Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 7, pagina 3
De historie van De Rustende Jager
In dit jaarboekje wordt voor de eerste keer een onderwerp zowel uit archeologisch als uit historisch oogpunt bekeken. Het onderwerp betreft het hotel, café De Rustende Jager, dat in 1976 is gesloopt en waarna archeologische opgravingen zijn verricht. Over deze opgravingen zie het artikel “Van nederzetting tot bankgebouw” elders in dit jaarboekje. Ook zijn herinneringen van Castricummers aan De Rustende Jager in een artikel vastgelegd.
Dit artikel gaat in op de historie van het pand van De Rustende Jager en op de geschiedenis van de herberg van Castricum, zoals ze in oude akten is te vinden. De herberg, vroeger ook bierstal geheten, komen we al tegen in het jaar 1687. Nog veel ouder in de Castricumse geschiedenis en samenhangend met de bierstal is het recht van de biertol.
De biertol van Castricum
De biertol was een heffing (accijns) op het bier, die geïncasseerd mocht worden door degene die dit recht had verworven. Bij de oudste vermelding blijkt het recht van de biertol reeds toe te behoren aan de machtige heren van Haarlem. Uit dit geslacht kennen we Simon van Haarlem als de oudst bekende ambachtsheer van Castricum en als bouwheer van kasteel Kronenburg. De bezittingen van Simon van Haarlem gaan over op zijn neef Jan van Bergen. Na diens overlijden komen we voor het eerst de vermelding tegen over de biertol van Castricum en wel op 26 februari 1325 als lijftocht (levensonderhoud) van Femense, vrouw van Simon van Zaanden, die het verkregen heeft uit de nalatenschap van Jan van Bergen. Vervolgens blijft het recht een aantal generaties in het bezit van het geslacht van Zaanden tot op 9 november 1470 dit recht is verkocht aan Jan van Assendelft, onder andere ambachtsheer van Castricum. De waarde van dit recht was in het jaar 1472 nog 2 pond en 10 schelling per jaar.
De rechten van de biertol lopen vervolgens parallel aan de ambachtsheerlijke rechten. Zo wordt in 1664 door Cornelis Geelvinck zowel het recht van de biertol als de heerlijke rechten van Castricum gekocht van Anna van Renesse voor respectievelijk 120 en 33.000 gulden. De biertol gaat ook in dit geslacht over van vader op zoon tot en met Joan Geelvinck, de laatste mannelijke nakomeling, die in 1802 overleed. Bij elke overgang wordt de nieuwe eigenaar door de Graaf of de Staten van Holland beleend met de biertol. Op 20 april 1798 wordt de belening door het leenhof van Holland beëindigd en verandert de biertol in een zogeheten vrij en allodiaal (red: niet leenplichtig) goed.
Op 1 februari 1803 erft Albertus Cornelis Schuyt, die was gehuwd met de dochter van Joan Geelvinck, de biertol.
In de eerste helft van de vorige eeuw komt er een einde aan de ambachtsheerlijke rechten (zie ook het 3e jaarboekje “de ambachtsheren van Bakkum“); het recht van de biertol is eenzelfde lot beschoren. De inkomsten, die met de biertol samenhingen, moeten beslist niet gering zijn geweest. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat er in de late middeleeuwen zeer veel bier werd gedronken. Het bier was de volksdrank bij uitstek: water was te ongezond om te drinken en de wijn was te duur. In de periode tussen 1300 en 1650 bedraagt het bierverbruik 250 tot 400 liter per hoofd per jaar (tegenwoordig – in 1984 – 80 liter). Het is daarom ook duidelijk dat de belasting op het bier met name voor de steden een zeer belangrijke bron van inkomsten was. Voor de stad Amsterdam zijn er jaren geweest, dat dit 55 procent bedroeg van de totale inkomsten van de stad. Ook van Castricum vinden we een opgave over de bieromzet en wel dat ene Anna Gerrits, waardin alhier over het jaar 1667 voor 38,25 ton aan bier heeft getapt.
De bierstal van Castricum
Zoals ook in zoveel andere dorpen het geval was, vinden we in Castricum de herberg, vroeger bierstal geheten, nabij de kerk. De herberg staat juist tegenover de oude Pancratiuskerk, de enige kerk die Castricum gedurende vele eeuwen bezat. De mensen moeten vaak lange tochten maken, veelal te voet om de kerk te bereiken. Na de kerkdienst komen zij in de herberg nog wat samen om met elkaar te praten, de dorst te lessen en eventueel nog wat te eten, voordat de lange terugtocht wordt aanvaard.
De eerste eigenaren van de Castricumse bierstal waren Haarlemse bierbrouwerijen. Hoe ver dit teruggaat is niet na te gaan, wel weten we dat Haarlem in de middeleeuwen naast Gouda tot verreweg de belangrijkste brouwerssteden gerekend mocht worden en tientallen brouwerijen binnen haar stadsmuren telde. In 1687 wordt in aanwezigheid van de Castricumse schout Jan Duijm de bierstal verkocht door Jacobus Schouten, brouwer in de Haarlemse brouwerij “de oliphant” aan de gebroeders Hendrik en Adriaan Stoep, die eerder brouwer van dezelfde brouwerij waren. Het bezit wordt weer direct doorverkocht aan Wouter van der Graaf, brouwer in de Haarlemse brouwerij “de Passer”. De erven van Wouter van der Graaf verkopen in 1725 de bierstal aan Huibertus van Spijck, die in ditzelfde jaar eigenaar was geworden van de brouwerij „de Passer en Valck” (het pand bestaat nog en is gelegen aan de westzijde van de Bakenessergracht te Haarlem (noot 4).
Jaarboek 7, pagina 4
Huibertus krijgt met financiële moeilijkheden te kampen en verkoopt de bierstal voor 300 gulden op 5 november 1743 aan Cornelis van der Cocq uit Leiden en aan Maria van der Mey uit Zandvoort, ieder voor de helft. De nieuwe kopers verkopen de bierstal op dezelfde datum en voor hetzelfde bedrag voor de helft aan Abraham de Pape, oud schepen van de stad Haarlem en de andere helft weer aan Huibertus van Spijck, de oorspronkelijke verkoper Onduidelijk zijn de achtergronden van deze omslachtige verkooptransactie. Op 5 augustus 1746 koopt Huibertus van Spijck het deel van Abraham de Pape, zodat hij weer alleen eigenaar wordt van de bierstal, een situatie zoals ze ook had bestaan voor 1743.
Op 2 november 1753 verkoopt Huibertus van Spijck, dan nog steeds brouwer van de brouwerij “de Passer en de Valk” te Haarlem aan Mr. Nicolaas Geelvinck, ambachtsheer van Castricum en Bakkum voor 250 gulden het recht van een vrije bierstal te Castricum. Een voorwaarde bij de verkoop was het betrekken van het bier van de brouwerij van de verkoper, zolang deze nog leefde.
Van herberg tot Rustende Jager
Met deze verkoop treedt een nieuwe periode in, waarin de herberg eigendom is van de gemeentelijke gezagsdragers en waarin niet meer gesproken wordt over de bierstal maar over de herberg.
Bij de hiervoor genoemde eigendomsovergangen wordt de ene keer gesproken over de verkoop van de bierstal en een andere keer van het recht van de bierstal. In het eerste geval moeten we denken aan de verkoop van de bierstal of herberg, in het laatste geval aan het verkooprecht van bier. Uit de stukken is geen duidelijkheid te verkrijgen of het telkens de verkoop van dit recht betreft. Omdat op 8 mei 1787 Mr Joan Geelvinck na het overlijden van zijn vader Nicolaas Geelvinck als ambachtsheer van Castricum en Bakkum de herberg verkoopt is het aannemelijk dat niet alleen het recht maar ook de bierstal in 1753 in het bezit van zijn vader was gekomen.
De nieuwe eigenaar van de herberg wordt in 1787 Mr Joachim Nuhout van der Veen, schout van Castricum (noot 5). Bij de verkoop wordt het perceel als volgt omschreven: “een huis, erve en tuin met een kolfbaan en een stukje lands agter gemelde tuin gelegen, nog de vangschuur daarbij, zijnde het voornoemde huis een herberg staande en gelegen alhier in de Kerkbuurt.”
De gehele verkoop omvat behalve de herberg ook nog enkele percelen land naast en ten noorden van de herberg gelegen en een perceel land aan de Kramersweg voor de totale verkoopsom van 3.600 gulden. Met de vangschuur wordt een doorrijstal bedoeld, waar de paarden gevoederd worden.
Acht jaar hierna in 1795 woedt er in het dorpscentrum een grote brand, waarbij 5 woonhuizen, een stal en een schuur in de as zijn gelegd. Ook de herberg geraakt hierbij in brand, maar deze kan geblust worden.
In 1813 komen we voor het eerst de naam van de herberg “De Rustende Jager” tegen. We mogen aannemen dat deze naam door de schout Nuhout van der Veen is toegekend.
Uiteraard verhuurt de schout de herberg; in de periode 1809 – 1814 komen we als zodanig Pieter Jansz. Mos tegen, die in verschillende bronnen tapper, logementhouder en kastelein wordt genoemd. Bij zijn overlijden in 1814 laat hij aan zijn vrouw Johanna Margaretha Telvoren de inboedel van De Rustende Jager na.
Aan de hand van een zeer uitvoerig beschreven inventaris van deze inboedel (noot 6), krijgen we een beeld van het interieur van de herberg.
De herberg is als volgt ingedeeld:
- Het voorhuis met een tafel, drie banken en een kastje aan de wand met bierglazen, diverse kelken, tinnen bierkannen en drankflessen met diverse soorten drank.
- De danskamer met aan de wand 12 schilderijen, een spiegel en een theeblad; deze ruimte heeft verder 2 vaste bedsteden, een vaste kast met glazen, kelken en serviezen; er staan 8 stoelen, een grote ronde tafel en 3 kleine vierkante tafels.
- De gelagkamer met aan de wand eveneens 12 schilderijen, 7 verlakte schenkblaadjes, een vast rek met 12 Delftsblauwe borden en een Friese hangklok; verder staan er 11 stoelen en een vierkante tafel.
- De schepenkamer met aan de wand 5 verlakte theeblaadjes, 12 schilderijen en een spiegel; verder is er in dit vertrek een bedstede, een vaste glazenkast, een vaste kast voor een vuurhaardje en 8 witte stoven, 12 stoelen en 3 tafels (in de
schepenkamer werd door schout en schepenen vergaderd). - De keuken met diverse keukenartikelen, een vaste kast, een bedstede, een tafel en 2 stoelen.
- De gang met een vaste kast en een wandrek.
- De kelder met rode en witte wijn, diverse ketels en braadpannen en 2 tafels.
- De kelderkamer met aan de wand 10 schilderijen; verder een glazen kast, een bedstede, een latafel (red: bergmeubel), een kabinet en 8 stoelen.
De herberg heeft verder een paardenstal, een koestal met hooizolder en een wagenhuis met een oude boerenwagen en een kar. Bij de kolfbaan vinden we verder nog een tafel, 16 kolven en 8 ballen.
Bartholomeus Rommel, kastelein en eigenaar
Johanna Margaretha Telvoren bezit naast deze inboedel ook in Castricum nog enkele stukken weiland en in Alkmaar nog een huis. Zij hertrouwde in 1815 met Bartholomeus Nicolaas Rommel, geboren in Amsterdam en voorvader van de bij velen nog bekende kapitein Rommel. Bartholomeus wordt kastelein- logementhouder van De Rustende Jager. Het logement legt hem geen windeieren, want in de loop der jaren koopt hij vele stukken land en huizen in Castricum. In 1832 heeft hij in Castricum inmiddels 26 hectare land en 5 huizen, waaronder huize Kerkzigt – een groot en langgerekt pand, dat in deze eeuw nog als Rooms-Katholiek Patronaatsgebouw in gebruik is geweest en stond op de plaats van de bioscoop en naastliggende panden.
Bij de volkstelling van 1830 woont Bartholomeus Rommel, met zijn vrouw, enig zoon, een stalknecht en 2 dienstboden in De Rustende Jager. Hij gaat in het voorjaar van 1833 op huize Kerkzigt wonen, hij wordt dan landeigenaar genoemd en heeft geen bemoeienis meer met De Rustende Jager; de herberg wordt vanaf mei 1833 door de familie Nuhout van der Veen voor 300 gulden per jaar verhuurd aan Frederik Jan Herman Schneiders.
Jaarboek 7, pagina 5
Op 25 juli 1833 verkopen de erfgenamen van Mr. Joachim Nuhout van der Veen aan Bartholomeus Rommel (noot 7) De Rustende Jager en het bijbehorende land, dat zich uitstrekte tot aan het verlengde van de korte Cieweg. Bij deze verkoop hoort ook een stal en erf aan de overkant van de herberg. De situering van de herberg met bijbehorende landerijen is aangegeven in de schets. In de akte van 1833 wordt het als volgt omschreven:
Kadasternummer:
- B 368: een huis zijnde ingericht tot eene herberg, erf en stal, het erf groot 7 are
- B 369: een tuin groot 15,10 are
- B 370: een stukje bouwland groot 6,40 are
- B 371: een stukje weiland groot 21,60 are
- B 364: een tuin groot 5,70 are
- B 393: een tuin groot 2,80 are
- B 394: een stal en erf groot 3,20 are
Het geheel wordt verkocht voor 3.800 gulden. Na Schneiders, die het pand voor 3 jaar heeft gehuurd, wordt Johannes Frederik Rommel logementhouder en kastelein. Na het overlijden van zijn vader in 1846 erft hij als enig zoon het bezit van De Rustende Jager.
Johannes is naast logementhouder ook brievendistributeur. De herberg speelt een belangrijke rol in de postverzorging. De postkoets loopt van Haarlem naar Alkmaar; bij de herberg worden de paarden verzorgd in de doorrijstal en worden de brieven afgegeven, die door Rommel verder worden bezorgd. In 1847 wordt hij daarom ook houder van het distributiekantoor en brievengaarder genoemd. Johannes is ook op andere terreinen actief; hij heeft ook een verhuur van paarden en rijtuigen.
Van zijn vader heeft Johannes Frederik Rommel een aantal huizen en zeer veel land in Castricum en in de omliggende gemeenten geërfd. Vanaf circa 1850 verhuurt hij De Rustende Jager en komen we hem tegen als landeigenaar, veehouder en landbouwer. Huurder is Pieter de Weijer, die met zijn 4 kinderen, een stalknecht, een dienstbode en een boerenknecht in De Rustende Jager gaat wonen.
Na zijn overlijden in 1859 wordt zijn zoon Jan de Weijer de logementhouder, die de herberg tot de zomer 1872 zal huren. Inmiddels is de herberg in andere handen overgegaan. Op 30 november 1871 verkoopt Johannes Frederik Rommel De Rustende Jager met een gedeelte van de bijbehorende percelen land voor 6.340 gulden aan Arie Noë, wonende te Heiloo en zonder beroep.8)
Bij de verkoping zijn begrepen de stal en erf aan de overzijde van de Dorpsstraat (B 394), de herberg en doorrijstal (B 368), de tuin (B 369) en het stukje bouwland langs de weg, die nu Torenstraat wordt genoemd (B 370). De laatste 3 percelen worden samengevoegd tot de percelen B 1240 en B 1241 (zie schets). Op de scheiding van deze twee percelen liep een greppel en stond een pedestal met vaas, die bij de verkoping door Arie Noë voor 20 gulden moest worden overgenomen. Een andere voorwaarde bij de verkoop was dat de bewoners van twee naastliggende huizen te allen tijde gratis water uit de pomp in de inrijstal mochten halen.
In mei 1872 wordt Jan Koning Kars de kastelein van De Rustende Jager; hij is gehuwd met Jannetje Noë, dochter van Arie Noë, de eigenaar. Jan Koning Kars richt in 1882 de sociëteit “Ons Genoegen” op, het is een samenkomst op elke dinsdagavond van een aantal notabele Castricummers.
In december 1885 overlijdt Arie Noë. Op 9 februari 1886 wordt De Rustende Jager in het openbaar verkocht. Een openbare verkoping van “de Rus” zelf is een bijzonderheid; dit is nog niet eerder gebeurd. Terwijl alle openbare verkopingen van huizen en land in Castricum sinds mensenheugenis in de Rus werden gehouden. Daarnaast genoot zij in de wijde omgeving bekendheid om de jaarlijkse houtveilingen, de veilingen van staand grasgewas, de openbare verpachting van land, enzovoorts.
De verkoop omvat nu de herberg met doorrijstal (perceel 1241) groot 16,20 are en aan de overzijde van de Dorpsstraat de paardenstal met wagenhuis en erf (perceel 1242, eerder B 394). Het geheel wordt gekocht voor 3.310 gulden door Jan Koopman ( noot 9). Deze Jan Koopman was reeds in 1880 als wagenmaker in Castricum komen wonen. Vanaf 1886 is hij herbergier van De Rustende Jager, maar blijft daarnaast zijn oude beroep van wagenmaker uitoefenen.
Jaarboek 7, pagina 6
In de periode van 1830 tot 1890 hebben er geen ingrijpende veranderingen plaats gevonden aan de herberg en de doorrijstal. Doordat eerst vanaf 1830 het kadaster alle veranderingen aan perceelindeling en bebouwd oppervlak registreert, hebben we van voor 1830 geen informatie. In 1892 wordt de doorrijstal aan de kant van de Torenstraat iets uitgebouwd, waardoor er een stukje van de weg bij wordt getrokken en het gehele perceel op een grootte komt van 16,30 are (wordt perceelnummer 1716).
In 1899 overlijdt Jan Koopman; zijn vrouw Helena Mak zet het bedrijf voort. We komen haar tegen als pension-, koffiehuis-, café en hotel-, en biljarthoudster en herbergierster. Op 10 april 1900 krijgt zij vergunning tot verkoop van sterke drank in het klein.
Een nieuwe Rustende Jager
Op 30 juli 1901 wordt de Rustende Jager voor 10.000 gulden gekocht door haar zoon Johannes Bartholomeus Koopman (noot 10). Deze in het dagelijks spraakgebruik ook genoemde Jan Koopman heeft grootse plannen. In de periode 1910 – 1911 wordt De Rustende Jager volledig nieuw gebouwd en krijgt het de ons nog zo bekende trapgevel. Aan het complex wordt een toneelzaal toegevoegd, waardoor het bebouwde grondoppervlak van het terrein komt van 2,34 are op 4,84 are.
Deze periode is overigens voor Castricum van veel betekenis geweest. Er wordt een nieuw raadhuis in 1911 gebouwd (de huidige muziekschool) en in ditzelfde jaar ook de R.K. Pancratiuskerk met pastorie en zusterhuis. Het centrum van Castricum kreeg in een zeer kort tijdsbestek een volledig nieuw aanzien.
Dit terwijl voordien in een reeks van tientallen jaren er nauwelijks van veranderingen sprake was. Wat of wie de oorzaak of inspirator was van deze vernieuwingsgolf, is mij niet bekend. In deze periode komen ook andere initiatieven van de grond. Samen met pastoor Engeringh, Piet Kuijs en H. Hemmer richt Jan Koopman in 1914 de muziekvereniging “Eendracht maakt Macht” op. De vereniging speelt vaak in de muziektent, die is geplaatst achter de Rustende Jager.
In 1920 gaat het café en hotel in andere handen over. Op 14 april van dat jaar verkoopt Jan Koopman de Rustende Jager met de doorrijstal, schuur en tuin (perceelnummer 1716) voor 37.000 gulden aan Frederik Jacobus Kluft (noot11), een hotelhouder uit Bergen, die het perceel voor hetzelfde bedrag en op 15 juli van datzelfde jaar verkoopt aan de gebroeders Hendrikus en Wilhelmus Bischot (noot 12), respectievelijk caféhouder te Castricum en kleermaker te Amsterdam. Ook zij zijn niet lang eigenaar. Ruim 8 maanden later op 31 maart 1921 verkopen zij het geheel eveneens voor 37.000 gulden aan Jan Blauw (noot 13) eerder hotelhouder te Amsterdam.
Jan Blauw gaat failliet. Het terrein van de Rustende Jager wordt opgesplitst in een aantal kleinere percelen:
- nummer 3175 het hotel en doorrijstal groot 9,55 are
- nummer 3176 het erf groot 4,80 are
- nummer 3177 de stal en het erf groot 1,95 are
In een openbare verkoping op 15 december 1925 worden de drie percelen gekocht door achtereenvolgens Willem Borst, caféhouder, Bernardus Anthonius Res, gemeenteontvanger en Jacobus de Nijs, metselaar, allen wonende te Castricum.
Jaarboek 7, pagina 7
Voor de Rustende Jager wordt door Willem Borst 16.500 gulden betaald (noot 14). Met deze verkoping zien we opnieuw een verkleining van het grondgebied, wat direkt hoort bij de Rustende Jager. Het oorspronkelijk grondgebied strekte zich uit tot het verlengde van de Korte Cieweg en was 55,8 are groot. Bij de opeenvolgende verkopingen wordt het grondgebied steeds verder ingekrompen. Zo wordt in 1871 nummer B 364 en B 371 niet meeverkocht, waardoor de grootte kwam op 28,5 are; in 1886 wordt nummer 1240 afgesplitst en blijft 16,3 are over en bij deze verkoop in 1925 resteert tenslotte nog 9,55 are.
Een half jaar later op 7 mei 1926 verkoopt Willem Borst de Rustende Jager voor 26.750 gulden aan Pieter van Egmond, dat moment magazijnmeester en wonende in Castricum (noot 15). De vergunning tot verkoop van sterke drank komt op naam van zijn vrouw Pietertje Pronk. Door Pieter van Egmond worden weer enige bouwactiviteiten ontplooid. Aan de achtergevel van het toneel aan de buitenkant wordt in 1926 een houten hok geplaatst om voor toneeluitvoeringen de nodige rekwisieten (red: toneelvoorwerpen) op te kunnen bergen. In het voorjaar van 1928 laat hij de kozijnen in de koffiekamer veranderen; de kleine ruitjes in de bovenramen verdwijnen en in het midden van elk kozijn komen grote vierkante ramen. De ingang naar de koffiekamer is aan de Dorpsstraat. Pieter van Egmond heeft niet lang plezier van zijn vernieuwingen, want op 28 juni 1928 verkoopt hij de Rustende Jager inclusief de inventaris voor 47.500 gulden aan Libert Eggers (noot 16).
Libert Eggers was in Halfweg dames- en herenkapper, daarbij verkocht hij rookwaren en staatsloten. De staatsloten verkocht hij soms wel helemaal, soms slechts gedeeltelijk, waarop hij het restant dan maar voor zich zelf hield, tot eind juni 1928 op zo’n lot een prijs viel van 50.000 gulden. Hij ging gelijk naar Amsterdam om zijn prijs op te halen en kwam terug met de boodschap aan zijn vrouw dat hij in Castricum een hotel had gekocht en geen “kop” meer knipte (noot 17). Met veel enthousiasme runde Libert de Rustende Jager.
Van de eerste veranderingen aan De Rustende Jager door Libert Eggers merken we iets in 1936; dan worden aan de westzijde van de toneelzaal een urinoirgebouwtje bijgebouwd. In datzelfde jaar wordt het grondgebied van “de Rus” verkleind met 11 vierkante meter tengevolge van een verbreding van de Dorpsstraat. Dit grondgebied wordt in 1939 opgesplitst in 2 percelen; het café, hotel groot 7,32 are en de doorrijstal groot 2,12 are.
De doorrijstal
De doorrijstal hoort in 1939 nog steeds bij De Rustende Jager; de er tegenaan gebouwde rijtuigstal was, zoals hiervoor aangegeven, in 1925 in andere handen overgegaan. De doorrijstal is als zodanig niet meer in gebruik. Na de oorlog wordt de stal in drie gedeelten verhuurd; aan de westzijde staat de brandweerauto, het middengedeelte wordt verhuurd aan Pieter Eikel voor opslag van fietsen en de oostkant wordt in 1948 ingericht tot IJssalon.
De rijtuigstal wordt in 1926 door Jacobus de Nijs verkocht aan Matthijs Olgers voor 3000 gulden (noot 18). Olgers heeft een expeditiebedrijf, heeft enkele bussen en exploiteert het strandpaviljoen Armeria. Hij laat de rijtuigstal inrichten tot garage met winkelaanhorigheden en verkoopt het geheel in 1934 voor 3.500 gulden aan de één jaar eerder opgerichte N.V. met de welklinkende naam “Maatschappij tot exploitatie van autobusdiensten en toeringcarbedrijf “de Zeemeeuw” gevestigd te Wormer met Jacobus Fontijn als directeur/eigenaar (noot 19). Onder de naam De Zeemeeuw” heeft Fontijn tot aan de tweede wereldoorlog het strandvervoer verzorgd. Eind 1955 koopt Fontijn de doorrijstal erbij met het plan om op het gehele perceel een garage met servicestation te bouwen. De doorrijstal was op dat moment voor de helft bezit van Eggers en de andere helft had Eggers reeds in 1938 voor 1.500 gulden verkocht aan de Amstelbrouwerij (noot 20).
Voor een garagebedrijf wordt op de hoek van de Torenstraat – Dorpsstraat om verkeerstechnische redenen geen toestemming verkregen, waardoor Fontijn het gehele pand in 1956 verkoopt aan de heer A. Tervoort samen met de Benzine en Petroleum Handel Mij N.V. te Amsterdam (B.R).
Jaarboek 7, pagina 8
De doorrijstal en aangrenzende garage worden inmiddels zeer bouwvallig. In januari 1958 schrijft de gemeente aan de eigenaren dat het dak gevaar oplevert; door gaten in het dak kan de wind onder de pannen komen. In 1958 wordt de doorrijstal en garage gesloopt en op deze plaats wordt een benzinestation, showroom en woning gebouwd, welke vele jaren door de familie Hoekstra wordt geëxploiteerd. Aanvankelijk deed de heer Hoekstra dit vele jaren namens de B.P. waarbij vanaf 1961 dit verkooppunt door de B.P. tevens was bestemd als trainingscentrum voor het geven van cursussen aan pompbedienden.
Sinds 6 februari 1978 had Hoekstra het bedrijf in eigen beheer als „Autoshop Hoekstra”, totdat ook dit nog relatief nieuwe pand moet wijken voor een nieuw bankgebouw van de Algemene Bank Nederland (ABN).
De Rus tijdens en na de tweede wereldoorlog
In 1939 wordt De Rustende Jager tijdens de voor-mobilisatie gevorderd voor inkwartiering van het Nederlandse leger. Op de kamers op de eerste verdieping werd het kader en in de danszaal werden de manschappen gelegerd. Na het uitbreken van de oorlog werden hun plaatsen ingenomen door de Duitsers.
Na de oorlog moet de zaak geheel worden opgebouwd. Alles is in verval geraakt. Op 22 sept. 1950 overlijdt Libert Eggers senior; zijn vrouw Johanna Cornelia Huyskens op dat moment reeds 70 jaar neemt samen met haar zoon Libert junior de zaak over. Libert junior was daarvoor etaleur. Twee jaar later trekt de weduwe Eggers zich terug en wordt de zaak gerund door zoon Libert met zijn vrouw Annie en met hulp van zus Kuijs. Al spoedig wordt besloten tot een nieuwe dansvloer, later gevolgd door nieuwe toiletten en badkamer Andere verbeteringen volgen. In 1959 wordt aan de oostzijde van de toneelzaal een stenen aanbouw gebouwd, welke als ingang en gardarobe dienst gaat doen.
De toneelzaal was overigens 6,4 meter breed en 16 meter lang. In 1961 vinden nieuwe veranderingen plaats; van de zaal worden de raamkozijnen aangepast, de dubbele kozijnen worden ingekort en door grote ramen vervangen. Libert Eggers junior besluit het rustiger aan te gaan doen en verhuurt ‘De Rus’ vanaf 28 februari 1964 aan de Amstelbrouwerij, die het vervolgens onder verhuurt aan Jan Endstra. De heer Endstra besluit al spoedig tot een aanpassing van het café. In 1965 wordt van het oorspronkelijke café een gedeelte voor een slijterij afgescheiden met een eigen ingang aan de Dorpsstraat; de café ingang wordt verplaatst naar de oostzijde. Nadat Endstra in april 1969 eigenaar is geworden van De Rustende Jager, krijgen in de er aan volgende jaren diverse zaken een opknapbeurt, zoals de hotelkamers, toiletten, keuken en dergelijke.
Het einde van de Rustende Jager
Van deze verbouwing, die in 1973 plaats vindt, heeft Endstra nauwelijks kunnen profiteren, omdat hij ingaat op een bod van de plaatselijke Rabobank om ‘De Rus’ te verkopen. Door deze aankoop kan de bank zijn activiteiten uitbreiden. In de herfst van 1974 wordt De Rustende Jager definitief gesloten. Een periode van leegstand breekt aan, waarbij alleen het reisbureau van de bank er een tijdelijk onderkomen krijgt. Intussen worden door de bank diverse plannen opgesteld om het pand van De Rustende Jager te betrekken bij het bestaande naastliggende bankgebouw. De Rabobank heeft aan een uitbreiding van 1.200 vierkante meter voldoende en doet pogingen om een groot gedeelte van ‘De Rus’ te verhuren. Zo doet zij een aanbod aan de gemeente om in het gebouw enkele gemeentelijke diensten onder te brengen, hetgeen voor de gemeente om diverse redenen niet aantrekkelijk is.
Het hele jaar 1975 staat ‘De Rus’ leeg. De leegstand, kleine vernielingen en de verwaarlozing komen het gebouw niet ten goede. Op ongeloofwaardige argumenten van onveiligheid worden de luifels en de zo karakteristieke trapgevel verwijderd, hetgeen een aanzienlijke ontluistering van het pand betekent. Al spoedig blijkt dan ook dat de Rabobank het pand wil slopen om op die plaats een nieuw bankgebouw neer te zetten. Voornoemde ontluistering is vooral om de weerstand tegen het slopen bij de Castricumse bevolking te verminderen. Vele Castricummers zien met pijn in het hart hoe ‘De Rus’ gedoemd is te verdwijnen. De weerstand tegen sloop is algemeen. Op 14 januari 1976 wordt een actie gestart tot behoud van De Rustende Jager vanuit het jongerencentrum ‘de Bakkerij‘, waarbij het accent wordt gelegd op het behoud van de leefbaarheid van de dorpskern door handhaving van karakteristieke panden als ‘De Rus’. Een tentoonstelling over De Rustende Jager wordt ingericht.
Meer dan 2.000 handtekeningen worden ingezameld en bij de bank aangeboden, echter zonder dat er in de afbraakplannen wijzigingen komen. De bank acht het niet economisch verantwoord om het uiterlijk van het pand te handhaven en in te passen in een bankgebouw. Ook een oproep van de actievoerders aan de Castricummers om hun rekening bij de bank op te zeggen als laatste poging, brengt geen verandering. Tenslotte valt in de derde week van oktober 1976 de slopershamer en bezegelt hiermee een einde aan De Rustende Jager.
Jaarboek 7, pagina 9
Het betekent het einde van een gebouw, een ontmoetingspunt van vele Castricummers, door vele eeuwen heen, waarbij het café en eerder de herberg als ontmoetingsplaats, als dansgelegenheid, als onderkomen van vele verenigingen en als plaats van de veilingen en openbare verkopingen van huizen en land in het leven van onze vroegere dorpsgenoten een grote rol heeft vervuld. De afbraak van De Rustende Jager betekent óók een verdere verminking van de Dorpsstraat, die toch al zoveel schoons prijs heeft moet geven.
S. P.A. Zuurbier
Afbeeldingen
Afb. 6, 7 en 8 uit de collectie van Ton de Groot.
Afb. 3, 9 en 10 uit de collectie van Henk Heideman.
De overige afbeeldingen uit de collectie van de Werkgroep Oud – Castricum.
Noten:
- Archief van de Heren van Haarlem – 1254 – 1321 door J.C.Kort; ‘s-Gravenhage, 1976.
- Archief van de families Geelvinck en Schuyt en de heerlijkheden Castricum en Bakkum – Streekarchief Alkmaar.
- Het bier en zijn brouwers; A.Hallema en in.J.A.Emmens, Amsterdam, 1968.
- Het voorgeslacht van de Alkmaarse de Lange’s, Ned. Leeuw, jaargang 94, oktober/november 1977.
- Collectie Aanwinsten nr 336 – Rijksarchief Haarlem.
- Notaris Jacob Nuhout van der Veen, d.d. 7 oktober. 1814, deel 1193 akte 139.
- Notaris Adrianus P. de Lange, d.d. 25 juli 1833, deel 1148 akte 178.
- Notaris Cornelis J.Prins te Beverwijk, d.d. 30 november 1871.
- Notaris Jacob van Leeuwen te Alkmaar, d.d. 9 februari 1886.
- Notaris Gerrit Daniël Boerlage te Velsen, d.d. 30 juli 1906.
- Idem, d.d. 14 april 1920.
- Idem,d.d. 15 juli 1920.
- Idem, d.d. 31 maart. 1921.
- Notaris Jacobus Petrus Stuijt te Castricum, d.d. 15 december 1925.
- Idem, d.d. 7 mei 1926.
- Idem, d.d. 28 juni 1928
- Aantekeningen van mevr Eggers.
- Notaris J.R Stuijt, d.d. 4 november 1926.
- Idem, d.d. 15 oktober 1934.
- Notaris H.A.A.M. van Cranenburgh, d.d. 22 december 1938.
Jaarboek 7, pagina 10
De ‘Rus’
Wel “Rus” wat gaat er nu met jou
gebeuren oude jongen?
Wordt je hersteld en weer vernieuwd;
en zo roem bezongen?
Of gaat de sloper aan de gang?
Ik hoop het niet, maar ben wel bang.
Je was voorheen een prachtig pand,
dat node tot veel dingen.
Een rustpunt was je iedere dag,
voor vriend en vreemdelingen.
En velen denken met plezier;
nog aan zon menig potje bier
Het geestrijk vocht, door jou versterkt,
voorwaar het is niet te tellen.
Je broodjes en je maaltijden
je kon ze zo maar bestellen.
En alles ging met smaak naar binnen.
O “Rus” wat gaan ze nu beginnen?
Je zaal stond altijd kant en klaar
voor bruiloft en partijen.
En wie daar aanwezig was
kon zich best vermeien.
Dit alles is nu van de baan;
als nu je gevel maar blijft staan!
En dan hersteld zoals voorheen,
dat is de wens van velen.
Een vraag dus aan de Rabobank
wilt u het spel mee spelen.
De oude ‘Rus’ hij hoort voorwaar,
hier in ons dorp, ’t is zonneklaar
Gedicht van zuster B. Bots
Gepubliceerd in het Nieuwsblad
voor Castricum op 28 januari 1976
B.G.M.J. Bots werd geboren op 19 december 1901
en is overleden op 4 november 1978.
- Verschenen jaarboekartikelen over de Rustende Jager:
- archeologie
- herinneringen
- historie
- laatste eigenaar vertelt
- Verschenen jaarboekartikelen over middenstanders:
- architect
- bakkers
- bioscoop
- bouwbedrijf
- café / hotel
- cafés en kasteleins in Bakkum
- drukkers
- expeditie
- gasfabriek
- groenteboeren
- groenteveiling
- kruideniers
- kledingmakerij en confectie
- melkboeren
- melkfabriek
- molenaar
- restaurant
- schelpenvissers
- schilder
- schildersbedrijf
- slagers
- smid
- smederij
- stoomwasserij
- strandvonder
- vrachtrijderij
- wereldwinkel