Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 42, pagina 03
Kasteel ontdekt: ‘’t Blockhuijs’, aan de rand van de Breewechergeest
Jeugdherinneringen
De Oosterbuurt van Castricum is voor mij een bron van jeugdherinneringen. Het was de buurt waar mijn verkenning van de wereld begon, vanuit de Leo Toepoelstraat waar ik woonde.
Een van die herinneringen is de eerste schaatstocht met mijn vader. Over het ijs van een slootje aan de Doodweg vlakbij de stolpboerderij van De Wildt, liepen we naar de spoorsloot. Aan de rand van die brede sloot werden de schaatsen ondergebonden. Mijn vader was er als eerste mee klaar. Met heel veel zin stond hij op, en gleed meteen onderuit. Toen leerde ik hoe ongemeen moeilijk het kon zijn om in zo’n geval je lachen in te houden. En ik wist gelijk dat het ijs gevaarlijk kon zijn. In die tijd was er geregeld genoeg vorst om in de polder te kunnen schaatsen. Wat ik dan ook graag deed met jongens uit de buurt. Magisch was het als je aan de andere kant van het spoor had geschaatst op het ijs van het water ‘de Schuitenkamp’. Later begonnen de schaatstochten op de Cronenburgervaart. Vandaar was de tocht naar de Groene brug in de provinciale weg, waar we onderdoor gingen, op naar de Dogmolen met als einddoel het Uitgeestermeer.
In de Cronenburgervaart gingen we vaak vissen, op een grasveldje bij de Witte brug in de Uitgeesterweg, die we ‘het zwarte padje’ noemden. Een van mijn mooiste jeugdherinneringen is dat ik alleen ging vissen, voorbij de Witte brug links het damhek over en dan achter in het weiland aan de Hendriksloot. Ik viste niet echt. Op mijn rug in het gras gelegen zocht ik hoog in de lucht naar de leeuwerik die ik hoorde en genoot volop van zijn gezang. Niet ver daar vandaan, in de bocht van de Uitgeesterweg keek ik jaren later vol bewondering naar een groep kleurige kemphanen, die op hun toernooiveldje druk in de weer waren.
Archeologie
Toen ik op de middelbare school zat en de wijk Molendijk bouwklaar werd gemaakt, vond ik naast een bouwput veel aardewerkscherven. Mijn belangstelling voor archeologie was gewekt en is daarna altijd blijven bestaan. Mijn eerste spreekbeurt ging erover. Ik wilde vervolgens weten waar in Castricum oude plekken waren en raakte geïnteresseerd in het land bij boerderij Kronenburg. Een eerste artikel daarover was het resultaat (2e Jaarboekje Oud-Castricum, 1979). Later vond ik oude tekeningen van kasteel Kronenburg.
In 1996 voerde het archeologisch onderzoeksbureau RAAP onderzoek uit op de kasteelplaats Cronenburg. Ik was daarbij betrokken en gaf de onderzoeker aanwijzingen over de locatie van de fundamenten maar ook over een tweede locatie, aan de noordkant van de boerderij. Op oude luchtfoto’s had ik een verhoging gezien aan de rand van de Cronenburgervaart. De fundamenten van Cronenburg werden in kaart gebracht en aan de rand van de vaart kwam inderdaad een tweede structuur in beeld. De kasteelplaats Cronenburg werd uiteindelijk in 2003 het eerste provinciaal archeologisch monument. Die status biedt bescherming maar blijkt in de praktijk ook een slot te zijn op verder onderzoek. Van de gevonden tweede structuur zijn ruim 20 jaar later nog steeds de betekenis en de ouderdom niet bekend.
Binnen het gebied van het archeologisch monument Cronenburg liggen de ‘Goudtuinen’. In mijn jeugd had Cees Beentjes daarop zijn gemengde bedrijf met koeien en tuinen. Ik zou er regelmatig langs gaan, want de scherven en stenen die hij bij het spitten op zijn land tegenkwam, bewaarde hij voor mij in een emmer naast zijn huis. Zijn medewerking leverde vele vondsten op die naar de Werkgroep Oud-Castricum werden gebracht. Ik bezocht de polder meestal per fiets en ik begon bij de Doodweg, langs de boerderij van Van der Hulst, de boerderij van Piet Dam met de bunkers aan de Oosterbuurt, via de Cronenburgerlaan en de Heemstederweg.
Jaarboek 42, pagina 04
Ontdekking
Zo ben ik ook later nog veel langs de Doodweg gereden. Ik kende inmiddels een oude kaart van de Castricummerban, getekend door Reinier Ottens in de eerste helft van de 18e eeuw. Daarop staan twee gebouwen langs de Doodweg weergegeven, met de naam ‘’t Blockhuijs van de Lecq’. Daardoor ben ik er al die tijd van uitgegaan dat de oude boerderij van Van der Hulst vroeger ‘het Blokhuis’ werd genoemd.
Tien jaar geleden ging ik me afvragen wat er eigenlijk in Castricum was geweest in de tijd voor Cronenburg. Sindsdien spitste mijn onderzoek zich toe op het ontstaan van Castricum in de Vroege Middeleeuwen en besteedde ik veel aandacht aan veldnamen als bron van informatie.
Bijzonder groot was de verrassing toen ik, bij toeval, een tweede kasteel in Castricum ontdekte en nog wel op steenworp afstand van Cronenburg. Hieronder volgen nu enige resultaten van het onderzoek van veldnamen, grondtransacties en leenregisters betreffende die ontdekking. Daaruit en door aanvullend archeologisch bureau- en veldwerkonderzoek ontstaat langzamerhand een beeld van de inrichting en de omgeving van de ‘nieuwe’ kasteelplaats aan de Doodweg.
Jaarboek 42, pagina 05
Groot Leen
In 1338 maakt ridder Jan van Polanen met een oorkonde aan een ieder bekend dat Claes Heeren Dircxzoon zijn huis waar hij in woont aan hem heeft opgedragen. Ridder Jan mag het als een vrij eigen goed gebruiken. Bij het huis hoort een heemwerf met alles wat Claes Heeren Dircxzoon daarop maakt of laat maken, evenals een akker land ‘naast de laan aen de westzijde’.
Volgens het Middelnederlands Woordenboek is een heemwerf een afgesloten, omheind of door water omgeven erf. Het geheel ligt en staat binnen het Ambacht van Castricum. Met de akte maakt Jan van Polanen tevens bekend dat hij dit huis en omschreven land aan Claes Heeren Dircxzoon en zijn nakomelingen te leen heeft gegeven en zal geven. Zij mogen het van de ridder en zijn nakomelingen als leen behouden. De ridder voorziet de oorkonde van zijn zegel. Claes Heeren Dircxzoon wordt daardoor leenman en geniet bescherming van de leenheer en ridder. Als tegenprestatie zal hij hem met raad en daad dienen. Een en ander is geregeld met het afleggen van ‘den eedt der leenmannen’.
In 1353 is de leenheer ‘Jan II van Polanen en van der Lecke en Breda’, en erft Dirck Lisse het leengoed: “Dirck Lisse Claes Heeren dircx z syn huysinge ende den werff daer hij woent den Nuwenwerf ende den Elsbosch metten Voerhoofden, dit goet droech hy nae opden heere van d(er) Leck, om dat hy thuys verset hadde”.
Het leen komt in 1395 in handen van Gerard Dirk Lissenz. en in 1472 wordt Alke Jansz. als leenman vermeld. Door de akten uit de 14e eeuw weten we dat de eerste leenman van de heemwerf met het huis ‘Claes Heeren Dircxzoon’ was en dat leenheer Jan II van Polanen dit leen later heeft herbevestigd nadat Dirck Lisse zijn huis had verzet. Centraal in deze oude documenten staat het begrip ‘heemwerf’. Binnen de heemwerf te Castricum stond in 1338 kennelijk een huis waar Claes Heeren Dircxzoon in woonde en daarbij was een laan met aan de westzijde een akker.
In 1353 blijkt er bij de oude werf een nieuwe werf te zijn aangelegd, met of bij een Elsbos met ‘voorhoofden’. Deze veldnaam heeft als betekenis ‘het front of de voorgevel van een bepaalde plaats’. In dit geval kan er het voorhof van de nieuwe werf mee zijn bedoeld. Zo is er een heemwerf ontstaan die bestaat uit een oude werf, een nieuwe werf en een voorhof met een elzenbos. Zo’n elzenbos kan zijn aangeplant om het zicht op de voorhof te ontnemen en was een bron van hout voor eigen gebruik zoals bijvoorbeeld brandhout en het maken van stelen voor gereedschap.
In 1338 wordt een eerste leen beschreven, later gevolgd door een tweede leen. Beide lenen worden in 1395 verenigd. Door de Kort worden ze als volgt beschreven: “De oude heemwerf met de timmering (1673: en het akkerland naast de laan aan de westzijde, en de nieuwe werf, en het elsbos met het voorhof aldaar, oost: Cornelis Pancrasz. met de Blockhuisven, zuid: Cornelis Pancrasz. met de Hoyven, west: Adriaan Pancrasz. met de voorweide, noord: de achterweg)”.
Een belangrijke bron voor historisch onderzoek bleek het Oud Rechterlijk Archief van Castricum te zijn (ORA). Het bestaat uit beschrijvingen van vele honderden grondtransacties in de jaren 1580 tot 1810.
In 1581 wordt een onderpand beschreven bestaande uit een werf, hofstede en boomgaard met een vennetje erachter, genaamd ‘de Venick’. Als een naast en ten westen van deze werf liggend perceel wordt genoemd: ‘de Blockesven’.
Volgens een andere oude transactie koopt Bancraes Jeroensz. op 1 oktober 1589 een stuk land met de naam ‘de Halve Bluckisven’. Het land ten zuiden en ten westen daarvan is dan al in zijn bezit. Het woord ‘Bluckis’ is een verbastering van ’Blockhuijs’, want een paar jaar later komen we het tegen als ‘Bluckhuisven’.
En gelijkend op het ‘Blockesven’ uit 1581, wordt het in 1613 het ‘Blocksven’ genoemd. Het betreft de veldnaam van een weide die naar een ‘Blockhuijs’ verwijst.
Jaarboek 42, pagina 06
Heemwerf
Het leen van Claes Heeren Dircx zoon blijkt inderdaad aan zijn nakomelingen te zijn doorgegeven want enkele van de akten, waarin dat wordt bevestigd, zijn bewaard gebleven. Op 25 april 1636 komt het als ‘groot leen’ in handen van Claes Jansz., na het overlijden van zijn vader Jan Pancraes, zoon van Pancras Jeroense.
Het groot leen omvat: “Die oude heijmwerft met alle die timmeringe die daer op is oft comen mochte en een acker landts aldernaest die lanen gelegen aende westsijde der nieuwerft en dat Elsbohs, metter voorhoft, alle te samen gelegen is onder ambachte van Castricum.” Het staat daarnaast vermeld als: “Die oude heemwerff daer blockhuijs van der Leck op gestaen heeft.”
De locatie van het leen wordt eveneens beschreven: “In ter tijt belent hebben aen Oostsijde Blockhuijsrevenne van Cornt Pancraesz., ten suijden die hoijvenne van der selve, aen de Westsijde de Voorweijt van Adriaen Pancraesz. en ten Noorden de achterwech …”.
De heemwerf wordt in 1636 een ‘oude heijmwerft’ genoemd, het terrein waarbinnen ooit een Blockhuijs heeft gestaan en dat bezit was van de heer of de familie Van der Leck. Het lag ten zuiden van de Achterweg. Op de oude heemwerf staan ‘timmeringe’, waarmee gebouwen worden bedoeld. Er mag nog meer op worden gebouwd.
Opnieuw wordt de akker naast en ten westen van de laan vermeld. In deze beschrijving worden de nieuwerft en het Elsbohs in een adem genoemd, en dan nog het voorhof. Het ligt allemaal bij elkaar; het ‘groot leen’ is een complex van onderdelen.
Bovenstaande archiefgegevens over de oude en de nieuwe heemwerf in hun onderlinge relatie vragen nu om een interpretatie. Dat levert het volgende basismodel op van de inrichting van de heem- werf van ‘t Blockhuijs en de directe omgeving daarvan.
Volgens de beschrijving van de verkoop in 1642 van een stuk land met de veldnaam ‘de Blockhuisven groet’, lag ten westen daarvan ‘het Leenlant’. Op 20 november 1645 verkoopt Cornelis Banckersz. het perceel ‘de Blockhuijsven’, ter grootte van 939 roeden aan Jan Jacopsz.
Ten zuiden ervan ligt ‘de Veenick’ en ten westen ‘het voorste van de Hooijven met het Leenlant’. Jan Jacopsz. wordt daarbij ook eigenaar van het ‘voorste van de Hooijven’ van 697 roeden, met ten zuiden daarvan ‘het weerdeel van genoemde Hoeijven’, ten westen de Voorweijt en ten noorden ‘het Leenlandt’. Hij koopt ook nog ‘de Velst’ van 212 roeden, met ten westen ‘het achterste van genoemde Hoeijven’, en ten noorden ‘de Hooge Acker’ met ‘een vrije notwech over het Leenlandt’.
Als op 5 januari 1673 Jan Claesz. het leen ontvangt, wordt het weergegeven als: “De Oude Heijmwerff met alle de timmerayie die dear op is oft coomen mach, ende een acker landts aldernaest der laen gelegen aen de westsijde den Nieuwenwerff, ende dat elsbosch metten voorhoff, al te samen gelegen in den ambacht van Castricum”.
Jan Claesz, inmiddels wonende in Schotervlieland, bekent in mei van dat jaar 200 gulden schuldig te zijn, waarvoor hij als onderpand geeft: “Een akker land, groot 200R, gemeen of te annex een stuk land, genaamd de weijt daer het Blockhuijs Van der Leck op gestaen heeft, dat leen is en hem comp. toebehoort, belend in ’t geheel ten O(osten) en ten Z(uiden) Aerjan Florisz., ten W(esten) Neeltjen Huysen Hoffstee, ten N(oorden) het Achterwegje”.
Het leen gaat in 1676 (of 1697) over op Bancris Jansz. Deze heeft in die tijd eveneens een schuld en hij verzoekt om als hypotheek te verbinden: “De oude werf en ‘t elsbos met het voorhof, belend ten O(osten) de Blockhuijs venne van Cornelis Bancrisz., ten Z(uiden) de Hoffvennen van de selven, ten W(esten) de Voorweijdt van Aerjan Pancrisz, ten N(oorden) de Achterwerf …”
Jaarboek 42, pagina 07
Met ‘Achterwerf’ wordt hier waarschijnlijk ‘Achterweg’ bedoeld. Bancris Jansz. heeft in 1677 een onderpand met als een van de onderdelen: “De helft van 47R land, genaamd de Laen, belend ten O(osten) Aerjan Florisz, ten Z(uiden) en ten W(esten) het Leen, ten N(oorden) de Achterwegh.”
Op 10 oktober 1676 wordt, nadat Claes Jansz. is overleden, Pancraes Jansz. de nieuwe leenman. Zijn leen wordt in 1694 vermeld als ‘Bancras Jansz. Leek’, als liggend ten oosten van een perceel van 1522R met de naam ‘de Voorwaeijt’. Het woord ‘Leek’, moet waarschijnlijk worden gelezen als ‘Leen’, of is een verbastering van ‘Leck’.
Daarna volgt in 1709 de overdracht van wat dan weer het ‘Groot Leen’ wordt genoemd aan Jan de Gott, bij het overlijden van zijn moeder Grietje Klaes. In 1711 komt het ‘Grootleen’ in handen van Floris Arijensz., gevolgd door Willem Teunisz. in 1733, en de oude heemwerf wordt in 1792 verleend aan Jan Willemsz.
Bij al deze overdrachten wordt een identieke beschrijving van het leen gegeven. Zo staat in het ‘Leenregister van Vrijheren en Vrijvrouwen van de Hofstad en de baronie van Haarlem, 1615-1742’ als ‘GROOT LEEN’ vermeld: ‘Castricum De ouwde heenwerf met alle de timmerasie van het Blockhuijs van de Leck die daer op is oft coomen mach met een acker lants alder naest de laen gelegen aen weder sijde van Nieuwe werff ende dat elsbos met het voor hoff’.
Een interpretatie hiervan is dat de nieuwe werf en het Elsbos met het voorhof aan weerskanten van de oude heemwerf lagen.
Leengoed
In 1682 verkopen Bancris Jansz. en zijn familie een stuk land aan Aerjan Florisz., die dan al in het Blockhuijsgebied een huis bewoont en land in bezit heeft: “1191⁄2 R land gelegen binnen onze banne in de Oosterbuurt, belend ten O(osten) Bancris Jansz. met zijn hofstee, ten Z(uiden) Aerjan Florisz. Blockhuijs, en ten W(esten) het erf daar Aerjan Florisz. huijs op staat, ten N(oorden) het Achterwegje, vrijland als buren en lenders”.
Uit deze vele oude teksten kunnen we nu zeker opmaken dat er in Castricum een oude heemwerf was waarbinnen een Blockhuijs heeft gestaan. Dat huis was bezit van Van der Leck. Bovengenoemde Jan I van Polanen is circa 1285 geboren in Wassenaar en woonde op het stamhuis Polanen te Monster waar hij in 1342 overleed. In 1326 werd hij pandheer van de Lek, een voormalige heerlijkheid in Zuid-Holland.
Een pandheer was iemand ‘die van het domein eene heerlijkheid gekocht had, hetzij onherroepelijk of onder voorbehoud van het recht van terugkoop’. Hij was in 1329 tot ridder geslagen en in 1339 werd hij baljuw van Kennemerland en West-Friesland. Een van zijn titels was ‘heer van Castricum en Heemskerk’.
Op de oude heemwerf staan ‘timmeringe’, ofwel gebouwen. Bij het leengoed hoort een akker die aan de westzijde van een laan ligt. Aan weerskanten liggen een nieuwe werf en een Elzenbos met een voorhof. Alles ligt bijeen met aan de noordzijde de Achterwech.
Aan de oostkant van het leengoed ligt het eerdergenoemde ‘Blockhuijsven’, aan de zuidzijde de bij het leen behorende ‘Hooijven’ en aan de westkant ligt de Voorweijt. Ten zuiden van de Blockhuijsven bevond zich een perceel met de veldnaam ‘de Veenick’, wat duidt op de eerdere aanwezigheid van een veengebied.
Het genoemde Hooijven of ‘Hoffven’ bestaat uit een voorste deel en een weerdeel ten zuiden daarvan. Naast dit achterste Hooiven ligt aan de oostkant een kleiner perceel dat de naam ‘de Velst’ draagt. Ten noorden van dat stuk land ligt ‘de Hooge Acker’. De eigenaar van de Velst mag de opbrengst van zijn land afvoeren over een vrije notwech die over het leenland loopt. Ten zuiden daarvan is er nog een Velst. In 1682 staat er op het leengoed een huis waar Aerjan Florisz. in woont. Hij is schepen en bezit dan aan de oostkant daarvan het Blockhuijsven.
Daarnaast liggen een werf, hofstede en boomgaard aan ‘de gemene weg’ thans Oosterbuurt.
Complex van veldnamen
De combinatie van Blockhuijs en Blockhuijsven komt ook nog voor bij de verkoop van de westelijk daarvan gelegen ‘Voorwaeijt’ groot 1522 roeden, alles aan elkaar gelegen, ‘alsmede de laen gelegen benoorden voorn(oemd) huijs (…), ten Z(uiden) het Achter Weghje en ten N(oorden) de Breweeg’.
Alle genoemde percelen worden in 1788 met elkaar verkocht: een huis en hofstee, de Laan van 40R, en een weiland bestaande uit ‘’t agterste van de Hooijven en Hooge Acker’, ‘Banckeris Jansz. Hofstee’, ‘de Blomhuis’, en ‘in de Voorven’.
Als de familie Castricum in 1805 een stuk land van 6301⁄2R verkoopt aan Jacob Molenaar dat een onderdeel is van zijn ‘Weid bij het huis’, heet dit nog steeds: ‘de Hofstee en ’t Leen’. In diezelfde weid, aan de zuidzijde van het Achterwegje, ligt een akkertje, groot 47R, genaamd ‘de Laan’. De Hofstee en ‘t Leen, samen zeer waarschijnlijk de vroegere ‘Heemwerf’, hadden kennelijk een oppervlakte van 630,5 roeden (1 roede Hondbosse maat = 11,6964 vierkante meter; 800R = 0,935712 hectare).
Jaarboek 42, pagina 08
Het gehele complex van percelen, met hun bijzondere veldnamen, ligt aan de zuidkant van de Achterweg. Gezien deze naam zou je daar in de buurt ook een ‘Voorweg’ verwachten. Maar die komt als zodanig niet in het Oud Rechterlijk Archief (ORA) voor. Wel maken vele vermeldingen duidelijk dat de Breedeweg die functie vervulde. De Achterweg is in de loop er eeuwen onder veel uiteenlopende namen bekend en geschreven: ‘Afterwechie’; ‘Afterwechie’; ‘Achterwegje’; Agterwegje’ ’Lagewech’; ‘Laegewech’; ‘Diepelaen’; ’Groenewech’; ‘Groenelaen’; ‘gemene laen’; ‘gemene weg’; ‘gemeene Notweg’, en ‘Kerckewech’. Laatstgenoemde naam heeft de betekenis van weg naar de kerk, de dichtstbijzijnde weg van de Oosterbuurt naar het kerkhof. Deze weg is nu nog steeds bekend als ‘de Doodweg’, een naam die in het ORA in het geheel niet voorkomt.
Zoals we eerder zagen wordt het Blockhuijsven aan de oostzijde van het Leen op 1 oktober 1589 door Jan Jansz Ruyter voor de helft verkocht aan Bancraes Jeroensz. Op dat moment is diezelfde Pancraes Jeroensz al in het bezit van de percelen ten zuiden en ten westen van deze ‘Halve Bluckisven. Enkele jaren later wordt ook nog een stuk land aan hem verkocht met de naam ‘Kauwoubus’ (het woord ‘Velst’ is dan doorgehaald), met ten zuiden en westen ‘de Afterven’. De naam ‘Kauwaubusch wordt in het ORA vijfmaal vermeld, meestal in combinatie met de Velst en eenmaal vinden we ‘Kauwaubusch met de Hooge Acker’. Het is een naam die net als de noordelijker gelegen Veenick verwijst naar een vroegere gesteldheid van het gebied, dat uit veen en bos bestond.
In 1612 wordt bij de verkoop van een akker, gelegen bij de Brewech, als oostelijke belending ‘Pancraes Jeroensz.’ genoemd. In 1614 koopt Pancraes Jeroensz. ‘de laan gelegen voor Pancraes’ huis’ met de veldnaam ‘Pancraes Jeroensz. laen’. De verkoper is Doctor Vosch van Kellendonck. De laan is ‘zo groot en klein als hij daar ligt’. Aan de westzijde ervan ligt ‘voorn(oemde) Pancraes’.
De Pancraes Jeroensz. laan verbindt de Breewech met de Lagewech (de Doodweg). Aan de westzijde van deze laan lag een akker die eigendom van Pancreas Jeroensz. was. Hij wordt in 1581 al genoemd als eigenaar van land in de Oosterbuurt. Er hoorde ook een boomgaard bij. Zijn huis, de laan voor zijn huis en de akker aan de westzijde, zijn eeuwenlang onderdeel geweest van bovengenoemd Groot Leen. Het is niet bekend hoe Doctor Vosch van Kellendonck eigenaar van de laan was geworden.
Laan
We zagen eerder al dat het Leen in handen was van Pancraes Jeroensz. Hij zal eigenaar en bewoner zijn geweest van een huis met een laan voor de deur die de Lagewech met de Breewech verbindt. De vroegere oppervlakte van de laan is bekend door een transactie in 1694: “Een huis staande en gelegen in de Oosterbuurt, groot het erf 565R” (…) “alsmede de Laan gelegen benoorden het voornoemde huis, groot omtrent 150R.”
Deze laan wordt voor het eerst vermeld in 1614. Opvallend is dat hij daarna in grondtransacties, die een periode beslaan van meer dan 200 jaar, vele malen wordt genoemd als ‘Pancraes Jeroensz. Laen’, en vanaf 1756 als ‘Banckeris Jeroens(e) Laen’. Omdat Pancraes Jeroensz. leenman was en schepen van de ban van Castricum is deze naam historisch dan ook veel meer verantwoord dan de huidige naam ‘Melklaantje’. Overigens maakt diezelfde laan, na al die eeuwen, nog steeds deel uit van de goederen die behoren bij de boerderij van Piet van der Hulst aan de Doodweg.
Jaarboek 42, pagina 09
Op de kadastrale kaart van Castricum uit 1832 is te zien hoe hier een smalle weg de locatie van de oude boerderij van Van der Hulst aan de Doodweg met de Breedeweg in het noorden verbindt. Aan weerszijden lagen er akkers. Aan de noordkant vertoont de laan een verbreding, om aldaar de bocht gemakkelijker te kunnen nemen of om te kunnen keren.
Langs de Lagewech (Doodweg), ten westen van het huis van Pancraes Jeroensz., stond nog een huis dat bij een transactie wordt vermeld als ‘een hofstede met zijn aenckleven’. Hier woonde Jan Huygen van Castrichom, naast land van ‘de Wezen van Amsterdam’. Zijn weduwe, Griete Gerrits, verkocht dit goed in 1614 aan Aerian Cornelisz. uit Schoten. Eerder, in 1585, verkocht zij een akker tussen de Breewech en de Lagewech, waarschijnlijk nabij de hofstede gelegen.
En in 1591, werd achter genoemde hofstede de helft van een stuk land verkocht aan Pancraes Jacopsz., onder de veldnaam ‘d’Affterven’, met ten zuiden ‘de gemene Brucksloot’ en ten westen Jacop Jacopsz.
Pancraes Jacopsz. koopt in 1594 ook ‘een akker op de Breewech’ met als veldnaam ‘het Blouck’, ten zuiden daarvan ligt de gemeene Achterwech, ten westen land van deze Pancraes en ten noorden de gemene Breewech.
De helft van deze akker, in het geheel 300 roeden groot, wordt in 1621 door de familie van Teus Pancraesz. verkocht aan Aerian Cornelisz Schoorl en heet dan ‘het Block’. In 1627 wordt het verkocht door Aerian Pancraesz. en heet dan ‘het Bluck’. Het geeft de indruk dat deze akker van 300 roeden oorspronkelijk deel uitmaakte van het goederencomplex van het Leen.
Bijzonder is dat de namen ‘Banckeraes Jacopsz.’ en ‘Griete Gerrits’ beide voorkomen op een kaart in het kaartboek B van het Burgerweeshuis te Amsterdam met vijf kavels van dit weeshuis, gelegen in de ban van Castricum. De maker van de kaart is Pieter Bruinsz. en de datering is ‘1594 circa tot en met 1632’. De boerderij die naast kavel nummer 5 is getekend, is waarschijnlijk de hofstede van Griete Gerritsz. Deze staat 100 jaar later op het land ‘de Voorwaeijt’ met ‘ten W(esten) het Weeshuis van Amsterdam’ en ‘ten O(osten) Neeltje Huigen hofstee’.
Goederencomplex
In 1673 heeft Jan Claesz. een schuld vanwege een lening. Als onderpand biedt hij een akker land van 200 Roeden ‘gemeen ofte annex een stuk land, genaamd de weijt daer het Blockhuijs Van der Leck op gestaen heeft, dat leen is en hem comp. toebehoort …’.
Zo komen we te weten dat er ook dan ten zuiden van het Achterwegje binnen het leen een akker ligt.
In 1677 heeft Bancris Jansz. een schuld en verzoekt hij tot een speciale hypotheek te verbinden: “De oude werf en ‘t elsbos met het voorhof, belend ten O(osten) de Blockhuijs venne van Cornelis Bancrisz., ten Z(uiden) de Hoffvennen van deselven, ten W(sten) de Voorweijdt van Aerjan Pancrisz, ten N(ooden) de Achterwerf”.
Jaarboek 42, pagina 10
Deze omschrijving wekt de indruk dat het elsbos bij het voorhof behoort. De ‘hofvennen van de selven’ zou zowel kunnen betekenen dat dit de weilanden zijn van de oude werf of van de combinatie oude werf, elsbos en voorhof.
Deze hypotheek van Bancris Jansz. wordt geregistreerd als een onderpand bestaande uit de helft van zijn huis en hofstede, groot in het geheel 418 Roeden; de helft van een akker land, genaamd de Laen acker, groot in het geheel 190 Roeden, tussen de Breedewegh en het Achterwegje; en de helft van 47 Roeden land, genaamd de Laen, met ten zuiden en ten westen het Leen en ten noorden de Achterwegh.
Zo ontstaat er langzamerhand een beeld van de opbouw van het Leen als goederencomplex met de kasteellaan tussen de Breedeweg en de Doodweg naar de Heemwerf en de bijbehorende Hofvennen. Ten zuiden is er een natuurlijke begrenzing, bestaande uit de ‘gemene Brucksloot’ (de huidige Broekslootwatering).
Breewechergeest
Castricum is ontstaan op een zandplaat in het mondingsgebied van het Oer-IJ. Aanvankelijk, in de IJzertijd en de Romeinse Tijd, vestigden mensen zich langs de geulen van deze voormalige noordelijke Rijnarm.
In de Vroege Middeleeuwen werden op de zandplaat vele geesten ontwikkeld, grote langwerpige akkercomplexen. Deze lagen ingesloten tussen een hoofdweg en een parallel daaraan gelegen achterweg. Door de loop van het Oer-IJ hebben de geesten van Castricum een oost-west oriëntatie. Een uniek voorbeeld is de enig overgebleven, vrijwel complete geest tussen de oude dorpskerk van Castricum en de oude kasteelplaats Cronenburg. Het is een werkelijk prachtige vroegmiddeleeuwse geest, met als randwegen de Breedeweg en de Doodweg (vroeger ook ‘Lagewech’).
In het dorp was de oude geestgrens het Schoutenbosch en in de Oosterbuurt was dat de Heemstederweg. De Breewechergeest ligt als een ladder in het landschap die de kasteelplaats Cronenburg met de oude dorpskern verbindt. De twee stijlen van de ‘ladder’ zijn de Breedeweg en de Doodweg. De ‘sporten’ van de ́ladder ́ zijn de Heemstederweg (ook wel Cieweg genoemd), de Oosterbuurt langs het volkstuincomplex, het Melklaantje, het Kerkelaantje en het Schoutenbosch.
Allemaal oude verbindingswegen, met uitzondering van de ‘sport’ Oosterbuurt. Dit wegdeel wordt in 1696 vermeld als ‘de Nieuwe weg’ langs de Damakkers. Waarschijnlijk was daar eerst een voetpad en ook ten westen van de stolpboerderij van de Wildt zal er nog een zijn geweest want de afstanden tussen de dwarswegen zijn vrijwel gelijk.
Tussen de ‘sporten’ lagen telkens 10 akkers. De geest is oorspronkelijk – met zijn akkers van gelijke breedte, en zijn verbindingslaantjes op constante afstanden – een agrarische ‘ladder’ geweest; een vroegmiddeleeuws systeem van verbindingen en efficiency.
In eerste aanleg werd zo’n akkercomplex ontwikkeld vanuit een centrale Hof bestaande uit een boerderij waarin een familie woonde die van de opbrengst van de geest leefde. Later werden er meerdere stroken grond van gelijke breedte op de geest aangelegd, in totaal 60 akkers, dwars op de beide randwegen. Daaraan heeft de Breedeweg, vroeger ‘Breewech’, zijn naam te danken: de weg naar de Bree, de geest met akkers van gelijke breedte.
Op 11 januari wordt er voor Jan Jansz. Ruijter een deel van een hypotheek beschreven als: ‘Een stuck saetlant gelegen aan twee ackers genaamd de Geestackers, grootte een morgen, ten zuiden de Lagewech, ten noorden de Breeweech’.
Uit bovengenoemde grondtransacties kan worden opgemaakt dat enkele van de bewoners ten zuiden van de Lagewech, aan de noordkant daarvan een of meer akkers op de Breewechergeest hadden en aan de zuidkant hun weilanden.
Dat is een van de verklaringen voor de ligging van het Blockhuijs aan de rand van de geest. Het was een plek waar grachten met water konden worden gevuld uit een geul van het Oer-IJ. Er werd aan der zuidkant vee op de hofweiden gehouden en aan de noordkant lagen de akkers, waarop de mest van het vee werd gebracht.
Maar er is nog een bijzonder reden voor de locatiekeuze van het Blockhuijs en dat heeft alles te maken met strategie. Op deze plek kon het verkeer vanuit en naar Uitgeest en Heemskerk worden gecontroleerd (geblokkeerd).
Opmerkelijk is dat we daarvoor een bewijs vinden in onze Moderne Tijd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de Duitsers op de hoek van de Doodweg met de Oosterbuurt hun ‘Widerstandsnest 45’ met 12 bunkers, waarvan er nog 3 achter de boerderij van Piet Dam bewaard zijn gebleven.
Nu de vraag waarom Jan van Polanen het aan Claes Heeren Dircxzoon toestond op die plek een Huijs te bouwen. Een mogelijke verklaring is dat hij dat deed als erkenning voor het door Claes Heeren Dircxzoon uitgevoerde ontginningswerk. Door zandverstuivingen in de Vroege Middeleeuwen werd men gedwongen de in het duingebied ontwikkelde geesten te verlaten.
Jaarboek 42, pagina 11
Verplaatsing naar het oosten was het gevolg. Daar was het moeras van de Oer-IJ-delta, met veen en hier en daar wat bos. Er zat niets anders op dan dit gebied te gaan ontginnen. Dat kon versneld worden uitgevoerd na de aanleg van de dijken in de 12e en 13e eeuw.
Het Blockhuijs kan hebben gediend als centrum voor de ontginning vanaf de Broekslootwatering naar de Breewechergeest. Zo werd er een agrarische band gesmeed tussen het veengebied en het akkercomplex.
De Breewechergeest en ’t Blockhuijs midden aan de geestrand vormden in de Late Middeleeuwen zonder twijfel een eenheid.
Hetzelfde verschijnsel zien we elders in het Oer-IJ-gebied: de Heemskerkergeest tussen de Kerkweg en de Oosterweg met kasteel Marquette (vroeger kasteel Heemskerk); in Uitgeest de Westergeest tussen de Hogeweg en de Geesterweg, met aan de westrand kasteel Uitgeest; In Limmen lag midden aan de rand van de geest tussen de Dusseldorperweg en de Achterweg het kasteel Dampegheest; en in Akersloot stond aan de rand van de geest tussen de Buurtweg en de Westerweg het kasteel Akersloot. Van deze kastelen is door herbouw alleen Marquette overgebleven als markant bewijs van de vroegere twee-eenheid van geest en kasteel.
Blockhuijs
In de oorkonde uit 1338 is alleen sprake van een heemwerf met een huis waarin wordt gewoond. In 1353 is er een oude werf waar een nieuwe werf bij is aangelegd omdat het huis is verzet. Dan blijken er ook een Elsbos met ‘voorhoofden’ te bestaan. Nog later, in 1676 worden daarbij behorende Hofvennen genoemd.
De reden voor het verzetten van het huis is niet bekend. Het is denkbaar dat het eerste huis van hout was en vervallen is geraakt. Maar waarschijnlijker is dat het eerste huis tijdens de Hoeksche en Kabeljauwse twisten (1350- 1490) is verwoest. Dat lot trof bijvoorbeeld ook het kasteel Heemskerk en kasteel Oud Haarlem.
Jaarboek 42, pagina 12
Het Blockhuijs was een middeleeuws kasteel waarvan de lay-out zich naar de aanwezige verkavelingsstructuur zal hebben gericht. Langs de toegangslaan kwam men via een poortgebouw op de omgrachte voorburcht. Daar bevond zich meestal een boerenbedrijf en bijgebouwen. De ingang van de voorburcht werd zodanig geplaatst dat men het kasteel via de toegangsweg van de zijkant benaderde, waarbij vanuit het poortgebouw bescherming kon worden geboden aan het kasteel. En vanuit het kasteel kon men de voorburcht overzien.
Aan de kasteelplaats ‘’t Blockhuijs’ is na de ontdekking van de globale locatie in 2016, eerst een formeel archeologisch onderzoek gewijd. Dat werd in opdracht van de gemeente Castricum in 2017 uitgevoerd door Menno Dijkstra van het bureau Diggel Archeologie. Hij concludeerde dat in het gebied vlak ten zuiden van de boerderij aan de Doodweg 10 een kasteelterrein gelegen moet hebben van iemand van lage adel.
Op basis van op oude luchtfoto’s waargenomen afwijkingen in het weiland vermoedt hij dat ten zuidwesten van de huidige boerderij een voorhof en wooneiland gelegen waren. Ook een vierkante verkleuring ter plaatse van de moestuin langs de Doodweg acht hij verdacht. Dit kan namelijk wijzen op een torenfundering. Deze hypothesen dienen, zo schreef hij, verder onderzocht te worden door inventariserend veldonderzoek ter plaatse.
Vondsten uit de directe omgeving wijzen op bewoningsactiviteit in het gebied langs de Doodweg vanaf de Late-IJzertijd of Romeinse tijd. De enige archeologische vondst die direct met het Blockhuijs in verband kan worden gebracht is een zeldzame 12e-eeuwse bronzen kandelaar. Deze lijkt afkomstig te zijn uit de voormalige gracht. Dijkstra adviseerde tenslotte om een inventariserend onderzoek te doen met gefysische methoden.
De gemeente Castricum gaf in 2018 opdracht aan Joep Orbons van het bureau ArcheoPro om het door Dijkstra geadviseerde onderzoek uit te voeren. Het onderzoek resulteerde in verschillende kaarten met de resultaten van elektromagnetische metingen, elektrische weerstandsmetingen en grondboringen. Hieronder staat een kaart met de Totaalinterpretatie van de uitgevoerde metingen.
De aanbeveling van Orbons was om op het gebied waar de weerstandsmetingen zijn verricht nader onderzoek te doen, om daarvan gedetailleerdere beelden te verkrijgen. Ook stelt hij voor uitgebreid booronderzoek uit te voeren om de gemeten structuren goed archeologisch vast te stellen en het karakter ervan te bepalen. De gemeente Castricum heeft besloten een vervolgonderzoek te zullen laten uitvoeren.
Tot slot
In dit artikel zijn de vele archiefgegevens die er over het Blokhuijsgebied zijn gevonden gepresenteerd en daaraan is een eerste interpretatie gegeven.
Natuurlijk zijn er nog vele vragen en onzekerheden. Zo is er de vraag of de gevonden gegevens op een juiste wijze zijn hertaald en begrepen. Dat betreft vooral de grootte en de oriëntatie van de onderdelen van de heemwerf. Ook moet onderzocht worden of de plaats en de ligging van de kasteelplaats ten opzichte van de toegangslaan correct zijn geïnterpreteerd. In kasteelonderzoek werd vaak weinig aandacht aan de voorhof van een kasteel besteed. De vraag is nu waar het voorhof van het Blockhuijs precies lag, uit welke gebouwen het bestond, welke functies hier werden vervuld, en of er ook een poortgebouw op stond.
Jaarboek 42, pagina 13
De hoofdburcht wordt aan de westkant verwacht omdat van daaruit de Achterweg en de toegangslaan het best konden worden beschermd. Dat moet nog worden bevestigd. Verder moet worden vastgesteld of er nog resten van het kasteel in de grond zijn achtergebleven en waar deze dan uit bestaan. Het is van belang de ouderdom en de kwaliteit ervan te bepalen. Er zijn in elk geval twee en mogelijk meer bouwfasen geweest. Het eerste huijs kan zowel met hout als met steen zijn gebouwd. Hoewel de eerste vermelding daarvan uit 1338 dateert heeft er wellicht al veel eerder een huijs gestaan.
Een centrale vraag is dan ook hoe oud het allereerste eerste huijs op deze plek was. Uit een van de bronnen weten we dat het huijs in de 14e eeuw is verzet. Waarom was dat? Was het eerste vervallen, te klein of onvoldoende verdedigbaar? Jan van Polanen was een Hoekse edele. Is zijn Blockhuijs tijdens de Hoeksche en Kabeljauwse twisten net als zovele andere kastelen toen verwoest? De tijd zal het leren …
En o ja, de Witte brug moet terug.
Hans van Weenen
Bronnen:
- Buizer, B, Weenen, J.C. van, en Veel, P., Atlas van het Oer-IJ-gebied, Uitgeverij Noord-Holland, (2018);
- Dijkstra, M.F.P., Het Leengoed Blockhuijs. Een controle-onderzoek naar de ligging van een kasteelterrein aan de Doodweg in Castricum op basis van historische en archeologische bronnen, Diggel Archeologie (2017);
- Kort, J.C., Repertorium op de lenen van de Hofstede Haarlem, 1328-1717, In: Ons Voorgeslacht, jaargang 52 (1997), Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie;
- Middelnederlands Woordenboek, Historisch beschrijvend woordenboek van het Nederlands van 1250-1550, Instituut voor de Nederlandse taal;
- Nassausche Domeinraad: Leenregisters Polanen en de Lek, Nationaal Archief, Den Haag;
- Olde Meierink, B., en Vogelenzang, F., Een toekomst voor een verdwenen verleden. Kasteelplaatsen in de provincie Utrecht, Nederlandse Kastelen Stichting, Wijk bij Duurstede (2010);
- Orbons, J., Rapportage over het geofysisch onderzoek bij het Blockhuijs te Castricum, ArcheoPro (2018);
- Oud Rechterlijk Archief van Castricum, Regionaal Archief, Alkmaar;
- Weenen, J.C. van, Kasteel Kronenburg, 2e Jaarboekje Oud-Castricum (1979);
- Weenen, J.C. van, Kronenburg ontdekt, In: Op zoek naar Castricum’s verleden, Jubileumboek Stichting Werkgroep Oud-Castricum (1992).
- Verschenen jaarboekartikelen over Kronenburg:
- boerderij
- kasteel
- Blockhuijs