2 maart 2018

Nederlands Hervormde Gemeente (Jaarboek 15 1992 pg 17-29)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 15, pagina 17

De Nederlands Hervormde Gemeente

Verbod op de katholieke eredienst

De stichting van de Nederlands Hervormde Kerk in Nederland valt samen met het vertrek van de Spanjaarden. Aan het vertrek van de gehate Spaanse overheersers gaat een algemene opstand vooraf, die in mei 1572 in Holland en Zeeland uitbreekt, nadat de stad Enkhuizen zich voor de prins van Oranje heeft verklaard. De Spanjaarden zetten snel de tegenaanval in, veroveren in juli 1573 Haarlem en trekken vervolgens op naar Alkmaar. Het als aanvoerhaven gebruikte Beverwijk krijgt een garnizoen. Het kastee1 Assumburg wordt bezet en als flankdekking worden ook in het dorp Assendelft soldaten gelegerd. De belegering van Alkmaar wordt, vooral door de inundaties, geen succes. Tijdens de terugtocht van het Spaanse leger zijn vermoedelijk de grootste verwoestingen in onze streek aangericht.

Drie jaar lang vormt de omgeving van Castricum en Uitgeest een deel van de frontlinie tussen het bevrijde Noorderkwartier en het door Spaanse troepen bezette gebied van ‘Holland op zijn smalst’ en Haarlem, terwijl Amsterdam Spaansgezind is gebleven. Tegen de avond van 15 oktober 1576 verlaten de Spanjaarden uiteindelijk het slot Assumburg en Beverwijk en ook de bezetting van Haarlem wordt opgeheven. Amsterdam gaat in 1578 over in handen van het nieuwe bewind, dat het vroegere stadsbestuur en vele geestelijken de stad uit jaagt. In Haarlem overvallen staatse troepen de St. Bavo en wordt ondanks een eerder gemaakte afspraak de katholieke eredienst verboden.

De parochiekerk St. Pancratius aan de gereformeerden

Alle kerkelijke goederen en bezittingen worden door de nieuwe overheid in beslag genomen en de kerkgebouwen aan de gereformeerden toegewezen. De kerk heet aanvankelijk ‘Gereformeerde Kerk’. In 1816 wordt de naam officieel gewijzigd in ‘Nederlandsch Hervormde Kerk’. Er is weinig bekend over het verloop van de overname in de dorpen van Midden-Kennemerland, maar zeker is, dat deze pas later heeft plaatsgevonden. In Akersloot, onder de rook en onder invloed van Alkmaar, wordt de St. ]acobskerk eerst in 1578 van haar beelden en altaren ontdaan. In de rooms gebleven dorpen Heemskerk en Castricum zal de ontruiming vermoedelijk omstreeks 1580 hebben plaatsgevonden.
In 1582 richt de ambachtsheer, Cornelis van Assendelft, zich met een rekwest tot de Staten van Holland “voor hem zelven en uyten naeme van de gemeene buyren van Heemskerck omme in de kercke te hebbe een bequaem persoon tot een predicant omme Godts Woordt te horen tot stichting van hem ende heurluyder kinderen, opdat dezelve in goede instructie souden moghen opwasschen”. Of de buren van Heemskerk het hiermee eens zijn geweest, mag worden betwijfeld. Over Castricum wordt niet gerept, maar daar meent de ambachtsheer het collatierecht zelf te bezitten. Door het grote gebrek aan goed opgeleide, bekwame predikanten in de begintijd van de gereformeerde kerken, moet het platteland het voorlopig doen met een allegaartje van gewezen priesters, schoolmeesters en andere lekenpredikers.

 De Pancratiuskerk, waar in 1584 de eerste predikant Jan Pietersz. zijn intrede deed.
afb. 1 De Pancratiuskerk, waar in 1584 de eerste predikant Jan Pietersz. zijn intrede deed.

De eerste predikant

Cornelis van Assendelft, als enige uit zijn geslacht overtuigd calvinist en trouw aanhanger van de Prins van Oranje, was als zo velen bij de komst van Alva gevlucht, maar in 1572 teruggekomen om deel te nemen aan de opstand. Als ambachtsheer heeft hij gedaan weten te krijgen, dat een goede bekende van hem, de vroegere pastoor van Castricum, Jan Pietersz., in 1584 de eerste predikant van Castricum en Heemskerk wordt. Jan Pietersz., die van 1577 tot 1583 predikant te Den Haag is geweest, ‘maar van de dienst was afgestaan’, keert op zijn oude standplaats terug, waar hij twee jaar later op 21 november 1586 overlijdt.

Twist om de opvolging

Van de vroegste geschiedenis van de gemeente en van de eerste opvolgers van Johannes (Ian) Pietersz. is niet veel bekend. De eerste is Arnoldus Nicolai, die de beide gemeenten Castricum en Heemskerk van 1587 tot 1595 heeft bediend. Franciscus Stockius alias Scipio volgt hem op in 1596 en zal de kerken 35 jaar bedienen. Het kerkgebouw van Heemskerk is na de verwoesting nog steeds een puinhoop. De kerkdiensten worden in een herbouwd schooltje in de nabijheid van de kerkruïne gehouden. Eerst in 1628 is op de fundering van de verwoeste kerk een kleinere gebouwd tegen de nog intact gebleven toren. Scipio en zijn vrouw zijn in de kerk van Heemskerk begraven. Na zijn dood blijven de gezamenlijke kerken zes jaar lang verstoken van een leraar. De reden is het tussen verschillende partijen betwiste collatierecht.

Het Hof van Holland had het patronaatsrecht toegewezen aan de heer van Assumburg, de rooms katholieke Nicolaas van Renesse. Dit werd bestreden door zowel de classis van Haarlem als het stadsbestuur van Haarlem. De laatste partij was in de rechten getreden van de oude commanderij van St Jan. Teneinde raad zijn de predikanten van Uitgeest en Assendelft namens de classis


Jaarboek 15, pagina 18

samen met een gedeputeerde van de synode in 1635 naar de ambachtsheer gestapt. De verre reis naar Ter Aa bij Utrecht heeft kennelijk niets opgeleverd. In 1637 heeft men de knoop doorgehakt en is Michael Middelhovius door de beide kerkenraden buiten de ambachtsheer om als predikant bevestigd.

Predikanten in de 17e eeuw

Johannes Polanus uit Schagen heeft van 1639 tot 1648 de beide gemeenten bediend. De kosten met betrekking tot zijn beroeping zijn door de gemeenten van Castricum en Heemskerk broederlijk gedeeld. “De kerkenraden van beide dorpen bij elkander gecomens sijnde is de rekening overgelevert van de oncosten gemaakt op het examen van Johannes Polanus sijnde een somme van twee en tagtig gulden en agt stuyvers en heeft yder dorp de helfte uyt der kerkmeesters buydel betaelt”. Over de opvolgers Lambert Cupenius (1649 -1653) en Rutgerius Hattingius (1653 -1674) is niets bekend. Bij het beroep van Johannes Menzo (1675- 1681) wordt inzake het collatierecht een politieke op1ossing gevonden. De ambachtsbeer van Castricum Comelis Geelvinck verleende aan de predikant commissie (opdracht) tot het bedienen van beide gemeenten. Sinds 1669 was de rooms katholieke koopman Johannes Wuytiers heer van Assumburg en Heemskerk geworden. Deze stelde zich in dezen nogal soepel op en ging met het compromis akkoord. Op zijn beurt heeft de heer van Assumburg in 1681 Gulielmus (Wilhelmus) Aelstius voorgedragen, hetgeen door Geelvinck is goedgekeurd. De uit Brabant afkomstige Aelstius heeft eerst in Asten en Ommel gestaan en vervolgens in Son en Breugel. Gulielmus Aelstius is na zijn dood op 13 februari 1700 in de Castricumse kerk begraven.

Henricus Aelstius

Henricus is vermoedelijk de zoon van Gulielmus en wordt in 1700 bevestigd. Zijn zusters Rebecca en Anna Maria wonen ook in Castricum. Op 25 oktober 1727 maakt hij ‘zieke1ijk te bedde 1eggende’ met zijn zusters een testament. Begunstigers zijn de zusters Chatarina, Hadewich en Johanna voor de ene helft en de gezamenlijke kinderen van Anthonetta Aelstius en Abraham Tempelaar voor de andere helft. Hiermede is verklaard hoe de uit het Brabantse Mierlo afkomstige schout en secretaris Leonard Tempelaar in 1730 in Castricum terecht is gekomen. Hij heeft ruim vijftig jaar als ouderling de kleine hervormde gemeente gediend. De zusters van de predikant Rebecca en Anna Maria overlijden kort na elkaar op 21 en 24 november 1727.

Hendricus vraagt in 1733 de classis van Haarlem om met emeritaat te mogen gaan:
“Myne bedoeningen in Christi Kercke van Castricum en Heemskerk is begonnen in den Jaare 1700, die nu 33 jaaren geduurd heeft. 1k heb mynen dienst met blijdschap en veel gewilligheyd volgens gebruikenisse van de leeden der beyde gemeentens getrouwelijk waargenomen en vervult. De omstandigheden in myn dienst voorgevallen hebben myn lighaam niet weinig gequelt, somers door de hitte, swinters door de coude, die in so verre afgelegene combinatie myn lighaam grootelijk hebben verswackt, soo dat ik tegenwoordig in een pynelyke toestand ben, die mij dag nog nagt geen ruste laat en mijn lighaam so verswackt heeft dat ik niet in staat ben de H. Dienst langer te vervullen, tot myn groote droefheyd, terwijl claagen en kermen my verder afmad, waarom ik genoodsaakt ben nolens volens my tot de Hoogeerw. broederen in ‘s-Heeren werck te keeren en vriendelijke te verzoeken van mijnen dienst soude mogen ontslagen worden. Uyt aanmerkinge van mynen elendigen gants erbarmelyken toestand in welke God de Heere my heeft gelieven te stellen, sodanig selfs volgens het getuygenis des docters en alle die my sien, soo hooge als lagere standen”. Hij besluit zijn brief aan de hoogeerwaarde heren, dat zij “nog lange jaaren in gezondheid gespaard moge zyn”. Door de Staten van Holland en West-Vriesland wordt hem ontslag verleend.
Hij overlijdt in 1736 te Limmen en wordt in het familiegraf in zijn kerk te Castricum begraven.

Het coIlatierecht

De oudste aantekeningen in de notulenboeken van de kerkenraad dateren van 21 oktober 1733 en hebben betrekking op de beroeping van een nieuwe predikant, Ds. De Lange. In de gecombineerde kerkenraadsvergadering van Castricum en Heemskerk wordt hij met algemene stemmen beroepen. De Heer van Castricum maakt gebruik van zijn collatierecht, waarvan de acte van 3 januari 1734 in het boek is opgenomen:
“Ik Lieve Geelvinck Heere van Castrichem Kronenburg Burgemeester en Raad der Stadt Amsteldam & Successeur Feodaal van myn Hoogedele voorsaten Heeren ende Vrouwen van Castrichem als Jus Patronatus hebbende en ook wesende Collateur en gifter der Kerke Pastorye en Scholasteryen in de Carspelkerke tot Castrichem en zyne Dependantien doe kond (…) en my niet liever wesende dan dat myne ondersaaten van Castrichem in oefening en exercitie der Christelyke Religie gesterkt en onder- houden werden, ik de plaatze niet gaarne leedig soude laten, maar goedvindende deselve met een bequaam persoon wederomme te voorsien. Soo ist dat ik daartoe gecommitteerd hebbe, gelyk ik commiteere by dese de Eerwaarden Heer Johannes de Lange der H. Theologie Candidatus ten eynde onze ondersaten voorsz door denselven met de woorden Gods geinstitueert met den H. Sacramenten geadministreert en met de Christelyke discipline van het quade moge getogen werden. Bevelende daaromme alle Wethouderen Regenten en Ingezetenen van den voorsz dorpe dat zy denselven alle Christelyke reverentie Vrientschap en Obediantie bewysen gedurende deze onze Commissie tot onzen kennelik wederzeggen toe mits den anderen een vierendeels jaars te voren opzeggende. T’oirconde van desen hebben wy onze signature en gewoonlike zegel hierop gestelt en aangehangen. Gegeven in Amsteldam op den 22 sten October des Jaars onzes Heeren Jezus Christus Seventienhondert Drieendertig: Was getekend Lieve Geelvinck”.

De Vrijheer van Assendelft en Heemskerk Jean Deutz van Assendelft verleent zijn toestemming door middel van zijn verklaring van approbatie.

Het orgel, dat in 1893 door de echtgenote van dominee Reede werd geschonken.
afb. 2 Het orgel, dat in 1893 door de echtgenote van dominee Reede werd geschonken.

Jaarboek 15, pagina 19

Een kleine gemeente

De meesten van de in Castricum werkende predikanten beginnen in de kleine gemeente hun loopbaan en vertrekken in het algemeen weer snel naar een grotere gemeente. Slechts een enkele predikant en enkele predikantsvrouwen zijn in Castricum overleden en begraven. Dominee Johannes de Lange vangt zijn werk in Castricum aan met elf lidmaten. Op de lijst komen o.a. voor: Leonard Tempelaar, ouderling, schout en secretaris en Adriaan de Boer, schoolmeester. De Lange blijft niet lang en vertrekt al in 1735 naar Jisp. Zijn opvolger Cornelis Rogaar doet zijn intrede in de gemeente op 29 apri11735. In het jaar 1736 houdt hij twee keer de Avondmaalsdienst, doopt een maal een kind en verbindt een paar in de ‘H. Egtenstaat’. In 1743 wordt hij te Oosthuizen beroepen.

De beroeping van Henricus Hondius

Over de beroeping van zijn opvolger Hondius is onder het kopje ‘het Instrument van Beroepinge’ genotuleerd:
“Alsoo het de almagtige God behaagt heeft de gemeenten van Castricums en Heemskerks kerk te ontbloten van haaren getrouwen Leeraar De Eerw. en Godlievende en welgeb. Heer Cornelis Rogaar vertrokke na de gemeente van Oosthuysen en het nodig is dat deselve wedrom met een stigtelik zielesorger versien worde, soo ist dat wij ouderlingen en diaconen representerende de gemeentens van Jesu Christi tot Castricum en Heemskerk op de vertoonde collatie van de Wel Edele Gestrenge Heer Mr. Nicolaas Geelvinck heer van Castricum en Cronenburg etc, na aanroepinge van Gods naam en rijpe deliberatie in de vrese Gods hebben beroepen gelijk zij beroepen mits desen onderde gunstige approb tie van de Wel Edele Heere hiertoe geregtigt des Eerw. Classis van Haarlem den Eerw. Godsl. en Welgeleerde Heer Ds. Henricus Hondius tot eenen wettige ordinaris Herder en Leeraar onzer gemeentens van Gods Heilig woord in alle nijverheid te prediken. De sacramenten volgens J.C. instellinge te Bedienen. De kerkelijke discipline te oefenen in getrouwigheid en verder te vervullen alle andere pligten die tot den Heilige kerkdienst behooren: versoekende seer vriendelik aan de gemelde Henr. Hondius dat zijn Eerw. gelieve dese onze beroepinge in de naam des Heeren aan te neemen belovende van onse sijde sijn Eerw. met alle behoorlik respect, eere en lievde te bejeegenen. Voorts bidden wij den Heere des Oogsten dat het sijne grote majestijd believe dit werk genadelik te segenen dat het moge strekke tot grootmakinge zijns Heiligen naams, stigtinge deser gemeentens en veeler sielen zaaligheid. Amen”.

De beroepbrief is ondertekend door de ouderlingen Leonard Tempelaar voor Castricum en Jan van Santen voor Heemskerk, alsmede de diaconen Comelis Vennik voor Castricum en Jan Rijndert Hofland voor Heemskerk. De consulent Johannes van der Sluys, Predikant te Velsen gaat vervolgens naar Haarlem met de ouderling en diaken van Heemskerk om approbatie van de Burgemeester van Haarlem als Heeren van St Jan voor de gemeente van Heemskerk te verkrijgen. De volgende stap is de ambachtsvrouwe van Heemskerk: “Op 9 maart 1744 naar Amsterdam gereisd om op gelijke wijze bij de Wel Edel Welgeboren vrouwe van Heemskerk approbatie te verkrijgen”. Zij stemt ‘na rijpe berade’ toe met haar brief van 10 maart:
“Wij ondergescrevene Cornelia Maria Bors van Waveren, vrijvrouwe van Assendelft en Assumburg,
vrouwe van Heemskerk, Hoogdorp, Nootdorp en Reeuwijk, gesien hebbende het beroep gedaan door den kerkenraad representeerende de gemeente van onsen dorpe Heemskerk in concurrentie met de kerkenraad van Castricum op den Godsl. Heer Henricus Hondius approbere het gedane beroep voor soveel als onse dorpe van Heemskerk aangaat”.

De consulent moet vervolgens weer naar Haarlem reizen: “Waarop ik met voorsz gecomitteerden dienselven dag des voormiddags, niet eerder als met de schuyt van 10 uuren van Amsterdam na Haarlem ben vertrokken om bij het Eerw. Classis van Haarlem op gelijke wijze approbatie te versoeken, die deselve gunstelik hebben gegeven”.
De verklaring is ondertekend door de Scriba van Haarlem Gerardus Twiske. Hondius wordt op 10 mei 1744 in de kerk van Castricum door Ds. Wilhelmus van Asperen bevestigd.

Blijvende twist om het beroepingsrecht

Henricus Hondius, begonnen in 1744, verdwijnt drie jaar later al weer naar Broek in Waterland. De nu twaalf lidmaten tellende gemeente blijft enige jaren – tot 1752 – verstoken van een eigen leraar. Zij wordt bediend door predikanten uit de classis van Haarlem. Genoemd worden die van Wijk op Zee, Spaarnwoude, Velsen, Heemstede en Beverwijk. De kerkenraden van Castricum en Heemskerk aangespoord door de heren van Assumburg en Castricum en de burgemeesters van Haarlem kunnen het niet eens worden over hun keuze. Oorzaak is nog steeds het fel betwiste collatierecht. Op 26 september 1747 is er een vergadering ’ten huys van den officier Leonard Tempelaar’ met de consulent Johannes van der Sluys en de kerkenraden van Castricum en Heemskerk en notaris Casteleyn. De kerkenraad van Heemskerk laat weten niet akkoord te gaan met het voorstel van de Heer van Castricum tot het kerkelijk maken van het collatierecht: “wijl sij luydende te saamen daartegen protesteerden en verklaarde deselve te sullen houden van nul en van geene waarde”.

De strijd zal nog tientallen jaren uitgevochten worden. Als men na eindeloos geharrewar besluit om het lot over twee kandidaten te laten beslissen, wordt de beroeping door Nicolaas Geelvinck afgewezen. Gebruikmakend van zijn collatierecht beroept hij iemand die hem meer aanstaat: Jan Jacob Oijers. De kerkenraad van Heemskerk protesteert andermaal heftig. De Hoge Raad van de Hove van Holland wordt om een uitspraak gevraagd. Zij beveelt de Heemskerkers uiteindelijk aan om het collatierecht van de Heer van Castricum te respecteren en zich daarnaar te gedragen.

Jan Jacob Oijers

Uiteindelijk wordt Ds. Oijers op 6 augustus 1752 bevestigd door de consulent Ds. J. van der Sluys uit Velsen. Hij trouwt op 10 juni 1755 met Geertruy Pijl, de weduwe van Pieter Hondius, uit Amsterdam. Bij zijn eerste huisbezoeken treft hij elf lidmaten aan: ouderling Leonardus Tempelaar, diaken Cornelis Vennik, de schoolmeester Willem Amze, Adriaan de Wolff, Johanna Clara Kerkhoven, huisvrouw van L. Tempelaar, Anna Twat, weduwe van Willem Amze, Cornelia Amze, weduwe van Jan Bos, Aafje Geerts, huisvrouw van Jan de Boer, Trijntje Jacobse Peetoom, huisvrouw van Caspar Jansen, Aafje Dirks, huisvrouw van Jan Sijs en Geertje Knuister, wonende als dienstmaagd bij Tempelaar. In de jaren 1752 tot 1761 worden negen kinderen gedoopt en drie huwelijken ingezegend. De kerkenraad houdt zich voornamelijk bezig met de avondmaalsvieringen en benoemingen van ouderlingen en diakenen. Er doet zich een probleem voor over een gemengd huwelijk tussen ‘eene Protestantsche en eene Paapsche persoon’. Advies wordt aan de Staten van Holland en West-Vriesland gevraagd bij het huwelijk van de weduwnaar van Aafje Hendriks, ene Jan Hendriksz Zijs met Helena Jans. De dominee blijkt als altijd te moeten handelen “dat denselven geboden van 6 tot 6 weken moeten gaan en na 6 weken na het laaste eerst in den Egt bevestigd worden”. Jan trouwt met zijn Helena op 20 maart 1757.


Jaarboek 15, pagina 20

Jacobus de Visscher

Op 18 juli 1769 overlijdt Ds. Oijers, waarop Jacobus de Visscher beroepen wordt. Hij vestigt zich in Castricum met zijn vrouw Geertruy Hondius, met wie hij op 28 augustus 1770 in het huwelijk is getreden. Binnen het jaar komt zij te overlijden: ‘De Heer Jacobus de Visscher Pred. alhier geeft aan ’t Lijk van Juffr. Geertruyd Hondius zijn vrouw op 12 July 1771 ‘. Op 4 januari 1772 wordt de aangifte gemeld van een ‘gemengd’ huwelijk; ‘Pieter Enke Rooms Bruydegom en Juffr. Catharina Hondius Gereformeerd Bruyd te Rijp’. De kerk lijkt gegroeid: er zijn veertig lidmaten, althans volgens de aantekeningen, maar bij de intrede van zijn opvolger b1ijken er slechts zesentwintig te worden geteld. Als hij in 1772 naar Buiksloot vertrekt heeft hij zeven dopelingen gehad en zijn er drie huwelijken ingezegend, waaronder dat van hemzelf.

Johannes van Doorne

Ds. Van Doorne wordt op 16 augustus 1772 bevestigd. Tijdens zijn predikantschap tot 1778 komen er zevenendertig lidmaten bij, waaronder op 30 oktober 1777 Joachim Nuhout van der Veen. De kerk groeit, want er zijn nu vijfentwintig dopelingen en vijf huwelijken. Van Doome trouwt zelf op 10 juli 1773 met de Amsterdamse Petronella Maria Caudri in de Waalse kerk aldaar. Zij overlijdt op 5 mei 1777 ‘in den kinderbedde’ bij de geboorte van hun derde kind David, dat het ook niet overleeft. Beiden worden in de dorpskerk begraven, alsmede de enkele maanden later ook overleden zoon Jacobus.

In de kerkenraad worden diverse geldzaken besproken, zoals de “lievde gaave aan de Weduwe van de Weled. Heere Ds. Elinga te Krommeni, die zig beneffens haar ses behoeftige kinderen in eene seer kommerlyke omstandigheid bevond”.
Men besluit haar – zolang de kas daartoe in staat is – iets te geven. Voor de opbouw van ‘kerke, pastorye en scholasterye’ te Castricum worden drie guldens uitgetrokken. In 1776 wordt aan Geelvinck advies gevraagd over vergoedingen uit de diaconie kas. Ouderling Teunis Smit krijgt te horen dat de Diaconie niets geven moet “tenzij de Roomschgezinden seffens tot alimentatie van hunne armen contribueerden. dog dat zijn Weled. verzogt dat de diaconie onderdenhandt aan Arie de Bie ten goede gedenken zoude”.

Van Doome houdt kennelijk van lange preken, hetgeen de gemeente niet zo goed uitkomt. De kerkeraad stelt dan ook vast dat “de kerktijds voor en na de middag niet langer dan precys twee uuren duuren moet, zodat de predikant wanneer de kerk voor den middag na elf en na den middag na halve vier uuren uitgaat, verbeuren sal vier stuyvers en wanneer het meer dan een quart uur boven den tijdt is, ses stuyvers”. Ook de kerkeraadsleden krijgen boete, “twee stuyvers als zij eene kerktijdt verzuimen”. In 1778 vertrekt Van Doorne naar Elburg.

Rechts op de foto is de oude pastorie te zien. Het stond aan de Overtoom op de plaats. waar zich nu het hervormd centrum 'De Schakel' bevindt.
afb. 3 Rechts op de foto is de oude pastorie te zien. Het stond aan de Overtoom op de plaats. waar zich nu het hervormd centrum ‘De Schakel’ bevindt.

Een kerk zonder leraar

Over zijn opvolger Jacobus van Pellecom is niet meer bekend dan dat bij op 6 december l778 wordt bevestigd en op 10 april 1780 in ondertrouw ging met Petronelle Elisabeth du Rieux uit Leiden. Kort daarop is Van Pellecom al weer uit Castricum vertrokken. Volgens het notulenboek gebeurt er niet veel. De vergadering wordt met gebed geopend, de notulen voorgelezen en “niets te melden hebbende wordt de vergadering met een dankgebed weer gesloten”. In de volgende vergadering worden de notulen niet meer voorgelezen en volstaat men met het openings- en het dankgebed. Opvolger Arnoud W. Schrader start op 27 juli 1780 met vierendertig lidmaten. Hij mag tot zijn vertrek, twee jaar later, elf dopelingen registreren. Ook de volgende dominee, Carolus G. van Achter, heeft het gauw gezien; bij vertrekt weer op 9 oktober 1785. Zijn opvolger Jacobus H. de Wolff blijft tot 1790.

Vlak voor de komst van zijn opvolger ontbiedt ouderling Jan Coersel ene Lijsje Kunst bij zich aan huis. “Den 23 Februari zijn de Broederen des Eerwaarde Kerkeraads aan het huys van den president ouderling Jan Coersel bijeengekomen. alwaar zij bij zich ontboden hebben Lijsje Kunst, aan wien zij haar schandelijk gedrag tot groote ergernis der gemeente ernstig hebben voorgesteld, haar vermaant tegen diergelijke zonden als waaraan zij zig had schuldig gemaakt en hoe zij zig desweegens voor God had te verootmoedigen en door opregte schuldbelijdenis vergeving van hare misdaad afsmeeken. haar verders aanzeggende zig van de tafel des Heeren te onthouden. zolang zij van betoonde betering des levens als een boetvaardige in den schoot der kerke weder wilde aangenomen worden”.
Op 5 maart trouwt ‘jongedochter’ Lijsje met haar ‘jongman’ C. Balder.

Ernst W. Fabritius

In 1791 wordt Ds. Fabritius beroepen. Over de jaren tot 1805 is weinig bekend, notulen over de tussenliggende jaren ontbreken. De eerste aantekening is van 18 Juni 1805, de dag dat door de predikant en de ouderling Wouter de Bie de jaarlijkse huisbezoeking is gehouden, waaraan vooraf door de kerkenraad ‘censura morum’ is gehouden (hieronder wordt verstaan de onderlinge censuur, die de leden van de kerkeraad uitoefenen met het oog op de aanstaande avondmaalsviering).

Er is niets van enig belang voorgevallen, net zo min als op 17 december 1805 als de voorzitter vraagt of men “van eenige onorde of ongeregeldheid in deze gemeente plaats hebbende eenige bewustheid hadde”. Het antwoord is “dat men te deezen opzigte geene reden tot klagen heeft”. Aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden in 1807 achtennegentig zielen opgegeven, waaronder drieendertig lidmaten. Het inkomen is niet toereikend om het onderhoud van de zeer oude gebouwen – de kerk en de pastorie – te bekostigen. Dit wordt veroorzaakt door het ontbreken van ‘octrooy’, waarvan de gemeente sedert de omwenteling in 1795 beroofd is.

Op donderdag 13 januari 1806 wordt “op order van den Souverein der Verenigde Nederlanden een blijden dankdag gehouden van Nederlandsch aanvankelijke verlossing uit het geweld van de Fransche overheersching”. De gemeente wordt opgedragen om


Jaarboek 15, pagina 21

om achterstallig tractement aan de predikant te betalen. “De leeden der gemeente doen er alles aan om hunne bijdragen te leveren, maar zij moeten in hun sobere bestaan vele opofferingen getroosten”. De kerkeraad wil het probleem oplossen door het opnemen uit ‘byzondere fondsen’ en door vrijwillige bijdragen. Het jaar 1807 wordt geopend: “Op den 1sten January is alhier eenen plegtigen aanvang gemaakt met het zingen der liederen uit het Evangelisch Gezangboek, welken door den leeraar dezes gemeente op Zondag den 2 November des voorigen jaar in eene aanspraak op eene bondige prachtige en overredende wijze de Gemeente waren aanbevolen”.

Gezicht op de voorgevel van de pastorie aan de Overtoom. Na her vertrek van Ds. Cannegieter in 1955 is de pastorie niet meer gebruikt en is vervolgens het karakteristieke pand gesloopt.
afb. 4 Gezicht op de voorgevel van de pastorie aan de Overtoom. Na her vertrek van Ds. Cannegieter in 1955 is de pastorie niet meer gebruikt en is vervolgens het karakteristieke pand gesloopt.

Een kerkvisitatie

Op 7 juni 1817 wordt de jaarlijkse kerkvisitatie gehouden: “Onderzocht zijnde of alle leden des gecombineerden kerkeraads bijeen waren, bleek het dat de broeder Pieter Muijs, diaken te Castricum afwesend was, welke dus in de boete van een gulden verwezen is. De Predikant, buitenstaande, wierden de in het reglement bepaalde vragen gedaan omtrent zijne Eerwaarde.
Weder binnen verzocht, bleek dat men niets op zjjn Eerwaarde had aan te merken weshalve hij door den Eerw. Praeses met een liefderijke aanspraak en harteijjke zegenbede begroet wierd. Ook de Ouderijngen werden verzocht zich te absenteeren. Gevraagd aan den Predikant bleek, dat broeders Ouderlingen zich alleszins behoorlijk van hunnen pligt kweten. De Heeren verlieten de vergadering, ujtgeleid wordende gelijk zij in deszelve waren ontvangen”.
De gemeente is tevreden over dominee Fabritius. zo verklaart men in een rapport aan het classicale bestuur te Haarlem:
“De predikant is onberispelijk in leer en wandel, die op Zon- en Feestdagen de gewone predikatien en catechismus waarneemt, geregeld het H. Avondmaal bedient en die bediening laat voorafgaan door eene leerrede ter voorbereiding en laat opvolgen door eene nabetrachting. Hij houdt geregelde catechisatie ter onderwijzing van Ouden en Jongen in den Bijbelsche Geschiedenis en in de geloofs- en zedenleer. Hij maakt zijn werk van het herderlijk bezoeken der Gemeente en byzonder der kranken”.

Dominee Canne

Het is vredig in het dorp in 1826: “In de Gemeente van Castricum zijn geene Gereformeerden tot den Roomschen Godsdienst en geene Roomsche gezinden tot den hervormden, gelijk ook geene hervormden tot andere Protestantsche gezindheden overgegaan. Wij leven hier met onze Roomsche gezinde mede Christenen in vrede en eensgezindheid”, antwoordt men in een brief aan de Classicale Commissie op 11 mei. Men heeft overigens tien maanden nodig gehad om dat antwoord te vinden, want de vraag van de Classis dateert van 29 juli 1825. Fabritius, die 31 jaar aan het hoofd van de kerk in Castricum heeft gestaan neemt in de dienst van 30 december 1827 afscheid van zijn gemeente. Hem wordt een pensioen van f 800,- per jaar toegekend. Hij zal enige jaren later nog ter sprake komen.
Bij zijn beroeping schrijft Ds. Coert D. Canne, dat hij op zaterdag 9 februari 1828 vanuit Nederhorst den Berg naar Castricum zal reizen ‘om de plaatse te bezien’. Het bevalt hem wel, want hij wordt in de dienst van 11 mei 1828 bevestigd. In 1829 wordt het verzoek behandeld van de heren Rendorp en Gevers als commissarissen van de koning om een stuk land genaamd het Wouterland dat aan de Diaconie behoort te verkopen. Voor een bedrag van twaalfhonderd gulden verwisselt het land van eigenaar. Dat geld is hard nodig voor het onderhoud van het kerkgebouw, dat in een slechte staat verkeerd. De diaconie geeft een bedrag als voorschot aan het noodlijdende kerkenfonds. Bovendien worden de gelden uit de collecten tijdens de diensten ook voor het fonds aangewend in plaats van aan de diaconie kas. Tijdens het censura morum op 19 augustus 1832 “worden bezwaren geuit omtrent het levensgedrag van eene zuster F.H. De predikant nam op zich om haar over hare omstandigheden te onderhouden en haar te verzoeken zich van het Avondmaal te onthouden en haar op te wekken tot een gedrag waardig eener belijdenis van het Evangelie van Jezus Christus”.

Beroering om Fabritius

Op 14 januari 1833 ontstaat enige beroering in de vergadering als de heer Bartholomeus N. Rommel, logementhouder van De Rustende Jager, binnentreedt met ernstige klachten “over de voormalige leeraar der gemeente E. W. Fabritius, die zich aanhoudend schuldig maakt aan grove dronkenschap, welke gewoonlijk vergezeld gaat met de hevigste vervloekingen en godslasteringen. Ja, somtijds met openbare straatschenderijen en met verstoring in de huizen, terwijl hij zich niet ontziet eenen vader, wie het ook zij, op de schandelijkste wijze te belasten en te onteeren”.
Rommel stelt zijn beschuldigingen op schrift. De kerkenraad zal Fabritius ‘berouw betonen’ als hij bij Rommel openlijk spijt betuigt. Dat doet hij, waarop Rommel de klacht intrekt en de kerkenraad ook van verdere actie afziet.

In 1842 is er een affaire over het klokkeluiden. Dorpsonderwijzer Cornelis Schut heeft naar de mening van het gemeentebestuur en de ‘Roomsche gezinden’ de klok te lang geluid, terwijl men al begonnen was met het luiden van de klok voor de ‘Roomsche eeredienst’ .Het antwoord van Gedeputeerde Staten is onbekend, maar in ieder geval ‘naar wensch uitgevallen’. De gemeente krijgt in 1844 een schenking van de overleden Francina Habert, de weduwe van het voormalige lidmaat Dirk Wijnands. Zij woonden in huize Zorgvlied aan de Dorpsstraat, het latere Hermana State. Bij het avondmaal in maart 1844 worden drie nieuwe zilveren schotels, twee bekers en een kan dankbaar in gebruik genomen. Twee jaar later gaat Canne ‘Salvo honore’ met emeritaat. Hij overlijdt op 19 januari 1847.

Heemskerk en Castricum zelfstandige gemeenten

De Heer van Castricum, Albertus J. Schuyt, beroept in zijn akte van col1atie in 1846 Ds. Pieter A. van der Laan tot de nieuwe


Jaarboek 15, pagina 22

predikant van de gecombineerde gemeente van Castricum en Heemskerk. Boven het predikantstraktement krijgt bij een toelage van honderd gulden per jaar ‘met vrijdom van landsbelastingen tot de viereerste grondslagen’. Van der Laan stelt meteen, dat bij er niets voor voelt om elke zondag ‘achternamiddags’ naar Heemskerk te reizen om de kinderen daar te catechiseren. Met toestemming van de Heemskerkse kerkenraad wordt de zaak opgelost door het door ‘een daartoe geschikt persoon’ te laten doen.

Na zijn intrede op zondag 5 juli 1846 wordt hij spoedig geconfronteerd met de wens van Heemskerk om een zelfstandige gemeente te worden met een eigen predikant. De kerkenraad van Castricum gaat akkoord mits het traktement van de predikant er niet onder zal lijden. Maar als de classis waarschuwt, dat het gevolg zal kunnen zijn dat Castricum met 150 zielen zonder herder za1 komen, komt men schielijk op dit besluit terug. Na herhaalde verzoeken wordt bij Koninklijk Besluit van 23 april 1861 echter toch aan de wens gehoor gegeven en gaan de gemeenten na zo’n 300 jaar hun eigen weg.

Verhuur landerijen

Door schenking heeft de diaconie enige stukken land in bezit gekregen, welke jaarlijks bij opbod worden verhuurd. Op 23 oktober 1850 wordt besloten om de landerijen in navolging van de rooms katbolieken uitsluitend onder de leden der gemeente te verhuren. Er worden zeven stukken land genoemd: een stuk weiland ‘Jan Evertsven’ voor de prijs van zestig gulden gehuurd door Jan A. van Soll. Arie de Hie huurt ‘de Schapenven’, Jan J. de Wilde ‘het Spronsland’. Vervolgens een akker zaadland aan de Hereweg ook verhuurt aan Jan J. de Wilde, een akker zaadland op de Hoogevoort aan Johannes F. Rommel en eenzelfde akker bezuiden de Hereweg aan Pieter Schotvanger. Tenslotte wordt vermeld ‘een Schulpstet’, dat door Jan A. van Soll wordt gehuurd.

Viering der diensten

Op last van de Synode besluit men de Goede Vrijdag ‘meer godsdienstig te vieren’, Op vrijdag 16 april 1854 namen 102 leden deel aan het H. Avondmaal: “Den dag geheel aan de godsdienstige viering van Jezus dood gewijd, stonden schier alle werkzaamheden stil en getuigen alzoo van algemeene deelneming en belangstelling van de zijde der gemeente”.
In de vergadering van 21 februari 1861 wordt broeder Albert Asjes “met weemoed herinnert, die in het afgelopen jaar uit ons midden is genomen”. Zijn kleinzoon, ook Albert geheten, laat de kerk zijn bezittingen na. Die eigendommen worden in het ‘Albert Asjesfonds’ ondergebracht.

Nu de predikant nog maar een kerk heeft te bedienen, worden de diensten uitgebreid. Elke zondag een morgendienst en in de ‘Wintermaanden van October tot Maart tweemalen per maand bij lichten maan’. Vanwege de hoge kosten van kaarslicht en het salaris van de voorzanger trekt men het besluit na enige maanden weer in. Reden is ook de ‘uitgebreidbeid’ van de gemeente en de vraag of men wel in staat zal zijn om tweemaal per dag ter kerke te gaan. De Avondmaalsvieringen worden nu drie keer per jaar gehouden.

Armoede

Om op de uitgaven van de diaconie te korten krijgen in 1868 de armlastige weduwen De Wilde en Van Diepen vijftig cent per week minder bedeeld. Burgemeester H. Zaalberg deelt een jaar later mede, dat hij zal stoppen met de ondersteuning van de diaconie-armen uit het Algemeen Armenfonds. De kerkeraad berust erin en beraadt zich hoe het verlies van f 148,20 te compenseren. De armen zijn de dupe: hun ondersteuning van 50 tot 150 cent wordt gestaakt. Op deze wijze wordt f 6,50 per week uitgespaard. Er zal nu wekelijks voor de armen gecollecteerd worden door de leden van de kerkenraad, die met een collectebus door het dorp zullen gaan.

De burgemeester uit daarover zijn misnoegen in ‘een missive’, welke de kerkeraad ’ter notificatie’ aanneemt. De eerste collecte is bevredigend, een bedrag van f 7,61 is het resultaat, waarvan f 6,50 direct onder de armen wordt uitgedeeld. In verband met de heersende armoede wordt in 1871 een buitengewone bedeling gehouden, waarvoor 50 gulden wordt uitgetrokken; daarnaast vindt de gewone bedeling plaats van 44 zakken aardappelen ’22 groote en 22 planters’.

Een bijzondere foto uit 1940 bij de huwelijks-inzegening van het echtpaar Reinier Pletting en Adriana van der Touw op 20 maart. Het was nog niet toegestaan om foto's van huwelijksplechtigheden in de kerk te nemen. Bij hoge uitzondering vanwege de uitzending van de bruidegom naar Duitsland werd van de regel afgeweken. Dominee J.N. Seulijn staat achter de bruid.
afb. 5 Een bijzondere foto uit 1940 bij de huwelijks-inzegening van het echtpaar Reinier Pletting en Adriana van der Touw op 20 maart. Het was nog niet toegestaan om foto’s van huwelijksplechtigheden in de kerk te nemen. Bij hoge uitzondering vanwege de uitzending van de bruidegom naar Duitsland werd van de regel afgeweken. Dominee J.N. Seulijn staat achter de bruid.

Twee weeskinderen

In 1872 komt de weduwe A. Grapendaal – Beusman te overlijden die twee meisjes, Geertje en Aafje, nalaat. Dominee Van der Laan heeft hierover op 30 mei een onderhoud gehad met de burgemeester. Het algemeen armenbestuur kan niets bijdragen aan het onderhoud van de kinderen. Hij is ‘desgevorderd’ bereid de weesmeisjes in het ‘armengesticht der gemeente’ op te nemen. De kerkenraad vindt dat zij niet kan toestaan dat de kinderen in het ‘gesticht’ worden geplaatst, waardoor een protestants kind aan de zorgen van de roomsch katholieken moet worden overgelaten. Op grond ‘van de gunstige staat van de diaconie fondsen’ wordt besloten om gelden beschikbaar te stellen. Men wil als gemeente de zorg van de wezen op zich nemen.

De predikant heeft ondertussen al een onderhoud gehad met F. Beusman, de broer van de weduwe. Hij wil zich – tot de oudste veertien wordt – wel over de wezen ontfermen, mits er een goede vergoeding tegenover staat. Hij krijgt 40 gulden per jaar voor elk kind. Geertje zal als zij veertien wordt de verzorging van Aafje op zich nemen voor zestig gulden. Om geld ter beschikking te stellen voor de aankoop van ‘onderkleederen’ gaat de kerkeraad wel wat ver: “de Diakonie heeft al zoveel kosten gemaakt gedurende de ziekte van de overledene”. Op 12 februari 1875 stelt de predikant om de diaconiegelden alleen te besteden bij neringdoende ‘gereformeerde’ lidmaten der gemeente.


Jaarboek 15, pagina 23

Nog eens het collatierecht

De Heer van Castricum, Henri C. Schuyt, schrijft op 23 januari 1877, hij is dan burgemeester van Lisse, dat hij het collatierecht uitsluitend met recht van sanctie ‘als formaliteit’ zal gebruiken. Hij acht de kerkenraad bekwaam genoeg om zelf de beroeping te doen “als zijnde het compas het best in staat den geest der gemeente te kennen en zijne belangen te behartigen”.

De Minister van Financiën vraagt in verband met het traktement naar het recht. De raad antwoordt dat het recht toebehoort aan de zich noemende Schuyt van Castricum, als ambachtsheer van Castricum, waaraan geen uitkeringen aan gemeente of predikant verbonden zijn. Het landstractement is dan 800 gulden, waarboven de predikant uit kerkelijke fondsen nog eens 70 gulden ontvangt.
In 1886 wordt door de Algemene Synode der Nederlandsch Hervormde Kerk in Den Haag een subsidie van 80 gulden verleend uit het ‘Fonds tot verbetering der schraalste predikantstraktementen’. Het landstractement wordt verhoogd naar f 950,-.

Afscheid Van der Laan

Bij het naderen van zijn emeritaat krijgt de dominee nog te maken met een vervelende kwestie. Er wordt op 18 april 1887 een buitengewone vergadering belegd met de dominee, de ouderlingen R.H. Pen en J. Hogenstijn en de diaken J.J. Rommel, de vader van kapitein Rommel. “Nog voor de aanvang der vergadering neemt Rommel het woord bewerende naar hetgeen hem van zijn medediaken het slecht beheer was ter ore gekomen, dat hij volgens hedenmorgen ingewonnen advies van eenen rechtsgeleerde niet verantwoordelijk was voor handeling van zijnen medediaken B. en alzoo ook niet aansprakelijk voor een deficit in de Diakoniekas en deelt tegelijk de vergadering mede dat hij van dezen dag af zijn ontslag neemt als diaken. De voorzitter wijst hem op zijn verantwoordelijkheid door zijn mede-ondertekening op de Rekening der Diaconie over de jaren 1885, 1886 en 1887, waarvan het bewijs in het op tafel liggende aantekenboek van ontvangsten en uitgaven der Diakoniefondsen. Rommel laat Van der Laan niet eens uitspreken en verlaat als een gejaagde de consistoriekamer”.

Wat was er aan de hand? De predikant had bij geruchte vernomen van ‘mistrouwen’ van leden der gemeente omtrent de persoon van diaken B. in betrekking tot zijn beheer als administrateur der diakoniegelden. Van der Laan had daarop een gesprek met de diaken gehad, die vervolgens opening van zaken had gegeven. Op grond daarvan heeft de predikant de buitengewone vergadering bijeen geroepen ter voldoening aan Artikel 26 van het reglement op de Diakonieën. Te half zes verschijnt de ontboden diaken om zich te verantwoorden. Van de f 777,92 is nog maar 25 gulden over. De predikant wijst hem ten overstaan van de vergadering op het laakbare van zijn handelwijze. “Diepbewogen en met tranen in zijne ogen bekent hij slecht gehandeld te hebben en voert ter zijner echter niets beteekenden verschoning aan, dat hij tot die oneerlijke handelwijze is gekomen door de mislukking van zijn oogst die zo velen in de laatste jaren ten val heeft gebracht. Hij belooft echter alles te willen en te zullen doen om de schuld aan te zuiveren en stelt alles wat hij bezit of verkrijgen zal ter dispositie van den kerkenraad, als men hem slechts zijn paard en kar laat, want bij gebreke van deze, is hij zoals hij beweert broodeloos”.

De diaken wordt in afwachting van het oordeel van de Classis geschorst. Als eerste aanzuivering verkoopt bij voor 25 gulden een koe aan ouderling Pen. Van der Laan heeft op 11 februari 1890 gedwongen door gezondheidsredenen en ‘zijne hooge jaaren’ na 51 jaren zijn emeritaat aangevraagd. De kerkeraad verleent hem een bewijs van onberispelijke wandel. Hij is zo verzwakt dat hij niet meer in staat is om zijn afscheidsrede te houden. Op 15 maart 1890 brengt ‘eene Broeder van den Ring op waardige wijze de laatste groeten namens de emeritus predikant met 2 Cor. 13:13’: “De genade des Heeren Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”.

Schuyt komt terug op zijn belofte

Schuyt van Castricum komt in een brief van 30 mei 1890 terug op zijn eerder gestuurde brief van 22 januari 1877. Toen had hij Van der Laan laten weten, “dat de benoeming dient te geschieden door de kerkenraad als zijnde het corps dat het beste in staat is den geest van de gemeente te kennen”. Hij meende destijds dat Castricum de orthodoxe richting was toegedaan. Maar nu hij ontdekt dat “de moderne richting te Castricum de bovendrijvende is”, wenst hij zijn recht te behouden. In de kerkenraad blijkt dat “de broederen allen iemand van den vrijzinnigen geest begeeren”. Schuyt gaat niet akkoord met de voorgedragen Albert G. Reede, “daar bedoelde persoon niet zijn godsdienstige overtuiging is toegedaan”. De kerkenraad berust echter niet in Schuyt’s mening en neemt zich voor “het eens dankbaar aanvaard voorrecht niet zo terstond prijs te geven”. De kerkeraad vindt dat Schuyt de zaak vertraagt en stuurt hem een brief, waarin zijn toestemming binnen dertig dagen gevraagd wordt. Als hij zijn positieve antwoord niet verleend, za1 men ‘langs wettigen weg’ de zaak trachten te beëindigen.

Schuyt antwoordt dat de kerkeraad de zaak zelf heeft vertraagd, doordat geen tegenkandidaat is genoemd. Het classicaal bestuur vraagt aan collator Schuyt om de kerkeraad niet langer te bemoeilijken. Hij antwoordt daarop dat zijn recht als collator door de kerkeraad voldoende is gehandhaafd en eist daarvoor zijn brief van 22 januari 1877 ter vernietiging terug. Het bestuur adviseert de Castricummers hierin te berusten “daar de missive niet behelst afstand van collatierecht en met verklaring van genoeg op de rechten van derden gelet te hebben, kan de goedkeuring ap de beroeping worden verleend'”. De kerkeraad besluit hiertoe en vindt goed, voordat zij tot de beroeping overgaat, de gewenste verklaring van de collator te vragen. Als enkele dagen later de verklaring wordt ontvangen, wordt terstond tot beroeping van de uitverkorene overgegaan.

Dominee Reede

Direct na zijn aantreden op zondagmorgen 23 november 1890 stelt Ds. Reede voor om de benoeming van predikant en kerkenraad te wijzigen. In het vervolg zal de benoeming door stemming bepaald moeten worden. De kerkenraad stemt op 19 april 1891 over dit voorstel, hierbij zijn dertien leden voor, zeven daarentegen willen de machtiging bij de kerkenraad laten. Door de uitslag van de stemming is er een reglement nodig. Men vraagt eerst aan de Classis van Haarlem om advies om duidelijkheid te krijgen over de rechten van de heer Schuyt van Castricum. De Classis verleent in 1892 goedkeuring aan het reglement. Uit gevoerde correspondentie met Schuyt blijkt dat hij het recht van unicus collator bezit, maar enig zichtbaar bewijs daarvoor kan hij niet tonen. Men besluit dan ook maar de zaak verder te laten rusten.

Naamswijziging

Op 19 oktober 1892 vindt de naamswijziging van de kerk plaats.


Jaarboek 15, pagina 24

De fondsen der Diaconie staan nog ingeschreven als ‘Gereformeerde Gemeente te Castricum’. De Synode vindt, nu de Afgescheidenen en de Dolerenden zich verenigd bebben en de naam
Gereformeerde Kerk hebben aangenomen, het nodig de benaming te wijzigen in Nederduitsch Hervormde Gemeente te Castricum.
In maart 1892 is de zaak besproken van de weduwe J. Schoen, die zo juist haar man verloren heeft en met vier kinderen en zwanger is achtergebleven. Van verschillende kanten wordt steun aangeboden. Mevrouw Gevers van Endegeest, geb. Deutz van Assendelft, zegt, als ex-werkgeefster drie gulden wekelijks toe, het algemeen armbestuur een gulden, terwijl de diaconie ook een gulden geeft en vrij van huisbuur. Zodoende kan zij voorlopig op de oude voet met haar kinderen voortleven, aldus de verklaring.
De echtgenote van de dominee, mevrouw J.C. Reede – Molster, schenkt de gemeente een orgel. Zij heeft de gaven daarvoor grotendeels bij vrienden en bekenden verzameld. Op de eerste pinksterdag, 21 mei 1893, wordt de zang in de kerk voor het eerst begeleid door orgelspel. De gemeente wil niet achterblijven en schenkt veertig nieuwe stoelen door giften van leden. Daar het Oudejaar op zondag valt en bovendien bij donkere maan, wordt besloten om de godsdienstige jaarafsluiting naar de morgen te verschuiven.

Vanwege de slechte financiële toestand van de gemeente wordt het salaris van voorzanger D. Rozenbroek verlaagd van f 45,- naar f 25 Hij weigert voor dat geld verder te werken. In zijn plaats wordt G.J. van der Ploeg. die tijdelijk de hetrekking van organist had waargenomen, benoemd. Vanaf 1 januari 1894 zal Mejuffrouw J. Wever voor een jaarwedde van f 25,- organiste worden. Maar dat zal niet lang duren, want zij verlaat drie maanden later de gemeente. Van der Ploeg wordt weer organist. in de vacature van voorzanger kan voorlopig niet voorzien worden. Ook de kosteres, de weduwe van E. Winkelman, neemt ontslag. Door de kerkvoogden wordt het echtpaar Jacobs – Vasseur voorgedragen. Reede vindt echter dat de weduwe Schoen in aanmerking moet komen. Als kerkvoogd J. Koopstra heeft toegelicht waarom het echtpaar de voorkeur heeft, worden zij aangenomen. Maar de kerkvoogdij keert al enkele maanden om niet vermelde redenen op dit besluit terug. In mei 1896 wordt de weduwe Schoen alsnog aangesteld.

Een ongewone plechtigheid

Acht december 1896: “Heden had in de gemeente een ongewone plechtigheid plaats. Een vriend van onze leeraar M.M.L. de Man te Nijmegen, wiens vader protestants, maar moeder rooms katholiek was, was als RK ingeschreven. Na hun beider overlijden, was het zijn liefste wens om tot de kerk van zijn vader toe te treden. Om tal van redenen bestond bij hem bezwaar om dat in Nijmegen te doen. Reede heeft hem onderricht. Er waren gewichtige bezwaren om de bevestiging in een openbare gods- dienstoefening te doen plaats hebben. Daarom werd besloten om hem op deze Dinsdag in de pastorie aan te nemen en te bevestigen. Aanwezigen waren twee ouderlingen, de diaken, de aanstaande bruid van De Man, de echtgenote van de predikant en de organist onder wiens begele ding werd gezongen. Hoe klein de kring en hoe eenvoudig de plechtigheid was, toch waren kennelijk allen en niet het minst de heer De Man onder den indruk van het gewichtig werk, dat werd verricht”.

Reede vertrekt

Op 19 januari 1898 houdt de predikant een rede ter opwekking van het aanstaande feest ter herdenking van de Vrede van Munster gesloten op 30 januari 1648. Hij wenst op de gedenkdag een feest van dankbaarheid. Reede wordt herhaaldelijk in andere gemeenten beroepen, waarvoor hij steeds bedankt: eerst in Spijkenisse in de classis van Brielle, vervolgens te Dinther, te Oude Schild op Texel en te Serooskerke. Als ook Vlijmen hem wil hebben, neemt hij die beroeping aan. Hij neemt op 14 april 1898 afscheid van zijn gemeente, waarna hem door de kerkenraad op die zondag ‘op vereerende wijze’ ontslag wordt verleend.

Het collatierecht wordt vervangen

De kerkenraad spreekt uit, dat in de vacature voorzien moet worden door “mannen van vrijzinnigen, maar tevens verdraagzamen geest”. Met 12 tegen 10 stemmen van de kiesgerechtigden is aldus besloten. Men zal een advertentie in de kerkelijke bladen laten opnemen. Maar de gemeente za1 door het vertrek van Os. Reede enige tijd verstoken blijven van een nieuwe herder. Het steeds weer terugkerend geschil tussen de Gemeente en de ambachtsheer over het collatierecht is de oorzaak. Jhr. Mr. E1ias, schoonzoon van de ambachtsheer Schuyt van Castricum, weigert bij herhaling kandidaten. Tussen 6 mei 1898 en 4 mei 1899 bedanken diverse kandidaten voor de eer, “men is beducht voor moeilijkheden voortspruitende uit het beweerde collatierecht van H.C. Schuyt”, aldus consulent Ds. Duyven. Uiteindelijk wordt door bemiddeling van het classicale bestuur een oplossing gevonden. Mr. Elias doet op 7 augustus 1899 afstand van zijn recht. Hem zullen in het vervolg twee kandidaten ’ter electie’ worden voorgedragen. De eerstberoepene, Ds. J.P. de Hie, vertrouwt het echter niet en bedankt alsnog voor de eer. Aan de vacature komt een eind als Ds. Abraham van Poelgeest zijn beroeping aanneemt.

Een foto uit 1939 ten tijde van de mobilisatie. Het gezin Seulijn verleende onderdak aan twee vaandrigs van het Nederlandse leger. Rechts de dominee en aan het hoofd van de tafel mevrouw Seulijn.
afb. 6 Een foto uit 1939 ten tijde van de mobilisatie. Het gezin Seulijn verleende onderdak aan twee vaandrigs van het Nederlandse leger. Rechts de dominee en aan het hoofd van de tafel mevrouw Seulijn.

Dominee Van Poelgeest

Aan het begin van de twintigste eeuw, waarin de maatschappij drastisch zal veranderen, doet Van Poelgeest zijn intrede. Een van de eerste noviteiten, waarmee hij te maken krijgt, is een lidmaat die bij deurwaardersexploit zijn lidmaatschap opzegt. Bij de eerste persoonlijke kerkvisitatie zegt Ds. J.C. Faassen uit Bloemendaal dat “wat het uitwendige betreft alles in orde is, maar dat de kerkenraad voor het inwendige weinig belangstelling betoont”. De classis bericht in 1910 over een afscheiding van ‘het krankzinnigengesticht Duin & Bosch’ met de Hervormde Gemeente Castricum. De gevraagde schetskaart om de grenzen af te bakenen kan men de classis niet verstrekken, “daar we geen gemeentekaarten hebben”.

De gecombineerde vergadering van kerkenraad en het college van


Jaarboek 15, pagina 25

notabelen en kerkvoogden besluiten op 15 augustus 1917 tot de aanleg van elektrisch licht. Electricien Nieuwenhuis kan voor f 210,– de verlichting in de kerkenraadskamer, de kerk en de consistoriekamer aanleggen. De kerkvoogden vinden dat wel wat duur, maar als de Diaconie aanbiedt om voor de helft in de kosten te delen, kan het werk beginnen. In 1930 klaagt de Vereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs te Castricum over weinig medewerking bij het stichten van een christelijke school. De kerkeraad neemt de brief voor kennisgeving aan.

Financiële problemen

Vanwege de grote armoede in het dorp worden de huren van bouwland met 20% en van weiland met 10% verlaagd. In de vergadering van 31 maart 1933 wordt een kwestie aanhangig gemaakt, die de gemoederen in de gemeente enige jaren bezig zal houden. Er ontbreekt een bedrag van 500 gulden in de kas van de diaconie. De dienstdoende diaken zegt dit geld aan de kerkvoogdij geleend te hebben. In de volgende bijeenkomst, zonder de geschorste diaken, worden twee kwitanties overhandigd van twee andere leningen aan de kerkvoogdij, voor de toelage aan de predikant en voor onderhoud van de kerk. Voor de leningen is niet de vereiste toe stemming aan het Provinciale College van Toezicht gevraagd. Van Poelgeest maakt in de vergadering enige bittere en geëmotioneerde opmerkingen over de bewuste diaken. De raad erkent de uitgaven niet, omdat er geen toestemming voor is gegeven.

De predikant wordt in zijn hoedanigheid van voorzitter van de kerkenraad in een brief van 12 januari 1934 ernstig door het classicaa1 bestuur berispt. Kennelijk heeft de dominee niet zulke aardige dingen gezegd, want de diaken heeft ondertussen een klacht wegens belediging bij de officier van justitie ingediend tegen Van Poelgeest. Door de raad wordt de diaken een recalcitrante houding verweten. Het classicaal bestuur zit ook met het probleem in de maag en stelt de kerkenraad voor om een verzoek tot royement van het zoekgeraakte bedrag in te dienen. Maar de raad weigert uit principe. Men acht dit een zaak van de vorige kerkvoogd W. en van de diaken W., “door wier wanbeheer het geld was zoekgeraakt”. Met algemene stemmen wordt aangenomen om het verzoek niet te doen. “Diaken W. verklaart later dat hij er wel voor is. Het was hem totaal onverschillig dat de diaconie schade leed”.
“Inderdaad een fraaie houding voor een diaken”, aldus de aantekening. De classis besluit vervolgens om de kerkenraad – inclusief haar voorzitter, de predikant – te schorsen.

 Dominee Papineau Salm zegent op 5 juni 1958 het huwelijk in van het echtpaar S. Mooy en H.A. Snel.
afb. 7 Dominee Papineau Salm zegent op 5 juni 1958 het huwelijk in van het echtpaar S. Mooy en H.A. Snel.

Op 18 oktober 1934 komen vertegenwoordigers van het classicaa1 bestuur ‘doende des kerkenraads’ in Castricum bijeen. Van Poelgeest heeft verklaard niet bij ‘de plechtigheid’ aanwezig te willen zijn. De eerder opgestelde kiezerslijst wordt onwettig verklaard. De diaken die in plaats van zijn geschorste collega de kas bijhoudt heeft verzocht om enige dagen respijt met het overdragen van de kas en de administratie aan de classis. Hij moet om half twaalf verschijnen. Als hij dan niet verschijnt, wordt Van Poelgeest ontboden en als voorzitter van de geschorste kerkenraad aansprakelijk gesteld voor de afwikkeling. Enige heren onder aanvoering van de predikant gaan naar het huis van de diaken en keren enige tijd later terug met de kas en de bescheiden die overgedragen worden. De consulent krijgt machtiging tot beheer van de financiën. Zolang de schorsing duurt, worden de diensten door andere predikanten geleid. Nadat het plaatsvervangende bestuur alles op orde heeft gebracht, wordt de schorsing eind 1934 opgeheven. Maar de kwestie is voorlopig nog niet uit de wereld.

Een verstoorde kerkenraad

De kerkenraad laat het er niet bij zitten. Als op de eerste vergadering na de schorsing blijkt dat het verschil van 500 gulden alsnog geroyeerd is, tekent de raad bezwaar aan bij de classis. De kas wordt weer aan de diaken overhandigd, maar hij weigert, vanwege de wijze waarop hij op 18 oktober behandeld is. Noodgedwongen neemt de predikant als voorzitter de kas over. De geschorste diaken laat het er ook niet bij zitten. Hij acht zich nog steeds diaken en wenst pas per zijn verkiezingsdatum af te treden. Daarnaast loopt zijn zaak tegen Van Poelgeest nog. De officier doet op 12 april 1935 uitspraak: de dominee wordt schuldig bevonden aan belediging en krijgt een boete opgelegd. De sfeer in de kerkenraad is totaal verstoord; er worden bittere opmerkingen over en weer gemaakt, ook in de richting van de Classis. “Men heeft groot ontzag voor de grenzeloze macht van dat college, dat ten duidelijkste heeft getoond niet tegen halve maatregelen op te zien”.

De Evangelisatievereniging

Een kwestie over geloofsvraagstukken komt ook in deze periode boven water. De kerkvoogdij vraagt aan de kerkenraad om enige diensten die door anderen ‘speciaal vrijzinnigen’ geleid kunnen worden. De kerkenraad vindt, dat het optreden van de predikant onder haar eigen bevoegdheid ressorteert en vraagt aan de kerkvoogdij naar haar uitleg van het begrip ‘vrijzinnig’. Intussen de Evangelisatievereniging opgericht. De ex-leider van de zondagschool wordt verweten ten tijde van de schorsing van de kerkenraad de school stiekem buiten haar om aan de Evangelisatie te hebben verkwanseld. De kerkenraad weigert vrijzinnige predikantsbeurten te hetalen. “Die gaan uit van de kerkvoogdij, die moeten ook maar betalen”. Het bestuur van de evangelisatie-vereniging wil in 1936 de zondagschool overbrengen naar het gehouw voor christelijke belangen. De evangelisatie zou volgens de kerkeraad tegen de kinderen gezegd hebben geleende boeken naar de nieuwe locatie te brengen. De koster wordt opgedragen geen spullen uit de kerk af te geven “opdat niemand met de eigendommen van de zomdagschool kan verdwijnen'”.
De kerkenraad laat een advertentie in het plaatselijke blaadje opnemen om tegen die praktijken te waarschuwen. De koster moet hij alle leden een circulaire over de affaire hezorgen. Men laat het bestuur van de evangelisatie weten dat van een overdracht van de zondagschool niets bekend is. “Het zal wel een privekwestie tussen een paar heren zijn geweest”, zo is de cynische aantekening in het notulenboek. Een onderhoud met het bestuur van de evangelisatie wordt afgewezen en brieven worden terzijde gelegd: “Waaraan ontlenen zij hun pretenties?”. Snerende opmerkingen over de ouderling W. en de diaken W. zijn in de vergadering aan de orde van de dag. Zoals hij de aanvraag voor een collecte


Jaarboek 15, pagina 26

van het Nederlands Bijbelgenootschap. Diaken W. blijkt ook nog penningmeester van de afdeling Castricum voor het genootschap te zijn. Aan het genootschap wordt melding gemaakt van het zoekraken van de bewuste 500 gulden uit de kas van de kerkvoogdij. Men zal de jaarlijkse bijdrage stopzetten tot een andere penningmeester is benoemd. In oktober 1938 willen ‘enkele belangstellende leden’ een onderhoud ‘over een belangrijke zaak’. De raad vindt dat zij eerst maar eens moeten laten weten waarover het gaat.

Andere zaken

Naast dit geharrewar zijn er ook nog andere zaken aan de orde. Een wanbetaler die zijn pacht niet kan opbrengen, beroept zich op onmacht, omdat de schelpen zo weinig opbrengen. Hij krijgt de raad zijn paard aan de begrafenisvereniging te verhuren. Ook de pachter van de Halve Appel aan de Papenberg kan zijn schuld niet hetalen. Hij klaagt over de slechte afwatering en overlast van koeien. Het polderbestuur zal in de wateroverlast voorzien. Er zijn belangstellenden voor de Halve Appel eerst makelaar Kuenen en later timmerman Res willen het als bouwterrein kopen. Res mag het in 1938 hebben voor de prijs van f 1,60 per m2, mits hij ook de pachter schadeloos stelt.

De armoede in de gemeente is groot. Menig pachter kan de pachtsom niet opbrengen, zodat men noodgedwongen vrijstellingen moet verlenen. Het onderhoud aan de kerk laat dan ook te wensen over. Zo moet men in 1937 besluiten om de klok niet meer te luiden. De architect heeft gewaarschuwd dat de toren op instorten staat. Aan de noodlijdenden worden giften in natura gegeven. Er is enige verbazing over een aanvraag om klompen, dekens en kinderkleding, waar de aanvrager niet eens getrouwd is. Verbazing ook dat de ontvangers van kerst- en paasbedeling zo weinig waardering tonen. Voor men nu tot bedeling overgaat, zal men een brief sturen of men het wel nodig heeft, en tenminste een bericht van ontvangst te sturen.

De oorlogsjaren

In een verdeelde Gemeente neemt Van Poelgeest op 29 januari 1939 afscheid in een overvolle kerk.
Hij de afscheidsbijeenkomst in het verenigingslokaal wordt hem de akte van ontslag overhandigd en volgt de teruggave van de sleutels van het archief. Hij overlijdt op 28 april 1944 te Wageningen en wordt in Bennekom begraven.
Over zijn opvolging is men het snel eens. Reeds op 16 februari wordt Ds. Johannes N. Seulijn uit Boxum beroepen. Zijn intrede volgt op Zondag 21 mei 1939. De dreiging van een oorlog is dan al duidelijk aanwezig. Hij wijst op de droeve tijdsomstandigheden; vooral in deze tijd heeft de kerk een taak die niet uit het oog mag worden verloren. En natuurlijk is het meningsverschil tussen de twee groepen er nog. De evangelisatie wil een morgendienst in het kerkgebouw houden om doopdiensten te houden en het avondmaal te vieren. Maar Ds. Seulijn heeft nog niet eens de tijd gehad om het dorp te leren kennen. Hij wil met het bestuur gaan praten. In het gesprek met de evangelisatie blijkt van het wantrouwen tussen het orthodoxe en het vrijzinnige kamp. Van enige toenadering is geen sprake.

De lokale strijd zinkt in het niet bij de catastrofe van wereldomvang. De Tweede Wereldoorlog is uitgebroken en Nederland is door de Duitsers bezet.
In verband met de aanleg van de versterkingen langs de kust worden grote delen van Castricum ontruimd; huizen worden afgebroken en bewoners geëvacueerd, of elders in de gemeente ondergebracht. De pastorie van de Nederlands Hervormde Kerk aan de Overtoom wordt door de Ortskommandant gevorderd en de dominee wordt gesommeerd te verhuizen naar een woning aan de Koningin Wilhelminalaan, inmiddels omgedoopt tot Piet Heinlaan. Op 26 november 1942 verhuist hij. Nog dezelfde dag krijgt hij bevel om zijn hele inboedel terug te brengen naar de pastorie; ook zijn meubilair is gevorderd. De volgende dag overlijdt de predikant plotseling: “De emotie verbonden met de zeer straffe evacuatiemaatregelen waaronder zijn gemeente zozeer moest lijden alsmede het predikantsgezin heeft hij met zijn zeer zwakke constitutie niet kunnen dragen”.

Aangezien er geen geld is, ‘de meest draagkrachtigen zijn vertrokken’ en er nog maar weinig lidmaten zijn, besluit men om voorlopig geen nieuwe dominee te zoeken. Vanwege de moeilijke reis is het niet eenvoudig om plaatsvervangende predikanten in de ring Haarlem te vinden. Men moet eerst de reis naar Haarlem ondernemen om een Ausweis aan te vragen. De spanningen vanwege geruchten over een op handen zijnde invasie op de Hollandse kust vereisen op 10 februari 1944 een spoedvergadering. Als gast is aanwezig de heer Pfundt; hem wordt advies gevraagd wat te doen bij bominslag in de kerk of bij luchtalarm. Bij luchtalarm geeft hij het advies: “dat men het samenzijn onder orgelmuziek verlengt. Jongeren moeten er zijn om bij brand bijstand te verlenen. Zand, schoppen en harken zullen achter in de kerk aanwezig moeten zijn. De kostbaarheden worden uit de kerk verwijderd en krijgen een veilige plaats ergens in de gemeente. De adviseur weet wel aan verbandmateriaal te komen”.

Men heeft een vervangende predikant gevonden in de persoon van Ds. J. Buyker uit Ouwerkerk, “wiens hele gemeente is geëvacueerd”. Hij wordt tijdelijk beroepen totdat hij naar zijn woonplaats kan terugkeren. De benoeming is nooit doorgegaan, want NSB-burgemeester Masdorp weigert om voor hem een vestigingsvergunning uit te schrijven.

Ds. Cannegieter

Uit de notulen van de eerste na-oorlogse vergadering van 16 augustus 1945 blijkt, dat de diensten tijdens de predikantloze periode zijn waargenomen door de consulent Ds. J. IJzerman, met behulp van collega’s uit Beverwijk en Wijk aan Zee. “De diensten waren goed bezocht en de offervaardigheid overtrof alle verwachtingen”. Lambertus Cannegieter wordt de opvo1ger van Ds. Seulijn en doet zijn intrede op zondag 1 september 1945. Hij wil “tot een zuivere verbouding met de orthodoxe evangelisatie komen”. Hij denkt dit te kunnen bereiken door het opzetten van o.a. jeugdclubs en het oprichten van een jeugdraad voor alle groeperingen. Het kiescollege moet ook door alle groeperingen gevormd en gesteund worden. De kerkenraad is de vete van voor de oorlog nog niet vergeten en enigen laten zich nogal laatdunkend uit over enkele personen. Een bestuurslid is het geharrewar kennelijk zat en laat zich bij de gereformeerde kerk inschrijven.

Zoeken naar een oplossing in het geschil

Dominee Cannegieter lijkt vastbesloten om de geschillen bij te leggen. Hij betrekt er Ds. Voet uit Schoten als bemiddelaar bij. Die onderscheidt vier groeperingen: de oorspronkelijke bewoners, die gehecht zijn aan kerkgebouw en kerkhof; dan de zwaar calvinistische stijl de evangelisatie; vervolgens zij die gehecht zijn aan de hervormde kerk zonder richting of stijl; tenslotte zij die los van alle gehechtheden bevrediging zoeken voor hun individuele behoeften in de kerk.
De problemen doen zich alleen voor bij de eerste twee groepen. Ds. Voet verwijt de Gemeente, dat zij meer aandacht schenkt aan de stembus dan aan de eredienst. Een resultaat is dat op 30 maart


Jaarboek 15, pagina 27

1947 een ouderling uit de orthodoxe groep wordt bevestigd. Cannegieter kan echter geen genade vinden in de ogen van het evangelisatiebestuur. Hij verklaart zowel de vrijzinnige als de orthodoxe leer in zich op te nemen, maar de evangelisatie mist “de geloofsbelijdenis in de vorm van de twaalf artikelen” in zijn predikaties. Georganiseerde gesprekken mislukken door gebrek aan belangstelling van de vrijzinnigen, die in het algemeen vertegenwoordigd worden door de oorspronkelijke dorpsbewoners. Het jeugdwerk trekt ook niet veel belangstelling. Er komt voor korte tijd toch enige vorm van samenwerking, maar het geschil is nog allerminst opgelost.

 Bij het afscheid van burgemeester Smeets in 1968 is een dienst met de gezamelijke kerken gehouden in de oude Pancratiuskerk. Met zijn echtgenote zit hij hier in het midden van de foto.
afb. 8 Bij het afscheid van burgemeester Smeets in 1968 is een dienst met de gezamelijke kerken gehouden in de oude Pancratiuskerk. Met zijn echtgenote zit hij hier in het midden van de foto.

Scheuring in de kerkenraad

In december 1948 zegt Ds. Cannegieter dat hij bij gerucht vernomen heeft van herleving van de evangelisatie. “Er is een groep die de diensten op Duin & Bosch of in Beverwijk bijwoont, of naar de radio luistert”. Een vergadering met de Heren Hessel en Joor bevestigt dit. Zij voelen zich in de eigen kerk niet meer thuis en wensen contact met predikant en kerk te verbreken. Het gaat om een tachtigtal personen, die onvrede heeft over de prediking van Cannegieter, die zij noch vrijzinnig noch orthodox vinden. Zij vragen om een aantal diensten onder leiding van een orthodoxe predikant. Cannegieter antwoordt, dat hij tot de oecumenische theologie behoort, die beide richtingen in zich verenigt. Hij stelt een vergadering met de 80 leden voor, maar Hessel zegt dat het geen zin heeft. “Men wil een orthodoxe dominee en afzonderlijke cathechesatie, zondagschool en clubwerk”. Tegen de uitdrukkelijke wil van Ds. Cannegieter in, gaat de kerkeraad akkoord. “Maar moet Jacobs of Joor het orgel dan bespelen?” De commissie voor geestelijke kerkvisitatie wordt geraadpleegd, die zegt, dat inwilliging van het verzoek zou neerkomen op afscheiding. Het broeit in de kerkenraad. En het komt tot een uitbarsting als in april 1949 de ouderlingen Van Gulik en De Mol het ambt neerleggen. Zij doen dit uit onvrede over de gang van zaken in de kerkenraad. Ook andere leden doen nu hun mond open en zeggen dat er het één en ander schort aan het overleg tussen predikant en de raad. President kerkvoogd Pfundt meent dat de dominee niet de juiste kijk heeft gehad op de mentaliteit van de Castricummer. Ds. Mudde van Duin en Bosch biedt aan om de ‘rechtzinnigen’ bij hem ter kerke te laten gaan.

Afscheiding in de kerk

De evangelisatie vindt dat de predikant zich te veel met haar werk bemoeit. Hij woont hun avonddiensten bij. Ds. Cannegieter mag dat van de kerkenraad niet meer. Daarnaast mag de dominee in het vervolg de predikanten van de evangelisatie niet meer uitzoeken. De stemming is dermate verziekt, dat er weer een bemiddelaar uit Heemskerk wordt bijgehaald. Een compromisvoorstel vindt geen genade bij het evangelisatiebestuur, dat zich in een circulaire tot haar leden wendt. In juli 1949 bereikt het conflict een dieptepunt als de evangelisatie besluit alle besprekingen stop te zetten en zich af te scheiden van de kerk. Kerkvoogd Tiggelaar zegt prompt zijn vertrouwen in Cannegieter op en vertrekt. De Noodraad voor Kerk en Evangelisatie wordt te hulp geroepen. Zij vaardigt Ds. Dijkstra naar Castricum af. Op 12 december 1949 zegt dominee Cannegieter toe te willen geven aan alle wensen van de evangelisatie. De kerkenraad zal de sprong in het duister maken. Joor: “Financieel in het duister, maar geestelijk in het licht”. Er wordt voor een jaar een hulpprediker benoemd. Voor alle zekerheid besluit het evangelisatiebestuur om haar eigen gebouw aan te houden voor het geval die hulp weer wordt ontslagen. Temidden van alle gekrakeel zijn er nog andere zaken, die de aandacht vragen. In november 1949 wordt het grote aantallen aanvragen om steun genoteerd. Zaken over rusthuizen voor huisvrouwen, het werk van ‘De Open Deur’, emigratie en het ‘Protestants Interkerkelijk Thuisfront’ passeren de revue.

Aanhoudende problemen

De beoogde toenadering blijft vooralsnog een vrome wens, want in april 1950 houdt de evangelisatie weer een avondmaaldienst in het eigen gebouw. De ‘Jonge Kerk’ floreert niet, de jongensclub en de commissie van bijstand voor het jeugdwerk leiden een kwijnend bestaan. “Waarom houdt de jeugd zich afzijdig?”, vraagt de dominee zich vertwijfeld af. Ook het kerkkoor laat het afweten, het is zodanig verzwakt dat hij zich afvraagt hoe het naderende kerstfeest te vieren. Het koor heft zichzelf in november 1951 op. Maart 1951 verzoekt de Evangelisatie om een afgevaardigde uit de kerkenraad bij haar Avondmaal op Goede Vrijdag. Een spreker vreest echter “dat de dominee niet alle haat en nijd van harte zou hebben afgelegd, wanneer hij zou uitnodigen tot de tafel des Heeren te komen”.
De emotionele bijeenkomst van de kerkenraad met het evangelisatiebestuur wordt besloten met een dramatische dankzegging aan God: “dat hij Christus had laten sterven, beladen met onze zonden en de bede, of ook deze nederlaag van het niet tot overeenstemming te zijn gekomen als broeders in Christus, met hem aan het kruis mee opgedragen mocht zijn”.

Restauratie van het kerkgebouw

De deprimerende stemming in de Gemeente wordt nog eens versterkt door de toestand waarin het kerkgebouw zich bevindt. Het dak lekt en de verwarming is ‘voor de naderende winter’ onvoldoende, zodat het gebouw niet meer geschikt is. De architect zegt, dat de restauratie – voor het te laat is – spoedig uitgevoerd moet worden. Men besluit om daartoe land te verkopen. Biesterbos is de koper van een stuk land aan de Groenelaan. Er zijn ook andere ideeën om aan geld voor het restauratiefonds te komen, zoals de verkoop van bouwstenen, Hugenootkruisen, foto’s van de kerk, voorts het vertonen van films met verloting en een expositie van kindertekeningen van de zondagschool. Door de restauratie kan het gebouw enige tijd niet gebruikt worden. Men stelt voor om de evangelisatiekapel als noodvoorziening te gebruiken. “Of zullen we in de Bioscoop gaan kerken?”

Kerkvoogd Pfundt en notabele With willen hun ambt neerleggen, als er geschikte opvolgers zijn gevonden. Pfundt wijst nog eens op de verwijdering tussen voogdij en predikant. De door de


Jaarboek 15, pagina 28

Algemene Synode voorgestelde kerstontmoeting ‘Kerk en Wereld’ is hier onuitvoerbaar wegens gebrek aan hulp door de leden. Ook de zendingscollecte gaat om die reden niet door. In 1951 wordt de kerk bij de Classis van Alkmaar ingedeeld, hetgeen wordt betreurd.

Van Deelen zal ‘een bekwaam monteur’ sturen om de schrijfmachine te laten repareren, die is niet meer geschikt om stencilwerk voor het gemeenteblaadje te maken. Niemand is overigens nog bereid om dat blaadje rond te brengen. Op 3 januari 1952 zegt Van Deelen geen ouderling te willen worden. Hij vindt dat er twee kandidaten uit de Evangelisatie moeten komen. Joor en Heringa worden gekozen, maar de Evangelisatie reageert er niet eens op, zodat de benoeming niet doorgaat. Triest wordt in november gememoreerd, dat de noodzakelijke lakens voor de avondmaalstafel ontbreken en voor de Kerst van 1952 nog eens geleend moeten worden. Cantor Witbaard doet een voorstel om een tweede orgel aan te schaffen. Het vindt geen genade, in het orgelfonds zit maar 1.000 gulden en men wil geen lening aangaan voor de resterende f 3.500,-. Er wordt voorgesteld om de grote pastorie voor andere doeleinden te gebruiken, zoals een dependance voor ‘huize Westerlicht’ in Alkmaar. In juli 1955 vraagt wethouder Veldt ‘slechts informatief’ of in de pastorie enige schoollokalen ingericht zouden kunnen worden.
In verband met de stormramp van 1 februari 1953 wordt 1.000 gulden aan het Rampenfonds geschonken, de collecte heeft het bedrag van f 438,32 opgebracht. De collecte van de Evangelisatie levert f 152,67 op. De kerkeraad wil dit als een bedrag uit de gemeente Castricum schenken.

Dominee Cannegieter vertrekt

De dominee wakkert de gemoederen nog eens aan door zich te verzetten tegen de wijze van heffing van de hoofdelijke omslag. Het College van Toezicht van Alkmaar heeft gezegd dat de kerkelijke bijdrage van een half procent tenminste een procent zou moeten zijn. Cannegieter moedigt ook anderen aan zich te verzetten. De kerkenraad kan zijn houding allerminst waarderen, maar hij volhardt in zijn mening. Als gevolg van de heffing komen vele opzeggingen binnen. De kerkenraad weet niet meer uit de moeilijkheden te komen en in de vergadering van 14 maart 1953 leggen vier personen met onmiddellijke ingang hun ambt neer. Drie daarvan zeggen zelfs zich van alle kerkenwerk te zullen onthouden. Diaken D. van Deelen zegt eigenlijk ook zijn ambt neer te willen leggen. Hij stelt voor om een geheel nieuw bestuur te kiezen om uit de problemen te komen. Het College van Toezicht zegt dat er maar een oplossing mogelijk is: Cannegieter zal een andere standplaats of functie moeten krijgen. Ds. Cannegieter houdt de eer aan zichzelf en vertrekt naar het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Hem wordt per 1 oktober 1955 door de classis van Haarlem eervol ontslag verleend “wegens overgang tot een andere staat des levens”.

De oplossing

Op 20 september 1955 komt de gehalveerde kerkenraad, die reglementair wordt gecompleteerd door vertegenwoordigers uit de kring Haarlem nog eens met Ds. Cannegieter bijeen.
Cannegieter spreekt de hoop uit dat de gemeente onder zijn opvolger tot groter bloei mag komen. Consulent Ds. Maessens uit Heemskerk gaat eerst met alle groeperingen praten alvorens zich over de vacature te buigen. Op 21 december 1955 wordt daartoe een informatieavond voor de gehele Gemeente gehouden. Zijn voorstel tot aanstelling van een predikant voor een Gemeente in herstel vindt men niet nodig. De profielschets bepaalt dat de nieuwe leraar iemand moet zijn die de “Bijbel als richtsnoer heeft met een confessionele zienswijze, boven de richtingsstrijd staat, Christelijk Onderwijs bevordert, huisbezoek aflegt en vertrooster is voor de zieken’, ‘De predikantsvrouw in de gemeente moet in de eerste plaats de predikant een goed tehuis bezorgen, evenwichtig zijn en rust geven in het gezin”.
Men heeft anderhalf jaar nodig om de beroeping van een nieuwe predikant voor te bereiden. Uit drie kandidaten wordt Ds. Jean Papineau Salm uit Colmschate gekozen: “omdat hij Holland kent”. Hij heeft o.a. eerder in Julianadorp en op Texel gestaan.

Deze foto is gemaakt bij het afscheid van Ds. Papineau Salm en op 28 april 1973 gepubliceerd in het orgaan van de gemeente ’Hervormd Castricum'. In de begeleidende tekst wordt het echtpaar lof toegezwaaid voor hun grote verdienste voor de gemeente.
afb. 9 Deze foto is gemaakt bij het afscheid van Ds. Papineau Salm en op 28 april 1973 gepubliceerd in het orgaan van de gemeente ’Hervormd Castricum’. In de begeleidende tekst wordt het echtpaar lof toegezwaaid voor hun grote verdienste voor de gemeente.

Oecumene

Jean Papineau Salm doet zijn intrede op zondag 22 september l957. Hij vraagt de gemeente om medewerking en “geduld met mijn ongeduld”, kritiek en openhartigheid. Hij wordt geconfron-
teerd met oecumenische activiteiten in het dorp, Kapelaan Heemskerk wil een gemeenschappelijke kerstwijdingsdienst vieren in cafe’de Vriendschap’ van de heer Roozendaal. De dominee stelt een wijdingsavond voor met de rooms-katholieken en de gereformeerden in de Stille Week van 1958. Op de eerste paasdag wordt een openluchtgetuigenis gehouden met de rooms-katholieken, waarbij burgemeester Smeets ‘een kapittel’ uit de bijbel voorleest. Bovendien stelt hij voor om – bij toerbeurt door de hervormden en de gereformeerden – om de week een dienst te houden in de kerktent bij ‘het tentenkamp’ in Bakkum. Met groot succes wordt op 24 juli l958 in samenwerking met kapelaan Heemskerk een lekenspel opgevoerd op het Geitenweidje bij Johanneshof. Het wordt uitgevoerd door de Horstspelers bij wijze van manifestatie ‘Eenheid in de kerk’. De oud-katholieken mogen eens in de zes maanden in de kerk een dienst houden. De jaarlijkse Lutherherdenking wil hij gezamenlijk in de gereformeerde kerk houden. Ben ouderling van de Gereformeerde kerk vraagt om als gast de avondmaalsviering te mogen bijwonen. Men zal met hem gaan praten en bij de Synode informeren.

Er is ook een gesprek over ‘de vrouw in het ambt’. In januari 1959 wordt kapelaan Van der We1 gevraagd om het roomse stand punt toe te lichten in de catechesatie over ‘het verschil tussen Rome en ons’. Aan Ds. Van der Zee wordt hierover de mening van de gereformeerden gevraagd. Al spoedig blijkt Papineau Salm twee dagen op Duin en Bosch te moeten werken. Per 1 januari 1957 was de ‘gestichtsgemeente’ opgeheven, waardoor men onder Castricum is komen te vallen. Er heerst een geprikkelde stemming over deze tegenvaller.


Jaarboek 15, pagina 29

Als enige maanden later zal blijken dat er nog meer patiënten naar Duin en Bosch komen door de sluiting van het psychiatrisch ziekenhuis in Medemblik. vraagt hij om een hulpprediker, aangezien dat werk niet meer vol te houden is. Op 3 mei 1957 neemt men afscheid van ouderling Hessel, die naar Canada emigreert.

Een nieuwe tijd

De evangelisatie is intussen opgeheven en heeft haar bezittingen verkocht of weggeschonken. Van de opbrengst schenkt men aan de gemeente een avondmaalstafel “als teken van eenheid in de kerk”. Als teken van nieuw elan wordt het kerkkoor weer opgericht, het staat onder leiding van de Heer Teer. Fotograferen in de kerk vindt men op 9 mei 1958 nog taboe, maar na protest – er zijn drie huwelijken kort na elkaar aangekondigd – wordt in een spoedoverleg besloten, dat men wat overhaast heeft besloten en het ‘onder strenge voorwaarden’ zal toestaan. Een ander nijpend probleem komt van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Gemeenschap (VCJG): “mag men bij éeen gezellige vergadering in het vergaderlokaal een dansje houden bij een pick up?”. De ouderen vinden het niks. Bij gebrek aan een jeugdhuis moet het dan maar. De dominee wil wel eens weten hoe men over zijn diensten denkt: “Ik word weliswaar temidden van de Gemeente bedankt voor mijn prediking, maar ik wil nu wel iets concreters horen”. Hij krijgt naar zijn mening weinig respons, want enkele maanden later herhaalt hij zijn vraag. Men wil dan wel een discussie, maar dan ‘in een rustige ruimte, waar geen geld geteld wordt’. De predikant komt met nieuwe plannen: bijeenkomsten met zangkoor en muziek op drie zomeravonden in 1959 voor de ‘badgasten’ in de oude kerk. Hij regelt ook een gesprek op 2 oktober 1959 over de NVSH: “Er is teveel valse schaamte, de kerk mag het probleem van geboortebeperking niet uit de weg gaan. Het vormt een bedreiging van het huwelijksgeluk”, aldus de ouderling die het onderwerp aansnijdt.

Ontkerkelijking

Tegen een markt op Goede Vrijdag heeft men geen bezwaar, zo wordt aan burgemeester Smeets medegedeeld.
Ondanks het goede en verfrissende werk van Papineau Salm ontkomt de kerk niet aan de geest des tijds. Ook in de hervormde kerk neemt de ontkerkelijking snel toe. Vele opzeggingen komen binnen. Er zijn in 1960 zo’n 400 gezinnen ingeschreven, die doorgaans bij huisbezoek weinig respons geven en onwennig reageren. In oktober wordt besproken hoe de jeugd te benaderen. Ouderling Lodder laat een bandje op de geschonken bandrecorder horen met muziek ‘op Calypso- en Jazzrythme’ volgens de experimenten van Ds. De Bruine en Ds. Julius. De ouderen vinden het ‘zo vreemd’, ouderling Bosch echter wil er alles aan doen om de jeugd te pakken. En de dominee wil de Gemeente meer in de liturgie betrekken. Het vierde notulenboek van de hervormde kerkenraad sluit in 1961. Op de voorlaatste vergadering merkt ouderling Cretier op, dat het kerkkoor “bloedarmoede lijdt, vooral door gebrek aan mannelijke donors”.

Besluit

Het boek sluit in december 1961 met een verslag van de gezamenlijke vergadering van de kerkenraad met het College van Notabelen en Kerkvoogden. Men memoreert nog eens de status van het college. Het is na de Franse revolutie in het leven geroepen toen godsdienst geen staatszaak meer was. Men trad in de plaats van de overheid. Het is van afkomst geen kerkelijk college. Men heeft het beheer over de kerkelijke goederen; de fondsen en het onderhoud van de gebouwen. De kerkvoogdij moet in de kerkeraad opgenomen worden. De leiding van de kerk berust nu bij de kerkenraad.
Met de vermelding van deze notulen uit 1961 wordt de beschrijving van ruim vier eeuwen geschiedenis van de Nederlands Hervormde kerk afges1oten.
De gemeente heeft zichzelf na de komst van Ds. Papineau Salm weer snel hervonden en zich hersteld van de onverkwikkelijke twisten, die zo vele jaren de kerk verscheurd hebben. Ondanks de ontkerkelijking die zich vanaf de vijftiger jaren landelijk heeft voltrokken, is de kerk tot bloei gekomen.

In de afgelopen jaren zijn plannen gemaakt om noodzakelijke restauraties aan het kerkgebouw mogelijk te maken. De Castricumse bevolking heeft in 1991 massaal gereageerd op verzoeken om geldelijke steun. Daaruit blijkt de centrale plaats, die de kerk in het dorp heeft. Het fraaie gebouw is inmiddels in 1992 gerestaureerd en in voIle glorie herrezen. Het zal hopelijk tot in lengte van dagen voor Castricum behouden blijven.

F. Baars

Verantwoording:

Dank is verschuldigd aan mevrouw E.A. Steeman – Borst voor haar onderzoek van het oudste gedeelte van het archief van de Nederlands Hervormde Kerk en aan de oud-archivaris van de kerk de heer J.H. Hoffman voor zijn adviezen.

Bronnen:

  • Archief van de Nederlands Hervormde Kerk.
  • Hoffman, J.H., De oude Pancratiuskerk, uitg. van de kerkvoogdij, 1988.
  • Kol, ir. J., In Parochialis Ecclesia de Castringhem, Castricum 1992.
Lijst van predikanten 1584 - 1992.
afb. 10 Lijst van predikanten 1584 – 1992.
Abonneer
Laat het weten als er
0 Reacties
Nieuwste
Oudste
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties