Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 18, pagina 37
Het Knophuis en zijn bewoners
Het Knophuis, een van de oudste boerderijen van Castricum, staat aan de Overtoom. Vele jaren was er het bedrijf van de firma Steeman gevestigd. De naam ‘Knophuis’ is hoogstwaarschijnlijk aan de boerderij gegeven vanwege een grote koperen knop op de voordeur.
Eigenlijk was het nooit een boerderij als zodanig. Er was geen dors of hooiberg in, wel een gedeelte voor stalling van wat paarden. Het wordt in de archieven dan ook meestal beschreven als ‘herenhuysinge’. Het is in de oude tijd dan ook bewoond geweest door vele ‘Heren’ zoals schouten, een chirurgijn en een predikant.
De eerste ons bekende vermelding van het huis van de schout vin den we in een akte, waarin de ‘heerlijke rechten’ van de Heerlijkheid van Castricum in het jaar 1691 overgaan van Cornelis Geelvinck, ambachtsheer van Castricum op zijn zoon Joan Geelvinck. Letterlijk is dit als volgt omschreven:
“Wijders nog het huys ende erve, daer tegenwoordigh de Schout van Castricum in woont, staande en gelegen in de Kerkbuurte aldaar, met de vangschuur ende het erf daar dezelve opstaat, groot 132 roeden, zijnde leenroerig van den Huyse van Egmond en andere getimmerten, mitsgaders erven en gronden daer bijbehorende, item de tuyn ende het land, groot int geheel omtrent dog zoo groot ende kleyn, als het zelve aldaer gelegen is, ende bijde gemelde Schout bewoond ende in huur gebruickt word, belast zijn de het voorsz. huys met een zomme van 500 gulden capitaal, die Catharina Jansz., weduwe van Gerrit Schouten of haer regt hebbende, daerop spreekende heeft, per reste van haer bezegelde brief van de zomme van 700 gulden daer van zijnde in dato 7 Maart 1664.”
Zoals al eerder vermeld, het Knophuis was geen boerderij als zodanig, maar een herenhuis. Aan de achterkant was een keuken met een grote schouw vol tegeltjes met allerlei voorstellingen. In de keuken was een pomp en om de hoek van de deur een regenput. Aan de oostkant van het huis was ook buiten nog een pomp.
Verder waren er vier kamers en een opkamer met een kelder eronder. In alle kamers waren open haarden en verdeeld over de woning nog 8 bedsteden (zie plattegrond op pagina 39). In de kamer aan de voorzijde was een bedstede met een halfronde achterwand vanwege de haard in de binnenkamer erachter. Onbegrijpelijk hoe een mens (of twee!) hierin konden slapen. In de kamer aan de oostzijde van het huis waren bedsteden met ongeveer 1 meter ruimte ervoor, niet met halve deurtjes zoals gewoonlijk, maar met deuren tot de grond, zodat de bedden niet te zien waren. Rond het herenhuis stonden ook schuren en paardenstallen.
Vanuit het Knophuis naar het westen gezien was er vroeger geen enkele bebouwing en had men een vrij uitzicht op het duingebied; latere kopers noemden het huis toen ook ‘Duinzicht’.
De Schouten
Uit de archiefstukken blijkt dat het Knophuis werd bewoond door elkaar opvolgende schouten en met name schout Leonard Tempelaar, Joachim Nuhout van der Veen en Pieter Kieft. Hoogstwaarschijnlijk hebben enkele hieraan voorafgaande schouten eveneens in het Knophuis gewoond; in de archieven is niets over hun woonhuis te vinden.
De eerste vermelding van het huis van de schout, zoals bij het begin van dit artikel is omschreven, was in het jaar 1691. In dat jaar was Cornelis de Bra schout van Castricum; hij was dit van 1690 tot 1705. Na hem kwam Johannes Rollerus tot 1729 en voor een half jaar als tijdelijke schout, zijn zoon Melchior Veeris Rollerus tot eind 1729. In januari 1730 werd zijn plaats ingenomen door Leonard Tempelaar.
Leonard Tempelaar
De nog jonge en ongehuwde Leonard Tempelaar kwam in het begin van 1730 uit ‘s-Hertogenbosch naar Castricum. Hij was
Jaarboek 18, pagina 38
geboren in Mierlo; zijn vader Abraham Tempelaar en zijn moeder Antoinette Aalstius, stierven beiden in 1722. Zijn zuster, Magtalina Tempelaar, woonde al in Castricum, waarschijnlijk bij haar oom, de predikant Ds. Henricus Aalstius. Tempelaar kwam uit een oude voorname familie. Leden van deze familie hadden vele belangrijke ambten bekleed. In de kathedrale Sint Janskerk in ‘s-Hertogenbosch is nog een grote grafsteen te zien van ene Abraham Tempelaers, onder andere rentmeester van de geestelijke goederen over het kwartier Kempenland en stadhouder, gestorven op 22 Jan 1675.
In welk huis in Castricum Leonard Tempelaar in 1730 woonde, is niet na te gaan, maar op 26 mei 1733 kocht hij een huis in de Kerkbuurt met een erf ter grootte van 269 roeden; dit was nog niet het Knophuis. Volgens archiefgegevens stond dit huis vermoedelijk aan de noordzijde van de Dorpsstraat op de hoek van de Korte Cieweg.
Op 24 april 1735 trouwde hij met Johanna Clara Kerkhoven. Deze Johanna kwam uit ‘s-Hertogenbosch en was de weduwe van Jacob Mobach. Op 5 november in datzelfde jaar kocht Tempelaar “een huis en erf in de Kerkbuurt, groot 130 roeden, belend ten zuiden Willem Jacobse Sop, ten noorden de Weg, ten oosten het Haar lemmer Voetpad en ten westen Mr. Adriaan de Boer”. Dit was het Knophuis. Ter verduidelijking, de namen in de belendingen (red: aangrenzende gebouwen) geven de eigenaren aan van de stukken land er omheen. Zo was het Haarlemmer Voetpad een pad dat liep vanaf het kruispunt Schoolstraat – Breedeweg over het tracé van wat nu Schoutenbosch heet. Dit pad liep verder vanaf het punt, waar nu het Schoutenbosch een haakse bocht maakt, recht door de weilanden richting Heemskerk en vervolgens afbuigend naar wat nu de Oud-Haarlemmerweg is.
Tempelaar ging dus in het Knophuis wonen, dit blijkt onder meer uit een koopakte, waarin hij een stuk grond ten westen kocht, daar in staat onder andere “dat genoemde Schout zijn huys een vrije uitzigt behout over genoemde erve”. Tempelaar trad in die tijd ook op als notaris en als (gemeente) secretaris; alle koopakten werden door hem in de transportregisters ingeschreven. Zo kwamen alle panden en landerijen in Castricum en Bakkum bij de schout ter verkoop op tafel en aangezien de schouten over het algemeen geen geldgebrek hadden, kochten ze vaak zelf wat hun aanstond. Bij hun overlijden kwamen dan ook grote lijsten met bezittingen te voorschijn. Tempelaar was gedurende 49 jaar schout, wel de langste periode van alle schouten. Na zijn dood in 1779 kocht Joachim Nuhout van der Veen, zijn opvolger als schout, de boerderij van Tempelaar’s erfgenamen.
Joachim Nuhout van der Veen
Joachim Nuhout van der Veen werd nu de nieuwe bewoner van het Knophuis. Hij was geboren op 23 januari 1756 in Amsterdam, had daar rechten gestudeerd en stond zeer goed aangeschreven bij Johan Geelvinck, de ambachtsheer van Castricum en Bakkum en daardoor was hij in 1794 door de ambachtsheer “omme ’t goet gedragh en bequaamheit ende sonderlinge redenen” voor het leven tot schout van Castricum benoemd. Toch bleef hij geen schout, want de tijden veranderden. En zo werd hij in 1811, toen Keizer Napoleon het hier nog voor het zeggen had, geïnstalleerd als president van de rechtbank in Alkmaar. Hij had daarvoor in 1809 al een huis gekocht aan de Oudegracht te Alkmaar, terwijl hij ook het Knophuis nog aanhield. In 1816 kocht hij het buiten verblijf Middenhout in Alkmaar en verkocht in datzelfde jaar het knophuis en de boerderij ‘Compaan’ en de omliggende gronden aan zijn opvolger, de schout Pieter Kieft, die na een grondwetswijziging vanaf 1825 burgemeester werd genoemd. Bij deze verkoop zijn de meeste omliggende percelen als bospercelen aangeduid.
Pieter Kieft
Pieter Kieft woonde al in Castricum. Hij was in 1803 aangesteld als schoolmeester (de enige), gerechtsbode, koster, klokkenluider, en voorzanger in de Nederlands hervormde kerk. Hij bleek geen ideale onderwijzer geweest te zijn, hij zakte zelfs nog voor zijn examen 4e-rang. De mening van de schoolopziener Pieter Beets luidde: “Een brave man die gedienstig is, zijn kerkelijke en burgerlijke posten goed waarneemt, maar niet geschikt is als onder wijzer.” Hij werd dan de opvolger van schout Joachim Nuhout van der Veen. Pieter Kieft gaat dus in 1816 in het Knophuis wonen.
Vermoedelijk heeft Pieter Kieft en niet zijn voorganger het bos achter het huis omgevormd tot een openbaar park. Dit park wordt bij de verkoop in 1829 omschreven als “een stuk boschland, aan gelegd met slingerlanen, bloempartijen, goudvischkom, moestuyn en boomgaard met exquise vruchtbomen, groot 2 bunder”. Hier komt de naam Schoutenbosch vandaan, later gegeven aan de weg, die 2 zijden van het park omsloot. Het gaat blijkbaar financieel niet goed met Pieter Kieft, zodat hij in 1829 vanwege een grote schuldenlast een groot deel van zijn bezittingen gaat verkopen, waaronder het Knophuis en de naastgelegen boerderij ‘Compaan’. Pieter Kieft gaat in een huis aan de Dorpsstraat wonen. Hij zal in 1836 voor het plegen van fraude in zijn functie als gemeenteontvanger gevangenisstraf ondergaan en in 1837 als burgemeester opgevolgd worden door Jan de Quack.
Jaarboek 18, pagina 39
De navolgende bewoners van het Knophuis
In 1829 komt dus een einde aan de bewoning van het Knophuis door de Castricumse burgervaders. De bezittingen van Pieter Kieft worden gesplitst en worden door verschillende mensen gekocht. Zo koopt Arie de Bruijn uit Zaandijk het Knophuis. Hij is koopman en koopt het voor geldbelegging.
De boerderij ‘Compaan’ ernaast wordt gekocht door Comelis Schenner, broodbakker te Castricum. Het park wordt gesplitst in een aantal akkers. Het koetshuis en de stallen worden door verschillende mensen gebruikt. Ook wordt het Knophuis in twee delen verhuurd. In de tijd van Arie de Bruijn krijgt het Knophuis de naam ‘Duinzigt’, heel toepasselijk, omdat in westelijke richting er een vrij uitzicht is op bijvoorbeeld de Papenberg.
Na het overlijden van Arie de Bruijn in 1845 verkoopt zijn zoon Dirk het pand aan Coert Daniël Canne, predikant van de Nederlands hervormde kerk. In het voorste gedeelte woont op dat moment Xaverius Fornier, chirurgijn, voor een huur van 80 gulden en in het achterste deel woont Jacob Muys voor 40 gulden per jaar. De paardenstal en schuur met nog een stukje grond brengt nog 16 gulden per jaar op. Bij deze verkoop wordt de weg voor het herenhuis langs, de Toorentweg (nu Overtoom) genoemd.
Een jaar later, in 1846, verkoopt de predikant het huis met stal, boet en erf en nog een klein gedeelte van het oorspronkelijke park aan Xaverius Fornier, de chirurgijn, die al in het herenhuis woont. Fornier is na het overlijden van de chirurgijn Bernardus Res in 1845 in Castricum komen wonen; hij overlijdt in 1855 en laat daarbij een vrouw met drie kinderen achter.
Zijn echtgenote Guurtje Castricum hertrouwt in 1859 met Frans Berkhout, bakker te Uitgeest. Als één van haar kinderen in 1862 sterft, besluit Guurtje Castricum voor de boedelscheiding haar bezittingen in Bakkum en Castricum in het openbaar te verkopen. De weduwe is nu voor twee derde eigenaresse, het resterende deel, omvattende het erfdeel van haar kinderen, koopt ze bij deze verkoping zelf; de overige bezittingen worden aan derden verkocht. De weg voor het huis langs heette hierbij Kramersweg; zo heette toen ook
Jaarboek 18, pagina 40
de tegenwoordige Burgemeester Mooijstraat, dit was gewoon het verlengde ervan.
Frans Berkhout overlijdt in 1866. Zijn vrouw Guurtje Castricum verkoopt in 1872 in een openbare verkoop het woonhuis Duinzigt met erf en tuin gelegen aan de nu zo genoemde Toversweg (van ’t Over, later Overtoom) aan Jan Waardijk, schoenmaker te Uitgeest. Het huis wordt op dat moment in vier gedeelten bewoond en wel door Baltus Lute, Wulbert Steeman, Pieter Scheerman en Willem Ineke voor gemiddeld 80 cent per week per woongedeelte. Baltus Lute koopt het (Schouten) huisje dat schuin achter het Knophuis staat.
Na 21 jaar verkoopt Jan Waardijk in 1893 het Knophuis en wordt Cornelis Lute de nieuwe eigenaar. Cornelis bewoont reeds met zijn gezin een gedeelte van het Knophuis. Een ander gedeelte wordt bewoond door zijn twee broers Pieter en Johannes Lute met hun gezinnen en het resterende vierde deel is voor Klaas Steeman, een broer van de grootvader van de latere eigenaar Jan Steeman.
Baltus Lute, vader van de hierboven genoemde gebroeders, woont in het zogeheten schoutenhuisje achter het Knophuis. Hij heeft dit reeds in 1872 gekocht; Baltus leeft als tuinder van een stuk grond dat eerder het park van Pieter Kieft was.
Cornelis Lute verkoopt het Knophuis in 1905 aan de aannemers Jacob Res en Jacob de Nijs, die elk voor de helft eigenaar worden. In 1912 doet Jacob Res zijn deel van de hand aan De Nijs, die het geheel in 1915 verkoopt aan Jan Steeman. Na de dood van Jacob de Nijs koopt Jan Steeman in 1941 ook het in 1913 gebouwde woonhuis staande ten westen van het Knophuis. Daarbij was ook erf en tuin en een schuurtje. Dit schuurtje stond bekend als het zogenaamde Schoutenhuisje. Deze bezittingen samen met het Knophuis verkoopt Jan Steeman in 1954 aan zijn zoon Nicolaas Steeman.
Het Schoutenhuisje
Tot de bezittingen van de schout behoorde ook het in de volksmond zo genoemde Schoutenhuisje, dat stond schuin achter de boerderij. Het was een klein huisje met een klokgevel. Er was ook een betegelde schouw in. Het huisje was circa 8 meter lang en 2 meter breed. Volgens oude Castricummers heeft iedereen wel een overgrootvader of’ overgrootmoeder gehad, die erin heeft ge woond, er is geboren, of overleden.
Het huisje was zeer oud, want al in 1723 was het in het bezit van Marijtje Jacobs, klopzuster alhier (klopzusters leefden buiten de kloosters). Zij had dit huisje geërfd van haar Muy (moeder of stiefmoeder) Antje Cornelis en verkocht het in datzelfde jaar aan Marijtje Cornelis, echtgenote van Jan Gerritsz. Sijl (of van Zijl), chirurgijn alhier.
In 1728 verkoopt Jan van Zijl het huisje aan Hillegond Aalberts. In 1740 wordt Maarten Aalbertsz Knaap de volgende eigenaar; het wordt dan omschreven als “een vervallen huisje en erf, groot 63 roeden, belend ten oosten de Armen, ten zuiden de koper, ten noorden de Gemeene (openbare) Weg en ten westen Schout Tempelaer”.
Het is blijkbaar niet veel meer, want hij betaalt er 30 gulden voor. Kennelijk heeft hij er erg zijn best op gedaan om het weer bewoonbaar te maken, heeft er zelfs nog een stuk aangebouwd. Zo kan hij het een jaar later in 1741 verkopen voor 330 gulden aan Claas Compaan; in 1779 koopt Jan de Jager het Schoutenhuisje van de erfgenamen van Tempelaar.
Heel veel later is bij een verkoping van de hele bezitting in 1872 het huisje gekocht door Baltus Lute; het huisje wordt op dat moment verhuurd aan de weduwe Ineke voor 50 cent per week. Als in 1913 een huis aan Overtoom 17 wordt gebouwd, gaat Johannes Lute, de jongste zoon van Baltus, in dit nieuwe huis wonen; het (Schouten) huisje degradeert tot schuur. Het huisje heeft als zodanig nog lang dienst gedaan tot de storm van 1953 (watersnood in Zeeland) er heel wat aan vernielde.
Toen in 1955 tot restauratie werd besloten, kwam er nog eens een novemberstorm overheen en was er geen redden meer aan, jammer eigenlijk. In de tuin van het verdwenen huisje is in 1968 nog een 17-eeuwse wijnfles gevonden (leeg!) en de toen 8-jarige Marian Steeman heeft eigenhandig een testje uit die tijd opgegraven (zie foto).
Jaarboek 18, pagina 41
Steeman’s Kolenhandel
In de Schoolstraat nummer 8, waar nu (in 1995) Eierenglorie gevestigd is, woonde in het begin van deze eeuw de familie Steeman. Comelis Steeman, geboren te Castricum in 1865 en zijn vrouw Francisca Kuiper, in 1865 te Bergen geboren als dochter van Cornelis Kuiper, watermolenaar en Jacoba Kuijper.
Cornelis Steeman en Francisca Kuiper hadden negen kinderen te weten Jan, Jacoba, Maria, Cornelis, Willem, Johannes, Geertruda, Agatha en Johanna.
Cornelis Steeman was vrachtrijder, drie maal in de week reed hij van Castricum naar Alkmaar met allerlei vrachtjes en kleine verhuizingen. Dat deed hij met een wagen en een ket (klein soort paard) ervoor. Jan, de oudste zoon, reed met zijn vader mee als hulp. Onder de te vervoeren vrachten waren ook steeds kleine partijen smeedkolen en briketten. Die waren bestemd voor de plaatselijke smeden in het dorp, in die tijd Peperkamp en De Groot. Jan zag daar een handeltje in en legde er een voorraad van aan en dat was dan het prille begin van Steeman’s Kolenhandel. Voor opslag was natuurlijk wel ruimte nodig en die vond hij bij het Knophuis aan de Overtoom.
In 1915 kon Jan Steeman het pand kopen. Er woonden toen nog vier gezinnen in. De familie Wijker, die twee vertrekken en een halletje bewoonde, ging verhuizen en zodoende kon Jan Steeman in dat deel gaan wonen. Maar niet in zijn eentje, want hij trouwde 31 augustus 1916 met Maria Mooij uit Heiloo. Job Wijker, de man die het Knophuis verliet, was zeevisser. Vanwege de oorlog (1914-1918), werd de vis duur betaald, letterlijk en figuurlijk, er bleven nogal wat vissers op zee. Hij waagde kennelijk veel en ver diende zodoende veel geld. Voor dat geld kocht hij een eigen huis op Schoutenbosch.
Opoe Kuijper
In het voorste gedeelte, met de voordeur als ingang en de opkamer met de kelder eronder, woonde de grootmoeder van Jan Steeman, ‘opoe’ Jacoba Kuijper. Oorspronkelijk woonde zij met haar man en kinderen in Bergen, maar na de dood van haar man Cornelis Kuiper en het huwe lijk van haar laatste thuiswonende zoon Klaas, bleef zij
Jaarboek 18, pagina 42
zonder bron van inkomsten achter. Haar dochter Francisca, de moeder van Jan Steeman, heeft haar toen naar Castricum gehaald. Zij betaalde ook de huur voor haar moeder, 75 cent per week. Wel aardig om te vermelden is dat ‘opoe’ als jong meisje, toen zij in Limmen bij een familie in de huishouding werkte, voor haar bazin medicijnen moest halen in Castricum en wel bij de chirurgijn in het Knophuis. Nu woonde zij zelf in de kamer waar eens de chirurgijn huisde met zijn pillen en poeders. Zij sliep in de bedstee in de voorkamer, de bedstee met de halfronde achterwand.
Op de zolder van de boerderij was de ruimte in vier gedeeltes afgezet met een soort van hekwerk. Voor iedere huurder een gedeelte. Op het deel van opoe Kuijper was nog een heel klein kamertje, wat latwerk met behang erop:, daar woonde nog een poosje een kunstschilder (van der Velde). Of, en hoeveel hij aan huur betaalde, is niet te achterhalen. Voor haar verder levensonderhoud stond opoe met een koekkraam op de kermissen in de omtrek. Dat was natuurlijk alleen in de zomer. In de winter verkocht ze in de Sinterklaastijd speculaas en taaipoppen. In het achterhuis woonde de familie Lute, een grote familie; die hadden ook de kamertjes in gebruik, die in de vroegere stal gemaakt waren en natuurlijk ook een gedeelte van de zolder.
Jan Lute
Jan Lute was een vrolijke man, naast zijn werk als vrachtrijder en landbouwer speelde hij graag viool. Hij werd vaak gevraagd op bruiloften en partijen om te spelen. In de weken vóór de Castricummer kermis gaf hij dansles op de zolder van de boerderij aan jongelui, die tijdens de kermis goed voorbereid op de dansvloer wilden verschijnen. Later heeft hij gewoond in het huis Overtoom 17 (tussen Dorpshuis De Kern en het Knophuis), hij is gestorven bij zijn zoon Nicolaas in de Schoolstraat. Cornelis Lute, een broer van Jan Lute, was gehuwd met Jacoba Brakenhoff. Zij had de bij naam ‘rooie Koos’, waarschijnlijk kwam dat voort uit de kleur van haar haardos. Haar man was hier kastelein en landbouwer. Na zijn dood vertrok Jacoba Brakenhoff met een paar van haar kinderen naar Amsterdam. Ze begon een handel in groente en fruit en vol gens overlevering kwam ze af en toe terug naar het Knophuis en verkocht daar dan sinaasappelen. Ook Klaas Bos heeft in het Knophuis gewoond. Piet, een zoon van hem, woonde later in de boerderij midden in de Dorpsstraat, hij had daar onder andere een handel in oud papier.
Cornelis Zegwaard heeft vanaf 1932 in een gedeelte gewoond tot hij, vanwege zijn werk bij de spoorwegen, verhuisde naar het spoorhuis. Zo was het een komen en gaan in het Knophuis, tot Jan Steeman eindelijk de hele boerderij beschikbaar had voor opslag van kolen en turf. Alleen het oostelijke gedeelte bleef bewoonbaar, tot de familie Jan Steeman verhuisde naar de Geelvinckstraat. Nu werd het pand nog alleen gebruikt als kantoor en opslag van brandstoffen. Van de brandstoffen werd overgegaan naar haarden en kachels, van haarden en kachels werd overgegaan naar een Centrale Verwarmingsbedrijf, dat thans (anno 1995) is verhuisd naar de overkant in het pand van De Nijs. Op het moment (in 1995) is het Knophuis wederom in gebruik als woonhuis voor Hans en Els Oudejans. Hopelijk hebben ze geen moeite met de rondwarende geesten van alle mensen, die daar eens hebben gewoond!
E.A. Steeman-Borst
Bronnen:
Regionaal Archief te Alkmaar:
- Transportregisters (Oud Recht Castricum)
- Notariële akten Rijksarchief Haarlem;
- Kadastrale registers
- Overlevering inwoners van Castricum.