Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 46, pagina 22
Over Castricum gesproken

Hoe werd vroeger Castricum uitgesproken? Wat betekent het? Hoe is de naam ontstaan? Deze vragen houden de gemoederen al heel lang bezig. Hier een paar nieuwe antwoorden aan de hand van de talen die gesproken werden in de buurt van Castricum.
Joop Looijenga, filosoof en cultuurwetenschapper met belangstelling voor de middeleeuwen, presenteert hier zijn visie op de naam.
Castricum is in de loop der eeuwen op vele manieren gespeld: als âcaĆżtrichemâ (de eerste vermelding), als Casterchem, Kastringhem, Kastrikum en uiteindelijk als Castricum. Omdat ons auditief geheugen niet verder teruggaat dan 1878 (uitvinding van de grammofoon), weten we niet hoe Castricum voordien werd uitgesproken. Waarschijnlijk met een harde âkâ aan het begin, gelet op de spelling, maar was dat 1.000 jaar eerder ook zo? Aan de hand van het veranderende taalgebruik in de loop der eeuwen valt daar wel iets over te zeggen. Via de uitspraak kunnen we ook een verklaring zoeken voor de betekenis en de oorsprong van Castricum.
Gangbare verklaringen: Castrum of Castor?
Volgens sommigen verwijst de naam Castricum naar het Latijnse woord voor legerkamp: castrum. De verklaring voor Castricum zou zijn: de plaatsnaam bestaat uit het voorvoegsel (prefix) castrum en het achtervoegsel (suffix) cum (afgeleid van heim of heem). Op zich geen gekke gedachte: van Castrum naar Castricum is een kleine taalsprong. Wanneer het voorvoegsel castra zou zijn, het meervoud van castrum, dan is van Castracum naar Castricum een nog kleinere sprong. Kleiner in elk geval dan de sprong van de Griekse god Castor of een bever (ook castor). – Klik hier voor een overzicht van de naam Castricum. – Castorcum, huis van de bevers? Niet voor de hand liggend: Castor is hier in onze streken nooit aanbeden en een relatie met castor als de bever in Beverwijk is er ook niet. Beverwijk is de samenvoeging van de buurtschappen Beverheem (heem van Baevo) en De Wick.
In de argumentatie voor het voorvoegsel Castrum wordt ook wel verwezen naar Cestrecir, het huidige Chester in Engeland. Chester bestond al in de Romeinse tijd en heette voluit: Legeceasterscir, het kamp van het (negende) legioen.
Punt is dat in onze omgeving de Romeinse castra (legerkampen) Velsen I en II zoân 12 kilometer ten zuiden van Castricum lagen, in een bocht van het Oer-IJ. De kampen werden in respectievelijk 28 en 47 na Christus veroverd door de Frisii. De Romeinen trokken zich in 47 na Christus terug achter de Oude Rijn, nog eens 45 kilometer naar het zuiden. Ze waren kortom maar even in onze omgeving. In Castricum zijn bovendien tot nu geen archeologische vondsten gedaan die onbetwist wijzen op een Romeinse nederzetting. (Wel is zeker dat Castricum aan het begin van de jaartelling al bewoond was).
Eerste vermelding
De eerste vermelding van de plaatsnaam Castricum is uit 993 na Christus. In de Annalen van Egmond wordt de schenking vermeld van twee en een vierde mansa (= hoeve) in âcaĆżtrichemâ door graaf Arnulf van Gent aan de abdij van Egmond. In de lage landen duidde een mansa op een hoeve of hof op ontgonnen woeste grond, in leen gegeven aan een horige boer. De schenking moet vóór 18 september 993 gedaan zijn, want dan sneuvelt Arnulf bij Winkel in een veldslag tegen de (West-) Friezen.

Egmond speelde in de geschiedenis van Castricum een belangrijke rol, als abdij en als âhofâ van hertogen en graven over (West-) Frisia. Het was het bestuurlijk centrum.

Egmond komt van de Oud-Friese woorden âheegâ (hoog of hoogte) en âmund of mundeâ, dat âbeschutte plaatsâ betekent. Egmond stak destijds zoân negen meter boven het omringende landschap uit. De naam Castricum zou wel eens veel ouder kunnen zijn dan de 9e eeuw en, net als Egmond, van oorsprong Fries.
Over de exactheid van de Egmondse Annalen bestaat twijfel. De originelen zijn verloren gegaan. De kopie, uit 1173, bestrijkt de periode 694 tot 1124 na Christus. – De kopie wordt bewaard in The British Library. – De stichting van de Abdij van Egmond voor mannen was later, in 1140. – Klik hier voor de annalen van Egmond.
Jaarboek 46, pagina 23
Algemeen wordt aangenomen dat de Friese graaf Diederic I (Dirk) in 920 een klooster heeft gesticht voor nonnen, maar hard bewijs daarvoor is er niet. Hoe het zij: de schenking van mansa aan de abdij van Egmond door Arnulf van Gent is rond 1173 in kopie opgetekend en wel in Gent (bijna 200 jaar na dato).
De tekst is als volgt: âArnulfus comes cum condigna uxore sua Liutgarda optulit ad predictum locum: in Thosa manssus duos, in casterchem duos mansus et quartam partem âŠâ.
In een 13e-eeuwse vertaling, gemaakt voor Floris V: âAernout grave mit sinen welwairden wive Liutgaerd die offerde totter selver stede: in Those twee hoeven, in Castrichem twee hoeven ende een vierendeelâŠâ. – Met dezelfde plaats wordt dezelfde akte bedoeld.
In hedendaags Nederlands: âGraaf Arnulf, vergezeld van zijn weledele vrouw Lutgardis, heeft op dezelfde plaats geschonken: in Those (bij Limmen) twee hoeven, in Castricum twee en een kwart hoeve âŠâ.
– Onroerend goed kon meerdere eigenaars hebben.
Spreektalen
De Latijnse tekst van de Egmondse annalen (dat wil zeggen de kopie uit de 12e eeuw) is geschreven in zogenoemd Karolingisch minuskel, een schrift ontstaan aan het hof van Karel de Grote en dus Frankisch van oorsprong. De vertaling uit het Latijn voor Floris de Vijfde naar Middelnederlands (Nederfrankisch) is laat 13e eeuws (300 jaar later). Het âgatâ tussen de taal die rond 993 werd gesproken en de tijd van de overgeleverde tekst is wel erg groot. We weten dat in de 10e eeuw de voertaal Fries was en niet Frankisch.

Het Fries trok zich pas tussen de 12e en de 14e eeuw vanuit de Hollandse kust terug tot het noordoosten. Frankisch, als Middelnederlands, werd vanaf circa 1200 de bestuurlijke voertaal (daarvoor was dat het Latijn) en pas veel later de volkstaal.
Wat hebben we in de zoektocht naar de oorsprong van Castricum aan de vermelding âcaĆżtrichemâ in de Annalen van Egmond? Die Annalen werden opgetekend in de overgangsperiode van Oudnederlands of Oudnederfrankisch (synoniemen) naar Middelnederlands, eind 12e eeuw.
CaĆżtrichem
Laten we caĆżtrichemâ eens uiteenrafelen. We beginnen met de derde letter: de Ćż.
Dit is een sleutelletter. Het is opvallend dat âcaĆżtrichemâ in de Egmondse Annalen geschreven is met een zogenoemde lange-âsâ: de âĆżâ (een âfâ zonder streepje). In het Nederlands komt deze letter sinds de 19e eeuw niet meer voor. In de 17e eeuw nog wel.

In het Duits vinden we de âĆżâ nog wel, als ringel-S âÎČâ. De âÎČâ wordt in het Duits gebruikt als de voorafgaande klinker lang is, bijvoorbeeld in StraÎČe (straat) of MaÎČname (maatregel), in tegenstelling tot de korte-s, zoals in dass (dat) of fast (haast, bijna). Verschil in het gebruik van de lange âsÖč is dat deze in het Nederlands overal gebruikt werd, behalve aan het eind van een woord of aan het eind van een woorddeel in een samengesteld woord (kas-boek, los-staand). In die woorden of woorddelen werd de korte âsâ gebruikt. – Mededeling Prof. Dr. N. van der Sijs, emeritus hoogleraar historische taalkunde van het Nederlands; Klik hier voor de lange s.
Jaarboek 46, pagina 24
Uit deze historische spellingsgewoonte kan worden afgeleid dat het woorddeel âcaĆżâin âcaĆżtrichemâ niet op zichzelf staat, maar verbonden is met â in elk geval â de âtâ.
Eerste letter: c, k of g?
Het woord âcaĆżtrichemâ in de Egmondse Annalen begint met een âcâ. De âcâ voor een klinker aan het begin van een woord werd in het klassieke Latijn uitgesproken als âkâ, zoals in keizer (de letter âkâ is in het Latijn een zeldzaamheid). Dat Caesar in het Nederlands als âzeesarâ klinkt hebben we aan monniken te danken. Die spraken en schreven Kerklatijn, verbasterd Latijn. Zij bedoelden âkeizerâ.
We weten vrij zeker hoe het Latijn rond het begin van de jaartelling werd gesproken. Er zijn verschillende werken overgeleverd waarin grammatici uit die tijd schrijven over uitspraak en klemtoon. Zie W. Sidney Allen, Vox Latina, The pronunciation of classical Latin, Cambridge University Press, Cambridge, 1989.
In het zuivere Fries van tegenwoordig (gesproken in het hart van de provincie), in het Engels, Deens en Noors wordt de letter âgâ aan het begin van een woord âop zijn Engelsâ uitgesproken, zoals in great, game. In Friesland loopt men dikke kans op straat te worden begroet met âgoeie!â (goedemorgen!), uitgesproken op zijn Engels. In vakjargon: de âgâ als âeen stemhebbende gutturale stopâ, ofwel een keelklank waarbij de basis van de tong zacht tegen het verhemelte wordt gedrukt.
De klankverschuiving van de âgâ naar de âkâ en vice versa aan het begin van een woord heeft een bekendere variant: Gallisch en Keltisch. Nu spreken we Gallisch uit met een harde âgâ. In het Engels, het Fries en in de Scandinavische talen met een âgâ zoals in Gaelic. Voor Kelten gebruiken we nu een harde âkâ, terwijl GalliĂ«rs en Kelten twee loten aan dezelfde stam waren: volkeren die rond 400 voor Christus naar West-Europa trokken.

Heeft de monnik die CaĆżtrichem in de Egmondse Annalen noteerde, de naam ooit horen uitspreken? Hij leefde 200 jaar later, in Gent, in Nederfrankisch gebied. Algemeen wordt aangenomen dat de eerste monniken in Egmond afkomstig waren van de Sint Baafsabdij in Gent. Met zekerheid geldt dat voor de eerste abten. Het zou dus zeer wel kunnen dat de kopiist CaĆżtrichem fonetisch heeft opgeschreven, zoals in een kleine 200 jaar is overgeleverd. In het klassieke Latijn werd de âgâ ook uitgesproken als in game – zie W. Sidney Allen, Vox Latina, The pronunciation of classical Latin, Cambridge University Press, Cambridge, 1989.
CaĆżtrichem zou kortom zeer waarschijnlijk met een stemhebbende âgâ, âeen stemhebbende gutturale stopâ kunnen beginnen.
De tweede letter: âaâ
Mogelijk werd âaâ uitgesproken als âeaâ, net als in Eakerslat, dat veranderde in Akersloot. De âaâ zou dan lang zijn (âaaâ).
Het woord âGaastrichemâ of âGeastrichemâ (uitgesproken met de âgâ van game) opent veel deuren. Het voorvoegsel âgaastâ of âgeastâ betekent hoge zandgrond en laat dat nou precies de aanduiding zijn voor een strandwal zoals die waarop Castricum is ontstaan ⊠Het Friese geast (de âgâ uitgesproken als in game) betekent zandrug (zie Gaasterland). In het Oud-Engels is het gĂąst. De plaatsen Tjerkgaast (Friesland), Grootegast (Groningen), Oegstgeest (Zuid-Holland) en Poelgeest (Zuid-Holland) zijn alle vernoemd naar droge, hoge zandgrond.
De Vlaamse variant is Heist, met in plaats van een âgâ een aangeblazen âhâ, zoals die op Walcheren, in Zeeuws-Vlaanderen en West-Vlaanderen nog steeds (niet) uitgesproken wordt (heel in plaats van geel; hroot in plaats van groot, Bihhekerke in plaats van Biggekerke).
Reikten de Friezen niet tot aan het Zwin?
Dat âgaastâ opgevat kan worden als hoge, droge zandgrond en niet in de betekenis van onvruchtbaar land, duidt erop dat de naam Castricum ruim ouder is dan de eerste vermelding uit 993. Dat zit zo: vanaf circa 1000 na Christus, wanneer de âgeesten uitgeput rakenâ (de akkers onbruikbaar worden door te intensieve landbouw en zandverstuivingen), begint men vanuit Egmond met bedijking en drooglegging van de moerassen en venen ten oosten van de strandwallen.

De gedachte dat Castricum afgeleid is van gaast of geest is niet nieuw. Wil Steeman (1948-2000), bij leven secretaris van de (toenmalige) Werkgroep Oud-Castricum, heeft deze suggestie al eens gedaan. – zie Steeman, W., Oorsprong van gemeentenaam Castricum nooit achterhaald, Dagblad Kennemerland, december 1988. – IJpelaan verwierp deze verklaring rigoureus en schaarde hem onder âmythenâ. Ook het Meertens-instituut zag er niets in. Zie plaatsen in Kennemerland.
Volgens dat instituut is het niet waarschijnlijk dat de naam âgaastâ ooit is veranderd in âcastâ. Er waren vast geen Friestaligen in dienst.
De vierde letter: t
Hoort de âtâ bij cas of bij ric? Is het cast, tric(hem), of castric? Zoals hiervoor beschreven is het niet waarschijnlijk dat âcasâ een zelfstandig woorddeel is. Als we âhemâ even loskoppelen zou het tweede deel âstricâ kunnen zijn.
In Friesland komt de familienaam Strikwerda voor, ooit bewoners van Stric-wierde (Stric + terp), waarbij âStricâ smal betekent. We vinden dat nog terug in het woord strikt.
Streng heeft dezelfde oorsprong. Strikt en streng waren synoniemen. Lezen we Castrichem als Castringhem, dan kan âstricâ dus ook âstringâ, âstringeâ of âstrenghâ worden: lang en smal stuk land. Er is in Castricum zelfs een straat naar vernoemd, Het Strengh in de buurt van Zwembad de Witte Brug.

Tric (t + ric) zou kunnen afstammen van trekka (Oud-Fries), ofwel het huidige trekken, in de betekenis van slepen, verplaatsen. Castric zou dan duiden op zich verplaatsende zandgrond (duinen). Lijkt vergezocht.
Het woorddeel âricâ (of ârikâ, ârijkâ) komt al eeuwen voor in persoonsnamen: Diederik, Hendrik, Eric, Rorik enzovoorts.
In het Fries, Deens, Noors en Angelsaksisch betekent het âmachtigâ of âin staatâ. Germaanse volken noemden hun gekozen hoofdman âreikâ. In het Nederlandse reiken vinden we iets van die betekenis terug.
Jaarboek 46, pagina 25
De combinatie van cast en ric (castric, eventueel casteric) zou kunnen wijzen op een Deense jongensnaam. Rorik, een Deense Viking, was tussen 841 en 873 hertog van West-Frisia. Mogelijk dat Rorik een Casteric of Kasterik in zijn gevolg had, maar daar is geen enkele aanwijzing voor.
De vijfde en zesde letter: r en i
De ârâ kan horen bij het voorafgaande: cast (castr, caster) of bij het daarna komende deel: âiâ, âicâ, âichâ, âicheâ of âichemâ. De koppeling cast(e) + ârâ tot Caster (werper) lijkt onwaarschijnlijk. Logischer is de volgende verklaring: de ârâ is de afkorting van âerâ, in de betekenis van âvan hierâ, of behorend bij, zoals in Castricummer.
Nota Bene: het overgrote deel van de plaatsnamen is ontstaan doordat de plaatselijke bevolking hun âheemâ zo noemde, niet door mensen van elders.
Zevende, achtste, negende en tiende letter: het achtervoegsel Chem of Cum
Over het achtervoegsel hem, ham, heem, heim, hom, com, cum, chem, kom, gom, ghem, gum, kum, sum, enzovoorts zijn boeken volgeschreven. Het veiligst is om âheemâ als basis te nemen. Heem is een oeroud Germaans woord, dat zowel voorkomt in het Fries (hiem), als in het Duits (Heim) , Engels (home), Noors (hjem), Deens (hjem), Zweeds (hem). Zelf in het Frans is het overgeleverd: hamau (gehucht).
Kan âcumâ in Castricum iets anders zijn dan een verbastering van heem?Neem Bakkum – BĂŠccum. Bakkum komt van BĂŠc, dat zowel in het Oud-Fries als in het Oud-Engels âzandrugâ betekent (vgl. back). – Zie R. KĂŒnzel en anderen, Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, P.J. Meertensinstituut, (Amsterdam 1989) pagina 76.
BĂŠccum is de datief (derde naamval â meewerkend voorwerp) van BĂŠc en betekent letterlijk: op den (zand-) rug.
Voor het achtervoegsel âchemâ ligt dat anders. De tweede âcâ van Castricum was mogelijk ook âEngelse âgâ, uitgesproken als in hunger (-games).
Inghem
Minstens zoveel boeken zijn er vol geschreven over de samenvoeging van âingâ en âcumâ in het woorddeel âinghemâ, in al zijn varianten. âIngaâ (inge, eng, enge, enga, ink, enk, enzovoorts) verwijst naar het voorgaande woorddeel. Het betekent âvanâ of âverband hebbende metâ. Vaak betreft dat een persoonsnaam, bijvoorbeeld Obbe – Obbinghem (bij Limmen).
Zoals Rino Zonneveld in het 43e jaarboek heeft laten zien zijn er frappante overeenkomsten tussen de plaatsnamen in Vlaanderen (inclusief het Franse deel), de kustreken in Nederland en in Engeland. – Zie Rino Zonneveld, Met name Castricum, in: Hans Boot, Ria Hopman en Anneke Zonneveld, editie Oud-Castricum, 43e Jaarboek Stichting Werkgroep Oud-Castricum, (Castricum 2020) pagina 44-51.
Zo frappant dat er sprake moet zijn van een oorsprong in de gezamenlijke basistaal: het Ingaevoons. Het Frankisch hoorde daar niet bij. Tacitus (1e eeuw) noemt Franken helemaal niet, laat staan als kustbewoners. Een Frankische wortel in plaatsnamen met âingâ of âinghemâ is dus onwaarschijnlijk.
In de 8e eeuw versloegen Franken de Saksen en de Friezen: respectievelijk in 718 en 734. Het duurde tot het begin van de 10e eeuw voordat de Franken enige grip hadden op de Friese en Saksische gebieden. Franken staken als Fransen pas in 1066 het kanaal over, niet eerder. Plaatsnamen met âingâ of âinghemâ zijn daarom zowel in Engeland als op het Europese continent minstens 1.200 jaar oud en van Oud-Engelse/Friese oorsprong, niet Frankisch. Het gegeven dat âingâ en âinghemâ toch standhielden in door Franken veroverd gebied heeft dezelfde basis als het Bretons in Frankrijk of het Gaelic in Engeland: de bevolking bleef de moedertaal spreken, niet die van de vreemde overheersers.
Hoe nu verder met âcaĆżtrichemâ? Is het âCaastr-ic-hemâ, âCaast-ric-hemâ of âGaastri-chemâ? Hoe spreken we het uit? De âgâ leunde destijds tegen de âkâ. Nu nog trouwens.
Oer-Castricummers gingen niet naar school maar naar skool of naar Skoorl, net zoals een lief kind een skeet was.
Conclusie
Alles overwegende ligt het volgende het meest voor de hand: Castricum ontleent zijn naam aan een gaast of geest (uitgesproken met een âeen Engelse âgâ, een smalle hoge zandrug of strandwal.
De ârâ is de afkorting van âerâ, in de betekenis van âvan hier, zoals in Castricummer.
De âicâ is van âingâ, met een stemloze âgâ als in game op het eind. âIngâ verwijst dus hier niet naar een persoon, maar naar een kenmerk in het landschap.
Het achtervoegsel âumâ komt van heem: huis/huizen, thuis (heem is ook een meervoudsvorm).
Samengevat: Castricum = gaaster-ing-heem en betekent: âheem van hen die op de gaast wonenâ
Joop Looijenga
