6 oktober 2020

Historie van de r-k. Pancratiusparochie (Jaarboek 06 1983 pg 3-12)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 6, pagina 3

Historie van de rooms-katholieke Pancratiusparochie
Vanaf de 11e eeuw tot heden

Pancratiuskerk, Dorpsstraat 115 in Castricum. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

De vroegste periode tot aan de reformatie

Kort nadat de Frankische hofmeier Pepijn II de Friese koning Radboud bij Wijk bij Duurstede heeft verslagen, landt in het jaar 690 de uit Ierland afkomstige Willibrord met zijn elf gezellen op onze kust om het christendom te prediken.

Onder de gezellen zijn onder andere Adelbertus en Engelmundus, die tot taak hebben om in ons gewest Kennemerland de Westfriezen tot het christendom te bekeren.
In korte tijd weten zij het christendom te verspreiden en worden bedehuizen gesticht.

Deze eerste in de 8e eeuw gebouwde kerkjes zijn vermoedelijk niet meer geweest dan eenvoudige uit hout opgetrokken bouwsels.
Tot de oudst bekende gelden in onze omgeving de moederkerken van de aan Willibrordus gewijde kerk te Heiloo en de aan Engelmundus gewijde kerk te Velsen.

Tot de oude kerkjes moet ook genoemd worden het aan Adelbertus gewijde kapelletje te Egmond Binnen, welke na zijn dood aldaar wordt gesticht.
Van die te Egmond wordt als stichtingsjaar 740 genoemd. In de 10e eeuw wordt door graaf Dirk 1 een klooster te Egmond gesticht.
Over de geschiedenis van de rooms katholieke parochie Castricum is tot aan de reformatie weinig bekend.

Archeologische onderzoekingen in de oude Pancratiuskerk (de huidige Nederlands Hervormde kerk) doen vermoeden, dat op dezelfde plaats een houten kapel heeft gestaan.
In het register van tienden van 1280 van het bisdom Utrecht wordt onder het dekanaat Kennemerland de kerk van Castricum vermeld.
Hoe oud het oudste deel van het huidige gebouw is, is niet exact bekend, aangenomen wordt, dat het uit de 1e helft van de 11e eeuw stamt.
Opmerkelijk is, dat de Pancratiuskerk niet genoemd wordt op de lijsten van de aan de abdij te Egmond behorende kerken.

Gezien het kloeke formaat van de kerk zou men voor het kleine dorp met slechts enkele honderden inwoners een bloeiend kerkelijk leven kunnen vermoeden
De oudst bekende kerkelijke leider is Dirck Gerritsz. van Nortich, wiens naam in 1326 wordt vermeld.

De reformatie

Op het einde van de Middeleeuwen voltrekt zich een gigantische hervorming van de kerk in Europa.
De kerk is verstard in de sleur van eeuwenlange gebruiken; de geest van het oorspronkelijke geloof door de zending van Willibrord hier gebracht, is verloren gegaan.
De kritiek op de misbruiken van de kerk met onder andere de aflatenhandel wordt bevorderd door grote staatkundige hervormingen, welke zich over geheel Europa voltrekken.
De reformanten willen af van de pracht en praal van de kerk en terugkeren tot de oorspronkelijke leer.
De Spaanse overheersing tracht het gezag van de rooms-katholieke kerk te herstellen door een meedogenloze vervolging van de aanhangers van de nieuwe leer.
Na de komst van Alva en zijn beruchte schrikbewind breekt een enorme opstand uit en in 1566 lucht het volk zijn opgekropte woede in de beeldenstorm.
De strijd tegen de Spanjaarden in Kennemerland kent zijn hoogtepunt in de belegering van de steden Alkmaar en Haarlem.

Sint Pancratius.
afb. 1 Sint Pancratius: volgens de legende afkomstig uit Phygië – een landstreek in westelijk klein Azië – geboren in 290 n.Chr. uit rijke ouders en wees geworden. Hij trok met zijn oom naar Rome en werd daar – als aanhanger van de rooms-latholieke leer – op 14-jarige leeftijd onthoofd tijdens het bewind van keizer Diocletianus. Hij werd vooral in de Middeleeuwen veel vereerd in heel West- Europa. Hij behoort tot de z.g. “ijsheiligen”, feestdag 12 mei. Collectie: archief Pancratiusparochie.

Jaarboek 6, pagina 4

De plunderende geuzentroepen onder leiding van Sonoy vernietigen in onze streek vele kerken waarbij ook de abdij van Egmond verwoest wordt.
In Midden-Kennemerland krijgt de hervorming weinig kans, de bevolking houdt zich afzijdig van de nieuwe leer, zelfs ondanks het toetreden van de Castricumse pastoor Andreas Dirckszoon tot de nieuwe kerk; hij wordt in 1570 nagevolgd door pastoor Joannes Pieterszoonzoon van de Heemskerkse koster – die eveneens de nieuwe leer aanhangt.
Dat het ook in onze omgeving een roerige periode is, blijkt uit een schrijven, dat in 1574 wordt verstuurd door de toenmalige pastoor van Castricum Michiel van Riemsdijk, die afgesneden van zijn parochie verblijf houdt te Beverwijk.
Hij vraagt aan de magistratuur, welke in Alkmaar is gevestigd, clementie met de arme bevolking “die alom gevlucht en verstrooit zijn, niet en mogen zaeijen en maeijen en van armoede, honger en kommer vergaan”.

In 1577 valt Haarlem in handen van de geuzen, waarmede aan de strijd in ons gewest grotendeels een einde komt.
De nieuwe leer wordt tot staatskerk verheven, waarbij bijeenkomsten van rooms-katholieken worden verboden en de gelovigen worden vervolgd.
Ook de baljuw en schouten van Kennemerland vaardigen een verbod uit op bijeenkomsten van rooms-katholieken in kerken, huizen, op schepen en in het vrije veld.
De oude Pancratiuskerk – sinds vele eeuwen de parochiekerk – wordt een verboden plaats voor de katholieken en wordt overgedragen aan de nieuwe leer.

Plaats van de schuilkerk.
afb. 2 Plaats van de schuilkerk aan de Breedeweg. (detailkaart uit circa 1830). Naast en ten noorden van de tegenwoordige boerderij Spaansen (huisnummer 72). Collectie Werkgroep Oud Castricum.

De schuilkerk

De Castricumse bevolking blijft trouw aan de oude religie, maar komt zonder bedehuis.
Bijeenkomsten worden in de eerste periode na de reformatie in het geheim ten huize van de gelovigen gehouden. Aanvankelijk fungeren rondreizende priesters als zieleherders, die zich overwegend schuilhouden in de grote steden.
In Uitgeest worden in 1620 twee naast elkaar staande boerenwoningen tot kerk ingericht en van hieruit worden ook de dorpen Castricum en Heemskerk bediend.
Daarna komt een periode, dat vanuit de huiskapellen van de Heemskerkse kastelen Assumburg en Marquette de Castricumse kerk bediend wordt.

Monstrans
afb. 3 Monstrans. De kostbare zwaar verzilverde monstrans uit 1656, vervaardigd door Michiel Esselbeeck uit Augsburg. Het kunstwerk is in de jaren 1979-1980 op tentoonstellingen geweest in het Rijksmuseum te Amsterdam, Museum te Toledo en Boston. Foto Rijksmuseum, Amsterdam, collectie archief Pancratiusparochie.

Natuurlijk blijven deze activiteiten niet onopgemerkt en het komt van tijd tot tijd dan ook tot schermutselingen met de andersdenkenden.
Zo schrijft in 1635 de predikant van Akersloot een brief aan de hoven van Holland over “die paepen die bouwden en timmerden nieuwe predickhuijsen” en zij worden van “sulcke onversaechthijt in het vieren van missen en openbare bedevaerten”.


Jaarboek 6, pagina 5

Er wordt volgens dit schrijven “ijverig gescholden en zelfs met stenen ofte kluyten gegooid.
In Limmen is het kennelijk ook onrustig, waar men bezig is met “duyvelen uyt te drijven dat alle de omliggende plaatsen daaraen hebben gedreunt”.
Het hof van Holland vaardigt in 1644 een bevelschrift uit tot sluiting van alle Paapse kerken.

Geleidelijk ontworstelen zich de katholieken aan de vervolging. In 1650 vormen Castricum en Heemskerk een eigen statie. De eerste pastoor van de nieuwe statie is mr. Frans van Lippelo, terwijl zijn opvolger in 1656 Anthony Verheerent is, die tevens huiskapelaan van Assumburg wordt.
Vanaf 1660 is de rooms-katholieke Anna van Renesse ambachtsvrouwe van Castricum en Heemskerk.
Zij maakt het financieel mogelijk, dat in Heemskerk een schuilkerk wordt ingericht. Waarschijnlijk heeft zij ook de Castricummers financieel gesteund, want in 1663 kan hier een eigen schuilkerk worden gesticht.
“Men kocht zich eene boerenstulp tot kerkgebouw” en kreeg een eigen pastoor: Joannes Noorman, die tot 1662 de kerk zou leiden.
Over de beginperiode van de schuilkerk, welke aan de Breedeweg heeft gestaan, is weinig bekend (afb. 2).
Wel is uit de periode Noorman bekend, dat de gebroeders Klaes en Cornelis Adriaensz Scorel een prachtige monstrans aan de kerk hebben geschonken, welke is vervaardigd door Michiel Esselbeeck uit Augsburg (afb. 3).
De grafzerken van deze gebroeders en ook die van Noorman zijn nog te vinden in de Nederland Hervormde Kerk.
Het lijkt opmerkelijk, dat katholieken in die periode nog in die kerk begraven worden, maar de staatskerk wordt als algemene begraafplaats beschouwd.

Een originele afbeelding van de schuilkerk is niet bewaard gebleven, wel is door de bekende Castricumse schilder Sijf Portegies – naar overlevering – een prent gemaakt (afb. 4), terwijl op aanwijzingen van een koster een plattegrond is opgetekend.
Een beschrijving uit 1826 geeft het kerkje als volgt weer: “Circa. 150 plaatsen, men komt door een klompenhokje binnen. Men zit in carré rond de predikant, de mannen buiten – vrouwen en kinderen aan de binnenzijde. Hoge banken langs de muren en stoelen in het midden. Een houten vloer met zand bedekt.” Noorman wordt in 1692 opgevolgd door Gerardus Tukker, die de kerk tot 1705 zal leiden; zijn opvolger is Wilhelmus Cavellier.
In 1723 komt Joannes Kerkman naar Castricum, die tot 1765 als pastoor fungeert. Onder zijn bestuur wordt in 1728 de kerk aanzienlijk verbeterd. Een zekere Wulbert Dirkse laat de kerk op zijn kosten verbouwen. Ondanks de bepaling, dat de rooms-katholieke schuilkerkjes geen zodanige uiterlijke kenmerken bevatten, worden toch boogramen geplaatst.

Pastoor en kerk moeten geheel door de parochianen onderhouden. Naast de collecten tijdens de diensten door de beter gesitueerden schenkingen gedaan in de vorm van geldsommen en landerijen. Op deze schenkingen rust meestal een fundatieplicht, dat wil zeggen dat de pastoor missen moet lezen voor de zielenrust van de schenkers. De landerijen worden verpacht, zodat pastoor en kerk, voor zover althans de pachters de pachtsommen kunnen opbrengen, van een geregeld klein inkomen verzekerd zijn.
Kerkman wordt opgevolgd door Jacobus van der Hart, waarvan alleen bekend is, dat hij in 1777 wegens krankzinnigheid uit zijn ambt ontzet moest worden.

Gravure van de schuilkerk.
afb. 4 Gravure van de schuilkerk. Getekend door Sijf Portegies, naar overlevering. Collectie Werkgroep Oud Castricum.

Jaarboek 6, pagina 6

Zijn opvolger is Nicolaas Bommer, die bekendheid heeft gekregen door zijn beschrijving van de oorlogshandelingen tijdens de Slag bij Castricum op 6 oktober 1799.
In zijn periode speelt ook de affaire om de parochiegrenzen. Al gedurende vele jaren is er een touwtrekkerij tussen de parochie van Castricum en Limmen om de kennelijk rijke boeren van Bakkum. Bakkum beschikte in vroeger tijden over een eigen aan St. Cunera gewijde kapel. Het werd in 1351 gesticht door graaf Willem V, die hiermee een belofte nakwam, als dank voor een gewonnen zeeslag bij Zwartewaal in de strijd tegen zijn moeder Margaretha, de gravin van Holland.
De kapel behoorde aanvankelijk onder de buurkerk van de abdij van Egmond. De kapel werd door de plunderende geuzentroepen vernield in 1573 en niet meer als zodanig gebruikt. Na de verwoesting van eveneens de buurkerk te Egmond gingen de Bakkumers zowel in Limmen als in Castricum ter kerke. De parochiegrenzen werden nooit duidelijk aan de nieuwe toestand aangepast.
In 1784 wordt in Rinnegom een bouwpastoor benoemd, die zich onder andere tot de katholieken van Bakkum wendt. Hij weet daar inderdaad geld los te krijgen voor de bouw van zijn kerk. De pastoors van Castricum en Limmen wenden zich hierop tot de kerkleiding. De beslissing is aanvankelijk om Zuid-Bakkum bij Castricum en Noord-Bakkum bij Limmen onder te brengen. Maar Bommer is een doorzetter, want hij weet zijn superieuren ervan te overtuigen, dat Bakkum bij de parochie Castricum behoort.
Vanaf die tijd is Bakkum bij de Pancratiusparochie gebleven, tot in 1951 de Bakkummers hun lang gewenste eigen parochiekerk krijgen.
Na Bommer komt in 1808 Fredericus Rigters, die in 1813 reeds naar Westwoud vertrekt. Diens opvolger is Joannes Baters, die ook al weer spoedig in 1817 naar Hoorn vertrekt.
In 1820 wordt het schuilkerkje nog eens grondig vernieuwd en onder de druk van het stijgende aantal gelovigen vergroot. Castricum telt dan ongeveer 700 katholieken en 90 andersdenkenden. De pastoor onder wiens leiding deze verbouwing wordt uitgevoerd, is Bernardus Piepers, die afkomstig is uit het Duitse plaatsje Freren. Hij is samen met zijn broer en zus naar Castricum gekomen.

Op weg naar een nieuwe kerk

In 1824 komt Gijsbertus Ruijgrok van de Werve naar de Breedeweg, onder wiens leiding de kerk steeds meer verfraaid wordt. Zo wordt in 1828 door een 20-tal parochianen een door de kunstenaar J.B. Weisseno vervaardigd mahoniehouten preekstoel geschonken. Weisseno heeft in 1819 ook een tabernakel voor de kerk gemaakt. Aan de oostmuur verschijnt een bewerkt altaar waarvan een gedeelte bewaard is gebleven. Boven het altaar wordt een bewerkt raam geplaatst met daarin een schilderij voorstellende Pancratius, hetwelk in 1734 in opdracht van Kerkman vervaardigd is. Het stuk bevindt zich nog in de pastorie.

Ondanks de vergroting en verfraaiing van het gebouw doet zich meer en meer de behoefte gevoelen om een echt eigen kerkgebouw te hebben. De politieke toestand maakt dit thans ook mogelijk, temeer daar de plaatselijke contacten tussen de wereldlijke en kerkelijke autoriteiten steeds beter worden.


Jaarboek 6, pagina 7

Onder Ruijgrok van de Werve komen de besprekingen over de bouw van een nieuwe kerk op gang. Na zijn dood in 1849 wordt de reeds als kapelaan aanwezige Henricus Meeuwsen tot pastoor benoemd.
Het besluit tot de bouw van een nieuwe kerk wordt nu spoedig genomen. Als in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie hersteld wordt, ligt de weg voor de bouw open.

De schuilkerk wordt daarop in 1858 gesloopt. Op 17 november 1858 vindt op verzoek van pastoor Meeuwsen, Klaas Stet en Jan Louter – het kerkbestuur vertegenwoordigend – in de Rustende Jager de publieke verkoop van “Het erf der oude Roomsche kerk en Pastorij van Castricum met daarbij gelegen tuin, boomgaard, bosch en twee akkers bouwland”.
Als speciale condities wordt vermeld, dat niet tot de verkoop behoren “twee steenen peedestallen, de twee klapmutsen, of deksteenen op den muur achter den tuin, de geteekende en gerooide vruchtbomen, de doornenhaag en het haagje om het bleekveld als hetwelk ter beschikking blijft van den verkopers om te zijner tijd te worden vervoerd”.
Voor 1550 gulden is Cornelis Mooij de koper.

afb.5 Bouwtekening uit 1857 van de Pancratiuskerk door architect R. van Zoelen. Dit is de oudste fase van de bouw. Collectie Werkgroep Oud-Castrium.

De eerste kerk aan de Alkmaarderstraatweg

Als plaats voor de vestiging van de kerk wordt uiteindelijk de Alkmaarderstraatweg (even terzijde van de huidige kerk) uitgezocht. Als architect wordt aangezocht R. van Zoelen. (afb. 5)
Op 7 april 1857 wordt de eerste steen gelegd, gevolgd door de inwijding van kerkhof en klok op 19 juli 1858.
De klok is een schenking van de koper van de schuilkerk Cornelis Mooij en Anna Schermer.
Op 30 september wordt de kerk ingewijd door bisschop van Vree. Zonder financiële problemen is het hiet gegaan, want van de 194 gezinnen wordt slechts door 31 een bijdrage toegezegd. Tot overmaat van ramp kan het toegezegde bedrag slechts ten dele worden geïnt. Er moet een voor die tijd geweldig bedrag van 26.000 gulden geleend worden. De verkoop van de rieten stoelen uit de schuilkerk en de paardenstal daartegenover vormen slechts een bescheiden bijdrage aan het nieuwbouwfonds.
Helaas zal het gebouw geen lang leven beschoren zijn, want de kwaliteit van de bouw is niet al te best.
De bouwpastoor Meeuwsen raakt bovendien ook nog ziekelijk en in de laatste 12 jaren van zijn ambt zelfs zodanig verlamd, dat hij niet eens in de kerk kan komen.
Aangenomen mag worden, dat kapelaans de zielzorg hebben behartigd. Zijn opvolger Hermanus Ruscheblatt treft in 1876 dan ook een totaal verwaarloosde kerk, pastorie en administratie aan.
Hij schetst zijn voorganger als “een geacht en gevreesd man, die anderen weinig raadpleegde en zich zelfs van intieme vrienden afsloot”.
Hij verzucht verder: “Een opgevolgde wensch, of ene aangenomen raadgeving zou zonder twijfel belangrijke en zeer gewenschte wijzigingen in den bouw der kerk en der pastorie gebragt hebben. Nu is de toestand van beiden niet meer te veranderen en alleen met belangrijke kosten nog iets te verbeteren.”
Ruscheblatt is een doortastend man, want hij laat direct na zijn benoeming door een architect tekeningen voor de verbouw van de kerk maken. Bouwmeester A.C. Bleys, gevestigd aan de Haarlemmer Houttuinen te Amsterdam dient een plan in, dat voorziet in de sloop van het priesterkoor, sacristie, een biechtstoel, het zangkoor en de pastorie.
Er wordt voorzien in de verlenging van het schip der kerk, de restauratie van de pastorie en de verbouwing van het zangkoor. Daar in de oorspronkelijke bouw geen toren is opgenomen, wordt hiertoe in de plannen voorzien.

Foto uit 1902 van de in slechte staat verkerende kerk.
afb. 6 Foto uit 1902 van de in slechte staat verkerende kerk, waaraan na de verbouwing in 1883 een toren was toegevoegd. Collectie Werkgroep Oud Castricum.

De begroting sluit op een bedrag van 50.000 gulden, hetgeen volgens Ruscheblatt te veel is „voor de lege kas ener arme parochie”.
De aanvraag wordt echter toch naar het bisdom gestuurd, maar door de dood van de bisschop wordt de behandeling vertraagd. Als eerste werk wordt toch de pastorie gerestaureerd in 1877. Aan aannemer P. Rings uit Santpoort wordt in 1882 voor de som van 62.640 gulden de verbouw van de kerk gegund. In juni 1883 wordt de vergrote en gerestaureerde kerk weer in gebruik genomen, die thans ook voorzien is van een toren, (afb. 6).
In de verbouwde kerk wordt een orgel geplaatst, dat afkomstig is uit de St. Walburgiskerk te Arnhem.
Dat de noden in die periode in de eigen omgeving meer aanspreken, dan datgene wat zich in die verre grote wereld afspeelt, blijkt uit een aantekening uit 1878. Een collecte voor de eigen parochie brengt 270 gulden op, terwijl voor de hongersnood in China en Mongolië slechts 200 gulden wordt bijeengebracht.
Direct na de voltooiing van de restauratie vraagt Ruscheblatt ontslag aan. Van de periode van pastoor Gerardus Spiekerman (1883-1893) is weinig bekend gebleven. Diens opvolger Joannes van ’t Westeinde is een sociaal voelend mens, die veel voor de behoeftige bevolking heeft gedaan. De kwaliteit van de kerk is ondanks de dure restauratie bijzonder slecht. Van ’t Westeinde is kennelijk een voorzichtig mens, gezien de vraag van een kerkmeester in 1897 of de bouw van een nieuwe kerk niet te overwegen zou zijn, terwijl enige jaren later voorzichtig bij de pastoor geïnformeerd wordt naar de bouw van een zusterschool. Hij doet dit af met de opmerking, dat eerst maar eens gespaard moet worden.


Jaarboek 6, pagina 8

Zijn opvolger Jacobus van Leeuwen is in 1904 ook niet zo enthousiast voor nieuwbouw. Hij vindt, dat de plannen maar eerst behoorlijk op papier gezet moeten worden, “temeer daar die van Bakkum geen medewerking te verwachten is” . (Bakkum wenst namelijk een eigen kerk).
Als de plannen dan ook bij het bisdom ingediend worden, komt inderdaad de verwachte vraag om ook de stichtingsplannen van een kerk te Bakkum in het geheel te betrekken.
Van Leeuwen wordt ondertussen echter ziek en in 1908 opgevolgd door Casper van der Deijl, voor korte tijd echter, want ook hij wordt ziek en komt in 1909 te overlijden.

Situatieschets van de te slopen kerk en het geplande gebouw.
afb. 7  Situatieschets van de te slopen kerk en het geplande gebouw.

De bouw van de huidige kerk

In 1909 wordt Theodorus Engering tot bouwpastoor benoemd. Hij zal 21 jaar lang de Castricumse parochie bedienen. Zijn voorganger had inmiddels aan het architectenbureau Cuypers en Stuyt opdracht gegeven om plannen voor een nieuwe kerk en pastorie te maken. Het nieuwe gebouw zal vlak naast de bouwvallige kerk moeten komen (afb. 7 en 8). Engering vindt de begroting van 180.000 gulden veel te zwaar.

Bouwheer Engering en bouwmeester Stuyt poseren na afloop van de plechtige kerkwijding voor de kerk.
afb. 9 Bouwheer Engering en bouwmeester Stuyt poseren na afloop van de plechtige kerkwijding voor de kerk. Collectie: Ton de Groot.

Er wordt even overwogen om nog een andere architect in te schakelen maar uiteindelijk wordt toch aan het genoemde architectenbureau de voorkeur gegeven. Jan Stuyt (afb. 9) wordt de bouwmeester. Een geldlening van 120.000 gulden wordt aangegaan. Op 18 oktober 1909 vindt in lokaal “De Harmonie” van P. Schotvanger de aanbesteding voor kerk en pastorie plaats.
Voor de bouw van de kerk dienen zich maar liefst 13 aannemers aan en de aanneemsommen variëren van 76.500 tot 86.800 gulden.
De laagste inschrijver is Groenendaal uit Breda, aan wie de bouw gegund wordt. Onder de aannemers is geen Castricums bedrijf aanwezig, de bouw van een dergelijke grootte gaat kennelijk boven hun macht. Wel hebben zich voor de bouw van de pastorie plaatselijke aannemers gemeld. Onder de 18 gegadigden bevinden zich o.a. J. Res, J. Tromp en G. Kabel. Laatstgenoemde gaat met de eer strijken en krijgt de gunning voor 19.200 gulden.

Bouw huidige Pancratiuskerk
afb. 8 De bouw van de huidige kerk. Links op de foto is nog juist een deel van het vorige gebouw te zien. Collectie: Documentatie centrum voor de bouwkunst, Amsterdam.

Jaarboek 6, pagina 9

In november van hetzelfde jaar begint Groenendaal met de sloop van de toren. Op 17 februari van het volgend jaar wordt de plaats, waar het altaar moet komen, gewijd, waarna de eerste steen wordt gelegd.

Foto uit 1918 van het zojuist in gebruik genomen complex van kerk, pastorie en zusterhuis.
afb. 10 Foto uit 1918 van het zojuist in gebruik genomen complex van kerk, pastorie en zusterhuis. Links op de foto staat nog de boerderij, welke kort hierna gesloopt zou worden ten behoeve van de bouw van de Augustinusschool. Collectie: Werkgroep Oud Castricum.

Dankzij een zachte winter vordert de bouw voorspoedig. Ondertussen worden door de ondernemende pastoor al plannen gesmeed voor de oprichting van een bewaar- en naaischool. Onderhandelingen worden gestart met de congregatie van de Zusters van het Arme Kind Jezus te Simpelveld. Reeds op 2 april 1910 vindt de aanbesteding plaats voor het eveneens door J. Stuyt ontworpen gebouwencomplex van zusterhuis met school.
Opnieuw is G. Kabel de laagste inschrijver, die voor 22.200 gulden de bouw wordt gegund. Een boerderij naast de kerk wordt tot kosterswoning aangewezen. Al op 28 oktober van dit jaar betrekt Engering zijn nieuwe pastorie, gevolgd door de zusters, die kort daarna het zusterhuis betrekken en begint de bewaarschool met 120 en de naaischool met 40 kinderen. Op 18 november vindt de inwijding plaats van de beide scholen en de kapel van het zusterhuis (afb. 10).
Op 24 november wordt de nieuwe kerk voorlopig ingewijd, waarna de sloop van de oude pastorie en kerk begint. 8 Juni 1911 is een grote dag voor de parochie, als met de parochianen en een groot gezelschap van kerkelijke leiders uit de wijde omtrek de kerk pontificaal wordt ingewijd.

Pastoor Engering poserend voor de "Lourdesgrot" in de tuin van de pastorie ca. 1920.
afb. 11 Pastoor Engering poserend voor de “Lourdesgrot” in de tuin van de pastorie ca. 1920. Collectie Ton de Groot.

Activiteiten buiten de zielzorg

Maatschappelijke veranderingen gaan aan de aandacht van de kerk niet voorbij. Aan het begin van de 20-ste eeuw richt de aandacht van de kerk zich meer en meer op het terrein van het onderwijs. De strijd om de gelijkschakeling van openbaar en bijzonder onderwijs eindigt met de grondwetsherziening in 1920, waarbij onder andere ook de financiële gelijkschakeling wordt vastgelegd. In 1912 wordt voor het eerst serieus over de bouw van een katholieke school gesproken, terwijl in 1913 de wijkverpleging ter sprake komt.

Het zal nog enige jaren duren, voordat in 1919 het definitieve besluit valt om tot de stichting van een bijzondere school over te gaan. Deze zal aan de noordzijde van de kerk gebouwd moeten worden. Een school voor jongens en meisjes – de Augustinusschool – is dan een feit.
Maar de bemoeienissen van de kerk gaan verder. Zo wordt in 1921 aan leden van het patronaat een stuk kerkeland voor een voetbalveld afstaan. De voetbalclub Vitesse is hiermee geboren. Vele verenigingen op cultureel en recreatief gebied komen op initiatief van de kerk van de grond.
Als in 1923 de kermisexploitant Koek verzoekt om tijdens de kermis met een zweefmolen op het pastoorsland te mogen staan, wordt de toestemming verleend, maar onder de voorwaarde, dat een gedeelte van de opbrengst aan de kerk vervalt. Koek heeft zich kennelijk niet aan de afspraak gehouden, want als in 1927 de gemeente de kerk toestemming vraagt om het sportterrein als kermisterrein te gebruiken, worden de wat merkwaardige klinkende voorwaarden gesteld: “Koek niet, en geen dansgelegenheid.”
Een der laatste bemoeienissen van Engering is een onderhoud in het gemeentehuis te Limmen over de verkoop van landerijen voor de aanleg van de provinciale weg van Limmen naar Uitgeest.


Jaarboek 6, pagina 10

Pastoor Gijsbertus van Oostwaard.
Pastoor Gijsbertus van Oostwaard. Collectie Werkgroep Oud-Castricum. Toegevoegd.

De crisistijd

In 1930 wordt Engering opgevolgd door Gijsbertus van Oostwaard, hij zal slechts 6 jaar de kerk leiden. De financiële zorgen in deze crisistijd nemen grote vormen aan. De inkomsten van de kerk dalen schrikbarend als gevolg van de deerlijke toestand, waarin de arme bevolking verkeert. De pachters, die van de kerk land huren, kunnen de voor die tijd te hoge pachtsommen niet opbrengen. De pacht wordt dan ook met 10 procent verlaagd, maar ook dat kan een aantal niet opbrengen en deels niet eens betalen. De kerk komt langzamerhand in een financiële crisis te verkeren, noodzakelijke reparaties aan kerk en pastorie kunnen niet uitgevoerd worden. Reeds vóór de crisistijd is een fonds voor de aanleg van een centrale verwarming ingesteld.
Dit geld moet worden gebruikt om de allernoodzakelijkste uitgaven te doen. Uit zijn privé-middelen moet de pastoor geld lenen om de kerkelijke financiën draaiende te houden. Van Oostwaard vindt, dat de maat vol is. Hij deelt de vergadering van het kerkbestuur mede, dat hij de gelden uit het verwarmingsfonds heeft besteed om de tekorten uit de kerkekas aan de zuiveren. Hij is ook niet meer van plan om de kerk geld te lenen. De toestand van het kerkgebouw gaat achteruit, daar reparaties uitgesteld moeten worden. In de vergadering moet men dan ook noodgedwongen besluiten om de reeds gestarte werkzaamheden aan de glas in lood ramen te stoppen. Niet van humor ontbloot tekent Van Oostwaard hierover aan: ” … tenzij er brokken komen en de bolstaande glazen maar stilletjes te laten bollen.”
Door de deken van Beverwijk wordt de kerk officieel als noodlijdend aangemerkt. Aan alle zorgen komt een einde, zo zal ook na enige jaren de financiële toestand van de kerk verbeterd worden. Van Oostwaard zal dit echter niet meer meemaken.
De financiële zorgen van de kerk zijn maar kinderspel, vergeleken bij de grote catastrofe, welke zich in jaren (negentien)dertig aandient. De wereld is op weg naar de tweede wereldoorlog.

Gerardus Goes, pastoor te Castricum van 1936-1958.
afb. 12 Gerardus Goes, pastoor te Castricum van 1936-1958.

Pastoor Goes

In 1936 wordt Van Oostwaard opgevolgd door een opmerkelijk mens: Gerardus Goes (afb. 12). Hij was geboren te Alkmaar op 10 januari 1885 en werd op 15 augustus 1910 tot priester gewijd.
Hij werd achtereenvolgens kapelaan te Oude Tonge, Heemstede, Amsterdam en Haarlem en werd in oktober 1930 tot pastoor te de Rijp benoemd. Vanwege zijn bijzondere kwaliteiten wordt hij aangezocht om de zorgen van de Castricumse kerk op te lossen en de inmiddels steeds groter wordende aantallen parochianen te leiden.
Op vrijdagavond 3 juli 1936 wordt hij, zoals toendertijd gebruikelijk was, feestelijk ingehaald. Bij de duiker op hef kruispunt van de Zeeweg te Bakkum wordt hij opgewacht door een stoet, welke voorafgegaan door ruiters een toer door het dorp maakt.
De volgende zondag wordt hij plechtig geïnstalleerd. Hij begint onmiddellijk slagvaardig om de financiën – het grootste probleem van dat moment – aan te pakken. De rente en aflossingen kunnen niet eens meer betaald worden. De problemen worden nog schrijnender, als de rijkssubsidie op scholen verlaagd wordt, terwijl tot overmaat van ramp een enorme blunder in de begroting van de school naar voren komt. Het voor die tijd gigantische bedrag van 50.000 gulden is het gat, dat in de begroting blijkt te zitten. Hij begint met een goede administratie voor kerk en school op te zetten, hij voert verdere bezuinigingen door en spoort zijn parochianen aan om meer geld aan de noodlijdende kerk te geven. Hij richt het Pancratiusfonds op en weet in onderhandelingen met de schuldeisers de rente te verlagen.

Zijn energieke aanpak heeft zo’n succes, dat reeds anderhalf jaar later de financiële toestand normaal genoemd kan worden.
Hij kan dan zijn aandacht aan andere zaken schenken. Zo komt in 1938 voor de jeugdzorg (Jongensgezellen en Kruisvaart) het jeugdhuis gereed (thans dorpshuis “de Kern”). Nieuwe verenigingen worden opgericht en reeds bestaande komen verder tot bloei. In 1939 haalt hij de plannen voor de bouw van kerk en school te Bakkum weer van stal. In hetzelfde jaar wordt een derde kapelaan benoemd. In het begin van de oorlogsjaren wordt de lang gewenste verwarmingsinstallatie in de kerk in gebruik genomen.
De bezettingstijd gaat voor de kerk met grote zorgen gepaard. Een groot deel van de bevolking wordt door de Duitsers geëvacueerd. In 1943 wordt de klok uit de toren gevorderd en naar de smeltovens afgevoerd om tot oorlogstuig omgesmolten te worden. Goes neemt in de oorlogsjaren geen blad voor de mond, hij wordt dan ook regelmatig op het gemeentehuis bij de N.S.B.-burgemeester Masdorp ontboden. Tekenend voor de sfeer tussen Masdorp en Goes is dan ook een bewaard gebleven briefje van 27 augustus van de hand van de pastoor: “Edelachtbare heer burgemeester, wegens ambtsbezigheden is het ondertekende niet mogelijk op zaterdagmiddag 29 augustus aanstaande van Uwe uitnodiging gebruik te maken. Met de meeste hoogachting, G. Goes, pastoor”.
Masdorp verbiedt de pastoor daarna om het “Sperrgebiet” te betreden.
Na de bevrijding krijgt de kerk de zielzorg opgedragen voor het gevangenenkamp, waarvoor Duin en Bosch wordt aangewezen. Grote zorg in de eerste na-oorlogse jaren is het schreeuwend gebrek aan schoolruimte. Opluchting is er even door de oprichting van de Finse school – de huidige Cuneraschool – welke in Bakkum wordt gestationeerd. In de daarop volgende jaren zullen nog vele scholen volgen.


Jaarboek 6, pagina 11

Het kerkgebouw wordt gedeeltelijk verfraaid. Zo wordt in de periode van 1948 tot 1954 door de glazenier Frans Balendong het gebouw van gebrandschilderde ramen voorzien. De voor dit doel opgezette ramenfonds wordt voortgezet in een verfraaiingsfonds. Balendong voorziet de kerk ook van nieuwe kruiswegstaties. Er wordt een geluidsinstallatie aangelegd, terwijl vlak voor het vertrek van Goes de verlichtingsinstallatie wordt vernieuwd. Onder Goes’ pastoraat wordt de lang verwachte kerk te Bakkum gebouwd.
Uit deze periode mag zeker niet onvermeld blijven de komst van kapelaan Heemskerk. Hij krijgt al spoedig in de parochie en in wijde omgeving vermaardheid door zijn redenaarschap. Zijn preken staan garant voor volle kerken, hij wordt dan ook veel gevraagd om de lijdensmeditaties te doen.
Zijn de kerken tot nog toe nogal naar zichzelf gericht, langzamerhand komt toch een stroming tot samenspraak met de andere kerken op gang. Een van de eerste voorzichtige pogingen is een gezamenlijke kerstviering in 1957, weliswaar op neutraal terrein, namelijk de zaal van café Roozendaal aan de Dorpsstraat.
Tot verdriet van de parochie kondigt Goes in 1958 aan, dat hij zich wil terugtrekken en gaat dan ook op 1 oktober 1958 met emeritaat en vestigt zich te Alkmaar. Helaas heeft hij niet lang van zijn welverdiende rust mogen genieten, want hij sterft een jaar later op 31 oktober 1959.
Onder grote belangstelling wordt hij in het priestergraf op het kerkhof van de Pancratiuskerk bijgezet.

afb. 13 Interieur van de Pancratiuskerk vóór de verbouwing van 1969. Foto: Van de Leygraaf, collectie: archief Pancratiusparochie.

Vernieuwingsdrang

In 1958 wordt Wilhelmus Minnebo tot pastoor benoemd. De kerk wordt voor grote vraagstukken geplaatst. De grote uitbreidingen van het dorp zijn op gang gekomen, het inwonertal van Castricum en daardoor natuurlijk ook het aantal parochianen stijgt drastisch.
De tijd van grote vernieuwingen breekt aan, de roep om inspraak en democratisering komt ook binnen de kerk op gang. Er zal langzamerhand een einde komen aan het tijdperk van het “rijke Roomse leven”. Uiterlijk had zich dit gemanifesteerd in de vele bedevaarten naar Onze Lieve Vrouw ter Nood (’t Putje) te Heiloo, de reizen naar Kevelaar en Den Briel. En niet te vergeten de Stille Omgang, welke elk jaar in Amsterdam gehouden wordt, toendertijd trokken duizenden mannen in een stille tocht door het nachtelijke Amsterdam. Uit Castricum kwamen er elk jaar honderden, die per trein, fiets, of zelfs te voet naar de hoofdstad trokken.
Voorbij zou ook geraken de pracht en praal wanneer de processies met baldakijn, vaandels, wierook, muziek en gezang door de kerk trokken.
De vaandels van de vele verenigingen en broederschappen staan nu vergeten op de zolder van de kerk.
Men krijgt kennelijk genoeg van dit uiterlijk vertoon. De onkerkelijkheid onder de ingeschreven gelovigen stijgt met het jaar. Zo wordt bij een enquête onder de Castricumse parochianen in 1968 al 41 procent als niet praktiserend geteld. Minnebo heeft met zijn kerkbestuur de moeilijke taak om een antwoord te vinden op de problematiek van dit nieuwe tijdperk. De Bethlehemkerk wordt in 1966 onder zijn pastoraat gesticht, waardoor de Castricumse katholieken in 3 parochies worden ingedeeld. Aan het einde van zijn pastoraat staat een grootscheepse vernieuwing van het kerkgebouw op stapel. Het gebouw moet aangepast worden aan de nieuwe ideeën van liturgieviering. Het altaar zou een centrale plaats in de viering moeten krijgen (afb. 13).
Gespreksgroepen worden gevormd om in samenspraak met de leken de kerk een nieuw gezicht te geven. Mede onder de invloed van het tweede Vaticaanse Concilie, dat onder grote belangstelling onder paus Joannes XXIII in de jaren 1962-1965 is gehouden, komen vele vaststaande zaken van leer en moraal ter discussie.
Minnebo heeft deze vernieuwingen slechts gedeeltelijk meegemaakt, want hij gaat in 1968 met emeritaat en vestigt zich in de nieuwe wijk Molendijk.
Zijn opvolger Lambertus Voets wordt binnengehaald om de veranderingen verder gestalte te geven. Overeenkomstig het verlangen van een lekengroepering vanuit de gespreksgroepen wordt Voets niet geïnstalleerd, maar als pastoraal teamworker aangesteld.
Als eerste taak ziet hij het kweken van eenheid binnen de katholieke gemeente Castricum. Ook de jeugd heeft zijn speciale aandacht. Om de jongeren weer naar de kerk te krijgen zet hij zich in om tot oprichting van een jeugdkoor te komen, welke met eigentijdse muziek de jongerenmissen moet opluisteren. Verder wordt het kerkbestuur verjongd en een scheiding tussen school- en kerkbestuur doorgevoerd. Het parochieblaadje “Panklaar” verschijnt. In 1969 vindt de modernisering van de kerk zijn bekroning door de inwijding van het nieuwe altaar, dat nu door plaatsing in het kruis van het gebouw het middelpunt van de vieringen is geworden. De democratisering komt tot uiting als op 28 mei 1969 de gekozen parochieraad aan bisschop Zwartkruis van Haarlem wordt voorgesteld. In zijn toespraak zegt de bisschop onder andere: “De kerk dient hier in vrijheid andere normen en vormen te laten ontstaan en daarbij de leek in zijn of haar ambt – het algemeen priesterschap – duidelijk ruimte te geven en zijn of haar eigen medeverantwoordelijkheid te laten functioneren.”


Jaarboek 6, pagina 12

Als blijk van vernieuwing verschijnt vermoedelijk voor het eerst in de geschiedenis een vrouw op de Castricumse preekstoel; op 6 juli 1969 spreekt een zuster, die in Malawi in de ziekenverzorging werkt, vanaf de kansel de gelovigen toe. Toevalligerwijs precies een jaar later vertrekken de zusters uit het klooster naast de kerk. Het gebouw wordt na geruime tijd tot verzorgingshuis ingericht. In hetzelfde jaar wordt om de kerkekas te spekken de eerste kerkeveiling gehouden. In 1971 wordt het Davidsorgel aangekocht; het is afkomstig uit de gesloopte kerk van de Anthoniusparochie te Eindhoven. Het kerkbestuur besluit om het kerkgebouw ook voor culturele doeleinden beschikbaar te stellen. In juni 1971 wordt in de gemoderniseerde kerk door de Castricumse Oratoriumvereniging een magistrale uitvoering van Haydn’s “die Schöpfung” gegeven.
Als in maart 1973 een bijeenkomst met een pastoraal werker wordt gehouden, laat de uitgenodigde jeugd verstek gaan. Voets vraagt zich dan ook vertwijfeld af: “Hebben wij de greep op de jeugd verloren?”
Deze aantekening krijgt enige maanden later dan ook een wat cynisch karakter, als het jeugdhuis aan de gemeente verkocht wordt.
In hetzelfde jaar wordt het plan opgevat om de oude Pius X-school te verkopen. In oktober 1975 verlaat Voets Castricum.

Pastor Meijer achter zijn bureau.
Pastor Meijer achter zijn bureau. Foto Nieuwsblad voor castricum. Toegevoegd.

Pastor Meijer

Als opvolger van Voets wordt in 1976 Petrus Meijer in de Pancratiuskerk benoemd. Hij is de man, die zich sterk zal maken voor het Castricumse kerkelijke leven in brede zin. Hij beijvert zich voor een oecumenische samenwerking, die onder andere zijn beslag vindt in enige vieringen van de gezamenlijke kerken. Hij heeft het reeds sinds enige jaren bestaande lekenkader mee helpen uitbouwen. Het is zijn mening, dat een kerk niet alleen op een pastor kan draaien. Mede door het bestaan van dit lekenkader is het kerkelijk leven van de Pancratiusparochie niet in elkaar gezakt, aldus Van de Weyer, de deken van Beverwijk.
Meijer heeft zich in de eerste plaats ingezet voor het geestelijk welzijn van zijn parochianen. Ook de materiële kant van de parochie heeft zijn aandacht. Het kerkgebouw is weer aan een grondige restauratie toe. In september 1977 worden de besprekingen geopend. Een voorstel is zelfs om het gebouw af te breken en een nieuw modern gebouw neer te zetten. De mening wordt in 1978 aan de parochianen gevraagd. De belangstelling voor de enquête is verrassend groot. Maar liefst 85 procent van de aangeschreven mensen reageren. Een restauratiefonds wordt ingesteld en de plannen van de architecten Nootebos en van Eyk kunnen nader uitgewerkt worden. Bij loting wordt de Castricumse aannemer Joh. de Nijs de verbouwing gegund. Op 18 januari 1980 wordt de verbouwde kerk ingewijd tijdens een plechtige viering met Mgr. Zwartkruis, bisschop van Haarlem.
De inwoners van het dorp worden dezelfde dag in de gelegenheid gesteld om het gebouw te bewonderen. Niet lang heeft Meijer van de verbouwde kerk kunnen genieten. In de zomer van 1981 vertrekt hij voor een vakantie naar familie in Australië, alwaar hij plotseling op 13 juli overlijdt. Hij is in het priestergraf van de parochie bijgezet.

Doorbreken “parochialisme”

Door de dood van Meijer komt de parochie voor nieuwe problemen te staan. Kon in het verleden door voldoende aanbod van priesters in een vacature voorzien worden, thans is dat anders. Het aantal priesters is sterk teruggelopen, zodat de bisschop moet besluiten om naast de 3 gezamenlijke Castricumse pastores geen nieuwe meer te benoemen. Door de nieuwe aanpak komt een einde aan de strikte zelfstandigheid van de parochies. De parochies – als geloofsgemeenschappen – blijven bestaan, maar het pastorale team zal in de toekomst – in samenwerking met een representatieve groep leken – de gehele rooms katholieke Castricumse gemeenschap gaan dienen. De 3 parochies – Pancratius onder pastor Van Dinteren, Bethlehem onder pastor Vis en Maria ten Hemelopneming onder pastor Brandsen – gaan voortaan als wijkkerken van Castricum fungeren.
De besturen van de parochies blijven functioneren en als zelfstandige financiële eenheden bestaan. Is het tot nog toe meestal zo, dat de pastor in de eigen parochie in de diensten voorgaat, thans zullen de gezamenlijke pastores de 3 wijkkerken bedienen.
Geleidelijk, zo is de bedoeling, zullen ook de lekengroeperingen de eigen parochiegrenzen overschrijden.
De geschiedenis van de ruim 10 eeuwen oude Pancratiuskerk heeft in de korte periode na de tweede wereldoorlog een radicale wending gekregen.

F. Baars
Mevr. E. A. Steeman-Borst

Bronnen

  • Archief van de rooms-katholieke Pancratiusparochie.
  • “Historie van Castricum en Bakkum”, D. van Deelen, Schoorl 1973.
  • “De historische geografie van Kennemerland”, J.K. de Cock, Groningen 1965.
  • “Uit het verleden van Midden Kennemerland”, mr. H.J.J. Scholtens, Den Haag 1947.
  • “De Buurkerk te Egmond”, pater J. Hof o.s.B., Alkmaars Jaarboekje 4 , 1968.
  • “Egmond en zijn abdij”, pater J. Hof o.s.B., Egmond 1978.
  • 1e Jaarboekje van de Werkgroep Oud Castricum, artikel “De St. Pancratiuskerk te Castricum“, W.J. Reder, Castricum 1978.
Abonneer
Laat het weten als er
0 Reacties
Nieuwste
Oudste
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties