Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 2, pagina 3
Kasteel Kronenburg
(ook wel geschreven als Cronenburg)
In het zuid-oosten van Castricum staat, aan alle kanten omringd door weilanden, een oude boerderij. Nu nog geïsoleerd, ligt zij in het verlengde van de Doodweg en het “Cronenburgerlaantje”. Dit laantje geeft de richting aan, waarin men hoger gelegen land kan vinden. Dat land, naast en ten noord-oosten van de boerderij herbergt vele raadsels en verhalen. In deze bijdrage worden enkele stukjes opgegraven van de puzzel die Kronenburg is, eens een Castricums kasteel.
De Romeinen
Het is niet ondenkbaar, dat de Romeinen in hun opmars naar het noorden een bezoek hebben gebracht aan het gebied dat later Castricum werd genoemd. De militairen, die natuurlijke grenzen voor het Romeinse Rijk zochten, zullen wellicht een tijdelijke grens hebben gevonden in het Oer-IJ, een zijrivier van de Rijn, die noordelijk van Castricum stroomde en voorbij Egmond in zee uitmondde.
Sinds 100 v. Chr. was het mondingsgebied van het Oer-IJ aan het verzanden, totdat er nog maar enkele geulen overbleven die water naar de zee voerden. Het waren tijden waarin de elementen vrij spel hadden: zij vormden overstromingen vanuit zee, kronkelende riviertakken, slibafzettingen en verstuivingen, duinen en landtongen. (1)
Temidden van het natuurgeweld ontstonden hoger gelegen strandwallen. Het gebied rond Castricum verlandde eerder dan de noordelijker gelegen rivier-delta, die pas omstreeks 800 – 900 n. Chr. dichtstoof. Het droog gevallen land met aan de noordzijde open uitmondingen naar zee was bijzonder geschikt voor bewoning en dit zal voor het ontstaan van Castricum mede van betekenis zijn geweest. Vondsten in Castricum van grote hoeveelheden aardewerkscherven uit de 1e en 2e eeuw n. Chr. wijzen op een intensieve bewoning aan het begin van de jaartelling. De strategische positie van de strandwallen kan mogelijk voor de Romeinen een reden zijn geweest er tijdelijk hun kampen op te slaan. Aanwijzingen voor het bestaan van een Romeinse legerplaats (een castellum) op Castricums grondgebied zijn er niet, er is slechts een vermoeden. In de eerste plaats doet de naam “Castricum” denken aan invloed uit het zuiden. Sommige historieschrijvers verklaren de naam Castricum als een verbastering van Castra in Kinheim, waarbij Castra de Romeinse benaming is voor kasteel en Kinheim de toenmalige benaming voor Kennemerland.(2) De eerste vermelding in geschreven bronnen vinden we in een schenkingsakte aan de abdij door Arnulf als graaf van Holland van 988 tot 993. De naam is al verbasterd tot “Castrichem”.(3) Vervolgens komen we in de loop der jaren tegen Casterchem, Castrinchem en Casterkem.
Verder kan worden gewezen op een aantal scherven van Romeins aardewerk, gevonden langs de Cieweg en op de Goudduinen (akkers ca. 400 m. ten zuiden van Kronenburg), waar ook een munt van Keizer Vespasianus (69-79 n. Chr.) boven de grond kwam. Het vermoeden, dat het de Romeinen zijn geweest, die de kiem voor de ontwikkeling van het duindorp hebben gevormd, is reeds door meerdere geschiedschrijvers geuit. Een duidelijk bewijs van de plaats van het centrum van Romeinse bedrijvigheid moet er nog op tafel komen of worden blootgelegd.
Het komt in de geschiedenis veel voor dat burchten ontstonden op dezelfde plaatsen waar de Romeinen een aantal eeuwen eerder hun strategische posities hadden ingenomen. Men kwam tot dezelfde keuze, omdat er uit krijgskundig oogpunt geen grote veranderingen in het landschap waren aangebracht. Aan de ligging van een burcht werden twee eisen gesteld: de burcht moest liggen op of in de buurt van een strategisch punt aan een rivier of een weg. Daarnaast moest het terrein door zijn natuurlijke ligging goed verdedigbaar zijn, zodat het gebouw kon dienen voor bescherming van de burgers van de streek.
Het eerste Huis
Wanneer men (na de Romeinen?) voor het eerst weer de hoger gelegen gronden in de Oosterbuurt gaat bewonen is moeilijk te achterhalen. Waarschijnlijk ligt dit in de 11e eeuw. Ook kan aangenomen worden dat zich in dit tijdvak de wortels bevinden van adellijke stambomen van Castricumse families. Adel die met paard en zwaard besliste over goed en kwaad, eerlijk en oneerlijk.
De geschriften over het leven en de wonderen van Sint Adelbertus zijn de oudste ons bekende. Ze verhalen over Castricummers, die “machtig waren door afkomst en fortuin” en die niet schroomden in conflict te komen met de Abdij van Egmond. (4) Eens in een winter (periode 1091-1105) toen het water zo hoog gestegen was, dat de akkers en huizen van de Castricummers gevaar liepen voor grote schade, kwamen de welgestelde Castricummers razend en scheldend met wapens in de hand naar Egmond. Het plan was de dijk, die daar het water tegenhield door te steken, zodat het langs andere wegen kon weglopen.
Toen de abt Steven dit hoorde, zond hij een van zijn broeders Adallart geheten, hen met de relieken van de heilige Adelbert tegemoet, in de hoop dat ze bevreesd zouden worden door de aanwezigheid van de heilige of tenminste verzoend zouden worden door de woorden van de broeder Adallart, die verwant was aan hun hoofdmannen.
Deze broeder Adallart zou in het jaar 1105 Steven als abt opvolgen. Zijn vader was Adalard van Haarlem en zijn broer Galo van Haarlem. De Castricumse hoofdmannen waren dus verwant aan het geslacht “van Haarlem”. Een eeuw later zou uit ditzelfde geslacht een van de voornaamste edelen van Kennemerland en bouwheer van het kasteel Kronenburg voortkomen. Naast de adellijke familie van Haarlem blijkt er ook een adellijke familie “van Kastricum” te bestaan, getuige het huwelijk van Sifridus (ook Sicco of Sivaart genoemd), zoon van Arnulf 3e graaf van Holland van 988 – 993, met Tetburg van Kastricum.(5) Deze Sifridus werd stadhouder van Kennemerland; hij schenkt o.a. een perceel land te Noorddorp (Heemskerk) aan de Abdij en werd begraven in het midden van de abdij kerk.(3)
Ook wordt er melding gemaakt van een zekere Heer Bruin of Bruno van Castrichem, die in 1118 in de tijd van Floris II (1091 – 1121) met vele Hollandse edelen bij Schoorl door de West-Friezen was verslagen. (6) Bruno zou nu hebben behoord tot het oude adellijke geslacht “van Castrichem” dat al zeer vroeg een slot (een versterkt huis van hout) zou hebben gesticht en
Jaarboek 2, pagina 4
bewoond. Dit slot werd heel lang “het Huis te Castricum” genoemd.
Over deze periode van de geschiedenis zijn nauwelijks betrouwbare bronnen bewaard. In “Het Zegenpralent Kennemerlant” staat dat Meinard van Kastrikum vóór het jaar 1124 wordt genoemd in verband met betalingen aan de monniken van Egmond. Tevens vermeldt dit platenboek dat na verloop van tijd en na het uitsterven van het edel geslacht van Castrichem het huis met de bijbehorende goederen in handen van het geslacht “van Kronenburg” is gekomen.
Hoe vaag de gegevens zijn blijkt wel uit de beschrijving die het boek “Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche outheden” over de historie van Castricum geeft.(8) Hierin laat men naar voren komen dat Castricum mag roemen op zijn oude adel; Meinart heeft uitgeblonken, omdat hij aan de kloosterbroeders van Egmond betaalde. Er is sprake van ene Bruin van Castricum, een moedig ridder, die met vele anderen sneuvelde. Ook deze schrijver koos daarvoor Schoorl, alleen gebeurde het niet in 1118 maar rond 1168. (9)
De schrijver C. Bruin koos alweer een ander jaartal: 1165. (10)
Mogelijk heeft zich het volgende afgespeeld: misschien reeds in de 11e of in de 12e eeuw heeft het adellijke geslacht “van Castrichem” een Huis (een versterkte woning) in de Oosterbuurt gebouwd en bewoond. Dit huis werd genoemd “het Huis te Castricum”. Aan het eind van de 12e of begin 13e eeuw kan het zijn verwoest, terwijl kort daarop het edele geslacht uitstierf.
Huis te Castricum
Nadat het Huis te Castricum was verwoest, bouwde Simon van Haerlem op of bij de overblijfselen van dit huis een nieuw kasteel, dat onderdeel was van een linie van versterkingen, die Willem II graaf van Holland, vormde als bescherming tegen de aanvallen van de West-Friezen. Zo ontstond er in de 2e helft van de 13e eeuw een reeks van versterkte kastelen waaronder Haerlem (gelegen bij kasteel Assumburg te Heemskerk), Heemskerk (later Marquette geheten), Castricum (later Kronenburg genoemd) en Egmond.
De verdediging van de gronden van de landheer steunde op de bewoners van deze kastelen. De afstand van kasteel Castricum, gebouwd op de rand van de geestgrond, tot het Huis te Heemskerk (Marquette) was twee-en-een kwart kilometer; de afstand van laatstgenoemde tot kasteel Haerlem eveneens.
Diezelfde Simon van Haerlem is in Kennemerland een van de voornaamste edelen geweest. Naast slotheer van Haerlem bij Heemskerk, leenheer van Meerestein en bouwheer van Castricum’s kasteel, heeft hij in 1266 ook nog eens het ambt van baljuw (rechterlijk ambtenaar) van Kennemerland bekleed. (6) Simon, heer van Castricum en Heemskerk, werd bij zijn
Jaarboek 2, pagina 5
overlijden in 1280 opgevolgd door zijn zoon Willem van Haerlem.
Willem overleed in 1317. Hoewel hij drie kinderen naliet, waaronder een zoon, ging het kasteel Castricum om onbekende redenen over aan zijn neef Jan van Bergen, zoon van zijn broer Dirk. Van Jan van Bergen is niet zo veel bekend. Wel weten we dat hij baljuw was van Kennemerland. Lang heeft Jan van Bergen niet van erfenis kunnen genieten, want hij moet in 1321 overleden zijn. Zijn bezittingen kwamen (bij gebreke aan een zoon) weer in het bezit van de graaf van Holland. In 1328 verleent graaf Willem III, graaf van Holland, het Huis te Heemskerk (kasteel Haerlem) en de ambachtsheerlijkheden Heemskerk en Castricum aan Jan van Polanen. Het Huis te Castricum werd echter niet aan de edelman in leen gegeven, maar werd al op 23 dec. 1326 aan “Heere Dieric sone van Nortich”, pastoor van Castricum, afgestaan om er zijn hele leven in te wonen. De pastoor kreeg het: “met de hofstede daer het op staet, dat Symon van Haerlem maken dede en Jans van Bergen was”. (11) Deze priester schijnt een beschermeling van Jan van Polanen te zijn geweest. Korte tijd later is ook het Huis te Castricum in handen gekomen van het geslacht van Polanen, die zich als ambachtsheren van de Heerlijkheid van de Lek, vaak “van der Lecke” noemden.
Hoekse en kabeljauwse twisten
Het is waarschijnlijk dat het Huis te Castricum in de burgeroorlog, die in 1351 uitbrak en in onze vaderlandse geschiedenis de hoekse en kabeljauwse twisten wordt genoemd, is beschadigd of voor het grootste deel is omgehaald. Wat was er namelijk gebeurd. Na de dood van graaf Willem IV in 1345 waren er geen wettige nakomelingen. Zijn zuster Margaretha, keizerin van Duitsland, eiste de graafschappen op en liet deze landen beheren door haar zoon Willem V. Spoedig raakte zoon Willem in oorlog met moeder Margaretha. De meeste Hollandse steden en edelen kozen de partij van Willem; zij sloten in 1351 een verdrag en noemden zich de kabeljauwen. Onder de kabeljauwen bevonden zich de steden Haarlem, Amsterdam en Alkmaar en de edelen van Egmond en van Heemskerk (kasteel Marquette). De tegenpartij koos voor Margaretha en noemden zich hoeken. Bij deze partij sloten zich aan de stad Beverwijk en o.a. de edelen van Brederode, van Assendelft (Assumburg), van Meerestein en van Polanen (het Huis Haerlem en Castricum).
In de bloedige zeeslag bij Zwartewaal in 1351 versloeg Willem de scheepsmacht van zijn moeder. Aan deze overwinning dankte Bakkum de stichting van de Cunerakapel, die Willem had beloofd als hij de overwinning zou behalen.
In de overwinningsroes werd het slot Haerlem, dat immers in het bezit was van Dirk van Polanen, een van de aanvoerders van de Hoeken, door de Kabeljauwen belegerd, veroverd en verwoest om nooit meer opgebouwd te worden. Deze Dirk van Polanen (van der Lecke) had eveneens de ambachtsheerlijkheden van Castricum en Heemskerk en het Huis te Castricum in bezit. Dat ook het laatste niet ongehavend uit de strijd zal zijn gekomen, mogen we wel aannemen. Daarop wijzen ook de
Jaarboek 2, pagina 6
gegevens die de Werkgroep Oud-Castricum bij een kleine proef opgraving verkreeg. Op een diepte van ongeveer 50 centimeter. kwam een uit twee lagen stenen bestaande fundering aan het licht. Door J.G.N. Renaud van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek werd een van de stenen gedateerd tussen 1400 en 1450, zodat er van “nieuwbouw” sprake was. Door Ampsing wordt de verwoesting van het Huis te Castricum zelfs genoemd. Hij schrijft dat op oude gronden het Huis te Castricum heeft gestaan, dat zo jammerlijk werd geschonden en daarna naar het geslacht “Cronenburg” werd genoemd! (12)
Kasteel “Cronenburg”
In 1379 wordt Jan (van Polanen) van der Lecke, Heer van Breda en van der Lek, beleend door Hertog Albert met de goederen die ook Jan’s vader in leen gehouden had. Hieronder waren de ambachtsheerlijkheden van Castricum en Heemskerk en het Huis te Castricum.
Jan van der Lecke geeft deze goederen aan zijn broer Dirk, die gehuwd was met Gilia van Cralingen. Gilia noemt zich in het leenregister van Honingen herhaaldelijk “vrouwe van Castrichem”.
Dirk van der Lecke liet tenminste twee kinderen na; een zoon Jan, die hem opvolgde en een dochter Catharina, die met Hendrik van Cronenburg was gehuwd. Hendrik was een zoon van Willem van Cronenburg, die een bastaardzoon was van Willem IV, graaf van Holland, en die genoemd was naar zijn kasteel Cronenburg bij Loenen aan de Vecht. Deze familierelatie is de enige samenhang, die er ooit heeft bestaan tussen de kastelen Kronenburg in Castricum en Kronenburg in Loenen. (13) In 1440 vraagt Hendrik aan zijn zwager Jan van der Lecke of hij zijn zoon Willem wil belenen met alle landen en huizen gelegen te Castricum, die hij zelf tot dan toe van hem geleend had. In 1441 krijgt Willem van Cronenburg van Jan van der Lecke in leen “de huisinge tot Castrichem, geheiten Cronenborch, mit al sulke leenguede dair toe horende”. Het is de eerste keer dat het huis te Castricum – Cronenburg – genoemd wordt.
Kronenburg ging van de familie “van der Lecke” via “van Kijfhoek” naar die van “van Assendelft”. Onder Floris van Assendelft werd in 1573 het fraaie, maar voor die tijd minder sterke Kronenburg door de Spaanse soldaten verwoest. De genadeslag had het gekregen, het zou nooit meer herbouwd worden en alleen nog maar dienst doen als dankbaar onderwerp voor dichters en tekenaars.
Verwoesting en verval
In 1573 plunderden de Spanjaarden Castricum, Limmen, Uitgeest en Bakkum, ze moordden en staken huizen in brand. Kasteel Kronenburg werd niet gespaard in de verwoestende tocht van de Spaanse soldaten van Don Frederik. (8, 10)
Deerlijk beschadigd bleef het liggen. Toch genoot men nog langer van de luister die rond de overblijfselen bleef hangen. Langzamerhand ging men wat meer over de vorm en ligging van de gronden en het kasteel schrijven. De geschiedschrijver C. van der Woude, (14) die duidelijk een onderscheid maakt tussen ’t Huys te Castrichem en ’t Huys te Kroonenburgh, schrijft in zijn kroniek van 1645 dat Kronenburg in puin ligt en nog fijne oude gebroken en “versturven” muren vertoont. Ampsing schreef in 1628 al over de hoger gelegen oude gronden van het huis Castrichem dat naar Kronenburg werd genoemd.(12) 1727 heeft men het over een ronde puinheuvel en het laag en vervallen muurwerk van een oude ingestorte toren. (8)
Onder Mr. Lieve Geelvinck (1676-1743), Heer van Castricum en Burgemeester van Amsterdam, is er sprake van een bijzonder grote belangstelling voor de overblijfselen van het kasteel en het terrein waarop en waaronder ze zich bevinden.
Geelvinck, eigenaar van Kronenburg en omliggende landerijen, laat in 1728 het kasteel opgraven en meten door Johannes Rollerus, een echte landmeter. (15)
In het platenboek “Zegenpralent Kennemerlant” (7) wordt een tamelijk uitvoerige beschrijving gegeven van de ruïne en z’n nabije omgeving. Ook aan de door Rollerus getekende plattegrond, die H. de Leth in zijn ets heeft opgenomen, wordt de nodige aandacht besteed. Het terrein was heuvelachtig en er was niet veel meer te bespeuren van de gracht die vroeger om het huis had gelopen: alleen een lage glooiing aan de kant van het overgebleven muurwerk herinnerde daaraan. Op de helling van de heuvel stonden driehoekige brokken muur. De twee grootste stukken worden omschreven als een gedeelte van een aan de buitenkant halfronde en aan de binnenkant ouderwetse platte toren. Een derde deel (dat van de ronde muur afkomt) is van een vlakke buitenmuur van het kasteel. Dat de afknotting van het kasteel niet stil staat blijkt wel uit Bruin’s Arkadia (1732): “het is een kleine romp die niemand kan bewonen, een deerlijk overschot”. (10)
Stellingwerf tekende in 1740 met de pen een muurtje van ongeveer een meter hoog (afb. 2) en honderd jaar later is er niets meer van het gebouw te zien dan de sloten en de grachten die erlangs liepen en een paar vijvers. (Red: aanvulling Hans van Weenen 6 september 2020.)
De Heerlijkheid Cronenburg
Aan het kasteel Cronenburg was de heerlijke titel verbonden: na de verwoesting van de kasteel blijft de heerlijkheid Cronenburg bestaan. De ambachtsheerlijkheden Castricum en
Jaarboek 2, pagina 7
Cronenburg gaan van het geslacht “van Assendelft” door huwelijk van de laatste vrouwelijke nakomeling over op het geslacht “van Renesse”.
In 1664 verkoopt Anna van Renesse, Vrouwe van Assendelft (kasteel Assumburg), de heerlijkheden Castricum en Cronenburg resp. voor 33.000 en 25.000 gulden aan Cornelis Geelvinck, later een van Amsterdamse burgemeesters. (17)
De heerlijkheid Cronenburg blijft vele generaties in het geslacht Geelvinck. Met Mr. Joan Geelvinck (1737 – 1802) sterft dit geslacht in mannelijke lijn uit. Zijn dochter Johanna Albertina Geelvinck trouwt met Albertus Cornelis Schuyt. De heerlijkheden Castricum en Cronenburg en de reeds eerder door de familie Geelvinck verworven heerlijkheden Backum en Stabroek (bij Antwerpen) komen in de familie Schuyt. Door huwelijken van de dochters van Henri Corneille Schuyt van Castricum: Alida (in 1893) en Elise (in 1895) komen de heerlijkheden Castricum en Stabroek in het bezit van de familie Elias en de heerlijkheden Backum en Cronenburg in het bezit van de familie Braakenburg. De titel Heer van Cronenburg bestaat nog en mag momenteel alleen gevoerd worden door de heer David Johannes Menno Asse Braakenburg van Backum wonende te Leusden.
Het Wapen van Cronenburg
Met de overdracht van de Heerlijkheid Cronenburg in 1899 aan Lambertus Johannes Apollonius Braakenburg van Backum werd ook het wapen aan de heerlijkheid toegekend. Het is het wapen van het geslacht van Cronenburg en werd gevoerd door Willem van Cronenburg, ridder en bastaardzoon van Graaf Willem IV van Holland, en diens nageslacht. (18)
Kunst verhaalt
Aan de hand van oude afbeeldingen kan men komen tot reconstructie van een kasteel of een gedeelte daarvan. De topografische afbeeldingen die hier worden bedoeld, geven natuurlijke en kunstmatige bijzonderheden van een terrein weer. Als eerste zijn het de schilderijen en tekeningen die informatie bevatten.
In de 16e, maar vooral in de 17e en 18e eeuw komt het topografisch afbeelden tot bloei. Een aantal afbeeldingen uit verschillende tijden en over hetzelfde onderwerp (een kasteel) kunnen samen een min of meer juist beeld geven van de situatie in vroeger tijden. Om een beter inzicht te krijgen in de oorspronkelijke bouw en bewoning moeten onderzoekingen in archieven en archeologische ontdekkingen worden gecombineerd. Met afbeeldingen kunnen bestaande gegevens worden gecontroleerd, aangevuld of als pure verzinsels worden verworpen. Niet alle kunstenaars vonden het nodig om een kasteel of ruïne zo nauwkeurig mogelijk weer te geven. Door sommigen werd naar hartelust weggelaten of erbij gefantaseerd, hetgeen grote onbetrouwbaarheid teweeg kan brengen. Zo was het een kleine moeite om een gebouw groter te laten lijken dan in werkelijkheid, door op een wat kale horizon een kerk te plaatsen.
De kunstenaars die voor zover bekend het eerst de ruïne van kasteel Kronenburg hebben vereeuwigd zijn Pieter Saenredam (1597-1665) en Roeland Roghman (1620-1686). Zij behoorden tot een groep kunstenaars uit de 2e helft van de 17e eeuw, die een zo natuurgetrouw mogelijke afgestemde weergave van vooral architectonische onderwerpen nastreefde. Waarschijnlijk rond 1628 maakte Pieter Saenredam een ets van de
Jaarboek 2, pagina 8
puinstukken van Kronenburg, een plaatje waarin slechts enkele stenen, zij het met uiterste precisie zijn weergegeven. (19) Roeland Roghman heeft vooral bekendheid gekregen om zijn 247 overgebleven tekeningen van kastelen. Roghman, vriend van Rembrandt, moet worden gezien als een groot meester. Elke tekening is van hoge kwaliteit, vooral als je ze gaat vergelijken met die van andere tekenaars. Tot in de details waren Roghman’s tekeningen verantwoord. Vaak wordt bij restauraties van oude gebouwen met vrucht van z’n werk gebruik gemaakt. Hij maakte omstreeks 1640 een prachtige tekening van Kronenburg’s overgebleven toren (afb. 4). In de muurpartij bevindt zich een imponerende poort; het stukje muur dat steunt tegen het ronde gedeelte van de toren, kan worden gevolgd tot daar waar veel kleinere stukken van de buitenmuur net nog uit het gras steken (rechts onder de grote boom). De zeer oude, bijna ronde toren bevat enkele forse hoge raamgaten. De ruimte schijnt zo groot dat het wonen in deze toren heel goed mogelijk moet zijn geweest. In de rechte zijde van de toren, die volgens Nidek – de schrijver van het Zegenpralent Kennemerlant – nog ouder is, kijkt een “deur” op de binnenplaats uit. Na de poort loopt de muur langzaam af naar het gras, waarbij de verdikking opvalt. Of hier nog een zware muur of een overgebleven brok woonverblijf is weergegeven is niet duidelijk. Laatstgenoemde mogelijkheid is wel het meest waarschijnlijk. Veel aandacht moet worden geschonken aan de grote stap die nodig is, eerder een sprong, om netjes door de “deur” van de toren naar binnen te gaan. Vóór 1640 heeft het land veel hoger gelegen; eens waren er ook de binnenmuren op gefundeerd. Het loopniveau zal zich hebben bevonden ter hoogte van de stenen rand, die in de deur is getekend! Willen we het verval in de tijd een beetje kunnen volgen dan moeten we blijven letten op het kleine romaanse (van boven ronde) venstertje dat juist boven het gras uitkomt. Het “schietgaatje” rechts boven het venstertje en de naar ons toe gerichte afgebrokkelde muuraansluiting zijn ook belangrijk voor de oriëntatie bij andere afbeeldingen. Het naar binnen gerichte rechte stuk torenmuur zou nog lang blijven staan. De twee gaatjes die zich hierin vlak boven elkaar bevinden en die alleen als twee kleine zwarte stipjes zijn waar te nemen, zullen nog heel lang blijven. Duidelijk zichtbaar is de hogere ligging van de gronden, de sloot met meer gras dan water (de oude slotgracht) en links de bomen langs het Kronenburgerlaantje. Met behulp van Roghman’s tekening kunnen de afmetingen van poorten, ramen, muren en toren worden geschat. De grootte van de man in de poort gesteld op 1,70 meter, levert voor de muur een hoogte van naar schatting 6,50 meter.
Omstreeks 1674 heeft ook Josua de Grave de dierbare overblijfsels vereeuwigd. Ongetwijfeld na vele omzwervingen, is het kunstwerk terecht gekomen bij een Londense kunsthandelaar, die hem verkocht en niet meer in staat was na te gaan aan wie.
Het lijkt wel of in de eerste helft van de 18e eeuw de tekenaars het met de werkelijkheid niet zo nauw nemen. Wanneer men de prenten van Kronenburg, die in die jaren ontstonden aan de hand van de daarop vermelde jaartallen op volgorde legt, blijken de overblijfselen van het kasteel steeds hoger te worden. Een verklaring kan zijn dat de tekenaars de resten zo indrukwekkend mogelijk wilden weergeven. Bij een meer nauwgezette vergelijking van de verschillende afbeeldingen blijkt de oorzaak vooral te liggen in het namaken van oudere tekeningen.
Abraham de Haen (1707-1748) laat in een fraaie tekening zien wat er van de imponerende toren en de poort met het verliefde paar van Roghman na honderd jaar resteerd (afb. 5). Niet meer dan wat muren met schietgaten zijn onderwerp van discussie voor twee heren. Op de voorgrond een echtpaar dat aan de slootkant uitrust van een lange wandeling.
Voor de plaatsbepaling van het kasteel is de tekening van De Haen, die als laatste aan onze collectie werd toegevoegd, waardevol omdat eerder verkregen gegevens worden bevestigd en aangevuld. De prent zou in 1738 “ziende van Castricum” zijn gemaakt.
Het dorp Castricum vormt de achtergrond, het is lommerrijk – met enige huizen en een boerderij – gelegen tegen de duinkant rond de oude Pancratiuskerk. De resten van het kasteel en de machtige toren zijn grotendeels tot een heuvel geworden.
Van de slotgracht is aan de voorkant een sloot en achter de ruïne riet overgebleven. Het venstertje van Roghman gaat bij De Haen schuil achter enkele palen of planken, die schuin tegen het ronde deel van de muurpartij steunen. Zo gedetaillerd is de tekening, dat zelfs een geheim van het kasteel zichtbaar wordt: aan de voet van de heuvel, juist onder de torenresten gaapt een gat in het weiland. Een boogvormig metselwerk onder de grond, een kelder, of misschien een gang? Nogmaals: het vervallingsproces via de kunstwerken volgend zullen we rare sprongen in de tijd moeten maken, zodat we komen in 1729, nu 250 jaar geleden, toen Van Nidek in zijn boek een gravure opnam, gemaakt naar een werk van Hendrik de Leth (1703-1766).
Jaarboek 2, pagina 9
De gravure laat een vervallen bouwsel, een driehoekig uitsteeksel zien (afb. 1). De Leth zou op zeer nauwkeurige wijze en met uiterste oplettendheid naar het leven hebben getekend, zonder ook maar iets over te slaan. Een perfect man, of niet? Zijn kunstwerk geeft een redelijke indruk van de situatie in 1729. Wat opvalt is dat er van de twee schietgaten van de Haen, door De Leth nog maar één wordt getekend. Wanneer de originele plattegrond van J. Rollerus wordt vergeleken met de verkleinde copie die De Leth in zijn prent heeft opgenomen, blijkt genoemde perfectie tegen te vallen. De samengesmolten muurstukken bestaan uit de resten van een ronde toren, een vlakke buitenmuur en het binnenstuk van een oude platte toren. De twee mensen op de heuvel van De Leth bevinden zich dus binnen de (ondergrondse) muren van het kasteel. Verder zijn op de prent zichtbaar een sloot en een deel van de boerderij die tijdenlang naast het kasteel heeft gestaan. Het Kronenburgerlaantje volgend komen we in de Oosterbuurt en nog verder gaand bij de kerktoren, die op de juiste plaats staat afgebeeld.
In 1740 volgt een gravure van H. Spilman, die hij maakte naar een tekening van C. Pronk (1691-1759). Deze laat zien dat de toren hoger is geworden, omdat hij van de weg af is gemaakt. De zaak is van een andere kant af bezien en vertoont meer “schietgaten”, terwijl we hier duidelijk het hardnekkige venstertje terug zien, dat Roghman zo duidelijk heeft aangegeven. Zelfs het gaatje er rechts boven is te zien op beide tekeningen. De verhoudingen kloppen niet erg. De plaats van de genoemde onderdelen ten opzichte van elkaar is niet geheel juist. De muur is te mooi, te recht gemaakt. Dus deels een verzinsel, vooral naast de tekening van Stellingwerf uit hetzelfde jaar (afb. 2). De schuldige van dit alles is Spilman, want het ligt werkelijk beneden Pronk’s waardigheid als groot tekenaar. Opvallend en waarheidsgetrouw zal wel de zijdelings afgestoken puinheuvel zijn gegraveerd. Het zand werd op nabij gelegen akkers gebracht en de stenen nuttig gebruikt.
De laatst bekende tekening is die van Stellingwerf uit 1740 (afb. 2). Het weelderig begroeide en standvaste brok puin probeert door het onkruid heen vergane glorie uit te stralen. Langs de schaduw van het gebroken boograam komt de historie nog naar buiten. Tot het laatst wil het informatie kwijt. Stellingwerf’s weergave van de achtergrond getuigt van fantasie. Het steen is geduldig en is met gevoel getekend.
De kasteelplattegrond
De grootste ontdekking in het onderzoek naar afbeeldingen van Kronenburg was ongetwijfeld de originele plattegrond van J. Rollerus uit 1728 (afb. 7). (20)
Hendrik de Leth had deze in zijn gravure verwerkt en Van
Jaarboek 2, pagina 10
Nidek gaf er in 1730 een tamelijk uitgebreide beschrijving van. Zo kan de periode 1728-1730 als zeer belangrijk worden beschouwd wat betreft de gegevens die men over Kronenburg voor het nageslacht vastlegde. Rollerus gebruikte de plattegrond ook in zijn kaart van de Heerlijkheid Castricum (zie omslag van het jaarboekje), (21) hierdoor meteen een aanwijzing verstrekkend over de ligging van het kasteel. Op de waterverftekening is het overgebleven stuk muurwerk aangegeven, naast de fundamenten van de buitenmuren en de torens. In opdracht van Mr. Lieve Geelvinck had de landmeetkundige de zaak laten opgraven, waarna hij het opmat en tekende. De binnen de muren getekende cirkel geeft het fundament weer van “een ronde en zeer diepe put”, zoals Van Nidek schreef, “welke met zand en puin was gevuld”. (7) Vaak wordt in putten bij kastelen, aardewerk en ander door mensenhanden vervaardigd materiaal aangetroffen, waardoor een scherpe datering van het kasteel mogelijk is.
Doordat Rollerus er een waterverftekening van maakte, zijn de lijnen onduidelijk. Dit nemen we echter gezien de grote hoeveelheid bruikbare informatie, die het verschaft, op de koop toe. Hij heeft bovendien de gesteldheid van het terrein goed op papier gezet, vooral van het gebied binnen de muren. In 1728 was de heuvelachtige hoogte hier en daar met enige heesters en kleine boompjes begroeid. Van de gracht, die vroeger om het huis had gelopen, kon alleen nog maar een lage glooiing aan de kant van het metselwerk worden bespeurd. Het was grond die met rietkragen en grashelmen was begroeid en bij nat weer onder water liep. Waarschijnlijk is ter plaatse van de put de fundering dieper uitgebroken, zodat de tekenaar geen metselwerk meer zag en het als een onderbreking in het murenpatroon aangaf. De torens, twee ronde en een vierkante, zijn wat mager op het perkament gekrast. Uit de vorm van het weiland, waarin het geheel is geplaatst, kan bij vergelijking met kaarten worden geconcludeerd dat het sinds 1728 niet veel is veranderd. Alleen van de sloot, die langs de lange bomenrij zou hebben gelopen is nu niets meer terug te vinden.
De meeste inlichtingen zijn te halen uit de windroos met twee richingspijlen en de schaalverdeling die Rollerus naast de plattegrond heeft opgenomen. De grootte en de ligging van het kasteel blijken daardoor vrij nauwkeurig te bepalen; bij de vertaling van de tekening, moeten we afgaan op de betrouwbaarheid van Rollerus als landmeter.
De betrouwbaarheid van het werk van landmeters uit de 18e eeuw is evenmin een vast gegeven als dat van landmeters uit latere perioden; het hangt van de persoon zelf af. Zo kan de arbeid van een landmeter uit de 16e eeuw beter zijn te vertrouwen dan die van menig ander uit de eerste helft van de 19e eeuw.
Rollerus heeft de plattegrond van Kronenburg waar zoveel werk aan kleefde, ook gebruikt in zijn kaart van “De Heerlijkheid van Castricum” die hij omstreeks 1735 maakte. Uit de plaats en de ligging van de overblijfsels, moet worden geconcludeerd dat het een zeer slechte kaart is. Ook de kaarsrechte, onnatuurlijk lopende verkavelingen vallen op. Terecht vroeg De Cock zich af of Rollerus kaart wel helemaal betrouwbaar is. (22) Een zekere reserve ten aanzien van de nauwkeurigheid is daarom zeker op zijn plaats. Met behulp van de schaal in roeden, die Rollerus wat slordig op de waterverftekening kraste, kunnen redelijke schattingen worden gemaakt over de grootte van het kasteel en z’n verschillende onderdelen. Volgens Dr. J.G.N. Renaud, kastelendeskundige, is de opmeting van Rollerus – al zitten er dan misschien ook wat kleine fouten in – een kostelijk bezit en een goed, bruikbaar uitgangspunt. Hij wees er op dat er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de landmeter niet alles heeft opgegraven en dat hij daardoor het murenpatroon niet scherp en duidelijk begrensd voor zich zal hebben gehad. De verschillende maten zullen ongetwijfeld bij benadering juist zijn.
Op de tekening van Rollerus vinden we een schaalverdeling in roeden. De roede is een lengtemaat, die in verschillende gebieden van ongelijke lengte was. Zo sprak men van de Rijnlandse roede (3,7674 meter) en van de Amsterdamse roede (3,6807 meter). Omdat het hier om schattingen gaat en omdat Rollerus nauwkeurigheid met een korreltje zout moet worden genomen, wordt gekozen voor een omrekening van Rijnlandse roeden naar meters.
Zo verkrijgen wij de volgende schattingen:
De grootste lengte van het kasteel 32,5 meter
De grootste breedte 29,2 meter
Breedte torenloze hoekruimte 8,5 meter
Lengte 9,9 meter
Vierkante toren 5,7 meter
Breedte kleine halfronde toren 3,9 meter
Middellijn zware ronde toren 4,7 meter
Put-middellijn (binnen) 1,6 meter
Muurdikte bij benadering 0,5 meter
Waar Rollerus naast de fundering van het kasteel met het tekenen van grassprietjes is gestopt, was waarschijnlijk de slootkant. De afstand van ongeveer 10 meter tussen de muurresten en de slootkant komt overeen met de gegevens uit luchtfoto’s verkregen. De plattegrond is tot op heden redelijk nauwkeurig bevonden. Volgens Renaud zijn de afmetingen in grote lijnen aanvaardbaar; een rechthoek van ongeveer 25 x 30 meter zou er vertrouwenwekkend uitzien. Ook de resultaten door de werkgroep Oud-Castricum uit grondboringen verkregen, zijn in harmonie met de gegevens betrokken uit Rollerus arbeid.
De ligging
Aan de noord-oostkant van de boerderij, die Kronenburg heet en in de Oosterbuurt ligt, treft men het hooggelegen weiland aan, dat de resten van kasteel Kronenburg toedekt. Het is via het Kronenburgerlaantje te bereiken, vroeger de oprijlaan van het kasteel. Het hoogteverschil tussen dit gebied en andere weilanden is wel 1 – 1,5 meter, wat ook vroeger voldoende moet zijn geweest om droge voeten te houden.
Op hedendaagse topografische kaarten staan de boerderij, de oprijlaan, de Kronenburgervaart en zelfs een rest van de slotgracht (in de vorm van een kromme sloot – afb. 15) aangegeven. Zulke kaarten worden gemaakt aan de hand van luchtfoto’s, die meestal onder speciale weersomstandigheden
Jaarboek 2, pagina 11
en bij een lage zonnestand worden gemaakt. Door schaduwwerking komen oneffenheden in de bodem beter tot hun recht. Zo’n foto geeft een zeer goede indruk van de vorm van bijvoorbeeld een weiland, als onderdeel van een groter geheel. In het onderzoek naar de ligging van Kronenburg was een bezoek aan de Topografische Dienst in Delft dus zeker op z’n plaats. We vonden er een foto van de Castricummerpolder uit 1959, waarop duidelijk meer tekening in het landschap voorkwam dan op andere foto’s van dat gebied (afb. 9). Vooral een aarden wal viel op door zijn regelmatige vorm; het lijkt de helft van een in het vierkant lopende en op de hoeken ronde rug, die langzaam in hoogte afneemt om tenslotte in het weiland te verdwijnen. De tegenwoordige eigenaar van de gronden, de heer E. Molenaars, wist nog dat het “dijkje” had doorgelopen aan de oostkant van de boerderij; het was daar een klein stuk dat in de loop van de tijd is gelijk geschaafd met de rest van het land.
In verschillende tinten grijs brengt een vergroting ook nog vele andere zaken aan het licht. Daar waar men vroeger in de grond heeft gewoeld, is een betere plantengroei, een dichtere vegetatie mogelijk. Staande op het weiland zal men de variatie in graslengte, die door de loop van een voormalig, dichtgeraakt greppeltje is veroorzaakt, niet zo gemakkelijk waarnemen. Door de speling van het zonlicht kunnen zulke vegetatieschakeringen op een lichtgevoelige plaat zich in lichte of donkere tinten grijs aftekenen. Op de luchtfoto vergroting van het Kronenburger gebied zijn op die manier de loop van een oude slotgracht en eeuwenoude verkavelingen zichtbaar geworden. Iets minder scherp maar wel waarneembaar is de ronde heuvel met een middellijn van 10 meter waarop jarenlang de toren van Kronenburg weer en wind heeft getrotseerd. Alleen al met deze foto is de plaats van het slot op een paar meters bepaald; de plattegrond, grondboringen en een paar sleufjes in het weiland kunnen het kasteel tot in de centimeters nauwkeurig aan banden leggen.
Bouwgeschiedenis en vorm
Alleen een opgraving zal wat inzicht kunnen geven in de bouwgeschiedenis; de terug te vinden funderingen zullen wel een goede indruk geven van het grondplan van het laatste kasteel. Men kan hieruit grote delen reconstrueren. Over de vorm van de burcht en het kasteel dat vóór Kronenburg de streek heeft gedomineerd kan alleen worden gegist. Laten we om enig inzicht in de ontwikkelingsfasen te krijgen de 3 (?) achtereenvolgende kasteelvormen nog eens nader te beschouwen:
- Huis te Castrichem: bouw 11e-12e eeuw – verwoesting eind 12e begin 13e eeuw
- Kasteel Castricum: bouw tussen 1248-1280 – verwoesting eind 14e begin 15e eeuw
- Kronenburg: bouw vóór 1441 – verwoesting 1573
Bij 1.: “Het Huys te Castrichem” zoals de prille vorm van de versterking werd genoemd, is mogelijk (net als kasteel Heemskerk) een ronde burcht geweest. Het was gebouwd op een cirkelvormig, kunstmatig opgehoogd stuk land: een mottekasteel. Er zijn een aantal vage aanwijzingen in deze richting: (23)
- in de literatuur wordt een paar keer een “ronde puinheuvel” vermeld, die echter ook door de vorm van de laatste toren kan zijn geschapen. (24)
- De lucht foto toont naast het ronde gebied een verkleuring die sterk aan een ringmuur doet denken.
Jaarboek 2, pagina 12
Bij 2.: Daar in de tweede helft van de 13e eeuw de ronde kasteelvorm door het rechthoekige type werd vervangen, zal “kasteel” Castricum een vierkante vorm hebben gehad, mogelijk met een zware vierkante toren. (25)
Bij 3.: Van Kasteel Kronenburg weten we nog het meest. De onderkant van Rollerus plattegrond is volgens Renaud de voorkant van het complex geweest. Rechtsachter verwachtte hij een woon vleugel met 8,5 meter als een aanvaardbare breedte. Verder zou de vierkante toren ook door een woongebouw begrensd kunnen zijn geweest (zie afb. 8). De grote ronde toren is zeker een van de oudste gedeelten van het slot. Het bleek in de loop der eeuwen toevallig ook het meest stevig te zijn. Wat helemaal niet op hoge ouderdom wijst, is de berekende muurdikte van 47 centimeter. Met zulke dunne muren zal het kasteel niet zo goed verdedigbaar zijn geweest. De kogels uit de Spaanse kanonnen kon het niet weerstaan: de definitieve vernietiging was onvermijdelijk.
Bij het zoeken naar afbeeldingen kwamen regelmatig prenten van “Het Huis te Kronenburg in Welstant” van A. Rademaker (1675-1735) te voorschijn; een puntgaaf kasteel was hierop getekend – het had echter betrekking op het al eerder genoemde kasteel Kronenburg in Loenen aan de Vecht!
Vluchtgangen
In de omgeving van kastelen, ruïnes en dergelijke doen altijd verhalen de ronde over geheimzinnige onderaardse gangen. Er zijn oudere geboren Castricummers die met de nodige geur en kleur over deze gangen weten te verhalen. Zelfs in de 2e wereldoorlog zou er nog van de gangen gebruik zijn gemaakt!! Over twee gangen is mondeling het een en ander overgeleverd: de gang tussen Kronenburg en Marquette en die tussen Kronenburg en de boerderij, die er eeuwen lang vlak bij heeft gestaan. Gezien de grote hoogte verschillen tussen de Castricummer en de Heemskerkerpolder (langzaam oplopend van 1 meter tot 1.90 meter) en de grote hoeveelheid water in sloten en vaarten tussen de beide adellijke huizen, kunnen de verhalen over een vluchtgang tussen Marquette en Kronenburg wel naar het land der fabelen verwezen worden. Dat er eertijds een onderaardse gang heeft gelopen tussen de kelders van de boerderij en het kasteel is zeer waarschijnlijk. (26) Het “venstertje”, dat Roghman en Spilman zo overduidelijk in de resten van de grote ronde toren plaatsten, kan heel goed het begin van die gang zijn geweest. Het gat in het weiland in de buurt van de toren dat De Haen op fotografische wijze op papier bracht (afb. 5), bevestigt deze theorie. Omdat het loopvlak in de glorietijd van het kasteel veel hoger lag, moet het “romaanse gat” zich vroeger ondergronds hebben bevonden.
De kelders van de huidige boerderij wijken zeer sterk af van de normale kelders in onze Kennemer boerderijen. Deze kelders zullen ongetwijfeld met het middeleeuwse kasteel in verband staan. Mogelijk een vluchtruimte, welke door gangen met het kasteel was verbonden. De lengte van de gang naar de kelders van de boerderij zal zo’n 40 meter hebben bedragen. Daar de boerderij iets oostelijker lag dan de grote toren, heeft de verbinding niet loodrecht op de buitenmuur gelopen. Op Roghman’s tekening is inderdaad duidelijk te zien dat het gat in de hoek tussen toren en buitenmuur zat. Hoe de gang de grootste hindernis – de slotgracht – heeft genomen, laat zich niet zo gemakkelijk raden. Het meest logisch zou zijn dat ze in de brug over de gracht was ingebouwd.
Dat de kelders zeer bijzonder waren, bleek ook weer in een advertentie in de Alkmaarse courant van 8 augustus 1816 naar aanleiding van een publieke verkoping van boerderij Kronenburg: “Een kapitale en welgelegen Huismans-Woning, ge-
Jaarboek 2, pagina 13
naamd Het Huis Kronenburg, met Stalling voor 40 Koeijen en 3 Paarden, drie Verwulfde Kelders en verdere Gebouwen; alsmede 12 Percelen best en welgemaakt Wei-, Hooi- en Teel-land, te samen groot 44 Morgen 256 Roeden, alles staande en gelegen te Castricum”.
Ook de boerderij is trouwens wat eigenaardig gebouwd en wijkt sterk af van de gewone hoeven in Kennemerland (afb. 14).
Reconstructie
Het verval van de woontoren na 1640 is redelijk te reconstrueren. Uit tekeningen, luchtfoto’s en het “optrekken” van de muren van de plattegrond van Rollerus, kan van het kasteel als geheel een indruk worden verkregen (afb. 13).
Een oudheidkundige opgraving, op deskundige wijze verricht, zal zeker een schat aan informatie opleveren en de voorstelling, die men zich van de bouwsels kan vormen, vervolmaken. Het staat vast dat een dergelijke onderneming veel mankracht en middelen vraagt. Vooraf mag men aan enkelen aspekten niet voorbijgaan. Op de weilanden rond Kronenburg wordt het boerenbedrijf uitgeoefend met het daarbij behorende beheer van het land en de watergangen. Stopzetting van dat bedrijf kan het verval van het hele gebied inluiden. Op de huidige wijze blijft de waarde van de terreinen behouden. De historische resten worden door een half-natuurlijke vegetatie bedekt en het beheer laat de grond vrijwel onberoerd. Verder zijn opgraving en restauratie boeiende bezigheden ter verrijking van onze gemeentelijke historie, maar ze kunnen niet los worden gezien van het algehele beleid voor de ruimtelijke ordening.
Archeologisch monument
Op 16 maart ontving het gemeentebestuur van Castricum en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een overzichtskaart van archeologische monumenten, waarop onder andere de weilanden ten noordoosten van Kronenburg evenals de Goudduinen staan omlijnd, met daarbij aangeven: “Terrein waarin vermoedelijk overblijfselen van het Middeleeuwse kasteel Kronenburg en voorts bewoningssporen uit de Romeinse tijd (Kronenburg)”.
Het overzicht werd door Gedeputeerde Staten verstrekt opdat het oudheidkundig belang bij het beoordelen en/of begeleider. van plannen een rol zou spelen. Bij het verstrekken van adviezen zou men moeten wijzen op het oudheidkundig belang dan wel daaromtrent contact moeten opnemen met de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. De begeleidende brief ging verder: “Gaarne bevelen wij het behoud van archeologische monumenten in uw aandacht aan. Wij geven u in overweging in voorkomende gevallen, te denken is aan terreinwijzigingen e.d., in een zo vroeg mogelijk stadium overleg te plegen met de genoemde Rijksdienst en de provinciale archeoloog”.
Jaarboek 2, pagina 14
De Kronenburger weilanden zijn dus Archeologisch Monument geworden! Daarmee is een begin gemaakt met bescherming van deze historische terreinen. Voor een afdoende bescherming zal – indien het de moeite waard wordt geacht – nog moeten worden gezorgd. Op dit moment valt het nog buiten de plannen voor de Oostelijke Uitbreiding. Maar grenzen kunnen verschuiven, zoals ook blijkt uit de oostgrens van het Streekplan en die van de Structuurschets, die meer naar het oosten ligt.
Kronenburg en het omliggende land bedreigd
In het open gebied bevinden zich binnen de gemeente Castricum een aantal waardevolle historische en landschappelijke elementen. In het zuiden, op de grens met Heemskerk, loopt de fraaie oude Korendijk en ligt de boerderij Heemstede. Tegen de dijk ligt het Krengenbos, dat uit hakhout bestaat en door hangende knotwilgen wordt omzoomd. Het open gebied, zowel ten noorden (tot aan de spoorlijn), als ten zuiden van de dijk lijkt haar landelijk karakter te gaan verliezen. Enkelen zien het liefst nieuwe wegen aangelegd: voor Castricummers de “zuidelijke randweg”, voor Heemskerkers de “weg om de noord”. Anderen zien meer in een spoorlijn die Uitgeest met Hoogovens moet verbinden.
Minder opvallend, maar ook verstorend, is de verandering van weiland in bollenveld; weilanden worden gescheurd en voor snijbloemenproductie gebruikt. Zo schuiven deze agrarische activiteiten vanaf de Oude Haarlemmerweg steeds meer de polder binnen. Deze ontwikkeling zal met een schokeffect versterkt worden, wanneer daar het Bedrijfsterrein-Zuid zou worden verwezenlijkt.
Lopend vanaf de weg naar Beverwijk, de Korendijk volgend tot over de spoorlijn, ziet men links de rioolzuiveringsinstallatie liggen. Aan de oostkant van de Heemstederweg enkele akkers en weilanden, die men de Goudduinen noemt. Deze gronden zijn vanaf de 6e eeuw voor Christus tot nu toe vrijwel continu bewoond geweest, getuige de vele aardewerkscherven, speelschijfjes en munten, die C. Beentjes op zijn land vond. Voorbij deze akkers ziet men de boerderijen Kronenburg en Albertshoeve met haar voormalige eendenkooi. Tot aan de provinciale weg zijn er weilanden. De overgang van cultuurterrein naar half-natuurlijk terrein is vlijmscherp langs de Dorcamp: hekwerk scheidt het gladgeschoren kaarsrecht grasveld (in de categorie “kijkgroen”) van het door wilde planten, insekten en vogels bont gekleurde weidegroen. De meest recente voorbeelden van de afknabbeling van de Castricummer polder zijn de sporthal, sportvelden en tennisbal. Bij de besluitvorming over deze sportvoorzieningen werd met geen woord gerept over de ondergang van het betreffende landschap, noch over de sloten, een oude dijk met windmolen, de vele weidevogels, wilde bloemen, het vee; ze vormden hierbij volstrekt waardeloze elementen. Zo dreigt ook voor het open land rond Kronenburg de sluipende afknabbeling en het verlies van karakter. In dit verband mag worden verwezen naar het rapport “Een toekomst voor Castricum’s verleden” (27) van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum dat aandringt op het “zuinig” omspringen met al het moois dat Castricum nog bezit. Sinds het verschijnen in 1975 is de verarming moeiteloos voortgeschreden. Meer nog is er in petto: grote zuid/oostelijke uitbreidingen staan Castricum te wachten.
Het mag duidelijk zijn dat Kronenburg nog steeds een strategisch belangrijke positie inneemt; het kan de bron vormen voor een nieuw en overkoepelend ruimtelijk beleid dat getuigt van visie, van waardering voor wat ons voorbije tijden en door het beheer van de natuur is geschonken. Nu nog kunnen jong en oud genieten van allerlei leven in de polder. Het is te hopen dat de grutto, de kievit en de wulp elk jaar op de weilanden van kasteel Kronenburg zullen kunnen terugkeren. Dat op het weiland in de buurt van ridderlijke gronden de kemphanen nog jarenlang hun strijdtoneel kunnen opvoeren. Dat de karaktervolle terreinen en waterlopen bewaard blijven. Alleen wanneer de gemeente Castricum meer doet dan het uiten van de beste bedoelingen en daadwerkelijk Castricum’s natuur, landschap en historie gaat beschermen en verrijken is zij een monument als Kronenburg waardig. De burcht is dan onveranderd: een symbool van bescherming, vroeger van de burgers, nu en in de toekomst van landschap, natuur en historie.
J.C. van Weenen
Jaarboek 2, pagina 15
Noten:
- Zagwijn W. H., De ontwikkeling van het “Oer-IJ” estuarium en zijn omgeving, Westerheem, 1971.
- Kramer M., Heeft te Castricum een Romeinsch Kasteel gestaan?, Noord-Hollandsch Dagblad, 10 juni 1926.
- Hof J., De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573, Hollandse Studiën nr 5, 1973.
- “Vita Sancti Adelberti – secunda cum miraculis novis”, levensbeschrijving van de heilige Adelbertus.
- Ollefen, L. van, De Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver, dl IV, Kennemerland, Amsterdam, 1796.
- Scholtens mr. H. J. J., Uit het verleden van Midden-Kennemerland, Den Haag, 1947.
- Brouërius van Nidek M., Het Zegenpralent Kennermerlant, deel I, 1730.
- Brouërius van Nidek M. en Le Long I., Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche outheden, deel II, 1727.
- Opperman O., Fontes Egmundenses, Werken Historisch Genootschap Utrecht, 1933.
- Bruin C, Noordhollandsche Arkadia, 1732.
- Craandijk J., Proeve eener geschiedenis van het geslacht van Haarlem, Bijdragen voor Vaderlandse Geschiedenis en Oudheidkunde, 4e R. deel I, ’s Gravenhage, 1900.
- Ampsing S., Beschrijving en de lof der stad Haerlem in Holland, 1628.
- Koenen H.J., Willem Snikkerieme en zijnen magen, of de opkomst der Polanen’s, De Wapenheraut, 1904.
- Woude C. van der, Kronijcke van Alckmaer, 1645.
- Op een plattegrond van Egmont op Zee uit 1718 van de hand van J. Rollerus noemt deze zich “gezworen landmeter te Beverwijk”.
- Aa A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek, 1845.
- Eigendomspapieren der heerlijkheid Castricum, berustende onder fam. Elias.
- Hoge Raad van Adel – collectie van Spaen (inv. no. 182) – Wapenbeschrijving uit J.B. Rietstap. De wapens van den Nederlandschen Adel, Groningen, 1890. Tekening C. Druif.
- Gezien bij een verzamelaar; de ets is verkocht en niet meer te achterhalen.
- J. Rollerus maakte de plattegrond in 1728; het is een waterverftekening van 20.8 x 14.1 cm.
- De kaart “De Heerlykhyd van Castricum” werd door J. Rollerus omstreeks 1735 gemaakt en in 1737 uitgegeven door J. Covens en C. Mortier.
- Cock Dr. J.K. de, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag, Groningen, 1965.
- Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, 8e deel, 1750.
- Schellart A.I.J.M., map met gereproduceerde kastelentekeningen van Roghman, Uitgave Vermande en Zonen, IJmuiden.
- Renaud J.G.N., Variaties op het thema kasteel, openbare les, 1966.
- Deelen D. van, Historie van Castricum en Bakkum, 1973.
- Stichting Werkgroep Oud-Castricum, Een toekomst voor Castricum’s verleden, december 1975.
Afbeeldingen van Kronenburg:
- Pieter Saenredam (1597- 1665), Circa 1628, De ruîne van Kronenburg, ets.
- Roeland Roghman (1620- 1686), Omstreeks 1640, Bouwval van het slot Kronenburg. Zwart krijt-tekening, gewas- sen met oost-indische inkt, 34 X 46,2 cm. Collectie Teylers Stichting Haarlem (afb. 4).
- Josua de Grave, Omstreeks 1674, tekening.
- C. Pronk (1691-1759), Tekening vóór 1728?
- J. Rollerus In 1728, “Overblijfsel en grontslag van ’t huis Kronenburg by Kastrikum”, Waterverftekening, 20,8 X 14,1 cm. Collectie Bodel Nijenhuis, bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden (afb. 7).
- Hendrik de Leth (1703- 1766), Anno 1729, “De Grontslag en ’t overgebleven Muurwerk van het Huis te Kastrikum of Kronenburg in Kennemerlant”, gravure bevindt zich in het boek “Het Zegenpralent Kennemerlant”, 14 X 18,5 cm (afb. 1).
- Abraham de Haen (1707- 1748), Anno 1738, Overblijfselen van het Huis Kronenburg zien- de van Castricum. Het is aanwezig in het museum voor schone kunsten te Brussel (afb. 5).
- H. Spilman In 1740, “Overblyfsels van ’t Huis Kronenburg by Kastrikum”. Gravure gemaakt naar de tekening van C. Pronk en bevindt zich in het werk “Verheerlijkt Nederland of Kabinet van hedendaagse gezichten”, 7 X 9,5 cm (afb. 6).
- J. Stellingwerf Circa 1740, “Ruijne van Kroonenburg bij Kastrikum”. Potloodtekening en sepia, gewassen, 15 X 22,5 cm. Collectie Provinciale Atlas in Het Rijksarchief te Haarlem (afb. 2).
- Verschenen jaarboekartikelen over Kronenburg:
- boerderij
- kasteel
- Blockhuijs