Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 41, pagina 40
Oorlogsherinneringen van Nardus Bos
Mijn ouders waren geen verzetshelden. Zij waren helden die zich verzetten.
Mijn broer Gert nam jarenlang actief deel aan de Verhalengroep van Oud-Castricum. Hij overleed twee jaar geleden.
Omdat ik (Nardus bos) nog de enige overlevende ben van het gezin Bos en inmiddels 80 jaar oud, heb ik mijn belevenissen in de oorlogstijd opgeschreven. Voordat ik ze vergeet of ze worden vergeten.
Het gezin
Onze familie is beschreven in het 37e Jaarboek (2014) van de werkgroep.
Ik ben geboren in Castricum op 27 september 1938 aan de Ruiterweg 57. Mijn vader was Nicolaas Bos (1896-1974) en mijn moeder Peternella Jacoba Kwanten (1897-1981).
Het gezin bestond naast mijn ouders en mij uit mijn halfbroer Aloysius Maria (Louis) Kwanten (1932 -2008) en broer Gerardus (Gert) Bos (1937-2016).
Mijn vader had een klein boerenbedrijf en pachtte weiland in de polder tegen Uitgeest aan onder de naam ‘De vijf morgen’. Ook was hij pachter van twee stukken grond in het centrum van Castricum. Het ene stuk stond bekend als ‘De Klaverweid’ en strekte zich uit van de westkant van de Torenstraat tot aan de achtertuinen van de Jacob Catsstraat. Het andere had de naam ‘De fijne winkel’ en liep van de hoek Ruiterweg-Torenstraat tot aan de Wilhelminalaan. De twee stukken land werden gescheiden door het voetpad van Pietje Rijs, dat liep van einde Hoogevoort naar de Torenstraat.
Tjoklat
Mijn eerste zeer bewuste herinnering dateert van 25 oktober 1941. Toen was mijn zusje Aldegonda Lucia Hendrika (Gonda) net geboren. Toen ik ’s morgens wakker werd en beneden kwam, lag mijn moeder in de voorkamer in de eerste bedstee (er waren er twee). Voor de tafel, die in het midden stond, was een wieg geplaatst. Daarin lag een kindje. Mijn moeder zei: “Dat is je zusje, maar ze is dood”. Dit verdriet zal ik nooit vergeten.
Een paar dagen later heeft mijn vader de kleine kist met zijn levenloze dochter lopend naar het kerkhof achter de Pancratiuskerk gebracht. Hij droeg het kistje op zijn handen.
Dit was ook het jaar dat iedere volwassene verplicht een persoonsbewijs bij zich diende te hebben.
Als kind mocht ik in het voorjaar van 1942 voor het eerst met mijn moeder met de trein mee naar Den Haag, waar mijn opa en oma Kwanten woonden. Het was de eerste en laatste keer dat ik deze oma heb ontmoet. Op 5 april 1942 is ze overleden.
In dit jaar begonnen de Duitsers in Castricum en omgeving aan de bouw van de kustverdediging, de Atlantikwall. Mijn vader werd daar verplicht voor ingeschakeld.
Jaarboek 41, pagina 41
Hij ontving via de Ortskommandant een schriftelijk bevel, waarin stond op welke dag(en) hij zich met paard en wagen op een genoemde plaats diende te melden. De werkzaamheden vonden plaats in de duinen en op het strand. Op het strand behelsden die het plaatsen van rechtopstaande houten palen die bij een eventuele invasie belemmerend moesten werken. Mijn vader moest met een paard de palen verslepen naar de plek waar ze verticaal in het zand werden geplaatst.
Een Duitse soldaat bevestigde een ketting om de paal, mijn vader klakte met zijn tong en het paard trok de paal weg. Op een dag at de soldaat een reep Tjoklat-chocolade op en riep smalend naar mijn vader: “Lekker, lekker”, waarop mijn vader antwoordde: “Ja, van mijn kinderen”. Maar de soldaat lachte hem uit.
Bij de volgende paal zette mijn vader het paard schuin voor de paal en toen de soldaat de ketting had vastgezet klakte mijn vader met z’n tong, het paard zette zich in beweging en trok de paal over de benen van de soldaat. Met twee gehavende benen werd deze afgevoerd. “Lekker Tjoklat”, zei mijn vader tegen hem. Toen hij voor dit incident ter verantwoording werd geroepen, zei mijn vader dat z’n paard was geschrokken van de Duitse vliegtuigen in de lucht. Dit excuus werd aanvaard.
Hakselmolen
De werkzaamheden in de duinen speelden zich af richting Heemskerk, daar waar nu Camping Castricum is gevestigd, en op de Brabantse Landbouw. Bij mooi weer mochten mijn broer Gert en ik mee met paard en wagen.
We reden dan eerst langs station Castricum, waar mensen werden opgepikt die met de trein uit de kop van Noord-Holland kwamen. In de duinen aangekomen moesten deze mensen palen zagen en voorzien van punten. Deze palen werden gebruikt om loopgraven van een wand te voorzien. Mijn vader had geregeld dat hij de spaanders van het puntenhakken als kachelhout mocht meenemen.
Het werk werd gedaan met een ouderwetse boerenwagen, smal met schuin opstaande zijkanten en houten spaakwielen met metalen banden. De bodem werd vol gelegd met gezaagde palen en daar overheen gooide mijn vader een laag houtspaanders. Na afloop van de werkdag gingen alle passagiers in de wagen zitten en werd er koers gezet naar station Castricum en daarna naar huis. Zo kwam hij aan een geweldige voorraad stook- en gebruikshout.
Op een dag had hij twee rollen prikkeldraad apart gezet en na zijn werk op z’n wagen geladen. Paardendek er overheen en vervolgens gingen mijn broer en ik erop zitten. Zo reden we door de slagboom. Het draad prikte door het paardendek heen in onze billen.
Een prettige bijkomstigheid was dat de mannen uit de kop van Noord-Holland veel vers fruit meenamen.
Mijn moeder heeft alle vorderingsbriefjes bewaard en dat kwam na de oorlog goed van pas, toen mijn vader werd beticht van collaboratie met de Duitsers. Ze kon aantonen dat dat niet op vrijwillige basis was gebeurd.
Behalve boer was mijn vader vrachtrijder en loonwerker met twee paarden. Voor deze paarden gebruikte hij een ‘hakselmolen’. Dat was een strosnijder die nodig was om stro klein te ‘hakselen’ en dat dan te vermengen met haver om zo goed voer te verkrijgen voor de paarden.
Ook de Duitse bezetters hadden veel paarden en ‘leenden’ af en toe de hakselmolen. Het was september 1942. Mijn vader dacht zijn hakselmolen nooit meer terug te zien, maar ze brachten hem terug op een moment dat mijn vader niet thuis was. Daarom nam mijn moeder de molen in ontvangst. Mijn broer Gert en ik waren met mijn vader mee met paard en wagen. Bij thuiskomst was mijn vader zeer verrast dat de Duitsers waren geweest en wilde de hakselmolen onmiddellijk veilig in de schuur opbergen. Mijn moeder zei echter dat de koffie al klaar stond. De hakselmolen oefende op mijn broer en mij een onweerstaanbare nieuwsgierigheid uit. Toen ik mijn linkerhand in de machine stopte, draaide mijn broer aan het grote wiel waardoor twee vlijmscherpe messen ronddraaiden. Het gevolg laat zich raden: een van de messen sneed mijn linkerhand van de pink tot de mid- delvinger open. Mijn vader heeft mij met hevig bloedende hand naar dokter Leenaers vervoerd, die gelukkig thuis was. Als blijvende herinnering heb ik tot op de dag van vandaag een zichtbaar litteken.
Evacuatie
In 1943 werden veel mensen uit Castricum verdreven. Evacueren heette dat. Ook bewoners van de Mient, Geelvinckstraat en Ruiterweg moesten hun huis verlaten. Grote delen van de bebouwing werden afgebroken om een vrij schootsveld te verkrijgen.
Ook heerste er een epidemie van kinderverlamming (polio). Daar werd ik ook door getroffen en (ik) lag half verlamd in een bedstee in de voorkamer van ons huis. Ik was getuige van de afbraak van de woningen aan de Ruiterweg, want ik kon dat vanuit mijn bed zien. Toen de afbraak was beëindigd, bleek dat ze precies bij ons huis waren opgehouden.
Na de sloop werd het gebied uitgeroepen tot ‘Sperrgebiet’, maar we mochten er blijven wonen, omdat mijn vader economisch was gebonden aan zijn boerderij. Daardoor kon hij zijn koeien en paarden blijven verzorgen. Wel kregen mijn ouders, naast hun persoonsbewijs, per 1 juni 1943 een ‘Ausweiss’ om aan te tonen dat ze het gebied mochten betreden en bewonen. Ik ben nog in het bezit van die persoonsbewijzen en de bijlagen.
Jaarboek 41, pagina 42
Na de zomer van 1943 ging ik voor het eerst naar school. Dat was de fröbelschool aan de Dorpsstraat achter het toenmalige zusterklooster. De lessen werden gegeven door nonnen. Mijn broer Gert, die toen al naar de lagere school ging, heeft mij die eerste dag afgeleverd bij de poort van de fröbelschool.
Dit was ook het jaar waarin er veel illegale praktijken werden gestart, zoals het slachten van vee en stoken van jenever. Allemaal om in de levensbehoeften te voorzien en te gebruiken als ruilmiddel voor andere goederen.
Mijn moeder ging eens per veertien dagen met de trein naar Alkmaar en mijn broer Gert en ik vergezelden haar daarbij. Ze had dan een aangepast korset aan dat opgevuld was met vlees. Ze droeg ook een boodschappenmand met twee flessen jenever erin, die waren afgedekt met speelgoed. Zo wekte ze de indruk van een zwangere vrouw met twee kinderen die een treinreisje maakten. Op deze wijze ontweek ze de controles bij station Alkmaar. In Alkmaar had ze een adres op het Schermereiland, waar ze op een toenmalige scheepswerf haar gesmokkelde goederen ruilde voor carbid en zilveren munten.
Eind december 1943 kregen mijn ouders het bericht dat ze op stel en sprong hun huis aan de Ruiterweg 57 moesten verlaten. Op 29 december zijn we geëvacueerd naar Schoutenbosch 16. Mijn vader had nog steeds twee paarden, dus met paard en wagen werd het meeste van de huisraad overgebracht naar het nieuwe adres.
Luchtgevecht
Wegens zijn afnemende veestapel heeft mijn vader in de zomer van 1944 een deel van z’n grasland in de Torenstraat (De fijne winkel) gescheurd en ingezaaid met tabaksplanten en suikerbieten.
In de loop van dit jaar werd mijn vader verplicht om zijn paarden aan te melden bij de Duitse bezetters. Daartoe werden ze bij de smederij van Groot in de Schoolstraat voorzien van een ingebrand cijfer of merk op hun hoeven. Mijn vaders woorden ‘Nu zal ik ze wel gauw kwijt zijn’ werden bewaarheid. In de loop van 1944 moest hij zijn paarden inleveren.
Het wonen op Schoutenbosch was geen pretje. Gewend aan een boerderij met ruimte om ons heen, woonden we nu in een rijtjeshuis. Het was een hoekwoning met een brede steeg. Aan de andere kant van deze steeg woonde de familie Bont. Mevrouw Bont was een weduwe met drie kinderen: Rie, Frans en Henk. Ze kwamen van Schulpstet, waar hun huis was afgebroken.
Jaarboek 41, pagina 43
In het voorjaar van 1944 kwam mijn opa van moederskant, opa Kwanten, ook bij ons wonen. Hij was dementerend. Ook was hij zeer katholiek en ging iedere dag ter kerke. Maar dat leidde tot vervelende situaties, want dan dacht hij ’s avonds om acht uur dat hij nog naar de kerk moest, pakte zijn missaal en liep van Schoutenbosch naar de Pancratiuskerk. Toen hij tot de ontdekking kwam dat de kerk gesloten was, ging hij dwalen door het dorp. Diverse keren is hij door politie of Duitsers naar huis teruggebracht als de avondklok al was ingegaan. Omdat er thuis allerlei dingen gebeurden die illegaal waren, zoals slachten en jenever stoken, was deze situatie onhoudbaar en moest opa worden opgenomen in een verpleeghuis in Edam. Daar is hij op 6 juni 1944 overleden. Ironisch genoeg op de dag van de invasie in Normandië.
In augustus van dat jaar waren wij getuige van een luchtgevecht tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen ter hoogte van de spoorlijn Castricum-Uitgeest. Wij schuilden in huis en hoorden op een gegeven moment een grote bonk naast ons huis. Er was een tiptank van een vliegtuig in de steeg gevallen. Aan de vorm dachten we dat het een bom was. Gelukkig dus niet, maar de Duitsers hebben met veel machtsvertoon de lege brandstoftank afgevoerd.
Rond die tijd maakte ik de overstap naar de lagere school. Ik kwam in de eerste klas bij juffrouw Kuiper. Verder herinner me ik nog meester Ernst en hoofonderwijzer Van Westen. Het was een schooljaar met veel onderbrekingen in het lesgeven als gevolg van het vorderen van de Augustinusschool voor het onderbrengen van Duitse soldaten.
Thuis werden we op deze ‘vrije’ dagen ingeschakeld voor het verwerken van de geoogste tabak en suikerbieten. Stroop en sigaretten werden verkocht, geruild of zelf gebruikt. Van de overgebleven pulp van de suikerbieten werden drie varkens gevoerd die, ongeregistreerd, werden vetgemest om te worden geslacht. Op een dag hadden de varkens zichzelf een weg naar buiten gebaand en liepen op de Ruiterweg. Drie passerende Duitse soldaten, oh ironie, hebben mijn vader geholpen deze ‘zwarte’ varkens terug te drijven.
Eind 1944 kregen mijn ouders toestemming om terug te keren naar Ruiterweg 57. De verhuizing vond plaats met een handkar. Op 4 december zijn we daar weer gaan wonen, met in ons kielzog de familie Bont die z’n intrek nam op nummer 55. Een broer van mijn vader, Piet Bos, is op of omstreeks die tijd op nummer 59 gaan wonen met zijn verloofde Jannetje Prins, een weduwvrouw met haar zoon Piet Ent.
Het Sinterklaasfeest van 1944 hebben we dus gevierd op mijn geboorteadres. We mochten dan ’s avonds ons stoeltje zetten en vonden daar op 6 december in de ochtend onze cadeaus. Als onwetend kind verwonderde ik me over het feit dat het ontvangen kleurboek al grotendeels was ingekleurd. Dit opmerkende zei m’n moeder dat Zwarte Piet dat als voorbeeld al had gedaan. Vele jaren later heb ik gehoord dat het een oud kleurboek was van een van de kinderen Bont, maar wegens gebrek aan middelen hadden m’n ouders toch wat kunnen regelen voor ons.
Jaarboek 41, pagina 44
Voor de kerstdagen had mijn moeder op de zwarte markt cacao gekocht. Dit bleek bij verwerking tot chocolademelk gemalen dakpannen te zijn, dus waardeloos en zonde van de gebruikte melk. De verkoper kwam een dag voor kerstmis aan mijn vader vragen of hij voor hem een konijn kon slachten. Mijn vader was daar handig en vermaard in. De man leverde het konijn af en mijn vader slachtte een kat en gaf die als bout terug. Quitte dus.
Hongerwinter
In deze verschrikkelijke hongerwinter trokken een broer van mijn vader (Jan) en zijn zoon Gerard ook bij ons in. Ze kwamen lopend vanaf Santpoort met een karretje dat was gemaakt van een oude kinderwagen. In de kar hun lijfgoed en een geit. De geit heeft de oorlog niet overleefd. Het bleek nog een hele onderneming om kar en geit over het Noordzeekanaal te krijgen. De Velserpont was uit de vaart wegens gebrek aan steenkolen. Met roeiboten werd door Rijkswaterstaat de pontverbinding provisorisch onderhouden. De vrouw van Jan en zijn dochter bleven in Santpoort achter. Op deze manier hadden die dubbele bonkaarten voor voedsel en konden vader en zoon bij ons aanschuiven.
Doordat Jan als boerenknecht bij ons was ingeschreven, werd hij gevrijwaard van verplichte arbeidsdienst in Duitsland.
Eind december 1944, begin 1945, werden van de spoorverbinding Alkmaar-Uitgeest de rail (één spoor) en koperen bovenleiding (twee sporen) verwijderd. Vanuit ons huis konden we die werkzaamheden volgen. Ze werden uitgevoerd door Poolse krijgsgevangenen die beestachtig door de Duitsers werden behandeld. De metalen werden afgevoerd naar Duitsland om omgesmolten en gebruikt te worden voor de oorlogsindustrie. De houten dwarsliggers werden op stapels langs het grindbed gezet. Mijn vader heeft met z’n broer Jan in nachtelijke uren veel van deze bielzen gestolen om als kachelhout te dienen.
In de voortuin van ons huis hadden de Duitsers een gecamoufleerde schuilplaats gemaakt voor een bewapende commandowagen. Vanaf deze plek konden ze snel de Ruiterweg, Geelvinckstraat en Mient bereiken. Op een zeker moment kwam mijn vader thuis met een postduif in een kleine kooi. Aan zijn poten had hij een kokertje met dun blanco papier en instructies. Mijn neef Gerard was een begaafd tekenaar en heeft toen een schets gemaakt van de gecamoufleerde schuilplaats. De duif is losgelaten en hopelijk naar Engeland gevlogen.
De barre winter was ook de tijd van de hongertochten. Veel stedelingen trokken naar de kop van Noord-Holland om voedsel te kopen. De oudste zuster van mijn moeder woonde met man en een groot gezin in Rotterdam. De jongste zoons trokken met een bakfiets naar het noorden en overnachtten dan in Warmond waar ook familie woonde. De jongens kwamen de tweede nacht bij ons in Castricum slapen om vervolgens naar Barsingerhorn te gaan waar ze een adres hadden voor voedsel. De terugweg ging dan weer via Castricum en Warmond naar Rotterdam.
Al snel was bekend bij andere reizigers dat er bij ons kon worden overnacht. Dat gebeurde dan in de hooibarg waar ze hun karren konden stallen en in het hooi gingen slapen. Een ieder moest wel z’n eventuele rookwaren en lucifers inleveren vanwege het brandgevaar.
De hongertochten werden uitgevoerd door zeer jonge mannen, vrouwen en oudere mensen. Alle mannen binnen een bepaalde leeftijdsgroep waren ingezet voor arbeid in Duitsland of ondergedoken. Een zeer schrijnend geval was dat van een vrouw die met haar dochter en oude vader op de heenweg bij ons overnachtten. Op de terugweg keerden zij huiswaarts met de onderweg overleden oude man, gewikkeld in een dekzeil, boven op hun vergaarde lading.
Bevrijding
Op het einde van de hongerwinter waren ook onze eigen voorraden op en heeft vader een pink (jonge koe) van stal gehaald en geslacht. Dit dier stond echter genoteerd in het zogenaamde veeboekje, waarin alle levende have was vermeld. Mijn vader heeft het in de kachel gegooid en is naar de betreffende instanties gegaan met het verhaal dat bij een huiszoeking het veeboekje was meegenomen. Hij moest toen voor een duplicaat opgeven welk vee hij bezat. Uiteraard is de pink daar niet bij genoemd.
Bij ons huis lag een stapel gezaagd brandhout van de gestolen bielzen. Opeens merkte vader dat er ’s nachts hout werd gestolen. Hij heeft toen in een bovenliggend stuk een gat geboord en daarin een overgebleven patroon van z’n ingevorderde jachtgeweer gestopt. Een dag later hoorden we dat bij een buurtgenoot de kachel was ontploft …
Op een zonnige koude dag lag er sneeuw en zijn mijn broer Gert en ik gaan sleeën op het duin bij de hoek Vinkebaan–Bakkummerstraat. Een oudere Duitse soldaat heeft ons toen bevolen om wat houten kisten met onze slee te vervoeren van een voorraadbunker naar een geschutsopstelling tegenover de Sifriedstraat. Vlakbij het einddoel viel een kist van de slee en brak open. Tot onze verbazing zagen we dat er granaten uitvielen. We moesten het karwei echter afmaken en zijn daarna met de schrik in de benen huiswaarts gegaan.
Op 3 maart kwam een broer van mijn moeder met zijn vrouw om bij het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout. Op 8 maart werd haar oudste broer, een verzetsstrijder, gefusilleerd op de Leusderheide. Zij verloor twee broers en een schoonzus in minder dan een week.
Jaarboek 41, pagina 45
Mijn vader had in zijn verborgen schuur een paard staan. Hoe hij aan het dier is gekomen weet ik niet meer. Wel dat vlak voor de bevrijding dit paard door verraad is opgehaald door de Duitsers en dat hij toen niets meer had dan wat schamele koeien en z’n gezin.
Op 5 mei kwam dan eindelijk de bevrijding. Op die dag heeft mijn vader de Nederlandse vlag uitgestoken terwijl de Duitsers nog over de Ruiterweg liepen en reden. Pas op 8 mei kwamen de Canadese bevrijders door Castricum gereden. Ik heb ze door de Dorpsstraat zien rijden.
Op de terugweg naar huis was er op de hoek van de Dr. Leenaersstraat en de Jacob Catsstraat een volksopstootje. Daar werden namelijk Nederlandse vrouwen, die met Duitsers waren omgegaan, kaalgeschoren. Toen ik dat bij thuiskomst aan mijn moeder vertelde zei ze: “De Duitse duivels zijn verdreven, de Hollandse hufters zijn opgestaan.”
Het was ook nog opmerkelijk dat op 8 mei 1945 een tank van de geallieerden in onze steeg stopte en men met een stafkaart nog eens de situatie betreffende de schuilplaats kwam bekijken. Mijn moeder heeft de soldaten getrakteerd op bekers met melk. Dat was alles wat ze had om als dank aan de bevrijders te schenken.
In het voorjaar zijn we in familieverband begonnen met het bikken van stenen van de in 1943 afgebroken huizen aan de Ruiterweg. We hebben na de oorlog vele duizenden stenen kunnen hergebruiken bij de bouw van een nieuwe schuur met stallen achter de boerderij.
In de zomer na de bevrijding is mijn vader naar het oosten van het land gereisd om paarden te kopen. Daar waren ze al langer bevrijd en hij had gehoord dat er paarden te over waren. Met het weinige openbaar vervoer dat voorhanden was, is hij uiteindelijk in Didam en omgeving gekomen en heeft daar twee paarden gekocht van het zilvergeld dat in de oorlog gespaard was en zijn waarde hield. Het door de Duitsers verstrekte bezettingsgeld was niets meer waard.
Lopend met de paarden aan zijn hand is hij teruggekomen en (hij) heeft daar vier hele dagen over gedaan. Mijn vader is nog steeds mijn held.
De oorlog heeft me mijn kinderjaren ontnomen. Ik heb er een afkeer van uniformen aan over gehouden. En (ik) accepteer het niet als men mij belemmert in mijn vrijheid.
Nardus Bos
- Verschenen jaarboekartikelen over WO1:
- eerste Wereldoorlog
- Verschenen jaarboekartikelen over WO2:
- Castricum in oorlogstijd
- Dagboek kapelaans
- De dood van Arie Hageman
- Duin en Bosch, evacuatie
- Duinkant, een verdwenen dorpje
- Geheimagent Co Brandjes
- Ginhoven, Huibert van
- Godschalk, Joods gezin
- Hoberg, Jan
- Leenaers, dokter
- Nachtwacht in het Geversduin
- Oorlogsherinneringen Nardus Bos
- Oorlogsmonument
- Oorlogstijd, Castricum in
- Oorlogsverhaal Tiny van Vlaanderen-Boot
- tante Sientje
- Toepoel, Leo
- verdedigingswerken
- Verzetsmonument
- verzetsstrijders
- Wie was … Annie van Nievelt
- Verschenen jaarboekartikelen over personen:
- Asjes, Albert
- Bakker, Kees – kunstschilder
- Bakker, Thijs
- Brandjes, Co
- Buuren, Armin van
- Deelen, Derk van
- Dekker, Dirk
- Gevers, Frits
- Ginhoven van, Huibert
- Godschalk gezin
- Hageman, Arie
- Heeck, Cor
- Heideman, Henk
- Heimans, Eli
- Hoberg, Jan
- Hofdijk, Willem Jacobsz.
- Hurk, Gesina van der
- Jacobi, Jan Willem
- Jacobs-Wentink, Gré
- Kortenoever, Eldert
- Kraakman, Jacob
- Kramer, Matthijs
- Krist, Meine
- Kuijs, Niek
- Leenaers, Henri
- Mooij, Cor
- Mooij, Geertje ten Wolde
- Nievelt, Anne van
- Peperkamp, Cor
- Portegies, Sijf
- Rommel, Albert
- Scheerman, Hein
- Schut, Dirk
- Schotvanger, Dirk
- Stuyt, Jan
- Toepoel, Leo
- Tulp, Lide
- Twisk, Engel
- Vasseur, Johannes Bernardus
- Veldt, Klaas
- Vlaanderen-Boot, Tiny van
- Weda schilders
- Weenen, Wub van
- Wit de, vrachtrijderij
- Zomerdijk, Herman