Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 16, pagina 20
Middeleeuwse munten uit de oude Pancratiuskerk
Middeleeuwse munten uit de oude Pancratiuskerk
Bij de restauratie van de oude Pancratiuskerk in 1992 werd binnen de kerk langs de muren een sleuf gegraven tot op een diepte van 1 meter voor het leggen van een drainageleiding. In deze sleuf en in de circa 100 kubieke meter grond, die daarbij werd afgevoerd, zijn rond de 30 middeleeuwse munten te voorschijn gekomen. De meeste munten zijn behoorlijk aangetast door het zure milieu in de grond, ontstaan ten gevolge van het begraven van de doden in de kerk. Hoewel de graven bij de restauratie in 1953 zijn geruimd, is op grotere diepte nog vrij veel skeletmateriaal gevonden. Zowel langs de zuid- als langs de noordmuur zijn enkele complete skeletten aangetroffen.
Onbekend is hoe de munten in de kerk zijn gekomen; het is niet onmogelijk, dat men in de middeleeuwen de doden uit bijgeloof een muntje meegaf, een gewoonte die zijn oorsprong zou kunnen hebben in de tijd van voor het christendom. Een muntstuk werd meegegeven als een penninkje voor de veerman, die de dode de onderaardse rivier overbracht om in het godenrijk te komen.
De munten zijn gevonden met een metaaldetector. In de kerk gaven vooral metalen leidingen, bewapening en dergelijke nogal wat storing in de metaaldetector; dit was niet het geval bij het zoeken in de afgevoerde grond, zodat daar meer resultaat werd geboekt.
De vinders hebben een aantal munten aan de Werkgroep Oud- Castricum geschonken; in dit artikel worden de bijzonderheden over ouderdom en herkomst van de munten vermeld.
De oudste munt uit de elfde eeuw
De oude Pancratiuskerk is een van de oudste kerken uit Noord-Holland; het kerkgebouw, zoals wij dat kennen, is ontstaan door vergroting en uitbouw van een Romaans kerkje zonder toren, dat in de 11e eeuw moet zijn gebouwd. De geschiedenis van de kerk wordt uitvoering beschreven door ir. J. Kol in het 15e jaarboekje. De oudste munt werd gevonden in het kerkschip – het oudste gedeelte van de kerk – en is van Bernold, bisschop van Utrecht, die van 1027 – 1054 zijn ambt uitoefende. Het is een zilveren penning, geslagen tijdens de regering van keizer Hendrik III van Duitsland. De bisschop van Utrecht was de eerste inheemse vorst, die in Nederland munten sloeg. Als de steunpilaar van het keizerlijk gezag had de bisschop van Utrecht het muntrecht verkregen. De muntslag alhier neemt tegen het midden van de elfde eeuw onder Bernold en Willem een hoge vlucht, vooral nadat de bisschop in 1040 de grafelijke rechten over grote gebieden ten oosten van de IJssel had gekregen en daardoor, behalve te Utrecht zelf, ook te Deventer en Groningen kon munten.
Uit de twaalfde eeuw zijn vijf munten gevonden, waaronder een zogeheten zilveren kopje (een penning met de kop van de graaf) van Floris III (1157 – 1190), graaf van Holland. De overige vier munten zijn ook van zilver, maar zijn anoniem en kunnen dus niet worden toegeschreven aan een graaf of bisschop. Dit soort munten werd wel vaker gevonden onder andere te Egmond.
Jaarboek 16, pagina 21
Munten uit de dertiende eeuw
Vele van de gevonden munten dateren uit de dertiende eeuw. Deze munten zijn afkomstig uit het Graafschap Holland, het bisdom Utrecht, de lenen van Brabant en Limburg en uit Duitsland en Frankrijk.
De munten van de graven van Holland zijn in Dordrecht geslagen. Op de voorzijde staat: “Moneta Dordraci” (op te vatten als ‘munt geslagen te Dordrecht’ – de stad had inzake muntslag weinig in te brengen) en op de keerzijde: “Comes Hollandie” (graaf van Holland). Van de Hollandse graven Floris IV (1222-1234), Floris V (1256-1296) en Jan I (1296-1299) of Jan II (1299-1304) zijn in de kerk munten gevonden.
Van Wilbrand van Oldenburg (1227-1233) en van Hendrik van Vianden (1249-1267), beiden bisschop van Utrecht, zijn respectievelijk een halve penning en een zilveren penning gevonden. Ook is in de kerk een koperen penning tevoorschijn gekomen van Arnold VIII van Loon (1280- 1328), leenheer van Brabant en Limburg.
Van waarschijnlijk Duitse herkomst zijn een zevental bracteaten. Dit zijn zeer dunne, schotelvormige, zilveren muntjes; ze zijn aan één kant geslagen. Uit Frankrijk is een muntje afkomstig, vervaardigd van sterk koperhoudend donker gekleurd zilver en gewoonlijk omschreven als ‘zwarte tournosen’ (naar de muntplaats Tours waar het type geïntroduceerd werd).
Veertiende-eeuwse munten
In de veertiende eeuw worden de munten veelal groter en dunner, terwijl bovendien het zilvergehalte lager wordt. De munten die uit deze eeuw in de kerk werden gevonden, komen uit het Gelderse gebied en uit België.
Van Reinout I (1271-1326) of Reinout II (1326-1343), graven van Gelre, hebben we twee zilveren penningen gevonden, die in die tijd doormidden zijn geknipt (dit halveren gebeurde vaker om klein geld te maken).
Van Frederik III (1387-1416), Heer van den Bergh, is een ‘groot’ gevonden. Het Land van Bergh was vroeger een banneheerlijkheid in de Gelderse Achterhoek met Bergh (nu ‘s-Heerenberg geheten) als hoofdplaats. Een ‘groot’ is de algemene benaming voor de grotere zilverstukken, die sinds het einde van de l3e eeuw werden geslagen; de groot was in waarde gelijk aan 8 penningen. De waarde van groot was dus 2 penningen.
Uit België zijn gevonden:
- een zilveren ‘groot’ geslagen te Gent van Lodewijk I van Nevers (1322-1346), graaf van Vlaanderen. In Vlaanderen was een ‘groot’ gelijk aan 12 penningen.
- een koperen ‘mijt’ geslagen in Namen van Willem III (1304- 1337) of Willem IV (1337 – 1345), beiden graven van Holland. Een ‘mijt’ is sinds de l4e eeuw de gebruikelijke benaming voor de kleinste Vlaamse munten van 1/24 ‘groot’.
Muntvondsten uit de vijftiende eeuw
Ook uit de vijftiende eeuw zijn nog munten gevonden. Het betreft een penning uit het Gelderse, die geslagen moet zijn vóór 1435 en is van Willem II (1416-1465), Heer van Bergh en nog een munt van de graven van Holland en wel van Jan van Beieren (1420- 1425) een ‘1/8 tuin ‘ van een koper-zilver legering, geslagen in de Hollandse munt te Dordrecht. Een ’tuin’ is een zilveren munt van 2 groot ingevoerd door Willem VI van Henegouwen en Holland (1407-1417) met een binnen een omheining zittende leeuw of andere beeldenaar.
Verder zijn nog gevonden twee stuks ‘1/16 groot’, geslagen tussen 1433 en 1467 van Philips de Goede (1419-1467), opvolger van de graven van Holland, die kwam uit het Bourgondisch vorstenhuis en in die tijd Holland regeerde.
Munten uit de vijftiende eeuw, de laatste eeuw die we tot de middeleeuwen rekenen, zijn op een enkele duit na niet meer in de kerk gevonden.
H.G.J. Zomerdijk
Literatuur:
- Enno van Gelder, Dr. H., De Nederlandse Munten, Het Spectrum, Utrecht 1968.
- Chijs, P.O. van der, Beeldenaar: De Munten uit de periode voorafgaande aan die der Republiek, herdruk,1982 .
- Hengel, C. van, De munten van Holland in de 13e eeuw, Amsterdam 1986.