Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 24, pagina 45
Kustlijn in beweging
Inleiding
In november 2000 kwamen vertegenwoordigers van 182 landen naar Den Haag voor de Klimaatconferentie. Twee weken intensief onderhandelen hadden duidelijke afspraken moeten opleveren over de manier waarop wereldwijd de uitstoot aan broeikasgassen teruggedrongen kon worden. De conferentie leidde niet tot een akkoord, maar had slechts de partijen ‘dichter bij elkaar’ gebracht. De teleurstelling was algemeen.
Ongeveer vanaf de laatste kwart van de 20e eeuw luiden wetenschappers en milieuorganisaties de noodklok over het veranderende, wereldklimaat. Gassen als kooldioxide zorgen voor opwarming van de aarde. Uitlaatgassen als gevolg van het wereldwijde autogebruik, de uitstoot van industrieën en het fossiele brandstofgebruik zijn enkele factoren die het broeikaseffect veroorzaken. Dit kan leiden tot een desastreuze klimaatverandering. Als het klimaat warmer wordt, zullen de ijskappen aan de Noord- en Zuidpool afsmelten en een stijging van de zeespiegel tot gevolg hebben; waardoor landen te maken krijgen met zware overstromingen.
Het warmer worden van het klimaat en het afsmelten van de ijskappen is geen nieuw verschijnsel. Nieuw is dat de mens voor het versnelde effect verantwoordelijk wordt gesteld. De verwachting is dat de komende honderd jaar de zeespiegel met één meter zal stijgen.
Niet alleen het broeikaseffect houdt de gemoederen bezig. Een andere discussie is de kustverdediging. De provincies Noord- en Zuid-Holland bespraken begin december in Den Haag oplossingsmogelijkheden om de kusterosie te lijf te gaan.
Een toenemende stijging van de zeespiegel en veranderde stromingen drukken de kustlijn in oostwaartse richting. Dit is overigens een proces dat al eeuwen gaande is en waarschijnlijk onomkeerbaar. Wel lijkt dit proces zich door het broeikaseffect te versnellen. Bekend is dat de duinenrij bij Callantsoog zeer smal is en dat de Hondsbossche Zeewering allang niet meer aan de kustlijn gelijk ligt, maar vooruitgeschoven is in zee. Op sommige plaatsen is het strand zo smal (Egmond) en de duinenrij door duinafslag zo kwetsbaar geworden (Callantsoog), dat zand-suppletie (het strand met zand uit zee opspuiten) noodzakelijk is geworden.
In de praktijk blijkt dit een beperkte, veelal zelfs tijdelijke oplossing te bieden. Het is een vorm van statische kustverdediging, dat wil zeggen, dat men daarmee probeert de kustlijn op de huidige plaats te handhaven. De vraag doet zich nu voor of deze statische kustverdediging vervangen moet worden door een meer dynamische. Enkele jaren geleden is al eens geopperd om de huidige Hondsbossche Zeewering maar aan de zee prijs te geven en de Dromerdijk, die meer landinwaarts ligt, te versterken. Deze gedachte is niet nieuw. Vroeger werd bij een dijkdoorbraak wel vaker een inlaagdijk aangelegd, dus meer landinwaarts, waarbij een stuk voorland opgeofferd werd.
De IJstijden
In Nederland bestaat de ondergrond grotendeels uit afzettingen (sedimenten) die gedurende enkele miljoenen jaren door de zee en de rivieren werden neergelegd. Met die afzettingen werd tegelijk het bodemreliëf gevormd of later door watererosie of de stuwende werking van landijs aangebracht. Het zijn vooral de laatste twee ijstijden (het Saalien en het Weichselien – de laatste duurde van 70.000 tot 10.000 voor Christus), evenals de daarmee samenhangende werking van de zeespiegel, die van invloed zijn geweest op het uiterlijk van het huidige Nederlandse landschap.
Jaarboek 24, pagina 46
Ook de rivieren die een uitweg naar zee zochten en daarbij afzettingen achterlieten, hebben verder aan het wordingsproces bijgedragen.
In de voorlaatste ijstijd (het Saalien van 360.000 tot 235.000 voor Christus) was ook de noordelijke helft van Nederland met landijs bedekt.
De stuwende werking van het landijs heeft in Noord-Holland de keileembulten van Texel, Wieringen en de hoogte van Het Gooi doen ontstaan. Groot-Brittannië was toen met het vaste land verbonden en Westelijk Nederland was dus geen kustgebied. Met het afsmelten van de ijskap (tijdens het Eemien: de periode tussen beide ijstijden) ontstond de Noordzee. Groot-Brittannië werd hierdoor van het vaste land gescheiden en delen van West- en Noord-Nederland werden door de zee overspoeld. Tijdens de daaropvolgende ijstijd, het Weichselien, rukte het landijs weliswaar minder ver op dan tijdens het Saalien, maar toch had dit een daling van de zeespiegel tot gevolg, waardoor de Noordzee weer droog kwam te liggen.
Na de laatste ijstijd begon het klimaat milder te worden. De ijsmassa’s smolten weg en de van hun ijslast bevrijde gebieden veerden omhoog, Scandinavië met 200 à 300 meter en Schotland circa 100 meter.
Tegelijkertijd daalde de Noordzeebodem en het daaraan grenzende Nederlandse, Duitse en Zuid-Deense gebied. De Noordzee werd weer met smeltwater gevuld. Door deze processen werden de Britse eilanden rond 7500 voor Christus definitief van het vaste land gescheiden.
De ontwikkeling van de kustbarrière vanaf 6000 voor Christus
De ontwikkeling van de huidige kustbarrière is een proces dat zich vooral onder invloed van de zeespiegelstijging na de laatste ijstijd heeft afgespeeld. Gedurende vele eeuwen vertoonde het Noord-Hollandse landschap verwantschap met de tegenwoordige Wadden en bestond er geen lange duinenrij.
Naast zeespiegelstijging spelen nog andere processen een rol bij de vorming van de kustafzettingen. Vooral tijdens stormen is golfwerking een krachtig vervoermiddel voor het transport van sediment, voornamelijk zand, zowel aanvullend als onttrekkend. De getijwerking is een ander belangrijk proces. Langs de Noord-Hollandse kust heeft de getijstroom een zuid-noord richting. Deze getijstroom kan grote hoeveelheden zand verplaatsen. In het verleden speelden zeegaten daarin een bijzondere rol; zij voerden het sediment het achterliggende getijbekken binnen en ook deels weer naar buiten, vergelijkbaar met het Marsdiep en de huidige Waddenzee.
Het Nederlandse kustgebied werd gedurende de laatste 8000 jaar vooral door de nimmer aflatende invloed van de zee gevormd. De stijging van de zeespiegel ging bijzonder snel; tot ongeveer 4000 voor Christus met iets meer dan één meter per eeuw. Er bestond toen een vrij open kustgebied, waardoor de zee diep het land kon binnendringen. Geheel Noord-Holland en het IJsselmeergebied waren toen één groot getijdengebied. De hoogte van Texel daarentegen vormde een zandige kaap die geleidelijk aan door de zee werd aangetast. Het was zodoende lange tijd een sedimentatiebron voor de Noord-Hollandse kust. In de periode tot 4000 voor Christus werd de Noord-Hollandse kustlijn gekenmerkt door een aantal zeegaten. Zij lagen ter hoogte van Hoofddorp, Haarlem, onder Uitgeest en bij Alkmaar-Bergen. Geheel West-Friesland lag in de invloedssfeer van het grote zeegat bij Bergen. Een ander zeegat, ongeveer op de plaats van het Noordzeekanaal, drong Midden-Kennemerland binnen. Na 4000 voor Christus leidde de verminderde stijging van de zeespiegel tot verzanding van de getijdengeulen en de zeegaten. Aan de tot dan toe oostwaartse verplaatsing van de kustlijn kwam een einde. Op de nu gestabiliseerde zandplaten ontstonden de eerste strandwallen. In Noord-Holland kwam de meest oostelijke kustlijn te liggen op de lijn Uitgeest-Haarlem. Maar de strandwallen vormden nog geen gesloten geheel en er bestond daarachter nog steeds een uitgestrekt waddengebied.
Tijdens de periode 2500-1300 voor Christus werden alle zeegaten geleidelijk aan gesloten, met uitzondering van het zeegat onder Uitgeest. Dit zeegat bleef open, omdat er een verbinding met de Vecht, een minder belangrijke zijtak van de Rijn was ontstaan en het zeegat dus een afwateringsfunctie had gekregen. Wel verplaatste de monding zich geleidelijk aan meer naar het noorden; dit als gevolg van kustdrift door de getijdenstromen.
Jaarboek 24, pagina 47
Ondertussen groeide ook de kust verder naar het westen aan en ontstond er een nieuwe strandwallenkust op de lijn Beverwijk-Heemskerk en Limmen-Alkmaar. Tussen de eerste en tweede reeks strandwallen ontstond een strandvlakte. Achter de strandwallen kon door de stagnerende afwatering in brak of zoet water laagveen ontstaan (als gevolg van opeenhoping van afgestorven planten in een nat milieu). Zo ontstonden op de voormalige wadden uitgestrekte veengebieden.
In de daaropvolgende 1000 jaar nam de invloed van de zee nog verder af en groeide de kust nog meer naar het westen aan. Rond 300 voor Christus was de monding van het Uitgeester zeegat nog noordelijker, tot voorbij Egmond, komen te liggen. In het mondingsgebied was een stelsel van stroomgeulen en zandplaten ontstaan. Dit zeegat was een binnendelta geworden en de Vecht had zich verbreed tot een open water met enkele veeneilanden, vanaf nu het Oer-IJ genoemd. Rond 100 voor Christus was het binnendeltagebied verland. Slechts enkele geulen voerden nog water naar zee. Er vond geen westwaartse kustaangroei meer plaats en de basis voor het IJ en het Wijkermeer was gevormd.
Kusterosie in het noorden, kustaangroei in het zuiden
Na een periode van betrekkelijke rust, zo vanaf het begin van onze jaartelling tot ongeveer het jaar 1000, kwam een proces van kusterosie op gang die vooral de Noordkop zou treffen. Het Zijper zeegat, tussen Callantsoog en Petten, ontstond in de 9e en 10e eeuw. Het Heersdiep en het Marsdiep ontstonden in de 12e eeuw. Twee nieuwe waddeneilanden werden gevormd, met daarop de twee geïsoleerd geraakte dorpen ’t Ooge (Callantsoog) en Huisduinen. Ook Wieringen is waarschijnlijk in deze periode van Texel losgeraakt, waarmee het duizenden jaren verbonden was geweest. In het midden van de 14e eeuw was het Zijper zeegat door verzanding dicht geraakt. Het Heersdiep had toen zijn grootste omvang bereikt, maar verzandde daarna. In de eerste helft van de l6e eeuw was het slechts nog een strandzwin. Het Marsdiep bleef lange tijd ondiep, maar ontwikkelde zich tot één van de grootste zeegaten van Nederland. Tot op de dag van vandaag zet het proces van kusterosie zich nog voort, vooral in de kop van Noord-Holland.
Niet alleen dijken lopen bij storm gevaar, ook de duinen vormen geen onwrikbare bescherming en kunnen met afslag bedreigd worden. Ter hoogte van de Hondsbossche Zeewering lag de kustlijn in het begin van de 14e eeuw ruim drie kilometer westelijker dan nu en bij Den Helder zelfs 6 kilometer.
Achter een smalle duinenrij lagen de Pettemer gehuchten: Petten aan de Zijpe, Petten aan het Hondsbosch en Petten in Nolmerban. Ze stonden voortdurend aan bedreiging bloot. Petten aan de Zijpe was al voor 1377 opgegeven. Op 18-19 november 1421 raasde de St.-Elizabethsvloed over kust en land en werd Petten aan het Hondsbosch weggevaagd en waarschijnlijk is Petten in Nolmerban in 1452 verdwenen.
Jaarlijks verdween drieënhalf tot vijf meter duin in zee. In de jaren zestig van de 15e eeuw was de duinenrij benoorden Camperduin plaatselijk niet meer dan dertig meter breed. Tijdens de Allerheiligenvloed op 1 november 1570 verloor Egmond aan Zee 50 huizen.
In de Kerststorm van 24 en 25 december 1717 liep de kerktoren van Egmond aan Zee groot gevaar door de zee verzwolgen te worden. De huizen aan de westzijde ervan werden toen weggespoeld, alsook een stuk van de ringmuur van het kerkhof.
Op 27 november 1741 verdwenen de kerk met toren en nog eens 36 huizen in zee. Oude foto’s getuigen van de schade die de stormvloed van 5 januari 1906 heeft aangericht. Ook nu nog zijn de Egmonders bij zwaar weer bevreesd voor kustafslag.
Bij Castricum zijn de duinen breed en is de kustlijn in de loop der eeuwen nagenoeg op dezelfde plaats gebleven. Bovendien ligt Castricum meer landinwaarts dan Egmond aan Zee. De Castricummers hebben de zee dus minder te vrezen.
Sinds 1850 wordt de kustuitbouw en kustafslag jaarlijks opgemeten door Rijkswaterstaat. Ten noorden van Egmond overheerst dus nog steeds afslag terwijl ten zuiden van Egmond kustaangroei overheerst. De maximale afslag treedt op bij de Hondsbossche Zeewering. Uit historische bronnen is de erosie van de kustlijn van de Kop van Noord-Holland goed bekend en daarmee is de geschiedenis van de Hondsbossche Zeewering nauw verbonden. De eerste dijk uit 1506 lag ongeveer 1 à 2 kilometer verder in zee dan nu. In de strijd met de zee werd de dijk geleidelijk aan steeds verder oostwaarts verlegd, voor het laatst in 1792. Tot op heden kan die positie gehandhaafd worden, maar voor hoelang nog.
Jaarboek 24, pagina 48
Door de aanhoudende kusterosie aan beide zijden van de dijk ligt deze nu vooruit geschoven in zee. Of het verstandig is geweest het Kennemerstrand voor de kust van IJmuiden te bebouwen, zal de tijd moeten leren.
Veranderend kustbeheer
Opvattingen over het kustbeheer veranderen. Huidige vormen van kustbeheer zouden in de jaren na de februaristorm van 1953 ontoelaatbaar gevonden worden, zoals kerven maken in de zeereep, zodat de zee in de daarachter liggende valleien kan doordringen; of het niet meer met helm beplanten van stuifgaten op plekken waar geen bebouwing direct achter de eerste duinenrij ligt. Tot ver in de 20ste eeuw werden in het voorjaar rietschermen aan de duinvoet ingegraven, die opstuivend zand moesten opvangen en vasthouden. Het plaatsen van die schermen was arbeidsintensief en dus kostbaar. Het opvangen van het zand lukte wel, maar bij ruw weer, tijdens herfst en winter, werd het zand toch weer door de golven weggeslagen. Deze vorm kustbeheer van kustbeheer was dus weggegooid geld en werd dan ook aan het eind van de 20ste eeuw gestaakt.
Jaarboek 24, pagina 49
Nu kan het zand vrijelijk tegen en over de duinen heen waaien, met als mogelijk effect dat de zeereep zich langzaam landinwaarts verplaatst. Waar de achterliggende duinen breed genoeg zijn, zal daar geen probleem in gezien worden, maar daar waar de dorpen direct achter de voorduinen of zelfs aan zee liggen, zoals Callantsoog, Egmond aan Zee en Wijk aan Zee, kunnen de problemen groter worden. Moeten deze dorpen in de verre toekomst opgegeven worden of komen ze evenals de Hondsbossche Zeewering nu als een kaap in zee te liggen?
Ernst Mooij
Bronnen:
- Bloemers, J .H.F ., en anderen, Verleden Land, Archeologische opgravingen in Nederland, Amsterdam 1981.
- Konijn, E., Oude ansichten van de Egmonden, Schoorl 1972.
- Lambooy, H., Getekend land, Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier, Alkmaar, 1987.
- Rappol, M., en Soonius, C.M., In de bodem van Noord-Holland, Lingua Terrae, Amsterdam 1994.
- Schoorl, Dr. H., Kust en Kaart, Schoorl 1990.
- Zagwijn, W.H., De ontwikkeling van het ‘Oer-IJ’ estuarium en zijn omgeving, Westerheem nummer 1, 1971.
- Zagwijn, W .H., De paleografische ontwikkeling van Nederland in de laatste drie miljoen jaar, Geografisch Tijdschrift 9, 1975.