9 november 2020

Onderwijs 1850 – 1940 in Castricum (Jaarboek 11 1988 pg 17-28)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 11, pagina 17

Het onderwijs in Castricum van 1850 tot 1940

Het eerste schoolgebouw

Situatie schets van de eerste openbare lagere school. Gebouwd in 1854
afb. 1a Situatie schets van de eerste openbare lagere school. Gebouwd in 1854

In het jaar 1850 heeft Castricum nog geen eigen schoolgebouw. Het onderwijs wordt gegeven in een afgeschotte ruimte in de oude Nederlands hervormde Pancratiuskerk aan de Dorpsstraat.
Eerst in de tweede helft van de 19e eeuw wordt een eerste schoolgebouw neergezet door de gemeente.

Tegelijkertijd is het gemeentehuis aangepast om daarin de onderwijzerswoning onder te brengen.
Op 5 januari 1854 zal de nieuwe door timmerman Handgraaf gebouwde school geopend worden, maar dat moet door een hevige sneeuwval tot de 11e uitgesteld worden.
De school heeft slechts 1 lokaal, waarin alle klassen gehuisvest worden. Het gebouw is berekend op 200 leerlingen.
Bij de opening zijn er zo’n 150 kinderen aangemeld. Meester Schut is nog steeds het hoofd van de school. Dat zal niet lang meer duren, de vele conflicten rond zijn persoon dwingen hem om ontslag te nemen.
Er wordt een sollicitatieprocedure in gang gezet. Volgens de regels moeten uit de beste 5 kandidaten 3 gegadigden gekozen worden. Ook de rooms-katholiek Ludewig heeft gesolliciteerd, maar het probleem is, dat hij niet tot de uitverkorenen behoort. De overwegend rooms-katholieke gemeenteraad wil echter hem als hoofd geplaatst zien. Ludewig had al bij meester Schut als ondermeester in Castricum gewerkt. Gelukkig bedankt een der uitverkorenen voor de eer, zodat de raad toch zijn zin krijgt. Als ondermeester had hij in de vier jaar, dat hij hier gewerkt had, veel aanzien gekregen. Na de conflicten met Schut had hij in 1856 zijn koffers gepakt en was naar Egmond vertrokken.
Voor zijn komst heeft ondermeester Waanders in februari 1857 een verzoek ingediend om een scheidingsschot te plaatsen in het rumoerige en volle lokaal. De gemeente zit echter krap bij kas, het zal nog negen jaar duren voordat aan dat verzoek gehoor gegeven wordt.
Direct na de aanstelling van Ludewig wordt er al een klacht bij het gemeentebestuur ingediend. Het gaat niet over zijn manier van lesgeven, maar over de sluiting van de school op rooms-katholieke feestdagen. De gemeenteraad probeert er onderuit te komen, ‘er zijn toch maar zo weinig Protestantse kinderen op school en bovendien zijn de beide meesters tooms-katholiek’, zo is het argument. Raadslid Rommel stelt op 8 februari 1860 de kwestie nog eens aan de orde: “Nu de beide onderwijzers Rooms zijn, moet bij vervanging van de hulponderwijzer maar een andersdenkende benoemd worden, dan kan de school op rooms-katholieke feestdagen toch geopend blijven.”
Eerst als Gedeputeerde Staten van Noord-Holland zich met de kwestie gaan bemoeien, moet de raad noodgedwongen bakzeil halen. Ook de schoolopziener van het district Alkmaar wendt zich met een klacht tot de plaatselijke Schoolcommissie. Als districtsopziener is hij gehouden om er op toe te zien, dat de juiste leermiddelen worden gebruikt. Kennelijk gebeurt dat hier niet met de maten en gewichten. Hij verwijst naar een circulaire ‘van den Minister van Binnenlandsche zaken’ dat onder andere inhoudt: “Naar mij is berigt, zouden in vele scholen de stellen Maten en Gewigten ontbreken. Toen voor ruim dertig jaar het voorhanden zijn van die stellen was voorgeschreven, is geen middel verzuimd om het nieuwe Stelsel in het maatschappelijk leven te doen doordringen.” “Gaandeweg”, zo vervolgt hij, “zijn die stellen gebruikt of bewaard of verdwenen. Zo is het onderwijs in het metrieke stelsel niet naar behoren behartigd, ja zelfs verwaarloosd”. Hij is niet mals in zijn kritiek als hij stelt: “Onkunde geeft aanleiding tot kleinachting en slechts zelden ontmoet men een onderwijzer van den lateren tijd, die met ijver en lust dat stelsel goed onderwijst.”
“Nog steeds worden rekenboeken gebruikt met oude Hollandsche en lang afgeschafte maten en gewigten ten voorbeeld.”

afb. 1b Hoogeveens verbeterde leesplank voor klassikaal gebruik rond 1900.
afb. 1b Hoogeveens verbeterde leesplank voor klassikaal gebruik rond 1900.

De onderwijzers

Om de een of andere reden volgen de hulponderwijzers elkaar in vlot tempo op. Men blijft maar kort. Mogelijk is de reden de vele (150) kinderen, aan wie de meesters in één rumoerig lokaal les moeten geven. Een andere reden is het lage salaris, dat de armlastige gemeente aan zijn onderwijzers kan bieden.


Jaarboek 11, pagina 18

De werkomstandigheden zijn niet erg rooskleurig, naast de problematische omstandigheden in het lokaal, zijn de onderwijzers nog steeds op nevenverdiensten aangewezen. Ook het klokkenluiden behoort daartoe, getuige een brief van een sollicitant. Op 9 november 1864 schrijft meester L.O. Smit uit Nieuwerkerk op den IJssel: “Ik vleije mij de bekwaamheid te bezitten, welke vereischt wordt om de betrekking van klokkenist behoorlijk ten uitvoer te brengen.”
In 1867 is de jaarwedde van meester Ludewig als onderwijzer van de tweede rang 700 gulden, ‘met het genot van vrije woning’. Hulponderwijzer Heeremans verdient in dat jaar 350 gulden, hij verdient er als klokkenist nog 20 gulden bij. Teneinde de hulponderwijzers voor de school te behouden wordt hen voor elk jaar, dat zij aan de school verblijven een gratificatie van 50 gulden gegeven. Hoofd Ludewig blijft echter op zijn salaris staan en zodoende moet hij zich in 1874 tot de gemeente wenden om ook salarisverhoging te krijgen.

De Schoolcommissie

De schoolcommissie – ingesteld ingevolge de Wet op het lager onderwijs – bestaat merkwaardigerwijs uit burgemeester en wethouders, die op 10 maart 1868 verslag doen aan de gemeenteraad over de toestand van het lager onderwijs in de eigen gemeente. Men is daarover best tevreden.
“De aard en omvang van het Onderwijs in deze Gemeente is voldoende en er bestaat geene behoefte aan uitbreiding van hetzelve. Huisonderwijs wordt in deze Gemeente niet gegeven. Het Schoollokaal is voldoende ingerigt.” Het verslag vervolgt met: “Er bestaat hier ééne Openbare School voor gewoon lager onderwijs alwaar onderrigt wordt gegeven in alle vakken daartoe behoorende en bepaaldelijk die, welke bij artikel 1 van a tot i zijn opgenoemd en zulks voor kinderen van beiderlei kunnen en alle Klaszen van Ingezetenen. Bijscholen bestaan hier niet en daaraan is ook geen behoefte. Vergelijkende examens hebben er dit jaar niet plaats gehad.”
Over de kosten verklaart men: “Aan het onderwijs is ten koste gelegd: a. Voor gewoon onderhoud van het schoolgebouw en de onderwijzerswoning, b. Voor Schoolboeken en behoeften, c. Voor verwarming van de school zijnde door de onderwijzers zelve voorzien in de bijdragen voor het pensioenfonds, terwijl de werkzaamheden der Schoolcommissie geene kosten hebben teweeg gebragt.” Het besluit met: “De Heffing van Schoolgelden heeft circa 200 gulden opgebragt. Over het bijzonder Onderwijs: is in deze Gemeente niet van toepassing. De School is tweemaal door de commissie bezocht, waarbij alles in orde is bevonden.” Het document is ondertekend door Burgemeester Zaalberg.

Financiële problemen

Aan de school wordt ook aan de meisjes naai- en breiles gegeven. Het Gemeentebestuur wil de hulponderwijzeres niet meer betalen en besluit die vorm van onderwijs in 1877 op te heffen. Het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland antwoordt prompt het met dat besluit niet eens te zijn. Ook Ludewig is voor behoud van die lessen, maar dan niet verbonden aan zijn dagschool.
De districtsschoolopziener steunt ook het bestuur niet in haar financiële nood. Op een bevolking van 1.483 zielen zijn meer dan 200 leerlingen. Zij krijgen les van één hoofd- en één hulponderwijzer en ‘een voor zijne taak niet berekende kwekeling’. Volgens de norm zouden er tenminste twee hulponderwijzers moeten zijn. Ook daartegen heeft de raad geen verweer en zo wordt op 29 oktober 1877 de enige sollicitant aangesteld. Het blijft echter wel problematisch met de onderbetaalde hulponderwijzers.
Als eind 1879 meester Klinkenberg op zijn beurt vertrekt, kan in de vacature moeilijk voorzien worden. Op de de advertentie komen verschillende sollicitaties binnen. Na een zorgvuldige selectie wordt iemand uit Breukelen aangesteld, maar vanwege een benoeming elders bedankt hij voor de eer.
Door het ontbreken van andere geschikte kandidaten kan in de vacature niet voorzien worden. In zijn nood vraagt Ludewig om de schooltijden te spreiden teneinde de kinderen toch enigszins verantwoord les te kunnen geven.
De schooluren komen tijdelijk tussen 9 uur ’s morgens en half zeven ’s avonds te liggen.
De nog overgebleven hulpmeester D. Dekker krijgt salarisverhoging tot 650 gulden om hem in ieder geval voor Castricum te behouden. Voor bewezen diensten en de vele extra uren ontvangen de nijvere onderwijzers een gratificatie van respectievelijk 100 en 60 gulden. Het zal nog tot 1881 duren eer de opengevallen plaats wordt opgevuld. Juffrouw A.W.B. de Hoog maakt geschiedenis door als eerste vrouwelijke onderwijzer van Castricum haar intrede te doen. Haar salaris ligt weliswaar een stuk onder het niveau van haar mannelijke collega’s, het is 500 gulden.

Groeiend leerlingental

Het groeiend aanbod van leerlingen heeft in 1883 tot gevolg, dat een vierde hulp aangesteld wordt. Kort na diens benoeming dient echter de 2e hulponderwijzer Jan van Hes zijn ontslag in. Men besluit nog eens tot een salarisaanpassing. Dat geeft maar tijdelijk soelaas door de benoeming van een gegadigde, maar kort na diens aankomst vertrekt de onderwijzeres weer. Een kwekeling moet de school even uit de nood helpen. De inmiddels aangetrokken vakonderwijzeres ‘nuttig handwerken’ krijgt ook een vaste aanstelling aangeboden.
Maar dat besluit kan geen genade vinden in de ogen van Ludewig. Voor zijn inmiddels 230 leerlingen eist hij gekwalificeerd personeel. Eindelijk gelukt het de geplaagde gemeente om op 1 februari 1884 Juffrouw Sluysken als hulp aan te trekken.
De school is inmiddels veel te klein geworden om het gestaag stijgende leerlingental te kunnen huisvesten.
Op 9 januari 1884 komt de gemeente-architect van Alkmaar Du Croix naar de gemeenteraad van Castricum om diens verbouwingsplan toe te lichten. Voor 16.000 gulden zullen 3 lokalen en een onderwijzerswoning aangebouwd worden. De gemeente draait voor 40 procent van de bouwkosten op en dat vinden sommige raadsleden te veel, afgezien nog van de nasleep van de traktementen der onderwijzers.
Burgemeester Jonkheer Boreel van Hogelanden moet op het gevaar wijzen, dat het Rijk de tijdelijke 30 procent extra subsidie mogelijk zou kunnen intrekken, om de raad om te krijgen. Dat argument geeft de doorslag en enige dagen later begeeft Wethouder Van der Park zich naar Limmen om daar de volgens plan Du Croix verbouwde school te bezichtigen. Du Croix heeft het bezoek echter verkeerd ingeschat, want het Limmense hoofd van de school heeft bezwaren tegen Du Croix plannen. Hij heeft vanuit zijn lokaal geen overzicht over de andere lokalen en de privaten geven een enorme stankoverlast, zo zijn diens bezwaren.
Du Croix moet een aangepast ontwerp maken, om aan die bezwaren tegemoet te komen.
Het gemeentebestuur krijgt een steuntje in de rug door een particuliere gift van 1.500 gulden en mede door de extra rijksbijdrage wordt aan het plan zijn fiat gegeven.
Op 2 juli krijgt de Alkmaarse aannemer Vasbinder de opdracht. Om tijdens de verbouwing toch over voldoende lesruimte te beschikken, wordt een beroep gedaan op het Bestuur van de Nederlands hervormde kerk om een gedeelte van haar kerk nog eens ter beschikking te stellen. Voor 40 gulden per jaar wordt een deel van de kerk afgestaan, waarmee de school weer tijdelijk – na een afwezigheid van 30 jaar – in dat gebouw terugkeert.

Blijvende problemen

Om op de kosten van de traktementen van het onderwijsteam te bezuinigen wordt, in plaats van de extra hulponderwijzer, een


Jaarboek 11, pagina 19

vrouwelijke vakhulp aangetrokken. Noodgedwongen zijn de burgemeester, de inspecteur van het onderwijs en Ludewig het met elkaar eens. Zij kan bovendien handwerkles geven, zo oordelen zij.
Helaas voor het onderwijzend personeel blijken de salarissen inmiddels te hoog te zijn geworden ten opzichte van die in de omliggende gemeenten. Aan de 3 mannelijke en de 2 vrouwelijke leerkrachten wordt een verlaging van maar liefst 100 gulden opgelegd. Op een jaarwedde van 600 gulden een forse duikeling van het inkomen met bijna 20 procent.
Zal dat de reden zijn, dat de onderwijzers veelvuldig ziek zijn? Dat moeten we althans opmaken uit een brief van een verontruste ouder. Op 11 juli 1886 krijgt Ludewig een schrijven over ‘veelvuldige ziekte’ van zijn medewerkers, ‘in deze anders zo gezonde streek’.
Zo kort na de verbouwing moet hij zich al weer tot het gemeentebestuur wenden. Per 31 maart 1888, zo meldt hij, zullen zich 272 leerlingen aangemeld hebben voor het nieuwe schooljaar, dat op 1 april aanvangt.
In de 5 lokalen zijn niet voldoende zitplaatsen, die per ruimte op maar 48 kinderen zijn berekend. Uit arrenmoede heeft men de 2 laagste klassen van extra banken moeten voorzien, de school zit propvol. Ludewig moet zich echter blijven behelpen, er worden geen extra voorzieningen getroffen.

Ludewig’s pensionering

In 1891 wordt geen godsdienstonderwijs gegeven, het betalen van schoolgeld is verplicht. De armen en behoeftigen worden daarvan vrijgesteld.
Bij gebrek aan een geschikte ruimte kan geen les in lichamelijke opvoeding gegeven worden. Noodgedwongen heeft de raad ontheffing van dat vak moeten gegeven.
Naast de problemen met de veel te kleine school, worstelt Ludewig met het steeds weerkerende tekort aan medewerkers. Burgemeester Mooy heeft de hoofdonderwijzer in een brief van 14 april 1890 nog trachten te helpen. Hij klaagt aan de schoolopziener zijn nood. Maar het helpt niet veel, er is een schrijnend tekort aan onderwijzers in het land. Nieuw aangetrokken personeel vertrekt weer spoedig, aangelokt door betere voorzieningen elders.
Ludewig’s pensioen dient zich aan. Zijn ontslagaanvraag wordt hem eervol verleend. Enige tientallen jaren na diens vertrek zal een straatnaam de herinnering aan hem voor het nageslacht levend houden.

afb. 3 Een foto van rond 1900 genomen voor de muur van de Nederlands hervormde kerk
afb. 3 Een foto van rond 1900 genomen voor de muur van de Nederlands hervormde kerk.

Meester Bussen

Uit de sollicitatieprocedure komt met meerderheid van stemmen C.J. Bussen als de beste kandidaat naar voren. Tot zijn eerste activiteiten behoort het aantrekken van nieuwe medewerkers, die echter kort na elkaar weer verdwijnen. Sollicitanten komen op het geboden salaris van 500 gulden niet af, zodat men moet besluiten om er 10 procent bij te doen. Dat heeft meer succes; eindelijk worden de opengevallen plaatsen weer ingenomen.
W. Schotvanger declareert de kosten van de advertenties, die de som van 7,40 gulden hebben bedragen. Voor de vergoeding van reiskosten inclusief de kosten van de proefles van de benoemde J. van Lint betaalt men nog eens 6,45 gulden.
Het schoolgeld bedraagt nu 1 gulden per kind per 3 maanden, voor meer kinderen uit één gezin wordt minder betaald. Voor minvermogenden is het tarief gehalveerd, terwijl de armen vrijgesteld zijn van de verplichte bijdrage.
Het onderwijsteam onder leiding van Bussen bestaat in het begin van 1895 uit 5 mannen en 3 vrouwen. Blijkens een opgave van premies ten behoeve van het pensioenfonds is de salariëring in de loop der jaren niet veel veranderd. Bussen verdient 900 gulden per jaar, daarnaast heeft hij het genot van de vrije woning, dat op 100 gulden wordt gewaardeerd. Zijn langst aanwezige medewerker is meester Dekker, die met 650 gulden wordt beloond. De overigen krijgen bedragen tussen de 500 en 600 gulden.
De vrouwelijke collega’s worden inmiddels ook beter gewaardeerd. Juffrouw Sluysken verdient in ieder geval meer dan menig mannelijke onderwijzer. De 8 leerkrachten hebben de zorg voor 230 leerlingen.

Schoolhoofd Bussen en een onbekende onderwijzeres met de kinderen op de binnenplaats van de openbare lagere school naast het gemeentehuis.
afb. 2 Schoolhoofd Bussen en een onbekende onderwijzeres met de kinderen op de binnenplaats van de openbare lagere school naast het gemeentehuis. Foto mevrouw Mooy-Ooms.

Schoolverzuim

Met de discipline van het schoolbezoek is het in een aantal gevallen niet best gesteld aan het einde van de 19e eeuw. Het geregeld bijwonen van de lessen is nog niet zo’n gewone zaak als nu het geval is. Daarvoor is wel een verklaring te geven. De Castricumse bevolking bestaat voor een niet gering deel uit grote gezinnen. Het belangrijkste middel van bestaan ligt in de agrarische sector. Het inkomen is laag, de werktijden zijn zeker in de zomermaanden lang en het werk is zwaar. De ouders kunnen de steun van de grotere kinderen vaak niet missen. Bovendien is onderwijs nog niet zo vanzelfsprekend. Een al lang bekend verschijnsel in het dorp.


Jaarboek 11, pagina 20

Maar meester Bussen pikt de houding van de ouders der onder zijn verantwoording vallende kinderen niet langer.
Hij wendt zich met een brief van 11 september 1894 tot het College van Burgemeester en Wethouders (B & W). Hij geeft de opsomming van het verzuim van 18 kinderen van de vijfde en zesde klas, die in de maanden juli en augustus de school regelmatig verzuimden.
Hij gaat uit van 68 schooltijden, waarvan minimaal 14 keer de school werd verzuimd. Het gemiddelde ligt rond de 40 verzuimtijden. De ouders van J. Tromp maken het wel erg bont, hij bezoekt de school niet één maal.
Bussen pleit voor strenge straffen: “Dergelijke misstanden worden door geen hulpmiddeltjes verholpen.”
Hij stelt voor om de verzuimers onverbiddelijk bij hunne terugkeer achteruit te zetten, als zij hun klas niet meer kunnen volgen. Als hij met recht vermoeden kan, dat de ouders zijn school niet als leer- maar als bewaarplaats beschouwen, moet de leerlingen de toegang tot de school ontzegd worden.

Zang- en herhalingsonderwijs

Het zangonderwijs geeft de burgemeester reden om aan de leden van de raad te vragen, of zij op de hoogte zijn van klachten over gebruik van een viool bij die lessen. Het antwoord is ontkennend, wel merkt raadslid Melker op, dat hij klachten heeft gehad over te véél zingen, hetgeen het overige onderwijs niet ten goede komt.
Raadslid Goes stelt voor om de school beschikbaar te stellen voor het geven van muzieklessen na schooltijd.
Het is 1895 als er gesproken wordt over een regeling voor de invoering van herhalingsonderwijs.
Het komt namelijk voor, dat oudere kinderen, die alle klassen al hebben doorlopen, de hoogste klas moeten doubleren. Door het geven van herhalingsonderwijs kan les gegeven worden op een andere manier dan men in de laatste klas geniet. Die vorm van onderwijs zal ook open moeten staan voor jongens tot 16 jaar. De mogelijkheid doet zich voor als meester Van der Ploeg in september zijn ontslag aanvraagt. Het aantrekken van een vervanger met hoofdakte verloopt niet naar wens. Ook nu is het succes gelegen in het optrekken van de jaarwedde. Gerrit Beetsma uit Akkerswoude wordt aangesteld, hij krijgt gelijk de verplichting mee om het herhalingsonderwijs gestalte te geven.

Overgang naar een nieuwe eeuw

De 19e eeuw spoedt zich ten einde, meester Bussen heeft het druk met onderwijzers, die komen en gaan.
Op zijn verzoek tot aanpassing van zijn woning kan de gemeente door geldgebrek niet ingaan. De dagelijkse zorg rond het schoolgebouw is er. De bomen voor de school moeten gesnoeid worden om de donkere school van meer licht te voorzien. De waterput bij de school, waterleiding kent men nog niet, moet wegens gebrekkige toestand uitgediept worden, en wordt van een pomp voorzien. Voor de kroningsfeesten bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina wordt in 1898 een subsidie van 60 gulden uit de pot onvoorziene uitgaven gehaald. Een der raadsleden ziet geen reden om daarvoor geld uit te trekken. Anderen vinden de helft wel genoeg.
Er zijn ook problemen rond de inning van schoolgelden. B & W dreigen met verwijdering van de kinderen uit de school, van wie de ouders de bijdrage niet betaald hebben.
Er zijn inmiddels voor de Castricumse school zo’n vijftig jaar verstreken als de 20e eeuw zich aandient.

De school op de hoek van de Schoolstraat en de Dorpsstraat. Het gebouw is in 1934 afgebroken
afb. 4 De school op de hoek van de Schoolstraat en de Dorpsstraat. Het gebouw is in 1934 afgebroken.

Het schooltje, dat eens gevestigd was in een afgeschotte ruimte in de kerk met 1 onderwijzer, heeft zich ontwikkeld tot een bescheiden school met een onderwijzersteam. De schoolmeester heeft maatschappelijk aanzien gekregen en is ontheven van zijn bijbaantjes.

Castricum is op bescheiden wijze meegegaan in de ontwikkeling van het onderwijs. Er valt weliswaar nog veel te verbeteren, de school is te klein, het kan niet voorzien in de groeiende behoefte. Gymnastiek behoort door gebrek aan een geschikte ruimte tot de onmogelijkheden.
Gezien het nog regelmatig voorkomende schoolverzuim en de problemen rond de inning van de schoolgelden, zou verondersteld kunnen worden, dat nog niet alle ouders het belang van goed onderwijs voor hun kinderen inzien.
Een deel van die ouders zal zelf nog ongeletterd zijn, daarnaast heerst er grote armoede, waardoor de kinderen voor werkzaamheden op het land thuisgehouden worden.
De leerplicht bestaat nog niet. De landelijke schoolstrijd is Castricum grotendeels voorbijgegaan. Er zal na de overgang naar de 20e eeuw spoedig een einde komen aan de toestand, dat Castricum slechts één school heeft, de openbare lagere school.

Naar een nieuwe tijd

De jaren glijden rustig in elkaar over in het nog kleine agrarische dorpje. Een grote verandering is voor Castricum in de tweede helft van de 19e eeuw de aanleg van de spoorlijn geweest. Dat Castricum een eigen station heeft gekregen, is een belangrijke stap geweest in haar ontwikkeling. De gevolgen zullen aan het begin van de 20e eeuw langzaam zichtbaar worden. Het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch zal gebouwd worden, daarnaast zullen forensen het toen nog landelijke dorp ontdekken. Nieuwe wijken en straten zullen regelmatig gebouwd worden. De bevolking groeit en daardoor zal de behoefte aan meer scholen zich doen voelen.

Het begin van de 20e eeuw

In het eerste jaar van de nieuwe eeuw viert meester Dekker zijn 25-jarig ambtsjubileum. Voor de feestelijkheden wordt een bedrag van 25 gulden uitgetrokken.
Kinderen, die ver van school wonen, blijven tussen de middag noodgedwongen over. Voor leerlingen uit Bakkum en de afgelegen boerderijen in het duingebied en de polder is de afstand te ver. Men heeft geen vervoer en met de wegen is het niet best gesteld. De stakkers moeten hun brood kennelijk buiten opeten, gezien een verzoek van raadslid Twisk in 1901 om de mogelijkheid te scheppen om dat binnen te kunnen doen.


Jaarboek 11, pagina 21

In een poging om het steeds wisselende onderwijzersteam voor Castricum te behouden worden de salarissen gekoppeld aan het aantal dienstjaren.
Spaansen vindt de voorstellen ten aanzien van de jaarwedde van meester Bussen te ver gaan. De staffeling van diens salaris houdt nu nog op bij een dienstverband van 10 jaren. De voorgestelde uitloop naar 20 jaar kan geen genade vinden in de ogen van de gemeenteraad. Een maximum bedrag van 1.000 gulden in plaats van de beoogde 1.250 gulden vindt men wel genoeg. Hij heeft immers ook nog zijn vrije woning ter beschikking.

Leerplicht

In 1900 is inmiddels de Leerplichtwet ingesteld. Het verplicht kinderen van 6 tot 13 jaar om dagelijks onderwijs op school te volgen. De Castricumse ouders, die om wat voor reden dan ook, het niet zo nauw hadden genomen met het naar school sturen van hun kinderen, worden nu gedwongen. Het leerlingental neemt dermate toe, dat de bijna vijftigjarige school niet meer toereikend is.
We schrijven 1902 als het gemeentebestuur zich weer met de al lang bekende problematiek gaat bezighouden.
Er zijn 2 opties, nieuwbouw van een school in Bakkum en het verbouwen van de dorpsschool door het plaatsen van een verdieping op 3 lokalen. Met die nieuwbouw wil men in ieder geval wachten. Want het is de voorzitter, Burgemeester Mooy, ’ter ore gekomen, dat er plannen schijnen te zijn om hier een bijzondere school te bouwen en wel een school voor alleen meisjes’. Twee noodvoorzieningen worden voorgesteld.
Het idee om de oude kerk weer gedeeltelijk tot school in te richten wordt weer eens van stal gehaald. Daarnaast zou, als er dan nog kinderen over zijn, in de raadzaal les gegeven kunnen worden, ‘die staat toch meestal leeg’.
Inderdaad wordt voor 5 gulden per week een huurcontract met het kerkbestuur aangegaan. De school wordt in het voorportaal gehuisvest. Enige maanden later stelt wethouder Goes voor om de bouw van een tweede school nog maar even uit te stellen. Er worden inderdaad nadere stappen ondernomen om een bijzondere school voor meisjes te stichten.

1904 De bouw van de openbare lagere school II aan de Van Oldenbarneveldtweg in Bakkum. In 1933 werd het gebouw overgedragen aan het protestants christelijk onderwijs als 'School met den Bijbel'.
afb. 5 1904 De bouw van de openbare lagere school II aan de Van Oldenbarneveldtweg in Bakkum. In 1933 werd het gebouw overgedragen aan het protestants christelijk onderwijs als ‘School met den Bijbel’.

Toch een tweede school

Groot is de verrassing voor de armlastige gemeente als er een volslagen onverwachte handreiking van buiten komt.
Op 29 oktober 1902 ontvangt men een schrijven van de Heer Diets, hij treedt op als zaakgelastigde van Prinses von Wied. Zij doet een schenking van een stuk grond groot 23 are en 60 centiare. Perceel 1907 is gelegen in de sectie B te Bakkum en is eigendom van de Prinses. Zij is de dochter van Prins Frederik gehuwd met Graaf W.A.C.M. von Wied, een voormalig Duits graafschap aan de Rijn.
Prompt volgt een subsidieverzoek aan de Koningin om een bijdrage in de bouwkosten. Het duurt tot 27 januari 1904 als onder 23 inschrijvers de aanbesteding wordt gehouden.
De als solide bekend staande Castricummers Gerrit Borst en Gerrit Kabel mogen de school voor 8.760 en de onderwijzerswoning voor 5.180 gulden gaan bouwen.
Voordat het zover is, hebben Jan Borst uit Spierdijk en Cornelis Kabel uit Castricum zich als borg aan de zaak verbonden.

1915 Openbare lagere school II in Bakkum met rechts meester H.A. Nijsen. Hij was schoolhoofd van 1905 tot 1933.
afb. 6 1915 Openbare lagere school II in Bakkum met rechts meester H.A. Nijsen. Hij was schoolhoofd van 1905 tot 1933.

Meester Nijsen

Op 3 januari 1905 wordt de Tweede Openbare Lagere School aan de Van Oldenbarneveldtweg feestelijk geopend.
Bakkum heeft eindelijk zijn school weer terug, die in vroegere eeuwen in de voormalige kapel en later rechthuis van Bakkum was gevestigd. De Bakkumse kinderen kunnen zich voortaan die lange looptijd naar de school in het centrum van Castricum besparen.
Meester Nijsen is het eerst hoofd. Hendrikus Antonius Nijsen is geboren op 15 oktober 1871 te Stoutenburg bij Amersfoort. De dames Mulder en Benedic worden als zijn medewerkers aangesteld.
Bij zijn aanstelling is hij ook benoemd tot hoofd van het herhalingsonderwijs. Hij geeft van 15 oktober tot 31 december 1906 les aan de jongens in Nederlandse Taal 20 uur. Daarnaast zijn er 15 uur voor Rekenen, Kennis der Natuur 15 uur en Tekenen 10 uur. Voor de meisjes loopt het seizoen vanaf 1 september. Zij krijgen les in Nederlandse taal 12 uur, Rekenen 8 uur en Kennis der Natuur 12 uur Juffrouw Benedic verzorgt de lessen in Nuttig Handwerken, daarvoor wordt 16 uur uitgetrokken.
Voor de jongens vervolgt het herhalingsonderwijs in januari. Maar de meisjes hebben kennelijk al genoeg geleerd, want voor hen komen er geen lessen meer.
In zijn totaliteit ontvangen jongens 96 uren herhalingsonder-


Jaarboek 11, pagina 22

wijs, de meisjes daarentegen moeten het met de helft doen.
De scholen zullen voortaan als School 1 (Castricum) en School 2 (Bakkum) hun eigen weg gaan.
Op 15 januari 1908 worden op school 2 (Bakkum) 71 jongens en 50 meisjes geteld. Tien kinderen zijn jonger dan 6 jaar.
Op school 1 is het Meester Bussen, die de scepter zwaait, bijgestaan door de heren Van de Ven en D. Dekker en de dames Leistikow, Ahlers en Sluisken.

Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of RK Fröbelschool.
Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool. Dorpsstraat 109, 111 circa 1950. De Hooghe Aert is rond 1910 gebouwd. De architect is Jan Stuyt, die ook de kerk met pastorie en zusterhuis en gemeentehuis ontwierp. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Een bewaar- en naaischool

In 1909 komt er duidelijkheid in de plannen voor het bijzonder rooms-katholieke lager onderwijs. Pastoor Engering onderhandelt met de Congregatie van de Zusters van het Arme Kind Jezus te Simpelveld over de oprichting van een bewaar- en naaischool. Nog tijdens de bouw van de nieuwe Katholieke Pancratiuskerk, die in 1910 bijna gereed is, wordt met de bouw van die school begonnen. Ook hier is het Gerrit Kabel, die de bouw gegund is. Eind oktober van hetzelfde jaar betrekken 120 kinderen de bewaarschool en 40 de naaischool. De school is gebouwd achter het zusterhuis naast de pastorie. De zusters verzorgen de lessen, het kerkbestuur is de werkgever.

'De laatste hooivracht', een van de bekende schoolplaten van Scheepstra en Walstra.
afb. 7 ‘De laatste hooivracht’, een van de bekende schoolplaten van Scheepstra en Walstra.

Onderwijzerswoning

Hoofdonderwijzer Bussen wendt zich ondertussen tot de gemeente om zijn woning te verbeteren, dat deed hij al eerder. De aanleiding nu is het overlijden van zijn vrouw. Hij verzoekt om de aanbouw van een extra kamer voor zijn huishoudster.
Hij krijgt steun van de Commissaris der Koningin, die tijdens zijn bezoek aan de gemeente Castricum heeft geconstateerd dat de onderwijzerswoning niet meer aan de eisen des tijds beantwoordt. De woning is in slechte staat en veel te klein. Hij snijdt ook de toestand van het raadhuis aan.
Nieuwbouw daarvan wordt ook overwogen. In het nieuwe gebouw is ook plaats gedacht voor een nieuwe onderwijzerswoning. Het gebouw komt in 1911 gereed, waarin voor de onderwijzer een aantal woonvertrekken zijn gereserveerd.
Links van de ingang bevinden zich de woonkamers en daarachter de keuken op de begane grond. Op de 1e etage zijn de 3 slaapvertrekken ondergebracht.
Meester Bussen kwakkelt met zijn gezondheid, zo blijkt uit een aantekening van 25 augustus 1911, als hij in het Herstellingsoord voor Nederlandsche Onderwijzers te Lunteren vertoeft. Op 8 april heeft hij nog een verzoek gedaan om wat veranderingen in zijn nieuwe woning aan te brengen.

De openbare school

Er doen zich problemen voor met betrekking tot de aanvangstijd van de openbare lagere school. Door 61 rooms-katholieke vaders wordt een verzoek aan de gemeenteraad gericht om de aanvangstijd van de school op 9 uur te stellen, opdat de kinderen voor het begin van de school eerst de kerk kunnen bezoeken.
Het schrijnend tekort aan gekwalificeerd personeel doet zich ook in 1912 nog voor. Voor de vertrokken Juffrouw Smit dienen zich geen nieuwe kandidaten met hoofdakte aan.
In Bakkum doet zich tien jaar na de opening van de school al weer een gebrek aan ruimte voor.
Om de kinderen voor het nieuwe seizoen te kunnen huisvesten wordt een lokaal van de zusterschool gehuurd. Voor uitbreiding van de school komt geen subsidie los.
Een grens, die destijds was getrokken om te bepalen welke kinderen tot welke school behoorden, wordt vervallen verklaard.

Eerste wereldoorlog

We schrijven intussen 1914, de eerste wereldoorlog is uitgebroken. Nederland blijft door zijn neutrale houding gevrijwaard van oorlogshandelingen. Ingeklemd tussen de oorlogvoerende landen kan het land zich niet aan de gevolgen ervan onttrekken. Er doen zich problemen voor met de import van goederen, zoals brandstoffen, waarvan uiteraard ook in Castricum de gevolgen merkbaar zijn. Met betrekking tot het onderwijs is dat een van de weinig zichtbare dingen, er zijn niet voldoende kolen en turf om de kachels te stoken. Kennelijk zijn hier ook vluchtelingen, in ieder geval wordt op 2 juni 1915 een verzoek ingediend om een Belgische vluchteling van schoolgeld vrij te stellen. Daarnaast zijn het de onderwijzers, die opgeroepen worden voor de ‘landstormplicht’.
De Bond van Nederlandse Onderwijzers vindt, dat Castricum een salarisregeling moet treffen voor de onder dienst geroepen meester WA. Wijk. De raad willigt het verzoek in. Op zijn salaris worden op verzoek van burgemeester Mooy en leden van de gemeenteraad enige kortingen toegepast. Het is zijn kostgeld van 30 gulden per maand en kledinggeld van 100 gulden “waarvoor hij in militaire dienst toch niets hoeft uit te geven”.
Zijn jaarwedde – tijdens militaire dienst – wordt uiteindelijk op 175 gulden vastgesteld. De pensioenpremie zal de gemeente ook voor zijn rekening nemen.

Vier kinderen van Bertus van Benthem voor het door hem in 1874 gestichte café 'De Vriendschap'. Dorpsstraat 71 in Castricum.
Vier kinderen van Bertus van Benthem voor het door hem in 1874 gestichte café ‘De Vriendschap’. Dorpsstraat 71 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Noodvoorzieningen

Tijdens de raadsvergadering op 26 februari 1914 merkt Louter op, dat de Eerwaarde Moeder van de Zusterschool hem mondeling mededeling heeft gedaan, dat het gehuurde lokaal bij haar school niet meer voor het openbare onderwijs beschikbaar zal zijn. Burgemeester Mooy is door die mededeling uitermate verrast, hem heeft daarvan geen schrijven bereikt.
Het rooms-katholieke kerkbestuur stuurt daarop prompt een brief met het verzoek om het lokaal met ingang van het nieuwe schooljaar op 1 april te ontruimen. De raad zit met de handen in het haar. Er worden verschillende oplossingen aan de hand gedaan in een levendige vergadering. De voorzitter wil de zesdejaars leerlingen dan maar naar Bakkum sturen, maar daar is het al zo vol. Wethouder Louter wil de kinderen van de 3e en 4e klas ‘vanaf Bertus Stuifbergen’ (hoek Mient/Ruiterweg) op de Bakkumse school kwijt. De Heer Goes stelt voor om een lokaal bij café van Benthem te huren om het teveel aan leerlingen onder te brengen. Kort daarna dient het rooms-katholieke kerkbestuur op 25 maart een subsidieverzoek voor de bewaarschool van 300 gulden in. Als dat verzoek op 20 mei wordt gehonoreerd, is het probleem van de schoolruimte opgelost.
Kennelijk geïnspireerd door de subsidie blijkt plotseling, dat het lokaal in de bewaarschool weer voor de openbare school beschikbaar gesteld kan worden door het kerkbestuur. Louter


Jaarboek 11, pagina 23

heeft zijn stem verbonden aan de vraag, of de ontwikkeling van de kinderen op de bewaarschool wel aansluit bij de overgang naar de openbare school. Als P. Kuys bevestigend antwoordt, gaat Louter overstag.

Gestileerde tekening van een moeder met kinderen
afb. 8 Gestileerde tekening van een moeder met kinderen.

Handelscursus

in diezelfde vergadering wordt gesproken over een subsidie voor een in te stellen cursus handelsonderwijs.
Men twijfelt aan het succes van een dergelijke cursus, het kennisniveau van de Castricumse jongeren wordt niet hoog aangeslagen. G. Kuys is helemaal niet overtuigd van het nut van een dergelijk type onderwijs in zijn dorp. Uiteindelijk wordt besloten om het maar eens een jaartje te proberen. De Middelbare Handelscursus krijgt 250 gulden en een proeftijd van een jaar, mits de provincie eenzelfde bedrag voteert. Overigens wil G. Kuys in die zelfde vergadering de carbidgasmeter bij het hoofd van de school wel eens opgenomen zien.

Commissies

Op 25 maart 1915 worden de leden van de Schoolcommissie weer eens gekozen. Benoemd worden: Pastoor Engering, Dominee Van Poelgeest, de Wethouders Goes en Valkering en de Raadsleden Louter, P. Twisk, Dr. Jacobi en Gemeentesecretaris J.A. Verder. De commissie heeft tot taak ‘de bevordering van de belangen van het onderwijs’.
Louter vindt, dat de wethouders daarin niet thuishoren, de commissie adviseert immers aan het College van Burgemeester en Wethouders. Hij heeft gelijk, maar krijgt toch geen gehoor. Schoolverzuim is kennelijk nog steeds een regelmatig voorkomend euvel. In ieder geval worden 2 leden van de Commissie tot wering van het schoolverzuim herbenoemd.
Het aantrekken van nieuwe onderwijzers is nog steeds een moeilijke en steeds weerkerend probleem.
Onder geleide van haar vader is een kandidate opgetrommeld, maar na een gesprek op het gemeentehuis en een bezoek aan de school in de Dorpsstraat verklaart de vader, dat die school voor zijn dochter niet aannemelijk is.

Voortgezet lager onderwijs

Het handelsonderwijs is toch een succes geworden in het proefjaar. Voor het herhalingsonderwijs wordt meester Nijsen aan school II tot hoofd benoemd, geassisteerd door meester Verlaak. Aan school 1 is het Bussen, die de leiding heeft over dat vervolgonderwijs, maar kennelijk voldoet hij daar minder. Bussen krijgt maar 60 cent per uur en Nijsen 75 cent.
Het verschil wordt, als dat ter sprake komt, zo gelaten, “want de deelname is daar toch minder”.
De landspolitiek houdt zich inmiddels bezig met de wetgeving voor het bijzonder onderwijs. In afwachting daarvan schuift het gemeentebestuur beslissingen op de lange baan.
Er is een schrijnend tekort aan schoolruimte, maar Castricum wacht op het verlossende woord uit Den Haag. Het rooms-katholieke kerkbestuur staat klaar om direct met zijn eigen school te beginnen, zodra de gelijkstelling afgekondigd zal worden. Daaraan twijfelt ondertussen niemand meer.

Andere vormen van onderwijs

De ter sprake gebrachte oprichting van een MULO-school wordt ook nog even op de lange baan geschoven.
P. Twisk constateert in 1915, dat er baldadigheid onder de jeugd is. De voorzitter zegt toe om daarop te laten toe zien. Castricumse onderwijzers hebben zich kennelijk aangesloten bij de Bond van Nederlandse Onderwijzers.
De afdeling Krommenie-Uitgeest, die zich ook al ingezet heeft voor de in wapenrok gestoken meester Wijk, wil ook de inkomens van de Castricumse onderwijzers verbeterd zien. Men acht termen daarvoor niet aanwezig, men is al tegemoetkomend genoeg geweest, door het toekennen van een eerder verleende toeslag.
Opleidingsinstituten uit de regio vinden ook de weg naar het dorp. Een aangevraagde subsidie van 15 gulden door de ‘Proef- en Schooltuin Kennemerland’ wordt afgewezen. Door de Ambachtsschool Alkmaar wordt per Castricum’s kind, dat die school bezoekt, een bijdrage van 40 gulden gevraagd. Men vindt dat wel redelijk, maar de ouders van die kinderen moeten maar meebetalen.
Er zijn er drie, waarvan de ouders een sterk wisselend inkomen hebben. Men kent die gezinnen persoonlijk en op basis van de individuele omstandigheden worden de bijdragen vastgesteld. Meegeteld wordt ook, dat de zoon van de stationschef vrij reizen heeft, zo wordt voor hem 30 gulden gevraagd. Voor nummer 2 wordt 20 gulden gevraagd en van de minder draagkrachtige ouders van het derde kind wordt 10 gulden gevraagd. Als die niet kunnen betalen, zal de gemeente voor de kosten opdraaien.
Men ziet echter korte tijd later in, dat dergelijke zaken bij verordening geregeld moeten worden.
Bij jaarinkomens onder de 300 gulden wordt men vrijgesteld vervolgens klimt men per inkomen van telkens 200 gulden meer op met 5 gulden. Van ouders, die in goede doen verkeren (boven de 1.200 gulden)


Jaarboek 11, pagina 24

stelt men de bijdrage op 40 gulden vast. Het gemeentebestuur van Uitgeest tracht enige maanden later medestanders te vinden om een dergelijke heffing ongedaan te maken, maar dat vindt in Castricum geen gehoor.

In de Schoolstraat de woning van meester Dekker.
In de Schoolstraat de woning van meester Dekker. Hij was onderwijzer aan de openbare lagere school van 1879 tot 1921. Van links naar rechts: Kees, meester Dirk, zijn vrouw Maartje, Adriaan. Naast meester was Dekker ook ‘buienteller’ en gaf zijn bevindingen door aan het KNMI te De Bilt. Op deze plaats staat nu een nieuwere woning iets meer van de weg af gebouwd. Foto uit 1918. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Meester Dekker

Meester Dekker blijft Castricum trouw. Getuige een van hem bewaard gebleven gedicht, heeft hij zijn dorp zeer lief. Het draagt de titel: “De oude toren van Castricum” en begint met de tekst: “Ik heb U lief, o oude Grijze.”
Dirk Dekker is in Castricum geboren op 25 januari 1856 en op 1 juli 1879 als ondermeester in dienst getreden bij meester Ludewig. Bij zijn 40-jarig ambtsjubileum wordt hij in de bloemetjes gezet en krijgt hij een gratificatie van 40 gulden. De school van Bussen is te slecht verlicht, om voor het herhalingsonderwijs over voldoende licht te beschikken. Hij verzoekt om de aanleg van een gaslichtinstallatie. De raad vindt het maar onzin, om ‘in al die lokalen’ verlichting aan te brengen en wijst het van de hand. Een herhaald verzoek om een stoel in elk lokaal wordt eindelijk gehonoreerd.
Een nieuwe vakbond trekt vervolgens aan de bel. Het is de Bond van rooms-katholieke openbare onderwijzers, die voor haar leden om loonsverhoging komt vragen.
Onder het motto: “Voor ieder zijn thans de tijden duur”, wordt ook dat verzoek afgewimpeld. De hoofden van de scholen krijgen wel een toeslag van 25 gulden, als de wedde van Nijssen ter sprake is gebracht. Anno 1916 verdient de man een jaarsalaris van 2.000 gulden inclusief bijverdiensten.

Rookprobleem

De Nederlandse Bond van Onderwijzers neemt het niet alleen op voor haar leden. Men begeeft zich ook op het terrein van de opvoeding en doet een aanbeveling aan het Gemeentebestuur om een bepaling in de politieverordening op te nemen, dat een verbod inhoudt aan winkeliers om aan kinderen beneden de 16 jaar rookwaren te verkopen.
Men vindt roken voor oudere kinderen kennelijk heel gewoon. Louter wil de leeftijdsgrens zelfs naar 13 jaar verlegd zien. Maar uiteindelijk wordt het voorstel voor kennisgeving aangenomen. Burgemeester Mooy vindt het probleem in zijn gemeente niet van dien aard, als door de Bond voorgesteld.

Aanvang schooljaar

De aanvang van het schooljaar is op 1 april. De districtsopziener wil die datum echter naar 1 of 15 augustus verschoven zien. Hij doet dit voorstel, omdat er inmiddels besloten is, om in Castricum een MULO-school te starten. Na de vakantie van 1917 wil men beginnen met de vakken Frans en Wiskunde.

Bussen wordt als hoofd van School I ook aangewezen om als hoofd van de MULO-opleiding op te treden, bijgestaan door een onderwijzer, die in de nieuwe vakken les zal kunnen geven. Gezien het salaris van resp. 150 en 100 gulden, gaat het hier niet om een fulltime opleiding.
Ook de school hoeft geen verandering te ondergaan voor de nieuwe onderwijsvorm.

Bevolkingstoename

Ondertussen neemt het bevolkingsaantal in snel tempo toe, het dorp breidt zich steeds verder uit. De scholen zijn op die toename niet berekend.
Men behelpt zich met gehuurde ruimte in Café van Benthem in de Dorpsstraat. De 2 daarin ondergebrachte klassen geven geluidshinder ten opzichte van elkaar. Een gehuurd houten schot moet de ergste overlast maar opvangen.
Geopperd wordt weer eens om de raadszaal maar voor de school open te stellen. Er wordt zelfs een besluit genomen om kinderen na het zesde leerjaar maar naar huis te sturen. Dat kan echter geen genade vinden in de ogen van de inspecteur. Ten gevolge van de oorlog heerst er brandstoffenschaarste, er moeten maatregelen genomen worden.
Er zijn ideeën om het herhalingsonderwijs maar op te doeken en op zaterdag de school maar helemaal te sluiten. Het eerste plan gaat niet door, het tweede wel. Per 1 oktober 1917 is er op woensdag de hele dag school en op zaterdag voorlopig niet meer.
Met de hygiëne op school is het niet best gesteld. Het water uit de put bij de woning van Bussen wordt door de gezondheidscommissie in 1918 voor zowel drink- als huishoudwater ongeschikt verklaard.
Het voorstel van de Nederlandse Bond van Onderwijzers tot in stelling van een zevende leerjaar wordt niet overgenomen.

De rooms-katholieke Augustinusschool in 1927. Het is in twee fasen gebouwd, eerst de meisjesschool in 1919 en later de jongensschool in 1920. Het complex is in 1983 afgebroken.
afb. 9 De rooms-katholieke Augustinusschool in 1927. Het is in twee fasen gebouwd, eerst de meisjesschool in 1919 en later de jongensschool in 1920. Het complex is in 1983 afgebroken.

Een bijzondere school

Ondertussen heeft het rooms-katholieke kerkbestuur vergevorderde plannen om tot de stichting van een eigen lagere school over te gaan. Al in 1914 is de plek, waar de school gebouwd moet worden, aangewezen. De boerderij van ‘Kees de Koster’ ten noorden van de pas gebouwde kerk zal gesloopt moeten worden om plaats te maken voor het nieuwe gebouw. Aan architect Simon van Santen uit Zaandam wordt om een ontwerp gevraagd. Op 28 maart 1917 neemt het bestuur een principebesluit in afwachting van de nieuwe wetgeving, die spoedig wordt verwacht. Een jaar later wordt de begroting gepresenteerd voor de stichtingskosten van een meisjesschool, die 57.500 gulden zal gaan kosten. Nog vóór de afkondiging van de – ook financiële – gelijkstelling van het openbare en bijzondere onderwijs komt de school aan de Dorpsstraat in 1919 gereed.
Ondertussen zijn ook de plannen klaar voor de bouw van een jongensschool. Op 24 augustus 1919 worden bestek en tekeningen besproken voor een 8-klassige school met gymnastieklokaal. Daarnaast zijn voor de zojuist geopende meisjesschool al weer 2 nieuwe lokalen gepland. Het geheel zal aan de meisjesschool gebouwd worden. De kosten worden op totaal 125.000 gulden geraamd.
Tot de bouw wordt besloten en als hoofd van de school wordt P. van Westen aangetrokken. Hij is tot dan onderwijzer aan de Bavo-school in Haarlem geweest.


Jaarboek 11, pagina 25

Het gezin van Kees 'de koster'.
Het gezin van Kees ‘de koster’. Cornelis Stuifbergen, (geboren op 25 april 1883, overleden op 23 juni 1949), koster en boekhandelaar, woont eerst in de boerderij naast de rooms-katholieke kerk, daarna Dorpsstraat (nu ‘Le Moulin’). Eerste keer gehuwd op 10 januari 1911 met Trijntje Lute (geboren op 7 augusus 1884, overleden op 19 sep. 1931), dochter van Pieter Lute en Maartje Kais. Tweede keer gehuwd op 8 oktober 1941 met Johanna Maria Marjot (geboren te Alkmaar op 31 oktober 1889, overleden te Venray op 30 april 1977), dochter van Johannes Marjot en Johanna Stikvoort. Dorpsstraat 96 in Castricum, 1927. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.
 

Bij de vele nota’s van aanschaffingen bij de opening van het scholencomplex op 1 december 1920 treffen we ook die van dorpsgenoot C. Stuifbergen (‘Kees de Koster’) aan voor de levering van kruis- en heiligenbeelden.
Met de totstandkoming van de nieuwe school is een lang gekoesterde wens van de overwegend rooms-katholieke bevolking van Castricum in vervulling gegaan.

Strubbelingen

Door de veranderde omstandigheden stromen de leerlingen naar de nieuwe school. Op de openbare vindt leegloop plaats. Ook leerkrachten vragen bij het gemeentebestuur ontslag aan om bij het kerkbestuur in dienst te treden.
De meisjesschool wordt door de zusters geleid. Op 20 februari 1920 ontstaat enige commotie in de raadzaal als de katholiek Zandbergen weigert om een vrouwelijke onderwijzer aan School 2 in Bakkum te benoemen.
Het gaat om juffrouw Buitenhuijs, die al 3 jaar aan die school verbonden is. Zij staat op de door B & W ingediende voordracht. Hij vraagt om intrekking van het voorstel en dreigt om met zijn hele fractie de zaal te verlaten, als het toch tot een stemming zal komen. Burgemeester Lommen gaat echter niet op het dreigement in en prompt verlaten de Heren Zandbergen, G. Kuijs en J. Schuijt de raadzaal. Zodoende kan het niet tot een stemming komen.
De problemen rond de benoeming zijn kennelijk echter niet zo erg groot, want 3 dagen later al wordt een compromis bereikt, de fractie stemt blanco en juffrouw Buitenhuijs wordt alsnog benoemd.

De openbare scholen

Het onderwijzersteam in Bakkum was sinds enige jaren in tijdelijke dienst. Na de omzetting in een vast contract zijn in Bakkum benoemd: meester Nijsen als hoofd, J. van de Graaf en de omstreden juffrouw A.M. Buitenhuijs.

Na het vertrek van enige leerkrachten wordt per 1 juni 1920 P.J. Philipoom aan School 1 benoemd. Bussen is nog steeds hoofd van de stevig uitgedunde school. Aan de school in Bakkum krijgt ook juffrouw D.C. Kooiman een contract.

Kleuterschool

In 1920 worden aan de rooms-katholieke Bewaarschool 170 leerlingen geteld, dat is 50 meer dan het jaar daarvoor.
Raadslid Kuijs vindt, dat die school niet het algemeen belang dient, de Bakkumse kinderen kunnen er immers geen gebruik van maken. Om die reden wordt een afgeslankte subsidie verstrekt ter hoogte van het bedrag, dat op de 120 kinderen van 1919 is gebaseerd.
Er wordt ook subsidie aan de gemeente Alkmaar verleend voor Castricumse leerlingen, die de Handelsdagschool de Ambachtsschool en de Huishoud- en Industrieschool aldaar bezoeken, het gaat om 10 kinderen.

Inspecteur van het Onderwijs

Door de wet van 1920 is er ook verandering gekomen in de inspectie van het onderwijs. De schoolopziener zal vanaf nu ‘Inspecteur van het onderwijs’ heten.
De inspecteur wil een nieuwe openbare school gebouwd zien, die voldoet aan de eisen van de tijd en de normen van de nieuwe wetgeving. De gemeente Castricum wil er niet aan beginnen. Voor de bouw van een nieuwe school moet 86.500 gulden uitgetrokken worden. Een verbouwing van de oude school zal inclusief de ombouw van enige lokalen tot gymnastieklokaal een bedrag van 56.000 gulden moeten kosten.
Om het straatrumoer te dempen zal dan bovendien de Schoolstraat geasfalteerd moeten worden. Het geraas van karren op de keien zal daardoor zoveel mogelijk getemperd zijn, zo verondersteld men.
Uiteindelijk wordt nog eens een lapmiddel toegepast, voor een bedrag van 13.500 gulden wordt in 1921 tot een kleine aanpassing van het gebouwtje besloten.
Bussen voelt zich gepasseerd, hij is niet eens gehoord in de discussie.

Onderwijzersteam van de rooms-katholieke school met de geestelijken, links schoolhoofd P. van Westen en daarnaast pastoor Engering. Circa 1920.
afb 10 Onderwijzersteam van de rooms-katholieke school met de geestelijken, links schoolhoofd P. van Westen en daarnaast pastoor Engering. Circa 1920.

De twintiger jaren

Per 1 augustus 1921 wordt het MULO-onderwijs, vanwege de nieuwe wetgeving opgeheven.
In dat zelfde jaar verleent het gemeentebestuur eervol ontslag aan meester Dekker, hij heeft zijn vak 42 jaar uitgeoefend. Hij neemt daardoor ook afscheid als lid van de nog steeds bestaande commissie tot wering van het schoolverzuim.
De beide Kruisverenigingen het Witte- en Wit/Gele kruis wenden zich tot het gemeentebestuur voor de aanstelling van een schoolarts. Maar dat vindt de raad een overbodige luxe. Er vindt kennelijk leegloop plaats aan de openbare school in het dorpscentrum. Als meester Van de Graaf vertrekt van de school in Bakkum, wordt de pas benoemde Philopoom aan school 1 overgeplaatst om diens plaats in te nemen.
De inning van de schoolgelden is nog steeds voorbehouden aan de hoofden der scholen. In 1922 komt daar verandering in, de gemeenteontvanger wordt nu daarmee belast.
Enige maanden later moet Burgemeester Lommen bekennen, dat zijn medewerker vergeten is om de eerste keer zitting te houden.
Om tegemoet te komen aan de wens van vele ouders is in de Leerplichtwet een bepaling opgenomen, dat kinderen landbouwverlof kunnen krijgen. Het verlof wordt uitsluitend verleend voor hulp op het bedrijf van de ouders van het kind; er mag geen sprake zijn van loondienst. In 1922 wordt in Castricum het verlof van 25 juni tot 22 juli gegeven.
Het enige jaren eerder ter sprake gekomen rookprobleem onder scholieren is weer actueel geworden. Woordvoerder Zandbergen heeft geconstateerd, dat aan kinderen sigaren als beloning worden verstrekt. Hij eist een streng toezicht op een verbod daartoe.
De hygiëne op school 2 is volgens raadslid Schipper niet goed, de privaten moeten beter schoongemaakt worden.


Jaarboek 11, pagina 26

Nieuwe verzoeken om subsidie komen binnen, nu zijn het de rooms-katholieke Kweekschool voor Vroedvrouwen en de Patronaatscommissie St. Aloysius. De laatste wil een avondtekenschool opzetten met zo’n 30 leerlingen.

Afscheid meester Bussen

Meester Cornelis Joseph Bussen heeft 32 jaar lang zijn beste krachten gegeven aan de Castricumse openbare lagere school. Hij is getuige geweest van een belangrijke fase in het plaatselijke onderwijs.
Benoemd op 1 juni 1894 wordt hem op 1 april 1926 eervol ontslag verleend. Hij is dan 65 jaar.

D.L Zinkweg was schoolhoofd van de openbare lagere school van 1930 tot 1942. Hier met zijn gezin in 1932 voor hun woning in het gemeentehuis naast de school.
afb 11 D.L Zinkweg was schoolhoofd van de openbare lagere school van 1930 tot 1942. Hier met zijn gezin in 1932 voor hun woning in het gemeentehuis naast de school.

Van der Vlies en Zinkweg

Bij raadsbesluit van 28 mei 1926 wordt Willem van der Vlies tot zijn opvolger benoemd. Op 15 augustus vangt hij zijn taak aan. Niet voor lang echter, want 4 jaar later wordt hem al eervol ontslag verleend.
Uit de sollicitatieprocedure wordt Diderick Leendert Zinkweg gekozen. Hij is in Numansdorp geboren op 7 november 1881. Hij wordt per 1 december 1930 benoemd en betrekt dan met zijn gezin de onderwijzerswoning in het gemeentehuis.
Hij zal spoedig betrokken worden in de plannen voor een nieuwe school.

Protestants-Christelijk onderwijs

De Katholieke scholen hebben in het overwegend Roomse dorp het grootste aandeel in het onderwijs.
De 2 openbare scholen worden direct na de omwenteling aanvankelijk door niet zoveel kinderen meer bezocht. In het zich sterk uitbreidende dorp neemt door vestiging van forensen in de jaren (negentien) dertig het aantal scholieren op die scholen weer gestaag toe.
Kinderen van protestantse huize worden bij gebrek aan een school met eigen signatuur ook op de openbare scholen geplaatst. Het ligt voor de hand, dat mede door de toename van het inwonertal er ook vanuit die hoek wensen zijn om een eigen school te stichten.

Rechts de School met den Bijbel, de voormalige Tweede Openbare Lagere School aan de Van Oldenbarneveldweg 37-39 in Bakkum.
Rechts de School met den Bijbel, de voormalige Tweede Openbare Lagere School aan de Van Oldenbarneveldweg 37-39 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Men heeft zich tot dan beholpen met een Zondagsschool, die al in 1922 onder leiding van de heer W. Hellinga bestond.
In datzelfde jaar besluit een daartoe gevormd comité om de mogelijkheid voor een eigen school te onderzoeken.
Na een openbare vergadering wordt een vereniging gesticht: “Vereniging tot stichting en instandhouding van Scholen met den Bijbel”.
Vervolgens gaat het bestuur op pad om leerlingen te “ronselen”. Dat lukt aardig, liefst 60 leerlingen worden door ouders toegezegd. De “Vereniging voor Volksonderwijs” beraamt een tegenactie. Na een openbare vergadering in de Rustende Jager trekken enige ouders de toezegging weer in. Kennelijk teleurgesteld door die tegenwerking trekt de christelijke vereniging zich terug. Gedurende enige jaren worden zelfs geen vergaderingen meer gehouden.
Eerst in het najaar van 1928 wordt een nieuwe actie ingezet om ouders te bewegen om hun kinderen naar de “School met den Bijbel” te sturen. Maart 1929 zijn er 43 toezeggingen binnen. Men pakt het nu wat wat slimmer aan en op 6 maart vertrekt een delegatie naar de Schoolraad in Den Haag om de lijst te formaliseren. Te middernacht wordt de nu officiële lijst in de brievenbus van het gemeentehuis gedeponeerd.
De vergadering van het “Volksonderwijs” ontdekt de volgende dag, dat zij gefopt zijn.
Vervolgens gaat het bestuur van de tegenpartij op pad om leerlingen te “ronselen”. Vijftien ouders goed voor 24 leerlingen verklaren nu schriftelijk, dat zij hun kinderen niet naar de christelijke school zullen laten gaan. Formeel kan het overgebleven getal van 19 leerlingen kennelijk geen beletsel voor de gemeenteraad zijn om goedkeuring te geven aan het stichten van een protestants christelijke school. Voor nieuwbouw van een school wordt geen geld beschikbaar gesteld. Men moet het maar doen met 2 lokalen van de openbare school. Hiertegen gaat de linkse fractie in de raad in beroep bij de kroon, dat prompt wordt afgewezen. De vereniging voor het christelijk onderwijs heeft meer succes met haar beroep bij de minister van onderwijs en krijgt haar gelijk.
Op 1 december 1932 is het zo ver, op die dag betreedt meester J. Smit uit Waver de school in Bakkum. Als eerste hoofd van de school met den Bijbel moet hij zich nog even behelpen met enige lokalen in de openbare school in Bakkum. Samen met juffrouw A. Lourens en enige “kwekelingen met akte” heeft hij de zorg voor 41 kinderen.
Hij heeft meer leerlingen op zijn school gekregen, dan aanvankelijk leek. Enige kinderen van Uitgeest zorgden voor een redelijk gevulde school.
De niet levensvatbaar geachte christelijke school in de gemeente Castricum is een feit geworden.

Zicht op een gedeelte van de openbare lagere school(COL-school)en later het Jac. P. Thijsse College aan de dokter Teenstralaan in Castricum.
Zicht op een gedeelte van de openbare lagere school(COL-school)en later het Jac. P. Thijsse College aan de dokter Teenstralaan in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een nieuwe openbare school

De openbare school in de Dorpsstraat is inmiddels een bouwval geworden, het voldoet in geen enkel opzicht meer aan de eisen des tijds. Het gemeentebestuur stelt voor om een nieuwe ‘centrale openbare lagere school’ te stichten.
De raad aarzelt langdurig, bevreesd voor de financiële konsekwensies. De economische toestand is niet best en de vooruitzichten bieden vooralsnog weinig perspectief. Raadslid P. Twisk maakt het wel erg bont met zijn mening, hij vindt, dat er best 100 leerlingen in één klas kunnen zitten. In zijn tijd was dat ook zo en het onderwijs was toen niet zoveel slechter dan nu. Burgemeester Lommen heeft het er maar moeilijk mee om zijn raad te overtuigen, het lukt hem niet.
Vertegenwoordigers van Gedeputeerde Staten moeten er aan te pas komen om de raad om te krijgen. In een extra geheime zitting rekenen de heren Gerhard en Bomans de raad voor, dat het tegenhouden van een nieuwe school de gemeente duurder komt te staan, dat de gekozen oplossing.
De provincie kan dan niet akkoord gaan met de sluiting van de openbare school in Bakkum ten faveure van het Protestantse


Jaarboek 11, pagina 27

onderwijs. Men moet voor hen dan maar een nieuwe school bouwen en de twee bestaande openbare scholen verbouwen. Voor die keiharde argumenten gaat de raad op 13 oktober 1932 morrend overstag.
Burgemeester en Wethouders laten er geen gras over groeien. Een week later wordt het definitieve besluit genomen om tot nieuwbouw over te gaan.
In 1933 komt de nieuwe school klaar en betrekt meester Zinkweg met zijn medewerkers het gebouw. Het gebouw heeft nog geen dwarsvleugel, die zal pas later aangebouwd worden.
De school is gevestigd aan de Bakkummerstraat, die in onze tijd nog als Jac. P. Thijsseschool voortbestaat.
De oude tachtigjarige school naast het gemeentehuis wordt in 1934 gesloopt. Het gebouw heeft een bewogen geschiedenis gekend. De bijna dertigjarige openbare school in Bakkum wordt aan het bestuur van het Christelijk Lager Onderwijs overgedragen. Die school zal vanaf dat moment als ‘School met den Bijbel’ zijn weg vervolgen.
Ondertussen is meester Nijsen op 1 juni 1933 eervol ontslag verleend.

Pastoor Goes

Het kerkbestuur van de rooms-katholieke Pancratiuskerk heeft geweldige financiële problemen. Door de Bisschop van Haarlem wordt Pastoor Goes naar Castricum gehaald, om orde op zaken te stellen. Hij constateert onder andere, dat het bijzondere rooms-katholieke onderwijs veel geld aan de kerk onttrekt. Het rijk heeft de subsidie op de scholen inmiddels verlaagd. Hij ontdekt ook een geweldige blunder in de ingediende begroting. Een zeker voor die tijd enorm gat van 50.000 gulden zit in de berekening. Hij begint met een goede administratie voor de rooms-katholieke scholen op te zetten.
Vervolgens wendt hij zich als voorzitter van het kerk- en schoolbestuur tot het gemeentebestuur om een regeling voor het kleuteronderwijs te bewerkstelligen.

De enige kleuterschool is die, welke in 1910 op initiatief van het kerkbestuur is opgezet. Als Fröbelschool aan de Dorpsstraat naast de kerk hebben de zusters ondertussen aan vele kleuters les gegeven. De subsidie aan die school is door de gemeente sinds enige jaren ingetrokken. De school bestaat van de ontvangen bijdragen van de ouders, maar velen kunnen niet betalen en daardoor draait de noodlijdende school voor de kosten op. “De school dient het algemeen belang”, zo beargumenteert hij, “zowel katholieken als andersdenkenden hebben toegang tot de school”. Een alternatief is er inderdaad niet, het is de enige vorm van kleuteronderwijs in de gemeente. Noodgedwongen heeft men de salarissen van het onderwijzend personeel drastisch moeten verlagen. De zusters zijn weliswaar niet veeleisend, maar dit stuit Goes toch wel tegen de borst.
Er is een tekort op de exploitatie van bijna 600 gulden. Voor de 217 kinderen, die de Fröbelschool bezoeken, wordt voor een bedrag van 1.184,83 gulden en halve cent aan schoolgeld bijeengebracht. De uitgavenkant van de rekening, die de energieke pastoor overlegt, geeft echter een bedrag van 1.772 gulden aan. Op de salarispost van de zusters komt bovendien slechts het bedrag van 800 gulden voor.

De centrale openbare school bij de opening in 1933. Het gebouw staat aan de Bakkummerstraat en heeft nog geen dwarsvleugel, die zal pas later gebouwd worden. Het gebouw is nu bekend als Jac. P. Thijsseschool.
afb. 12 De centrale openbare school bij de opening in 1933. Het gebouw staat aan de Bakkummerstraat en heeft nog geen dwarsvleugel, die zal pas later gebouwd worden. Het gebouw is nu bekend als Jac. P. Thijsseschool.

Oudercommissie

Meester D.L. Zinkweg is hoofd van de Centrale Openbare Lagere School in Bakkum, als hij eind 1938 een schrijven ontvangt, waarin melding wordt gemaakt van een Koninklijk Besluit van 24 oktober 1938. Daarin wordt bepaald, dat volgens de Lager-


Jaarboek 11, pagina 28

onderwijswet van 1920 tot instelling van een oudercommissie moet worden overgegaan.
Enige maanden later, Hitler is zojuist door de inval in Polen aan de tweede wereldoorlog begonnen, stelt de eerste commissie een huishoudelijk reglement op.
Tot de leden van de eerste Castricumse oudercommissie zijn benoemd: P. Duinker (voorzitter), A. Overzee (secretaris) en mevrouw J. Roosenschoon als penningmeester, de overige leden zijn: N. de Haan, A. Hogensteijn en T. Visser.
In het reglement worden als taken genoemd: “Aankweken van liefde en belangstelling voor de school. Het steunen van de school bij haar taak. Het bevorderen van de bloei van de school”. En verder: “Het verstrekken van informatie aan overheden en rijksscholentoezicht en het richten van verlangens aan het College van B & W.”
Men krijgt een budget van 20 gulden per jaar.
Vlak na de inval van de Duitsers in Nederland overlegt men de eerste afrekening. De nota vermeldt een bedrag van 29,42 gulden. De overschrijding van het verleende budget wordt gedekt door een batig saldo van een schoolreisje, zo vermeldt de penningmeesteresse. Gemeld wordt o.a. de aankoop van 1 pond suiker, 2 ons thee en, een blik biscuit voor 2,87 gulden. De aanschaf van 10 klapstoelen voor 13,30 gulden is de oorzaak van de overschrijding van de begroting.

Op de grens van een nieuwe tijd

Aan het begin van de tweede wereldoorlog telt het dorp 8400 zielen. In 1860 waren het er nog maar 1150.
Castricum heeft aanvankelijk de beschikking over 1 kleine school. Ouders hebben nu de mogelijkheid om een keuze te maken, welke vorm van onderwijs voor hun kind geschikt is. Men kan kiezen uit een Rooms Katholieke, een openbare en een protestants christelijke school.
Daarnaast is er de mogelijkheid om het jonge kind naar een kleuterschool te sturen. Deze school draagt weliswaar een roomse signatuur, maar bij gebrek aan andere mogelijkheden wordt de school ook door andersdenkenden bezocht.

De uitgebroken oorlog zal verstrekkende gevolgen hebben voor de wereld. Ook het onderwijs zal daaraan niet ontkomen. De Castricumse scholen gaan nog bewogen tijden tegemoet.

E. Baars

 
Verantwoording

Dit artikel is hoofdzakelijk samengesteld met gegevens uit het archief van de gemeente Castricum.
De dames A.G.P. Sminia-Wouters en E.A. Steeman-Borst hebben het onderzoek verricht, zonder hun inzet was dit artikel niet mogelijk geweest.

 
Hoofdonderwijzers van de openbare lagere school te Castricum

1721-1745 Adriaan de Boer
1746-1752 Hendrik Amse
1752-1782 Willem Amse
1785-1803 Jan Metz
1804-1814 Pieter Kieft
1814-1823 Antonia van Rozenhagen
1823-1825 Jacob J. Alberda
1825-1859 Cornelis Schut
1860-1894 Franciscus Ludewig
1894-1926 Cornelis J. Bussen
1926-1930 Willem van der Vlies
1930 1942 Diderick L. Zinkweg

Abonneer
Laat het weten als er
0 Reacties
Nieuwste
Oudste
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties