nadat hij eigenlijk al gestopt was, heeft Niek, om zijn broer een plezier te doen, daar nog enige jaren gespeeld.
Niek: “Ik ben gek van klassieke muziek en vooral van harmonie en fanfare. Van jazz hou ik niet, dan draai ik vlug de knop om. Emergo is een goed korps geworden. Die treden op in binnen- en buitenland en doen mee aan verschillende muziekconcoursen. Ik heb in die veertig jaar, behalve mijn vader, natuurlijk verschillende dirigenten meegemaakt, die ons muziekkorps heel ver hebben geholpen.
De kleppermars met fanfare Castricum onder leiding van Piet Kuijs. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
In 1933 wilde mijn vader de Kleppermars uitvoeren. Hij zei tegen meester Van Westen: ‘Piet ik moet honderd jongens van je hebben’. Van Westen: ‘Ik heb er dertig in de klas en daar heb ik al moeite mee. Daar moet je niet aanbeginnen’. Mijn vader zette toch door. Jan Houtenbos, de timmerman, heeft de kleppers gemaakt. Guurt Piepers, de vrouw van ‘Slappe’ Piet Kuijs, maakte witte mutsen. We hadden een muziekconcours hier in Castricum en we traden op bij het gemeentehuis. Aan de overkant had je die villa van Goes en daar stonden we dan met honderd jongens met begeleiding van de fanfare. Het was wel zo mooi! Hij heeft etter en bloed gezweten om dat er in te krijgen. Ik werd bij een repetitie naar huis gestuurd. Waarom? Je had er een linkse bij, die klepperde links. Ik weet het nog best, dat was Siem Groentjes en ik was rechts. Dus ik sloeg elke keer tegen hem op met klepperen. Ik gaf hem op lest een opdonder. Ik moest naar huis van mijn vader. Hij moest een slachtoffer hebben en toen pikte hij mij eruit. De uitvoering werd een succes. Van heinde en ver kwamen de mensen naar de Kleppermars luisteren. Wat was het mooi!”
Niek’s zoon Jan (1952) heeft een boekje gemaakt, waarin hij de familiegeschiedenis beschrijft en de glanzende muzikale loopbaan van zijn grootvader memoreert. Maar ook de keerzijde van de medaille laat hij niet ongenoemd: “Zijn enthousiasme en doorzettingsvermogen is voor velen een voorbeeld geweest. Hij kon dit alles uitvoeren door de steun van zijn vrouw en veel van zijn kinderen. Hij heeft daarbij het bestaan en de levensvatbaarheid van het familiebedrijf, wat hij van zijn vader heeft geërfd, nogal verwaarloosd.”
Samen met eigenaar neef René bewondert Niek de in 2010-2011 gerestaureerde boerderij.
Uit het leven van Niek Kuijs
Niek Kuijs (geboren op 20 september 1917) en zijn broer Jan zijn vanaf hun jeugd betrokken bij de veehouderij op de boerderij Alkmaarderstraatweg 52.
Grootvader kocht deze in 1908 voor zijn zoon Piet. Piet Kuijs (1877-1966) is oorspronkelijk werkzaam in de bakkerij van zijn vader (landbouwer en bakker) in de Dorpsstraat tegenover café ‘De Vriendschap’. Na het overlijden van zijn eerste vrouw trouwt Piet
Jaarboek 45, pagina 31
in 1914 met Trijntje Brandjes. In 1916, 1917 en 1918 worden Jan, Niek en Cor op de boerderij geboren. De passie van vader Piet ligt vooral bij de muziek en de drie zonen moeten daarom al snel meehelpen in het bedrijf waar zo’n dertig koeien worden gemolken.
In 1946 verhuizen vader Piet en Trijntje met hun nog thuiswonende drie kinderen naar de Burgemeester Mooijstraat. Hun zoon Jan en zijn vrouw Cornelia Veldt trekken in de boerderij. Niek trouwt in 1950 met Ans Liefting en gaat na enkele jaren tegenover de boerderij wonen in een huis dat zijn vader heeft gekocht.
Voor het land achter de oude stolp heeft de gemeente bouwplannen. In 1968 is het pand tegelijk met het resterende land aan de gemeente verkocht. Er wordt overeengekomen dat Jan er mag blijven wonen zolang er geen andere bestemming voor is. Jan en Niek moeten op zoek naar andere broodwinning. Jan vindt, net als eerder Cor, werk op een fabriek in de Zaan. Niek kan tot zijn 65e jaar aan de slag bij de agrarische dienst van de Willibrordusstichting in Heiloo en heeft tot hoge leeftijd genoten van tuinieren, biljarten en diverse kaartclubjes.
Veebedrijf
Niek: “Samen met mijn oudste broer Jan heb ik in 1950de veehouderij van mijn vader overgenomen. De boerderij met weilanden was sinds 1908 in onze familie. Broer Jan woonde op de boerderij en nu woont zijn zoon René er. De boerderij, die uit 1870 dateert, heeft hij prachtig laten herbouwen en restaureren met hergebruik van de oude stenen en dakpannen. Het oorspronkelijke karakter is door de architect Sander Douma goed bewaard gebleven, zodat het nog steeds een gemeentelijk monument is.
De boerderij van Kuijs. Alkmaarderstraatweg 52 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het land zijn we door de uitbreiding van het dorp allemaal kwijtgeraakt. We hadden ook heel wat huurland. Wemolken dertig koeien en dat was in die tijd veel hoor! We werkten zeven dagen per week meer dan twaalf uur per dag. In 1968 zijn we gestopt. De boerderij werd aan de gemeente verkocht met de afspraak dat mijn broer Jan er kon blijven wonen totdat de gemeente de grond nodig had. We hebben heel wat afgemadderd door de uitbreiding van het dorp. Je kon ooit kiefteieren zoeken van huis uit. Tot de wijk Molendijk gebouwd werd, konden we in de verte Uitgeest zien liggen.
De broers Jan, Cor en Piet met hun instrumenten en op de voorgrond Niek Kuijs. De andere personen zijn niet bekend.
Mijn geheugen is nog goed. Ik kan het dorp zo uittekenen zoals het vroeger was. Vanaf de Torenstraat liep er een padje naar de boerderij van Frits Res. Dat noemden ze het padje van Pietje Rijs. Voordat je bij de boerderij kwam, had je een klein huisje waar Pietje woonde. Later heette het Klaverweidepad. Het land, waar mijn huis op staat, was van Brasser en die heeft het land voor bouwterrein gekocht. Het is door buurman aannemer Gerrit Borst en Gert Kabel gebouwd. Onze boerderij was ooit het laatste huis van het dorp en dan kreeg je verderop bij de Kooiweg de ‘molenhuisjes’, genoemd naar de meelmolen die ooit aan de Molendijk heeft gestaan. Verder stonden er aan de Alkmaarderstraatweg nog een boerderij van Co Vergouw (Spitsbergen) en eentje van Cornelis Al.
Ik had al vijf jaar verkering en ik wou wel trouwen, maar ik kon geen huis krijgen. Ik temet alle weken naar de gemeente, maar het ging niet. Er was natuurlijk in de oorlog erg veel afgebroken, waaronder de boerderij van Vergouw, die daarom in dit huis woonde. Hij ging weer bouwen op de oude plaats en dus wist ik dat Alkmaarderstraatweg 65 leeg zou komen. Ik weer naar de gemeente. Ik hoor ze nog zeggen: ‘Dat huis is geschikt voor een gezin.‘
Ik ben in 1950 getrouwd. Ik woonde eerst in de Burgemeester Mooijstraat, boven bakkerij Marjot. Daar heb ik twee jaar gezeten en toen mocht ik hier naar toe. Toen kocht mijn vader dit dubbele huis en konden wij er in. Hij woonde later naast ons met mijn zuster.
Jan Kuijs is aan het melken tegenover de boerderij. Alkmaarderstraatweg 52 in Castricum, 1933. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Ik had wel vervangende grond willen hebben, maar die was er niet. Veel boeren die verdreven werden, wilden vervangende grond. Mijn broer Jan ging naar een meelfabriek in de Zaan. Op het ogenblik zijn er in Castricum meer paarden dan koeien denk ik.
Willibrordusstichting
Om op je vijftigste ergens anders nog wat te beginnen, zag ik niet zitten. Ik solliciteerde hier en daar. Mijn moeder kwam toen aan met een advertentie van de Willibrordusstichting. Ik heb gesolliciteerd en werd uitgenodigd. Ik zat daar met een stuk of wat jongere jongens en ik moest wel driehonderd vragen op papier beantwoorden. Waarom solliciteer je, waar kom je vandaan, hoe was het thuis, enzovoorts. Het begon om 9 uur en om 13 uur was het pas afgelopen. Ik had mijn diploma’s meegenomen en ik vroeg aan het eind of ik dat moest laten zien. ‘Heb je diploma’s dan?,’ vroeg die broeder. Hij zei: ‘Ga jij eens mee’. Ik liep met hem mee door die gangen. Hij bracht me naar een kamer, waar een broeder zat met een lange habijt aan. Die stelde zich voor als broeder Amandus. Ik heb een uur
Jaarboek 45, pagina 32
bij hem gezeten. Hij zei tenslotte: ’Je krijgt van de week bericht.’ Je kijkt natuurlijk de hele week naar de post uit. Op zaterdag was er nog geen post. Ik zei tegen moeder: ’Dat is wat, zo’n grote instelling en dan krijg je niet eens een berichie.’
We zitten met de kinderen zaterdagavond naar Rudi Carell te kijken. Gaat de bel. Een van de kinderen doet open. Ze komt terug en zegt: ‘Pappa, er is een meneer’. Ik zeg: ‘Laat die meneer maar binnenkomen.’ Hij stond in de deur met een hoed op en een leren jas aan. Hij zei: ‘Ken je me niet?’ Ik zeg: ‘Man al sla je me dood, ik ken je niet hoor.’ Hij doet zijn hoed af en ik zie het: broeder Amandus. Hij kwam tegen 21 uur en hij ging om 1 uur weg. We hebben zo lekker zitten praten. Op slot zeg ik:’ Wat kwam je hier doen?’ Nou hij zegt: ‘Je ben aangenomen. Kom morgenochtend, met je vrouw maar effe kijken hoe alles in mekaar zit.’
Je had de plantsoenendienst en de agrarische dienst. Alles hebben we met hem bekeken. Het was heel groot. Twee en een halve hectare boomgaard, 110 varkens, 1.700 kippen, het hertenkamp met alles erop en eraan. Toen zei hij: ‘Ik heb nog een vraag: Wil jij bij de plantsoenendienst of bij de agrarische dienst?’ Ik zeg: ‘Liever agrarisch, daar heb ik mijn hele leven in gezeten.’ ‘Nou dan kom je daarbij,’ zei hij ‘Dat betekent wel dat je zaterdags en zondags twee keer moet komen voor het voeren van de beesten en eieren rapen.’ Ik zeg: ‘Dat moest ik thuis ook, dat ben ik toch gewend.’
Niek in de weer bij de Willibrordusstichting.
Ik heb er vijftien jaar gewerkt en toen werd ik 65. Ik vroeg aan broeder Amandus of ik nog vijf jaar mocht bijtekenen. Maar dat mocht niet. Ik zei: ‘Minister Luns die is vier of vijf jaar ouder dan ik en die is nog wel in functie.’ Toen zei hij: ‘Dat is een andere cao,’ waarop ik zei: ‘Ik wil ook wel in die cao.’ Maar die vlieger ging niet op.
Toen was het over en dan mag je niets meer dan op MagereHein wachten. Dat is nu 25 of 26 jaar geleden en ik ben er nog. Ik zit op twee biljartclubs en vanmiddag moet ik nog weer te kaarten in Heiloo. Verder heb ik nog een grote tuin in de Oosterbuurt, waar ik allerlei groentes teel, waar ik mijn familie vaak een plezier mee kan doen.
Duinkant
Op de Zanderij heb ik nog wel zand geladen met (Grote) Bal Lute en Jan Twisk met paard en wagen voor de gemeente voor de aanleg van nieuwe wegen. Jan Twisk had ook Funadama en hij had een zoon, jonge Jan, die later bij de begrafenisvereniging was.
Niek vertelt honderduit over zijn herinneringen aan vroeger tijd.
De Zanderij was vroeger allemaal duin. We haalden zand van het Prikkelvlak, waar later het huis van Van Elven stond. Daar moest wel voor betaald worden aan de familie Gevers en later aan de provincie.
Toen stonden er een dertig, veertig huizen in het buurtje dat de Duinkant werd genoemd. Er was ook een cafeetje van (Kleine) Bal Lute. Nelis Stolk en Piet van Duin van de Duinkant heb ik ook wel gekend. Piet was kreupel. Ze waren goed bij de tijd op radiogebied en hadden allebei een draadomroep. Er was wel concurrentie tussen die twee hoor. De een was katholiek en de ander niet. Dat had je vroeger erg hoor, die scheiding. Op bepaalde uren hadden ze uitzending. Er was geen gids of zo.
Grote Jan Brakenhoff heb ik ook heel best gekennen. Gemeentesecretaris Van Lunen woonde er ook en tuinder Manus Zomerdijk.
Manus Hogenstijn en zijn vrouw Tanne. Kramersweg 37 in Castricum, 1940. Afgebroken in 1943. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Manus Hogenstijn heb er ook gewoond. Die is later mijn buurman geworden. Hij had hier aan de overkant nog een stukkie land. Hij was vroeger melkventer. Later kwam hij hier wonen. Een enige man. Hij molk maar een paar koetjes en er stonden een paar schuurtjes op zijn land. Als er een koe moest kalven, dan kwam hij altijd bij mij en zei: ’Niek d’r moet een koe kalven.’ Dan ging ik er naar toe. Maar zelf bleef hij in huis zitten. Hij kon het niet zien. Als ik de deur open deed van het schuurtje, het kalf was er, stak ik mijn hand op en dan kwam ie. Hij wou er niet bij wezen.
Hogenstijn ging naar zijn land via het Molendijkje. Hij ging lopend langs de molenhuisjes naar het Molendijkje met zijn karretje op twee luchtbanden. Daar konden drie of vier melkbussen op. Hij moest de koeien kraanwater geven; het slootwater was niet zo goed.
Jaarboek 45, pagina 33
Albert’s hoeve
Albert Asjes was een herenboer, een statige man die daar met zijn huishoudster op de boerderij aan de Molendijk woonde. Als het erg warm was, ging ik bij hem drinken. Hij had zulk heerlijk koud water van de pomp.
Albert Asjes met paard en wagen. Molendijk in Castricum, 1925. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Asjes heeft in 1937 de eendenkooi aan laten leggen. Toen heeft hij volgens mij ook een jachtgeweer gekocht. In het begin was het een echte eendenkooi met gangen en netten. De eenden die hij ving, gingen naar de poelier. Hij schoot ook wel op eenden als ze aan kwamen vliegen. Het was om het schieten een beetje te onderhouden. Hij schoot niet zoveel hoor. Hij was ook een echte dierenliefhebber. Paarden waren zijn grootste hobby. Hij heeft ook een tijdje een auto gehad. Dan reed hij de garage in en riep: ‘Ho…’. Dat gaf niet en toen kwam hij er aan de andere kant weer uit.
Rooie buurt
Vroeger was Castricum een heel mooi dorp. Mijn vrouw durft nu niet meer over de Dorpsstraat te fietsen. Dat nieuwe stuk bij de Rooie buurt is nog het gevaarlijkste. Ik weet niet hoe de Rooie buurt aan zijn naam komt. Dat het ‘Rooien’ waren van Duin en Bosch geloof ik niet. Ik heb al die mensen die daar woonden best gekend, maar er werkte er geen een bij Duin en Bosch.
Links de zogenaamde Rooie Buurt en rechts tramrails. Dorpsstraat 130-138 in Castricum, 1907. Op de weg loopt de bakker met zijn handkar. De Rooie Buurt dankt zijn naam aan het feit dat de huizen werden gebouwd met afgekeurde rode stenen die voor het Provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch bedoeld waren. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De eerste op het rijtje was het scheerwinkeltje van Kleine Bertus Stuifbergen. Die had daar bijna geen achtertuin, maar op het plaatsje had hij wel een paar konijnenhokken. Was ie de hokken aan het uitmesten en hoorde hij de bel, dan kwam ie an en ging zo weer je haar knippen.
Kapper kleine Bertus Stuifbergen met zijn nichtje voor zijn winkel. Dorpsstraat 114 in Castricum, 1910. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
De huizen in de Rooie Buurt zijn allemaal precies hetzelfde. Ze hebben een smal steegje, zo smal dat je er niet naast je fiets kan lopen. Dezelfde huisjes staan in de Schoolstraat.
Toen ik op de Avondschool was, hoorden we dat aan de overkant van de school een paar publieke vrouwen zaten. Er was een dikke en een dunne vrouw. We noemden hen ook de Dikke en de Dunne. Dan kwamen er wel eens klanten en dan gingen wij met onze fietslampen, draaiendaan de voorwielen, in de ramen schijnen. We wisten van toeten nog blazen. Veldwachter Couperus, zoon van de kastelein van De Landbouw, stuurde ons weg.
De jacht
Van vader op zoon werd er getuind in het duin. Bonen, erwten, aardappelen. Toen het water werd opgepompt, werd het veel te droog. Een slechte tijd voor veel mensen.
Half oktober begon het jachtseizoen. Dan kon je in het land niet veel meer doen. De koeien stonden op stal. Ze kwamen vragen of ik drijver wilde worden. Ik heb het er met mijn broer over gehad. Die zei: ‘Dat moet je waarmaken.’ Ik kreeg er 45 gulden per dag voor en daar kreeg mijn broer de helft van. Allemaal koek en ei. Alsdie wat anders deed, kreeg ik daar de helft van.
Jagers en drijvers rond 1955.
Dat drijven heb ik vijftien jaar gedaan. Ik had het dan druk, want ik moest evengoed melken. Van der Zee was het hoofd van de jachtopzieners en ook temet onze baas. We waren met tien drijvers. Er kwamen er heel wat uit Egmond-Binnen, uit Limmen en uit Castricum. In Castricum had je Jan van der Park. Op lest was ik de enige Castricummer. Jongeren hadden geen tijd meer en stopten ermee.
Prins Bernhard jaagde hier ook. Dat was wel een stijve hark. Niet leuk. Hij kon wel goed schieten. Dan vroegen we hoeveel hij er had geschoten en dan noemde hij een getal. Hij ging meteen weer in de auto zitten. Mijn vader is in oktober 1920 nog eens voorgesteld aan prins Hendrik, ook bij een jachtpartij. Het fanfarecorps van Egmond-Binnen bracht een aubade aan de prins en die schonk alle muzikanten een paar konijnen. Aan mijn vader beloofde hij een reebok, zodra hij die geschoten zou hebben … Voor de zekerheid nam mijn vader ook maar drie konijntjes mee.
Wij haalden met de hondjes het wild op. De honden volgden het spoor en dat duurde nog wel eens even. Het was een drukke maar wel een hele mooie tijd. Ik moest er ‘s morgens om 9 uur wezen. Soms was ik om vijf uur nog in Bergen aan Zee en ik moest ook melken. Ik ging met de brommer. Lange dagen. Erg gezellig.
Jagers en drijvers met geschoten konijnen. Duinen in Castricum, 1916. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Meestal waren er vier geweren bij een jachtpartij. De jagers moesten 300 gulden per geweer betalen. We begonnen in Wijk aan Zee op maandag, dinsdag in Heemskerk, woensdag Castricum, donderdag Bakkum, vrijdag Egmond-Binnen, maandag Bergen ten zuiden van de Zeeweg, dinsdag ten noorden van de Zeeweg en dan weer naar Wijk aan Zee. Dat ging zo het hele seizoen door. Er waren altijd twee jachtopzieners. Tussen twee driften kon wel twee kilometer liggen. De jagers stonden op zo’n twintig tot dertig meter van elkaar af, net hoe breed de drift was. Als ze net klaar stonden, hoorden ze ons al in de verte en vroegen ze zich af hoe we konden weten dat we konden beginnen. We kenden het duin precies. De driften hadden allemaal een naam. We karden zo met de brommer
Jaarboek 45, pagina 34
door het duin. Dat hebben we later met de auto ook nog gedaan. Ze mochten de helft van het wild houden, de rest ging naar de poelier. We liepen zo’n 25 meter bij elkaar vandaan en sloegen met stokken om het wild op te jagen. De kokken (mannetjes fazanten), de hennen en ook hazen en konijnen moest je proberen voor je te houden.
In Castricum aten de jagers altijd bij Johanna’s Hof; in Bergen gingen ze bij De Pilaren eten. De leukste mensen vond ik de gebroeders Boskalis. Die hadden een baggerbedrijf dat over de hele wereld werkte. Dat waren zulke leuke lui. We kregen altijd twee flessen drank en een pakje sigaretten. We rookten vroeger allemaal als schoorstenen.
Duin en Bosch
De patiënten van Duin en Bosch liepen vaak in grote groepen door het dorp, allemaal met een grijs pak aan. Wij kwamen nooit op het terrein hoor. Je mocht er niet zomaar in. Op Duin en Bosch mocht je ook niet drijven, maar wel er omheen. Je zag die mensen wel eens aan het werk daar. Bos uitdunnen, takken opruimen.
Werkploeg van patiënten samen met begeleiders. Duin en Bosch in Bakkum. Gestichtskleding werd in 1940 afgeschaft. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Het werd eenvoudig het gekkenhuis genoemd en je had geen contact met de patiënten. In het begin was je er een beetje bang van. De mensen bleven er soms hun hele leven. Ik had wel medelijden met ze. Als ik nu nog wel eens op de Willibrordusstichting kom, dan zie ik nog mensen die er 25 jaar geleden, toen ik nog werkte, ook al waren.
Badgasten
We hebben ook badgasten gehad. Ik zette dan een advertentie. Op een keer kwamen er twee dames uit Amsterdam. Mijn broer Cor woonde hier aan het begin van ons rijtje huizen. Hij woonde eerst in de Nuhout van der Veenstraat. Later kwam hij hier en nam zijn huisnummer mee. Hoe dat precies is gegaan weet ik niet. Hij had nummer dertien. Erzaten twee huizen tussen zijn huis en mijn huis, maar ik heb nummer 65. Toen kwamen die badgasten, zagen nummer dertien en dachten dat ze nog een heel eind moesten lopen. Toen waren ze vlakbij de Molenhuisjes en toen vroegen ze het maar eens. Toen werden ze teruggestuurd. Slap van het lachen kwamen ze aan.
De Ciebeek met het waterhuis of pompgemaal. Het stond ter hoogte van wat nu ’t Strengh is. Cieweg in Castricum, 1950. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Ik heb ze nog eens laten wandelen over de Molendijk, die je temet hier vandaan kon zien. Dan loop je naar de boerderij van Ab Asjes. Daar kan je doorlopen en dan kom je op de Uitgeesterweg uit. Dan ga je rechtsaf op de Uitgeesterweg en dan kom je zo op de Cieweg. Dat was ook nog een oud dijkje. Op dat dijkje stond nog een gemaaltje en dan kon je over het kerkenpadje terug. De dames vonden het een prachtige wandeling en voordat ze weggingen hebben ze het nog een keer gelopen.
Oorlog
Voor de oorlog, in de mobilisatietijd, zaten er Hollandse soldaten in de school. Die kwamen in de zomer nog wel eens bij ons helpen. Op een zondagochtend had een koe gekalfd, heel achter bij Ab Asjes. Ik haalde dat kalf bij huis en deed de koe bij de andere koeien die bij huis liepen. Ik ben me aan het verkleden om naar de kerk te gaan. Ik sta voor het raam en toen zag ik de koe die gekalfd had door de sloot lopen. Die wou terug naar de plaats waar ze gekalfd had. Ik gauw mijn overall aan en het land in. Ik loop halverwege op het land toen er geschoten werd uit de school vandaan bij de kerk en ook vanaf de boerderij van Cor Spaansen aan de Breedeweg. Ik liet me meteen in een greppel vallen en bleef daar liggen. Toen kwamen die jongens eraan met hun geweren. Ze zeiden: ’Hé Niek ben jij het?’ Ze dochten dat ik een parachutist was. Ze hadden me hard zien lopen en zeiden: ‘We schoten eerst over je heen, maar als je doorgelopen was, hadden we gericht geschoten.’
Hooitijd in 1939. Boven op de wagen zus Corrie en naast haar met hoed Cor. Voorop Eef en met de leidsels in zijn hand Niek. De overige personen, onder wie militairen die hier gemobiliseerd waren, zijn niet bekend.
De oorlogstijd was treurig. We moesten toen land scheuren voor de voedselproductie en we moesten zaad telen. We teelden wel aardappelen en groente maar geen zaad. We hebben toen drie hectare grasland gescheurd achter het huis en daar hebben we tarwe op gezaaid.
In de verschrikkelijke hongerwinter kwamen er veel trekkers uit Haarlem en Beverwijk langs onze boerderij. Die gingen naar de Noord om voedsel. Dan kwamen ze ‘s avonds laat terug en vroegen of ze bij ons mochten overnachten. Dat mocht natuurlijk. We hadden stro en hooi. De karretjes werden naar binnen gereden. Achter de koeien was het warm.
Om kwart voor vijf stond ik altijd op om te melken. Toen kwam ik de stal in en zag ik het al. Onder elke kar een grote plas water. De aardappelen waren bevroren en ontdooiden. De mensen huilen, huilen … verschrikkelijk.
Jaarboek 45, pagina 35
Voor het dorsen kwam er een dorskast van Jan Kooi. Eerst moesten er schelven gebouwd worden. We hadden platte wagens met melkbussen onderin en als we de tarwe gingen opladen, dan gaven we de bossen allemaal een tik, zodat de tarwe eruit viel.
Alles gaat nog met de hand en het vervoer met paard en wagen. Castricum, 1957. Collectie Castricum. Toegevoegd.
Zo drukten we wel een mud of zes achterover, wat buiten de controle viel. Bij het dorsen kwam er een controleur bijstaan. Toen maakten we op een gegeven moment bekend dat iedereen een kilo tarwe kon komen halen. We zouden om 9 uur beginnen, maar om half acht stonden er al mensen op de dam hier. Weegschaal erbij en allemaal hadden ze een pannetje of potje mee. Ik denk dat we wel honderd mensen geholpen hebben hoor. Maar tenslotte raakt het op.
Later hoor je dan weer: ‘Die rotboeren’. Zoveel narigheid hebben we meegemaakt. Mijn moeder deed niets anders dan pap koken. De hele dag was ze aan het pap koken voor die mensen. Wat heb moeder toch aan de gang geweest. Verschrikkelijk, verschrikkelijk en gestolen werd er ook nog. Moeder gaf ze een bord met een lepel natuurlijk; waren die lepels weer weg.
We moesten voor de Wehrmacht ook palen wegbrengen die geplaatst werden om zweefvliegtuigen te weren. Cor Beentjes haalde vlak voor de capitulatie zulke palen uit een weiland en werd nog doodgeschoten.
Lau Veldt voor de boerderij. Hoogeweg 12 in Bakkum, 1960. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Ik was in het duin met mijn vriend Lau Veldt, toen het paard, dat drie meter voor ons liep, op een landmijn stapte. Het hele paard was aan flarden. We kwamen er zelf best vanaf, maar dan gaat er wel wat door je heen.
Er werd overal hout vandaan gehaald om te stoken. Kolen had je niet. Bomen werden omgezaagd en die lagen soms midden op de weg. We moesten voor de gemeente meel halen in Wormerveer voor de bakkers. We gingen met twee paard en wagens; een van Gerrit Veldt van de Kooiweg en een van ons. De politie zat naast je.
Vlees hadden we door clandestien te slachten. Kennissen hielpen ons daarbij. Op een keer hingen er twee halve varkens aan een ladder. De slager was net weg toen er controleurs kwamen, NSB-ers. Ze haalden het vlees weg en we kregen een bekeuring. Mijn vader huilde als een kind, man. De Duitsers hebben ook nog eens een koe bij ons uit het land gehaald. Het was een rottijd.
We hadden drie paarden en op een gegeven moment moesten we een paard inleveren. Ze konden niet met een dissel rijden; wel konden ze het met een lamoen (disselraam waarin een paard loopt om de kar te trekken). Die Duitsers waren hier allemaal met paard en wagen Castricumbinnengekomen.
Toen we een paard moesten inleveren, brachten we er twee naar de eendenkooi van Ab Asjes. Een paard schraapte een beetje met zijn hoef over de stenen; hij had wat aan zijn achterbeen. Daar gingen we mee naar de keur en die werd dus afgekeurd. Piet de Wildt, een NSB-er, vroeg: ‘Waar benne die andere twee?’ Ik zeg: ‘Ja joh, ik haalde ze uit het land, ik maakte ze los en ze vlogen weg.’ Hij wist het misschien wel, maar hij maakte er geen werk van.
Roele, die op de boerderij zat van de in 1939 overleden Asjes, was ook een NSB-er en we brachten de paarden dus bij hem in de eendenkooi. We konden het best met hem hebben. We hielpen hem met hooien; het was allemaal koek en ei. Hij verraadde niks hoor. De Wildt was ook geen beroerde kerel, maar ze hadden nu eenmaal dat standpunt. De Wildt dacht dat hij misschien nog wel eens burgemeester kon worden.
Boerderij Kleibroek. Prinses Beatrixstraat op ongeveer 100 meter vanaf de kruising met de Dorpsstraat in castricum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.
Tweehonderd meter bij ons vandaan had je de boerderij Kleibroek van Jan Dekker. De boerderij stond zo’n meter of zestig van de weg af. Die slachtte ook veel clandestien en hij maakt ook drank. Ik moest nog eens met de bakfiets een mud tarwe voor hem halen uit Oudorp om drank te stoken. Ik kreeg duizend gulden mee. Vrachtrijder Jan Lute bracht het vlees voor hem naar zijn klanten. Als je vroeger een vrachtrijder nodig had, dan zette je een kaartje voor je raam. Jan Lute werd aangehouden bij het Heilooër bos. Ze wisten uit hem te krijgen dat het vlees bij Jan Dekker vandaan kwam. Voordat de controleurs bij Dekker waren, had hij al bericht gehad. Ik zie Jan Dekker nog het huis uit rennen en die dook in de aardappels. Effe daarna kwam er een auto met een controleur het erf op. Het was verraden. Zijn schapen werden bij ons gebracht. Dan kreeg je zomaar twintig schapen in de schuur en die moesten we ‘s avonds over de straatweg weer naar de boerderij Kleibroek brengen. Dekker is later ondergedoken. Ik heb hem nog eens gezien in Amsterdam, waar we heen moesten voor een nieuw pak. Later is hij naar Frankrijk geëmigreerd.
Een man waar je mee praten kan
Ik heb zestig jaar gepandoerd met Lau Veldt, Cor Kuijs, Niek Brandjes en Niek Vergouw van de boerderij Spitsbergen die in de oorlog afgebroken is en later herbouwd. Later ging Vergouw naar Uitgeest en dan gingen we daar te kaarten. Alle vier zijn ze weg en ik heb alle vier naar het kerkhof gebracht. Ik was nog wel de oudste. Met Allerzielen kom ik op vijf kerkhoven: hier liggen er twee begraven en eentje in Uitgeest, Egmond-Binnen en Beverwijk.
Boerderij Spitsbergen. Alkmaarderstraatweg (niet meer bestaand deel) in Castricum, 1950. Gesloopt voor de bouw van Noordend. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
Dan staan ik gewoon te praten tegen een steen en zeg bijvoorbeeld: ’Man wat hebben we toch lekker gekaart.’ Bij mijn oude buurman Manus Hogenstijn ga ik ook altijd effe langs. Ik vind het wel mooi dat ik oud word, maar het is wel moeilijk dat er om je heen zoveel wegvallen. Bij een verjaardag zeg ik wel eens: ‘Wanneer komt er nou eens een man waar je mee praten kan? De jongeren, ik vind het prachtig hoor, die hebben het over golfen en over tennissen. Mijn soort is er niet meer.‘
In Zorgcentrum De Boogaert worden Niek en Ans verwend.
Niek Kaan
Jaarboek 45, pagina 36
Met dank aan: Jan Kuijs (geboren in 1952, zoon van Niek Kuijs).
Niek is 100 jaar geworden en burgemeester Mans feliciteert het echtpaar.
Jan Kuijs (1844-1932) is opgegroeid in Castricum, is broodbakker, landbouwer, woont in een boerderij aan de Dorpsstraat (afbeelding 34e jaarboek, bladzijde 77), trouwt in 1870 met Neeltje Kraakman, die is opgegroeid op een boerderij aan de Limmerweg op Noord-Bakkum. Zij krijgen tien kinderen, waaronder zoon Pieter Kuijs.
Pieter (Piet) Kuijs (1877-1966), geboren in Castricum, veehouder, organist, dirigent, trouwt in 1904 met Anna Maria Stuijt van Uitgeest (1881-1905) en als weduwnaar in 1914 met Catharina (Trijntje) Brandjes (1888-1968) uit de Oosterbuurt.
Piet Kuijs, krijgt alleen uit zijn tweede huwelijk kinderen:
Jan Kuijs (1916-2004), veehouder, woont Alkmaarderstraatweg 52, trouwt in 1946 met Cornelia (Nel) Veldt (1920-2004); zij krijgen negen kinderen.
Nicolaas (Niek) Kuijs (1917-2018) zie hierna
Cornelis (Cor) Kuijs (1918-2006), werkzaam op de linoleumfabriek, woont Alkmaarderstraatweg 13, trouwt in 1944 met Maria Brakenhoff (1921-2004); zij krijgen negen kinderen.
Eva Cornelia (Eef) Kuijs (1922), trouwt in 1947 met Hendrik Antonius Duin (1920) van Beverwijk, bloembollenkweker; zij krijgen zes kinderen.
Cornelia Maria (Corry) Kuijs (1924), hoofd huishouding in ‘de Santmark’, ongehuwd, woont Dorpsstraat 140.
Petrus Theodorus Joseph (Piet) Kuijs (1928-2020), makelaar, Brink 25, trouwt in 1954 met Catharina Geertruida de Wit (1932) uit Heiloo.
Dorothea Catharina (Doortje) Kuijs, geboren in september 1932, is een week later overleden.
Nicolaas (Niek) Kuijs (1917-2018), geboren in Castricum, veehouder, vanaf 1968 agrarisch medewerker bij de Willibrordusstichting te Heiloo, woont Alkmaarderstraatweg 65, trouwt in 1950 met Johanna Anna (Ans) Liefting (1922) van Egmond-Binnen.
Hun kinderen worden geboren in Castricum:
Catharina Johanna Alida Maria (Ineke) Kuijs (1951), trouwt in 1971 met Engelbertus Franciscus (Bert) van der Eng (1949).
Johannes Petrus Maria (Jan) Kuijs (1952) trouwt 1976 met Johanna Maria Anna Duijn (1953).
Alida Cornelia Maria (Lida) Kuijs (1953), overleden in 1957 in Amsterdam.
Eva Cornelia Maria (Eefke) Kuijs (1955), trouwt in 1984 met Hans van Wetering (1951).
Petronella Maria (Petra) Kuijs (1956), ongehuwd.
Alida Cornelia Maria (Lida) Kuijs (1957), trouwt in 1977 met Petrus Simon (Peter) Kok (1957).
Petrus Nicolaas (Piet) Kuijs (1959), partner van Anita Schrey (1961).
Nicolaas Johannes Gerardus (Nico) Kuijs (1961) trouwt 1989 met Karin Alexanderson (1964).
Catharina Petronella Johanna (Carolien) Kuijs (1968) partner van Bob Bruinis (1966).
Niek Kuijs met oudste zoon Jan, kleinzoon Joost en achterkleinkind Huub.
In deze rubriek wordt het leven beschreven van oudere Castricummers of Bakkummers die veel hebben betekend voor de maatschappij.
Deze keer het interessante verhaal over de onvermoeibare Lies Vink. Zij richtte in Nepal twee tehuizen op voor de opvang van straatkinderen uit Kathmandu.
Ondanks dat Lies de tachtig al is gepasseerd, is zij nog niet van plan om haar missie op te geven.
Elizabeth Martje Vink werd op 11 juli 1941 in Haarlem geboren als oudste dochter van Henk Vink en Grietje Spoelstra. Het gezin telde verder twee zoons en nog twee dochters.
Lies vertelt: “Mijn moeder was een Friezin. Vader kwam uit Amsterdam en was loodgieter. Toen hij rond 1930 werkloos raakte, kreeg hij werk in Friesland bij de bouw van de Afsluitdijk. Hij ging op kamers in het gehucht Snakkerburen in de gemeente Leeuwarden. Aan de overkant woonde mijn moeder bij haar ouders en zo leerden zij elkaar kennen. Ze trouwden in 1938 in Haarlem, maar voor dit werd toegestaan moest Grietje toetreden tot het katholicisme. Bovendien mocht het huwelijk niet in de kerk, maar in de sacristie worden voltrokken. Grietje ging in de leer bij twee dames die vanuit de kerk werdentoegewezen. Wij noemden ze tante Cor en tante Bep, die bij ons thuis bleven komen en altijd leuke dingen met ons deden en ons verwenden met feestdagen. Mijn moeder werd overigens overtuigend katholiek.”
Hongerwinter
Henk en Grietje vestigden zich snel na hun trouwen ook in Haarlem, nadat Henk een baan kreeg als gascontroleur bij de Hoogovens. De oorlogstijd heeft echter ook voor dit gezin diepe sporen nagelaten:
“Mijn moeder moest tussen de geweerschoten van de Duitsers door om melk te halen voor mijn broertje Henk die net was geboren. Op een avond zaagde mijn vader met buren een boom door voor de kachel, om voor wat warmte voor het gezin te zorgen. Hij werd gesnapt door de Duitsers en direct afgevoerd naar een werkkamp in Vught. Daarwist hij te ontsnappen en, je gelooft het of niet, hij kwam op zijn sokken weer thuis.
De kinderen Vink. Van links naar rechts Lies, Julia, Joop, Greet en Henk.
Het werd tijd om te vluchten en in de Hongerwinter werd besloten om naar mijn opa en oma in Friesland te gaan om op krachten te komen. Dat gebeurde per bakfiets. Onderweg passeerden we verschillende Duitse controles, maar we mochten steeds door. Ondanks dat ik heel klein was, vond ik de sfeer doodeng. Gelukkig konden we als vluchtelingen (want dat waren we) onderweg bij boeren in de schuur slapen. Er was een boer die mij wel wilde ruilen voor een varkentje, maar mijn moeder zei: ‘voor geen goud’ en ze heeft me daarna niet meer losgelaten!”
Lies in 1951.
Werk en hobby’s
Vlak na de oorlog keerde het gezin weer terug naar Haarlem.
Jaarboek 45, pagina 24
“Ik ging eerst naar een combinatieklas vankleuters en eerste klassers. In 1950 verhuisden we naar Velsen-Noord. Na de lagere school heb ik van 1953 tot 1956 de klassen zeven, acht en negen van het voortgezet onderwijs doorlopen. Daarna wilde ik graag werken aan een toekomst en via mijn Bakkumse vriendin Greet Hoebe kon ik aan de slag in kinderhuis ‘De Voorzienigheid’ in Driehuis. Dat was een betaalde baan enik zorgde daar voor twintig kinderen die wees waren of waarvan de ouders de ouderlijke macht was ontzegd. Ik vond het erg fijn om deze kinderen en hun ontwikkeling te mogen begeleiden”, aldus Lies.
Het damesteam van DEM eind jaren (negentien) vijftig. Lies staat geheel rechts.
Naast haar werk vond Lies ook tijd voor een aantal hobby’s: “Ik heb veel plezier beleefd als leidster bij de scouting in mijn woonplaats en ook in Beverwijk. Daar heb ik de scouting voor zo’n honderdvijftig kinderen opgezet. Daarnaast trok sporten mij aan en werd ik lid van atletiekvereniging DEM in Beverwijk. Met het damesteam ben ik eind jaren (negentien) vijftig in de zevenkamp Nederlands Kampioen geworden. Mijn specialiteiten waren kogelstoten en discuswerpen. Ook begeleidden we een aantal jongens uit Castricum, waaronder Hans de Wit en Ed Huitenga, die hier een atletiekclub wilden oprichten. Dat is later ook gelukt. Verder was ik enige jaren vrijwilligster in het hospice van Beverwijk om mensen te begeleiden in hun laatste levensfase.”
Castricum
Rond 1961 leerde Lies Gerard Jonker kennen: “Dat was op een feestje bij de familie Heijne in Bakkum. De dochters Alie en Nel zaten namelijk ook in mijn atletiekteam en zodoende werd ik ook uitgenodigd. Gerard was een echte Bakkummer en een van de veertien kinderen van het bekende slagersgezin aan de Bakkummerstraat.
Het gezin Jonker eind jaren (negentien) tachtig. Van links naar rechts Gerard, Lies, Robert, Anja en Natalie.
Wij trouwden in 1966 in Velsen-Noord en gingen in de Jan Hobergstraat in Castricum wonen. Daar werden onze drie kinderen Robert (1966), Anja (1967) en Nathalie (1970) geboren. Het huwelijk hield uiteindelijk na dertig jaar geen stand meer. In 1976 zijn we verhuisd naar de Breedeweg en ben ik opnieuw gaan werken. Ik werd activiteitenbegeleidster in het psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch en dat heb ik vijfentwintig jaar met veel passie gedaan.
Ondertussen volgde ik nog een opleiding creatieve handvaardigheid. Ook pakte ik het sporten weer op en ben met mijn schoonzus Thea Jonker op volleybal gegaan. Later ben ik ook gaan tennissen bij TVC. Dat heeft er ook toe geleid dat ik in 1991 samen met Robert Houtman voor het eerst een tennistoernooi voor personeelsleden van Duin en Bosch organiseerde. Eind jaren (negentien) negentig ben ik verhuisd naar de Ambassadeur Flat aan de Smeetslaan, waar ik nog met veel plezier woon. Inde loop der jaren bouwde ik een vaste vriendinnengroep op die heel veel voor mij betekende.”
Straatkinderen
Na haar pensioen wilde Lies wat meer van de wereld zien en zocht het avontuur op:
Jaarboek 45, pagina 25
Deel van het stempelpaspoort van de pelgrimstocht van Lies naar Santiago de Compostela in 1999.
“In juni 1999 ben ik gestart met een wandeltocht vanaf hier naar Santiago de Compostela,die eindigde op 28 november van dat jaar. Het betekende heel veel lopen en afzien, maar je komt wel op die manier bij jezelf. Je ervaart de natuur en de stilte en schoonheid daarvan weer opnieuw. Je bent ook alleen, dus je wordt op jezelf teruggeworpen.”
Lies vervolgt haar verhaal: “Vanaf 2000 ben ik gaan reizen naar India en Nepal en ontmoette Moeder Theresa. In Kathmandu, de hoofdstad van Nepal, zag ik heel jonge kinderen op straat slapen, mishandeld worden door de politie en ook sterven. Dit raakte mijn hart en ik besloot intuïtief om iets voor deze kinderen te gaan doen.
Ik kreeg de mogelijkheid om als vrijwilligster in het kinderhuis ‘Shangrila Home’ voor straatkinderen te gaan werken. Al snel liep dit tehuis vol en er waren nog veel meer kinderen op straat die hulp nodig hadden. Dat zette mij aan het denken over de oprichting van een huis waar kinderen veilig kunnen opgroeien. Hoe doe je dat dan?
Mijn sterkste punt was wandelen, dus het idee was snel geboren: een lange afstandswandeling maken en je laten sponseren. Het werd 2200 kilometer lopen van Castricum naar het bedevaartsoord Assisi in Italië, waarmee ik op 6 mei 2001 startte. Ik kreeg enorm veel bijval en voordat ik startte waren er al een paar duizend gulden gestort. De opbrengsten waren bestemd voor de realisatie van een schooltje waar de straatkinderen een beroep zouden kunnen leren. De voettocht kende wel de nodige hindernissen, want ik moest uit Luxemburg terug naar Nederland, omdat ik mijn enkel blesseerde en later toen mijn moeder op sterven lag.
Lies met een groep kinderen die hun schooldiploma hebben gehaald.
Na deze wandeltocht keerde ik regelmatig twee keer per jaar terug naar Nepal. In 2008 huurde ik een huis dat deze naam ‘Marinka Home’ kreeg. Binnen een paar dagen waren zes jongens, vervuild en onder de luizen en zonder enig bezit, onze eerste bewoners. Na een wasbeurt, schone kleding, aandacht en warm eten, veranderden ze inleuke schone boefjes, die weliswaar hasj op zak hadden en alles pikten wat los en vast zat. Maar ze kwamen elke dag weer thuis bij ons. We boden ze aan om naar school te gaan. Het was ongelofelijk, maar ze gingen en bleven.”
Groei
In 2011 richtte Lies een tweede tehuis op onder de naam ‘Tiom Laura Home’: “Toen heb ik ook de Stichting Straatkinderen van Kathmandu opgericht en werd daarvan voorzitter. Door een aardbeving zijn beide huizen in 2015 verwoest. Gelukkig konden de kinderen en personeelsleden tijdelijk worden opgevangen in andere huizen en was er een rijke Nepalees bereid om een nieuw huis te bouwen. Dat werd onder de naam ‘Tiom-Laura Marinka Home’ in mei 2017 feestelijk geopend.
Het nieuwe Tiom-Laura Marinka Home dat in mei 2017 werd geopend.
Jaarboek 45, pagina 26
Op dit moment wonen daar zo’n tachtig kinderen, van klein tot groot, dus we zijn behoorlijk gegroeid in het aantal kinderen. Ze krijgen allemaal de mogelijkheid tot studeren en zo rond hun negentiende jaar moeten ze voor zichzelf kunnen zorgen.”
Excursies
In de loop der jaren ontmoette Lies veel mensen in Nepal, waar ze een goede band mee opbouwde: “In de eerste plaats betreft dat de personeelsleden, waarmee voortdurend contact werd onderhouden. Dat is met name Temba Sherpa, die vanaf het begin de algehele leiding heeft over de huizen. Ook ben ik bevriend geraakt met Martine Kok, die vroeger in Castricum woonde. Zij begon met haar Nepalese man Lobsang een guesthouse in Kathmandu. Ik overnachtte daar regelmatig en bracht er ook veel groepen onder die ik begeleidde tijdens trekkingen. Daarvoor zette ik ook vaak dezelfde gidsen in, zoals Durga die hoog in de bergen in een heel primitief huisje woont. Je kon daar vroeger niet met een vervoermiddel komen, dus hij moest eerst de lange tocht naar beneden afleggen om zich bij ons te voegen. Dat deed hij op slippers! Naast de zware trekkings organiseerde ik ook excursies langs hoogtepunten als de Stupa, een boeddhistisch bouwwerk, het paleis van de koning en het natuurgebied Chitwan.”
Een trekking met in het midden Temba, de jarenlange trouwe medewerker van Lies. Rechts de Castricumse huisarts Paul Buitenhuis, die medische diensten verrichtte voor de straatkinderen.
Steun
Omdat het takenpakket van Lies in de loop der jaren steeds groter werd, was ze blij met het aanbod van de Castricumse Gerda Oosting (1956) om assistentie te verlenen. Gerda vertelt: “Ik ben sinds 2010 vicevoorzitter van de stichting en ga zelf twee keer per jaar naar Nepal als corona geen roet in het eten gooit. Samen met het personeel doen we het onderhoud binnen inhet kinderhuis. Ook zorgen wij in de zomer en winter voor voldoende kleding voor de kinderen. En we praten veel met ze over de toekomst, school, verliefdheid, enzovoort. Lies en ik hebben ook veel op markten gestaan, waar we spullen verkochten die in Nepal vervaardigd zijn, zoals tasjes, sjaals en sloffen. Ik knipte ook haren voor het goede doel en zo kon ik mijn vroegere beroep van kapster nog uitoefenen. Het werken voor de stichting is een groot deel van mijn leven geworden, wat ik nog vele jaren hoop te blijven doen.”
Lies beaamt de grote steun van haar rechterhand Gerda en voegt daaraan toe: “Zij behoort nu tot ons werkteam, evenals Ger en José Foeken en onze penningmeester Niek Rijs.”
Rijs zegt op de website over de stichting: “Door de jaren heen heeft Straatkinderen van Kathmandu getoond een inspirerende en goed lopendestichting te zijn, die de gestelde doelen ook realiseert. Er is geen beloningsbeleid, want alle werkzaamheden worden vanuit liefde voor de organisatie en de kinderen verricht.”
Naast de hiervoor genoemde markten hebben Lies en Gerda, maar ook trouwe supporters, veel energie gestoken in allerlei acties om geld in te zamelen voor de straatkinderen. Lies: “We hielden jarenlang een ‘Nepaldag’ in het Jac. P. Thijsse College die altijd goed werd bezocht en mooie opbrengsten opleverde. Ook hielden we zangbijeenkomsten voor het goede doel.
Jaarboek 45, pagina 27
Iknoem ook de wandeldag die Barbara van de Velde en Elles Lips in september 2011 organiseerden voor het creëren van een ‘ziektekostenpot’. Verder stelde Hans Balk in 2013 een prachtig boek samen dat bestaat uit foto’s die hij tijdens een bezoek aan onze kinderhuizen had gemaakt en waarvan de baten ook deels voor ons waren.”
De ‘Nepal wandeldag’ in september 2011 voor een ‘ziektekostenpot’. Foto Hans Boot.
Lies gaat verder: “De talloze giften van instellingen en verenigingen mogen ook zeker niet worden vergeten. Zo ontvingen we cheques van de Uitgeester kringloopwinkel de ‘Tweede Ronde’ en de Wereldwinkel, waren er tweedehands boeken- en speelgoedmarkten bij Muttathara en schonk Vitesse ’22 ons trainingspakken. Ik wil nog even benadrukken dat de stichting dankzij onze vaste sponsors en een goed financieel beheer gezond blijft en zich ook in minder economische tijden staande houdt. Ook de deelnemers aan onze kindsponsoring zijn we veel dank verschuldigd.”
Castricumse vriendinnen tijdens een trekking in 2016 met op de achtergrond de Mount Everest. Van links naar rechts Gerda Oosting, Margreet van de Maas, Marjolein Kaandorp en Lies.
Steun vond er ook plaats in de vorm van medische hulp van de Castricumse huisarts Paul Buitenhuis. Hij bezocht in 2013 twee weken lang de kinderhuizen van Lies om alle kinderen te onderzoeken en een apotheek voor beide huizen op te zetten.
De arts vertelde daarover in het Zondag Ochtendblad van 16 februari 2014: ,,Ik kwam van alles tegen, dat varieerde van chronisch ontstoken oren en luchtwegafwijkingen tot veel problemen met groeiachterstand. Mede dankzij apotheek Geesterduin hebben we veel antibiotica en geneesmiddelen mee kunnen nemen en is het gelukt om een apotheekplan voor beide tehuizen uit te voeren.”
Jaarboek 45, pagina 28
Lintje
De afgelopen jaren ging ook bij Lies de leeftijd meer en meer een rol spelen en ondervond zij enige lichamelijke ongemakken. De beperkingen door de coronapandemie hadden ook tot gevolg dat zij maandenlang niet naar Nepal kon afreizen.
Lies met haar kleinkinderen Laura, Stijn en Floor in 2012 bij de Stupa in Kathmandu.
Toch houdt ze de moed erin: ,,Inmiddels ben ik er zo’n veertig keer naartoe gevlogen. Zodra het weer verantwoord is pak ik mijn koffers, want ik mis de kinderen enorm. Tot dat moment geniet ik wel extra van mijn eigen negen kleinkinderen. Zij mochten vanaf hun tiende jaar een keer met mij mee naar Nepal, maar dat heeft inmiddels helaas ook al twee jaar stil gelegen. Ondertussen is er een uittocht begonnen van de kinderen die van jongs af aan in onze tehuizen zijn opgevangen. De oudsten zijn met een opleiding bezig om op eigen benen te kunnen staan. Daarnaast studeren sommigen aan de universiteit. Er zijn er ook die al getrouwd zijn en een kindje hebben.”
Felicitaties van burgemeester Emmens-Knol (rechts) met de Koninklijke onderscheiding van Lies in 2009.
De missie van de vrouw die op 6 mei 2009 Koninklijk werd onderscheiden voor haar grote verdiensten, is dus nog niet ten einde en daarom wil ze ook laten weten: “Dat lintje heb ik op prijs gesteld hoor, maar het belangrijkste is dat ik alles uit liefde heb gedaan. Zolang mijn gezondheid het toelaat, blijf ik mij ook voor de stichting inzetten.”
Voordat de voordeur zich achter Lies sluit, neemt ze afscheid met de Nepalese groet ‘Namasté’, oftewel: “Het licht in mij groet het licht in jou”. Het typeert de bescheidenheid van een 81-jarige Castricumse, die zoveel kansloze kinderen een toekomst bezorgde.