Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 34, pagina 10
Laatmiddeleeuwse bezittingen van het Karthuizerklooster in Bakkum en Castricum
Het Karthuizerklooster heeft van 1393 tot 1597 bij Amsterdam gestaan en in die periode een aantal stukken land in Bakkum en Castricum verworven. De reformatie en de beeldenstorm betekenen ook de ondergang van het Karthuizerklooster. De vele bezittingen worden vervolgens door het Amsterdamse stadsbestuur toegewezen aan het Burgerweeshuis te Amsterdam. In 1810 heeft het Burgerweeshuis het oorspronkelijke bezit van de Karthuizers verkocht aan verschillende Castricummers.
De veldnamen, die in de late middeleeuwen voor die landerijen werden gebruikt, blijken vijfhonderd jaar later nog steeds voor die stukken land te worden gebezigd. Doordat de oorkonden over het bezit van het Karthuizerklooster bewaard zijn gebleven en inmiddels zijn ontcijferd en gepubliceerd, is ook het bezit van percelen land in Bakkum en Castricum bekend geworden. Dit grondbezit dateert uit een periode dat er over percelen land en veldnamen in onze dorpen nauwelijks iets beschreven staat en dit unieke karakter is voldoende reden om daaraan aandacht te schenken.
De stichting van het Karthuizerklooster in 1392
Amsterdam heeft bijna twee eeuwen lang, van 1392 tot 1578, een groep kloosterlingen geherbergd, die de strenge Karthuizer-regel hebben nageleefd in hun convent St.-Andries-ter-Zaliger-haven. Dit Karthuizerklooster wordt gesticht in 1392 en behoort tot de vroegste Amsterdamse kloosters. In Nederland zijn in de 14e-15e eeuw in totaal negen Karthuizerkloosters gesticht.
De Karthuizerorde is aan het einde van de elfde eeuw ontstaan als een afsplitsing van de Benedictijnen. Het eerste klooster wordt door Bruno van Keulen gesticht in La Chartreuse, aan welke plaats de orde haar naam ontleent.
Pas in de veertiende eeuw heeft de orde zich verspreid buiten Frankrijk. De orde onderscheidt zich van de meeste andere orden door haar sterk contemplatieve en introverte karakter. De Karthuizers leven niet gezamenlijk, maar leiden in aparte cellen of kluizen afgezonderd van elkaar een kluizenaarsbestaan. Men ziet elkaar alleen bij de collectieve gebeden en bij de gemeenschappelijke maaltijd op zon- en feestdagen. Een ander onderdeel van het Karthuizerleven is het vasten, waarbij een absoluut vleesverbod geldt.
Einde van het klooster in 1579
Het Amsterdamse klooster kent zijn grootste bloei in de eerste helft van de vijftiende eeuw en telt dan rond de dertig kloosterlingen. In de loop van de vijftiende eeuw raakt de orde over haar hoogtepunt heen en heeft het grootste deel van
Jaarboek 34, pagina 11
haar aantrekkingskracht op de bevolking verloren, wanneer rond 1520 de Reformatie dit deel van ons land bereikt.
Het klooster wordt ten tijde van de Beeldenstorm in 1566 geplunderd; dit herhaalt zich een jaar later door een radicale groepering mennonieten (doopsgezinden).
In 1572 verwoesten de watergeuzen onder Lumey een deel van het klooster en in 1577 worden de gebouwen bezet door de geuzen onder Sonoy.
Na het afzetten van de katholieke stadsregering van Amsterdam wordt in 1579 het klooster definitief opgeheven; zijn bezittingen worden geconfisqueerd en toegewezen aan het Burgerweeshuis. In de gebouwen van het Burgerweeshuis aan de Kalverstraat is sinds 1975 het Amsterdams Historisch Museum gevestigd.
De bezittingen van het Karthuizerklooster
Het klooster ‘St.-Andries-ter-Zaliger-Haven’ is met afstand het rijkste klooster van de stad Amsterdam. Ingetreden kloosterlingen laten door overdracht van al hun goederen, of door het afstaan van hun toekomstige nalatenschap aan het klooster, het vermogen toenemen.
Ook door anderen wordt het klooster rijkelijk met schenkingen begunstigd. Dit grote vermogen maakt het mogelijk om vele percelen land in de loop der jaren aan te kopen, waardoor een buitengewoon groot bezit aan goederen wordt verworven.
Het klooster is bijzonder goed gedocumenteerd: in het kloostercartularium (register) zijn vele honderden oorkonden opgenomen, die voor het beheer van het kloostergoed van groot belang zijn. De oorkonde dient als schriftelijk bewijsstuk voor het bezit van de daarin genoemde onroerende goederen. De schat aan oorkonden is bewaard gebleven in het archief van het Burgerweeshuis.
Deze laatmiddeleeuwse bronnen zijn inmiddels ontcijferd en gepubliceerd in het ‘Oorkondenboek van het Karthuizerklooster St.-Andries-ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam’.
Het oorkondenboek
Aan het oorkondenboek is door de samenstellers negen jaar gewerkt (1987-1997) en het bevat 764 oorkonden. Het boek is van groot belang voor de bestudering van de late middeleeuwen rond Amsterdam; het beschrijft het goederenbezit van de Karthuizers.
Vooral waar het kleinere dorpen en ambachten betreft, hebben we relatief vroege bewijsstukken van percelen met veldnamen, veelal de naam van de verkopende eigenaar, van de eigenaren van de belendende percelen en eventueel van een aangrenzende weg. De aankoop van grond in een bepaalde plaats geschiedt voor het gerecht van de betreffende banne (later gemeente genoemd).
Dit gerecht wordt gevormd door de schout en enkele schepenen. De oorkonden zijn veelal opgesteld in notarisachtige teksten om rechtsgeldig te laten zijn en worden vaak met een bruin waszegel door de schout bezegeld.
Van de 764 oorkonden betreffen er drie de aankoop door de Karthuizers van grond te Bakkum en zes van grond te Castricum. Bakkum en Castricum waren voor 1812 nog afzonderlijke bannen met elk zijn eigen bestuur en plaatselijk gerecht.
Grondaankopen
In dit artikel worden de grondaankopen in Bakkum en Castricum per dorp in chronologische volgorde behandeld. Ook worden enkele aankopen behandeld die zijn gepasseerd voor de schout van Limmen (vier oorkonden). Het betreft percelen land, gelegen in de banne van Limmen bij de grens met Bakkum in de omgeving van de Zanddijk.
In Bakkum:
1473 (mei 24), oorkonde nummer 534
De schout van Bakkum, Gerijt Soyersz., oorkondt dat IJsbrand Steffensz. ten overstaan van de schepenen van Bakkum 10 gers hooiland, genaamd Rijm, overgedragen heeft aan Willem van Berckenrode, om het daarna van hem in erfpacht te nemen.
Als volgt worden de belendene percelen beschreven: “een stuck hoijlants, groot wesende omtrent thien geerssen ende is geheten Rijm, gelegen in den ban van Backom voors., dair lenden of zijn an de noortzijden Pieter Claes Alitten weduwe mit hoeren kinderen, an die oostzijde Dirick Heinricxz. ende an die westzijde Meijs Bartsz.”
De veldnaam ‘Rijm’ wordt na 1800 in notariële akten vermeld als ‘Rijn’. Volgens een boedelscheiding in 1842
Jaarboek 34, pagina 12
blijkt dit perceel te liggen aan de grens van Bakkum en Limmen, binnen de gemeente Limmen (sectie C, nummer 390). Het perceel ligt ongeveer 350 meter ten oosten van het einde van de huidige Bleumerweg.
1481 (november 4), oorkonde nummer 561
De schout van Bakkum, Willem Tyelmanszoon, oorkondt dat lJsbrand Steffensz. ten overstaan van schepenen van Bakkum 2,5 gers land verkocht heeft aan Willem van Berckenrode, om het daarna van hem in pacht te nemen (een gers is gelijk aan 1/3 morgen=0,32 hectare).
In 1473 verkocht IJsbrand ook al aan Willem van Berckenrode.
Belendende percelen zijn van Symon Geerijtszoon in het zuiden, van Geerijt Willem in het oosten, van Jacob Aerntsz. in het noorden; de Heereweg ligt aan de westzijde. Als buren van IJsbrand worden genoemd Willem Diricxzoon ende Gheerijt Willem Florijszoon.
Het land wordt gepacht voor een Engelse nobel per jaar. De nobel was van oorsprong een Engelse gouden munt, die voor het eerst werd geslagen in de 14e eeuw onder Koning Eduard III. Deze munt werd vanaf 1388 ook in de Nederlandse gewesten geslagen en is tot in de 17e eeuw in gebruik geweest. De waarde was 50 stuivers.
1517 (mei 11), oorkonde nummer 639
De schout van Bakkum, Aerijan van Rijedwijck, oorkondt dat IJsbrand Willemsz. van Rijedwijck ten overstaan van schepenen van Bakkum twee percelen land verkocht heeft aan prior en procurator van het Karthuizerklooster.
Jaarboek 34, pagina 13
IJsbrand woont in Egmond. Het eerste perceel is een weiland genaamd Packenweide. Aan de westzijde ligt land van de prelaat van Egmond, aan de noordzijde van de weduwe van Simon Jansz., aan de oostzijde van Cornelis Gherritsz. en aan de zuidzijde van Cornelis Claesz. van Alcmaer.
Het tweede perceel is omgeven door het land van Aelbert Dijrick Gherijtsz. aan de noordzijde, een boomgaard van Claes Florijsz. aan de oostzijde, het land van de weduwe Hijllegont Mijes Sijmonsz. aan de zuidzijde en in het westen grenzend aan de Heereweg.
Als schepenen en buren van Bakkum worden genoemd Dijrick Pijetersz. Bijl en Michijel Gerrit Willemz.
Dit tweede perceel is het land dat bij de verkoop door het Burgerweeshuis in 1810 bekend stond onder de naam ‘Weezenkroftje’. Het ligt aan de Heereweg (sectie A, nummer 206).
In Castricum:
1432 (24 juli), oorkonde nummer 301
Oude Hendrik, heer van Kronenburg en Loenen, ridder, verkoopt de landen Die Weyrn en Wolver Ven te Castricum aan het Karthuizerklooster, waarvoor hij en zijn vrouw Catharina van der Lek vrijwaring beloven.
De Weere ligt ongeveer op de locatie C.F. Smeetslaan, Walingstuin, Duyncroft, Toermalijnschool, (sectie C, nummer 40). De Wolversven ligt nog altijd zichtbaar aan de noordzijde van de Uitgeesterweg. De dijk aan de westzijde is de huidige Kerkedijk, Molendijk. Op de plaats van het rietbos ligt nu het water oost van de Schippersweide. Volgens het kadaster is het gelegen in sectie C en opgesplitst in drie percelen nummers 29 tot en met 31.
Ridder Hendrik de Oude, heer van Kronenburg en Loenen, gehuwd met Catharina van de Leck, was beleend met het huis te Castricum, dat in 1441 voor het eerst in oude akten Kronenburg wordt genoemd.
In 1327 was de ambachtsheerlijkheid Castricum in bezit gekomen van het geslacht Van Polanen en Van de Leck. Op 8 september van dat jaar beleende Willem, graaf van Holland, Jan van Polanen, ‘onzen trouwen knape’, onder andere met het ambacht van Castricum. Het Huis te Castricum wordt in deze grafelijke leenakte niet afzonderlijk genoemd.
De bewoners van dit Huis moeten niet gezocht worden in de kringen van de directe leenmannen van de graven van Holland, maar onder de achterleenmannen, en dat betekende in de veertiende en vijftiende eeuw de leenmannen van het geslacht Van Polanen en Van de Leck.
Uit een akte van 6 mei 1440 blijkt dat Henrick de Oude, heer van Kronenburg en van Loenen te Utrecht, getrouwd met Catharina van de Leck, al zijn land en het huis gelegen te Castricum, dat hij in leen hield van Jan van de Leck, overdroeg aan Jan van de Leck, zijn ‘lieve zwager’.
Jaarboek 34, pagina 14
1432 (24 juli), oorkonde nummer 302
De schout van Castricum, Symon Claesz., oorkondt dat oude Hendrik, heer van Kronenburg en Loenen, ten overstaan van getuigen de landen Die Weyrn en Wolver Ven te Castricum overgedragen heeft aan het Kartuizerklooster.
1466 (5 februari), oorkonde nummer 507
De schout van Castricum, Claes Symonsz., oorkondt dat Wigger Jansz. ten overstaan van getuigen 4 hond land verkocht heeft aan het Karthuizerklooster (een hond is gelijk aan 1/6 morgen= 0,16 hectare).
Het stuk land waar het om gaat wordt als volgt beschreven:
Een stuk land met de halve sloot. Willam en Rembrant (of Rembout) hebben gemeten dat het vier hond lants (ca. 0,64 hectare) is. Belendingen zijn onder andere het land van de zusters van Sint Michiels te Haarlem en aan de noordzijde de Laghe Wech. Interessant is dat er in 1466 in Castricum een Laghe Wech is geweest. Deze naam komt ook voor op de kaart van de Heerlijkheid van Castricum van Rollerus uit 1737.
Bij de verkoop van de bezittingen in 1810 blijkt een perceel weiland ter grootte van circa 1 hectare, geheten de Schoenmakerswerf, tot het bezit te behoren van het Burgerweeshuis. De Schoenmakerswerf ligt aan de Doodweg in sectie B, nummer 520. De Doodweg werd in de 19e eeuw ook Achterweg genoemd. Mogelijk dat eerder de naam Lage weg ook voor dit deel van de weg werd gebruikt.
1481 (oktober 19), oorkonde nummer 560
De schout van Castricum, Claes Symonsz, oorkondt dat Dirk Dirksz. ten overstaan van buren een weiland verkocht heeft aan het Karthuizerklooster.
Dirk Dirksz. naam komt ook voor in de oorkonde van 1453. Het verkochte weiland ligt met de noordzijde aan de Cieweg, de oostzijde is land van Rembrant Pouwelszoen en het land aan de westkant is van Katherij Aerntsdochter. De buren heten Dirck Peterszoen en Peter Aerntsz.
Een fragment: “daer lenden van sijn an die noertzijde die Zijwech, an die oestzijde Rembrant Pouwelszoen, aen die westzi Katherij Aerntsdochter.”
Dit perceel wordt bij de verkoop in 1810 genoemd ‘het Amsterdammerweidje’ en ligt langs de Cieweg grenzend aan de Dorpsstraat, (sectie B, nummers 384, 385).
1504 (augustus 11), oorkonde nummer 615
De schout van Castricum en Limmen, Jan Claesz., oorkondt dat Pieter Mathijsz. ten overstaan van schepenen van Castricum en schepenen van Limmen weiland verkocht heeft aan het Karthuizerklooster.
Pieter Mathijsz. woont op dat moment in de Nupoert (red: Nieuwpoort? Dat is mogelijk in Alkmaar).
Het gaat om een perceel weiland waarvan 8,5 gers in Castricum ligt en 4 gers in Limmen. Aan de noordkant lag
Jaarboek 34, pagina 15
land van de overleden Willem van Rijdwijck (baljuw van Egmond) en van Aecht Pouwels, aan de oostzijde land van Jan Dircz., aan de zuidzijde land van het Oude Begijnhof te Alkmaar en aan de westkant ligt de Brakersweg.
Dit perceel wordt bij de verkoop door het Burgerweeshuis in 1810 genoemd ‘Griete Gerbrandsven’. Volgens het latere kadaster is het Castricumse perceel gelegen in sectie C, nummer 90 met een grootte van 2,10 hectare; het aangrenzende deel gelegen in Limmen met dezelfde naam heeft een grootte van 1,39 hectare.
1520 (juli 14), oorkonde nummer 647
De schout van Castricum, Jan Claesz., oorkondt dat Jacob Gijsbertsz. ten overstaan van schepenen van Castricum de helft van het weiland ‘die Vernagelden Vennen’ verkocht heeft aan het Karthuizerklooster.
Jacob verkoopt het halve weiland. Aan de noordzijde van het hele weiland ligt de Lijmmer Weijst made, aan de oostzijde het land van Cornelis Sijmon Woutersz., aan de zuidzijde land van Dijrijck Claesz. uit de Koog en aan het westeinde ligt land van de Regulieren uit Beverwijk. Regulieren zijn leden van een kloosterorde.
Betrokken als getuigen zijn de buren en schepenen Aelbert Jansz. en Pieter Willemsz.
Een fragment uit de oorkondetekst luidt: “die gherechte helliffte van een weijde lants gheheeten die Vernagelden Vennen, ghelegen bijnnen den banne van Castrijcom” Naamsverklaring van De Vernagelde Ven: Vernagelen, vernachelen, vernaggelen betekent in het Middelnederlands beetnemen of verneuken.
In Limmen:
1429 (25 april), oorkonde nummer 276
De schout van Limmen, Wouter Baertsz., oorkondt dat Bartholomeus, Klaas en Reinier Laurensz. ten overstaan van drie getuigen het land ‘Die Hemme’ aan de noordzijde van de Zanddijk verkocht hebben aan Aris Pietersz.
Deze oorkonde is interessant vanwege de nog steeds bekende veldnaam ‘De Hem’. De eigenaren van de belendende percelen zijn ten westen de abt van Egmond, ten oosten Gherut Woutersz. en ten noorden Martijn Walichsz.
1453 (6 maart), oorkonde nummer 424
Schepenen van Amsterdam oorkonden dat Dirk Dirksz. zijn helft van het land dat hij gemeenschappelijk met Margriet van Yperen bezit aan de Zanddijk te Limmen, verkoopt aan Catharina, weduwe van Tiemen de zeepzieder. Het belendende perceel ten westen is eigendom van de abt van Egmond en ten oosten van Stephaen Aerntsz. De veldnaam van het verkochte perceel wordt helaas niet vermeld.
1475 (december 26), oorkonde nummer 543
Schepenen van Haarlem oorkonden dat Elisabeth Andriesdr. van Yperen haar helft van het land aan de Zanddijk te Limmen dat zij gemeenschappelijk met het Karthuizerklooster bezit, overdraagt aan haar zuster Margriet. In 1453 komen we ook al Margriet van Yperen tegen.
1476 (januari 6), oorkonde nummer 544
De schout van Limmen, Jacop Jansz, oorkondt dat Marietje van Yperen ten overstaan van schepenen van Limmen haar helft van het weiland aan de Zanddijk dat zij gemeenschappelijk met het Karthuizerklooster bezit, verkocht heeft aan het klooster.
Marietje heeft een voogd genaamd Steffen Aernts. Het land aan de west- en noordzijde behoort toe aan de abt van Egmond en het oosteinde aan Jan Dircsz. tAlcmair. De zuidzijde grenst aan de Zanddijk.
Einde aan het bezit van het Burgerweeshuis
Na de opheffing van het Karthuizerklooster in 1579 komen alle goederen in bezit van het Burgerweeshuis van Amsterdam. De weilanden in Bakkum en Castricum worden verpacht. In het archief van het Burgerweeshuis vinden we nog de jaarrekeningen, waarin de huurinkomsten van de verschillende landerijen te Castricum zijn geadministreerd. Daarin staan ook de uitgaven van het Burgerweeshuis aan verschillende plaatselijke grondbelastingen,
Jaarboek 34, pagina 16
zoals molengeld, paalgeld en pachtgarst. In een van de oudst bewaard gebleven jaarrekeningen vinden we Claas Lourisz. Stuifbergen als huurder van een stuk land van het Burgerweeshuis voor een periode van vijf jaar (1708-1713). Deze Claas is de stamvader van de Castricumse familie Stuifbergen (zie 9e jaarboek, 1986). De opvolgende huurder in 1713 is zijn zoon Cornelis Claasz. Stuifbergen.
Eeuwenlang zijn de in dit artikel genoemde percelen in bezit gebleven van het Burgerweeshuis. Pas in de negentiende eeuw, op 5 maart 1810, wordt een aantal percelen te Bakkum en Castricum verkocht door Jacob Laarman, als gemachtigde van de regenten van het Burgerweeshuis van Amsterdam.
Voor de Schepenen van Bakkum, Simon Duinmeijer en Arie Admiraal, wordt slechts een perceel verkocht. Het betreft een stukje zaadland, genaamd ‘Het Weezenkroftje’, groot 450 roeden en belend ten noorden Pieter Krijter en ten westen de Heereweg, dat wordt verkocht aan Anna Jacoba Isabella Weldijk, wonende in Gouda. Uit de registers van het kadaster blijkt dit perceel te liggen in sectie A, nummer 206 (zie aankoop in 1517). Nog onduidelijk is wanneer de overige percelen in Bakkum werden verkocht.
De percelen gelegen in Castricum worden verkocht door het Burgerweeshuis en gepasseerd voor de Schepenen van Castricum: Jan Glorie en Albert Maartensz. Knaap.
Het betreft voor het merendeel de percelen die door het Karthuizerklooster in de late middeleeuwen zijn verworven. Hierop zijn enkele uitzonderingen. Zo wordt in 1810 een akker of stukje bosland verkocht ter grootte van 155 roeden (0,18 hectare), genaamd ‘Bloemweer’, gelegen aan de noordzijde van de Kramersweg (kadastrale sectie B, nummer 356). Dit perceel kunnen we niet terugvoeren tot de percelen die zijn aangekocht door het Karthuizerklooster.
Dat geldt ook voor het perceel dat door het Burgerweeshuis in 1810 wordt verkocht aan Dirk Nanne. Het betreft een stuk weiland genaamd ‘Vier akkers van Pieter Schuijt’, ter grootte van circa 1 hectare, belend de ‘Heerenweg’ ten westen en de watering ten noorden. Ditzelfde perceel wordt door de 70-jarige Dirk Nanne aan een van zijn zoons verkocht als een perceel bouwland genaamd ‘Bij de halve Appel’, kadastrale sectie B, nummer 252. Dit perceel ligt ten noorden van de Ruiterweg-Vinkebaan, ongeveer ter hoogte van de spoorlijn.
Het perceel weiland ‘De vernagelde Ven’ gelegen aan de Koogdijk te Castricum, dat in 1520 door de Karthuizers werd gekocht, wordt niet verkocht in 1810 door het Burgerweeshuis. Dit kan betekenen dat het perceel bij een andere gelegenheid is verkocht. In ieder geval was Cornelis Engelsz. Schrama eigenaar in 1826, want in dat jaar verkoopt hij ‘De Vernagelde Ven’ aan aannemer-metselaar Fulps Ranke.
Opmerkelijk is wel dat de veldnamen die in de late middeleeuwen bij de aankoop worden genoemd, nog tot in de vorige eeuw zijn gebruikt.
Rino Zonneveld
Simon Zuurbier
Bronnen:
- Archief Burgerweeshuis, Stadsarchief Amsterdam;
- Bessem, R., Oorkondenboek van het Karthuizerklooster St.-Andries-ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam (1352) 1392-1579 (1583), Amsterdam 1997;
- Melker, B.R. de, Structuur en genese van het Liber Benefactorum van het Kartuizerklooster bij Amsterdam, Jaarboek Amstelodamum 81 (1989);
- Regionaal Archief Alkmaar, Oud-Rechtelijke en Notariële Archieven Castricum;
- Vink, Ester, Het Huis Kronenburg in Castricum, Rapport in opdracht van de Werkgroep Oud-Castricum, Amsterdam 2003.