Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 27, pagina 30
De Castricumse fanfare
Inleiding
Castricum heeft een rijke fanfaregeschiedenis, die rond 1908 een aanvang neemt. Toen werd de eerste ‘Castricumsche Blaaskapel’ opgericht. In 1911 volgden de fanfarekorpsen D.I.U. (‘Door Inspanning Uitspanning’) en E.M.M. (‘Eendracht Maakt Macht’). E.M.M. onderging in de loop der jaren een aantal keren een naamswijziging, tot gekozen werd voor ‘Emergo’.
Het is heel opmerkelijk dat in een dorp, dat toen maar 3.300 inwoners telde, in één jaar twee muziekkorpsen werden opgericht.
De fanfare is een typisch Nederlandse orkestvorm, die zich vanaf 1870 steeds meer heeft ontwikkeld. In het algemeen kent men de fanfaremuziek alleen van het marcheren op de weg bij feestelijke intochten. Het fanfareleven speelt zich echter tegenwoordig vooral in (concert)zalen af. De muziek is zeer veelzijdig en varieert van marsmuziek tot popmuziek of van klassiek tot filmmuziek. De fanfare bestaat grotendeels uit koperen blaasinstrumenten zoals de trompet, hoorn, saxofoon en trombone. De koperen bugel vormt echter de basis van het orkest en is verantwoordelijk voor de specifieke fanfareklank. Bert Haanstra maakte eind jaren (negentien) vijftig over de belevenissen van twee fanfareorkesten in een klein dorp zelfs een speelfilm, die veel bioscoopbezoekers trok.
Een schuchter begin
Het was omstreeks 1908 dat vijf mannen in Castricum het initiatief namen om een blaaskapel op te richten. Wim Jacobs, Willem Castricum, Gerrit Duinmeijer, Piet Zonneveld en Jaap Leuring wisten aan de benodigde instrumenten te komen en al snel brachten zij bij festiviteiten vrolijke klanken ten gehore. Hun repertoire bestond hoofdzakelijk uit Duitse dansmuziek, zoals Tiroler walsen en polka’s. Hoe lang dit gezelschap heeft bestaan is niet bekend, maar het was wel de basis van waaruit enkele jaren later maar liefst twee fanfares zouden ontstaan.
Kort nadat het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch in 1909 in gebruik was genomen, werd daar de vereniging ‘Door Inspanning Uitspanning’ opgericht. De personeelsleden hielden zich in de vrije uren met toneel, zang en gymnastiek bezig. Uit die vereniging ontstond op 6 juni 1911 het fanfarekorps D.I.U., dat later zelfstandig zijn weg zou gaan.
De eerste dirigent was Dirk Slop, hoofd van de technische dienst van het ziekenhuis. Onder zijn enthousiaste leiding startte men in de vierde oftewel laagste afdeling van de Nederlandse Federatie van Harmonie- en Fanfare-gezelschappen. De federatie bestond vanaf 1910 en stelde zich ten doel “ordening in het concourswezen en verheffing van het muziekdilettantisme te bevorderen”.
Op 14 februari 1912 werd door D.I.U. de eerste
Jaarboek 27, pagina 31
uitvoering gegeven. Op het programma voor die avond prijkten naast acht uiteraard nog eenvoudige muzieknummers ook drie komische voordrachten. In juni van dat jaar gaf de prille fanfare een concert in het park van Duin en Bosch en in november werd weer in de toneelzaal gespeeld. Al snel was het korps gegrepen door de muziek en het wilde zijn krachten meten met andere korpsen.
Op het eerste concours in Den Haag op 26 juli 1913 won D.I.U. in de vierde afdeling een eerste prijs in de marswedstrijd en een tweede prijs in de concertwedstrijd. Het was een bemoedigend begin. Het jaar daarop probeerde men het meteen maar een afdeling hoger en nam van het concours in Brummen twee eerste prijzen mee naar huis. De eretekenen kregen een plaatsje op het vaandel. Vanaf die tijd trad D.I.U. regelmatig op buiten in de muziektent of in de toneelzaal. De vooruitgang werd door het publiek zeker opgemerkt en het repertoire breidde zich steeds meer uit.
Over de openluchtconcerten is nog een aardige anekdote bewaard gebleven. Er was een patiënt van Duin en Bosch die tijdens de concerten steevast naast de grote trom plaats nam zonder iets te zeggen. Omdat hij tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis nog nooit een woord had gesproken, twijfelden de doktoren eraan of hij wel kon spreken. Tijdens een concert ging de stoffer van de grote tromslager Witbaard stuk en vloog de vulling alle kanten uit. “Als er nog een hoed omgezeten had was dit niet gebeurd”, zei plotseling de patiënt en Witbaard wist niet wat hij hoorde. Daarna zweeg de patiënt weer in alle talen.
Als gevolg van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog viel een aantal muzikanten af en dat betekende voorlopig geen concours meer. De optredens gingen echter zoveel mogelijk door en in 1917 was het weer zo ver dat men een concours aandurfde. Er werd hard gerepeteerd op de zolder boven de timmerwerkplaats om muzikaal hogerop te komen. Als het korps op concours moest, namen sommige leden hun instrument mee naar hun werk op Duin en Bosch. Je kon ze dan tijdens de middagpauze in een kamertje bij de grote keuken horen oefenen. Daarnaast werden er regelmatig marsrepetities op de Zeeweg of de Duin en Boschweg gehouden.
De resultaten van de inspanningen bleven niet uit. In Dordrecht sleepte D.I.U. in de tweede afdeling, in een mars- en concertwedstrijd, maar liefst een eerste prijs in de wacht. In 1919 werd meegedaan aan een concours in Zwolle. Na afloop gingen de muzikanten met de nachtboot over de Zuiderzee terug en kwamen pas maandagochtend om vijf uur aan in Amsterdam.
De programma’s voor de concerten op Duin en Bosch werden doorgaans al vanaf de oprichting van D.I.U. gedrukt. Daarnaast gebruikte men ook enkele handgeschreven exemplaren, zoals de uitnodiging in zeer fraai schoonschrift van secretaris E. Sprengers voor een uitvoering op 25 november 1920. Reeds in die tijd werd vrijwel altijd op de programma’s vermeld dat roken verboden was.
Jaarboek 27, pagina 32
De bloeiperiode
Het bleef goed gaan met D.I.U., want in 1923 werd voor deelname aan wedstrijdconcerten de afdeling ‘Uitmuntendheid’ bereikt. In september van dat jaar deed de Duin en Bosch-fanfare mee aan een muziekfeest dat, “mede ter eere van het regeeringsjubileum”, werd georganiseerd door het provinciaal ziekenhuis Santpoort.
Een bijzondere gebeurtenis was ook de uitnodiging in 1925 om te spelen op de grote internationale bloemententoonstelling in Heemstede. Daar mocht men het Wilhelmus laten klinken tijdens de uitbundige huldiging van de eerste Holland-Indië vliegers.
Bestond het korps aanvankelijk alleen uit personeelsleden van Duin en Bosch, later kon ook niet-personeel lid worden, omdat de aanwas vanuit het ziekenhuis zelf te klein was.
Op 18 augustus 1926 werd te Bussum met 38 punten de eerste prijs behaald in de eerste afdeling van de marswedstrijd en daarvoor ontving men een fraai diploma, dat hierbij is afgedrukt.
Toen Dirk Slop in 1928 zijn functie na zeventien jaar neerlegde, nam Evert Peetoom uit Alkmaar de dirigeerstok over. Op 10 september 1929 deed het korps met 31 man mee aan een concours in Laren. Hiervan getuigt niet alleen een groepsfoto, maar ook een lijst van de deelnemers waarop allen op drie na worden genoemd.
Dirigent Peetoom werd in 1930 alweer opgevolgd door Piet Joosen uit Krommenie en onder zijn leiding beleefde D.I.U. haar muzikale bloeiperiode. Een krant deed verslag van het eerste concert onder leiding van Piet Joosen op 10 januari 1931 en schreef dat de verschillende muzieknummers zeer mooi ten gehore werden gebracht. Daaraan werd toegevoegd: “Het korps ondergaat trouwens een verjongingskuur. We hoorden tenminste dat een twaalftal aspirantleden onder leiding van de onderkapelmeester zich aan het oefenen zijn, zoodat binnen niet al te langen tijd het aantal leden zich belangrijk zal uitbreiden.” En: “Door een collecte langs de huizen met inschrijvingsbiljetten was 500 gulden verkregen waarvoor verschillende mooie instrumenten waren aangeschaft.” In 1932 behaalde het korps op een concours in Zeist met het hoogste aantal punten een eerste prijs in de afdeling ‘Uitmuntendheid’. Het kwam dat jaar landelijk zelfs als eerste van de twintig korpsen in die afdeling uit de bus. Het absolute hoogtepunt werd bereikt in 1934, toen men werd opgenomen in de ‘Ere-afdeling’.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van D.I.U. werd op 26 september 1936 in zaal Borst een feestavond gehouden. Voorzitter Willem Jacobs schreef voor die gelegenheid een gedicht, dat maar liefst uit 13 coupletten bestond. Het eerste couplet luidt als volgt:
“Het is vijf en twintig jaar geleden,
Dat ons corps werd opgericht,
De muzikale ader vloeide op ’t Duinenbosch gesticht
Drie mannen vol van levensgeest
Hebben de steen gelegd
Dit zijn de heeren Van Welt-Verbeek
En de oude heer Wilke geweest.”
Op 19 juni 1938 werd er een groot federatief festival voor harmonie- en fanfaregezelschappen te Castricum gehouden. Daarvan is nog een feestgids bewaard gebleven, waaruit blijkt dat de eerste dirigent van het korps, Dirk Slop, tot ere-voorzitter van D.I.U. was benoemd. De gids vermeldt ook dat de officiële ontvangst werd gedaan door Baron Sloet tot Everlo, burgemeester van Castricum. Naast D.I.U. werden er concerten gegeven door diverse verenigingen uit de Zaanstreek, Amsterdam en Purmerend.
De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een afname van de activiteiten van de vereniging. Er werden nog wel concerten gegeven in 1940
Jaarboek 27, pagina 33
en 1941 en er vond op 26 april 1942 een solistenconcert plaats in de toneelzaal van Duin en Bosch, waar de D.I.U.-leden elkaar in wedstrijdverband de loef afstaken. De eerste prijzen werden gewonnen door Gerrit Bedeke, Jan Tervoort, Gerrit van der Wolff, Jan le Noble, J. Ruggenberg en het saxofoonkwartet bestaande uit Gerrit Ronk sr., J. van Gelder, H. Mars en Cor Stolk.
Het onafwendbare einde
Het Nieuwsblad voor Castricum van 8 augustus 1945 meldde dat D.I.U. na een gedwongen rustperiode weer was begonnen met repetities. Musici die een blaasinstrument bespeelden, werden uitgenodigd om zich aan te melden. Op 3 november van dat jaar stond in dezelfde krant dat Toon de Vries, een ervaren Zaanse musicus, was benoemd tot dirigent van het korps. Onder zijn bezielende leiding kwam D.I.U. op 22 en 29 januari 1946 voor het eerst na de oorlog weer op het podium. Men trachtte spoedig te herwinnen wat in vier jaar verloren was gegaan. Er kwamen opnieuw serenades en concerten en de geëvacueerde patiëntengroepen werden bij hun terugkeer op Duin en Bosch met muziek ontvangen. Ook deed men in de eerste afdeling mee aan een concours in Aalsmeer in 1946 en won daar alweer een eerste prijs.
Ondanks dat het korps na de oorlog een stuk kleiner was geworden, was er nog altijd een goede kern en die ging er nog steeds voor. Secretaris Joop Boot liet in januari 1947 in het Nieuwsblad voor Castricum weten dat D.I.U. de resultaten onder de eminente leiding van Toon de Vries met vertrouwen tegemoet zag en dat men ervan overtuigd was dat het korps weer spoedig in de hoogste afdeling zou zijn opgenomen. Deze verwachting zou ook werkelijkheid worden. In 1948 en 1949 kwam D.I.U. alweer uit in de afdeling ‘Uitmuntendheid’ op concoursen in Roosendaal en Zaandijk en opnieuw leverde dat eerste prijzen op. Dat betekende in 1950 een terugkeer naar de ‘Ere-afdeling’. In Velsen werd op 30 juli van dat jaar in die afdeling de laatste eerste prijs in de wacht gesleept.
In die tijd was het korps ook regelmatig te horen op het voetbalveld van CSV aan de Zeeweg, want er werd dan meestal vlak voor een wedstrijd van het eerste elftal en tijdens de rust een deuntje gespeeld. Vanzelfsprekend ontbrak D.I.U. ook niet bij de opening van het sportveld van Duin en Bosch op 23 september 1950.
Het Nieuwsblad voor Castricum besteedde in mei 1951 uitgebreid aandacht aan het veertigjarig bestaan van de vereniging, dat ook feestelijk werd gevierd. Er werd in het artikel slechts één dieptepunt gememoreerd en dat was het behalen van een derde prijs op een
Jaarboek 27, pagina 34
concours in 1937. Als excuus werd daarvoor genoemd dat het op die beruchte dag zo hard regende dat de druppels op de pauken vielen en de jury meende dat er een valse baspartij vertolkt werd.
De krant bracht hulde aan Gerrit van der Wolff, die jarenlang zijn krachten als secretaris aan de vereniging had gegeven en ook aspiranten had opgeleid of zelfs de dirigeerstok ter hand nam bij afwezigheid van de dirigent.
Vermeldenswaard was ook dat een aantal inwoners van Castricum onder de naam ‘Vrienden van D.I.U.’ een comité had gevormd om geld in te zamelen, enerzijds ter dekking van de onkosten van de festiviteiten en anderzijds om de kaspositie van de vereniging te verstevigen. Uiteindelijk werd er een bedrag van 700 gulden bijeen gebracht, dat op de jubileumreceptie werd aangeboden. Op deze receptie reikte voorzitter Jacobs aan de leden Gerrit en Jan van der Wolff, Jan le Noble en Wub van Weenen een erediploma uit.
Vanaf die tijd daalde de belangstelling voor deelname aan het korps zienderogen. Oude leden verlieten de vereniging, er kwamen geen jonge mensen om de opengevallen plaatsen te bezetten en het onafwendbare einde tekende zich af.
Er ontstond in 1951 uit D.I.U.
Jaarboek 27, pagina 35
nog wel een boerenkapel onder de naam ‘De Roggebouwers’. Deze kapel vormde vaak een onderdeel van de concerten van het fanfarecorps of trad op in combinatie met een accordeonvereniging of cabaretgezelschap.
Op het concert van 7 januari 1953 nam dirigent Toon de Vries afscheid en A. van den Berg nam het stokje over. Op 25 januari 1954 werd het laatste concert gegeven en daarna zweeg de fanfare voorgoed. Ook de vrolijke wijsjes van De Roggenbouwers verklonken in 1956. Zo was er een eind gekomen aan een periode van vijfenveertig jaar fanfaremuziek van Duin en Bosch.
Goed bewaard gebleven herinneringen aan D.I.U., zoals het fraaie vaandel en een tuba, waren lange tijd uitgestald in het museum van Duin en Bosch, totdat de deuren hiervan in december 2003 werden gesloten. De museumstukken van D.I.U. werden begin dit jaar aan de werkgroep Oud-Castricum geschonken. Het keurig bijgehouden album bevat programma’s van alle optredens en een register van alle concoursen vanaf 1913 tot en met 1951, waarin de afdelingen, de behaalde punten en prijzen zijn genoteerd.
Ook ontbrak het gedicht niet van onze ‘dorpsdichter’ A. van Kluyve, dat ter ere van het veertigjarig bestaan van het korps in het Nieuwsblad voor Castricum werd gepubliceerd.
Gedicht uit het Nieuwsblad voor Castricum van 19 mei 1951 ter ere van het 40-jarig bestaan:
D.I.U.
Gij weet het dus. Gij weet het dus.
Er is een comité,
Dat wil een flink muziek-surplus,
Wie doet hieraan niet mee?
Het geldt D.I.U. ’t Fanfarecorps,
Dat veertig jaar bestaat …
Al is haar kunst en werkkring dorps,
Niet als ’t om blazen gaat.
Dan jubelt zij haar noten uit
En bast haar contrabas.
Dan klinken koperen kelen luid.
En afgestemd. Als glas.
Verschijnt zij niet bij jubilé,
Bij huw en feestpartij?
Doet zij niet overal aan mee?
Ja. D.I.U is er bij.
Dus nu zij zelf dan jubileert,
Past ons een kloek cadeau,
Dat door haar vormen exelleert.
Neen, dit keer niet zo-zo.
Maar voor de blazers van stavast
Een Castricumse klank
Die bij de D.I.U.- geestdrift past.
Kortom, een klank van dank.
Gij veertig-jarig-blaascomplot,
Uw feest zij onbegrensd.
En namens ’t hele dorp tot slot
Nog veel succes gewenst.
Trek uit. Trek op. Mars lustig voort.
Per tuba en piston.
Want bij ons pittig dorp behoort:
Een muzikale bron.
A. van Kluyve
De vooroorlogse periode van Emergo
De eigenaar van ‘De Rustende Jager‘, Jan Koopman, nam samen met pastoor Engeringh, Piet Kuijs en Henk Hemmer in 1911 het initiatief tot oprichting van de muziekvereniging ‘Eendracht maakt macht’ (E.M.M.). Pastoor Engeringh werd de beschermheer van het korps, Piet Kuijs de dirigent en Henk Hemmer was de eerste voorzitter van de vereniging.
Nadat er voor 400 gulden van een opgeheven fanfare uit Hensbroek instrumenten en lessenaars waren overgenomen, die met een boerenwagen werden opgehaald, ging men aan de slag. De eerste bezetting bestond uit Quirinus Schram (bas), Jan Castricum (tuba), Gerrit Kazenbrood (bugel), Cor Vader (bugel), Teun Stuifbergen (piston), Hendrik Piepers (bariton), Jan Vlaar (grote trom) en Piet Kuijs (alt).
Volgens Freek Stuifbergen duurde het wel even voordat de muziek van dit gezelschap goed in het gehoor lag. Na ruim een jaar toog het korps met 18 man naar het eerste concours in Wijk aan Zee. “Het hele spul op de bakwagen en de broodzakken, toen nog ‘stikke bule ‘geheten, in de ringbas gedaan van Quirinus, want daar zaten ze veilig. Na afloop was er geen prijs voor E.M.M. en Piet Kuijs vroeg aan Quirinus waarom hij hem niet had gehoord. Nee, zei Quirinus, dat kon ook niet, want ik had vergeten de stikke bule uit mijn bas te halen.”
Op 28 juni 1914 ging E.M.M. op concours in Wormerveer en behaalde in haar afdeling het hoogste aantal punten. Van de Eerste Wereldoorlog heeft deze fanfare ook de nodige nadelige gevolgen ondervonden. In die tijd viel het voor de vereniging ook niet mee om zich financieel staande te houden. Dat is echter niet zo vreemd, want E.M.M. ontving voor het eerst in 1921 een bescheiden gemeentelijke subsidie van 50 gulden.
Na een kwijnend bestaan werden dan ook in 1923 de instrumenten overgenomen door de toenmalige leider van het rooms-katholieke jeugdwerk, kapelaan Starrenburg en werd E.M.M. omgedoopt in het jongerenkorps ‘St. Aloysius’, bijgenaamd de patronaatsfanfare. Het eerste optreden was bij een ambtsjubileum van burgemeester Lommen, met de muzikanten voor die gelegenheid in een Volendammer kostuum. Naar voorbeeld van een jeugdkorps uit Alkmaar werden er later witte petten aangeschaft, die men nog jaren bij feestelijke gelegenheden bleef dragen. Dit was zelfs voorgeschreven in de statuten van de vereniging.
Toen het korps vijf jaar bestond, mocht het in Castricum het jaarlijkse bondsconcours organiseren en dat werd een groot succes. Het concours vond plaats op een terrein grenzend aan de Dorpsstraat en de Overtoom, waar in die tijd ook wel de kermis werd gehouden. Na afloop kon men zevenhonderd gulden in de verenigingskas storten en dat was voor die tijd een heel bedrag.
Piet Kuijs wilde voor deze speciale gelegenheid de bekende kleppermars uitvoeren. Daarvoor vroeg hij aan meester Van Westen of hij voor honderd jongens uit de hoogste klassen kon zorgen. Van Westen trachtte hem echter van dit plan af te brengen omdat het in zijn ogen onuitvoerbaar was. Maar Kuijs zette door, temeer omdat Jan Houtenbos al ruim honderd klepperparen had gemaakt. Hij kreeg zijn honderd jongens en aanvankelijk zag het er naar uit dat meester Van Westen gelijk kreeg, want de jongens maakten zo’n kabaal dat dirigent Kuijs daar geen verandering in kon brengen. Het zou Piet Kuijs echter niet zijn als hij geen raad wist. Toen de jongens het te bont maakten, stoof hij dan ook vanachter zijn lessenaar naar voren, pakte de eerste de beste jongen uit de voorste rij in zijn kraag, gaf hem een flinke schop onder z’n achterste en gooide hem de zaal uit.
Jaarboek 27, pagina 36
Het was direct doodstil en de repetitie verliep vervolgens succesvol. Aan het verhaal zit echter nog een staartje. Piet Kuijs had namelijk zijn eigen zoon Niek te pakken genomen, die zich van geen schuld bewust was en na afloop ontdaan was thuisgekomen. Toen moeder Trijn aan vader Piet vroeg waarom hij dit had gedaan, antwoordde hij: “Wat moest ik anders, ik kon toch geen andere jongen een schop geven, geef Niek maar gauw een reep chocolade.” Het optreden van Piet Kuijs en zijn honderd jongens werd een grandioos succes. Het evenement vond plaats voor het gemeentehuis ten overstaan van de notabelen van het dorp.
De patronaatsfanfare verleende, evenals D.I.U., ook muzikale medewerking aan de feestweek van 2 tot 10 augustus 1930 ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de V.V.V. Castricum Vooruit.
Daarnaast liet Aloysius zien dat het kwaliteiten bezat, die niet alleen in Castricum maar ook buiten de gemeentegrenzen werden gewaardeerd.
In Amsterdam werd in Artis een festival georganiseerd, waaraan ook door Aloysius werd deelgenomen. Een gedeelte van dit festival werd op de radio uitgezonden en uitgerekend Aloysius was zo gelukkig dat ze in de uitzending zaten. Men kan zich voorstellen hoe trots het korps was.
Het concours in Obdam in 1941 zou het laatste zijn in verband met de oorlogsjaren. Na het concours moest men enige tijd wachten op het perron in Alkmaar om over te stappen op de trein naar Castricum. Omdat de stemming er goed in zat vanwege het behalen van een eerste prijs en de nawerking van een paar biertjes, klonk op een gegeven moment het Wilhelmus uit de kelen van de Aloysiusmuzikanten. Het publiek wist niet wat het hoorde, want op het perron wemelde het van de Duitse officieren. Gelukkig begrepen zij niet wat er precies aan de hand was en sprongen in de houding in plaats van in te grijpen. De dienstdoende stationschef wist niet hoe snel hij de zingende jongens na afloop in de gereedstaande trein moest krijgen. Later heeft hij zijn Castricumse collega verteld dat hij doodsangsten uitgestaan had en met een zucht van verlichting de vertrekkende trein nakeek.
Na de bevrijding
Toen het bericht kwam dat Nederland bevrijd was, werden er direct plannen gemaakt om deze feestelijke gebeurtenis muzikaal op te luisteren. Het gevolg was dat die leden van de fanfares van D.I.U. en Aloysius, die niet op bevel van de bezetter naar elders waren geëvacueerd, hun instrumenten te voorschijn haalden en gezamenlijk een feestelijke rondgang maakten door het dorp.
Voor de villa op de hoek van de Van Oldenbarneveldweg en de Zeeweg, die later als kantoor van het PWN de naam ‘Fochteloo’ kreeg, werd toen apart gestopt, omdat de militairen van het Engelse corps van de Royal Artillery daar waren ondergebracht. Op zeer plechtige wijze speelden de fanfares vervolgens het Wilhelmus en God Save The Queen, waarbij staande in de houding de aubade werd afgenomen.
In januari 1947 organiseerde Aloysius voor het eerst na de bevrijding een feestavond voor haar leden en donateurs in zaal Borst. Voorzitter Van der Zee memoreerde in zijn openingswoord de moeilijke jaren die de vereniging had doorgemaakt. Er werd die avond afscheid genomen van Piet Kuijs, die om gezondheidsredenen moest stoppen. Voor de laatste maal nam deze legendarische man de dirigeerstok ter hand en voor zijn vele bewezen diensten werd hem een schilderstuk overhandigd. Een overzicht in het Nieuwsblad voor Castricum van 22 januari 1947 laat zien dat er onder leiding van Piet Kuijs werd deelgenomen aan zestien concoursen, waarop negen eerste en zeven tweede prijzen werden behaald.
Jaarboek 27, pagina 37
Wie was Piet Kuijs?
Piet Kuijs, de zoon van bakker Jan Kuijs, werd geboren in 1877. Hij stond op een mooie zomermorgen als jeugdige bakkersleerling deeg te kneden in de bakkerij van zijn vader, toen plotseling in de Dorpsstraat vrolijke klanken van enige straatmuzikanten te horen waren. De mooie melodieën en het goede samenspel van de blazers bekoorden de jonge Piet zo, dat hij onmiddellijk het deeg in de steek liet en door het raam naar buiten sprong. De musicus was in hem ontwaakt.
Meester Hille, die Piet de eerste pianolessen gaf, adviseerde bakker Kuijs zijn zoon in het muziekvak te laten opleiden. Maar Piet moest bakker worden en dat gebeurde ook, tot hij later boer werd. De muziek heeft hem echter nooit meer losgelaten. Op 15-jarige leeftijd kreeg hij orgelles en toen Willem Piepers, organist van de parochiekerk, in 1920 overleed, volgde Piet hem op. Nadat kapelaan Starrenburg enige jaren na de oprichting van de patronaatsfanfare werd benoemd tot leraar aan het seminarium en de fanfare moest verlaten, werd Piet Kuijs directeur en bestuurder van Aloysius. Dat zou hij ook blijven tot het einde kwam in 1945.
Tot op hoge leeftijd zong Piet bij ontelbare trouwmissen en begrafenissen. Hiervoor moest hij altijd uit zijn werk breken, wat op een boerderij niet meeviel. Het gebeurde wel dat hij pas uit het land thuiskwam als de kerkklokken al luidden. Zijn vrouw stond dan met zijn kleren klaar, die hij meenam zodat hij nog net op tijd achter zijn geliefde orgelklavier kon plaatsnemen. Tijdens de preek had hij pas gelegenheid om zich verder netjes aan te kleden.
Toen Piet op een dag gevraagd werd een extra repetitie te geven in Egmond voor een concours, ging hij daar onmiddellijk op in en vergat alles wat met zijn veestapel te maken had. Het gevolg was dat zijn vrouw samen met de buurvrouw een koe moesten bijstaan om een kalf ter wereld te brengen.
Vijftig jaar is Piet organist geweest van de Pancratiuskerk, waarvoor hij werd beloond met een pauselijke onderscheiding. Ook genoot hij als dirigent van zangkoren en fanfareorkesten in Egmond-Binnen, Heemskerk en Heiloo een groot aanzien. Collega-dirigenten hechtten grote waarde aan zijn oordeel en in zijn kennissenkring telde hij vele beroepsmusici. Als waardering viel hem een koninklijke onderscheiding in de Orde van Oranje Nassau ten deel. Piet Kuijs stierf in 1966 op 88-jarige leeftijd.
Jaarboek 27, pagina 38
Het zou te ver voeren om alle dirigenten na de succesvolle Piet Kuijs te noemen, maar een die niet onvermeld mag blijven is Henk van Ossenbruggen. Deze had evenals Piet Kuijs de gave om de jongens enthousiast te maken voor goede muziek. Hij vormde hen tot prima muzikanten en kwam met het korps tot grote hoogte in de vaderlandse blaasmuziek.
Zo werd er eens deelgenomen aan een landelijk concours, dat gegeven werd in het Amsterdamse concertgebouw. Daar trad het puikje van de Nederlandse blaasmuziek op en zag men eigenlijk uitsluitend korpsen van zestig tot zeventig man, die schitterend gekleed waren in uniformen. Ook droegen zij prachtige vaandels mee, die rijkelijk waren behangen met medailles en andere onderscheidingen. En tussen dit geweld bewoog zich ook het kleine fanfarekorps uit Castricum met maar vijfentwintig man. Zij hadden een oud versleten vaandel van E.M.M. en de instrumenten waren bijna vijftig jaar oud. De leden van Aloysius hadden ook geen uniform, dus zij vormden in hun burger kloffie een opvallend verschijnsel binnen deze gezelschappen. Weinigen gaven de Castricumse blazers dan ook een kans, maar zij kenden de kwaliteiten van Aloysius niet.
Wie dat wel wist was Dirk Speets, een van de vaste juryleden op de concoursen. Een mede-jurylid, die zag dat Aloysius de ‘Italiaanse Ouverture’ zou spelen, voorspelde een debacle. Speets zei toen: “Jongen, wacht jij nu maar af, want ik heb ze meer horen spelen en dat komt best wel in orde.” De mond van datzelfde jurylid viel even later open van verbazing, omdat de Castricummers de sterren van de hemel speelden en door een schitterende vertolking van genoemde ouverture eindigde het ongeüniformeerde groepje uit Castricum op een ereplaats tussen de allerbesten van Nederland.
Minder goed liep het af met de auditie die Aloysius zou maken voor de KRO-radio. Die auditie zou onder regie van ene Lustenhouwer van de KRO plaatsvinden op een zondagmorgen, maar toen het korps lange tijd nerveus klaar zat, kwam Lustenhouwer niet opdagen. Hij had zich kennelijk verslapen en toen hij eindelijk om één uur arriveerde, was de stemming er bij de jongens helemaal uit. Henk van Ossenbruggen plaatste toen ook nog enkele stekelige opmerkingen en het gevolg was dat de opname niet doorging.
Naamsveranderingen
Nadat Henk van Ossenbruggen vanwege een betere salariëring overging naar de Beverwijker Harmonie Kapel, bleek dat er onder zijn bewind weinig was gedaan aan de opleiding van aspiranten. In feite was er helemaal geen reserve en ontbrak er een nieuwe lichting die de plaats van de ouderen zou kunnen overnemen. De mannen, die al sinds jaar en dag in het korps speelden, trouwden, kregen kinderen en kleinkinderen en langzamerhand dunden de gelederen uit.
Bij D.I.U. werd het in die dagen ook minder en daarom werd er gesproken over een eventuele fusie. Hoewel er een aantal malen gezamenlijk werd gerepeteerd, kon de fusie echter helaas niet doorgezet worden. Was de fusie doorgegaan, dan zou men gaan spelen onder de naam ‘Castricumse Fanfare’.
In een voorstel van Burgemeester en Wethouders van 10 april
Jaarboek 27, pagina 39
1953 wordt door de gemeenteraad voorgesteld aan Aloysius, dat toen bestond uit 34 leden, een bedrag van 300 gulden subsidie te verlenen. Daarbij wilde het college aan D.I.U., bestaande uit 25 leden, 150 gulden verstrekken. Na de nodige discussie stemde de raad daarmee in.
Op 5 januari 1954 werd er een jubileumconcert gegeven ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van Aloysius. Quirinus de Ruijter sprak toen in zijn openingsspeech ook zijn zorg uit over de afnemende belangstelling van de jeugd. Vermeldenswaard van die avond is nog dat er op het programma ook een film stond, getiteld ‘Arthuro Toscanini’.
In de loop van de jaren (negentien) zestig daalde het ledental van Aloysius, vooral door de opmars van de televisie, tot het dramatische dieptepunt van circa 10 leden. Het was mede aan de standvastigheid van Wim Breetveld te danken, dat men besloot om toch maar door te gaan en vanaf dat moment onder de naam ‘Castricumse Fanfare’, die eerder tijdens de fusiebesprekingen in beeld was.
Na enige magere jaren namen het ledental en de muzikale activiteiten gestaag toe. Het ging zelfs zo goed dat er weer een drumband kon worden geformeerd en om die reden ging de vereniging verder onder de naam ‘Castricumse Fanfare en drumband’.
De volgende stap was het samengaan met de in de jaren (negentien) zeventig opgerichte majorettegroep en toen werd korte tijd gekozen voor de naam ‘Castricumse Fanfare, Drumband en Majorettes’. Al gauw bleek echter dat dit gezien de lengte niet praktisch was. Daarop besloot men in het voorjaar van 1978 opnieuw een naamsverandering in te voeren en dat resulteerde in de keuze voor ‘Emergo’, dat afgeleid is van het latijnse ‘emergere’ en vertaald kan worden als verschijnen of opdoemen. De bedenker was Frans Ploegaert en hij liet zich ook inspireren door de bekende Zeeuwse spreuk ‘Luctor et emergo’, oftewel ‘Ik worstel en kom boven’. Het was een toepasselijke naam, omdat de vereniging in het verleden vaak moest vechten om te kunnen blijven bestaan.
Een gedeelte van het verhaal van Quirinus de Ruijter
Quirinus de Ruijter beschreef de geschiedenis van zeventig jaar blaasmuziek in Castricum in het Nieuwsblad voor Castricum van 22 november 1978. De Ruijter, die in 1983 is overleden, speelde zelf trombone in Aloysius en was erelid van de vereniging. In 1964 ontving hij de eremedaille in zilver verbonden aan de Orde van Oranje Nassau, omdat hij 40 jaar actief lid was van de Castricumse fanfare:
“Jarenlang bestond het slagwerk van de fanfare uit de grote trom en één kleine trom. Toen echter de drumbands in opmars waren, kreeg men bij de fanfare ook behoefte aan uitbreiding van het slagwerk. We hadden nog materiaal voorhanden en kochten er wat bij en vonden vier meisjes bereid om een opleiding te gaan volgen als tamboer. Gré Gijzen, Truus Tool, Gré Weel en Thea Vervoort gingen in de opleiding bij de heer Van der Touw, en na enkele maanden reeds liepen ze voor de fanfare.
Als zodanig hebben zij zich bijzonder verdienstelijk gemaakt, doch toen zij de huwbare leeftijd bereikten, moest de fanfare het weer zonder doen. Na het vertrek van de dames werd het plan geboren om een complete drumband op te richten. Geld was er niet voorhanden om zomaar alles nieuw te kopen. We hadden in ieder geval vier trommen en ook bleek de ketel van de grote trom uitstekend geschikt voor
Jaarboek 27, pagina 40
overslagtrom. De fanfare kreeg een nieuwe grote trom, maar er moest ook een dieptrom komen. Ook daarvoor vond men een oplossing. Bij diverse Castricumse bakkers werden boter en vetvaatjes opgehaald, welke de vereiste maat en het model hadden en van een zeer stevig materiaal waren. Natuurlijk moest er ook materiaal komen in de vorm van schootvelden, koorden, stokken en trommelvellen. Maar achteraf bleek dat men met weinig kosten acht schitterende dieptrommen had.
Van de mensen die bij de totstandkoming van de drumband bijzonder veel werk hebben verzet wil ik toch speciaal noemen Siem Pleite, Henk Wokke (thans een onze wethouders), Wim de Ruijter en Gé de Wit. Enkele jaren later raakte de drumband weer op de achtergrond, het materiaal versleet en enkele mensen trouwden en vertrokken naar elders.
In tegenstelling tot D.I.U. dat bij het Provinciaal Ziekenhuis altijd een onderkomen had, heeft de fanfare altijd een zwervend bestaan gehad wat betreft het onderkomen waar men kon repeteren. In het begin van deze eeuw begon men in de zaal van Van Benthem (Oude Schimmel), waarna men verhuisde naar de toneelzaal van de St.-Augustinusschool alwaar men verbleef tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vanaf de mobilisatie was de school bezet door soldaten en repeteerde men in café De Landbouw.
Na de oorlog vertrok men naar het jeugdhuis aan de Overtoom (nu De Kern). Ook daar kon men niet blijven en vertrok men naar de leegstaande veiling, welke in alle haast door enkele leden was opgeknapt. Later moest men daar ook weer uit, omdat de gemeente er de Bescherming Bevolking onderbracht. De Castricumse Fanfare kreeg daarna de medewerking van het veilingbestuur en oefende toen maar weer aan de Kramersweg. Later heeft het korps ook nog in de Vitesse-kantine geoefend, maar ik wil maar zeggen ’n vast plekje waar men rustig kon musiceren was er bijna niet.
Evenals de plaats van samenkomst waren ook de financiën een slecht nummer. Jarenlang beliepen de ontvangsten ongeveer 1200 gulden met inbegrip van de subsidie die wij kregen. Dat was dan ook de reden dat wij jaarlijks rond moesten gaan door het dorp om geld bijeen te krijgen. Drie zaterdagen waren we in touw en speelden we een redelijk bedrag bijeen. Toen echter de inkomsten sterk terugliepen bij deze acties moesten we daarmee stoppen. Later werd de subsidie wat opgetrokken en toen het hoognodig werd dat er een aantal instrumenten werd vervangen hebben we een lening afgesloten.”
Gesprek met Cor de Beurs, voorzitter van de fanfarevereniging van 1973 tot 1978
“Ik heb op mijn zolder nog een aantal handgesmede pauken zuinig bewaard, die rond 1900 zijn gemaakt en in 1933 zijn overgenomen door Aloysius van een andere fanfare. Deze pauken zijn nog gebruikt bij de opening van winkelcentrum Geesterduin en werden toen bespeeld door Rina Ploegaert.
Ja, hoe ben ik bij de vereniging gekomen? Ik speelde zelf niet, maar ik had in 1973 twee zoons van 9 en 10 jaar die in het korps mochten beginnen. Tegen Jan Meijne, die toen dirigent was, zei ik dat ik wel eens een klussie wilde doen. Op een avond in het voorjaar van 1973 mocht ik op de ledenvergadering komen en werd toen prompt tot voorzitter gekozen. Cor Kroone was mijn voorganger en de vereniging heette toen nog ‘Castricumse Fanfare en drumband’.
Er waren zeventien leden en nu zijn dat er ruim honderd. In 1977 kwamen de majorettes erbij. In datzelfde jaar overleed Jan Heijne plotseling en dat was een grote slag voor de vereniging. Anton Baars uit Limmen werd toen de nieuwe dirigent. Vanwege lichamelijke ongemakken moest ik helaas in 1978 als voorzitter stoppen, maar ik bleef wel actief voor de vereniging en kreeg als nieuwe taak die van Instrumentencommissaris. Dat houdt veel werk in aan de aanschaf en het onderhoud van de instrumenten.
Mijn vrouw An kwam in 1978 bij de vereniging en begon op 47-jarige leeftijd met het nemen van lessen. Zij speelde hoorn en mijn zoon Cor leerde haar noten lezen en blazen. Ze dacht in het begin dat ze het nooit zou leren en ze heeft heel veel moeten oefenen. Dat deed ze dan boven en ik zat beneden te luisteren en toen sprongen de veters van mijn schoenen los, zo vals was het!
Gelukkig ging het langzamerhand steeds beter en uiteindelijk heeft ze 23 jaar deze prachthobby gehad. Naast het spelen heeft zij ook altijd de uniformen vermaakt en gerepareerd en dat doet ze nog steeds. Ook heeft ze vanaf 1973 tot 1990 zeven fraaie plakboeken bijgehouden, die talrijke foto’s en krantenartikelen bevatten over optredens bij intochten, sportverenigingen, carnaval, braderieën, dodenherdenking en diverse concoursen.
We hebben heel veel plezier gehad, want het was zo ’n homogene club. Je hebt nu eenmaal hele goeie en minder goeie blazers, maar zij laten dat niet aan elkaar merken. Er is heel wat bereikt, want we begonnen in 1973 in de 3e of laagste afdeling en nu spelen we in de hoogste, die vaandelafdeling heet. Over vaandel gesproken, er werd in 1979 een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerpen van een nieuw vaandel, omdat het oude vaandel totaal versleten was. De prijs werd gewonnen door een kunstenaar, maar ik zou niet meer weten hoe die heette.
Inmiddels spelen onze twee zoons ook alweer jaren mee en dat geldt ook voor hun partners. Cor jr. speelt trompet en zijn vrouw Marjoke Peppelman de hoorn. Hans de Beurs speelt ook trompet en zijn partner Wilma de Jong blaast haar deuntje mee op de tenorsax.
Op een gegeven moment werd er van hogerhand bepaald dat alle fanfares over moesten stappen van hoge stemming naar lage stemming, oftewel een toontje lager moesten spelen. Dat
Jaarboek 27, pagina 41
betekende dat alle instrumenten vervangen moesten worden. Cor Kroone heeft dat toen allemaal nog geregeld. In 1974 bleek het hard nodig dat de uniformen werden vervangen en daarvoor gingen we oude kranten inzamelen. Omdat deze toen een kwartje per kilo opbrachten had Emergo een jaar later ruim 4.000 gulden bij elkaar. Er was echter een bedrag van 13.000 gulden nodig, maar de uniformen kwamen er wel in 1975 omdat de rest werd aangevuld door de gemeente. Dit was vooral te danken aan wethouder Bert Stam, die cultuur in zijn portefeuille had en vanaf die tijd voor een behoorlijke subsidieverhoging zorgde.
Joop Hageman was een belangrijke speler. Hij speelde blaasbas en is in 1973 na 54 jaar gestopt. Hij werd toen ook erelid van de vereniging. In een juryrapport van een concours stond eens: “Joop speelt met plopjes.” De reden hiervan was dat hij tijdens het blazen problemen had met zijn gebit …
Een andere belangrijke muzikant was Wim Breetveld, die in 1980 werd gehuldigd en de gouden bondsspeld van de muziekbond kreeg omdat hij 50 jaar actief was voor de vereniging. In datzelfde jaar kreeg hij daar ook nog een lintje voor. Wat ook gezegd moet worden is dat Emergo altijd rijk is geweest aan families waar de vereniging op kon bouwen. Dat waren in de jaren (negentien) zeventig de families Borst, Breetveld, Hulscher en De Beurs.
Nu zijn het vooral de families Bos, Volkering, Zonneveld en De Beurs.
Bij mijn afscheid in 1978 ben ik tot erelid van Emergo benoemd en ik werd opgevolgd door Ton Engelsma. Mijn vrouw kreeg in 2001 het erelidmaatschap van de vereniging.”
De jaren tachtig
Ook in de jaren (negentien) tachtig was Emergo betrokken bij allerlei evenementen. Zo ontbrak de vereniging niet tijdens het feest op 29 en 30 april 1980 ter ere van de kroning van Beatrix. Ook gaf men een show ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van voetbalvereniging CSV in mei 1980. Spoedig daarna blies Emergo alweer zijn partijtje mee op het harmoniefestival in Bergen en ook de braderieën werden die zomer opgeluisterd met een concert. In november 1980 hield de fanfare parade ter gelegenheid van de heropening van de Burgemeester Mooijstraat. Uiteraard was het korps altijd aanwezig bij de intochten van Sinterklaas en de optochten van de Castricumse carnavalsvereniging ‘De Windtrappers’.
Ook gaf de vereniging regelmatig (koffie)concerten in het Bonhoeffer College. In 1981 gaf Emergo onder andere acte de présence op de Huishoudbeurs en tijdens de feestelijke opening van de Nutsspaarbank in winkelcentrum Geesterduin, waarbij voorzitter Piet Aardema uit handen van burgemeester Gmelich Meijling een trombone ontving. De vereniging verloor helaas in september van dat jaar haar trouwe erelid ‘Ome Joop Hageman’.
Op 9 juni 1982 waren de feestelijke klanken van Emergo te horen bij de viering van het zilveren priesterfeest van pastor Brandsen in Bakkum.
Ook in die jaren speelden de blazers van Emergo op Koninginnedag. Dat begon al ’s morgens vroeg met een reveille van Nederlandse liederen, waarna de fanfare en majorettes in optocht langs de diverse scholen gingen.
In juni 1983 deed het fanfarekorps, onder leiding van dirigent Anton Baars, mee aan de door ‘De Harmonie’ in Assendelft georganiseerde concertwedstrijden en behaalde een eerste prijs in de afdeling Uitmuntendheid. De jury was met name te spreken over de stemming, klankverhouding en de muzikaliteit van de uitvoering door Emergo.
Op 23 mei 1984 was de fanfare van Emergo te gast op de feestmarkt van Duin en Bosch, dat toen zijn 75-jarig bestaan vierde. In die tijd nam men ook weer nieuwe leden aan, zoals blijkt uit een oproep in een plaatselijke krant. Daarin stond dat voor het lidmaatschap van de fanfare een minimum leeftijd van ongeveer 10 jaar werd vereist en dat er geen maximum leeftijd was. Ook werd erop gewezen dat de kosten van een instrument gemiddeld 2.500 gulden bedroegen. Uitgangspunt was dat de benodigde instrumenten door de vereniging aan de leden beschikbaar werden gesteld en daarom werd verwacht dat een ieder daar voorzichtig mee omging. Daarnaast stelde men dat er zo’n 20 tot 30 minuten per dag geoefend moest worden om zo snel mogelijk in de fanfare te kunnen meespelen. Het korps bestond in die periode uit 35 personen.
Evenals in vele andere plaatsen in ons land werd in Castricum op 5 mei 1985 op indrukwekkende wijze de bevrijding veertig jaar na dato herleefd. Daarvoor waren vier Engelse en twee Canadese oud-militairen uitgenodigd, die in 1945 hadden meegeholpen ons
Jaarboek 27, pagina 42
te bevrijden. Aan de vooravond van deze bevrijdingsdag liepen zij mee in de stille tocht en tijdens de indrukwekkende plechtigheid bij het monument voor de gevallenen waren ook deze oud-strijders getuige van het spelen van koraalmuziek en het Wilhelmus door de fanfare van Emergo.
In juni van dat jaar strekte de roem van Emergo zich zelfs uit tot over de grenzen en traden de trompetters en trommelaars op in het Duitse pretpark Traumland.
Ook verleende Emergo in maart 1987 medewerking aan de carnavalsoptocht in Oberhausen en dat werd volgens een krant een grandioos gebeuren. De terugtocht naar de kleedkamers door de nog drukke straten van Oberhausen werd swingend afgelegd tot groot genoegen van het publiek.
Op 8 mei 1987 trad de fanfare op ter gelegenheid van de opening van het bedrijventerrein ‘Castricummer Werf’ door burgemeester Schouwenaar en op 13 juni stond men weer gereed om tijdens de Trampoline-Interland in sporthal ‘De Bloemen’ de muzikale omlijsting te verzorgen.
In augustus van dat jaar werd ook even stilgestaan bij het heuglijke feit dat Anton Baars 10 jaar dirigent was van Emergo. Onder zijn leiding is het korps verschillende keren gepromoveerd.
In het drukke jaar 1987 stond er tenslotte nog een festiviteit in Castricum op het programma, waarbij de fanfare ook niet mocht ontbreken. Dat was de Hongaarse dag op 19 september in het kader van de jumelage met Balatonfüred. Op het plein van de Maranathakerk werd die dag een groot aantal activiteiten gehouden, waaronder twee concerten van Emergo.
De Castricumse Rugbyclub was de volgende sportvereniging die door het fanfarekorps met sfeervolle muziek in de stemming werd gebracht, nadat de selectiespelers van het eerste team in januari 1988 officieel door het gemeentebestuur werden gehuldigd vanwege het behalen van het tweede Nederlands rugbykampioenschap in successie.
En opnieuw werd er opgetreden toen de Hongaren in april 1988 ons dorp weer bezochten om de jumelage-overeenkomst officieel te ondertekenen. Ook de fanfare uit Balatonfüred was daarbij aanwezig en zij bracht het Wilhelmus ten gehore, terwijl Emergo het Hongaarse volkslied speelde. Dit resulteerde vanzelfsprekend in een geweldige verbroedering.
Emergo bleef ook in de jaren (negentien) tachtig trouw serenades geven aan bijvoorbeeld een honderdjarige of bij gouden huwelijken, zoals in april 1989 bij het echtpaar Hoffman aan de Goudenregenlaan. Toen er echter voor de muzikanten koffie was met een groot stuk taart, vormden de instrumenten spoedig een stilleven in de tuin.
Negentigjarig jubileum
Voorzitter Hans Holtslag van Emergo schreef in januari 1990 aan alle fanfareleden dat ‘meneer’ Baars de maand daarop 12,5 jaar dirigent was en dat dit een jubileum en dus feest betekende. Daaraan werd toegevoegd dat het ook de afsluiting van een succesvolle periode inhield, want er was in goed overleg besloten het volgende seizoen met een andere dirigent verder te gaan. Ook werden de leden opgeroepen een extra inspanning te willen leveren tijdens het concours van 7 april, omdat meneer Baars te kennen had gegeven dat hij een goed resultaat op die dag als een bekroning op zijn werk zag. Deze oproep werd niet tevergeefs gedaan, want op het bewuste concours, dat in Zoetermeer werd gehouden, won Emergo alles wat er maar te winnen viel: een eerste prijs, promotie naar de Ere-afdeling, de totaalprijs voor het hoogste aantal punten en de publieksprijs.
Vanaf 1990 is het fanfareorkest, mede door de komst van dirigent Willem van Kooi, stormachtig gegroeid. Rond die tijd werd het onderdeel majorettes opgeheven en is de fanfare zich meer gaan richten op concertactiviteiten.
In 1993 werd de vereniging uitgebreid met een jeugdorkest. De reden hiervoor was tweeledig. In de eerste plaats werd het niveau van het fanfareorkest zo hoog dat de beginnende jeugdige muzikanten niet zonder meer in het orkest konden doorstromen. Daarnaast wilde Emergo de leerlingen de mogelijkheid bieden om samen te spelen vanuit de gedachte dat dit leerzaam is en motiverend werkt. Momenteel is het jeugdorkest uitgegroeid tot een volwaardig orkest en zijn er in de loop der tijd diverse jeugdleden doorgestroomd naar het grote orkest. Het hoogtepunt voor het jeugdorkest tot nu toe was de eerste deelname op 16 november 2003 aan een landelijk concours in Enschede, waarop direct promotie naar de eerste afdeling werd bereikt.
Ook het fanfareorkest kwam in de jaren (negentien) negentig in de lift en zit daar nog steeds in. Tijdens het NFCM-kampioenschap in Zutphen in 1997 werd het hoogste aantal punten behaald. In hetzelfde jaar nam Emergo deel aan het Wereld Muziek Concours in Kerkrade en dat zegt iets over het hoge niveau, omdat tot dit concours alleen de beste orkesten werden toegelaten. Emergo won op dit concours een welverdiende prijs.
De vereniging vierde in maart 1998 al haar negentigjarig jubileum, omdat men voor het vaststellen van de bestaansperiode ging rekenen vanaf 1908, het oprichtingsjaar van de eerste Castricumse blaaskapel. Voor dit jubileum werden enige bijzondere evenementen
Jaarboek 27, pagina 43
georganiseerd. Dat waren onder andere een tentoonstelling over de geschiedenis van de fanfareorkesten, drumbands en majorettegroepen in Castricum en een nostalgisch concert. Het concert volgde het fanfarerepertoire vanaf het begin tot het eind van de 20e eeuw en zodoende kon men genieten van een ouverture uit vroegere tijden tot aan de moderne jazz. Ook het optreden op het internationale ‘Concours Flicorno d’ Oro’ in Italië in maart 1999 werd een fantastische happening.
En de successen volgden elkaar op. In juni 1999 behaalde het korps op het nationale muziekfestival in Surhuisterveen een tweevoudig kampioenschap: zowel een eerste prijs van de vakjury voor de muzikale prestatie als het hoogste aantal punten van de publieksjury voor het entertainmentgedeelte.
Daarmee werd het hoogste niveau, oftewel de Superieure- of Vaandelafdeling bereikt en Emergo wist zich hierin uitstekend te handhaven. Dat bleek onder meer in november 2000, toen men op het KNFM-concours in Enschede het hoogste aantal punten van alle orkesten in het hele land in de vaandelafdeling binnensleepte. Voor dit resultaat ontving Emergo een Erediploma.
Het eind van de glorietijd was daarmee echter voorlopig niet in zicht. Nadat opdracht was gegeven aan de Nederlandse componist Leon Vliex voor het schrijven van het muziekstuk ‘La Guerre Oubliée’, werd deze compositie mede door de steun van de gemeente gerealiseerd. Het indrukwekkende stuk ging in juni 2001 in het bijzijn van de Commissaris van de Koningin in de Pancratiuskerk in première, waarbij medewerking werd verleend door de Marinierskapel.
Een van de laatste hoogtepunten was de eervolle eerste prijs voor het fanfareorkest tijdens het concertconcours in Enschede in november 2003, met onderscheiding en wimpel van de muziekbond KNFM vanwege het behalen van de meeste punten van alle deelnemende orkesten over 2003. Daarom werd op 27 maart 2004 deelgenomen aan het Top Concours in het Musis Sacrem te Arnhem, waar opnieuw een eerste prijs werd behaald.
Emergo anno 2004
Door veel mensen wordt nog steeds een fanfareorkest geassocieerd met ‘die hoempapamuziek’ van de optochten. Emergo heeft dat imago echter van zich afgeschud. Een knelpunt voor de vereniging is nog wel het ontbreken van een geschikte repetitieruimte. Nadat er vanaf de jaren (negentien) zeventig in diverse Castricumse scholen werd geoefend, werd in 1989 ruimte gevonden in de kantine van Gemeentewerken aan het Schulpstet.
Vanaf september 1997 tot heden wordt er in de muziektherapieruimte van Dijk en Duin gerepeteerd, maar ook dat is niet ideaal en de kans is groot dat men daar op termijn weer moet verdwijnen. De huisvestingsproblematiek is nog altijd niet opgelost. De vereniging pleit voor een samenvoeging met Toonbeeld in een nieuw te bouwen centrum voor kunstzinnige vorming. Als voordelen daarvan worden onder andere genoemd dat alle leerlingen tegenwoordig hun muzikale opleiding bij Toonbeeld krijgen en dat het slagwerkinstrumentarium gezamenlijk kan worden aangeschaft.
Het fanfarekorps telt momenteel zo’n 60 leden en het jeugdorkest is uitgegroeid tot 45 leden. Daarnaast beschikt de vereniging over een opstaporkest en een slagwerkgroep. Alle leden, van jong tot oud, hebben hetzelfde doel: samen iets moois presteren, samen genieten van het maken van mooie, gevarieerde muziek en ook anderen daarvan laten genieten. Naast haar spelende leden heeft Emergo al jarenlang een groot aantal donateurs dat de vereniging trouw is gebleven. Tegenwoordig zijn er zo’n zeshonderd donateurs die voor Emergo een duit in het zakje doen.
Al met al kunnen we spreken van een kerngezonde vereniging, die vol vertrouwen de toekomst tegemoet kan gaan. Jo Heuberger, die sinds mei 1997 de voorzittershamer van Emergo hanteert, kijkt nu al uit naar de viering van het 100-jarig bestaan van de vereniging in 2008.
Hans Boot
Bronnen:
- Archiefstukken en website Emergo.
- Feestgids voor het groot federatief festival, 1938.
- Heideman, H., School- en jeugdherinneringen van Bakkum en Castricum (1940-1959).
- Oude Ansichten van Castricum, 1971.
- Reflex, personeelsblad van het provinciaal ziekenhuis Duin en Bosch, 1982.
- Ruijter W. Jzn., Q. de, Schippers van het Stet, 1974.
- Verhaal van Q. de Ruijter in Nieuwsblad voor Castricum, 1978.
- Verhaal van Freek Stuifbergen, geschreven rond 1980.
Met dank aan:
Jaap Glastra, Jan Camps, Cor senior en Annie de Beurs, Cor junior de Beurs, René Bos, Jo Heuberger, Henk Heideman en Jan de Ruijter.
- Verschenen jaarboekartikelen over verenigingen in Castricum:
- amateurtuinders
- atletiekvereniging AVC
- Bakkerij
- biljart
- bridge Bricas
- carnaval
- fanfare
- gymnastiek
- hengelsport
- Kennemer ijsbaan
- Perspectief
- muziek
- rugby
- scouting
- tennis
- toneel
- turnen
- voetbal
- volleybal