4 januari 2021

Kruisverenigingen (Jaarboek 17 1994 pg 29-36)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 17, pagina 29

De Castricumse kruisverenigingen

Het Dr. Leenaershuis aan de Mient toen de uitleen post voor medische hulpmiddelen van de kruisvereniging.
Het dokter. Leenaershuis aan de Mient toen de uitleen post voor medische hulpmiddelen van de kruisvereniging. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De oorsprong van het kruiswerk

Tot in de vorige eeuw was de verzorging van zieken grotendeels opgezet vanuit een religieuze beleving. Het waren nonnen van diverse rooms-katholieke orden en diaconessen, die deze taak voor hun rekening namen. Het was maatschappelijke hulp, die naast de verpleging ook huishoudelijke en financiële hulp omvatte. In 1875 werd de hulp uit de religieuze hoek gehaald door de oprichting van de eerste Nederlandse kruisvereniging. Het was de inspecteur van de volksgezondheid in Noord-Holland dr. J. Penn, die het initiatief nam tot de oprichting van de vereniging Het Witte Kruis. Het voornaamste doel was de bestrijding van besmettelijke ziekten, als tyfus en malaria. In enkele plaatsen werden ontsmettingsdiensten opgezet met ontsmettingsovens. Door gebrek aan ziekenhuiscapaciteit was er dringend behoefte aan goede thuisverpleging, waarvoor ook verpleegartikelen nodig waren. Een bed kwam in menig huis niet voor: men sliep in de bedstee, waarin vaak meerdere personen een slaapplaats vonden. Van een koortsthermometer had menigeen nog nooit gehoord.

Bijeenkomst van de leden van de Naaikamer en het Wit-Gele Kruis, waarvan een aantal leden in klederdracht.
Bijeenkomst van de leden van de Naaikamer en het Wit-Gele Kruis, waarvan een aantal leden in klederdracht. Hier in de bewaarschool aan de Dorpsstraat 72 in Castricum, later in café Roozendaal. Deze bijeenkomst was ter gelegenheid van een Fancy Fair. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1916 volgde de eerste rooms-katholieke vereniging: het Wit-Gele Kruis. De protestants-christelijke vereniging werd pas in 1938 onder de naam Het Oranje-Groene Kruis opgericht. Het werk van de kruisverenigingen is van onschatbare waarde geweest voor de verbetering van de volksgezondheid. Naast de verpleging is en wordt veel gedaan aan preventie. Niet iedereen was overtuigd van het belang om zichzelf te wassen. Voorlichting leidde er toe dat men er zich langzamerhand bewust van werd, dat hygiëne belangrijk was voor zowel de eigen gezondheid als die van de medemens. Men heeft een lange strijd tegen onwetendheid, domheid, vooroordelen en conservatisme moeten voeren.

Het Witte Kruis

In Castricum wordt in 1908 een afdeling van de Noordhollandse Vereniging Het Witte Kruis opgericht. Een van de organisatoren is meester H.A. Nijsen geweest. Behalve een brief, die gericht is aan de gemeenteraad, tasten we over de beginjaren van Het Witte Kruis in het duister. De brief van 26 mei 1908 is ondertekend door secretaris Nijsen en bevat de aankondiging van de oprichting: “Bij dezen heb ik de eer U te berichten, dat op 10 mei jongstleden alhier is opgericht een afdeling ‘Castricum’ van de Noordhollandse Vereeniging ‘Het Witte Kruis’. Namens het Bestuur van genoemde vereniging richten wij tot U Edelachtbare Heren het beleefd verzoek onze bestuursvergaderingen in een lokaal van het Gemeentehuis te mogen houden.”
Dat verzoek wordt gehonoreerd, gelet op het bedankbriefje van 14 juli. Op 15 september wordt een vergadering in de raadszaal aangekondigd, waarbij melding wordt gemaakt van de Koninklijke goedkeuring op 27 juli 1908 Staatsblad 262.

Ontsmettingsdienst

Een van de taken van het Witte Kruis was het ontsmetten van kleding en huizen in geval van besmettelijke ziekten, zo blijkt uit nota’s, die de Ontsmettingsdienst bij de gemeente indient. Deze nota’s komen echter van Het Witte Kruis Alkmaar, dat kennelijk op deze taak is ingesteld. Wat de rol van de Castricumse afdeling hierin is, wordt niet duidelijk gemaakt. In de ‘Staat van uitgaven en baten’ van de gemeente komen regelmatig uitgaven met betrekking tot ontsmetting voor. In 1924 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van 11 gevallen van roodvonk en 2 van difteritis.

Wijkverpleging

Uit een financieel overzicht van 1916 van het Witte Kruis blijkt dat er nog niet veel om gaat en wordt de vereniging door de gemeente bescheiden gesubsidieerd. Slechts een bedrag van 72,55 gulden wordt door het gemeentebestuur geschonken, terwijl aan contributies het bepaald niet schokkende bedrag van 290 gulden wordt ontvangen. Hoeveel leden er zijn, is niet vermeld. Uitgaven worden gedaan voor ziekenverpleging 31,80, verplegingsartikelen 97,70 en voor tuberculosebestrijding 21,15 gulden. Het overzicht wordt meegestuurd bij een verzoek aan de gemeente om een subsidie van 200 gulden voor de invoering van een afdeling wijkverpleging. In de brief wordt nog vermeld, dat ook een bijdrage aan Duin en Bosch is gevraagd. Het doet wat merkwaardig aan, dat ook een dergelijk verzoek is uitgegaan naar de gemeente Limmen en de zustervereniging in Limmen. Een mogelijke en voor de hand liggende verklaring zou zijn, dat voor gezamenlijke rekening een wijkverpleegster in dienst genomen kon worden. In de ‘memorie van toelichting’ die wordt meegezonden, wordt er op gewezen, dat er ziekenverpleging in de steden bestaat door de aanwezigheid van ziekenhuizen en dat in vele dorpen in Noord-Holland al wijkverpleging bestaat. Op 15 april 1916 wordt het verzoek in de gemeenteraad behandeld. Men heeft vooral financiële bezwaren en raadslid Kuijs “ziet niet veel heil in zo’n verpleegster voor zieken”. Men weet er niet zo raad mee en gaat eens in Limmen te rade. Ook burgemeester Mooij is nogal gekant tegen een subsidie voor de wijkverpleging van het Witte Kruis. Noch op 26 juli, noch op 14 september 1916 kan men tot een besluit komen.

Zuster J.M.P. Boelrijk, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1928 tot 1946. Bij haar afscheid wordt zij door het 'Nieuwsblad voor Castricum· gekenschets als een "kwiek figuur met heldere scherpe ogen die met haar opgewekt stemgeluid mensen aanmoedigt". Na haar pensionering is zij bij haar broer in Delft gaan wonen.
Zuster J.M.P. Boelrijk, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1928 tot 1946. Bij haar afscheid wordt zij door het ‘Nieuwsblad voor Castricum’ gekenschetst als een “kwiek figuur met heldere scherpe ogen die met haar opgewekt stemgeluid mensen aanmoedigt”. Na haar pensionering is zij bij haar broer in Delft gaan wonen.

Het Wit-Gele Kruis

Heeft die besluiteloosheid mogelijk iets te maken met de verwachte oprichting van een rooms-katholieke kruisvereniging in ons dorp? Deze wordt namelijk enkele jaren later opgericht in het overwegend katholieke Castricum. De stichtingsdatum is 8 december 1920. Uit een financieel overzicht van 1924 blijkt het bestaan van een wijkverpleegster. Het is zuster C. Zomerdijk, die een jaarsalaris van 1.900 gulden krijgt. De vereniging wordt officieel aangeduid met ‘rooms-katholieke wijkverpleging het Wit-Gele Kruis’. Wie de oprichters zijn, wordt niet vermeld. Maar uit een aantekening in het archief van de Pancratius-parochie blijkt, dat het kerkbestuur onder pastoor Engering promotor is geweest. Bepaald spontaan is de oprichting niet gegaan, want in 1913 komt de wijkverpleging al ter sprake. In de sporadische stukken, die van de beginjaren bekend zijn, wordt in 1928 melding gemaakt van twee namen van wijkzusters: W.J. Gerritsen en J. Boelrijk. Op een aantekening van 193 1 komt de naam van zuster C. Boots voor en in 1932 die van J. Wagenaar. Kort na de oprichting verzoekt het bestuur van het Wit-Gele Kruis om de benoeming van een schoolarts in de gemeente. De brief van 20 september 1921 wordt pas op 25 april 1922 beantwoord. Het negatieve antwoord is bijna voor-


Jaarboek 17, pagina 30

spelbaar: “Geen geld”. Een andere argumentatie is er niet.

Samenwerking

Zoals gemeld, wordt eerst het neutrale Witte Kruis in het rooms-katholieke dorp opgericht. Niet duidelijk is in hoeverre leden na de oprichting van het Wit-Gele Kruis zijn overgestapt. Het was een principiële keuze die door de kerk nadrukkelijk werd gepropageerd. De vereniging werft leden met het motto “ieder huis lid van het Wit-Gele Kruis”. Het was de dorpelingen zelf kennelijk niet helemaal duidelijk van welke vereniging men lid was, gelet op een aantekening in het verslag van de ledenvergadering van 1 maart 1935: “De zusters is het niet altijd duidelijk wie van welke kruisvereniging is.” Samenwerking tussen de twee kruisverenigingen heeft vanaf het begin bestaan. In de verslagen van de bestuursvergaderingen wordt regelmatig gesproken van een ‘goede samenwerking’. Die bestaat met name uit de verstrekking van verplegingsartikelen, op het gebied van de verpleging en uit het werk op het consultatiebureau voor zuigelingen door uitwisseling van de wijkverpleegsters. In 1935 wordt nog nadrukkelijk de samenwerking op het gebied van de TBC-bestrijding genoemd. Uit de verslagen blijkt echter ook dat de verstandhouding niet altijd optimaal is geweest. Met name rond de stichting van het wijkgebouw heeft men redelijk scherp tegenover elkaar gestaan. Maar daarover verder in dit artikel.

Het 'Kruisgebouwtje' aan de Burgemeester Mooijstraat 14, waar tot 1959 het uitleenmagazijn was gevestigd.
Het ‘Kruisgebouwtje’ aan de Burgemeester Mooijstraat 14, waar tot 1959 het uitleenmagazijn was gevestigd. Kees Stuifbergen, die naast het magazijn een sigarenwinkeltje had was aanvankelijk de beheerder. In de oorlogsjaren was mej. Nies Veenstra magazijnbediende. In het onverwarmde gebouwtje was het geen pretje om in de winter dienst te hebben. Klompen of laarzen, dikke sokken en enige lagen kleding waren nodig om niet te bevriezen.

Het Kruisgebouwtje

De opslag en uitleen van verplegingsartikelen is – tot de bouw van het Leenaershuis – gevestigd in een magazijn aan de Burgemeester Mooijstraat 14. In de volksmond wordt het aangeduid als het ‘kruisgebouwtje’. Het magazijn is eigendom van en wordt beheerd door het Witte Kruis. De exploitatie is in handen van de beide verenigingen. De oudstbekende beheerder van het Kruisgebouwtje is C. Stuifbergen, die in dezelfde straat een sigarenwinkeltje had.

Wanneer hij opgevolgd werd, is niet bekend, maar in ieder geval wordt in 1944 mejuffrouw Nies Veenstra genoemd. Zij wordt op 1 oktober 1959 na de opening van het Leenaershuis opgevolgd door mevrouw E.S. Veenstra-Pieterse. Opvallend is dat op de lijst 11 ‘ligtenten’ staan vermeld. Deze tenten zijn ingezet in de tuberculosebestrijding, waarover later meer. Na de opening van het nieuwe kruisgebouw in 1959 is het pand aan de Burgemeester Mooijstraat overbodig geworden en worden in een advertentie in het Nieuwsblad voor Castricum gegadigden voor overname gezocht. Velen melden zich, waaronder de gemeente Castricum en de VVV. In het algemeen heeft men de bedoeling om het gebouwtje na herinrichting geschikt te maken voor hergebruik. Ook aannemer Biesterbos heeft zijn oog laten vallen op het pand, maar meer vanwege de locatie. Zijn bod is verreweg het hoogst en voor 6.000 gulden wordt het op 17 maart 1961 zijn eigendom. Helaas wordt het karakteristieke pandje gesloopt en vervangen door niet zo fraaie nieuwbouw.

De oorlogsjaren

De bezetter laat in de tweede wereldoorlog een groot deel van het dorp slopen en gelast veel Castricummers om het dorp te verlaten.


Jaarboek 17, pagina 31

Ook enige bestuursleden van Het Witte Kruis moeten evacueren. Voorzitter N.D. de Haan vertrekt naar Zaandijk; medisch adviseur dokter H.J. van Nievelt woont in Limmen. Secretaris-penningmeester H.A. Nijsen neemt na 35 jaar afscheid van het bestuur. Zijn plaats wordt ingenomen door N. Blokdijk, die in Castricum mag blijven wonen. De nog aanwezige bestuursleden krijgen alle volmachten in afwachting van betere tijden. Tot na de bevrijding in 1945 worden geen vergaderingen meer gehouden. Als gevolg van het vertrek van de meeste leden wordt magazijnbediende Nies Veenstra op 1 januari 1944 – tijdelijk – ontslagen. Het ledental is ondertussen van 500 tot 96 teruggelopen.

Zuster A.A. Steilberg, wijkverpleegster hij het Witte Kruis van 1942 tot 1946.
Zuster A.A. Steilberg, wijkverpleegster hij het Witte Kruis van 1942 tot 1946. Zij was aanvankelijk onderwijzeres, maar had meer belangstelling voor de gezondheidszorg. Werd kort na het behalen van haar diploma wijkverpleging in Castricum aangenomen, waar weinig patiënten waren. Werd daarom ook naar Limmen uitgezonden. Haalde haar diploma als ‘heilgymnast en masseur’. Vestigde zich als fysiotherapeut in Castricum in 1946.

Er is een tekort aan alles, zo ook aan verplegingsartikelen en medicijnen. Een extra handicap is nog dat enige artikelen in de haast van de evacuatie door leden naar elders zijn meegenomen. In 1942 wordt zuster A.A. Steilberg bij het Witte Kruis als wijkverpleegster in dienst genomen. Er is dan weinig werk voor haar, reden om haar naar plaatsen te sturen, waar geëvacueerde Castricummers verblijven om meegenomen verplegingsartikelen terug te halen en de contributie te innen. Op de fiets heeft zij honderden kilometers afgelegd naar plaatsen in de Zaanstreek en rondom Castricum met op de terugweg een steek en andere artikelen achterop. Voor haar werk kwam zij ook in Alkmaar, waar haar fiets werd gestolen. Om thuis te komen kreeg zij van iemand een herenfiets zonder banden te leen. Toen zij de volgende dag bij een patiënte op haar bandenloze fiets met het nodige lawaai op bezoek kwam, kreeg zij van haar patiënte een fiets met ‘antiplof’ banden cadeau.

Jaren van schaarste

Na het verdwijnen van de gehate bezetter keert de bevolking weer snel naar het dorp terug. Het ledenbestand van Het Witte Kruis telt begin 1945 al weer 273 en een jaar later 550 leden. Zuster A.A. Steilberg neemt afscheid, omdat zij zich als fysiotherapeute vestigt. Bij het Wit-Gele Kruis gaat zuster J.M.P. Boelrijk na 18 jaar wijkverpleging met pensioen. Er wordt van alles geprobeerd om het tekort aan verplegingsartikelen te lenigen. Men grijpt alles aan om aan de nodige goederen te komen. Als de burgemeester vraagt of men oorlogsschade heeft geleden, moet men dat goeddeels ontkennen. Slechts de verdwijning van verplegingsartikelen tijdens de oorlogsjaren met een waarde van 150 gulden wordt gemeld. Wel vraagt men aan de gemeente om teruggave van een bed, dat aan de dienst luchtbescherming was uitgeleend en op de zolder van het voormalige Armenhuis aan de Overtoom staat. Daarnaast is het bestuur ’ter ore gekomen’ dat er bruikbare goederen op diezelfde zolder liggen, die de kruisvereniging goed kan gebruiken.

Voormalig Armenhuis aan de Overtoom 14 in Castricum.
Voormalig Armenhuis aan de Overtoom 14 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In die tijd van schaarste worden zo af en toe goederen mondjesmaat ter beschikking gesteld door met name de overheid. In de herfst van 1945 weet het Noordhollandse Wit-Gele Kruis beslag te leggen op levensmiddelenpakketten voor een heel kwetsbare groep de 1- en 2-jarigen. Prompt worden ze naar de plaatselijke afdelingen vervoerd, waar de zusters de pakketten onder de meest behoeftige gezinnen uitdelen. In 1946 worden er ‘wat’ babypakketten, en 3 dekens, 18 lakens en slopen en enige warmwaterzakken toegewezen. Fietsbanden zijn ook een zeer schaars artikel, maar voor de wijkverpleegsters in ons uitgestrekte dorp van groot belang. De geneeskundige inspectie weet op een partijtje beslag te leggen, dat prompt aan de kruisverenigingen wordt aangeboden. Aandoenlijk is het aanbod van een Zuid-Afrikaans handelshuis dat ter bestrijding van schurft zeep ter beschikking stelt.

Het bestuur van het Wit-Gele Kruis

Als bestuursleden van de katholieke kruisvereniging worden in 1934 genoemd C.P. Spaansen als voorzitter, M. Marcker als secretaris en Sprengers als penningmeester. Na afloop van de tweede wereldoorlog treedt het bestuur en bloc af. Als voorzitter treedt aan de heer Dingerdis; de heren J. Mul en C. Borst worden respectieve!ijk secretaris en penningmeester. In 195 1 doet zich een merkwaardige zaak voor. Voorzitter Dingerdis moet om gezondheidsredenen plotseling aftreden. Voor 28 maart 195 1 wordt een vergadering ingelast om een nieuw bestuur te formeren, waarvoor zich ook een kandidaat heeft gemeld. Aan het begin van de vergadering blijkt de persoon niet aanwezig. Na enig wachten, wordt hij staande de vergadering gebeld. De dochter neemt het telefoontje aan en deelt mee dat vader niet thuis en ziek is. “En u moet er maar niet op rekenen dat hij voorzitter wordt.”

In 1937 was de EHBO post nog een simpele cabine. De dames zijn van links naar rechts Cies Steeman (trouwde later met Piet Vlaarkamp), Stien Stet, en To Juffermans.
In 1937 was de EHBO post nog een simpele cabine. De dames zijn van links naar rechts Cies Steeman (trouwde later met Piet Vlaarkamp), Stien Stet, en To Juffermans.

Het hevig in verlegenheid gebracht bestuur besluit bij gebrek aan een andere kandidaat hem toch maar te benoemen. Hoe dat verder is verlopen, wordt helaas niet vermeld, maar in 1953 blijkt het bestuur te bestaan uit voorzitter M.N.J. van der Meij, secretaris C. (To) Juffermans en penningmeester A.H.J. van Amsterdam. Men heeft weinig geluk met de bezetting van de voorzitterspost. Ook Van der Meij moet om gezondheidsredenen in 1956 aftreden. Hij krijgt met het oog op zijn gezondheidstoestand een ietwat merkwaardig afscheidscadeau: een kist sigaren! J. Mul neemt zo lang als vicevoorzitter de zaken waar. Dat zal zo jarenlang blijven, want in diezelfde functie treedt hij pas in 1960 af, waarbij hij tot erelid wordt benoemd. Hij zal de vereniging door de moeilijke periode rond de stichting van een nieuw kruisgebouw moeten loodsen. Onder zijn leiding zal het zo vurig gewenste Leenaershuis worden gesticht. Zijn opvolger Dirk Berlee komt binnen een jaar na zijn aantreden plotseling te overlijden.


Jaarboek 17, pagina 32

Jubileum van meester Nijsen in de Duinrandschool.
Jubileum van meester Nijsen in de Duinrandschool, van Oldenbarneveldweg 37 te Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het bestuur van Het Witte Kruis

De eerste vermelding van een bestuurslid komt voor in de brief van 1908 met betrekking tot de oprichting van het Witte Kruis. Het is secretaris H.A. Nijsen, die schoolhoofd is van de tweede openbare lagere school aan de Van Oldenbarneveltweg te Bakkum. Deze school kreeg later meer bekendheid als ‘de school met den bijbel’. In 1945 wordt een voorlopig bestuur gekozen bestaande uit: voorzitter N. Blokdijk, secretaris-penningmeester J. Joosse, G. Ronk, G.W. Verhoeven, N. de Jonge en de dames G. Hogenstijn-van Maarleveld en G. Jacobs-Wentink. In 1949 neemt Joosse het roer van de vereniging over en zal meer dan 30 jaar voorzitter blijven. De vereniging wordt opgedeeld in 2 afdelingen. De heer S. Kramer wordt secretaris/penningmeester van de afdeling Uitlening, Wijkverpleging en TBC-bestrijding. G.J. Schutter heeft diezelfde functie voor de afdeling Gezinsverzorging. De dames G. Schutter-Verpoorten en J. Joosse-Hellinga hebben veel bijgedragen tot de stichting van de afdeling Gezinsverzorging, waarvan mevrouw T. Offenberg-Podevin de leidster wordt.

Het bestuur heeft niet alleen de taak om de vereniging te leiden, maar stopt veel tijd in de omvangrijke administratie. Die bevat naast de ledenadministratie en de inning van de contributies van duizenden leden, ook de uitleenadministratie. De in de loop der jaren steeds groter wordende personeels- en salarisadministratie wordt jarenlang door deze functionarissen onbezoldigd bijgehouden. De boeken worden in 1958 tijdens een bezoek van de provinciaal penningmeester van het Witte Kruis ten huize van Kramer en Schutter gecontroleerd. Beiden wordt in een brief lof toegezwaaid voor de goede wijze waarop zij hun werk belangeloos hebben verricht in het belang van de gezondheidszorg van de Castricumse bevolking. In 1958 dreigt de gemeentesubsidie als gevolg van een gering overschot te worden gekort. Pas dan neemt men het besluit om tot vergoeding van de administratieve werkzaamheden over te gaan. Schutter doet kennelijk het meeste werk, een bedrag van 240 gulden per jaar vindt hij genoeg. In de zeven jaar dat hij het doet, is het werk meer dan verdubbeld. Als op 16 november 1983 het 75-jarig bestaan van het kruiswerk in Castricum wordt gevierd, krijgen Job Joosse en Ger Schutter voor hun grote verdienste van burgemeester Gmelich-Meijling de medaille van verdienste opgespeld. Zij hebben dan meer dan 30 jaar hun beste krachten aan de Castricumse gemeenschap gegeven.

Zuster C. Boots, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1931 tot 1966.
Zuster C. Boots, wijkverpleegster bij het Wit-Gele Kruis van 1931 tot 1966. Tot haar pensioen heeft zij haar werk aanvankelijk in Akersloot, daarna in Limmen en Castricum op de fiets gedaan.

Financiën

Het inkomen van de kruisverenigingen komt aanvankelijk grotendeels van contributies van de leden, aangevuld met wat subsidies. Tot de vijftiger jaren wordt het kruiswerk deels nog gezien als een vorm van liefdadigheid. Dit blijkt uit het feit dat het inkomen af en toe wordt aangevuld met de opbrengsten van fancy fairs, collecten en dergelijke. Door de financiële crisis dreigt Het Witte Kruis in 1949 met haar activiteiten in de gezinsverzorging te stoppen. Door persoonlijk ingrijpen van burgemeester Smeets wordt dat voorkomen. Het gemeentebestuur zegt financiële steun toe. In de vijftiger jaren zijn de financiële zorgen zo groot, dat Het Witte Kruis besluit tot een actie onder bedrijven en instellingen om fondsen te verwerven. Er gaan in 1955 brieven uit naar Duin en Bosch, PWN en de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. In de brieven wordt er melding van gemaakt, dat met de PTT, de Hoogovens en de Koninklijke Marine al overeenkomsten zijn afgesloten.
De provincie Noord-Holland wijst het verzoek af; wat het antwoord van de anderen is, wordt niet vermeld. Als argumenten voor de verzoeken worden genoemd, dat de gezinsverzorgsters geen rijwielvergoeding en ook geen vakantiegeld krijgen, wat ze rechtens toekomt. Een financieel overzicht uit 1954 van het Witte Kruis vermeldt een bedrag aan salariskosten van 5.600 gulden. In 1973 is dat gestegen tot 305.000 gulden en staan er 50 personen op de personeelslijst.

De aanvankelijk kleine vereniging is uitgegroeid tot een middelgrote onderneming. De overheid komt in de jaren (negentien) zestig gelukkig met een goede regeling, waardoor het kruiswerk uit de hoek van de liefdadigheid wordt gehaald en aan de financiële zorgen goeddeels een einde komt. Voor 213 wordt het werk van de kruisverenigingen voortaan vergoed door rijks- en gemeentelijke subsidies. Het restant moet door de leden opgebracht worden. De contributies van de duizenden leden worden tot in de zestiger jaren nog steeds huis aan huis opgehaald. Voor het Wit-Gele Kruis is in de vijftiger jaren mejuffrouw Van Amsterdam ingeschakeld om de contributies te innen. Zij krijgt er een kleine vergoeding voor. Voor elk nieuw lid, dat zij ronselt, krijgt ze een gulden. Langzamerhand ziet men in dat het ophalen van geld aan huis te tijdrovend en te kostbaar is. Nog in 1969 wordt gesproken over het probleem van de contributie-inning ‘in het veraf gelegen Molendijk’. Kort daarna verdwijnt de geldloper uit het dorpsbeeld en gaat men over op een geautomatiseerde administratie en contributie inning. Men veronderstelt, dat men daarvan de primeur voor Castricum heeft. Daarom laat men in 1970 een artikeltje in het Nieuwsblad voor Castricum opnemen, waarin dat trots wordt vermeld. De verpleegster die de gezinnen goed kent, wordt regelmatig in probleemgevallen om advies gevraagd. Als een gezin de contributie niet kan opbrengen, wordt een aangepast tarief gerekend ‘volgens de beoordeling van de kraamverpleegster’. ‘Dreestrekkers’ (red: mensen met AOW uitkering) krijgen ook contributievermindering.

TBC-bestrijding

Tot 1960 heeft Nederland te maken gehad met tuberculose-epidemieën. De kruisverenigingen hebben een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen de volksziekte nummer 1, zowel in de preventieve als in de verzorgende sfeer. Vele door de ziekte getroffen Castricummers worden veelal voor enige maanden in ziekenhuizen en sanatoria opgenomen. Volstrekte rust is de remedie om van de gevreesde ziekte te genezen. Namen van sanatoria zullen voor vele Castricummers een bekende klank hebben. In Berg en Bosch in Bilthoven, Dekkerswald in Groesbeek, Maria-oord in Rosmalen en Erica in Nunspeet hebben tientallen dorpsgenoten enige tijd doorgebracht. Aan de opnamen hebben de kruisverenigingen veel werk gehad.

Men is in coördinerende en administratieve zin ingeschakeld in de grote landelijke campagne om de vreselijke ziekte voor-


Jaarboek 17, pagina 33

goed de baas te worden. Ter bestrijding van de kosten worden door rijk en gemeente extra subsidies verstrekt. Daarnaast zijn er ook inzamelingsacties en worden collecten gehouden. Zo is er ook een schenking van 150 gulden van de dameskrans Dorcas.

Hotel-café Borst aan de Van Oldenbarneveldweg 25 in Bakkum.
Hotel-café Borst aan de Van Oldenbarneveldweg 25 in Bakkum (1989). Collectie Oud-Casticum. Toegevoegd.

In 1947 treedt ‘Het Zaansch Muziek- en Cabaretgezelschap’ belangeloos in Hotel Borst op. De opbrengst valt na aftrek van de kosten echter wat tegen. Reden voor het gemeentebestuur om eens te informeren naar de onkostennota van het gezelschap. Door de landelijke Emmabloem-collecte worden huis aan huis- en straatcollecten gehouden. Tijdens de ledenvergadering van Het Wit-Gele Kruis van 16 november 1948 wordt de in het kader van de campagne gemaakte film over de TBC-bestrijding vertoond. “Het was jammer”, schrijft de secretaris “dat niet meer helangstellenden aanwezig waren. want het was een lust om te zien”. Een merkwaardige uitspraak. Ook thuis worden patiënten verpleegd, waarvoor de kruisverenigingen de beschikking hebben over ligtenten.

Voormalig TBC paviljoen De Wisk, afgebroken in 2011. Duin en Bosch, Oude Parklaan in 1950.
Voormalig TBC paviljoen De Wisk, afgebroken in 2011. Duin en Bosch, Oude Parklaan in 1950. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In die tijd was het een bekend verschijnsel als op het erf van een woning een dergelijk bouwsel stond opgesteld. Een houten huisje met een schuin dak met aan de voorzijde openslaande deuren voorzien van veel glas. De patiënten werden in volstrekte bedrust zoveel mogelijk bloot gesteld aan de – toen nog – frisse buitenlucht. De piek van de epidemie ligt in het jaar 1953. De kruisverenigingen melden in dat jaar de meeste verpleegdagen. Een van de grootste gezondheidscampagnes die ons land heeft gekend, is een overweldigend succes geworden. In 1957 wordt met terechte trots vermeld dal er geen enkele verpleegdag meer aan de tuberculose besteed is. Het kruiswerk heeft een niet te onderschatten rol gespeeld in dit succes.

In oktober l938 werd het gebouw De Kern geopend.
In oktober l938 werd het gebouw De Kern geopend. Overtoom 15 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De huisvesting

Het consultatiebureau is jarenlang ondergebracht geweest in hel jeugdhuis De Kern aan de Overtoom. Het magazijn was gevestigd in het ‘kruisgebouwtje’ aan de Burgemeester Mooijstraat. In de zomermaanden van de jaren (negentien) vijftig wordt De Kern als jeugdherberg gebruikt en moeten de kruisverenigingen naar elders uitwijken. Een onderkomen wordt dan gevonden in het veilinggebouw achter het station, daar waar nu (red: 1994) Dijkman Kaas is gevestigd. Deze situatie is verre van ideaal en het Wit-Gele Kruis neemt in 1948 het initiatief tot de stichting van een kruisgebouw. Al vanaf het prille begin wordt er rekening mee gehouden dat het gebouw ook door het Witte Kruis gebruikt zou moeten worden. Vooral het financiële aspect is de drijfveer geweest. Weliswaar wordt in de jaarverslagen over en weer gesproken over ‘goede’ en ‘bevredigende’ samenwerking, maar tussen de regels door kan de lezer een zeker wantrouwen niet ontgaan. Zo vindt op 5 juni 1952 een vergadering van de beide besturen plaats. Doel van het overleg is ‘om verschillen van inzicht op te helderen’. Er blijken problemen te zijn met betrekking tol de uitleen van verplegingsartikelen en een onduidelijke overeenkomst over de kraamhulpverlening. Het gesprek is kennelijk toch niet zo bevredigend verlopen getuige een aantekening in het notulenboek van het Wit-Gele Kruis: “De samenwerking is ‘vrij goed’ , maar wel probleem met beheer magazijn” .

In het begin van de jaren (negentien) vijftig wil het Wit-Gele Kruis zich in de nog overwegend rooms-katholieke gemeenschap sterk profileren. Maar men weet ook dat zowel door de ontkerkelijking als de geplande uitbreiding van hel landelijke dorp de verhoudingen volstrekt anders zullen komen te liggen. Als er wordt gesproken over de stichting van een kruisgebouw, is de geestelijk adviseur steeds nadrukkelijk aanwezig. De derde partij in de besprekingen is de gemeente Castricum in de persoon van burgemeester Smeets. De financiën vormen een groot struikelblok voor de zo vurig gewenste nieuwbouw. In 1951 komt de begroting uil op een bedrag van 70.000 gulden. Men schrikt daarvan zo hevig, dat men prompt besluit om het plan nog maar even in de ijskast te zetten. “Eerst het bouwfonds nog maar even opvoeren”, is de mening van het bestuur van hel Wit-Gele Kruis. Van meet af aan is men het over de naam van het gebouw eens. Het moet het Dr. Leenaershuis worden. Deze rooms-katholieke huisarts was een zeer geliefd persoon in het dorp. Over hem is een uitgebreid artikel verschenen in het 13e Jaarboekje (1990). Hij was medisch adviseur en vicevoorzitter van het Wit-Gele Kruis.

Na zijn dood in 1944 is door de bevolking geld bijeengebracht, dat in een fonds is gestort. Het ‘Leenaersfonds’ bevat 3.625 gulden, dat men wil aanwenden als startkapitaal voor een kruisgebouw. De plek is ook al uitgezocht, aan de Mient ongeveer op de plaats waar het woonhuis van Leenaers heeft gestaan. Naast gemeentelijke goedkeuring is ook van de Nederlandse Spoorwegen toestemming nodig. Als die in 1954 komt, staan alleen de financiën nog in de weg. Die drempel is zo groot, dat het nog jaren zal duren voordat met de bouw begonnen zal worden. De drie partijen hebben evenzovele opties. Het is óf alleen het Wit-Gele Kruis, óf tesamen met het Witte Kruis, óf de gemeente gaat tot stichting over. In 1954 geeft burgemeester Smeets er nog de voorkeur aan dal beide verenigingen niet onder één dak komen. Het bestuur van het Wit-Gele Kruis heeft voorkeur voor samenwerking, maar men verzuimt kennelijk toch om goed met de andere partij te overleggen. Op 2 november 1956 wordt een gezamenlijke vergadering belegd, waarin het Witte Kruis haar ongenoegen uitspreekt over het feit dat men uit de pers moet vernemen, dat de plannen al vergevorderd zijn. Men belooft om het Witte Kruis van verdere plannen ‘op de hoogte te houden’.

Zuster Margot H. Meihuizen van het Wille Kruis vanaf 1945 tot 1963.
Zuster Margot H. Meihuizen van het Wille Kruis vanaf 1945 tot 1963. Met haar autootje toerde zij in haar vrije tijd belangeloos met hulpbehoevenden en ouden van dagen door de omgeving.

Badhuis

Tot ver in de vijftiger jaren zijn vele huizen nog niet voorzien van een douche gelegenheid. Vele gemeenten hadden al lang daarin voorzien door de stichting van een badhuis. Zo niet de gemeente Castricum. De enige mogelijkheid was er door gebruik te maken van de faciliteiten van Duin en Bosch. Alleen op zaterdag middag kon men in het badhuis daar een douche nemen. Kort na de tweede wereldoorlog kreeg men alleen toegang tot het badhuis als men een verklaring van de huisarts kon tonen dat men geen schurft had. Al in de jaren (negentien) veertig had het Witte Kruis aan het gemeentebestuur gevraagd een dergelijke voorziening in het dorp te treffen. Kort na de tweede wereldoorlog antwoordt de gemeente dat door gebrek aan bouwmaterialen van een dergelijke bouw geen sprake kan zijn. Aan het architectenbureau J. Luinge en M. Bart te Alkmaar wordt de opdracht gegeven om een ontwerp voor het kruisgebouw te maken.


Jaarboek 17, pagina 34

Het ontwerp moel voorzien zijn van een badhuis met 15 cellen. Men vindt dit wel wat veel, maar de gemeente acht dat aantal noodzakelijk. De besturen van de beide kruisverenigingen gaan eens een kijkje nemen in Volendam waar zojuist een kruisgebouw is geopend. Daar hoort men dat de exploitatie van een badhuis niet rendabel is. Mede gelet op de bouwvoorschriften voor de woningbouw waarin een badvoorziening moet zijn opgenomen, besluit men uiteindelijk om het badhuis uit het ontwerp te schrappen.

Een andere optie

Burgemeester Smeets spreekt op 3 januari 1956 in aanwezigheid van beide besturen de wens uit dat elke vereniging voor zichzelf een eigen gebouw moet stichten. Maar de beide kruisverenigingen vrezen voor een exploitatietekort. “Geld speelt geen rol, als het wijkgebouw er maar komt”, moet de burgemeester gezegd hebben, aldus de notulen van het Wit-Gele Kruis. Maar al tijdens de vergadering komt hij tot andere gedachten. Er moet een gebouw komen dat door beiden geëxploiteerd gaat worden. Het Witte Kruis heeft er weliswaar wat moeite mee, maar gunt de andere partij uiteindelijk de eer om het gebouw te stichten. Zij zijn het toch geweest die het initiatief hebben genomen en daar is nog het (katholieke) Leenaersfonds. Men blijft opzien tegen de hoge kosten van een nieuw gebouw en als de pastorie van de Nederlands Hervormde kerk aan de Overtoom leeg komt, laat men daar zijn oog op vallen. Het aankoopbedrag van 14.000 gulden is weliswaar niet zo hoog, maar het gebouw is zeker niet geschikt om er zo maar in te trekken. De verbouwing zal veel meer kosten, zo’n 60.000 gulden is de raming. En bovendien blijkt dat het de eerste 3 jaar niet ter beschikking zal komen. Deze mogelijkheid laat men dan ook al snel weer vallen.

Noodziekenhuis

Op zoek naar exploitatiemogelijkheden wordt van alles bedacht om het kruisgebouw rendabel te maken. Zo is er het idee om van de eerste verdieping van het kruisgebouw een noodziekenhuis te maken. Ook samenwerking met het Rode Kruis en de EHBO komen als opties uit de hoge hoed. De geestelijk adviseur van het Wit-Gele Kruis geeft in een vergadering nog eens zijn standpunt weer, dat de katholieken alles in eigen hand moeten houden en beslist niet moeten samenwerken met ‘die anderen’. De voorzitter reageert zeer geagiteerd en zegt dat degenen, die dàt willen ook maar voor geld moeten zorgen. De burgemeester juicht de samenwerking nu toe, maar het bestuur van het Witte Kruis heeft een andere mening. Voorzitter Joosse van het Witte Kruis vindt dat de stichting van een kruisgebouw een gemeentelijke activiteit moet zijn. Vervolgens zou het beheer in particuliere handen moeten komen. Hij pleit voor een beheerscommissie onder voorzitterschap van de burgemeester. Hij ziet het gebouw als een gezondheidscentrum voor Castricum, dat ook voor andere doelen dan alleen het kruiswerk gebruikt zou kunnen worden.

Op 30 januari 1956 vindt nog eens een bespreking met alle partijen plaats op het gemeentehuis. Aan de orde is de herziene begroting. De burgemeester zegt dat de gemeente garant zal staan voor de rente van de geldlening. Het bestuur van het Witte Kruis weigert om haar handtekening te zetten. “Dat is het werk voor de stichting.” – “Maar er is nog geen stichting , die komt pas na bouw”, zegt voorzitter Mul. In de vergadering van 4 juli 1956 besluit men uiteindelijk om nieuwe tekeningen te laten maken. Het nieuwe gebouw zal geen badhuis krijgen en ook geen zusterkamer, waaraan volgens de besturen geen behoefte bestaat. Op 20 september 1956 blijkt dat men nog steeds geen overeenstemming heeft bereikt over wie de opdrachtgever gaat worden. Moet het nu het Wit-Gele Kruis worden of de gemeente? De geestelijk adviseur doet ook nog een duit in het zakje. Hij heeft er een contributieverhoging voor over om alles in katholieke handen te houden. Maar hij vindt geen enkele bijval en zijn idee wordt eensluidend afgewezen. Het Wit-Gele Kruis gaat verder met de ontwikkeling van de plannen en uiteindelijk kan Mul op 15 november 1958 meedelen dat de aanbesteding kan beginnen. Er is nog een laatste premie binnengehaald voor de 2 woningen die op de eerste verdieping zijn gepland. Met de gemeente is een erfpachtcontract afgesloten dat afloopt op 31 december 2008. Het gemeubileerde gebouw wordt in een stichting ondergebracht. Het Witte Kruis weigert nu met dezelfde argumenten de exploitatiebegroting te ondertekenen. In die vergadering zijn twaalf leden van het Witte Kruis, drie van het Wit-Gele Kruis en twee doktoren aanwezig. Hel zijn dokter A.H. van der Werff en dokter H. Wieringa. De laatste doet nog eens een beroep op eensgezindheid. Bij al deze halsstarrigheid wijst de burgemeester op de afspraken die op 23 oktober 1956 zijn gemaakt, waarin men akkoord is gegaan met de constructie om het Wit-Gele Kruis de eer van het bouwen te laten. Ten langen leste komt het er dan toch van en vindt op 16 december 1958 de aanbesteding voor de bouw van het wijkgebouw met 2 bovenwoningen plaats. In De Rustende Jager zijn de Castricumse aannemers uitgenodigd. De laagste inschrijver blijkt Jan Res te zijn, die voor 83.250 gulden het gebouw mag realiseren.

Het Leenaershuis, in 1959 in gebruik genomen door de gezamenlijke kruisverenigingen.
Het Leenaershuis, in 1959 in gebruik genomen door de gezamenlijke kruisverenigingen. Aanvankelijk zou er nog een vleugel mer een badhuis aangebouwd worden, hetgeen uiteindelijk niet meer nodig was.

De opening

De eerste steenlegging is op dinsdag 24 maart 1959. De tekst op de door burgemeester Smeets gelegde steen is: “Eerste steenlegging Dr. Leenaershuis 24 maart 1959”. Besloten wordt om het meubilair via boekhandel C. Stuifbergen aan te schaffen.


Jaarboek 17, pagina 35

Van Amsterdam wordt tot ceremoniemeester bij de opening benoemd. Volgens katholiek gebruik zal het gebouw ingewijd worden, waartoe in verband met de vele niet-katholieken een korte inleiding over de betekenis daarvan gegeven zal worden. Mevrouw E.S Veenstra-Pieterse betrekt de conciërgewoning, hetgeen geestelijk adviseur kapelaan J.J. Tuyp tegen de borst stuit, omdat zij van het Witte Kruis is. Zuster Van Beers krijgt de andere woning toegewezen. Onenigheid over het beheer is er nog steeds als de grote dag daar is. Op 14 oktober 1959 onthult mevrouw Leenaers de plaquette met de afbeelding van haar echtgenoot, naar wie het kruisgebouw is genoemd. In de toespraken wordt dank gebracht aan de gemeente Castricum, het Leenaersfonds, de Hoogovens en de stichting Volksherstel voor de financiële steunverlening. Tot de sprekers behoren onder andere pastoor Minnebo en G.H. Hemmer als directeur van de Raiffeisenbank. Het zevenjarig dochtertje van vicevoorzitter Mul krijgt de eer om aan mevrouw Leenaers de bloemen te overhandigen. Haar zoon G. Leenaers spreekt een dankwoord uit voor de eer die aan zijn vader is bewezen.

De stichting

Na de opening onderhandelt men eind 1959 verder over het beheer van het gebouw. De door de gemeente opgestelde concept statuten vinden geen genade in de ogen van het Witte Kruis. Men vindt dat de gemeente te veel macht houdt ten koste van het particulier initiatief. Eindelijk wordt op 12 februari 1960 de stichtingsvergadering gehouden. Meubilair en magazijn moeten in beheer van de stichting komen, vindt men “ter voorkoming van eeuwige twistappel”, aldus de notulen. In 1966 komt het Witte Kruis met het initiatief voor een tweede wijkgebouw, dat in Molendijk zou moeten komen. Het Witte Kruis heeft ondertussen een naamswijziging gekregen, sinds 1 januari 1966 is het gewijzigd in het ‘Groene Kruis’. Men heeft al een bouwfonds ingesteld. Daarover wil de gemeente opheldering hebben, waarop het bestuur antwoordt dat het fonds wordt gevoed met ontvangsten uit de Emmabloemcollecte. “Dat is een activiteit van het Groene Kruis” geeft het bestuur aan. Fijntjes wordt nog even opgemerkt: “Waarvoor wij geen extra subsidie hoeven te vragen, zoals destijds wel aan het Wit-Gele Kruis is verstrekt.” Dit plan is nooit uitgevoerd. Wel wordt in 1970 in Molendijk een dependance in gebruik genomen en toen dat niet meer nodig was, een dependance als zuigelingen- en kleuterconsultatiebureau in Geesterhage.

Het personeel

In de geschiedenis van de kruisverenigingen zou op de eerste plaats het werk van het personeel genoemd moeten worden. Zij zijn het toch die het gezicht van het kruiswerk over tientallen jaren hebben bepaald. Maar behalve wat administratieve gegevens en wat losse aantekeningen komt het verhaal van de zuster niet uit het archief te voorschijn. Het is ondoenlijk om een opsomming te geven van de vele honderden vrouwen, die in dienst van de beide kruisverenigingen zijn geweest. Gelukkig is een oud geïllustreerd weekblad ‘De Katholieke Illustratie’ zo vriendelijk geweest om in 1952 een artikel over het wijkwerk in Castricum te plaatsen onder de titel: “Wat de zusters doen”.

Een sfeertekening

Als sfeertekening volgen daaruit enige episoden:

“We hebben zo’n dorp uitgezocht, een aardig, riant dorp: Castricum, achter de duinen, en we zijn op stap gegaan met de twee zusters van het Wit-Gele Kruis, die daar hun werk doen. Ik moet u zeggen , dat mijn sympathie voor de bromfiets aanmerkelijk is gestegen, want de zusters kunnen nu de energie, die ze anders verbruikten om hun district rond te fietsen gebruiken voor hun eigenlijke werk. Wat dat werk is? Vraag liever wat ze niet doen. Ze gaan er op uit om zieken te verplegen, zoals mevrouw Voskuyl, die lange tijd bedlegerig is. Het was een lang lijstje dat de zuster nog moest afwerken, maar toen ze eenmaal binnen was, had ze opeens geen haast. Rustig, gemoedelijk deed ze haar werk, maar het ging allemaal zo doelmatig, zo zeker, dat je je afvroeg of er wel kunst aan was. Klaar? Dan naar het volgende adres, een boerderij. Even aanrijden daar waar een t.b.c.-patiënt in een ligtent kuurt, voor de controle.

Een foto, die bij het artikel in de Katholieke illustratie in 1952 was geplaatst. Dokter de Jongh en zuster Bosdriesz ontmoeten elkaar onderweg.
Nog een foto, die bij het artikel in de Katholieke illustratie in 1952 was geplaatst. Dokter de Jongh en zuster Bosdriesz ontmoeten elkaar onderweg.

Onderweg naar de volgende boerderij ontmoet ze op een binnenweggetje de dokter. Bromfiets en auto stoppen; de dokter krijgt verslag van haar bevindingen en zij nieuwe instructies; een gewijzigde behandeling van een patiënt. Dag zuster , dag dokter. Het is mooi weer vandaag en voor de boerderij wordt de zuster al begroet door de vrouw des huizes met haar kroost. Johan komt een handje geven. maar haar volle aandacht gaat uit naar de jongste spruit, die ze kent vanaf zijn eerste levensuur. In Castricum is nog geen centrum voor kraamzorg en de zuster van de wijk is tevens kraamverpleegster. Ze heeft dat boerenzoontje ‘zelf gehaald’ .
Na de controle het advies, kom maar naar het consultatiebureau voor zuigelingen. Daar zal de zuster ook weer moeten zijn om de districtskinderarts te assisteren. En kom dan ook maar eens met de groteren naar het kleuterbureau. Daar is de zuster ook alweer bij. Voor de verandering eens wat ander werk, we gaan op bezoek bij een paar oudjes; bejaardenzorg heet dat. Opa Hourik, gepensioneerd veldwachter, oud 93 jaar en zijn 87-jarige echtgenote zijn ruim 65 jaar getrouwd en ze zitten nog altijd in hun eigen kleine gedoetje. Als we binnen komen, is oma bezig met piepers jassen en opa kijkt belangstellend toe. We maken een plaatje en als de fotograaf aan 0ma vraagt om naar opa te kijken, interrumpeert de oude baas: “Dat hoefden ze 65 jaar geleden ook niet te zeggen.” Alles is in orde en we gaan maar weer. We draaien nog een paar ziekenbezoekjes af en bewonderen nog ettelijke wolken van baby’s.

Ondertussen filosoferen we hoe vrij kort geleden, zo’n veertig jaren, toen deze gezondheidszorg nog niet bestond, één op de vier baby’s voor het eerste levensjaar stierf. Dat komt door die ‘brommende’ wijkzusters. die het klaarspelen al of niet eigenwijze moeders te leren wat je wel en niet moet doen. Dan brengt de zuster


Jaarboek 17, pagina 36

Zuster Bosdriesz, zij wordt beschreven in het artikel in de katholieke illustratie van 1952. Deze foto komt ook bij dat artikel voor. Zij is zojuist met haar Solex op de boerderij van de familie Twisk - Wassenaar aan de Heereweg gearriveerd.
Zuster Bosdriesz, zij wordt beschreven in het artikel in de katholieke illustratie van 1952. Deze foto komt ook bij dat artikel voor. Zij is zojuist met haar Solex op de boerderij van de familie Twisk-Wassenaar aan de Heereweg gearriveerd.

een bezoekje waar we niet hij horen. Haar zorg strekt zich namelijk ook uit tot de aanstaande moeders en eerlijk gezegd zo’n controle bezoek voor de prenatale zorg is niet iets waar je over moet schrijven in een illustratie. We snappen niet hoe de zuster het voor elkaar speelt om van de morgen tot de avond te jakkeren. En van haar antwoord dat het ‘gewoonte’ is, worden we ook niet veel wijzer. Er is trouwens sprake van dat er nog een derde wijkzuster voor het Wit-Gele Kruis komt, als er gemeente subsidie komt. Voor de verandering naar het gemeentehuis. waar drie gewichtige mannen een onderhoud hebben met een wijkzuster. Het zijn burgemeester Smeets van Castricum, burgemeester Sutman Meijer van Heerhugowaard en tevens secretaris van het Wit-Gele Kruis in Noordholland en dokter De Jongh, die we straks al op een binnenweggetje aantroffen met één van de wijkzusters. Burgemeester Smeets wil wel, maar ja er is zoveel …

We bezoeken ook nog een verlamde vrouw die al sinds jaren in een bedstee ligt. De zuster moet er voor zorgen dat het arme mensje niet doorligt, het niet te koud en niet te warm heeft en voldoende gevoed wordt. Wat de zuster zelf niet kan, moet zij aan de huisgenoten leren. Aan hel einde van de dag maken we de balans op: prenatale zorg, kraamverpleging, zuigelingen- en kleuterzorg, ziekenverpleging, gebrekkigen- en bejaardenzorg, t.b.c.-bestrijding en controle. Is er nog meer, zuster? Ja, ’s zomers moet de hygiëne op het kampeerterrein gecontroleerd worden. De zusters vinden dat alles ‘niet zoveel werk’ en ‘het is zo gebeurd’, maar als je dat zo’n dertig – veertig keer achter elkaar doet, is het avond voordat er een uurtje rust overschiet. De avond is al aan het vallen, als we Castricum verlaten. Onderweg zien we nog hoe zuster Bosdriesz ergens voor een bezoekje aan de bel staat. Buiten het dorp loopt zuster Landman alweer met haar trouwe brommer een erf op waar onder een hemel van drogend wasgoed kinderen en een hond dartelen. Twee zusters in Castricum, zo zijn er duizenden in het land.”

Personeelsschaarste

Regelmatig is er gebrek aan wijkzusters en de kruisverenigingen verzinnen van alles om personeel naar Castricum te halen. Mogelijk kan het te maken hebben met de slechte beloning. De pensioenvoorziening van zuster Boelrijk is niet best geregeld. Als zij in 1946 met pensioen gaat, wordt zij afgescheept met een wandlampje en een pensioen van 750 gulden per jaar. Dit leidt nog jaren later op 14 november 1950 tot een rel tussen de rooms-katholieke raadsfractie en het bestuur van het Wit-Gele Kruis. De raadsfractie heeft heftige kritiek op haar lage pensioen. Het bestuur ontkent heftig, maar haalt ter vergadering bakzeil. Ter plekke wordt haar pensioen met 400 gulden verhoogd. In 1962 worden getrouwde vrouwen opgeroepen om gezinsverzorgster te worden. Meisjes worden aangespoord om ‘een echt vrouwelijk beroep’ in de gezinsverzorging te kiezen. In een advertentie van 1975 wordt de ligging van ons dorp aangeprezen als lokmiddel voor de kandidaten: “In het mooie Castricum, gelegen aan de voet van het natuur- en recreatiegebied Het Noordhollands duinreservaat mer de prachtige bossen, duinen en het mooie strand heeft het Groene Kruis voor u vacant de functie van wijkverpleegkundige.” Ook de huisvesting wordt in deze advertentie aangeprezen: “De woningdienst van de gemeente Castricum stelt op korte termijn een passende en zelfstandige woonruimte in het vooruitzicht.” Of dat laatste waar is, is niet duidelijk. Maar het huisvestingsprobleem speelt al langer een rol. Om deze reden trekken dan ook regelmatig zusters naar elders. Wanhopig wendt het bestuur van het Groene Kruis in 1967 zich tot de gemeente met het verzoek om een dreigend vertrek van een gezinsverzorgster te voorkomen. Het gemeentebestuur belooft haar ‘binnen niet al te lange tijd’ zelfstandige woonruimte te verschaffen. Men voegt er nog aan toe: “Eventueel over een half jaar”. Maar vier jaar later blijkt de zuster zich nog steeds te moeten behelpen met ‘op kamers’ wonen in Castricum en inwonen bij haar moeder in Amsterdam. Als zij haar ontslag aanbiedt, heeft men een onderhoud op het gemeentehuis en trekt de gezinsverzorgster met nieuwe beloften haar ontslag in. Maar een jaar later is er nog niets veranderd. En andermaal schrijft de vereniging naar de gemeente. Het antwoord is op 23 juni 1972 eindelijk positief: zij krijgt een woning aangeboden, die zij in het najaar kan betrekken.

Zuster Weel op haar afscheid van de kruisvereniging.
Zuster Weel op haar afscheid van de kruisvereniging rechts dhr. J. Joosse. Foto Ad van de Velde. Toegevoegd.

De ontzuiling

Vele tientallen jaren hebben de twee kruisverenigingen naast elkaar en samen gewerkt. Men begint langzaam in te zien dat het een inefficiënte wijze van werken is. Het komt voor dat twee zusters tegelijkertijd een flatgebouw betreden en dat vervolgens ieder haar eigen patiënt bezoekt. Via een lange weg van discussies komt men uiteindelijk tot de conclusie dat men tot fusie moet over gaan. Men heeft ook weinig keus, want het voortbestaan van kleine kruisverenigingen wordt door aangescherpte regelgeving en subsidiëring vrijwel onmogelijk gemaakt.
Op 1 januari 1978 komt de onvermijdelijke fusie tussen het Groene Kruis en het Wit-Gele Kruis tot stand. De naam wordt gewijzigd in ‘Kruisvereniging Castricum’. Het personeel treedt op die datum in dienst van de Stichting Samenwerkende Kruisverenigingen in de IJmond te IJmuiden. Daarmee wordt een nieuwe weg ingeslagen, waarmee tegelijkertijd een periode wordt afgesloten. Een periode van twee kruisverenigingen waarin veel mensen, personeel en bestuursleden hun beste krachten aan de gezondheid van ons dorp hebben gegeven.

F. Baars

Bronnen:

  • Archief van het Witte Kruis
  • Archief van het Wit-Gele Kruis
Abonneer
Laat het weten als er
0 Reacties
Nieuwste
Oudste
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties