Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 9, pagina 26
De oude Eendenkooi van Castricum
Als er gesproken wordt over de eendenkooi van Castricum dan denkt men veelal eerst aan de eendenkooi ten zuiden van de Martin Luther Kinglaan, niet ver verwijderd van de Albert’s Hoeve. Deze eendenkooi is pas in 1936 aangelegd op initiatief en op kosten van Albert Asjes.
De eendenkooi, die een hele rijke historie heeft en reeds vele eeuwen bestaat, ligt nog net op Castricum’s grondgebied ten oosten van de provinciale weg en nu nog maar enkele honderden meters verwijderd van de bebouwde kom van Uitgeest. Voordat over de historie van de eendenkooi wordt verteld, eerst iets over doel en inrichting van de eendenkooi.
De Eendenvangst
Een eendenkooi bestaat uit een vijver met daaromheen een bosrand. De veelal vierkante vijver heeft op elke hoek een zogeheten ‘pijp’; dit is een sloot, die met gaas is overdekt. Langs deze pijp zijn van hout of van rietmatten coulissen gebouwd.
Rond de eendenkooi moet een natuurlijke stilte heersen; de overtrekkende eenden moeten worden gelokt door de lokeenden en het voedsel in de vijver en door de schaduw van de bomen. De kooikershondjes zijn erop getraind in de kooi nooit te blaffen om de rust niet te verstoren.
Naar alle waarschijnlijkheid is de eendenkooi een Nederlandse vinding geweest, die later naar landen als Engeland en Denemarken is geëxporteerd. Lange tijd heeft de opvatting geheerst, dat de eendenkooien veel schade toebrachten aan de vogelstand. Uit onderzoek is echter gebleken dat het wel meevalt. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat een groot aantal eenden (duizend tot tweeduizend) in de vijver en de aangrenzende bosjes een permanent verblijf heeft gevonden; onder deze staleenden zijn zeker 700 wijfjes, die gemiddeld elk 5 kuikens voortbrengen, waardoor per kooi er een 3.500 eenden worden geproduceerd, terwijl de gemiddelde jaarlijkse vangst per seizoen circa 5.000 eenden bedraagt. De ‘stal’ wordt voornamelijk gevormd door eenden, die ‘afgekooid’ zijn: vogels die teruggevlogen zijn toen ze een pijp inzwommen en die het leven in en rond de vijver erg prettig vinden, omdat er altijd voer is, ze op de wallen lekker kunnen uitrusten en broeden en er hier niet op hen geschoten wordt.
De kooiker is erg zuinig op zijn stal, want die moet voor de buit zorgen. Het merendeel van de vangst bestaat uit wilde eenden, maar er worden ook wel wintertalingen, smienten, pijlstaarten en slobeenden gevangen.
De permanente bevolking van wilde eenden, die in de kooi geboren en getogen zijn, nemen ook vele andere eenden mee. Naast deze staleenden zijn er de lokeenden, die gekortwiekt zijn en dus moeten worden bijgevoerd. Dit doet de houder van de eendenkooi – de kooiker – in een van de pijpen: de doodlopende vangkanalen. Het kooihondje moet de nieuwsgierigheid wekken van de te vangen eenden. Dit hondje maakt rondjes langs de schermen, verdwijnt dan weer en komt weer te voorschijn. De vreemde eenden komen dichterbij gerustgesteld door het gedrag van de lokeenden tot er genoeg zijn om opgejaagd te worden door de kooiker zelf. Vanaf de plas is het opjagen niet te zien. De eenden vliegen aan het einde van de pijp tegen het gaas en vallen in het vanghokje. De kooiker heeft al die tijd een smeulende turf bij zich om zijn aanwezigheid niet te verraden. De vier pijpen zijn nodig om met elke windrichting te kunnen vangen; dit moet namelijk tegen de wind in gebeuren.
Jaarboek 9, pagina 27
Het afpalingsrecht
Om de rust in de kooi te verzekeren kon men al in de vijftiende eeuw van de overheid het zogenaamde recht van afpaling krijgen. Binnen een bepaalde afstand gerekend uit het midden van de kooi mocht niet worden gejaagd of nodeloos lawaai worden gemaakt, om de eenden op de vijver en de zitwallen niet te verjagen. Dit recht is in de jachtwet opgenomen, momenteel bedraagt deze afstand 1.000 meter. Sinds 1807 bestaat ook de plicht om dit gebied met palen(bordjes) af te bakenen. Aan het Uitgeesterweggetje, de Provinciale weg en de Ziendijk staan bordjes, waarop het afpalingsrecht van de kooi staat aangegeven.
De rust is vooral overdag van belang als de staleenden in de kooi verblijven. In de schemering verlaten de vogels de kooi om nog wat te fourageren. Daarbij worden afstanden van 15 tot 40 kilometer afgelegd. In de vroege morgen komen de eenden terug, meestal in gezelschap van ‘overvliegers’, die een mogelijke buit voor de kooiker vormen.
De stichting van de Castricumse eendenkooi in 1620
De eendenkooi is al meer dan 3 eeuwen oud. Kort voor 1620 richten de gebroeders Dirk Pietersz en Hessel Pietersz beiden wonende in Uitgeest een verzoek aan de Grafelijkheid van Holland om op hun eigen land in de banne (gemeente) van Castricum een vogelkooi (de vroeger gebruikelijke term voor eendenkooi) te mogen stichten. Op 18 februari 1620 wordt hiervoor toestemming verleend, nadat advies was ingewonnen bij Johan Colterman, rentmeester van Kennemerland en West-Friesland (noot 1). De gebroeders worden daarbij wel verplicht om jaarlijks ten behoeve van de Grafelijkheid een bedrag van 3 ponden te betalen. Bovendien moeten zij zich houden aan de voorschriften betreffende vogelkooien; “Ende dat de voorzeide supplianten schuldich sullen zijn henluyden precise(lijk) te reguleren naer de placcaten ende ordonnantien opt stuck vande vogelkoyen geemaneer off noch te emaneren.”
Met deze stichting was de eendenkooi van Castricum een van de oudste eendenkooien in Noord-Holland. Het eerste verzoek voor het oprichten van een vogelkooi in N.H. dateert blijkens het archief van de rekenkamer der Domeinen van Holland uit 1615 en betreft een vogelkooi op Texel (noot 2).
De inrichting van een eendenkooi in deze tijd vinden we omschreven in een oud handschrift onder de titel “Jachtbedrijf” uit circa 1635 aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag: “Alle dit gevogelt als Endtvogelen, Smienten, Slobben, Teelingen en Pijlsteerten worden hier te lande inde Vogekoijen gevangen. Tot welcken eijnde men een plas maeckt van omtrent een half ofte heel mergen landts groot. En die beplant men rondom met waterijs, willigen. Eist ofte ander geboomte, dat niet te hoogh en loopt. In desen plas houdt men een goed getal van tamme eenden, die men om aan te wennen in ’t eerst elck een handtvol haver geeft, daerna, als se vliegen, soo soecken se haeren cost, en behoeft mense niet te voeren. Deze moet men hebben om de wilde te locken, dat se daerby komen, en weer vallen. In een plas die een mergen groot is, cunnen vier pijpen gesteld worden, ende cleijnder zijnde minder in getal, over welcke pijpen, oft slooten bogen gestelt zijn, met nette bekleet en van achteraen een fuijck.”
Het duurt een hele poos voor we in de oude archiefstukken weer iets aantreffen over de eendenkooi; ruim honderd jaar later op 26 mei 1728 verkopen Pieter – en Dirk Dirksz. Kooij als erfgenamen van Jacob Pietersz. Kooij (waarschijnlijk heeft hij zijn naam te danken aan zijn kooikersberoep) de eendenkooi met toebehoren aan ene Klaas Ariensz Schouten eveneens uit Uitgeest (noot 3). Bij de verkoop wordt nog melding gemaakt van een notsloot, die vanaf de Die loopt naar de eendenkooi en van een voetpad vanaf de Koogdijk. Tevens wordt de plicht om jaarlijks aan de Grafelijkheid een somma van 3 gulden te betalen genoemd.
Het kooirecht is zoek
Inmiddels blijkt de vogelkooi in verval te zijn geraakt en is de oorspronkelijk verleende vergunning zoek. Klaas Ariensz. Schouten richt nu een verzoek aan de Staten om een vergunning te verkrijgen ten einde de vogelkooi te repareren en daarna te gaan gebruiken met het recht om de eendenkooi te mogen verkopen. Op 22 februari 1732 wordt in Den Haag dit ‘octrooi’ verleend, ook nu na een gunstig advies van de Gecommitteerde Raden in West-Friesland en het Noorderkwartier (noot 4).
Kennelijk heeft Klaas dit octrooi voor de verkoop nodig gehad, want enkele weken later op 18 maart 1732 verkoopt hij de eendenkooi aan Jan Hermensz. Abincq, wonende in Amsterdam, voor 700 gulden (noot 5).
De nieuwe eigenaar wil al vrij gauw de kooi voor goed geld verkopen. Daartoe heeft hij in het begin van 1736 de verkoop afgesproken met de Heer Jean Deutz van Assendelft, onder andere Vrijheer van Assendelft en Assumburg en Ambachtsheer van Heemskerk, voor het aanzienlijke bedrag van 2.300 gulden. Bij het passeren van de koopakte voor Schout en Schepenen van Castricum bleek echter noch de heer Deutz van Assendelft, noch iemand namens hem aanwezig te zijn. Van deze onverkwikkelijke gang van zaken legt Abincq op 2 april 1736 voor Schout en Schepenen van Castricum een verklaring af en is vervolgens genoodzaakt om onverrichter zake weer naar Amsterdam te vertrekken (noot 6).
Het duurt pas tot 1 december 1739 dat de verkoop aan de heer Jean Deutz van Assendelft doorgaat en wel voor liet eerder afgesproken bedrag van 2.300 gulden (noot 7). Een aantal jaren na het overlijden van heer Jean verkoopt zijn echtgenote Vrouwe Cornelia Maria Bors van Waveren, wonende op kasteel Assumburg te Heemskerk, de eendenkooi op 30 mei 1749 voor slechts 100 gulden aan Hendrik de Beer, die dan tuinman is op kasteel Marquette (noot 8).
Jaarboek 9, pagina 28
Op 29 maart 1758 verkoopt Dirckje van Contrist, weduwe van Hendrik de Beer en wonende in Beverwijk de vogelkooi met toebehoren voor slechts 50 gulden aan Gerrit Jansz Abbink (Abincq), koopman te Amsterdam en vermoedelijk zoon van de vroegere eigenaar (noot 9). De jaarlijkse belasting van 3 gulden voor de Grafelijkheids Domeinen rust nog steeds op de eendenkooi. Genoemde Gerrit Abbink, die waarschijnlijk in Amsterdam een vogelhandel drijft, verkoopt de vogelkooi op 1 mei 1779 aan Willem Jansz. Kiekenkamp, wonende in Beverwijk (noot 10). Daarbij had Abbink de koper of degene die namens de koper kooit, verplicht om hem voor een periode van 10 jaar alle vogels te leveren voor de somma van 20 gulden voor iedere honderd waar; een waar wordt dan gelijkgesteld met 1 entvogel of 3 talingen of 2 slobeenden of 2 krakeenden of 2 smienten of 1,5 pijlstaart. Abbink behoudt bovendien de vrijheid om na deze 10 jaar, een volgende periode van 10 jaar onder gelijke voorwaarden de vogelleveranties zeker te stellen. Mocht een van beide partijen binnen de genoemde periode komen te overlijden dan heeft de overblijvende weduwe de keuze dit leverantiecontract al of niet te continueren (noot 11).
Willem Kiekenkamp trouwt in 1786 met Gesina Mattiesing. Willem zal binnen enkele jaren zijn overleden, want zijn vrouw hertrouwt in 1790 met Gerrit Remmers, afkomstig uit Overijssel. Dit echtpaar woont direct bij de eendenkooi. Op 6 maart 1805 brengt Gerrit Remmers ter kennis van de gemeenteraad van Castricum, dat hij met zijn vrouw en vier kinderen in Uitgeest is gaan wonen; hij vraagt voor een periode van 6 jaar een zogeheten akte van indemniteit (red: borgbrief), dit is een soort waarborg die wordt geëist door de nieuwe gemeente, dat indien Gerrit binnen 6 jaar armlastig zou worden, de gemeente Castricum hem alsnog onderstand moet geven.
Gerrit Remmers overlijdt in Uitgeest in 1821; kort voor zijn overlijden gaat op 12 oktober 1820 bij onderhandse akte de kooi over op zijn schoonzoon Hermanus Heuner, in 1812 gehuwd met Geertruij Remmers (noot 12). Deze Geertruij hertrouwt na het overlijden van Hermanus in 1823 met Simon Twisk. Bij de aanvang van het Kadaster in 1830 staat de vogelkooi op naam van deze Simon Twisk (noot 13). Volgens de kadastrale bescheiden ligt de kooi in sectie C en is opgesplitst in 2 percelen: nummer 160 groot 28 centiare zijnde ‘het gebouw’ en nummer 161 grootte 92 are 10 centiare zijnde ‘de eendenkooi’ (het water met het omringende bos).
De verplichting tot registratie
Op 16 augustus 1851 wordt door G.S. de afpaling beschikt van de 18 eendenkooien in Noord-Holland. Van deze 18 eendenkooien liggen er 5 op Texel, 3 in de Zijpe, 2 op Wieringen; verder nog in Zwaag, Heiloo, Wijk aan Zee en Duin (Noordermeer), Castricum en nog 4 kooien in het zuiden van onze provincie.
De eendenkooi van S. Twisk zal moeten worden afgepaald op een afstand uit het midden der kooi gerekend van 400 Rijnlandse roeden (1.506 meter).
Op grond van artikel 31 van de jachtwet is de eigenaar van een erkende eendenkooi verplicht zich jaarlijks bij de Commissaris der Koning van zijn provincie te laten registreren. Vanaf 1 juli 1855 wordt aldaar een register bijgehouden voor de registratie van eendenkooien; in dit register staat telkens aangegeven, dat de kooi van S. Twisk is gelegen in de gemeenten Castricum, Heemskerk, Limmen en Uitgeest; dit betrof dan het totale gebied van de kooi binnen de afpalingsgrenzen.
Als de registratie van de eendenkooi is verstreken, moet de kooiker met overlegging van zijn oude akte opnieuw aanvragen. De kooiker moet voorzien zijn van een grote jachtakte.
Na het overlijden van Geertruij Remmers in 1854 gaat bij de boedelscheiding de kooi volledig over op haar man Simon Twisk, dan bloemkweker van beroep en wonende in Uitgeest (noot 14). De omschrijving luidt dan als volgt: een vogelkooi met palen, leggers, planken, latwerk en riet staande en gelegen te Castricum; de waarde wordt op 850 gulden getaxeerd. Op 18 oktober 1854 is er te Uitgeest een publieke verkoping van de vogelkooi met bergplaats en gereedschappen (noot 15). Voor 900 gulden is Pieter Vooren, kastelein van de Ooievaar te Uitgeest de nieuwe eigenaar. De kooi blijft zo toch nog een beetje in de familie, want Pieter Vooren is gehuwd met Gesina Heuner, dochter uit het eerste huwelijk van Geertruij Remmers.
In 1861 overlijdt Pieter Vooren, de kooi gaat volledig in eigendom over op zijn vrouw Gesina Heuner (noot 16), die de eendenkooi op 20 mei 1874 voor 1.300 gulden verkoopt aan Hermann Laurentz. Spaink, poelier wonende te Amsterdam (noot 17). De nieuwe eigenaar heeft er niet lang plezier van, op 1 februari 1876 verkoopt hij de kooi voor 1.500 gulden aan Pieter Brasser (groot)grondbezitter en veehouder te Uitgeest (noot 18).
De eendenkooi blijft lang in het bezit van de familie Brasser In deze periode wordt op een beschikking van de Commissaris van de Koning op 20 januari 1886 de afpaling teruggebracht van 1.506 meter tot 1.000 meter. Pieter Brasser overlijdt in 1890 te Uitgeest; zijn enige dochter Hillegonda Brasser erft de eendenkooi. Op een openbare verkoping op 25 september 1919 wordt de eendenkooi voor 4.500 gulden verkocht aan de gebroeders Jacob en Cornelis Baars, beiden kwekers te Uitgeest en aan hun zuster Margaretha, elk voor 1/3 gedeelte. Op het moment van de verkoping wordt de eendenkooi gehuurd door J. Rol (noot 19).
Jacob en Cornelis Baars gaan beiden het beroep van kooiker uitoefenen; dit is niet een volledige dagtaak, Jacob is daarnaast nog tuinder en Cornelis visser. Na het overlijden van Jacob in 1944 gaat zijn deel over op zijn echtgenote Aafje van der Eng (noot 20). Dit deel wordt door Cornelis en Margaretha Baars in 1949 overgenomen voor de somma van 2.000 gulden (noot 21).
Jaarboek 9, pagina 29
Schending van het afpalingsrecht
Zoals eerder werd vermeld is de rust in de omgeving van de eendenkooi een belangrijke voorwaarde voor een geslaagd kooikersbestaan. Toen dan ook omstreeks 1930 het tracé van de Provinciale weg tussen Limmen en Uitgeest werd uitgezet, beriep de familie Baars zich op het afpalingsrecht. De weg kwam zelfs op een bepaald punt slechts 90 meter van het hart van de kooi. Een proces met een eis tot schadevergoeding werd gevoerd tegen de provincie Noord-Holland. Dit proces heeft heel lang geduurd en pas in 1952 besliste de Hoge Raad, dat de provincie verplicht was te betalen door de schending van het recht van afpaling, maar over de hoogte van het bedrag liet de Hoge Raad zich niet uit. De eis tot schadevergoeding bedroeg 40.000 gulden; over de hoogte van het bedrag kon de familie Baars en de provincie Noord-Holland het niet eens worden.
Inmiddels zijn overleden Cornelis Baars in 1962 en zijn zuster Margaretha in 1963. De eendenkooi wordt geërfd door de echtgenote en de 2 dochters van Cornelis Baars. Deze erfgenamen verkopen op 30 oktober 1963 voor 65.000 gulden de eendenkooi (dan nog steeds de kadastrale percelen in de sectie C nummer 160 en 161 gelegen in de gemeente Castricum) aan de gemeente Uitgeest, die tot aankoop had besloten in het belang van de woningbouw en wel ter uitvoering van het uitbreidingsplan ‘de Koog’ (noot 22). Met een aanzienlijk lager bedrag dan de geëiste 40.000 gulden heeft tenslotte mevr Baars genoegen genomen.
Sinds 1970 is de eendenkooi niet meer in gebruik. Met andere eendenkooien in Noord-Holland is het de laatste tientallen jaren ook bergafwaarts gegaan. Een bedrijfstak, die vele eeuwen heeft voortgeduurd, is gedoemd te verdwijnen. Het komt door meerdere oorzaken: het bedrijf is zeer arbeidsintensief, mag slechts van half juli tot half februari worden uitgeoefend en de prijs van de eenden is eigenlijk veel te laag. Geen wonder dus dat het aantal commercieel gedreven kooien sterk afneemt; daarom is het zo verheugend dat er diverse instellingen zijn, die de waarde van dit oeroude bedrijf beseffen en hun best doen de kooien voor de toekomst te bewaren, niet meer voor de eendenvangst, maar als belangrijk element in het landschappelijk schoon, als natuurmonument van plant en dier.
De eendenkooien zijn door de eeuwen heen plaatsen geweest, waar de flora zich vrijwel ongestoord kon ontwikkelen, waar allerlei vreemde planten groeien, waar ook allerlei zangvogels leven en waar de roofvogels zich nestelen in de hogere bomen.
De eendenkooi wordt sinds 1983 gehuurd door de stichting ‘het Noord-Hollands Landschap’; de gemeente Uitgeest behoudt wel het kooirecht.
In 1983 en 1984 is door de Stichting met de hulp van een aantal vrijwilligers de kooi grondig opgeknapt om ze geschikt te maken tot een permanent verblijf voor enkele honderden eenden en om te dienen als overwinteringsplek voor trekkende wilde eenden. Verder zijn de vangpijpen gerestaureerd, de rietmatten aangebracht met daarop de dwarsbalken met gaas. De grote opknapbeurt had nog een andere betekenis: de eendenkooi wordt iedere 5 jaar geregistreerd, als de vangpijpen niet in orde zijn, verliest de kooi zijn registratie (noot 23). Momenteel is Dirk van der Eng uit Akersloot nog de officiële kooiker van de eendenkooi; eenden zal hij er niet vangen.
De stichting wil de eendenkooi bewaren als cultuurhistorisch monument; de kooi heeft een grote historische en landschappelijke waarde, zoals hierboven uiteengezet. Wij als stichting werkgroep Oud-Castricum willen het behoud ten zeerste ondersteunen en wij hopen dat onze eendenkooi het unieke stukje natuur mag blijven herbergen.
S.P.A. Zuurbier
Noten:
- Archief Rekenkamer der Domeinen van Holland 10e reg. der appointementen, fol. 78 inv. nummer 166, Alg. Rijksarchief in Den Haag.
- Gegevens heer F. Boer te Alkmaar.
- Oud Recht Castricum (ORC) inv. nummer 158 – akte 122, dd. 26-5-1728 (streekarchief te Alkmaar).
- Archief Staten van Holland en West-Friesland, inv. nummer 1686, Algemeen Rijksarchief.
- ORC inv. nummer 158, dd. 18- 3-1732.
- ORC inv. nummer 158, dd. 2- 4-1736.
- ORC inv. nummer 158, dd. 1-12-1739.
- ORC inv. nummer 158, dd. 30- 5-1749.
- ORC inv. nummer 159, dd. 29- 3-1758.
- ORC inv. nummer 160, dd. 1- 5-1779
- Notaris Pieter Warnier te Beverwijk, dd. 5-3-1779.
- Geregistreerd te Alkmaar, dd. 10-11-1820, deel 7-f 59.
- Oorspronkelijk Aanwijzende tafels – Kadaster, sectie C van Castricum.
- Notaris C. Breedt Bruijn te Uitgeest, dd. 29-8-1854.
- Notaris C. Breedt Bruijn te Uitgeest, dd. 18-10-1854.
- Notaris C. Breedt Bruijn te Uitgeest, dd. 21-8-1863.
- Notaris C. Breedt Bruijn te Uitgeest, dd. 20-5-1874.
- Notaris C. Breedt Bruijn te Uitgeest, dd. 1-2-1876.
- Notaris J.E. Heenk te Uitgeest, dd. 25-9-1919.
- Notaris H.A.A.M. van Cranenburgh te Castricum, dd. 4-3-1944.
- Notaris H.A.A.M. van Cranenburgh te Castricum, dd. 17-6-1949.
- Notaris J. Dirkzwager te Purmerend, dd. 30-10-1963.
- Gegevens heer S. Groen te Uitgeest.
Geraadpleegde literatuur:
- “de Eendenkooi” door D. Pijper en D. Brouwer in West- Friesland Oud en Nieuw, jaargang 9 (1935).
- “Suizende wieken” een boek over waterwild en eenden- kooien, door Mr. T. Lebret, 1952.
- “Dit land boven het IJ” door J.J. Schilstra.
- “Oude zakelijke rechten vroeger, nu en in de toekomst” door F.C.J. Ketelaar, Zwolle 1978.
- “Eendenkooien, gebieden waar rust voorwaarde is” door Jac. Groot in tijdschrift Noord-Holland, maart 1985.