Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 31, pagina 19
De Nachtwacht in het Geversduin
In een bomvrije kluis in het Castricumse duingebied werden in de eerste oorlogsjaren onze belangrijkste kunstschatten opgeslagen. Het was te danken aan de inzet van de conservator van het Stedelijk Museum, jonkheer Willem Sandberg, dat de kunstbergplaats nog juist voor de inval van de Duitsers is gebouwd. Via hem is Castricum verbonden met bijzondere mensen en gebeurtenissen. In een kleine houten barak, vlakbij ‘Kijk Uit’, ontving Sandberg wetenschappers, kunstenaars en verzetsstrijders.
Daar werd gefilosofeerd over de toekomst van Nederland na de oorlog.
De mensen die de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam uitvoerden, vierden in Castricum nog een feestje, kort voor hun arrestatie.
Kunstenaar en typograaf Hendrik Werkman liet zich inspireren door de ‘schilderijenbunker’ en maakte een prachtige serie prenten onder de naam ‘Amsterdam-Castricum.’ De agenda’s van de kunstbergplaats, die worden bewaard in het archief van het Stedelijk Museum, onthullen iets van de geschiedenis die zich deels in het Geversduin afspeelde.
De oorlogsdreiging nam in de jaren (negentien) dertig steeds meer toe en in augustus 1939 werd de mobilisatie van het leger afgekondigd. Enkele maanden later begon de distributie van levensmiddelen. Evacuatieplannen voor de bevolking uit gebieden die voor de verdediging onder water gezet zouden worden, lagen klaar. De Rode Kruisafdeling voor Castricum, Limmen en Uitgeest kreeg opdracht noodziekenhuizen voor militairen in gereedheid te brengen.
Zorgen waren er ook over het nationaal kunstbezit in geval van oorlog. In 1938 maakte Sandberg, vergezeld door Spanjekenner dr. Johan Brouwer, een reis naar Spanje om de maatregelen te bestuderen die daar tijdens de Spaanse burgeroorlog getroffen waren om de kunstschatten te beschermen. Bijzondere indruk maakten de in rotsen uitgehouwen kluizen. De mogelijkheden die Spanjes rotsen boden, lagen voor ons land aan zee, in de duinen.
Hoge landinwaarts gelegen duinen zouden het meest geschikt zijn voor het maken van ondergrondse betonnen bergplaatsen, met een aardlaag erboven, ter bescherming tegen bombardementen. Samen met zijn directeur jonkheer Röell overtuigde Sandberg het gemeentebestuur van Amsterdam van de noodzaak om spoedig maatregelen te nemen. In overleg met de architect ir. P.C. Tirion was de gewenste bouwplaats in het Geversduin al snel gevonden.
Voor de kunstschatten van het Rijk drong de directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg dr. J. Kalf ook aan op de bouw van ondergrondse bergplaatsen. Toch waren in september 1939, toen de Duitse aanval op Polen al had plaatsgevonden, de gemeentelijke en de rijksbergplaatsen nog niet gereed.
Evacuatieplan
In augustus 1939 begon het overbrengen van de belangrijkste kunstwerken naar veiliger plaatsen. H.P. Baard, na de oorlog directeur van het Frans Hals museum, schreef in zijn in 1946 verschenen boek ‘Kunst in schuilkelders’: “Het is niet gemakkelijk, den buitenstaander de spanning te schetsen, die de eerste phase van de evacuatie beheerschte. Hier werd de vlucht voorbereid van onze nationale kunstschatten, hetgeen wij voelden als een historisch moment van een draagwijdte, die wij nog niet konden beseffen, maar daarom niet minder vreesden.”
Het Rijksmuseum koos voor tijdelijke bergplaatsen in een aantal Noord-Hollandse dorpen. Ongeveer 2.000 schilderijen en meer dan 30.000 objecten van artistieke en historische waarde, glaswerk en porselein moesten worden vervoerd. Op 4 september 1939 werd de Nachtwacht op een glastransportwagen (!) naar kasteel Radboud in Medemblik gereden. Veel topstukken kwamen terecht in gymnastieklokalen in Wieringerwerf, Winkel, Lutjewinkel, Barsingerhorn en Schagerbrug.
Vrijwel onbekende dorpen kregen voor ingewijden de betekenis van cultuurcentra. Zo was het ‘Straatje van Vermeer’ onafscheidelijk verbonden met Schagerbrug, ‘ De Joodsche Bruid’ met Wieringerwerf en de ‘ Vrolijke Drinker’ van Frans Hals met Lutjewinkel. Op 1 november 1939 was het omvangrijkste transport van kunstwerken, dat ons land ooit heeft gekend, voltooid.
Jaarboek 31, pagina 20
Het Stedelijk Museum bracht zijn verzameling schilderijen van Van Gogh, schilderijen van de Amsterdamse universiteit en van het stadhuis onder in stalen lichterschepen. Voor dit evacuatieplan, dat in augustus 1939, werd uitgevoerd, is Sandberg verantwoordelijk geweest. “Deze stalen schepen liggen te allen tijde in groote getale in de Amsterdamse havens”, schreef Sandberg aan de wethouder voor kunstzaken. “Zij zouden indien noodig binnen twee uur aan de Amstel bij de Stadhouderskade kunnen aanleggen, terwijl de kunstwerken per tapissière (verhuiswagen) van het museum naar de aanlegplaats kunnen worden vervoerd.”
Op 28 augustus 1939 werden de eerste verhuiswagens geladen. Eerder waren de kunstwerken naar belangrijkheid in drie categorieën ingedeeld. Rood stond voor onvervangbaar; wit voor belangrijk en blauw betekende vervangbaar. Israëls, Breitners, Van Goghs en andere werden opgeborgen in het ruim van de Dankbaarheid. In het ruim van de Mercurius en dat van De Morgenstern werd ook een deel opgeslagen, samen met werk van Mondriaan, Charley Toorop en andere moderne kunstenaars. Het was zoveel dat tenslotte nog een vierde schip in gebruik is genomen, de Harwu Almien.
Om de museale klimatologische omstandigheden te benaderen, waren in de ruimen kachels, emmers met ongebluste kalk en hygrometers geplaatst. De schepen werden bewaakt door suppoosten, die hun post onder geen beding mochten verlaten. Aanvankelijk lagen de schepen bij elkaar in de buurt in de Knollendammervaart bij Spijkerboor en in het Noord-Hollands kanaal. Enige weken later besloot men de lichters verder uit elkaar te leggen. Begin oktober was de kunstvloot verspreid over de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse wateren. De Dankbaarheid lag in het Kogerpolderkanaal bij De Woude. Ongeveer 500 meter noordelijker dobberde de Mercurius. Onder de bevolking deed het gerucht de ronde dat de Nachtwacht, in een grote zinken koker ingesoldeerd, op de bodem van het Alkmaardermeer rustte.
De eerste fase was nu afgerond. Het belangrijkste kunstbezit was wel weg uit het onveilige Amsterdam, maar echte veiligheid konden alleen bomvrije schuilkelders bieden.
Amsterdamse kluis
De gemeente Amsterdam bereikte overeenstemming met het Provinciaal Waterleidingbedrijf (PWN) over de plaats en de directeur Publieke Werken vroeg op 17 oktober 1939 bij de gemeente Castricum vergunning voor de bouw van een ‘betonnen bergplaats aan de Helmweg in het Geversduin ‘. Het gemeentebestuur verleende de bouwvergunning nog diezelfde dag. Omdat op geheimhouding was aangedrongen, verwonderden de bestuurders zich er wel over dat de Beverwijksche en de Alkmaarsche Courant het nieuws van de bouw van de ‘schatkelder’ al op 21 oktober 1939 publiceerden.
De dienst Publieke Werken van Amsterdam stelde een bestek op voor de aanbesteding. Het dak en de buitenmuren van de bergplaats moesten 1,50 meter dik worden, het hoofdgedeelte ruim 12x5x2,50 meter. Een voorvertrek met twee stalen deuren verschafte toegang tot de bergplaats. Het geheel zou door een zandlaag van 4 meter (later tot 10 meter verhoogd) worden bedekt. De Amsterdamse Aannemingsmaatschappij ‘De Kondor’ was de laagste inschrijver en voor een bedrag van 20.810 gulden kreeg dat bedrijf het werk.
Op nieuwjaarsdag 1940 werd het beton voor de Castricumse bergplaats gestort en in maart 1940 vond de oplevering plaats. De kluis werd gecamoufleerd, zodat hij vanuit de lucht niet zichtbaar zou zijn.
Er werden tientallen uitschuifbare rekken gemonteerd om de schilderijen aan op te hangen. De inventarisatie was daardoor eenvoudig en de toestand van de schilderijen kon voortdurend worden gecontroleerd. Een luchtbehandelinginstallatie waarborgde de juiste temperatuur en het vochtgehalte.
Jaarboek 31, pagina 21
De logboeken
In het archief van het Stedelijk Museum van Amsterdam zijn de agenda’s opgeborgen die in gebruik zijn geweest als logboeken van de kluis. De allereerste aantekening is gemaakt op woensdag 3 april 1940: ‘Bewaking door Siliakus’. De agenda’s leveren veel informatie op over het gebruik van de bergplaats en ook over de verschillende bezoekers die er een kijkje kwamen nemen.
De eerste schilderijen van de schepen werden vanaf begin april naar de kluis gebracht. Op 7 mei kwam volgens de agenda het laatste transport aan. Ook zaken die nog in het Stedelijk Museum waren achtergebleven, werden aangevoerd.
Op vrijdag 10 mei, de dag van de Duitse inval, ging het werk gewoon verder. Genoteerd werd in de agenda: “Drie wagens met schilderijen en kisten vanuit het Stedelijk Museum gebracht en verschillende werkzaamheden verricht door personeel onder leiding van jonkheer Sandberg.”
De dagen daarop kwamen er kunstwerken aan uit het Rijksmuseum dat nog zonder schuilplaats zat. Bewaker Siliakus bezorgde de fiets van jonkheer Sandberg en een brandblusser.
Jonkheer Willem Jacob Henri Berend Sandberg (1897-1984)
Willem Sandberg was vanaf 1937 conservator en van 1945 tot 1962 directeur van het Stedelijk Museum van Amsterdam. Na het gymnasium en militaire dienst ging hij naar de Rijksacademie voor beeldende kunsten, waar hij het maar kort uithield. Hij werd grafisch ontwerper en deed onder andere in Parijs ervaring op.
Sandberg was nauw betrokken bij het verzet. Zo bezocht hij in 1941 Duitsland, op verzoek van de illegaliteit, om te peilen of er kans was op een opstand tegen het Hitler-regime. Hij was betrokken bij het vervalsen van paspoorten en de aanslag op het bevolkingsregister van Amsterdam en moest vervolgens onderduiken. In 1945 volgde hij jonkheer Röell op als directeur. Onder Sandbergs leiding ontwikkelde het museum zich tot een internationaal vermaard centrum voor moderne kunst. Het was zijn overtuiging dat eigentijdse kunst betekenis heeft voor het begrijpen van de wereld waarin wij leven.
Na zijn pensionering in 1962 bleef Sandberg actief als tentoonstellingsmaker en ontwerper. Hij speelde een belangrijke rol in de opbouw van het Israël Museum in Jeruzalem en gaf college aan de Harvard Universiteit in de Verenigde Staten.
Nachtwacht
De Nachtwacht stond begin mei 1940 nog in de ridderzaal van kasteel Radboud. De aanwezigheid van een mijnenveger in de haven van Medemblik baarde zorgen. Het schip zou vijandelijke vliegtuigen kunnen aantrekken, waardoor het kasteel en dus de kunstwerken gevaar liepen. Dat het gevaar niet denkbeeldig was, bleek ook wel, want de mijnenveger beschoot daadwerkelijk een vliegtuig, dat waarschijnlijk in het IJsselmeer terechtgekomen is. Bij Kornwerderzand op de Afsluitdijk was het Nederlandse leger in gevecht met de Duitsers. Een doorbraak van de vijand naar Noord-Holland was te verwachten. Op 13 mei, tweede pinksterdag, nam de hoofddirecteur van het Rijksmuseum dr. Schmidt Degener het besluit om de Nachtwacht naar de bergplaats in Castricum te brengen. Hij nam daarmee een zware verantwoordelijkheid op zich. De oorlog was heel dichtbij.
Baard heeft in zijn boek de spanning rond het zonderlinge transport goed weergegeven: ” Om halfacht ’s avonds vertrok het konvooi vanaf het kasteel. Voorop gingen enkele
Jaarboek 31, pagina 22
auto’s met militairen, dan de glaswagen met de Nachtwacht en de stoet werd gesloten door de auto van de hoofd directeur. Het was voor de achterblijvers een indrukwekkend moment, het meer dan 3,5 meter hoge doek, zorgvuldig in dekzeilen verpakt, langzaam te zien wegrijden onder het enerverend gedreun van geschut. In het dorpje Winkel werd overnacht onder het afdak van de schuur van de smid. Bij het krieken van de dag werd de tocht voortgezet naar Castricum.”
De ingang van de bergplaats was niet berekend op de grote omvang van het schilderij. Op het grasveld voor de naburige woning van jonkheer Frits Gevers werd het doek van zijn spieraam ontdaan en met de verf naar buiten over een grote cilinder gerold. Daarop was ook al een ander doek aangebracht. Zoals jonker Frits aan Hendrik de Smidt, medewerker van het filmmuseum, vertelde, heeft de Nachtwacht twee keer op zijn grasveld gelegen: bij de aankomst in mei 1940 en bij het vertrek. Op 21 maart 1941 werd de Nachtwacht overgebracht naar de gereedgekomen bergplaats van het Rijksmuseum in Heemskerk en vandaar is het stuk op 24 maart 1942 naar een schuilplaats in de Sint Pietersberg getransporteerd.
Het ‘huisje van Sandberg’
Op 14 mei 1940, de dag van de capitulatie, kwam er nog een laatste zending schilderijen en kisten van het Rijksmuseum in Castricum aan. Op dezelfde dag besloten directeur van het Stedelijk Museum jonkheer Röell en conservator jonkheer Sandberg om beurten toezicht te houden. Er werd een kleine barak gebouwd achter de jachtopzienerswoning Kijk Uit, tussen de Oude Schulpweg en het Schoolpad, dat als woonverblijf diende. Het werd al snel het ‘huisje van Sandberg’ genoemd. Er zat een kamer in met openslaande deuren, een slaapkamer en een keuken. Volgens foto’s was
Jaarboek 31, pagina 23
de inrichting gedeeltelijk modern met rieten meubels en biezen matten op de vloer, maar ook met een antieke eettafel en stoelen.
De jonkheren werden bijgestaan door bewakers van het Stedelijk Museum. Suppoost Hermanus Beijer ging in januari 1941 in Castricum wonen. (Het museum huurde de woning Breedeweg 10 voor een bedrag van 23,85 gulden per maand.)
Kort na de oorlog schreef Sandberg dat het voor de Duitsers geen geheim was waar de kluis zich bevond en wat erin verborgen zat:
“Zij hebben echter nooit hun handen naar de kunstwerken uitgestoken. Waarschijnlijk vonden ze dat de schilderijen nergens veiliger opgeborgen konden worden. Zij waren wel zo overtuigd van de overwinning dat zij te gelegener tijd de schatten wel eens op zouden halen.”
Er was zelfs sprake van een zekere bescherming. De Rijkscommissaris verordonneerde in augustus 1940 dat het zonder zijn bijzondere toestemming verboden was om de inhoud van de bergplaats te onderzoeken of iets van de inhoud mee te nemen.
Bezoekers van het Geversduin
Het Stedelijk Museum had van diverse instellingen en verzamelaars kunstwerken in bewaring genomen. Dat blijkt uit ontvangstbewijzen van musea en onder andere van paleis Noordeinde en paleis Soestdijk. Ook belangrijke collecties van grote verzamelaars, zoals ir. V.W. van Gogh, W.J.R. Dreesmann en Anton Philips zijn door het museum beschermd. Als dank voor het onderbrengen van zijn collectie schonk ir. Van Gogh na de oorlog het beroemde schilderij ‘La Berceuse’ aan het Stedelijk Museum.
Verschillende eigenaren en museumdirecteuren werden afwisselend door directeur jonkheer Roëll en jonkheer Sandberg ontvangen. Er is een film getiteld ‘Rembrandt in de schuilkelder’ bewaard gebleven, die laat zien hoe Sandberg een aantal bezoekers in de bergplaats rondleidt. Voorafgaande aan de opnamen kreeg de Castricumse elektriciën Piet van Duin nog de opdracht een paar extra contactdozen voor de filmlampen aan te brengen.
Baard, toen nog werkzaam bij het Rijksmuseum, bezocht volgens de agenda de bergplaats op 22 juli 1940 en hij vermeldt in zijn eerdergenoemde boek: “Kost het de organisator van een tentoonstelling hoofdbrekens om goede combinaties en geschikte pendants te vinden voor zijn arrangement, bij het behangen van de rekken werd, los van stijl of tijd, slechts rekening gehouden met de afmeting en de dikte van de lijsten. In het onderaardse verblijf werden de kunstwerken van vijf eeuwen, dooreen geroerd met het verrassende resultaat, dat het beste boven bleef drijven. Als zodanig heb ik de exposities in de schuilkelders tot de interessantste gerekend die ik ooit mocht zien.”
Hendrik Werkman
Een bijzondere bezoeker van de Castricumse kluis was de Groningse drukker en schilder Hendrik Werkman. Sandberg was onder de indruk gekomen van zijn werk. In een interview zei Sandberg: “Ik was zo nieuwsgierig en zo geïntrigeerd door die grote bladen van Werkman, dat ik de man wou zien en wou weten wat hij verder deed.” Hij stapte op de trein naar Groningen en zocht hem in zijn
Jaarboek 31, pagina 24
kleine woning op. Werkman bleek een zeer terughoudende Groninger met wie niet gemakkelijk een gesprek te beginnen was. Toch raakten ze bevriend en bleven sedertdien het contact onderhouden.
Sandberg ontving Werkman in 1941 bij hem thuis en op een zondag nam hij hem en de schilder Jan Wiegers mee naar de kluis.
Hendrik Nicolaas Werkman ( 1882-1945)
Hendrik Werkman was in 1908 een drukkerij in Groningen begonnen. In het begin van de twintiger jaren had hij nog een grote drukkerij met ruim 20 man personeel. Nadat hij zijn bedrijf wegens zakelijke problemen had moeten sluiten, werd hij beeldend kunstenaar. Werkman schilderde en begon te experimenteren met materialen uit de drukkerij, waarbij hij geen gebruik maakte van de regels binnen het drukkersvak. Het zijn vooral de ‘druksels’ en het daaraan verwante drukwerk waarmee Werkman zich aan de hand van steeds nieuwe ontdekkingen ontwikkelde en zich als beeldend kunstenaar manifesteerde. Zijn druksels worden tot de prentkunst gerekend.
In Groningen maakte Werkman deel uit van de in 1918 opgerichte kunstenaarsvereniging ‘De Ploeg’.
Op 10 april 1945, een paar dagen voor de bevrijding, werd Werkman op 62-jarige leeftijd, samen met negen anderen, door een Nederlandse SD’er gefusilleerd. Drie dagen daarna werd de streek door de Canadezen bevrijd. Hoewel hij illegaal drukwerk verzorgde, is de reden van zijn executie nooit helemaal duidelijk geworden.
In een brief aan een vriend schreef Werkman op 20 mei 1941 uitgebreid over het uitstapje naar Castricum:
“Met graagte hebben Wiegers en ik die uitnodiging aangenomen, hebben met de heer en mevrouw Sandberg geluncht in hun optrekje (n.b. de directiekeet van het Stedelijk Museum) midden in de wildernis van het uitgestrekte duinlandschap genoten, zowel van de natuur als van de schilderijen, die anders in de musea hangen. Van Gogh, Gauguin, Cézanne, Utrillo, Picasso, Manet, Monet, Pissarro, Renoir en vele andere beroemde schilders.
Terug uit de kluis, mooi verkleumd door de kou die er heerscht, een wandeling door de duinstreek langs broedende vogels op hun nest – een fazant op 14 eieren onder andere Vlaamsche gaaien enzovoorts – de nachtegaal maakte van de nacht een dag en zong wat hij kon. Dat was het besluit van een onvergetelijke dag.
U kunt zich denken dat ik gelukkig en dankbaar gestemd ben en verrijkt teruggekeerd van een reis waartegen ik zoo heb opgezien. Eén ding staat voor mij vast: aan het werk.”
Na de reis naar Amsterdam en Castricum heeft Werkman in een serie van zijn mooiste ‘druksels’ aan zijn herinneringen gestalte gegeven. Allerlei natuurmotieven komen er in terug.
Hij was van plan er een oplage van te maken met een pagina tekst bij elk werk, maar dat was er nog niet van gekomen. Daarover schreef hij: “Wel heb ik over de tekst nagedacht, maar de tijd is er nog niet rijp voor en de tekst niet rijp voor de tijd. ” Hij was wel tevreden met het resultaat: “Om twee redenen ben ik met de map Amsterdam-Castricum in mijn schik. In de eerste plaats omdat ik weer aan de slag ben met het maken van drukken en in de tweede plaats omdat het resultaat geheel anders is dan wat ik het laatst heb gemaakt.”
Sandberg vertelde in een interview over de fantastische wijze waarop Werkman de kluis heeft afgebeeld: “Een of andere vogel komt uit de kluis, zoiets als inspiratie. Ook zie je de grammofoon bij ons thuis waarop we jazz-platen draaiden, een bruggetje over een Amsterdamse gracht enzovoorts. Dat is er allemaal uit voortgekomen en dat heeft hem eigenlijk weer op gang gebracht om te werken.”
De latere directeur van het Rijksmuseum professor Van Os schreef ter gelegenheid van de Werkmantentoonstelling,
Jaarboek 31, pagina 25
die in 1965 in Groningen plaatsvond, dat Werkman van onvervangbare betekenis is geweest voor de Nederlandse beeldende kunst.
Jan Romein
Sandberg en zijn vrienden leefden vol verwachting toe naar het einde van de oorlog. In commissies of groepjes werd veel gefilosofeerd over de toekomst. Sandberg zat in een Amsterdams groepje met onder andere de historicus Jan Romein. In het boekje ‘Sandberg, portret van een kunstenaar’ wordt hij als volgt geciteerd: “We zaten vaak in het barakje bij de kunstkluis in Castricum en hebben echt geprobeerd uit te denken hoe die tijd na de oorlog eruit zou moeten zien. Uit die gesprekken is een boekje van Jan Romein voortgekomen, dat ‘Nieuw Nederland’ heette en dat kort na de bevrijding is verschenen.”
Jan Romein schrijft in het voorwoord van zijn boek ‘Nieuw Nederland’ dat hij niet in staat zou zijn geweest het te schrijven, als hij niet tijdens de bezetting deel had genomen aan de bijeenkomsten van een studieclubje, waarin de toekomstvisies uitgebreid werden besproken. Eén van de aanbevelingen was dat in een nieuwe grondwet moest worden vastgelegd, dat de kleine burgerij, het fabrieks- en kantoorpersoneel, de ambtenaren en de intellectuelen, kortom de grote massa van de bevolking, in de nieuwe regering vertegenwoordigd zouden moeten zijn in plaats van de vroegere minderheid.
Sommige deelnemers aan de bijeenkomsten, die op verschillende plaatsen in het land plaatsvonden, hebben het einde van de oorlog niet gehaald. Jan Romein droeg het boek aan hen op.
Jan Romein ( 1893-1962)
Jan Romein was een Nederlands historicus en vanaf 1939 hoogleraar te Amsterdam. In 1920 trouwde hij met schrijfster en historica Annie Verschoor. Vooral vraagstukken op het terrein van de theoretische geschiedenis en de historiografie hadden zijn aandacht. De eerste publicatie over het dagboek van Anne Frank was van zijn hand. In de vroege jaren 1950 stond Romein tamelijk geïsoleerd vanwege zijn communistische sympathieën en in 1951 werd hem de toegang tot de Verenigde Staten geweigerd.
Hij schreef onder andere ‘In opdracht van de tijd’ en ‘Op het breukvlak van twee eeuwen’. In dat boek poogt hij een integrale visie op de geschiedenis te geven. Samen met zijn echtgenote schreef hij ‘De lage landen bij de zee’ en ‘Erflaters van onze beschaving’, boeken die nu nog worden gewaardeerd.
Sandberg: “We dachten dat iedereen door alle oorlogsbelevenissen, de bezetting en de concentratiekampen zo tot in zijn ziel doorkneed was, dat er nieuwe mensen uit tevoorschijn zouden komen. Dat was dus een grote teleurstelling na de bevrijding. Daar werd niets van zichtbaar’. Iedereen holde terug naar zijn baantje, beroep ofzaak van vóór 1940. Terwijl wij dachten dat 1940 nu volledig afg elopen was en een nieuwe fase zou aanbreken.”
Kunstenaarsverzet
Uit hoofde van zijn beroep als conservator en graficus stond Sandberg vanaf het begin van de bezetting midden in alle problemen en discussies over de positie van de kunstenaar tegenover de bezetter. In het najaar van 1941 werd het zogenaamde Haags Comité opgericht ter bespreking van een naoorlogse bestuursorganisatie voor kunstenaars. Onder andere de beeldhouwer Frits van Hal en de schilder J.J. Voskuil maakten er deel van uit. Eens in de veertien dagen kwam dit Comité bijeen in het Stedelijk Museum of in het ‘huisje van Sandberg’, de directiekeet bij de kunstbergplaats. Sandberg verzorgde de contacten met het Amsterdams Comité, dat een gelijke doelstelling kende.
In de agenda’s van de bergplaats komen we verder bekende namen tegen, zoals Rudolf Mengelberg tot 1954 artistiek leider van het Concertgebouw en staatsrechtgeleerde professor G.A. van Poelje.
Jaarboek 31, pagina 26
Ook de namen Willem Arondéus, Johan Brouwer en Koen Limperg vallen op, namen uit het kunstenaarsverzet en deelnemers aan de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam op 27 maart 1943. De Duitsers hadden in november 1941 de Kultuurkamer ingesteld en kunstenaars moesten verplicht lid worden om naar buiten te kunnen treden met hun werk. Degenen die dat principieel weigerden, werd het brood uit de mond gestoten, omdat ze geen overheidsopdrachten meer konden uitvoeren of niet meer konden optreden. Hieruit kwam het kunstenaarsverzet voort.
Er werd een steunfonds opgericht voor kunstenaars die door het niet accepteren van opdrachten in moeilijkheden kwamen. Voor de beeldende kunstenaars en de schrijvers was een groepje mensen actief, dat naast de eerder genoemden bestond uit Gerrit van der Veen, Willem Sandberg en Leen van Dijk. Laatstgenoemde, toentertijd belastinginspecteur in Leiden, was belast met de financiën.
Zij raakten ook op andere manieren in het verzet betrokken en zetten zich in voor het verspreiden van valse persoonsbewijzen. Het vervaardigen van het pseudo-watermerk noemde Sandberg het beste stukje typografie waaraan hij ooit gewerkt had.
De aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister
Joden werden van een andere identiteit voorzien, ook degenen die voor de arbeidsdienst naar Duitsland dreigden te worden gestuurd en verzetsmensen. De valsheid van de persoonsbewijzen kon moeilijk worden vastgesteld, maar men kon ze wel altijd verifiëren op het Bevolkingsregister. Om die reden beraamde de groep een aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam; een gebouw naast de ingang van ‘Artis’.
Er ging een maandenlange voorbereiding aan vooraf. Begin maart 1943 was alles gereed. Architect Koen Limperg had een plattegrond van het gebouw gemaakt. Springstof en brandstof benzol was beschikbaar en de nagemaakte uniformen lagen klaar. De aanslag werd uitgevoerd op 27 maart 1943. Willem Arondéus, schilder en schrijver, was daarbij verkleed als politiekapitein en de beeldhouwer Gerrit van der Veen als politieluitenant. De aanslag werd uitgevoerd zoals de bedoeling was, zonder dat er slachtoffers vielen. De geschiedenis van deze opzienbarende verzetsdaad is uitgebreid beschreven door dr. L. de Jong in deel 6 (II) van ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’.
Een deel van de voorbereidingen zal vast in het Geversduin hebben plaatsgevonden. Volgens de kluisagenda van 1942 zijn Arondéus, Brouwer en Limperg meerdere malen bij Sandberg op bezoek geweest en de deelnemers gingen enkele dagen na de aanslag terug naar Castricum. Op 31 maart 1943 hebben ze er volgens een verklaring van de eerder genoemde Leen van Dijk een feestje gevierd. In het ‘huisje van Sandberg’ is dat niet meer geweest; dat was een maand eerder afgebroken. Waar het dan wel heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk. Misschien was het de woning die het Museum aan de Breedeweg huurde. We zullen het waarschijnlijk nooit meer te weten komen.
Van meer belang is dat al de volgende dag de arrestaties begonnen. Alleen Sandberg, die vanwege zijn bekende gezicht en zijn tengere postuur niet aan de aanslag had deelgenomen, en Gerrit van der Veen konden nog onderduiken. Twaalf mannen werden, na een proces in het Tropenmuseum, ter dood veroordeeld en op 1 juli 1943 in de duinen bij Overveen gefusilleerd. Gerrit van der Veen is later, na een overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, alsnog gepakt en op 10 juni 1944 gefusilleerd. Willem Sandberg was op de dag van de arrestaties bij de kunstbergplaats in Zandvoort en zijn vrouw kon hem nog tijdig waarschuwen. Hij werd in eerste instantie opgevangen in het huis van de familie Van Gogh in Laren en dook daarna onder in Limburg, waar hij de resterende oorlogsjaren aan het verzet bleef deelnemen.
Op de gevel van het voormalige Bevolkingsregister, de huidige Plantagestudio, is een door Willem Sandberg ontworpen plaquette geplaatst met de namen van de twaalf deelnemers en helpers.
De aanslag op het Bevolkingsregister wordt nog ieder jaar in Amsterdam herdacht en Provinciale Staten van Noord-Holland besloten in 2004 tot een jaarlijkse themalezing, die de naam Willem Arondéuslezing heeft gekregen.
Jaarboek 31, pagina 27
Willem Arondéus (1894-1943)
‘Het is of ik verduisterd leef – zonder leed en zonder vreugde.’
Willem Arondéus, beeldend kunstenaar en later schrijver, getuigt in zijn dagboekaantekeningen van een verscheurd en eenzelvig bestaan. In de televisiefilm ‘Na het feest, zonder afscheid verdwenen’ belicht documentairemaakster Toni Boumans zijn verzetsactiviteiten, zijn homoseksualiteit en zijn kunstenaarschap. Vier grote opdrachten vielen hem ten deel: een schilderij voor het Rotterdamse stadhuis, twee wandschilderingen in openbare gebouwen in Amsterdam en het ontwerpen van negen gobelins in het Noord-Hollands provinciehuis. Hij schreef twee romans en een biografie van de schilder Matthijs Maris.
Marco Entrop schreef een boek over hem getiteld: ‘Onbekwaam in het compromis’. Van de hand van Rudi van Dantzig verscheen het boek ‘Het leven van Willem Arondéus’.
Ontruiming bergplaats
In december 1941 besloot de Wehrmacht tot de bouw van een verdedigingslinie langs de westkust: de Atlanticwall. De kust, het strand en het direct aangrenzende achterland werden tot strijdtoneel verklaard. Castricum behoorde tot een van de vier steunpuntsgroepen tussen Den Helder en IJmuiden. Dit had de bouw van honderden bunkers, radarinstallaties enzovoort tot gevolg en in november 1942 moesten veel inwoners voor wie het verblijf in het dorp niet noodzakelijk was, vertrekken.
De burgemeester van Amsterdam ontving van de Staatssecretaris op 15 oktober 1942 de opdracht de kunstbergplaats te ontruimen:
“Der Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden bittet mich zu veranlassen dass der Schutzkeller des Städtischen Museums in Amsterdam bei Castricum umgehend geräumt wird. Die Schlüssel wären sodann bei der Wehrmachtkommandantur abzugeben. lch habe darauf hingewiesen, dass diese Räumung mit Schwierigkeiten verbunden ist. Die Wehrmacht muss aber, da sich dieser Bunker in einer Kampfstellung befindet, auf ihrem Wunsch bestehen.”
Een nieuwe verhuizing moest worden voorbereid. Hoewel de berging van het Rijk in Zandvoort eerder was ontruimd, konden veel kunstschatten uit Castricum daar in maart 1943 toch naar toe. De Lipsdeuren en de luchtbehandelingsinstallatie waren al eerder gedemonteerd en net als het ‘huisje van Sandberg’ naar Zandvoort overgebracht. Een laatste transport vertrok op 12 maart 1943 naar een nieuwe rijksbergplaats in Paaslo. Het logboek werd op die dag door bewaker Beijer afgesloten met het woord: ‘finis.’ Daarmee eindigde de geschiedenis van de kunstbergplaats in Castricum.
Baard: “Na de laatste transporten naar de duindepots kwam over ons nationaal kunstbezit eindelijk de rust, die niet vóór de bevrijding verstoord zou worden. Ver buiten de stille kluizen werd intussen een gigantische strijd, onverbiddelijk op leven en dood, voortgezet.”
In de omgeving van de bergplaats werden verschillende bunkers gebouwd. De bergplaats zelf is door de Duitsers onder andere als opslagplaats in gebruik genomen. De Castricummer Piet Stuifbergen (87) is er getuige van geweest dat er fietsen in werden opgeslagen en dat de ruimte enige tijd woon- en slaapgelegenheid voor Duitse soldaten is geweest. Niet of nauwelijks meer zichtbare opschriften op de muren getuigen van de aanwezigheid van de andere gebruikers. Aan het einde van de bunker was in gotische letters de wens ‘England verrecke’ aangebracht. Links en rechts stonden de slogans ‘Ein Volk, ein Reich, ein Führer’ en ook ‘Führer befehlt, wir folgen’.
Na de oorlog
De kostbaarste zaken werden in juni 1945 per schip van Maastricht naar Amsterdam teruggebracht. De Nachtwacht kwam aan boord van het schip met de naam ‘ Van God gegeven’ . Op hetzelfde moment dat de schepen Am-
Jaarboek 31, pagina 28
sterdam binnenvoeren, vierde de jubelende stad de komst van de Koningin.
Baard: “Zoo was dan in de zomer van 1945 eindelijk het moment gekomen waarop een deel van de nationale kunstschatten na een al te lange onderbreking zijn plaats in de nieuwe samenleving kon hernemen.” Op de binnenplaats van het Rijksmuseum werd de Nachtwacht ontrold en weer opnieuw op het raamwerk aangebracht. Het schilderij bleek tot ieders opluchting alle beproevingen goed te hebben doorstaan.
Na de oorlog zijn de Duitse bunkers grotendeels gesloopt of onder het zand verdwenen. Niet echter de bergplaats van de gemeente Amsterdam. Nadat het zelfs nog even een opslagplaats is geweest voor de aardappelen van groenteboer Stengs, bepleitte Sandberg in 1952 bij de wethouder voor Kunstzaken van Amsterdam om de kluis weer voor kunstopslag geschikt te maken. Hij stuurde een tekening van de gewenste aanpassingen overeenkomstig adviezen van een militair bureau en in verband met beveiliging tegen atoombommen ook van de directeur van het Instituut voor Kernphysisch Onderzoek.
In zijn brief aan de wethouder herinnerde hij aan de dramatische meidagen van 1940, toen in allerijl de voornaamste kunstwerken van het Rijksmuseum naar de gemeentekluis in Castricum werden overgebracht en hoe de Nachtwacht op een grasveldje werd opgerold. Sandberg was duidelijk trots op de kluis, want hij liet de wethouder weten: “De kluis was de eerste in Holland en wat ligging, outillage en camouflage betreft, zeker de beste.”
Naar aanleiding van de Hongaarse opstand waarschuwde Sandberg in 1956 het gemeentebestuur opnieuw. Tevergeefs drong hij aan op herstel en modernisering van de kluis. Als voorzitter van het Filmmuseum kreeg hij het in 1958 wel voor elkaar dat de bergplaats voor het bewaren van brandbaar filmmateriaal in gebruik kon worden genomen. Aan de Willemslaan verrees een houten barak die tot 1969 als kantoor en werkplaats van het Filmmuseum dienst deed. Deze stond gedeeltelijk op de nog aanwezige betonnen baan van een V1 lanceerinrichting. Tegenwoordig is dezelfde barak een deel van het clubgebouw van de Kennemer IJsbaan.
De kunstbergplaats vervult tot op de dag van vandaag nog een belangrijke functie en bovendien is het een stuk cultuurhistorisch erfgoed van nationale betekenis.
Niek Kaan
Bronnen:
Publicaties:
- Baard, H.P., Kunst in Schuilkelders, Den Haag 1946.
- Dantzig van, R., Het leven van Willem Arondéus, AmsterdamAntwerpen 2003.
- Entrop, M., Onbekwaam in het compromis, Willem Arondéus kunstenaar en verzetsstrijder, Amsterdam 1993.
- Hendriks, A., Huis van illusies, Amsterdam 1996.
- Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog delen 2, 6 en 13, Den Haag 1975.
- Kalf, J., Bescherming van Kunstwerken tegen Oorlogsgevaren, Den Haag 1938.
- Leeuw-Marcar, A., Willem Sandberg portret van een kunstenaar, Amsterdam 1981.
- Martinet, J., Brieven van H.N. Werkman 1940- 1945, Amsterdam 1968.
- Os, H. W., Werkman, H.N., Groningen 1965.
- Petersen, A., Brattinga P., Sandberg: een documentaire, Amsterdam 1975.
- Rikhof, F., Kunst in een bunker, Ons Amsterdam, jaargang 48, nummer 3.
- Romein, J., Nieuw Nederland, Amsterdam 1945.
- Soeting, M., Het Stedelijk Museum in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog, Jong Holland nummer 2, jaargang 17, 2001.
Archieven:
- Filmmuseum Amsterdam, met dank aan de heer H. de Smidt.
- Gemeente Castricum, met dank aan de heer H. Stigt.
- Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.
- Provinciaal Waterleidingbedrijf, met dank aan de heer H. Posthuma.
- Stedelijk Museum Amsterdam.
- Stadsarchief Amsterdam.
- Verschenen jaarboekartikelen over WO1:
- eerste Wereldoorlog
- Verschenen jaarboekartikelen over WO2:
- Castricum in oorlogstijd
- Dagboek kapelaans
- De dood van Arie Hageman
- Duin en Bosch, evacuatie
- Duinkant, een verdwenen dorpje
- Geheimagent Co Brandjes
- Ginhoven, Huibert van
- Godschalk, Joods gezin
- Hoberg, Jan
- Leenaers, dokter
- Nachtwacht in het Geversduin
- Oorlogsherinneringen Nardus Bos
- Oorlogsmonument
- Oorlogstijd, Castricum in
- Oorlogsverhaal Tiny van Vlaanderen-Boot
- tante Sientje
- Toepoel, Leo
- verdedigingswerken
- Verzetsmonument
- verzetsstrijders
- Wie was … Annie van Nievelt
- Verschenen jaarboekartikelen over personen:
- Asjes, Albert
- Bakker, Kees – kunstschilder
- Bakker, Thijs
- Brandjes, Co
- Buuren, Armin van
- Deelen, Derk van
- Dekker, Dirk
- Gevers, Frits
- Ginhoven van, Huibert
- Godschalk gezin
- Hageman, Arie
- Heeck, Cor
- Heideman, Henk
- Heimans, Eli
- Hoberg, Jan
- Hofdijk, Willem Jacobsz.
- Hurk, Gesina van der
- Jacobi, Jan Willem
- Jacobs-Wentink, Gré
- Kortenoever, Eldert
- Kraakman, Jacob
- Kramer, Matthijs
- Krist, Meine
- Kuijs, Niek
- Leenaers, Henri
- Mooij, Cor
- Mooij, Geertje ten Wolde
- Nievelt, Anne van
- Peperkamp, Cor
- Portegies, Sijf
- Rommel, Albert
- Scheerman, Hein
- Schut, Dirk
- Schotvanger, Dirk
- Stuyt, Jan
- Toepoel, Leo
- Tulp, Lide
- Twisk, Engel
- Vasseur, Johannes Bernardus
- Veldt, Klaas
- Vlaanderen-Boot, Tiny van
- Weda schilders
- Weenen, Wub van
- Wit de, vrachtrijderij
- Zomerdijk, Herman