Jaarboek 13, pagina 3
Het onderwijs in Castricum vanaf de Tweede Wereldoorlog

Inleiding
Dit artikel behandelt de geschiedenis van het Castricumse onderwijs vanaf 1940 tot de jaren (negentien) zeventig.
In het 11e Jaarboekje 1988 van de Stichting Werkgroep Oud Castricum zijn ook een drietal artikelen over het onderwijs, waaronder ‘De dorpsschool van Castricum in de jaren 1800 tot 1860‘ en ‘Het onderwijs in Castricum van 1850 tot 1940‘ opgenomen.
De oorlogsjaren
Op 10 mei 1940 vallen Duitse troepen ons land binnen en wordt Nederland binnen enkele dagen bezet. Castricum telt dan zo’n 8.200 inwoners. Voor de Castricumse kinderen staan een rooms katholieke, een protestants christelijke en een openbare lagere school ter beschikking, daarnaast is er een rooms-katholieke kleuterschool, waar ook niet katholieke kleuters worden toegelaten.
De rooms-katholieke jongensschool en rooms-katholieke meisjesschool zijn in een gebouw aan de Alkmaarderstraatweg gevestigd, naast het zusterhuis staat de kleuterschool. De beide andere scholen staan in Bakkum, de openbare aan de Bakkummerstraat en de ‘school met den Bijbel’ aan de Van Oldenbarneveltweg. Aanvankelijk gaat het schoolleven gewoon door, maar geleidelijk zullen zich grote veranderingen voordoen. Tijdens de mobilisatie van het Nederlandse leger eind 1939 begin 1940 wordt een deel van de jongens school door de legerleiding gevorderd voor inkwartiering van soldaten. Leerlingen worden in de gymzaal en gangen ondergebracht, die tot provisorische lesruimten zijn omgetoverd. Ook de meisjesschool verleent overigens strikt gescheiden gastvrijheid aan de jongens. Ook de Duitse bezetter heeft enige malen gebruik gemaakt van schoolgebouwen.

Geleidelijk wordt de toestand echter grimmiger. Zo moet Burgemeester Sloet op last van de Duitsers met ingang van 1 september 1941 Joodse kinderen de toegang tot de scholen ontzeggen. Hij geeft 5 kinderen op, die allen op de openbare school in Bakkum zitten.
Evacuatie
Castricum wordt tot ‘Sperrgebiet’ verklaard, waar uitsluitend bezitters van een ‘Ausweis’ toegang hebben. Bakkum is een voor vrijwel iedereen verboden gebied. Uitsluitend met een speciale pas mag men de grens overschrijden. Grote delen van Castricum en Bakkum worden gesloopt, bewoners moeten maar zien hoe ze zich redden. In november 1942 moet een groot deel van de Castricumse bevolking het dorp verlaten. Men vertrekt naar omliggende gemeenten en de Zaanstreek, maar velen worden ook naar het verre Oost-Groningen geëvacueerd. In december is de helft van de bevolking verdwenen en in september 1943 worden nog eens zo’n 2.000 mensen weggejaagd. Het inwonertal is dan van 8.964 naar 3.009 personen teruggelopen. Uiteraard zijn de scholen door het vertrek van de gezinnen goeddeels ontvolkt. De 2 Bakkumse scholen mogen niet meer bezocht worden en worden definitief voor inkwartiering van soldaten gevorderd.
Vervoersproblemen
Ook de onderwijzers ontkomen niet aan deportatie. Enigen daarvan zullen nooit weerkeren, omdat zij hun domicilie definitief elders kiezen. Meester Bodewes van de Augustinusschool reist elke dag met de trein van Zaandam naar het dorp om les te geven. Na het wegvallen van het openbaar vervoer komt hij elke dag op de fiets met ‘antiplofbanden’.
Juf Kuiper van de eerste klas van dezelfde school komt elke dag lopend uit Heiloo.

Alternatieve huisvesting
Kinderen van de openbare school worden ondergebracht in lokalen van de rooms-katholieke scholen. Die van de christelijke school verhuizen van het ene naar het andere adres. Van de aanvankelijk 96 leerlingen zijn er nog zo’n 30 overgebleven.
Hoofdonderwijzer J. Smit vertrekt in 1942 en zal nooit op zijn school weerkeren, hij blijft na de bevrijding in zijn nieuwe woonplaats. Onder leiding van meester Joor krijgen de kinderen les op verschillende adressen: Café De Landbouw aan de Dorpsstraat, de rooms-katholieke scholen, woonhuizen aan de Jacob Catsstraat, Koningin Julianastraat 35 (deze straat was op last van de bezetter omgedoopt in M.H. Trompstraat) en de Brakenburgerstraat 39. In de hongerwinter van 1944-1945 wordt aan de nog resterende 16 kinderen in verband met brandstofschaarste les in huiskamers van ouders ge geven. Van de weinig leerlingen van de openbare school worden de meesten naar de rooms-katholieke fröbelschool gestuurd.
Hoofdonderwijzer Zinkweg gaat in 1943 met pensioen.
Duitse les
De rooms-katholieke scholen gaan met een drastisch ingekrompen bevolking gewoon door.
Jaarboek 13, pagina 4
Aanvragen voor materiaal blijven door schaarste onbeantwoord. De door Pastoor Goes in februari 1941 aangevraagde kachelschermen zijn een jaar later niet geleverd.

Hij bestelt ze nog een keer, maar merkt er zuur bij op, dat ze toch wel niet te krijgen zullen zijn. De schermen zijn nodig om de kinderen te beschermen tegen de overmatige hitte veroorzaakt door de slechte steenkolen. Goes is een fanatiek tegenstander van de Nazi’s en steekt dat niet onder stoelen of banken. Zo moet hij op 15 april 1942 lijdzaam Duitse lesboeken bestellen voor de 7e klas. De 85 exemplaren van ‘Deutsches Leben und Lesebuch’ bestelt hij dan ook met het commentaar: “Dit is een uitbreiding van onderwijs, daar voorheen geen Duitse les aan deze scholen gegeven werd, maar nu verplichtend is.” De kachelschermen zijn waarschijnlijk nooit geleverd, maar de toestemming voor de aanschaf van het propagandamateriaal wordt per kerende post ondertekend door de plaatsvervangend Burgemeester ’ter waarneming van de taak van Burgemeester en wethouders (B&W)’ verleend. Vaak zullen de boeken niet gebruikt zijn.
De lessen worden regelmatig gesaboteerd. Tot stomme verbazing ontvangt de school op 24 december 1943 een zending boeken, maar in plaats van de bestelde ‘Citta del Vaticano’ , blijkt de zending ‘Fris en fraai’ te bevatten.
Meningsverschillen
Uit een aanvraag van 4 juni 1942 voor lozing op het gemeenteriool blijkt, dat de school nog steeds op een aangrenzende sloot loost. In augustus 1943 moet met spoed de schoorsteen gerepareerd worden. De leerlingen dreigen te stikken in de rook en de kolendamp, die wordt veroorzaakt door de slechte brandstof. De kachels geven veel overlast, maar toch wordt er een door de gehate Duitsers gevorderd. Goes zal dat niet vergeten, na de bevrijding eist hij schadevergoeding wegens ‘bezettingsschade door diefstal’. Op de meisjesschool wordt onder andere door een aantal nonnen les gegeven. Zuster Servatia is van Duitse afkomst. Uiteraard is de oorlogstoestand het gesprek van de dag tijdens het speelkwartier. Servatia deelt echter de nationale gevoelens van haar collega’s niet: Het is toch mijn ‘Vaterlant’. De meningsverschillen lopen zo hoog op, dat het hoofd elke politieke discussie verbiedt. Ook op de meisjesschool wordt niets nagelaten om de Duitse lessen te saboteren.
Hongerwinter
Door brandstofschaarste wordt de steenkool ook voor de scholen op rantsoen gesteld. Het gevolg is dat het kolenhok op slot gaat, daar de kolen regelmatig worden gestolen. In de strenge hongerwinter van 1944-1945 moet de school noodgedwongen voor 6 weken de deuren sluiten. Het kolenhok is helemaal leeg. In 1943 wordt het 8e leerjaar ingevoerd. De daarvoor aangevraagde boeken zijn veelal werken, die aansluiten op het werk dat de kinderen na de verplichte schooljaren mogelijk zullen gaan doen. Bij de boeken zijn titels te vinden als het ‘Tuinbouwregister’ en ‘Aanleg en onderhoud van de tuin op de boerderij en de verzorging van kamerplanten’. Daarnaast zijn er onder andere ‘De jonge correspondent’ en ‘Vreemde woorden’. Ook gedichten staan met ‘Lezen en opzeggen’ op het programma.
Meester Louwe
Het vervoersprobleem heeft in 1944 ook consequenties voor de oudere leerlingen die buiten het dorp voortgezet onderwijs volgen. Een team vrijwilligers met onder andere kapelaan Martens (‘de Franse pastoor’), Ada van Lunen en de heer Van Amsterdam gaat de gestrande – overwegend ULO – kinderen ten huize van meester Louwe aan de Torenstraat les geven. Bij het team is ook het hoofd van de ULO-school in Beverwijk, die op de fiets uit die plaats komt. Het is de heer Vernooy, die later inspecteur van het lager onderwijs zal worden.
Door het persoonlijk karakter van de lessen blijkt na de bevrijding het kennisniveau van de leerlingen dermate hoog, dat zij ver voor zijn op de anderen.
Meester B.C.A. Louwe heeft met zijn kennis van de Duitse taal ook nog een andere rol in de Castricumse gemeenschap gespeeld. Als tolk is hij de verbindende schakel tussen de bevolking en de Ortskommandant ‘Der Bomber’. Door het vertrouwen dat hij bij de commandant oproept, weet hij menig stempel voor een Castricummer te versieren.
Na de bevrijding
Na de bevrijding komt het gewone leven weer langzaam op gang. Nederland is vrijwel bankroet uit de tweede wereldoorlog tevoorschijn gekomen. Er is gebrek aan vrijwel alles, vele fabrieken kunnen niet draaien door het ontbreken van door de Duitsers meegenomen machinerieën. Er is een groot gebrek aan grondstoffen. Woningen zijn gesloopt, de wegen verkeren in een slechte toestand. Wat niet gesloopt werd of vernietigd, verkeert door weinig of geen onderhoud in een slechte staat. Uiteraard heeft dat voor het onderwijs grote gevolgen.
Vele schoolgebouwen zijn door de Duitsers gevorderd voor de legering van soldaten. Deze gebouwen worden vaak totaal uitgewoond aangetroffen. Aan onderhoud daarvan is veelal jarenlang niets gedaan. In Castricum keren vele bewoners langzamerhand terug van hun gedwongen verblijf buiten de gemeente.
Het voor een groot deel op last van de bezetter gesloopte dorp zal langzamerhand weer opgebouwd moeten worden. Het aantal kinderen dat op de scholen ingeschreven wordt, is groot. De scholen kunnen de inschrijvingen nauwelijks verwerken.
Stijgend leerlingental
De rooms-katholieke meisjesschool Maria Goretti aan de Alkmaarderstraatweg dient dan ook op 25 oktober 1946 een aanvraag in voor nieuw schoolmeubilair. De inspecteur van het lager onderwijs antwoordt op 12 november dat hij aan het verzoek geen gehoor kan geven. De meubelen zijn bedoeld voor de inrichting van een hulplokaal voor handwerken en ‘eenvoudige’ huishoudkunde voor het zevende en achtste leerjaar. Het lokaal, zo schrijft hij, is zeer ondoelmatig, het vertoont een ernstig tekort aan daglicht, dat bovendien geheel verkeerd valt namelijk achter de ruggen. Voor kooklessen is een uiterst beperkte ruimte aanwezig met plaats voor een fornuis. Van onderwijs in deze opzet kan geen sprake zijn, besluit hij zijn vernietigend antwoord.

Inwoning
Bij de bevrijding beschikt Castricum over vier scholen. Het rooms-katholieke onderwijs kan gevolgd worden op de Maria Gorettischool voor meisjes en de Augustinusschool voor jongens. Beide scholen zijn gevestigd in een gebouw aan de Alkmaarderstraatweg. In Bakkum staan twee scholen. Voor het openbare onderwijs is het de ‘centrale openbare lagere school’ aan de Bakkummerstraat, die nu nog bekend is als de Jac.P. Thijsseschool. Voor het protestants-christelijk onderwijs is er de ‘school met den Bijbel’ aan de Van Oldenbarneveltweg. De protestants-christelijke school is gesticht door de ‘vereniging tot stichting en instandhouding van scholen met den Bijbel in Castricum’. Daarnaast is er een rooms-katholieke bewaarschool aan de Alkmaarderstraatweg die ook overigens door kleuters van andere gezindten wordt bezocht.
De school met den Bijbel kan kennelijk wel wat inwoning gebruiken, want bij besluit van Burgemeester en Wethouders – ‘waarnemende de taak van de Raad’ – van 22 juli 1946 wordt een rooms-katholieke fröbelschool voor kleuters gesticht te Bakkum. Zij wordt gehuisvest in die school aan de Van Oldenbarneveltweg en krijgt de beschikking over een lokaal.
Jaarboek 13, pagina 5
Daarmee gaat een lang gekoesterde wens in vervulling om kinderen die ten westen van de spoorlijn wonen de gevaarlijke overgang te besparen.
Augustinusschool
De Augustinusschool doet een beroep op een oorlogsschade-uitkering. Men verzoekt om vergoeding van de door de Duitsers meegenomen kachel. De scholen kunnen de toevloed van leerlingen niet aan. De Augustinusschool is gedwongen om naar hulplokalen uit te zien om de jongens te kunnen huisvesten. In de bewaarschool zijn twee lokalen in gebruik door het ‘rooms-katholieke vrouwelijk jeugdwerk’. Het schoolbestuur verzoekt aan de gemeente om toestemming tot ingebruikname van die ruimten.
In dezelfde brief doet het schoolbestuur zijn beklag over de deplorabele staat waarin de gymzaal zich bevindt. Men wil een nieuwe vloer ‘vanwege de geweldige stofwolken’. Maar er is een geweldig tekort aan materialen.
De linoleumfabrieken in Krommenie kunnen voorlopig niet leveren. Er wordt naarstig naar een oplossing gezocht, maar het zal nog meer dan een jaar duren voor het euvel verholpen zal zijn. Vroom en Dreesmann weet in het najaar van 1949 beslag te leggen op een partij linoleum om de vloer te kunnen beleggen. Aannemer M. de Nijs zal eerst de stoffige houten vloer door een betonnen vervangen.

Maria Gorettischool
De meisjes van de Maria Gorettischool zijn zeer zuinig met hun lesmateriaal omgesprongen. Als in februari een aanvraag voor omwisseling van de verouderde schoolboekjes wordt gedaan, gaat de inspecteur vrijwel direct akkoord. ‘De zorg voor de leermiddelen is boven alle lof verheven. Dat is de reden dat de boekjes zo lang zijn meegegaan en verouderd zijn’ , zo onderschrijft hij zijn toestemming. De inspecteur wordt ook om advies gevraagd bij de aanvraag voor de inrichting van een filmlokaal. In verband met het invoeren van schoolfilms in het leerprogramma heeft men behoefte aan verduisteringsgordijnen en de aanleg van een stopcontact voor de projector.
De gordijnen worden wel goedgekeurd, maar een stopcontact vindt hij niet nodig. ‘Als men een stopcontactfitting in een der lampen draait, is men ook geholpen. Zo’n voorwerp kost nog geen gulden en kan voor de gehele school dienst doen’, is zijn oordeel.

Een nieuwe school
Het gebrek aan schoolruimten is groot. De bevolking bestaat overwegend uit rooms-katholieken. Het rooms-katholieke schoolbestuur is al jaren bezig om in Bakkum een school te krijgen.
Er is echter niet veel geld en er zijn te weinig materialen. In juni 1948 stuurt het rooms-katholieke kerkbestuur, dat tegelijkertijd schoolbestuur is, een aanvraag in voor de stichting van een school voor gewoon lager onderwijs. De school moet ruimte bieden aan 200 leerlingen en het moet uit zes klassen bestaan. In elk lokaal zullen ten hoogste 45 leerlingen worden toegelaten. De aanvraag wordt ondertekend door Pastoor Goes als voorzitter en F. Schut als secretaris. De brief komt op 23 juli in het gemeentehuis aan en is kennelijk een reactie op een brief van het Ministerie van Onderwijs. Een bericht dat tekenend is voor die tijd. Het Ministerie schrijft: ‘In de loop van dit jaar zal (aannemer) Parragro uit Warmond waarschijnlijk een vijftigtal houten scholen uit Finland kunnen importeren’. Gegadigden moeten binnen veertien dagen reageren. De commissie van beroep rooms-katholieke lager onderwijs te Amsterdam heeft op 1 juli 1948 haar fiat al gegeven aan het verzoek. Het kerkbestuur verklaart 15% van de stichtingskosten in de gemeentekas te zullen storten ingevolge een bepaling in de Lageronderwijs-wet van 1920. Men verklaart bovendien om ‘zo nodig en voor zover mogelijk een lokaal of terrein voor lichamelijke oefening gedurende bepaalde uren aan een andere school voor voortgezet uitgebreid lager onderwijs in mede gebruik te geven’.
Op 4 augustus gaat de gemeenteraad akkoord met het voorstel. Het besluit wordt ondertekend door burgemeester C.F. Smeets en secretaris G. Louter.
Een merkwaardige brief
Op 24 oktober van datzelfde jaar 1948 komt er een merkwaardige brief binnen, die ondertekend is door G. Goes, voorzitter: ‘Edelachtbare Heer Burgemeester! Na rijp beraad – voor zover mogelijk in dit korte tijdsbestek – hebben we besloten af te zien van het aanbod tot het bouwen van een zogenaamde Finsche houten school. Ons lid de heer C. de Groot zal u nadere toelichting geven. Wij zijn u dankbaar voor de moeite die u voor deze zaak gegeven heeft. Met de meeste hoogachting, het Kerkbestuur van Pancratius.’ Vermoedelijk is er op hoog niveau spoedberaad geweest om uit de impasse te geraken. Want 4 dagen later komt er een nieuw briefje van Goes binnen: ‘Edelachtbare Heer Burgemeester! Na opnieuw de zaak over de oprichting van een Finsche school te hebben besproken, heeft ons kerkbestuur besloten om goedkeuring aan dit plan te verleenen.’
Naast Goes’ handtekening komt nu ook die van secretaris Schut op de brief voor. Wat de reden van de twijfel is geweest, is uit de briefwisseling niet duidelijk.
Het vervolg
B&W geven snel een vervolg aan de briefwisseling door op 27 oktober 1948 een schrijven aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland te sturen. Men vraagt om een ‘verklaring van geen bezwaar’ te verlenen. De motieven voor de stichting van de school zijn in een paar zinnen samengevat: ‘De rooms-katholieke Jongens- en Meisjesschool te Castricum, die tezamen 816 leerlingen tellen, hebben grote behoefte aan klasruimte. Reeds zijn als leslokalen in gebruik genomen enige lokalen van de rooms-katholieke fröbelschool en de lokalen van de vrouwelijke jeugdorganisaties, terwijl noodlokalen zijn ingericht in een gedeelte gang in een voormalig houten distributiegebouw. Ondanks deze maatregelen zijn de klassen overbezet. Er zijn lokalen waar 55 en 56 1eerlingen zijn ondergebracht, hetgeen voor het onderwijs natuurlijk niet bevorderlijk is. Door toename van het aantal leerlingen zal deze toestand het komende en de navolgende jaren nog verergeren. Daarnaast wordt bereikt dat de te Bakkum woonachtige kinderen niet meer zo ver van de school verwijderd zijn.’
Jaarboek 13, pagina 6
Voor de stichtingskosten van de school heeft men 100.000 gulden begroot, afgezien van de inrichtingskosten.
Er dreigt een kink in de kabel te komen als er bericht komt dat Parragro geen 6- of 7-klassige school kan leveren, maar wel een 8-klassige. Burgemeester Smeets voert weer spoedoverleg met voorzitter Goes, die met het nieuwe aanbod akkoord gaat. Er gaat op 30 november direct een brief naar de raadsleden. De 11 dames en heren worden verzocht om door middel van een ‘Ja’ of ‘Neen’ en een handtekening wel of niet akkoord te gaan met het geboden alternatief.
Negen personen voorzien het lijstje van een toestemming. Twee zijn kennelijk niet thuis want van hen ontbreekt de handtekening. Het gezelschap bestaat uit de heren Th. Berlee, E. de Graaf, J. v.d. Meij, H. Twisk, N. Veldt, J. Kaandorp, J. Bastiaan, W. Beumer en mevrouw Jacobs – Wentink. Niet getekend hebben de heer J. Bedeke en mevrouw J.H. Beijersbergen van Henegouwen.

De volgende stap
De volgende stap is een brief van B&W aan de gemeenteraad. In het schrijven wordt nog eens uitgelegd, dat in verband met de materiaalpositie in Nederland van het bouwen van een stenen school de eerste jaren geen sprake zal kunnen zijn. Derhalve is ‘om uit de bekende onderwijs-impasse te geraken’ gekozen voor een houten noodschool. Men stelt de Raad voor om de school niet in eigendom over te dragen, maar in bruikleen te geven. Het college motiveert haar voorstel door aan te geven, dat de school niet wordt gebouwd op de plaats, die in het uitbreidingsplan is aangegeven, doch op grond, die in de toekomst bestemd is voor woningbouw.
‘Het is derhalve niet gewenst deze grond aan het schoolbestuur af te staan, of in erfpacht uit te geven.’ Daarnaast wil men het schoolbestuur behoeden voor de grote onderhoudskosten, die na verloop van enkele jaren aan een houten school verbonden zijn.
De zending is onderweg
Op 10 januari 1949 bericht aannemer Parragro, dat de vierde zending scholen, waarbij de Castricumse school, met het stoom schip ‘Maud Thorden’ is verscheept.
Cargadoor Vinke & Co zal de inklaring en het transport binnen Nederland verzorgen.
Parragro heeft overigens nog een flinke blunder begaan. Bij de opening van de eerste houten noodschool in Nederland, die in Voorschoten staat, heeft men wel de directeur van Gemeentewerken uitgenodigd, maar Burgemeester Smeets over het hoofd gezien. Op 1 maart stuurt de aannemer een uitgebreide excuusbrief voor het verzuim.
Het is 30 maart 1949 als de Gemeenteraad akkoord gaat met het voorstel om de 8-klassige houten noodschool te bouwen.
Bezwaren
Enkele dagen later komt er een brief binnen van de consulent voor de lichamelijke opvoeding van het lager onderwijs van het district uit Alkmaar. Consulent J. van Drunen maakt bezwaar tegen een deel van het ontwerp van de school. Naar zijn oordeel is te weinig rekening gehouden met het onderwijs in de ‘lichamelijke oefening’.
Slechts een zeer klein gedeelte van de leerlingen kan gebruik ma ken van het centrale gymnastieklokaal. Daarom stelt hij een kleine wijziging voor. Van de 800 vierkante meter ter beschikking gestelde tegels moet een plateau aangelegd worden voor de twee klaslokalen van de kleuterschool. Als daarnaast een zandbak voor het springen wordt aangelegd, is Van Drunen tevredengesteld. Gemeente werken wordt geraadpleegd en antwoordt dat de gewijzigde betegeling zonder kostenverhoging aangebracht kan worden. De kosten van de springbak met een aanloop pad begroot de technisch-hoofdambtenaar op 210 gulden.
Hij is een man die op de kleintjes let, want hij eindigt zijn antwoord met: “Daar de consulent spreekt van ‘wenselijk’ kan mijns inziens beter gewacht worden met deze uitgaven tot dit werk ‘noodzakelijk’ zal blijken.”

Meester Bodewes, hoofd der Cuneraschool
Ondertussen is meester C.G. Bodewes uitgezocht om het hoofd van de nieuwe ‘Cunera’ school te worden.
Hij gaat hard aan het werk, want er is nog veel te regelen en de tijd dringt. Een van zijn eerste taken is het maken van een begroting voor de leermiddelen en inrichting van de school. Op 2 augustus 1949 vraagt hij namens het schoolbestuur een bedrag van 25.564,20 gulden aan.
Voor leermiddelen als boeken, gymnastiekmateriaal, schriften, handwerkmateriaal, en schrijfgerei komt hij op een bedrag van 12.408 gulden en voor ongeveer een zelfde bedrag becijfert hij het meubilair.
Castricumse middenstand
De Castricumse middenstand wordt ruimschoots ingeschakeld bij de levering van materialen aan de school. Zo zorgt C. Stuifbergen (‘Kees de koster’) voor de schoolboeken en een school plaat. Hierbij komen titels voor als ‘De catechismus’, ‘De Goede Weg’, ‘De Gulden Kern’, ‘Roomse Rijkdom’ en ‘Tekenen bij het Godsdienst-Onderwijs’. De wandplaat draagt ook de titel ‘De Goede Weg’.
Manufacturenhandel M. de Winter-Meijer mag de handwerkartikelen verzorgen. Smederij Twisk levert de schoonmaakartikelen als zachte zeep. Plas krijgt de levering van de klokken en schoenhandel Groot de gymspullen. P. van Duyn moet de natuurkunde-attributen verzorgen. De order voor schriften, de inkt, de kruis- en heiligenbeelden gaat naar boekhandel N. Sijm. Ook aannemer A.C. Borst krijgt zijn aandeel, hij moet de borden ophangen en een opbergkist maken. De Castricumse leveranciers kunnen kennelijk niet aan alle vragen voldoen. Zo moet Bodewes voor een 3-octaafs harmonium naar Ypma in Alkmaar en voor de bijenkast met toebehoren naar Hendriks in Haarlem. Tennisballen voor de lichamelijke oefening zijn ook in het dorp niet te koop. Daarvoor komt hij terecht bij de tennisvereniging S.E.F. uit Alkmaar, die kennelijk wat ballen over heeft. Zij leveren er vijftig voor de prijs van vijftig cent per stuk.
Jaarboek 13, pagina 7
De school waar de gemeente zo lang naar heeft uitgekeken gaat in 1949 van start. Het is de eerste school, die in Castricum na de tweede wereldoorlog is gebouwd en deze zal in de loop van de volgende jaren door talloze andere scholen verspreid over het hele dorp gevolgd worden.
Vernielingen
Op 22 februari 1950 stuurt het gemeentebestuur een brief aan het hoofd van de Cuneraschool meester Bodewes. De brief handelt over vernielingen aan de afrastering van de school, die steeds maar weer van gemeentewege gerepareerd moeten worden. Gezien de nogal pittige briefwisseling mag aangenomen worden dat de kwestie in de tussentijd ook mondeling besproken zal zijn. Maar op 20 oktober stuurt Bodewes een nogal geprikkeld rapport terug, waaruit moet blijken dat de oorzaak van de gewraakte vernielingen niet gezocht moet worden bij zijn leerlingen, maar bij derden.
Bodewes’ rapport
De tekst van zijn rapport luidt:
- Gedurende de zomervacantie heeft Mejuffrouw Schoen, schoonmaakster der school, naar schatting 15 maal een groot aantal kinderen en zelfs volwassenen die het terrein als openbare speelplaats beschouwden, moeten wegjagen. Dit bezorg de haar grote last, vooral daar het niet-leerlingen der school betrof.
- Tweemaal heeft zij grotere jongens gelast uit de dakgoot te gaan. Zij gaven voor een voetbal uit de goot te halen.
- Ondergetekende heeft een jongen van circa 15 jaar op Donderdag 17 Augustus laatstleden betrapt. Deze jongen, Han Verhallen, wonende te Amsterdam Nieuwe Gieterstraat 1, logeer de bij de familie Harms aan de Stetweg. Hij had een ladder, de door het glazenwassersbedrijf Dorresteyn op de grond gelegd was, bij de hoofdingang op levensgevaarlijke manier tegen de goot geplaatst, was er tegen op geklommen en is toen over de hele lengte van het dak naar de Zuidkant gelopen. De jongen, die overigens een nette indruk maakte, had veel spijt, toen hij hoorde, welk gevaar hij opgeleverd had voor de zo kwetsbare rubberoid dakbedekking.
- Ondergetekende heeft in de vacantie vier maal personen van de speelplaats verjaagd.
- Vooral tijdens de vacantie, zijn de gladde draden van de af rastering weer krom en slapgetrokken, speciaal aan de Noord-Westzijde van het terrein, terzijde van de opening in de afrastering’
- Aan de Westzijde der school vond ondergetekende een stuk zinken buis van de afvoerpijp van de goot. Deze pijp was finaal afgerukt! Het is absoluut onmogelijk, dat leerlingen van de school dit gedaan kunnen hebben onder speelkwartier of kort voor of na de schooltijden. Vanaf de opening der school is het namelijk ten strengste verboden daar te komen.
‘Aldus naar waarheid opgemaakt te Castricum, de 20 October 1950, C. Bodewes, Hoofd der school’.
Hij doet zijn rapport vergezeld gaan van een brief aan het ‘Geacht College’ met een waslijst van reparaties, doorspekt met opmerkingen om op zijn beurt zijn ongenoegen te uiten. Een van die opmerkingen is: “Het gebeurt herhaaldelijk, ook tijdens de lessen, dat volwassenen rustig over de tegels vlak voor de ramen wandelen.” Hij besluit zijn brief met: “Het Schoolbestuur, de leerkrachten en de leerlingen zullen Uw College voor deze voorzieningen zeer dankbaar zijn.”
En vervolgens: “Van Uw College de dienstwillig dienaar, C. Bodewes Hoofd der School.”
Een leerplan uit 1948
Op 1 juli 1948 dient het hoofd der centrale openbare lagere school te Bakkum – na overleg met de gezamenlijke onderwijzers – een leerplan in. Goedgekeurd door het College van B&W en de inspecteur van het Lager Onderwijs van de Inspectie Alkmaar zegt het stuk veel over de onderwijsmethoden uit die tijd. Zo kort mogelijk samengevat bevat het leerplan de volgende inhoud: ‘Toelating van de leerlingen vindt eenmaal ’s-jaars plaats op de laatste dinsdag van Augustus. Leerlingen die elders als leerling staan ingeschreven kunnen ten allen tijde worden ingeschreven. Leerlingen kunnen naar een andere klasse verplaatst worden als aanwezigheid in hun klasse de goede gang van het onderwijs belemmer.”
Schooltijden
De eerste en tweede klassen hebben ’s morgens les van negen tot elf uur en de hogere klassen tot twaalf uur. ’s Middags zijn de schooltijden gelijk van 13.45 tot 15.45 uur. Op woensdag- en zaterdagmiddag is men vrij. Gedurende de zomermaanden kunnen de aanvangstijden een kwartier vervroegd worden. Meisjes vanaf de tweede tot en met de zesde klas krijgen les in ‘Nuttige handwerken’ tijdens het laatste morgenuur, elke klas twee uur per week.
Vakanties
De ‘vacantiën’ zijn: Paasvakantie beginnend aan het eind der
Jaarboek 13, pagina 8
schooltijd van woensdag voor Pasen en eindigend de maandag na Beloken Pasen. De Zomervakantie begint op de voorlaatste Zaterdag van juli en eindigt ‘bij de aanvang der nieuwe cursus’. De Herfstvakantie is de laatste Maandag van October tot en met de woensdag daaraanvolgende. De Kerstvakantie duurt vanaf 23 of 24 december tot de dag na Driekoningen.

Er zijn vrije dagen op Koninginnedag, op 5 Mei en op maandag van de Bakkummer kermis. Op de verjaardag van de kroonprinses en Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins der Nederlanden vervalt de middagschooltijd. Daarnaast is er op zaterdag voor- en dinsdag na Pinksteren geen school. Tenslotte kan het hoofd der school in de loop van de gehele winter maximaal drie schooltijden vrijaf geven voor de ‘ijssport’. Als de temperaturen hoog oplopen kan hij ook nog eens ‘het onderwijs doen staken en de school doen sluiten’. Dit laatste geldt bij temperaturen van 80 graden Fahrenheit (27 graden Celsius) of hoger.
De leervakken
Het onderwijs omvat de vakken ‘A tot en met K’ zoals omschreven in artikel 2 van de Lager Onderwijswet van 1920. In bijzondere gevallen kan een half of heel uur toegestaan worden voor ‘praktische handenarbeid’. Rapporten worden uitgereikt met Kerstmis, Pasen en aan het einde van het schooljaar. Er zijn zes leerjaren. De vakken zijn: Lezen, Schrijven, Rekenen, Nederlandse Taal, Vaderlandse Geschiedenis, Aardrijkskunde, Kennis der Natuur, Zingen, Tekenen en Lichamelijke Oefening, daarnaast alleen voor de meisjes ‘Nuttige Handwerken’. De ‘Tabel der lesuren’ bevat daarnaast tijden voor ‘Vrije uren’ en ‘Rustpozen’. Het totaal aantal lesuren is 26. In de eerste klas wordt veel tijd besteed aan de beginselen van Lezen en Schrijven.
In alle klassen wordt 4 uren aan Rekenen besteed. Aan de Nederlandse Taal wordt in de hogere klassen steeds meer uren besteed. Aardrijkskunde en Kennis der Natuur beginnen in de derde klas en Geschiedenis in de vierde. Aan Zingen en Tekenen wordt onge veer 1 tot 1 uur besteed en aan Lichamelijke Oefening zo’n 2 uur. Behalve in de eerste klas mogen de meisjes 2 uren handwerken.

Wijze van lesgeven
Gedetailleerd wordt de leswijze van de verschillende vakken ver volgens aangeduid. Bij Lezen wordt vanaf het prille begin gelet op goede uitspraak en natuurlijke leestoon.
In de zesde klas moet men stukjes proza en poëzie uit het hoofd leren en voordragen, ‘indien mogelijk gedramatiseerd’. Schrijven heeft tot doel ‘Het verwerven van een verzorgd en leesbaar schrift en het aankweken van een gevoel van orde en netheid’. Men begint met ‘onverbonden blokschrift’’, gevolgd door ‘methodisch schrijven met kleine- en hoofdletters’.
Rekenen wordt na de kleine getallen gevolgd door de munten: ‘dubbeltje, stuiver en cent.’
In het tweede jaar volgt het ‘leren zien op de klok’. In het derdejaar komen er de Romeinse cijfers, inhoudsmaten en gewichten, zoals 1 pond = 5 ons, en tijdberekeningen bij. Het omgaan met breuken begint in de vierde klas. Men leert in de zesde klas ook omgaan met begrippen als ‘GGD
= Grootst Gemene Deler’ en ‘KGV = Kleinst Gemene Veelvoud’. Ook wat eenvoudig boekhouden hoort bij het laatste schooljaar.
De Nederlandse Taal
Het Nederlands begint met het aanmoedigen tot spreken en vrij mondeling en schriftelijk vertellen. Later volgen dictees, zinsontleding en moeilijke woorden. Opstellen zijn in de vijfde klas aan de beurt. Er wordt gelet op goede zinsbouw en beschaafde uitspraak. Geschiedenisles houdt zich uitsluitend met de ‘Vaderlandse’ geschiedenis bezig, waarbij de jaartallen in de vijfde aan de beurt komen. Daarna eindigt men met ‘de beginselen der staats- provincie- en gemeentehuishouding’.
Aardrijkskunde
In de derde klas begint men bij de Aardrijkskundelessen met kennis over de directe omgeving. Geheel Nederland staat in het vierde leerjaar op het programma. De kaarten van Oost lndië en Europa volgen in het volgende leerjaar. De werelddelen en West-Indië komen in de hoogste klas op het rooster voor. In alle klas sen moet aandacht besteed worden aan verkeersonderwijs, dat geïntegreerd wordt met andere vakken. De ‘Kennis der Natuur’ wordt onderverdeeld in ‘Levende en Levenloze Natuur’. In het derde en vierde jaar wordt de leerling opmerkzaam gemaakt op plant en dier uit de dagelijkse omgeving van het kind in de vier jaargetijden. Het menselijk lichaam wordt behandeld in de zesde klas. Daartoe horen ook ‘eenvoudige hygiënische aanwijzingen’. De ‘Levenloze Natuur’ bevat materiaal en grondstofkennis in de vierde en delfstoffen en kennis van communicerende vaten en capillaire verschijnselen in de vijfde klas. De school eindigt met lessen over thermometers, geluid, ontstaan en voortplanting en energiebronnen.
Zingen
Na het aanleren van eenvoudige liedjes in de eerste klassen en het aanleren van noten lezen, gaat men in de vierde over op het zin gen van eenvoudige canons. Als verplichte liederen vermeldt het leerplan:
‘De Draaiersjongen’, ‘Ons Landje’, ‘Een Middagslaapje’, ‘Mijn Nederland’, ‘Kling Klang Klokkelied’ en het tweestemmige ‘Wandellied’’. In het vijfde jaar worden toegevoegd: ‘Wilhelmus’, ‘Valerius’ ‘O Heer die daar ..!’, ‘Naar Zee’, ‘Roeiliedje’, ‘ln de Mei’ en ‘Muisstil daalt de Nacht’. In de hoogste klas komen er nog bij: ‘Wij willen Holland houen’, ‘Mijn Taal’, ”s-Avonds’, ‘Jongenslied’ en ‘Hollands Vlag’.
Tekenen
Het jonge kind wordt aangespoord om eerst spontane tekeningen te maken. In het derde jaar moeten menselijke figuren geprobeerd worden, ook komen geometrische figuren met behulp van omtrek mallen en randjes en vlakversieringen aan de beurt. In het vierde leerjaar moeten illustraties aan opstellen toegevoegd worden. Men moet nu leren omgaan met hulpmiddelen als liniaal,
Jaarboek 13, pagina 9
passer, driehoek, Oost-Indische inkt, waterverf en kleurpotloden.

Gymnastiek
‘Lichamelijke oefening’ heet het vak, waarbij het accent in de eerste twee jaren ligt op de wijze van bewegen van het jonge kind. Balspelletjes staan ook op het programma en zo mogelijk ‘wanneer daartoe gelegenheid is, spelen in het water’.
Vanaf het derde leerjaar wordt aandacht besteed aan spierversterkende en lenigheidsoefeningen. Eenvoudige partijspellen als werp- en grensbal worden voorgeschreven. Toesteloefeningen worden ingevoerd en het paal- en touwklimmen. Men maakt kennis met balspellen als kastie, slagbal, korfbal en hand- en voetbal.
Het behalen van het ‘Schoolzwemdiploma A’ behoort ook tot de gestelde doelen. De lijst besluit met ‘schoolwandelingen van 2 tot 4 uur gaans en zo mogelijk oefeningen in tochten op de schaats of in de sneeuw’.
Meisjes
Uitsluitend voor de meisjes is het ‘Nuttige handwerken’, dat in de tweede klas begint met eenvoudige brei- haak- en naai- opdrachtjes als pannenlap, washandje en een koordje met eenvoudige steken. In de vijfde klas begint het grote werk met het breien van sokken en wanten, herstelwerk en mazen. Nu worden ook eenvoudige kledingstukken genaaid en aandacht geschonken aan ‘fraaie handwerken’.
De lesboekjes
Op de lijst van voorgeschreven lesboekjes komen bekende namen voor: Ligthart en Scheepstra’s ‘Pim en Mien’, ‘Dicht bij Huis’, ‘De Wereld in’ en ‘Blond en Bruin’ en L. Roggeveen’s ‘Piet en Nel’. Ook op de lijst staan Victor Malot’s ‘Alleen op de Wereld’ en Cor Bruyn’s ‘Keteltje in de Lorzie’ en ‘Keteltje in het Veerhuis’.
Voorts titels als: ‘Langs Bloemenpaden’, ‘Gouden Regen’, ‘Het Ruisende Woud’, ‘Bloeimaand’, ‘Het Zeeroversjongetje’, en ‘Dierenvreugd en Dierenleed’.
Veel aandacht wordt uiteraard besteed aan de Nederlandse Koloniën, waarvan bijvoorbeeld getuigt de ‘Atlas van Nederland en Indiën’. Bij het zangonderwijs worden zangbundels gebruikt als ‘Lentezangen’ en het onsterfelijke ‘Kun je nog zingen, zing dan mee’.
Onvergetelijk zijn ook de wandplaten van M.A. Koekoek’s ‘ln sloot en plas’ en die van Scheepstra en Walstra bijvoorbeeld ‘De laatste hooivracht’.
Uit de titels van de lesboekjes en de inhoud van de lessen valt op dat het onderwijs gericht is op de directe omgeving van het kind. Het speelt in op de wisseling der seizoenen, de gewassen, de die ren in de directe omgeving en het dagelijks leven in en rond huis, de school, het werken op het land en in en om de boerderij.
Kleuteronderwijs
Het kleuteronderwijs in Castricum staat in de na-oorlogse jaren nog in de kinderschoenen. Er is lange tijd weinig aandacht geschonken aan de omstandigheden waaronder het onderwijs aan de zeer jonge kinderen wordt gegeven.
Er zijn genoeg redenen aan te voeren waarom de belangstelling niet optimaal is. De Wet op het Lageronderwijs voor kinderen vanaf 6 jaar is pas in 1920 na een jarenlange strijd tot stand gekomen. Overheidsuitgaven voor het onderwijs worden besteed aan de voor het lager onderwijs benodigde gebouwen, salarissen van leerkrachten en leermiddelen. De economische crisis in de jaren (negentien) twintig en dertig, de tweede wereldoorlog en de wederopbouw van een leeggeplunderd land hebben voorkomen dat het kleuteronderwijs adequaat geregeld kan worden.
Vol goede voornemens is men zeker, maar vooralsnog is het kleuteronderwijs een sluitpost op de gemeentelijke begroting. Er zijn nog geen kleuteronderwijzers, dankzij de inzet en liefde van kleuter leidsters kunnen jonge kinderen van vier en vijf jaar de ‘bewaar school’ bezoeken. De nog lang gebruikte naam geeft al aan hoe menig ouder over de kleuterschool dacht. De ‘bewaarschool’ bestaat in het algemeen bij de gratie van liefdadigheid en kleine bijdragen van – de in het algemeen behoeftige – ouders. De nog zeer jonge kinderen worden voor de totstandkoming van de Lageronderwijswet van 1920 door de ouders vaak naar de lagere school gebracht, waar inderdaad vaak van een ‘bewaarschool’ sprake is. De eerste Castricumse school voor kleuteronderwijs is gesticht in 1910 door het rooms-katholieke kerkbestuur en wordt geleid door nonnen. Er zijn dan al 120 kinderen op de school ingeschreven. De school is gesticht voor rooms-katholieke kinderen, maar ook niet katholie ken kunnen een plaatsje op de school krijgen.

De rooms-katholieke Fröbelschool
‘De Fröbelschool’, zo schrijft pastoor Goes in 1937, ‘dient het al gemeen belang van zowel katholieken als niet katholieken’.
Hij beklaagt zich in die brief over het sinds enige jaren intrekken van gemeentelijke subsidies. De tekorten moeten door het kerk bestuur gedekt worden. In een overzicht van 1945 geeft hij op dat er circa 220 kleuters op zijn school verblijven.
Dat is een vrij stabiel aantal dat al vanaf 1936 voor komt. In 1945 heeft hij de Fröbelschool al voor 3 maanden wegens geldgebrek moeten sluiten. De uitgaven aan de school die is gevestigd aan de Dorpsstraat 109 waren zeer hoog ‘wegens het aanschaffen van Heilooër turf, zo rapporteert hij aan het gemeentebestuur. Daarnaast wijst hij op de abnormaal lage lonen van het onderwijzend personeel. De nonnen worden inderdaad zwaar onder betaald, tien gulden is hun wekelijkse toelage. Het aantal leerlingen groeit door de bevolkingstoename als gevolg van de wederopbouw zeer snel. Zo tellen de rooms-katholieke kleuterscholen in 1948 een aantal van 280 leerlingen. Er is ondertussen sprake van 2 kleuterscholen. In 1945 is een rooms-katholieke fröbelschool gesticht in Bakkum met 50 kinderen, ondergebracht in de ‘School met den Bijbel’.
In 1950 staan in Castricum 199 en in Bakkum 84 leerlingen ingeschreven. De opgave van Castricum is ondertekend door ‘Zuster Stanislaus Kostha’ en in Bakkum door ‘Zusters van het Arme Kind Jezus’.
Jaarboek 13, pagina 10

Neutrale kleuterschool
Intussen is ook een neutrale ‘Castricumse Kleuterschoolvereniging’ opgericht. Uit opgaven van 1948 en 1949 blijkt dat de vereniging 40 leerlingen heeft ingeschreven, in januari 1950 zijn het er al 70. De kleuters zijn gehuisvest in noodlokalen naast het Corso-theater aan de Dorpsstraat 72. Inkomsten worden verkregen uit bescheiden bijdragen van ouders, wat gemeentelijke subsidie, toneelvoorstellingen en loterijen. De inventarislijst van 7 maart 1950 vermeldt wat schamele bezittingen, waarbij ook wat spulletjes in een lokaal, dat in gebruik is bij de Nutsspaarbank. Het noodgebouw – dat in de oorlogsjaren als distributielokaal in gebruik was – verkeert in deplorabele staat. In september 1951 wordt het lekkende dak nog eens van een nieuwe laag dakbedekking voorzien. Gemeentewerken eist van de loodgieter een garantie voor het verrichte werk. De firma Kriek geeft de schriftelijke ver klaring inderdaad af, maar onder de voorwaarde, dat ‘er niet op gelopen wordt’. Geld voor het binnenwerk is er niet.
De druipranden als gevolg van de lekkage worden afgedekt met latten. De onderwijzeressen bieden vervolgens aan om het binnenwerk zelf te schilderen. De financiën over 1950 geven een batig saldo te zien, dat gebruikt zal worden voor de inrichting van een klas in de centrale openbare lagere school in Bakkum. Te gen het einde van november 1951 verwacht de neutrale kleuterschool 100 leerlingen te hebben.
Financiële moeilijkheden
In 1953 dienen de drie kleuterscholen een financieel verslag over 1952 en een begroting voor 1954 in. De Castricumse kleuterschoolvereniging komt over 1952 een bedrag van 106,35 gulden tekort, de rooms-katholieke fröbelschool in Castricum 73,24 en de rooms-katholieke kleuterschool te Bakkum 1.588,61 gulden. Men dient begrotingen in voor respectievelijk 1.030, 1.375 en 908 gulden. In de toelichting wordt gesproken over de op handen zijnde Wet op het Kleuteronderwijs, dieper 1 januari 1955 wordt verwacht. Alle scholen geven financiële problemen aan, sterker nog men vrees: voor liquidatie, als het zo door moet gaan. De Castricumse Kleuterschoolvereniging wendt zich in een brief van 19 november 1952 tot B & W: ‘Ondanks de toename van de bevolking groeit de kleuterschool in verhouding niet mee onzes inziens door voor velen te hoog schoolgeld.’ De gemeente geeft echter niet thuis en zo vervolgt men met de volgende noodkreet op 14 september 1953: ‘Liquidatie van het neutrale kleuteronderwijs is nabij, de schoolgelden zijn te hoog’, zo herhaalt men nog eens. Daarnaast zijn de salarissen te laag ’ten opzichte van door de overheid zelf gestichte scholen’. Het leerlingental neemt steeds meer toe en zo moet men enige maanden later verzoeken om huisvesting van leerlingen in de te stichten ULO-school. De huisvesting aan de Dorpsstraat is te klein, er is inmiddels zelfs een wachtlijst van 37 kinderen.
Noodoplossingen
Enkele dagen later worden de problemen nog groter. Het hoofd van de centrale openbare lagere school laat weten, dat de kleuterschool uit zijn school moet verdwijnen door de aanstelling van een negende leerkracht voor het lager onderwijs.
Men denkt het probleem op te lossen door het plaatsen van een houten directiekeet op het terrein van die school. Op 23 maart 1954 doet men het voorstel aan het bestuur van de gemeente, maar die antwoordt drie dagen later, dat de beoogde keet absoluut ongeschikt is. Men is in principe bereid om te zijner tijd een lokaal in de ULO-school ter beschikking te stellen. Het gemeente bestuur vertrouwt zolang op een noodoplossing door het verenigingsbestuur. De oplossing wordt een week later gevonden door de kleuters uit Bakkum zolang onder te brengen in een ruimte in de school aan de Dorpsstraat, die ‘enige malen per week in gebruik is door de Nutsspaarbank’.
Daarnaast vraagt men aan Gemeentewerken om technische bijstand bij het huren van een houten keet. Het hoofd van de centrale openbare lagere school de heer C.H. Jansen biedt in augustus 1954 aan om de grote kleedkamer van zijn gymnastieklokaal tijdelijk als kleuterschool in te richten. De kosten zijn gering, ‘een sterkere lamp in het armatuur en enige boardplaten als afsluiting met de gymzaal’.
In 1955 vraagt men om meer financiële middelen aan het gemeentebestuur. Tekenend voor de dan geldende opvatting over het kleuteronderwijs is het advies van de ‘Hoofdcommies ter secretarie’: ‘Het is wel enigszins bevreemdend dat door het school bestuur geen enkele poging is gedaan om andere dekkingsmiddelen te vinden bijvoorbeeld door collectes, fancy fairs en dergelijke’.

Christelijke Kleuterschoolvereniging
Pas in 1954 wordt de christelijke kleuterschoolvereniging opgericht, vooralsnog los van de christelijke vereniging voor het lager onderwijs. Die laatste vereniging ziet nog geen perspectief in een christelijke kleuterschool. Door acties van enige ouders wordt de aparte vereniging opgericht, die overigens na luttele jaren weer met de lagere schoolvereniging zal gaan fuseren. Een van de lokalen van de School met den Bijbel aan de Van Oldenbarneveltweg wordt als de kleuterschool ingericht en in september 1954 gaat de nieuwe school van start. In een ander lokaal in hetzelfde schoolgebouw is ondertussen al de rooms-katholieke kleuterschool Bakkum gevestigd.
Door toename van lagere schoolkinderen worden de beide lokalen voor het kleuteronderwijs in 1956 al weer opgeheven. Noodgedwongen moet men de rooms-katholieke kinderen weer naar de Zusters naar de Dorpsstraat in Castricum terugsturen. De kleuters van de christelijke kleuterschool gaan op 1 augustus 1958 naar de in 1955 geopende Maranathakerk aan de Prinses Beatrixstraat.

Een vernietigend rapport
Ondertussen wacht Nederland nog steeds op de zo lang verwachte Wet op het Kleuteronderwijs. Enquêtes gehouden door landelijke en provinciale overheden over de toestand van gebouwen, de financiën, leerlingentallen en dergelijke komen met de regelmaat van een klok en worden hoopvol ingevuld en teruggestuurd.
Jaarboek 13, pagina 11
De schoolarts M. van Veldhoven van het district Midden-Kennemerland stuurt gedateerd 1 februari 1955 een rapport naar de gemeenten. Hij heeft een onderzoek ingesteld naar de hygiënische gesteldheid van en op de kleuterscholen in zijn district. Zijn venijnige rapport geeft ons nu een goed inzicht in de toestand waar in het kleuteronderwijs verkeerde. Het woord ‘school’, zo schrijft hij ‘durf ik nauwelijks te gebruiken’. ‘De toestanden zijn in vele gevallen ver beneden het toelaatbare’, zo vervolgt hij. Hij citeert een rapport uit 1924 van de Gezondheidscommissie te Bussum: ’’Indien aan de bewaarscholen in Nederland niet strenge eischen voor de hygiëne worden gesteld, zal veel wat door groote moeite in de laatste kwart eeuw op het gebied van de volksgezondheid is bereikt, weer te niet worden gedaan.’ Hij constateert, dat in 1955, dertig jaar na dat rapport de toestanden op veel van de kleuterscholen in zijn district gelijk of zelfs nog slechter zijn. Hij constateert in zijn district een verkeerde ligging der scholen zowel ten opzichte van de zonneschijn als de situering aan drukke verkeerswegen, zelfs bij scholen die geen tijdelijk karakter hebben. De leidraad voor het aantal leerlingen per lokaal wordt stelselmatig overschreden. Hij noemt een gevaarlijke overbezetting in de neutrale kleuterschool in Uitgeest met 68 kinderen. Bij een overbezetting van vijftig leerlingen per klas noemt hij als voor beeld de rooms-katholieke kleuterschool in Bakkum. Vaak ontbreken in de lokalen noodzakelijk fonteintjes, zeker op kleuterhoogte. Een veel voorkomend euvel is de slechte toestand van de houten vloeren. ‘De neutrale kleuterschool aan de Dorpsstraat te Castricum zou als beestenstal nog afgekeurd worden!’
Kapstokken zijn er meestal te kort of ontbreken geheel. De trappen zijn doorgaans niet op kleuterhoogte ingericht en daardoor zeer onveilig.
WC’s en urinoirs zijn er – zeker op kleuterhoogte – onvoldoende. ‘Wat te denken van de openbare kleuterschool aan de Dorpsstraat te Castricum met één bruikbare, hoewel niet op kleuterhoogte berekende, WC voor 66 kinderen! Eén WC op vijftig kinderen is helemaal geen uitzondering in mijn district.’ Speellokalen ontbreken en speelplaatsen – voor zover aanwezig – zijn ongeplaveid, zodat de kinderen of binnen moeten zitten, of buiten in een modderpoel rondwentelen.’
Van Veldhoven constateert een gunstige uitzondering: het schoolmeubilair. Vrijwel alle kleuterscholen in zijn district zijn voorzien van losse tafels en stoelen. Maar drie scholen hebben nog vaste banken onder andere de rooms-katholieke kleuterschool in Bakkum. Gelukkig hebben de scholen in Castricum kennelijk wel een goede verwarming, in tegenstelling tot die te Akersloot waar nog met kolenkachels wordt gestookt, ‘waarvan één die het lokaaltje regelmatig in de rook zet’. Hij is ook niet zo gelukkig met het schoonmaken van de scholen, als negatief voorbeeld noemt hij ‘de reeds vaker genoemde neutrale school te Castricum’. Daar naast laakt hij het gebruik van de klassen voor andere doeleinden, zeker als dat het bezoek van vele en soms oudere mensen met zich brengt. Hier wordt als voorbeeld de Spaarbank in Castricum genoemd, waar de kleuterschool is gevestigd. De schoolarts eindigt met: ‘Laten we in vredesnaam alles doen om te voorkomen dat het kleuterschooltje blijft wat het in veler ogen nog is, een stalling voor kinderen die de moeder thuis wat in de weg lopen, een kinderbewaarplaats. De naar deze opvatting gestalde kleuter kan hier ernstiger schade oplopen, dan men zich bewust is: men hoede zich voor, vooral onder dwang der ouders, de kleuters te jong op de schooltjes toe te laten. Kinderen van nauwelijks twee jaar horen niet thuis op een kleuterschool. Laten we ons niet verleiden tot een ongemotiveerd “het valt wel mee” stemming.’
Door een snelle bevolkingstoename wordt bij het zoeken naar noodverblijven voor het kleuteronderwijs minder kritisch gekeken dan gewenst, zodat enige consideratie begrijpelijk is. Als echter, zij het dan als noodverblijf bedoeld, een nieuw gebouwtje speciaal voor het kleuteronderwijs wordt geplaatst (zoals zonder overleg met de schoolartsendienst in 1954 te Bakkum is gebeurd, waar hygiënisch zeer veel aan blijkt te mankeren), is het duidelijk dat de betrokkenen zich geenszins van hun verantwoordelijkheid bewust zijn.’ De schoolarts eindigt met een waarschuwing: ‘De gezondheid van onze kinderen loopt gevaar.’

Wet op het Kleuteronderwijs
Eindelijk komt dan op 8 december 1955 de Kleuteronderwijswet tot stand. Vijfendertig jaar na de totstandkoming van de Lager Onderwijswet krijgt het kleuteronderwijs de erkenning die het nodig heeft. Kinderen vanaf vier jaar worden op de school toegelaten, daarnaast zijn er wettelijke regels voor de opleiding van de onderwijzers, de inrichting van de scholen, de hygiëne enzovoorts. Districtsschoolarts Van Veldhoven zal in de nu volgende jaren tot zijn genoegen kunnen zien, hoe matig uitgeruste bewaarscholen tot goed geoutilleerde kleuterscholen zullen worden omgevormd. Vanaf deze tijd worden in Castricum talloze kleuterscholen gebouwd. Daarmee is vooralsnog een stuk historie afgesloten, die is begonnen met de stichting van de eerste ‘bewaarschool’ te Castricum, die door de nonnen liefdevol werd opgezet en vele jaren geleid.

Kampschool
Kort na de tweede wereldoorlog wordt Bakkum populair als zomerverblijfplaats voor met name inwoners van Amsterdam. Reeds in het voorjaar worden de tenthuisjes op het ‘Tentenkamp Bakkum’ opgebouwd. Hele gezinnen verblijven er de gehele zomer. De kinderen worden gedurende het verblijf in Bakkum op Castricumse scholen ondergebracht. Naast de zorg die de school hoofden om deze logees krijgen, zijn er ook voordelen aan verbonden. De leerlingen, die tot na 16 september op een school staan ingeschreven, tellen mee om uit te maken hoeveel leerkrachten op die school worden aangesteld. De school met den Bijbel komt gezien de gunstige ligging ten opzichte van het tentenkamp het eerst in aanmerking voor opname van de stadskinderen en kan er van profiteren. Het schoolhoofd de heer Sixma gaat de ouders van de kinderen langs om hen te bewegen de kinderen tot 16 september op zijn school te laten. Zo is het hem in ieder geval een keer gelukt om een extra leerkracht te versieren.
Buitenschool
Het hoofd van de centrale openbare lagere school te Bakkum de heer C.H. Jansen klaagt op 20 september 1952 over het aantal leerlingen, dat hij moet opnemen. Hij kan de extra leerlingen, die zijn school gedurende enige maanden per jaar bevolken, niet weigeren. Hij vindt het niet bevorderlijk voor goed onder-
Jaarboek 13, pagina 12
wijs op zijn school. Hij stelt het gemeentebestuur voor om ‘een eenvoudige ruimte op het Kampeerterrein’ ter beschikking te verkrijgen. ‘Deze regeling heeft veel voordelen te bieden’, zo ver volgt hij. ‘Niet alleen kunnen verschillende leergroepen geformeerd worden, zodat het onderwijs beter tot zijn recht zal komen. Maar ook kan deze ‘buitenschool’ uit sociaal oogpunt bezien, een zegen zijn voor deze bleekneusjes uit de grote stad.’

De gemeente stuurt merkwaardigerwijs prompt een brief aan de eigenaar van het kampeerterrein PWN. De vraag is wat het Provinciaal Waterleidingnet aan de toestand van het onderwijs van de ’tentenkampkinderen’ denkt te doen. Het antwoord dat enkele weken later volgt, ligt voor de hand. ‘Wanneer het niet in het vermogen ligt van de gemeente Castricum om een oplossing te vinden, kunnen wij daarin geen aanleiding zien, om die zorg naar ons toe te trekken.’ PWN geeft nog wel een advies: ‘Neem contact op met het gemeentebestuur van Amsterdam, waar in het al gemeen de kinderen vandaan komen.’ Op 20 maart 1953 ver zoekt B&W aan de directie van PWN om de ‘kerktent’ voor het onderwijs ter beschikking te stellen. Deze tent is reeds enige tijd in gebruik als onderkomen voor religieuze erediensten. Als argument voert het gemeentebestuur aan: ‘dat het onderwijs zoveel mogelijk in de buitenlucht dient te geschieden, zodat van die tent alleen gebruik wordt gemaakt, als de weersgesteldheden dit eisen.’
Enige weken later mengt de gemeente Amsterdam zich in de discussie. Men voelt weinig voor het onderwijs in de buitenlucht. Het hoofdstedelijke gemeentebestuur verklaart zich wel bereid om leermiddelen uit het eigen magazijn ter beschikking te stellen. Er is inmiddels een circulaire naar de Amsterdamse lagere scholen uitgegaan, om na te gaan om hoeveel leerlingen het gaat. Een week later op 8 mei 1953 besluit de Castricumse gemeente raad om het clubhuis van de sportvereniging CSV voor de kampschool ter beschikking te stellen. De huurprijs is dertig gulden per week, die door Amsterdam betaald zal worden. Castricum stelt een bedrag van 1.000 gulden ter beschikking voor de aanschaf van meubilair.

Positieve reacties
Op 16 juni 1953 staan er 52 leerlingen op de buitenschool ingeschreven. Er zijn twee tijdelijke leerkrachten benoemd. Men vindt het resultaat van de school dermate bevredigend, dat men besluit om de procedure te herhalen. In een brief van 27 januari 1954 verklaart het gemeentebestuur van Amsterdam ook content te zijn met de resultaten van het onderwijs, dat aan de kinderen op het kampeerterrein te Bakkum wordt gegeven.
Daarnaast heeft Amsterdam toch wel wat kritiek, men vindt het overjarige meubilair niet geschikt. De Amsterdamse hoofden der scholen zijn in hun rapport lovend, op één na, die van mening is, dat het schrijven van zijn twee leerlingen minder is geworden. Een ander hoofd schrijft: ‘Een heel zwakke leerling zou de klas zeker hebben moeten doubleren, als in Castricum geen onder wijs was gegeven.’

Mogelijk aangelokt door de gunstige kritieken loopt het leerlingental in de zomer van 1954 op tot 95. Er zijn zoveel leerlingen, dat in twee groepen les gegeven moet worden. De eerste groep van 8 tot 12 uur en de tweede van 12 tot 17 uur. De toeloop houdt dermate aan, dat de Gemeenteraad moet besluiten om naar meer schoolruimte voor de kampschool uit te kijken. Men vindt een oplossing door het huren van een houten gebouwtje bij de ijsbaan in de nabijheid van het CSV-terrein en het kampeerterrein. Voor de huur is men tien gulden per week kwijt. In totaal kunnen nu 119 leerlingen en 3 onderwijzers gehuisvest worden. In 1966 komt er een einde aan het kampschooltje als het Ministerie van Onderwijs aan het gemeentebestuur van Amsterdam te kennen geeft om geen subsidie voor de kamp school meer te geven. De derde openbare lagere school – de Duinrandschool – aan de Van Oldenbarneveldweg 37 wordt vanaf dat moment aangewezen om in het vervolg de leerlingen van het kampeerterrein op te nemen.
Scholen Alkmaarderstraatweg
De rooms-katholieke Augustinusschool voor jongens en de rooms-katholieke Maria Goretti-school voor meisjes zijn sinds 1920 in een gebouw gevestigd aan de Alkmaarderstraatweg. Op elk der scholen zijn zo’n 300 tot 400 leerlingen ondergebracht. Het gebouw verkeert aan het begin jaren (negentien) vijftig in niet zo’n goede staat en de indeling is verouderd, daarnaast beantwoordt de inventaris niet meer aan de eisen des tijds. Eind mei 1949 waait door ouderdom en verrotting tijdens een storm de schutting om, die als scheiding tussen de beide speelplaatsen fungeert.
In eerste instantie wordt de bouwvallige schutting nog geschoord, maar er komt toch een betonnen schutting, waarin een poort wordt opgenomen en zitbanken ter weerszijden ervan. Eind 1950 vraagt de school nog leermiddelen aan wegens uitbreiding der vakken voor het zevende en achtste leerjaar.
De nieuwe vakken zijn handenarbeid, boekhouden, handelsrekenen en Engels. De aanvraag omvat behalve lesboeken ook werkbanken met bankschroef en houtbewerkingsgereedschappen. De inspecteur vindt de aanvraag wat ruim, want ‘niet alle leerlingen hoeven de tafels toch tegelijkertijd te gebruiken en het aantal scharen kan ook wel tot de helft teruggebracht worden’.
Bouwvallige situatie
Op 19 december 1951 stuurt de Bouwinspectie van het Bisdom Haarlem een rapport in over de bouwkundige staat van het gebouw. De situatie is zorgwekkend, hetgeen veroorzaakt is door gebruik van verkeerde specie bij de bouw. Begin 1952 gaat de gemeenteraad akkoord met een voorstel tot reparatie van het gebouw. Voor de aanneemsom van 47.689 gulden zal aannemer Houtenbosch het werk in 1953 gaan uitvoeren. Naast de slechte staat waarin het gebouw zich bevindt, is ook het oude meubilair niet meer zo best en ouderwets. Het lesmateriaal is ook niet meer zo modern. Zo dient het hoofd der school meester Van Westen op 30 september 1952 een aanvraag in voor de vervanging van oude lesboeken. Deze boekjes staan nog in de oude spelling, waar de nieuwe al in 1934 zijn voorgeschreven. Het gaat om de verouderde leesboekjes volgens het systeem van De Vries en Te Winkel, die nog steeds in gebruik zijn. Hij verzoekt om de serie ‘De Mei-
Jaarboek 13, pagina 13
boom’ van Fr.S. Rombouts en boekjes voor de Vaderlandse Geschiedenis ‘Rood – Wit en Blauw’ van Dr J.A. Nillesen. Hij geeft daarbij aan dat op zijn school van de tweede tot en met de achtste klasse 287 leerlingen zitten. In augustus 1954 spreekt de Provinciaal inspecteur der Volksgezondheid een vernietigend oordeel uit over de slechte staat waarin de banken zich bevinden. ‘Het Bestuur der school heeft nimmer enige aandacht geschonken aan de gezondheid der kinderen.’ De gemeente vindt echter dat de banken best nog eens gerepareerd kunnen worden. Met enige houtdraadbouten worden voor zes gulden per bank het meubilair weer opgeknapt.
Ondertussen zijn in 1952 de oude kachels door gasverwarming vervangen. Door de betere verwarming gaan de vloeren echter krimpen, waardoor kieren zijn ontstaan. In februari 1955 gaat de raad akkoord met het aanbrengen van vloerbedekking om de on gewenste onhygiënische toestand op te heffen.

Pius X School
Het rooms-katholieke kerkbestuur dient daags voor Kerstmis 1951 een verzoek in voor de bouw van een nieuwe jongensschool. De veertig jaar oude Augustinusschool kan de leerlingen stroom – ook na de uit breiding met de Cuneraschool in 1949 – niet verwerken.
Bij de aanvraag is een schetsontwerp gevoegd. Dat ontwerp wordt op 7 februari 1952 door adviseur Ir F.J. Gouwetor uit Rotterdam gekraakt. Zowel het ontwerp als de situering van het gebouw kunnen in zijn ogen geen genade vinden. ‘Het is levensgevaarlijk door de ligging ten oosten van de drukke verkeersweg, terwijl vrijwel het gehele dorp ten westen daarvan is gelegen. In architectonisch opzicht is het ingediende plan zeer zwak. De ontwerper is zeer beslist niet in staat een architectonische opgave van deze omvang tot een goed einde te brengen. Zowel qua distributie, ligging ten opzichte van andere gebouwen op het terrein als ook de indeling van de gevels acht ik dit ontwerp beslist onaanvaardbaar. Ik raad u met klem aan om de opdracht aan een bekwaam architect te geven’.

Nieuw ontwerp
Op 4 maart 1952 volgt een vergadering met 14 personen, Pastoor Goes, en de heren C. de Groot Sr, W. Res, H.J.M. Korff, P. Liefting namens het kerkbestuur en Burgemeester C.F. Smeets, P. de Vries en G. Meijer namens het Gemeentebestuur. Aanwezig zijn verder gemeentesecretaris N.A. van Lunen, technisch ambtenaar J.W. Beijersbergen en supervisor ir. Gouwetor, namens de commissie gemeenteplannen P. Heida en de inspecteur van het lager onderwijs Vernooy. Gemeenteambtenaar S. de Jong moet notuleren. Uit de aantekeningen blijkt dat het oude schoolgebouw 8 lokalen voor jongens en 8 voor meisjes bevat. Daarnaast is er één klas in een verbouwde hal voor de meisjes en er zijn twee klassen buiten de school ondergebracht. Voor de kinderen van de 5.200 ingeschreven parochianen zijn naast ruimten voor de ULO- school, nog minstens vier lokalen nodig voor het lager onderwijs en daarnaast nog eens twee lokalen voor de uitbreiding van de ULO-school. Inspecteur Vernooy sluit zich aan bij de kritiek van ir. Gouwetor, ook hij vindt noch het ontwerp, noch de situering van de school ten opzichte van de andere gebouwen goed. ‘Kerk en school vormen een eenheid, die niet verbroken mag worden.’ Er zal een architect ingeschakeld worden om een nieuw ontwerp te maken. In april 1952 wendt men zich tot de raad om te komen tot oprichting van een ULO-school, waarvoor overigens al in 1947 een advies was uitgebracht. Op 25 april besluit de gemeente raad tot de bouw van een nieuwe rooms-katholieke jongensschool en daarnaast de stichting van een rooms-katholieke ULO-school. Er komt voorlopig nog geen openbare ULO-school aldus het besluit. Ruim een jaar later kan architect W.A. Keesom tot aanbesteding van het werk over gaan. Aannemer R. Min uit Limmen mag als laagste inschrijver voor 112.980 gulden het werk uitvoeren. In 1954 wordt de school in gebruik genomen.

Nieuwe scholen
De bouw van nieuwe scholen voor gewoon lager onderwijs gaat in versneld tempo verder. In enkele jaren zijn twee rooms-katholieke scholen bijgebouwd, spoedig zal in 1957 de Gerardusschool volgen. De geschiedenis daarvan vangt aan op 2 januari 1954 als het verzoek voor een 6-klassige school wordt ingediend. Ook van dit gebouw is W.A. Keesom uit Alkmaar de architect. Dit project wordt door aannemer Gebr. Tromp voor 332.489 gulden uitgevoerd.
Eind 1957 is de opening van de school aan de Juliana van Stolbergstraat 3, waar de heer L. Koper het schoolhoofd wordt. Door de stichting van de rooms-katholieke ULO-school komen in de beneden verdieping van de oude Augustinusschool ruimten vrij. De bovenverdieping van het gebouw is nog in gebruik bij de meisjes school. Op 25 februari 1960 dient men een verzoek in tot vestiging van een vierde rooms-katholieke lagere school, die in de vrijgekomen lokalen gehuisvest zal moeten worden. Er zijn wat noodvoorzieningen nodig om de school onder te brengen. De raad gaat akkoord en in november 1960 wordt met de werkzaamheden begonnen. Deze school wordt in de jaren 1965 – 1968 gevolgd door eerst de Petrusschool en direct daarna de Paulusschool aan de Eerste Groenelaan. Deze scholen zijn bedoeld om de in 1948 gestichte Cunera school te ontlasten. Er ontstaat verschil van mening tussen de besturen van deze twee scholen over toelating van leerlingen uit de verschillende parochies in het dorp. In 1971 zal de Molenweidschool aan de Albert Schweitzerlaan nog volgen.
Door de bouw van de nieuwe scholen zal het leerlingental op de oude Augustinusschool gestaag teruglopen, Zo zijn er in 1952 nog 349 leerlingen ingeschreven, waarvan 296 in de eerste tot en met zesde klas en 53 voor het zevende en achtste leerjaar. Na 1961 zal dat aantal geleidelijk teruglopen en zijn er in 1968 nog 157 kinderen ingeschreven.
Meisjesschool
In de oude school aan de Alkmaarderstraatweg is ook de meisjesschool gevestigd. De lesgevende nonnen zijn zeer zuinig om gesprongen met het lesmateriaal. De in 1919 aangeschafte lees boekjes worden pas in 1953 door nieuwe vervangen.
Een jaar later wil men stofzuigers – ‘vanwege vergevorderde leef tijd van de werksters, die meer dan dertig jaar de school schoonhouden’ – aanschaffen. Linoleum voor op de houten vloeren is ook wel nodig. Dat laatste vindt de gemeente wel goed,
Jaarboek 13, pagina 14
maar twee stofzuigers kan geen genade vinden. Eentje voor het hele gebouw moet maar genoeg zijn. Pastoor Goes vindt een compromis: ‘Een voor de werksters en een kleine die tevens als leermiddel kan dienen.’ In 1959 vindt de districtsschoolartsendienst Midden-Kennemerland het wel eens nodig om de school banken van de tweede en derde klas te vervangen.
De banken zijn al veertig jaar oud, ze zijn veel te klein en slecht voor de lichaamshouding. In 1962 willen de zusters een rijwielbergplaats gebouwd hebben voor twintig meisjes, ‘waarvan 19 een half uur gaans van de school wonen en 1 een gebrekkig voetje heeft’. Houtenbosch mag het fietsenhok maken.
Op weg naar het einde
Namens school- en kerkbestuur vraagt Pastoor Minnebo op 27 januari 1967 aandacht voor de slechte toestand van het oude schoolgebouw. Hij dringt aan op aanpassing van de school volgens de eisen van het Bouwbesluit Lager Onderwijs. Op 5 juni volgt een gesprek met het gemeentebestuur over een grondige verbetering van het gebouw. Voorlopig zal het gebouw als school nog een functie blijven vervullen door de oostelijke uitbreidingen van Castricum. Vooralsnog kan aan nieuwbouw niet gedacht worden. Het aantal leerlingen op de oude school loopt sterk te rug. Afstoting van de school in de toekomst moet overwogen worden. De gemeente vraagt aan het schoolbestuur of restauratie – gezien de ouderdom van het gebouw – nog wel verantwoord is. ‘Kan het gebouw niet beter afgestoten worden?’ Door de toevloed van nieuwe leerlingen door de oostelijke uitbreidingen moet de school toch nog opgeknapt worden.
Nog in 1967 wordt met de noodzakelijke aanpassing begonnen, zoals verbetering van de sanitaire voorzieningen en de CV-installatie. In januari 1968 rapporteert de geraadpleegde gemeente-architect van Heemskerk de heer Dekker, dat het gebouw zich bouwkundig nog wel leent voor uitbreiding. Maar zo vraagt hij zich af: ‘Zal nieuwbouw niet voordeliger zijn?’ Aan het einde van de jaren (negentien) zestig wordt in het uitbreidingsplan Molendijk-Zuid aan het Strengh ‘De Hoeksteen’ gevestigd, die geleidelijk de functie van de Maria Gorettischool zal overnemen.

Nadat het houten gebouw eerst door het christelijk lager onderwijs is gebruikt, wordt het op 1 september 1970 door toevoeging van twee lokalen aan de zesklassige school door het rooms-katholieke lager onderwijs overgenomen. De bouwkundige staat van de oude Augustinusschool is dermate slecht geworden, dat de plafonds afbrokkelen, zodat hoofdonderwijzer J. Hoogland ’s morgens voor de lessen eerst ‘plafonds moet rapen’. De school wordt definitief gesloten en meester Hoogland vertrekt naar het nieuwe home aan het Strengh. Er is nu ook een einde gekomen aan de gescheiden rooms-katholieke jongens- en meisjesscholen. De kinderen worden in één school ondergebracht. Daarmee is een definitief einde gekomen aan het oude schoolgebouw aan de Alkmaarderstraatweg. Het karakteristieke gebouw dat vanaf 1919 zo bepalend is geweest voor het dorpsgezicht valt in 1983 onder de slopershamer. Duizenden Castricummers hebben in dit gebouw onderwijs genoten en bewaren hieraan hun herinnering.
Een nieuw tijdperk
Met het verdwijnen van deze school is een stuk historie afgesloten. De scheiding tussen de seksen zoals die zolang op de rooms-katholieke scholen heeft bestaan, zal geheel verdwijnen. Dat proces is al direct na de tweede wereldoorlog begonnen met de bouw van de Cuneraschool te Bakkum. Het is deze school die de primeur heeft voor de integratie van het meisjes- en jongensonderwijs voor rooms-katholieke kinderen in Noord Holland. Gezien de explosieve groei van de bevolking, mede door vestiging van gezinnen van buiten het dorp, zal het aandeel van het oorspronkelijk voornamelijk rooms-katholieke aandeel in het onderwijs snel afnemen. Het aandeel van de christelijk en openbare scholen zal snel toenemen. De integratie groeit verder door de stichting in de jaren (negentien) zeventigvan een oecumenische school de Visser ’t Hooftschool.

Christelijke scholen
In januari 1945 telt de school met den Bijbel aan de Van Oldenbarneveltweg nog slechts 16 leerlingen, in mei zijn het er 26 en in september staan er weer 42 kinderen op de school ingeschreven. Het schoolhoofd de heer Smit keert niet weer terug van zijn evacuatie-adres. Zijn plaats wordt vanaf 1 september 1945 inge nomen door de heer Sixma.
Op de 2-klassige school wordt hij bijgestaan door meester Joor. Zij treffen een door de Duitse bezetter volkomen uitgewoond gebouw aan. Zij ontwikkelen door het ontbreken van leermiddelen eigen leermethoden. Mede door het ronselen van leerlingen op het kampeerterrein te Bakkum krijgen zij het voor elkaar, dat in 1949 met een drieklassige school gestart kan worden. Juffrouw Oost neemt de eerste twee klassen voor haar rekening.
Sixma vertrekt in 1956 naar Drachten. Het is meester Bosch, die hem op 15 februari 1956 opvolgt als hoofd van de enige Castricumse christelijke school. Van de zes klassen zijn er twee als kleuterschool in gebruik, een christelijk en een rooms-katholieke schooltje. Het leerlingental groeit door de uitbreidingen van het dorp gestaag. Om aan de verwachte groei te kunnen voldoen zal er uitgebreid moeten worden. Het uit 1905 daterende schoolgebouw is te bouwvallig om nog gerepareerd te kunnen worden, ’s winters bevriest de waterleiding, het dak lekt regelmatig en het gebouw is vochtig. De naastgelegen onderwijzerswoning is er niet beter aan toe. Naast uitbreiding is ook nieuwbouw nodig, maar daarvoor is geen plaats op het kleine stukje grond.

Jaarboek 13, pagina 15
Nieuwbouwplannen
Een aanvraag voor een 7-klassige school wordt ingediend. Het is 25 augustus 1958 als het verzoek door de ‘Vereniging tot Stichting en Instandhouding van Scholen met den Bijbel, Castricum’ wordt ingediend. De vereiste door de ouders ondertekende lijst bevat 75 namen van leerlingen. De gemeentesecretaris geeft een advies tot afkeuring. Het Rijksschooltoezicht geeft op 16 januari 1959 een rapport af. De bouwkundige staat van het ruim een halve eeuw oude gebouw is naar haar mening nog redelijk. Volgens het rapport zijn er 5 lokalen, waarvan 3 als les- en één als gymlokaal in gebruik. Het Rijksschooltoezicht wil vooralsnog geen urgentieverklaring afgeven. Volgens een rapport van het gemeentesecretarie zijn er 58 kinderen op de bestaande school. De gemeenteraad heeft al eerder een bestaand schoolgebouw ter beschikking gesteld. De raad verleent in haar vergadering van 2 februari 1959 toch haar medewerking, maar er mag voorlopig geen sprake zijn van nieuwbouw.
Op 2 november 1960 wordt een nieuwe aanvraag voor nieuwbouw ingediend. Het leerlingenaanbod zal van 65 naar 100 stijgen, zo is de prognose. Voorlopig wil de raad echter van geen wijken weten, tot op 4 juni 1963 bericht komt, dat Castricum in mei het predicaat ‘urgent’ is toegekend voor de bouw van een 4-klassige christelijke lagere school.
Een lange weg
Op 11 juli 1964 wordt een verzoek voor een 6-klassige school ingediend. Op 8 september gaat de raad overstag voor een bedrag van 363.000 gulden en mag de nieuwe school gebouwd worden. Kennelijk is de school nog niet groot genoeg, want op 1 december van het volgende jaar wordt een nieuwe aanvraag ingediend, nu wordt een 7-klassige school gevraagd. Op 1 september staan dan ook al 205 leerlingen ingeschreven. Op 4 maart 1966 komt de nieuwe toezegging, dit gebouw moet 430.000 gulden kosten. Aan architect D.J. Waagmeester uit Zaandam is gevraagd om een ontwerp te maken. Als lokatie voor de nieuw te bouwen christelijke lagere school is een terrein gelegen op de hoek van de Groenelaan en het Kleibroek uitgezocht.

Als noodvoorziening heeft de school ondertussen onderdak gekregen in de Juliana van Stolbergschool. De in de Maranatha-kerk ondergebrachte christelijke kleuterschool verhuist in januari 1965 naar een noodgebouw aan de Groenelaan. Als de goed keuring voor de nieuwbouw is afgekomen, kunnen de kleuters dagelijks de werkzaamheden van hun toekomstige school volgen, die door aannemer C. de Nijs wordt neergezet. De ontwikkelingen volgen elkaar nu snel op, want bij de opening van de nieuwe school op 4 november 1966 is ‘De Kandelaar’ al bijna weer te klein. De ‘school met den Bijbel’ wordt met enige weemoed verlaten, maar als naam zal het nog lange tijd voortbestaan en verbonden blijven aan het oude karakteristieke gebouw dat momenteel in gebruik is als atelier bij een aantal kunstenaars en de schildersclub ‘Perspectief‘. De oorspronkelijk voor het openbare lager onderwijs gestichte school heeft een bewogen geschiedenis gekend. In de oude school ligt het prille begin van het christelijke lager onderwijs in Castricum.
Met de opening van ‘De Kandelaar’ heeft het aanvankelijk niet levensvatbaar geachte protestants- christelijke onderwijs door grote persoonlijke inzet van betrokkenen haar definitieve erkenning gekregen.

Nieuwe uitbreidingen
In het uitbreidingsplan Molendijk-Zuid wordt ondertussen al weer gewerkt aan de tweede christelijke school. In augustus 1968 opent ‘De Hoeksteen’ aan het Strengh haar deuren en start met drie lokalen. De groei van de Castricumse bevolking en daardoor het leerlingenaanbod is explosief. Ook een derde christelijke lagere school is nodig en naast ‘De Kandelaar’ verrijst een houten school, die onder de naam ‘Kandelaar 2’ op 1 februari 1971 wordt geopend. De derde christelijke lagere school heeft zich eerst nog enige maanden moeten behelpen met inderhaast ingerichte lokalen in de aula en de personeelskamer van ‘De Kandelaar 1′. Het hoofd van deze nieuwe school wordt meester H.J. Meijer. De prognose is, dat na verloop van zo’n tien jaar de aanvankelijke leerlingengroei stil komt te liggen en dat vervolgens van een terugloop sprake zal zijn. Daarom is gekozen voor een samenwerkingsverband tussen de beide ‘Kandelaren’. Aan de Rooseveltlaan verrijst ondertussen weer een nieuwe school, die in oktober 1970 wordt geopend.

‘Het Rinkelven’ is 6-klassig en staat onder leiding van meester Hovinga. Aan deze school is ook een 2-klassige kleuterschool ‘De Blokkendoos’ verbonden. Door de opening van deze scholen kan ‘De Hoeksteen’ weer afgestoten worden. Deze houten school aan het Strengh zal overgedragen worden aan de Stichting katholiek onderwijs. ‘De Blokkendoos’ is opgezet als een samenwerkingsverband op oecumenische basis tussen het christelijk en rooms-katholieke onderwijs. Het samenwerkingsverband wordt na enige tijd opgeheven en de school krijgt weer een christelijk etiket opgeplakt. In 1972 staan op de drie scholen 475 leerlingen ingeschreven. ‘De Kandelaar 1 en 2’ hebben er 312 en ‘Het Rinkelven’ 163. Zoals jaren daarvoor reeds is voorzien, neemt het leerlingen aantal geleidelijk weer af. De voorziene afbouw van ‘De Kandelaar 2’ vindt in de jaren 1976-1977 geruisloos plaats.
Schoolradio
Na de tweede Wereldoorlog dienen zich nieuwe ontwikkelingen aan voor het onderwijs. Zo doet de schoolradio haar intrede. Het is de PTT die via de ‘draadomroep’ de scholen van een aan sluiting kan voorzien. De PTT wil in 1952 in de Cuneraschool versterkers plaatsen voor de scheiding van de draadomroepnetten van Castricum en Bakkum. Als tegenprestatie zal de school een gratis aansluiting voor de schoolradio kunnen krijgen. De gemeente Castricum informeert bij de PTT naar de kosten van aansluiting voor de gezamenlijke scholen.
Voor de 5 scholen zijn de jaarlijkse kosten 199,20 gulden antwoordt de PTT. Aan de hoofden der scholen wordt om hun mening gevraagd. Op 4 mei 1953 schrijft het hoofd van de centrale openbare lagere school W.C. Janssen: ‘Hoewel dit hulpmiddel bij het onderwijs pedagogisch zowel als didactisch nog in het begin van zijn ontwikkeling staat, lijkt het mij interessant voor onze schoolbevolking deze ontwikkelingsgang mede te maken.’
Inspecteur G. Vernooy vindt de ‘geregeld terugkerende kosten’ te zwaar voor de gemeentekas. De gemeente bericht daarna op 1 juni dat zij uitsluitend de aansluitkosten zal betalen. De school met den Bijbel antwoordt, dat zij wil afzien van een dergelijke afsluiting en vraagt om een bijdrage voor een tweedehands radio toestel. De gemeentesecretaris vraagt zich enige maanden later af, of – mede in verband met een artikel in de ‘Vacature’ van april – ernstig moet worden overwogen of het wel de tijd is om het schoolradio-onderwijs op alle scholen in te voeren. ‘De gratis aansluiting op de Cuneraschool kan wel als proefkonijn fungeren’ , zo meent hij.
Deze mening wordt eind september 1953 aan de schoolbesturen doorgegeven. In oktober vraagt de oudercommissie van de openbare lagere school alsnog om toestemming tot invoering van de schoolradio. Het schoolhoofd stelt een radio ter beschikking en de ouders betalen de bijkomende kosten.
Katholieke bezorgdheid
In juli 1955 stuurt het rooms-katholieke Centraal Bureau voor Onderwijs en Opvoeding een circulaire naar de besturen van de rooms-katholieke scholen. ‘Het komt herhaaldelijk voor, dat op katholieke scholen school radio uitzendingen worden beluisterd, welke worden verzorgd door de ‘Nederlandsche Schoolradio’ (AVRO, VARA en VPRO), of door de NCRV. Het behoeft, naar de mening van de School-
Jaarboek 13, pagina 16
raad, wel geen betoog, dat het doen luisteren van dergelijke uit zendingen door de leerlingen van de katholieke scholen ernstige bezwaren oplevert en daarom valt te ontraden.’ In de circulaire worden 3 motieven voor de bezwaren gegeven:
- in het feit, dat deze uitzendingen in het gunstigste geval neutraal zijn; dit is min der dan ‘onschuldig’’, omdat zij in geen geval in positieve zin Katholiek zijn, zoals ons onderwijs dient te zijn. Zij doen derhalve tekort aan de vorming, waarop uw leerlingen recht hebben.
- Het tweede argument is: ‘In de omstandigheid, dat men onbekend is met de gesproken tekst, zodat het niet denkbeeldig is, dat men verplicht wordt de uitzending af te breken, wegens de een of andere passage.’
- De derde: ’In de propaganda, welke daarvan voor de beluisterde omroepverenigingen moet uitgaan, met als gevolg, dat deze zenders ook in de huisgezinnen meer geregeld gaan beluisterd worden, indien de kinderen thuis over het gehoorde via de schoolradio vertellen en dan bijvoorbeeld uit het nazoeken in de radiogids blijkt, dat een niet door de KRO verzorgde uitzending beluisterd is. Waarom immers zou men in het gezin datgene nalaten, waarin de katholieke school voorgaat?’
Namens de Nederlandse rooms-katholieke Schoolraad ondertekent Mgr F.J.C.M. op de Coul de brief, die besluit met de opdracht aan de schoolbesturen ‘om het beluisteren ervan te doen voorkomen’.
Negatieve reacties
De gemeentesecretaris is kennelijk geen voorstander van die ‘nieuwlichterij’, want hij vraagt in een brief van 20 juni aan de hoofden van de Cuneraschool en de centrale openbare lagere school om de lessen via de schoolradio te beëindigen.
Het waarnemend hoofd van de openbare school meester Philipoom stuurt prompt een brief terug, waarin hij aangeeft, dat de schoolradio-uitzendingen met enige reserve worden beoordeeld. Kinderen worden te weinig geactiveerd, er zijn veel goede kanten aan, maar er is nog veel te verbeteren. Tot de positieve uitzendin gen oordeelt hij: ‘Hersengymnastiek’, waarvan het tempo echter wel te hoog ligt. Zeer gewaardeerd zijn geweest ‘Vrienden in verre landen’, ‘Herberg de Wereld’, ‘Verhalen van vroeger’ en ‘ln de spiegel van het lied’.
Enige weken later stuurt ook Bodewes als hoofd van de Cuneraschool zijn bevindingen. Hij kan kort zijn: ’De school heeft geen enkele uitzending gevolgd, met uitzonde ring van de regeringsuitzending van 4 mei.’ Hij heeft overigens wel inschrijving bij de KRO-schoolradio aangevraagd!
Op 4 oktober 1955 bericht het gemeentebestuur dat men de ontwikkeling van de schoolradio niet wenst te bevorderen. Enige jaren later vraagt het hoofd van de Gerardusschool meester L. Ko per om een aansluiting van de draadomroep. Negen maanden la ter krijgt hij in juni 1960 antwoord. De gemeente geeft daarvoor geen toestemming, maar wel voor de aankoop van een radio toestel, ’dat aan de normale te stellen eisen voldoet’.
Voortgezet Onderwijs
In Castricum is aanvankelijk weinig mogelijkheid om na het lager onderwijs, een verdere opleiding te volgen.
Daarin zal in de jaren (negentien) vijftig snel verandering komen. In 1949 wordt de eerste stap gezet door plannen voor het stichten van het Voortgezet Gewoon Lager Onderwijs (VGLO). Er zal eerst een VGLO-school voor meisjes komen, waarvoor een keuken en een handwerklokaal worden ingericht. Castricum ligt hierbij achter bij omliggende gemeenten. In Limmen, Heiloo en Uitgeest bestaat deze school al. Op 1 september 1950 worden zo’n 50 leerlingen verwacht. In een brief van 19 december 1949 gaat de inspectie akkoord: ‘Het is trouwens gewenst, dat dit onderwijs is ingesteld op het volle leven, wat eist dat aan deze vakken huishoudkunde en handwerken bijzondere aandacht wordt besteed.’

Aannemer Joh. Res mag de lokalen gaan bouwen en de VGLO- school kan beginnen. Scholen voor het ULO-onderwijs zullen volgen, zoals de rooms-katholieke ULO-school, die aanvankelijk in 1954 in de Pius X-school gevestigd wordt. De Gerardusschool start er in 1957 ook mee, daar kan ook VGLO- onderwijs gevolgd worden. Aan de openbare lagere school aan de Bakkummerstraat wordt op 1 september 1954 ook een ULO-school toegevoegd.
Het is hoofdonderwijzer C.H. Jansen geweest, die zich sterk voor stichting van een openbare ULO-school heeft ingezet.
Als eerste hoofd wordt meester C.H. Freling benoemd. Uiteindelijk zal deze school aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken worden en als Jac.P. Thijsseschool geheel aan het voortgezet onderwijs toegewezen worden. De mogelijkheden voor de Castricumse bevolking om de kinderen in eigen gemeente voortgezet onderwijs te laten volgen, worden verder uitgebreid door het stichten van de Bonhoeffer College aan de Doodweg.
Besluit
Het Castricumse onderwijs heeft in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een geweldige vlucht genomen. Door gebrek aan financiële middelen komt de zo noodzakelijke uitbreiding van de onderwijsvoorzieningen moeizaam tot stand.
Door vaak persoonlijke inzet van velen en verbetering van de economische omstandigheden was het mogelijk om het nu grote aanbod van onderwijs te realiseren. Het lager onderwijs is inmiddels als schooltype verdwenen. Door integratie met het kleuteronderwijs is het basisonderwijs tot stand gekomen. De schoolkeus voor het kind kent weinig beperking meer.
Na het volgen van de basisschool kan men in eigen gemeente kiezen uit diverse vormen van voortgezet onderwijs. De kinderen worden nu ondergebracht in moderne gebouwen. De tijd ligt ver achter ons, dat kinderen van de ‘bewaarschool’ in een afgeschut te ruimte van de oude NederlandhHervormde Pancratiuskerk werden gestopt. De eens zo verguisde ‘meester’, die door allerhande bijbaantjes aan de kost moest komen, is nu een goed opgeleide onderwijzer. Verdwenen is de oude school aan de Alkmaarderstraatweg, waar duizenden Castricummers onderwijs kregen. Aan ‘De school met den Bijbel’ herinnert ons nog het gebouw. Vergeten is de eerste school, die in Castricum gebouwd werd, waarvan de Schoolstraat ons nog rest.
F. Baars
Verantwoording:
Voor dit artikel is in hoofdzaak gebruik gemaakt van materiaal uit het archief van de gemeente Castricum. Ook is dankbaar gebruik gemaakt van de jubileumgids ’50 Jaar De Kandelaar’. Daarnaast ben ik veel dank verschuldigd aan de vele personen, die mij geduldig aanvullende informatie hebben verschaft en foto’s hebben geleend. Zonder hen zou er veel gemist zijn. Ik ben er mij van bewust, dat desondanks de geschiedenis niet compleet is, er zal veel meer te vermelden zijn. Mogelijk dat in de toekomst nog meer informatie ter beschikking komt, waarmee een aanvullend artikel te maken zou zijn.
Jaarboek 13, pagina 17
Lijst van scholen voor gewoon lager onderwijs in Castricum van 16 september 1974.
1905 Duinrandschool OL Van Oldenbarneveltweg 37 (v.m School met den Bijbel)
1920 Augustinusschool RK Alkmaarderstraatweg 5
1949 Cuneraschool RK Vondelstraat 29
1954 PIUS X school RK Alkmaarderstraatweg 3
1957 Gerardusschool RK Jul. v. Stolbergstraat 5
1958 Juliana v. Stolbergschool OL Jul. v. Stolbergstraat 3
1964 De Windroos OL Korte Land 3
1965 Petrusschool RK le Groenelaan 88a
1965 De Sokkerwei OL Oranjelaan 2
1966 De Kandelaar 1 PC Kleibroek 64
1968 Paulusschool RK le Groenelaan 88
1968 De Hoeksteen PC Het Strengh 1
1969 Nobelschool OL H. Dunantsingel 156
1970 Het Rinkelven PC Rooseveltlaan 1
1971 De Molenweid RK A. Schweitzerlaan 2
1971 De Kandelaar II PC Kleibroek 64
1973 Visser ’t Hooftschool Oec Koekoekslaan 1a
RK = rooms-katholiek
OL = openbaar
PC = protestants-christelijk
Oec = oecumenisch