Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 45, pagina 37
Kleermakerij en confectie van Alleman
Een middenstandsgezin uit de Torenstraat
De grote wens van Wil Alleman en zijn verloofde Tiny Ruiter om een kleermakerij in Castricum te beginnen, ging in augustus 1951 in vervulling. Zeven jaar later openden zij hun confectiezaak aan de Torenstraat.
Hun dochters Colien en Wilma vertellen in dit artikel hun kleurrijke belevenissen in dit naoorlogse middenstandsgezin.
“Oh Tiny, wat hebben wij nog veel geld nodig”, schreef Wil Alleman (1922) vanuit Castricum op 15 maart 1949 aan Tiny Ruiter (1927), zijn verloofde in Heiloo. Zij schreven elkaar dagelijks en als ze ’s middags een brief op de bus deden, werd deze ’s avonds nog bezorgd. Al deze brieven, de we na de dood van onze ouders vonden, geven een intiem inkijkje in de besognes van een verloofd paar. Ze wilden samen een kleermakerij beginnen in Castricum en spaarden hier hard voor.
Start maatkleermakerij in de Dorpsstraat
Tiny was de dochter van de eigenaar van café Willibrord, een bedevaartcafé bij het Putje in Heiloo; één van de dochters, want het vrome gezin telde tien kinderen. Tiny werkte thuis in de zaak.
Wil woonde in Castricum op het adres Dorpsstraat 90 bij zijn werkgever, de kleermaker Jaap Twisk, wiens vrouw Door bekend stond om haar uitstekende kookkunst. Voor het slapengaan gingen Jaap, Door en Wil (moest wel meedoen) op de knieën om de rozenkrans te bidden. Wil stamde uit een geslacht van kleermakers uit Egmond aan den Hoef. De aanleg van de Atlantikwall dwong het gezin Egmond te verlaten en opa Alleman kocht een huis aan de Stationsweg in Heiloo, waar nu nog Alleman Modeman is gevestigd.
Het lukte Tiny en Wil met veel inspanning om aan een vergunning te komen voor het bouwen van een zaak en woonhuis aan de Dorpsstraat 35b (nu – in 2022 – restaurant Brutaal). Na de oorlog werden er maatregelen genomen om de stilgevallen economie te bevorderen. Er werd vooral aangestuurd op uitbreiding van bedrijfspanden. De grond werd uitgegeven door de wederopbouwcommissie, die zetelde in Beverwijk en waar Wil bijna wekelijks naartoe fietste. Het jonge stel moest twee bouwplichten kopen: één voor het bedrijf en één voor het woonhuis.
Iedereen die namelijk voor de oorlog onroerend goed bezat in het gebied dat op last van de Duitsers was afgebroken, had recht op compensatie in de vorm van een zogenaamde bouwplicht. Men kreeg dan op basis van het voormalige eigendom een kavel bouwgrond toegewezen en iedereen met een eigen kavel werd verplicht om er weer een huis of zaak op te bouwen. Omdat dit echter niet voor iedereen financieel haalbaar was, werd er al snel druk gehandeld en geruild in deze bouwplichten. Dat gold ook voor Castricum.
Uiteindelijk werd nog een deel van buurman Portegies gekocht, die een aantal vierkante meters overhad. Op 4 augustus 1951 droeg Wil zijn Tiny over de drempel van hun nieuwe woning.
Jaarboek 45, pagina 38
Van zijn oude werkgever konden ze stoffen overnemen en met een lening van de wederzijdse ouders werd de zaak pico bello ingericht.
Wil stond in een grote, ruime en lichte kleermakerij, waar het prettig werken was. Architect Groot uit Amsterdam tekende voor het ontwerp en aannemer Jan de Nijs stapelde de stenen. Wil had het ook nog druk met zijn vakstudie. Na de ambachtsschool volgde hij nog een avondopleiding (gezel) en in 1949 mocht hij zich ‘Meester in het Herenkleermaken’ noemen.
Vanaf de jaren (negentien) vijftig nam de welvaart gestaag toe en de Castricummers lieten graag hun kleding maken bij ‘Alleman, de zaak van vertrouwen’. In elk jasje werd het bekende etiket genaaid. Het jonge, charmante en goed geklede stel kreeg al snel een goede clientèle en ook verschenen er binnen zes jaar vier kleine Allemannetjes met de namen Gertruud (1952), Jan (1953), Colien (1955) en Wilma (1958). Tiny en Wil beschouwden het gezin toen als voltooid. De pastoor, die kwam informeren waarom de gezinsvorming stopte, werd vriendelijk maar beslist de deur gewezen.
Torenstraat 52; van maatkleding naar confectie
Er verscheen een donkere wolk aan het firmament toen ze tijdens een avondwandeling een klant tegenkwamen, gekleed in een winterjas die niet door Wil was vervaardigd. Geschokt bespraken ze deze kwestie en besloten onmiddellijk over te gaan op confectie.
Hiervoor was een veel groter pand nodig om de collecties te herbergen en ze schatten in dat ze 100.000 gulden nodig hadden voor de inkoop. Ze hoopten dat Jaap Twisk zijn mooie pand aan hen wilde verkopen, maar tot hun grote spijt ging dat in 1958 naar Stevens.
Ze vroegen aannemer Res hun pand uit te breiden, maar hij raadde ze een pand in aanbouw in de Torenstraat aan en zo geschiedde. Om een confectiezaak te mogen starten waren nieuwe diploma’s vereist en Wil behaalde daarom in 1958 zijn brevet voor de Textielhandel.
Jaarboek 45, pagina 39
De confectiezaak, die werd geopend op 30 augustus 1958, kon nu ook weer rekenen op grote klandizie. De producten waren nog grotendeels van Nederlandse makelij of in ieder geval van Europese. Verkocht werden onder andere kostuums van de Stijlgroep Groningen, overhemden van King en van La Kerko en overalls van Lonneker uit Twente.
De jongens die met hun moeder een broek kwamen kopen, vonden in mijn moeder een bondgenoot en verlieten de zaak met een spijkerbroek in plaats van de geklede Terlenkabroek die hun moeder voor ze in gedachten had. De gekochte kleding werd verpakt in papier en de mensen kochten over het algemeen lokaal. Er was altijd veel emballage en het karton werd opgehaald per bakfiets door LOP (wij dachten dat de bestuurder zo heette, maar het was een afkorting van Liefdewerk Oud Papier).
Er waren natuurlijk ook nog andere kledingzaken in Castricum. In de Torenstraat had je Siem de Groot. Colien was vriendin met Karin de Groot en kwam daar vaak over de vloer. Aan de Dorpsstraat waren de modehuizen Stevens en Mul gevestigd. De eerste werd toch altijd als een geduchte concurrent gezien, terwijl de contacten met Mul en De Groot gemoedelijk waren.
De service van Alleman was uitstekend: te lange broeken werden verkort, jasjes ingenomen of uitgelegd enzovoorts, en dat alles gebeurde gratis. Tiny Alleman was een goede zakenvrouw en verkoopster. Ze had geen tijd voor het huishouden en zo kwamen de dienstmeisjes in ons leven.
Willy Scholten bleef maar liefst acht jaar bij ons en was fulltime in dienst. Ze woonde in de Leo Toepoelstraat en haar ouders mochten wij ome Jan en tante Mien noemen. Daar werden we altijd heerlijk verwend met koekjes en frisdrank en op woensdag- en zaterdagmiddag waren we altijd welkom om televisie te kijken.
Zondag vrij
Als we om 8.30 uur vertrokken naar school, gingen er nog veel meer deuren open in de Torenstraat. Alle winkeliers woonden boven hun winkels en ieder gezin telde minstens drie kinderen en vaak wel vijf, zodat er een hele stoet via de Wilhelminalaan naar de Pius-X school trok. Of we gingen naar de vroegmis met een pakje brood en een beugelflesje hete thee in een krant gerold, liefdevol klaargemaakt door de oudste dochter Gertruud.
Na school speelden we in de tuin van De Groot, een braakliggend stuk land achter de winkels, waar door de grote jongens met katapulten werd geschoten en circus werd gespeeld; kortom een ideaal speelveld uit het zicht van de volwassenen. Er waren altijd genoeg vriendjes en vriendinnetjes om ons heen en speelafspraken maken of halen en brengen waren begrippen die we niet kenden.
We waren bevriend met de familie De Groot (kleding), de familie Vlaarkamp aan de overkant, de familie Beentjes (groenteboer), De Graaf (platenzaak en elektronica), Weda (verf, vuurwerk en kerstversiering), Glorie (supermarkt), onze buren: de familie Boddeke (dameskapper) en Dijkman (ijzerwaren en houthandel).
Onze ouders waren druk met de winkel, de boekhouding en de inkoop, maar maakten zondag altijd tijd vrij voor het gezin. Natuurlijk gingen we eerst naar de mis in de Pancratiuskerk en later naar de beatmis met Rimicas (Ritmische mis Castricum) op zaterdagavond, maar daarna trokken we erop uit.
Mijn moeder haalde als eerste haar rijbewijs en dan gingen we met de Opel Olympia op stap, naar onder andere Amsterdam, waar we een bioscoop bezochten. Of we reden naar de ruïne van Brederode in Santpoort onder het motto: cultuur opdoen en activiteiten ontplooien. Wil en Tiny hadden grote families en daardoor weinig tijd voor vrienden of kennissen. Een uitzondering vormden Trijn en Gerrit Lute van het bekende transportbedrijf. Trijn kon heerlijke krentenbroden bakken.
Jaarboek 45, pagina 40
Goede jaren voor de middenstand
Natuurlijk hielpen we ook mee in de zaak. Gertruud, Jan en Colien brachten vaak pakjes weg na het op maat maken van de confectie. Het was een dankbaar karweitje, want ze kregen vaak een kwartje of snoep.
Bij het afrekenen werd de standaardvraag gesteld: “Wilt u contant betalen of liever per rekening?”. En als er veranderingen in het gekochte aangebracht moesten worden: “Wilt u het thuisbezorgd hebben of komt u het halen?”
Het verste adres was Duin en Bosch en dat vonden ze toch wel een beetje griezelig, als ze het terrein opreden en daar bijvoorbeeld een patiënt in een kruiwagen zagen liggen. De goede man sliep waarschijnlijk, maar ze waren ervan overtuigd dat hij dood was.
Er kwamen veel patiënten van Duin en Bosch in onze winkel en die werden hartelijk ontvangen. Regelmatig troffen we een patiënt (oud-violist) in de woonkamer, die naar klassieke muziek luisterde. Eén keer plaste een patiënt tegen het sokkenrek. Dat soort dingen werden echter snel vergeven, want Duin en Bosch was een grote klant.
De jaren (negentien) zestig en zeventig waren hele goede jaren voor de middenstand. Er was twee keer per jaar een beperkte uitverkoop van een week en de rest van het jaar stonden de prijzen niet onder druk. Er waren maar twee collecties per jaar en de niet verkochte winterjassen gingen boven naar het magazijn tot de volgende winter.
De zaak werd twee keer verbouwd en feestelijk heropend. We waren allemaal trots op onze mooie winkel en kleermakerij. Uit school waren we vaak in de kleermakerij te vinden, waar de naaimachines snorden, de radio zachtjes aanstond en het lekker warm was door het persijzer. We hielpen dan met rijgdraden uithalen of de vloer vegen.
Spanje
De medewerkers beschouwden we als familieleden. Soms waren ze ook echt familie, zoals de nichtjes Jacqueline en Josée Ruiter en onze oom Gerard Alleman.
Tussen de middag aten we gezamenlijk en op zaterdag kwamen we stoelen tekort, zodat de jongste kinderen in een klein schoolbankje gepropt werden. Er was altijd reuring; overdag kwamen vertegenwoordigers van de fabrikanten en ’s avonds de etaleur en de boekhouder. Ook kwamen er na sluitingstijd regelmatig klanten langs.
Kortom, never a dull moment. Op zondag speelden we met onze vrienden en vriendinnen verstoppertje tussen de winterjassen, alles kon eigenlijk.
Op maandag was de zaak beschikbaar voor cliënten van Duin en Bosch of werd er ingekocht in het confectiecentrum (geopend in 1968) in Amsterdam. Voor deze tijd zaten de handelshuizen voornamelijk in Amsterdamse grachtenpanden. In de vakantie mochten we weleens mee en in de damestoren van het confectiecentrum konden de vrouwelijke gezinsleden dan de mooiste pasmodelletjes kopen tegen inkoopsprijs.
In 1971 kochten mijn ouders zelfs een huis in Spanje, waar we vele vakanties, ook met vriendinnen, doorbrachten. Aangezien mijn ouders weinig tijd hadden, stimuleerden ze een verantwoorde vrijetijdsbesteding. Zo waren we (soms met meer dan één gezinslid) lid van de wandelclub, de atletiekvereniging, gymnastiekvereniging VIOS, handbal, de padvinderij en ook kregen we pianoles van meneer Teer.
Jaarboek 45, pagina 41
Helaas ontbrak het muzikale talent. Ook reden we paard bij manege Overink.
De Sint Claragroep, onder leiding van Guido Simone, kon jarenlang rekenen op ons lidmaatschap. We klommen op van kabouter tot gids. Menigmaal gingen we mee op kamp, waar we al snel door de mand vielen als het huishoudelijke vaardigheden betrof. Wij hadden nog nooit een aardappel geschild en blonken uit in onhandigheid. Heitje voor een karweitje was een serieuze aangelegenheid voor de Sint Claragroep en tot ver in de nieuwe buurt ruimden we bij flinke vorst sneeuw van de stoepen met rode neuzen en blauwe handjes tot gevolg.
Uitgaan
Als tieners hielpen we op zaterdagmiddag mee in de winkel als het nodig was. We nodigden onze vrienden en vriendinnen uit op de thee en als de huistelefoon twee keer ging, moest er iemand bijspringen.
Na sluitingstijd kwam Wil naar boven en dronk met de vrienden van zoon Jan een biertje. Wil hield er van om met jonge mensen te discussiëren en vooral om grappen te maken. Het bier werd gebracht door Bertus Beentjes, die iedere week behalve een kratje bier ook een grote doos groente en fruit meenam. Soms speelden we dan met de hele vriendenkring het kaartspel eenentwintigen met de dagopbrengst, waarbij de briefjes van honderd over tafel vlogen.
Wilma en Colien deden de rest van de boodschappen en natuurlijk bij winkels die klant bij ons waren. Zo gingen we naar de slagers Sneekes (Burgemeester Mooijstraat) en Castricum (Breedeweg) en naar bakker Burgmeijer in onze straat. Als de meisjes een nieuwe jurk nodig hadden, belde Tiny de kinderkledingzaak Hillebrink in de Burgemeester Mooijstraat; de meisjes kozen zelf een paar jurken uit en thuisgekomen werd er een keuze gemaakt.
Na de lagere school gingen we naar Pius X in Beverwijk (er waren nog geen middelbare scholen in Castricum, behalve de Mulo); Colien haalde dan eerst per fiets haar vriendinnen Conny Wulp (Pernéstraat) en Frieda Boske (banketbakkerij Burgemeester Mooijstraat) op. We moesten 25 minuten fietsen door weer en wind (die we altijd tegen hadden).
Na een grote inbraak, waarbij alle leren jassen gestolen waren, moest er van de verzekering een alarminstallatie aangelegd worden. Als we uitgeweest waren, naar bijvoorbeeld De Oude Schimmel of het Fust (bekende kroegen in die tijd), moest je razendsnel naar binnenrennen om de alarminstallatie uit te schakelen. Lukte dat niet, of waren we te laat thuis, dan betekende dat een week huisarrest.
Herinneringen
Begin jaren (negentien) zeventig gingen we allemaal studeren en verloren we de band met Castricum. Dat gold niet voor zoon Jan die trouwde met Willy Wegdam, de dochter van het hoofd van de Pius X School.
Mijn ouders vonden in Rob van Keulen een goede opvolger en het contact met die familie bleef altijd hecht. In 1975 gingen Wil en Tiny rentenieren en verhuisden naar Heiloo, waar ze tot hun overlijden in 2018 intens genoten van hun leven. Ze fietsten op en neer naar Spanje en van Washington naar de Key West. Ze maakten nog vele andere reizen, leerden Frans, Spaans en Latijn en kregen heel veel bezoek van familie en vrienden.
Wij koesteren goede herinneringen aan onze jeugd in een booming middenstandsgezin, waar we actief onderdeel waren van deze mini-economische eenheid, klantgericht leerden zijn, mensenkennis opdeden en in ieder mens een kans zagen (om iets aan te verkopen). Bovendien zagen we dat vrouwen fulltime konden werken. Een jeugd vol vrolijkheid en vrijheden. We kijken nog steeds in de etalages van alle modezaken, hebben een bovengemiddelde interesse in kleding en grote waardering voor goedgeklede mannen.
Colien en Wilma Alleman
Jaarboek 45, pagina 42
- Verschenen jaarboekartikelen over middenstanders:
- architect
- bakkers
- bioscoop
- bouwbedrijf
- café / hotel
- cafés en kasteleins in Bakkum
- drukkers
- expeditie
- gasfabriek
- groenteboeren
- groenteveiling
- kruideniers
- kledingmakerij en confectie
- melkboeren
- melkfabriek
- molenaar
- restaurant
- schelpenvissers
- schilder
- schildersbedrijf
- slagers
- smid
- smederij
- stoomwasserij
- strandvonder
- vrachtrijderij
- wereldwinkel